De opstand in Vlaanderen van 1323 tot 1328 vanuit Iepers perspectief. Bijdrage tot de beeldvorming van een middeleeuwse stad. (Sarah Smolders)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1: bespreking van de bronnen

 

Het stadsarchief van Ieper is afgebrand tijdens de eerste wereldoorlog: vele originele documenten zijn toen verloren gegaan. Het is echter nog mogelijk de geschiedenis van deze stad te onderzoeken door het raadplegen van uitgaven en afschriften gemaakt tijdens de negentiende eeuw.

 

 

1. De oorkonden nodig voor het opstellen van de regestenlijst [12]

 

Het was de bedoeling om alle oorkonden te verzamelen tussen de jaren 1320 en 1330 betreffende de situatie in Ieper en zijn rol in de opstand van kust – Vlaanderen[13]. Deze documenten konden uitgaan van om het even welke instantie: de magistraat van Ieper, de graaf van Vlaanderen, de koning van Frankrijk, ... Het verzamelen van deze oorkonden liep niet van een leien dakje. Wegens de vernietiging van het stadsarchief van Ieper immers, moest er gezocht worden naar uitgaven van oorkonden die er vroeger aanwezig waren en naar oorkonden in andere archiefdepots.

 

A. Verspreiding en instanties van uitgifte

 

Als men een blik werpt op de regestenlijst kan men niet ontkennen dat de verschillende teruggevonden oorkonden verspreid zitten over een relatief groot geografisch gebied. Het grootste deel bevond zich in het stadsarchief te Ieper. Het bestaan van deze oorkonden kwamen we voornamelijk te weten via de inventaris die I.L.A. Diegerick maakte in de 19de eeuw van het Ieperse stadsarchief[14].  Een tweede archief waar er zich documenten bevonden die aan onze criteria voldeden was het Archives Départementales du Nord te Rijsel. Ten derde is er het Rijksarchief van Gent en ten vierde het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Enkele oorkonden bevonden zich nog ergens anders[15].

In de regestenlijst wordt er ook telkens aangegeven welke instantie de betrokken oorkonde uitvaardigde. De instanties van wie de meeste oorkonden uitgingen zijn: de magistraat van Ieper, de graaf van Vlaanderen, de koning van Frankrijk en de baljuw van Rijsel. Sporadisch zijn er oorkonden van bijvoorbeeld de stad Gent, Brugge, een scheidsgericht.

 

B. Oorkonden van het stadsarchief van Ieper

 

Zoals hierboven vermeld maakte I.L.A. Diegerick rond het midden van de negentiende eeuw een Inventaire analytique et chronologique des chartes et documents appartenant aux archives de la ville d’Ypres[16]. Zoals men uit de titel kan afleiden is de informatie die hij per oorkonde geeft meer dan in een gewone inventaris. Per oorkonde wordt er de datum en plaats van uitgifte gegeven zoals die in de oorkonde zelf wordt aangeduid[17]. Daarna volgt er een korte inhoud van deze oorkonde, soms is deze summier, soms wordt er wat meer vermeld. Ten slotte wordt er ook aangegeven of het om een origineel gaat of een kopie en wordt het zegel beschreven dat eraan hangt. We kunnen het beschouwen als een uitgebreid regest. De oorkonden in deze inventaris zijn afkomstig van de verschillende instanties die hierboven werden beschreven.

In de negentiende eeuw zijn enkele oorkonden, beschreven in deze inventaris, ook uitgegeven.  Zo is er de publicatie van N. De Pauw Ypre jeghen Poperinge angaende den verbondenen. Gedenkstukken der XIVde eeuw nopens het laken[18]. Hierin worden oorkonden gepubliceerd die te maken hebben met het latente conflict tussen Ieper en Poperinge over de lakenproductie te Poperinge en het verzet van Ieper hiertegen[19]. Een tweede bronnenuitgave is de Receuil des documents relatifs à l’histoire de l’industrie drapière van G. Espinas en H. Pirenne. Zij geven ook oorkonden uit die zich in het Ieperse stadsarchief bevonden, weliswaar aangevuld met oorkonden in andere archieven. Er is ook nog de uitgave van de hand van H. De Sagher Notices sur les archives communales d’Ypres. Hij bespreekt en publiceert documenten aanwezig in het stadsarchief van Ieper, echter niet beschreven in de inventaris van Diegerick.

Aan de hand van deze publicaties werden oorkonden verzameld uitgaande van de verschillende instanties hierboven vermeld. 

 

C. Oorkonden van de graaf van Vlaanderen

 

De oorkonden uitgevaardigd door de graven van Vlaanderen verdienen een apart woordje van uitleg. De geschiedenis van de oorkonden van de graven van Vlaanderen werd recentelijk beschreven door Erik Aerts[20]. Hij zegt hierover: “weinig archiefbestanden of –verzamelingen hebben een dergelijke bewogen historiek achter de rug” [21]. Doorheen de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd vormden er zich twee organisch gegroeide gehelen van oorkonden: één in het grafelijk slot te Rupelmonde en een tweede in de Rekenkamer te Rijsel[22]. De oorkonden die zich te Rupelmonde bevonden zijn momenteel verspreid over het Rijksarchief te Gent en de Bilbiothèque Nationale te Parijs. De oorkonden die zich te Rijsel bevonden bevinden zich nu zowel te Rijsel in het Archives Départementales du Nord, als te Brussel in het Algemeen Rijksarchief.

