Oh Teatro ! Oh mestier maledetto ! De ondergang van de opera seria in de tweede helft van de achttiende eeuw. (David Vergauwen)

Univ

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

Deze thesis behandelt de ondergang van de opera seria als dominant dramatisch genre in het Wenen van de achttiende eeuw. Wat betreft de nomenclatuur verwijzen we in deze verhandeling naar ‘opera seria’ wanneer we het hebben over de ernstige Italiaanse opera uit het settecento en niet naar ‘dramma per musica’ of ‘melodrama’, hetgeen in principe even goed had gekund.[1] Dit heeft alles te maken met de titel van onze hoofdbron die in het grootste deel van deze thesis wordt geanalyseerd: namelijk de opera buffa “L’Opera Seria”.

         Het lijkt bijzonder tegenstrijdig dat men een opera buffa kan bestuderen met de bedoeling meer te weten te komen over de opera seria. Deze paradox kan men verklaren door het simpele feit dat deze opera buffa een zeer scherpe parodie is op de opera seria. De titel van deze opera is dan ook zonder ambiguïteit: “L’Opera Seria”. Het is een typisch exponent van het Ancien Régime; het theater in het theater, het metatheater.

Deze opera werd voor het eerst opgevoerd in het Burgtheater te Wenen in 1769. De componist van dit werk is Florian Leopold Gassmann, Salieri’s leermeester, en de librettist is Ranieri da Calzabigi, de librettist van Glucks hervormingsopera’s.

         Samen maakten ze een bijzonder scherpgeestige parodie op een genre dat juist op dat moment zijn definitieve ondergang had ingezet. Ons literatuuronderzoek zal uitwijzen dat deze breuklijn voor Wenen rond 1770 kan gesitueerd worden. De elementen die door Gassmann en Calzabigi belachelijk worden gemaakt, kunnen bijgevolg elementen zijn die niet langer aan het genre werden geapprecieerd. Een parodie kan immers als geen ander medium de zwakke plekken van een bepaald genre blootleggen. We hopen alvast dat “L’Opera seria” ons kan tonen wat er volgens Gassmann en Calzabigi - en natuurlijk hun publiek in Wenen - schortte aan dit genre muziektheater.

         Vooraleer we ons eerste hoofdstuk aanvatten, lijkt het ons aangewezen om met de lezer de inhoudstafel te overlopen, zodat hij weet wat hij van elk hoofdstuk kan verwachten. Uit eerbetoon aan de grote Italiaanse dichter en theoreticus Pietro Metastasio hebben we deze thesis onderverdeeld in drie grote delen.

1. Het eerste deel, de status Quaestionis, omvat vijf onderdelen.

1.1. Eerst omschrijven we in een eerste hoofdstuk het onderzoeksobject en wat de wetenschap rond dit onderwerp al heeft bereikt. In dit hoofdstuk wordt tevens onze probleemstelling opgenomen.

1.2. In een tweede hoofdstuk behandelen we de bron en haar auteurs. Hier gaan we dieper in op heuristische problemen en geven we een beknopte biografie van de componist en de librettist van deze opera. In dit hoofdstuk wordt tevens een onderdeel gewijd aan de receptie van deze opera in het Wenen van 1769.

1.3. Vervolgens behandelen we in ons derde hoofdstuk de methoden die we zullen hanteren om aan onze probleemstellingen tegemoet te komen.

1.4. Dit hoofdstuk wordt dan gevolgd door een behoorlijk lijvig vierde hoofdstuk, waarin we onze hoofdbron historisch (in ruime zin) omkaderen. Naar dit historische deel zullen we vaak refereren wanneer we bepaalde elementen uit onze hoofdbron in hun historische context wensen te verklaren. Dit hoofdstuk geeft de lezer trouwens ook een goed overzicht van het jargon dat we zullen gebruiken: alle terminologie wordt in dit hoofdstuk verklaard.

1.5. In het laatste hoofdstuk van dit eerste deel, zullen we het specifiek hebben over onze Weense context. De geschiedenis van het Weense muziektheater wordt hier beter belicht en we zullen ook onze hypothese naar voren schuiven dat de ondergang van de opera seria te Wenen plaats vindt rond 1770, dus rond het ogenblik dat ‘L’Opera Seria’ werd opgevoerd. We zullen ook argumenten aanvoeren om aan te tonen dat deze hypothese ook geëxtrapoleerd kan worden buiten de specifiek Weense context.