Deze verspreiding kunnen we het best illustreren aan de hand van een voorbeeld. Tijdens de gevangenschap van graaf Lodewijk II van Nevers[23] in 1325 te Brugge, vaardigt deze drie oorkonden uit met betrekking tot Ieper. In deze oorkonden worden telkens mensen, die veroordeeld waren door de magistraat van Ieper, teruggeroepen uit ballingschap. Een oorkonde gedateerd op 26 juni bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, de tweede gedateerd op 26 juli bevindt zich te Rijsel en de derde gedateerd op 8 augustus bevindt zich te Gent. 

De inventarisatie en toegankelijkheid van deze oorkonden is verschillend van de hedendaagse bewaarplaatsen. In het Rijksarchef van Gent zijn alle oorkonden behoorlijk ontsloten door middel van drie inventarissen, nl. de inventaris gemaakt door baron Jules de Saint Genois tussen 1843 en 1846, door Victor Gaillard in 1854 en 1855 en door Carlos Wyffels in 1958. In het Archives Départementales du Nord te Rijsel zijn de oorkonden terug te vinden in de inventaris van de Série B, onder de hoofding Trésor des chartes. In het Algemeen Rijksarchief te Brussel “is er geen enkele moderne, laat staan gedrukte inventaris beschikbaar”[24]. Binnen de verzameling van de oorkonden zijn er twee reeksen te onderscheiden. De eerste reeks bevat een groot deel van de oude oorkondenschat van de graven met een aantal charters van de Rijselse Rekenkamer. De tweede reeks werd gevormd op het einde van de 19de eeuw en bevat naast charters ook andere stukken, bijvoorbeeld kwitanties afkomstig uit de eerste reeks en vooral uit de overige archiefafdelingen van de Rekenkamers. Voor de eerste reeks bestaat er een rudimentaire ontsluiting uit 1770 en 1925. Voor de tweede reeks moet men terugvallen op bakken met steekkaarten.

De moeilijkheden, veroorzaakt door deze verspreiding en beperkte ontsluiting konden we echter omzeilen voor onze onderzoeksperiode. Dit kon dankzij de publicatie in 1999 van de doctoraatsthesis van Maurice Vandermaesen over de besluitvorming in het graafschap Vlaanderen ten tijde van Lodewijk II van Nevers[25]. Het tweede deel van dit doctoraat is een regestenlijst van alle documenten die de graaf tijdens zijn regeerperiode heeft uitgevaardigd. Met het bestaan van deze regestenlijst werd ons heel wat werk gespaard[26]

 

D. Het ‘Archives Départementales du Nord’ te Rijsel

 

Zelf hebben we verder gezocht naar oorkonden met betrekking tot Ieper te Rijsel. Na het doornemen van de inventaris van Diegerick en beschikkende over de oorkonden van de graaf waren we er immers van overtuigd dat er meer te vinden moest zijn in dit archiefdepot[27]. Het resultaat van deze opsporingen is bedroevend weinig. Hoewel er bij Diegerick meerdere oorkonden werden gevonden die een overvloedige briefwisseling tussen Ieper en de baljuw van Rijsel impliceerden, konden we te Rijsel zelf geen enkel document vinden uitgaande van de baljuw met betrekking tot Ieper. Ze leken in rook te zijn opgegaan. Er werden uiteindelijk slechts drie oorkonden gevonden die van nut konden zijn voor onze studie[28].

Uiteindelijk zijn we ervan overtuigd geraakt dat er zich nog onontgonnen materiaal moet bevinden in de Parijse Bibliothèque Nationale. Voornamelijk in verband met oorkonden uitgevaardigd door de koning en de baljuw van Rijsel. Wegens tijdgebrek konden we hier echter geen diepgaand onderzoek naar uitvoeren. 

 

 

2. De oorkonden van gracieuze rechtspraak

 

A. De inhoud van deze oorkonden

 

Deze oorkonden worden opgesteld naar aanleiding van de verheffing van een stuk grond, of de verkoop van een huis, of de ruil van een rente. In de oorkonden zelf vinden we meestal de namen van de personen die de rechtshandeling stellen, de beschrijving van hun rechtshandeling (verkoping, verheffing, ...), de begunstigde (dit kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn). De schepenen van Ieper treden in de regel op als getuigen van de rechtshandeling, hun naam is dan ook vermeld in de oorkonde.

Dit laatste gegeven is van groot belang voor onze studie. Deze oorkonden leveren hiermee de nodige gegevens om schepenlijsten op te stellen. Als men voldoende oorkonden heeft voor één schepenjaar kan men een volledige schepenlijst opstellen[29]. Voor de jaren 1325 tot en met 1327 werden er te weinig oorkonden gevonden om een schepenlijst van 13 schepenen te kunnen opstellen. Gelukkig werd dit gecompenseerd door een expliciete vermelding van de schepenen in de stadsrekeningen. Het ambt werd tijdens deze jaren vergoed, waardoor de schepenen vermeld staan onder de zogenaamde ‘brief du salaire’[30].

 

B. ‘Bijdragen tot de geschiedenis van de liefdadigheidsinstellingen te Ieper’

 

Onder deze titel heeft O. Mus gepoogd de Cartularia van enkele liefdadigheidsinstellingen te reconstrueren. Dit was mogelijk omdat het archief van deze instellingen gedeeltelijk de oorlog van 1914-1918 doorstonden. Zo hebben we gebruik gemaakt van de ‘cartularia’ van het Onze-Lieve-Vrouw Gasthuis en van het Godshuis der Hoge Zieken (of Leprozerij). Nog twee andere delen van deze Bijdragen waren nuttig voor ons: Signeur Jehan Pascaris, cappelains en Signeur Jehan Pappin, kapelaan, en het Godshuis O.L. Vrouw van Nazareth.

In deze uitgaven wordt telkens de korte inhoud van de oorkonde weergegeven. Ook vinden we er verscheidene keren de namen van de voogden van de instellingen en de namen van de schepenen die getuigden. 

 

C. “Les cartulaires de la prévôté de St. Martin à Ypres’

 

E. Feys en A. Nelis gaven op het einde van de 19de eeuw drie cartularia van het St.-Maartenskapittel uit: het ‘registrum Rubrum’, het ‘registrum Novum’ en het ‘registrum Nigrum’[31]. In deze publikatie is dezelfde informatie terug te vinden als in de Bijdragen van O. Mus. Er is één verschil, de tekst van de oorkonden wordt hier in extenso weergegeven.

 

D. het ‘Fonds Merghelynck’

 

Algemeen

Het bronnenmateriaal dat via de reeds besproken uitgaven tot ons is gekomen is echter onvoldoende bevredigend voor de historicus die een onderzoek verricht naar de sociale toestand in Ieper. Daarom is het nodig op zoek te gaan naar afschriften van documenten die zich in vroegere tijden in het Iepers stadsarchief bevonden. Een persoon die ervoor heeft gezorgd dat er vele afschriften werden gemaakt is Arthur Merghelynck[32] (1853-1908). Deze persoon was nauwelijks achttien jaar toen hij wees werd en eigenaar van een groot fortuin. Dit fortuin stelde hem in de mogelijkheid zich bijna volledig toe te leggen op de passie van de genealogie. In 1877 en 1878 publiceerde hij zijn eerste genealogische studies[33]. Hij gaf er zich echter rekenschap van dat de meest gebruikte bronnen voor het opstellen van genealogieën, namelijk de parochieregisters, ontoereikend waren om de sociale en economische rol die een familie in het verleden had gespeeld te kunnen reconstrueren. Vanuit dit standpunt begint hij aan het grande oeuvre de sa vie[34].

Tijdens ongeveer achttien jaren heeft hij gezocht naar allerlei documenten die informatie konden verschaffen over families van West-Vlaanderen, voornamelijk dan van Veurne en Ieper. Hiervoor heeft hij afschriften en regesten gemaakt van materiaal te vinden in verschillende archiefdepots: het Ieperse stadsarchief, het Rijselse Archives départementales du Nord en vele andere. Hij heeft dit echter niet alleen gedaan, voor het verzamelen en transscriberen van het materiaal had hij een ganse schare medewerkers tot zijn beschikking. In 1896-1897 heeft Merghelynck een ‘Vade-mecum’ gepubliceerd waarin 555 volumes van handschriften werden geïnventariseerd[35]. De verschillende handschriften werden in 1908, bij de dood van Arthur Merghelynck gelegeerd aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.

De historische en wetenschappelijke waarde van het werk is niet evenredig verdeeld. Gezien de vernietiging van het Ieperse stadsarchief moet de historische waarde van het werk hoog worden ingeschat. De originelen zijn immers vernietigd en we hebben enkel nog de afschriften en regesten van Merghelynck om de Ieperse geschiedenis grondig te kunnen bestuderen. Vanuit wetenschappelijk standpunt is het moeilijk de waarde van het gehele fonds vast te leggen. Immers, verschillende mensen hebben eraan meegewerkt en er is een grote diversiteit aan documenten. Het is onmogelijk om de paleografische vaardigheden van elke persoon na te gaan[36]. De documenten zelf variëren van afschriften van originelen, naar afschriften van afschriften tot regesten en zelfs compilaties. De informatie die men uit de handschriften kan halen is zowel van kwantitatieve als van kwalitatieve aard. Enerzijds laat de vermelding van vele schepennamen en namen van hospitaalvoogden het toe om lijsten op te stellen[37]. De weergave van de inhoud van vele oorkonden van gracieuze rechtspraak maakt het dan weer mogelijk om meer socio-economische informatie over deze mensen samen te brengen[38]

 

Handschriften gebruikt voor deze studie

Het eerste handschrift dat onder handen werd genomen is nummer 103[39]. Dit handschrift, zoals uit de titel is af te leiden, is een verbetering van de schepenlijst die J.J. Lambin opmaakte in 1812. De schepenlijst van Lambin vertoont twee belangrijke mankementen. Ten eerste gaf hij de vindplaats van de namen van schepenen niet aan. Ten tweede hield hij er geen rekening mee dat de magistraatsverkiezing te Ieper gebeurde op 25 augustus en niet 1 januari. De lijsten van Lambin zouden nutteloos zijn geweest ware het niet dat Merghelynck ze verbeterde. Aan de hand van cartularia van liefdadigheidsinstellingen gaf hij via voetnoten aan in welke oorkonden hij de namen van de magistraatsleden terugvond. Tevens noteerde Merghelynck de datum van de oorkonden. Het grote nut van dit handschrift moet niet verder uitgelegd worden. Een tweede handschrift dat werd uitgeplozen was ook verdienstelijk op kwantitatief gebied, nl. nummer 108[40].  Uit de titel kan men afleiden dat dit handschrift van dezelfde aard is als het vorige. Het betreft hier de namen van o.a. voogden van de verschillende liefdadigheidsinstellingen te Ieper. Zo waren we in de mogelijkheid om voor deze instellingen namenlijsten op te maken. Een nadeel van dit handschrift is dat het nogal verward is. Het zijn verschillende farden met losse bladen. Door regelmatige consultatie zijn de farden gescheurd en zijn sommige bladen door elkaar gehaald. Het is dan ook niet altijd duidelijk welke lijst met namen bij welke instelling hoort.