2. Eens we ons onderwerp historisch hebben omkaderd, zullen we in de twee volgende delen van deze verhandeling een analyse maken van onze opera buffa. Het tweede en het derde deel van deze thesis worden dan ingenomen door de behandeling van respectievelijk de parodie van Calzabigi, (libretto) en de parodie van Gassmann (partituur). Deze volgorde is te rechtvaardigen omdat men pas de muzikale parodie kan bestuderen wanneer men het theateraspect voldoende heeft geanalyseerd. Het devies luidt immers: “Prima le parole e poi la musica”.

2.1. In het eerste van deze vijf hoofdstukken zal de synopsis van “L’Opera Seria” worden weergegeven, zodat de lezer een inzicht kan krijgen in de verhaallijn van deze opera.

2.2. In het volgende hoofstuk behandelen we de structuur en de opbouw van “L’Opera Seria”. Hierbij zal zowel het theatrale gebeuren (“L’Opera Seria” zelf), alsook het metatheatrale gebeuren (“L’Oranzebe”, de opera die door de hoofdpersonages wordt opgevoerd in de laatste akte) afgewogen tegen de heersende structurele normen, met Metastasio voorop.

2.3. Het derde hoofdstuk behandelt de dramatis personae en zal een gedetailleerd beeld geven van de voornaamste personages in deze opera. Hier zullen we wijzen op bepaalde typeringen: de stereotype diva, de stereotype heldenzanger, etc.

2.4. In het daarop volgende hoofdstuk analyseren we de voornaamste topoi die binnen het werk aan bod komen. Sommige elementen worden door Gassmann en Calzabigi duidelijk gethematiseerd. Een analyse daarvan brengt ons een stap dichter bij de ontrafeling van de parodie.

2.5. In het laatste hoofdstuk van dit tweede deel vergelijken we “L’Opera Seria” met “Prima la musica e poi le parole” van Casti (libretto) en Salieri (Gassmanns leerling). We zullen wijzen op de vele gelijkenissen tussen beide parodiëen, met de hoop nog meer te kunnen komen tot het algemeen heersend beeld over het genre van de opera seria.

3. Het kortere derde deel behandelt de muzikale analyse van onze hoofdbron. De reden dat dit deel korter dan de twee vorige delen, heeft alles te maken met de heuristiek met betrekking tot ons onderzoek, zoals we ook in het derde hoofdstuk van het eerste deel zullen zien; het bleek namelijk onmogelijk de volledige partituur te bestuderen; we beperkten ons derhalve tot de studie van enkele ‘uittreksels’. (cfr. supra)[2]

3.1. In het elfde hoofdstuk bieden we een structurele en harmonische analyse van de aria’s die we uit onze hoofdbron selecteerden. We zullen vooral proberen om deze aria’s een plaats te geven binnen de muziekgeschiedenis van de tweede helft van de achttiende eeuw. Hierbij zullen we een grote nadruk leggen op het da capomodel.

3.2. In het twaalfde - en voor dit deel voornaamste - hoofdstuk zullen we de een aantal voorbeelden bespreken waarin componist Gassmann de opera seria uit zijn tijd belachelijk maakt. Met andere woorden zullen we in dit hoofdstuk op zoek gaan naar verschillende vormen van muzikale parodie.

3.3. Ten slotte wensen we in het dertiende hoofdstuk van deze scriptie een vergelijking maken tussen Gassmanns stile buffo en zijn stile serio. Dit hoofdstuk zal ons een en ander bijbrengen over Gassmanns muzikale gevoel voor humor, alsook van zijn muzikale stijl in het algemeen.

 

         Uiteindelijk wil deze verhandeling in haar besluit (hoofdstuk XIV) een lijst van vormelijke elementen opnemen die het onderwerp zijn van parodie. Deze studie hoopt op die manier een bijdrage te leveren tot het betere begrip van elementen die rond 1770 het Weense publiek lieten afhaken. Zij verkozen immers van dat ogenblik af andere vormen van muziektheater boven de aloude opera seria.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


 


[1] Over de nomenclatuur van dit genre en haar problematiek: cfr. I. MOINDROT, L’Opera seria ou le règne des castrats, Saint-Amand Montrond, 1993, pp. 7-27, alsook R. STROHM, Dramma per Musica. Italian Opera Seria of the Eighteenth Century, New Haven-London, pp. 1-32.

[2] Welke deze uittreksels zijn en wat hun plaats is binnen het geheel van de opera, wordt duidelijk uit de inhoudstafel van “L’Opera Seria” die in de pagina’s hiervoor werd opgenomen.