Om meer prosopografische informatie te vinden over de magistraatsleden stond een aantal handschriften tot onze beschikking. Handschrift nummer 93[41] bevat een hele reeks regesten uit cartularia van Ieperse liefdadigheidsinstellingen. Het is gebaseerd op voorafgaande notities uit deze cartularia. Enkele van deze 'kladnotities' zijn overgeleverd als handschrift nummer 5[42]. Dit handschrift moet ook gecombineerd worden met de nummers 103 en 108. Als men enkel nummer 93 gebruikt komt men de namen van de schepenen die getuigden noch de namen van de hospitaalvoogden niet te weten. Zij staan enkel vermeld in de twee hierboven besproken handschriften. In nummer 93 worden de regesten niet chronologisch geordend maar wel alfabetisch. Een minpunt is dit echter niet. Daar er vaak verschillende namen in één oorkonde voorkomen, zal de oorkonde ook meer dan één keer in het handschrift voorkomen. Een onderzoeker die specifiek naar bepaalde families of zelfs individuen op zoek gaat heeft het op deze manier ook gemakkelijker. Om op een efficiënte manier zijn informatie op te zoeken. Dit was ook het doel dat wij voor ogen hadden toen wij dit handschrift uitploosden.

Buiten dit handschrift zijn er nog drie die gebruikt konden worden in onze zoektocht naar meer kwalitatieve informatie over de schepenen. Deze handschriften zijn: 89, 91 en 92.  Handschrift nummer 89 geeft informatie over families die Merghelynck gevonden had in gedrukte werken, handschriften, inventarissen van archieven en publikaties van wetenschappelijke verenigingen. Dit handschrift bevat maar liefst 27 delen en een totaal van 6892 bladzijden[43]. De gegevens worden ook hier alfabetisch, per familienaam, geordend.

Handschrift nummer 91 geeft gelijksoortige informatie deze keer getrokken uit handschriften van 'het oude fonds' , het 'fonds Vandenpeerenboom' en uit verscheidene documenten van Archieven en rekeningen van Ieper[44]. Nummer 92 bevat gegevens uit de cartularia van het St.-Thomas Gasthuis, het St.- Catharina begijnhof en het convent van de Clarissen[45].

 

De informatie die uit het 'Fonds Merghelynck' kon gehaald worden, bleek onmisbaar voor de studie van de Ieperse schepenbank tijdens de jaren 1320-1332. Namen van schepenen en voogden werden ons bekend. Ook enige informatie van sociaal-economische aard over hen kon ontdekt worden. Echter, om de rol van Ieper in de opstand van 1323-1328 te bestuderen en om tot een juiste interpretatie van het volksbestuur te komen, dat duurde van 1325 tot 1328, hadden we nog een bron nodig. De stadsrekeningen bleken een schat aan informatie de bevatten voor ons onderzoek. 

 

 

3. Bronnen van contentieuze rechtspraak

 

Er zijn slechts weinig bronnen van contentieuze rechtspraak uit de veertiende eeuw tot ons gekomen. Voor ons onderzoek konden we enkel gebruik maken van de uitgave van P. De Pelsmaeker[46]. In 1914 publiceerde hij een handschrift met de titel ‘Diversche memorien ende bewijsen, ghetrocken uuten ferien van ’s wonsdaechsgedinghe, beghinnende in ’t jaar duust IIJC LXJ’. Ondanks deze titel vonden we toch enkele uitspraken terug van de Ieperse vierschaar tussen de jaren 1320-1331, te weten 21 vonnissen. Deze vonnissen schetsen ons een beeld van de politieke situatie. In de periode tussen het uitbreken van de onlusten en de machtsovername worden enkele mensen verbannen wegens samenzwering tegen de stad en heer. We kunnen echter met zekerheid vaststellen dat we niet over alle vonnissen beschikken. Tijdens de zomer van 1325 heft de graaf[47] de ban op van mensen die door de Ieperse vierschaar waren verbannen wegens samenzwering. In deze oorkonden komen ook namen voor van mensen van wie we het vonnis niet terugvonden. Met deze bedenkingen in het achterhoofd kunnen we op een verantwoorde manier gebruik maken van deze bron.

 

 

4. De Ieperse stadsrekeningen

 

A. Algemeen

 

De originele stadsrekeningen staan ons niet meer te beschikking. Ook zij ondergingen het tragisch lot vernietigd te worden tijdens de eerste wereldoorlog. Dankzij G. Des Marez en H. De Sagher kunnen we ze toch nog bestuderen in uitgegeven vorm. Zij publiceerden in 1913 de Ieperse stadsrekeningen van 1267 tot 1329[48]. Zij hebben terecht de grote historische waarde van deze bron ingeschat: sans la connaissance de cette source de premier ordre, il semble impossible de pouvoir jamais écrire complètement l'histoire du comté de Flandre, tant cette histoire est intimement liée à celle de la ville d'Ypres elle-même[49]. Deze bron bleek dan ook een schat aan informatie te bevatten voor ons onderzoek.

Het staat vrijwel vast dat Ieper beschikt over de oudste fragmenten van stadsrekeningen op Belgisch grondgebied. Ze klimmen op tot het jaar 1267-1268[50]. De rekeningen voor dit jaar teruggevonden zijn echter nog niet in een klassieke indeling van inkomsten-uitgaven opgedeeld. De oudste rekening met deze indeling dateert van het ambtsjaar 1297-1298[51]. De volgende rekening dateert van 1304-1305. Van dan af kan men spreken van een continue overlevering. Voor ons onderzoek gebruikten we de rekeningen van 1322 tot 1329. Voor deze periode zijn er voor elk ambtsjaar rekeningen overgeleverd, echter niet volledig[52].

De Ieperse stadsrekeningen werden op perkamenten rollen geschreven. Deze manier kwam in de meeste middeleeuwse steden voor, niet enkel in het graafschap Vlaanderen[53]. Tussen de jaren 1403 en 1405 schakelde men te Ieper over op registers[54]. In vergelijking met andere Vlaamse steden is dit eerder laat. De meeste steden tekenden in het begin van de veertiende eeuw hun rekeningen al op in registers[55].

De taal die werd gebruikt in de rekeningen veranderde in de loop van de tijd. De oudste rekeningen zijn in het Latijn opgesteld. Dit is zo voor de rekening van 1267-1268. Vanaf 1297-1298 is de taal het Frans. Het Frans was immers de voertaal van het patriciaat. Voor onze onderzoeksperiode verandert het Frans in het Vlaams. Voor de jaren 1325-1326, 1326-1327, 1327-1328, 1328-1329 zijn de rekeningen in het Vlaams opgesteld. Vanaf het jaar 1329-1330 wordt het Frans opnieuw de taal van de administratie. Het is opmerkelijk dat voor het jaar 1328-1329 de rekeningen nog in het Vlaams zijn opgesteld. Immers, reeds in augustus 1328 werd de opstand definitief neergeslagen. En het administratief jaar begon toen op 29 oktober. Rederlijkerwijs zouden we mogen verwachten dat de taal van de administratie al in dit jaar verandert naar het Frans, maar dat is zo niet. Vermoedelijk is het zo dat de verbannen patriciërs nog niet onmiddellijk na de nederlaag van de volkspartij konden terugkeren naar de stad. Voor het jaar 1328-1329 vonden we immers slechts elf schepenen terug en hierin figureert geen van de voorheen verbannen patriciërs[56]. Tussen 1329 en 1380 is het Frans opnieuw de taal waarin de rekeningen zijn opgesteld. Vanaf deze laatse datum wordt het Vlaams opnieuw de taal van de administratie en dit blijft zo.

Ten slotte moet er nog gewezen worden op een klein nadeel in de uitgave van Des Marez en De Sagher. Zij zagen het niet voor mogelijk om de stadsrekeningen in hun geheel uit te geven, en kozen voor een système mixte[57]. De meeste "briefs" worden volledig weergegeven doch van enkele geven ze enkel een samenvatting. Een voorbeeld hiervan zijn de rekeningen van de scerewetters[58]. Voor onze onderzoeksperiode echter, hebben ze alle rekeningen in extenso weergegeven. Ze zagen in dat de periode juist voor het volksbestuur en van het volksbestuur uitzonderlijk zijn voor de stad Ieper[59].

 

B. De structuur van de stadsrekeningen[60]

 

Het Ieperse systeem dat stilaan vorm kreeg in de dertiende eeuw en algemeen werd in de veertiende eeuw zag er als volgt uit. Ten eerste is er de algemene rekening. Deze wordt verdeeld in de posten van inkomsten en uitgaven. Men vermeldt hier de voornaamste inkomsten. Het zijn voornamelijk de opbrengsten van de assisen, ook verkochte renten worden hier vermeld [61]. Voor de uitgaven geeft men hier enkel de optelsom van de verschillende posten van uitgaven. Men sluit af met het verschil te berekenen en aan te geven of men een positieve of negatieve balans heeft. De algemene rekening is niet voor elk jaar bewaard gebleven. Voor ons onderzoek heeft dit echter niet al te veel nadeel daar er meestal niet veel sociale aanwijzingen in deze onderdelen staan.

Ten tweede krijgt men de gedetailleerde rekeningen. Deze zijn opnieuw verdeeld in inkomsten en uitgaven. Bij de inkomsten worden hier telkens drie posten vermeld. De issuwen, mensen die hun poorterschap hebben 'gekocht' en sommen betaald door vroeger verbannenen die nu terug naar de stad mogen komen. Ook deze rekeningen zijn niet altijd bewaard gebleven.

De gedetailleerde uitgaven zijn verdeeld in verschillende posten. Deze kunnen zijn: erfrenten, lijfrenten, salaris van de stadspensionarissen en van de magistraat in de periode van het volksbestuur[62], kosten voor de kerkelijke rechtbank, uitgaven voor reizen en het sturen van boden (Pardekin), uitgaven van de schepenen, geschenken, uitgaven aan diverse personen, openbare werken en het salaris van de scerewetters en hun knapen.

Het rekenjaar in Ieper begon op 1 november en duurde tot 29 oktober. Tijdens dit jaar werd elke post van inkomsten en uitgaven chronologisch aangevuld gedurende het hele jaar. Tijdens de periode van het volksbestuur, meerbepaald van 1325 tot 1328 werd er overgestapt naar een trimestrieel systeem. Deze trimesters waren van ongelijke duur. We kunnen dit het best illustreren aan de hand van een voorbeeld. Het rekenjaar 1325-1326 werd opgesplitst van 3 oktober 1325 tot 28 december 1325, van 28 december 1325 tot 12 juni 1326 en van 12 juni 1326 tot 8 oktober 1326. Men merkt op dat het rekenjaar nu niet meer noodzakelijk begint op 1 november. Tijdens het volksbestuur zal het rekenjaar altijd op een andere dag beginnen, ofwel in oktober ofwel in november.

 

C. Voor ons onderzoek belangrijke posten

 

De meest relevante informatie voor onze studie vonden we in enkele posten van de uitgaven. Een eerste rekening die belangrijk was voor ons onderzoek was het Pardekin. Zoals hierboven vermeld bevat deze brief de uitgaven voor het uitsturen van delegaties en voor het uitsturen en ontvangen van boden. De betalingen gebeurden wekelijks op zaterdag aan mensen die terugkwamen van hun reis. We hebben dus een speling van soms een hele week om het juist te kunnen dateren van bijvoorbeeld het zenden van een bode naar een bepaalde stad. Bij de interpretatie van deze rekeningen moeten we dit steeds in het achterhoofd houden. Voor de bodes die men zelf uitstuurde staat niet altijd de naam van de bode vermeld. Soms schreef men enkel garsoen of bode. Verder geeft men de bestemming, hoe lang men wegbleef en het salaris van de bode. Voor gezantschappen of delegaties naar andere steden waar er meerdere personen bij zijn vinden we meestal alle namen van de gezanten. Hun bestemming, de duur van hun reis en hun salaris wordt bijna altijd vermeld. We kunnen een onderscheid maken tussen deze twee soorten omdat boden altijd gezonden worden en delegaties reizen maakten.

Een tweede rekening die van groot belang is voor ons, is deze van de presenten. Deze bestaan altijd uit een paar kruiken wijn, die aan delegaties werden gegeven die aan de stad een bezoek brachten. Telkens wordt de hoeveelheid kruiken vermeld. Jammer genoeg is deze rekening slechts sporadisch bewaard. Toch waren er enkele in de door ons bestudeerde periode. Deze twee rekeningen tesamen geven ons een goed beeld met welke streken Ieper contact hield en met wie ze op goede voet stond. Als we deze informatie combineren met een algemeen chronologisch beeld van de onlusten in Vlaanderen kunnen we er tot op zekere hoogte de rol van Ieper in de opstand uithalen[63].

Een rekening die belangrijk is om het chronologisch verloop van de onlusten te Ieper te kunnen reconstrueren is deze van de scerewetters. Deze rekening is bijna altijd bewaard gebleven. Men geeft altijd aan hoeveel scerewetters er aanwezig waren in de stad en hoeveel leiders - connétables - er waren. Ook de knapen op het belfort en de trompetters worden vermeld. De betalingen gebeurden elke week op zaterdag. Zo kunnen we een wekelijkse evolutie uit de bronnen halen[64]. Voor het rekenjaar van 1327-1328 beschikken we over een speciale rekening in verband met de scerewetters. Deze rekening geeft de namen van de verschillende scerewetters en hun leiders voor dit jaar. Bij enkele staat ook hun beroep vermeld. Het spreekt voor zich dat deze rekening zeer nuttig is voor ons onderzoek.

De rekening waar er diverse personen worden uitbetaald is ook belangrijk voor ons onderzoek. Vaak komt men er bijkomende informatie te weten zoals het beroep van een aantal mensen of de verzorging die gekwetste paarden nodig hadden. Wat bijvoorbeeld opnieuw wijst op onrust.

Ten slotte zijn er nog de rekeningen van het salaris en de openbare werken. Het belang van het salaris is hierboven al benadrukt met betrekking tot de magistraat[65]. We kunnen echter ook de verandering, of juist niet, van de stadspensionarissen uithalen. In de rekening van de openbare werken kan de aandachtige lezer ook belangrijke informatie vinden. De uitgaven voor de opbouw van de nieuwe vestingen[66] staan er gedetaillerd in beschreven. De aankoop van wapens of om bogen te maken of tenten of banieren te herstellen vindt men er ook allemaal terug.

 

 

5. Besluit

 

Ondanks de vernietiging van het gehele Ieperse Stadsarchief is het toch nog mogelijk om de geschiedenis van deze stad te reconstrueren. Aan de hand van bronnen uit andere archiefdepots of aan de hand van uitgaven of afschriften van de negentiende eeuw beschikken we over voldoende bronnenmateriaal.

Diplomatische bronnen uitgaande van verschillende instanties konden getraceerd worden. De vorm varieerde van origineel over uitgave naar regest. Gerechtelijke bronnen, zowel van gracieuze als van contentieuze aard, waren ook een groot hulpmiddel. De eerstgenoemde was dat voornamelijk op prosopografisch vlak. Ten slotte beschikten we over een heel belangrijke administratieve bron: de uitgegeven stadsrekeningen. Zij verschaften ons een schat aan informatie. 

Gewapend met al deze informatie is het mogelijk om de door ons uitgekozen periode uit het Ieperse stadsleven te bestuderen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[12] Deze regestenlijst bevindt zich in bijlage.

[13] Deze benaming voor de opstand van 1323 tot 1328 is de meest gangbare, hoewel ze geen accurate geografische weergave is van het gebied waar de opstand zich heeft gemanifesteerd. Om geen verwarring te zaaien met eerdere publicaties, waar deze term wordt gebruikt, zullen we ze hier toch aanhouden. Op deze problematiek komen we later nog terug.

[14] Voor een verder bespreking van deze publicatie Cf. infra.

[15] Bijvoorbeeld nr. 25 bevindt zich in de Bibliotheek van Gent.

[16] Deze Inventaire analytique bevat zeven delen en werd van 1853 tot 1868 te Brugge gepubliceerd. De oorkonden van de besproken periode bevonden zich in deel I, II en VII (dit is een chronologisch supplement).

[17] Een voorbeeld is: “Escript à Ypre sous notre scel le semedi devant la purification Nostre Dame l’an mil CCC vint et siis”. De precieze datering moet de lezer dan zelf nog uitrekenen met behulp van instrumenten der chronologie.

[18] Zie de bibliografische lijst voor de volledige referentie.

[19] Tijdens de late Middeleeuwen verliezen de steden hun monopolie op de lakenproductie ten voordele van het omliggende platteland. Uiteraard proberen de grote steden dit tegen te gaan op verschillende manieren. Voorbeelden hiervan zijn de diplomatieke weg of militaire expedities om de infrastructuur op het platteland kort en klein te slaan. Het conflict tussen Ieper en Poperinge in de veertiende eeuw kadert in deze veranderende economische situatie. Voor een bespreking van dit probleem zie: VAN DER WEE, “Structural Changes”, 203-211.

[20] We geven hier een summier overzicht van de lotgevallen van het archief. Voor een uitgebreidere bespreking verwijzen we naar: AERTS, Geschiedenis en archief, 434-451.

[21] AERTS, Geschiedenis en archief , 434.

[22] Deze werd opgericht door graaf Lodewijk van Male in 1386: AERTS, Geschiedenis en archief, 434.

[23] In het volgende hoofdstuk over de onlusten in Vlaanderen wordt hierop ingegaan.

[24] AERTS, Geschiedenis en archief, 443.

[25] Voor een specificatie zie de bibliografische lijst.

[26] Toch hebben we nog een oorkonde gevonden van de graaf die Vandermaesen niet had opgenomen in zijn lijst. Het betreft een scheidsrechterlijke uitspraak van de graaf in 1332 of 1334 in het geschil tussen Ieper en Poperinge in verband met de lakenproductie in deze laatste stad. De oorkonde wordt beschreven in de inventaris van Diegerick en is uitgegeven: DE PAUW, Ypre jeghen Poperinge, 193-199.

[27] Bij Diegerick werden er namelijk vrij veel oorkonden gevonden uitgaande van de baljuw van Rijsel. Om de volledige documenten te kunnen lezen gingen we deze opzoeken in Rijsel.

[28] Zie hiervoor de regestenlijst.

[29] De verkiezing van de schepenen te Ieper gebeurde in de bestudeerde periode op 24 augustus. De volgende dag trad de nieuwe magistraat in werking. Het aantal schepenen staat op dertien sinds 1209. Zie hiervoor: TRIO, “Bestuursinstellingen”, 337-341.

[30] In het derde hoofdstuk, over de onlusten te Ieper, gaan we hier verder op in.

[31] Les cartulairs de la prévôté St. Martin à Ypres, précédés d’une esquisse historique sur la prévôté. E. Feys en H. Nelis, eds. Recueil de chroniques, chartes et autres documents concernant l’histoire et les antiquités de Flandre, 1° reeks, II. 2 dln. Brugge, 1880-1884.

[32] Voor een uitgebreide bespreking van Arthur Merghelynck verwijzen we naar: ACKE, De schepenbank, 14-33; MATTHYS, Onlusten, 12-15. Verder informatie is de vinden bij VAN RENYNGHE DE VOXVRIE, “Merghelynck”, 581-590 en MERGHELYCNK, Vade-mecum, 1-4.

[33] In 1877 was dat Recueil de généalogies inédites de Flandre, dressé sur titres et d'après d'anciens manuscrits, in 1878 was dat Epitaphes nobles et patriciennes des églises de St.André, St.Michiel, Oostcamp, Beernem et St.-Georges près de Bruges receuillies sur les lieux et dans les manuscrits.

[34] VAN RENYNGHE DE VOXVRIE, "Merghelynck", 582.

[35] Cabinet des titres de généalogie et d'histoire de la West-Flandre et des régions limitrophes. Vade-mecum pratique et utile de connaissances historiques et indicateur nobiliaire et patricien de ces contrées renfermant de nombreux inventaires de collections d'archives, inédits jusqu'ici, appartenant à plusieurs dépôts publics et privés de la Belgique, ou Catalogue-Répertoire analytique, méthodique et raissonné de 555 manuscrits formés pour la plupart au moyen des documents y inventariés, orné de sept planches en photo-typie et gravure.

[36] Renaat Acke heeft in zijn licentiaatsthesis enkele steekproeven gedaan voor onderzoek naar de paleografische getrouwheid van handschriften die hij gebruikt heeft: ACKE, De schepenbank, 16-33. Hij evalueert deze zeer positief en stelt dat de informatie die hij in de bronnen aantreft 'correct' is.

[37] KBB, FM 5, 103, 108, 138 ter.

[38] KBB, FM 5, 92, 93, 138 ter.

[39] Dit handschrift heeft als titel: Copie du manuscrit au renouvellement des avoués, échevins, conseillers et des différents collèges du magistrat de 1100 à 1365, tirée de plus de 8 000 chartes, reposant aux Archives d'Ypres, et de 1366 à 1791, tiré des registres à ce tenus, reposant aux dites Archives communales, composé en 1812 par Jean Jacques Lambin, Yprois, faisant partie de l'ancien fonds des manuscrits à la bibliothèque publique sous les numéros 56 et 57. Travail déjà considérable, mais complété encore et notablement augmenté au moyen du dépouillement des chirographes et chartes des Archives communales, des documents des établissements hospitaliers et des pauvretés, des comptes généraux de la ville, … . MERGHELYNCK, Vade-mecum, 317.

[40] De titel van dit handschrift luidt: Liste chronologique des avoués, gouverneurs et receveurs des établissements hospitaliers et charitables, des pauvrisseurs et marguilliers des paroisses, des dignitaires des ghildes religieuse et armées et des sociétés de rhétorique de la ville d'Ypres, tirées des comptes de ces divers établissements ou institutions, des cartulaires et de plusieurs milliers de documents de toute nature au fur et à mesure du dépouillement des différents collections. MERGHEYLYNCK, Vade-mecum, 320-321.

[41] De titel van dit handschrift luidt: Receuil par ordre alphabétique et chronologique de notes historiques, concernant les familles nobles, patriciennes et de bourgeoisie notable, ayant résidé spécialement dans les quartiers d'Ypres et de Furnes, tirées des chartes, documents et cartulaires des ci-devant pauvretés et maisons hospitalières de la ville d'Ypres, actuellement déposés aux Archives du bureau de bienfaisaince et des hospices civils de la dite ville. MERGHELYNCK, Vade-mecum, 293-294.

[42] In dit handschrift staan de notities kris kras door elkaar en is er enkel met potlood genoteerd. Als men een studie schrijft op basis van dit handschrift moet men de tekst zeer kritisch lezen. Zo konden we na een kritische lezing een fout ontdekken in de uitgave van O. Mus over Jehan Pascaris. De oorkonden die O. Mus in deze uitgave weergeeft, haalt hij voornamelijk uit handschrift nummer 5 van het Fonds Merghelynck. Oorkonde nummer 9 op pagina 26 van de publicatie is bij O. Mus gedateerd op februari 1328 n.st. De voogden en schepenen gegeven konden echter onmogelijk samengaan voor dit schepenjaar na vergelijkingen met andere oorkonden. Toen we handschrift nummer 5 zelf onder handen namen zagen we dat 1327 o.st. geschreven door Merghelynck evengoed 1321 o.st. of 1325 o.st. kon zijn. Na vergelijking met de reeds bekomen namen voor schepenlijsten bleek de betreffende oorkonde enkel geplaatst te kunnen worden in het schepenjaar 1321-1322. Zo hebben we de datum van de oorkonde vastgesteld op februari 1322 n.st.

[43] MERGHELYNCK, Vade-Mecum, 275-284.

[44] MERGHELYNCK, Vade-Mecum, 284-293.

[45] MERGHELYNCK, Vade-Mecum, 293.

[46] Registres aux sentences des échevins d’Ypres. Voor een volledige bibliografische referentie verwijzen we naar de bibliografische lijst.

[47] Zie onze regestenlijst nr. 21, 22, 23. Op dit moment bevindt de graaf zich te Brugge, in gevangenschap. We komen hier nog op terug.

[48] Merghelynck heeft ook gedeeltelijke afschriften gemaakt van de stadsrekeningen. Ze worden nu bewaard onder het nummer 32 in het 'Fonds Merghelynck'. We hebben van Merghelyncks afschriften gebruik gemaakt voor het jaar 1329-1330.

[49] SR, I, VII.

[50] SR, I, VIII.

[51] Ib.

[52] We komen hier later nog op terug.

[53] De oudst bekende stadsrekeningen van Brussel en Bergen zijn ook op rollen geschreven. SR, I, IX noot 1.

[54] SR, I, IX.

[55] ACKE, De schepenbank, 36, noot 154.

[56] In ons prosopografisch onderzoek gaan we hier verder op in.

[57] SR, I, XVIII-XIX.

[58] SR, I, XVIII.

[59] SR, II, .

[60] SR, I, XIV-XVII.

[61] Tijdens het patricische bestuur wordt deze post onderverdeeld in inkomsten qui montent à le trésorie en inkomsten qui montent mie à la trésorie. Tijdens de periode van het volksbestuur wordt dit onderscheid echter niet meer gemaakt.

[62] Cf. supra

[63] Dit zal uitgewerkt worden in ons derde hoofdstuk.

[64] Ook hiervoor verwijzen we naar ons derde hoofdstuk.

[65] Cf. supra.

[66] Het volksbestuur begon onmiddellijk na de machtsovername met het afbreken van de oude vestingen en het bouwen van nieuwe vestingen die ook de voorsteden omvatten. Zie hiervoor hoofdstuk 3.