Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:

Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 2: HISTORISCHE DUIDING VAN DE GEBEURTENISSEN IN OOST-TIMOR

 

IV.De internationale context

 

IV. 1. Inleiding

 

Zoals reeds gezegd dienen de gebeurtenissen van de afgelopen 25 jaar in Oost-Timor  volledig in het licht geplaatst te worden van de internationale context van de Koude Oorlog.

De houding van de Verenigde Staten tegenover de binnenlandse “realpolitik” van Suharto en de rol die zij reeds voordien hadden gespeeld bij de nationale coup van Suharto, zijn kenmerkend voor de relatie tussen de twee landen [1].

Het is vooral dankzij de steun van de Verenigde Staten aan de anti-communistische Suharto dat deze in staat was een rechts-militaire regime in te voeren in Indonesië.

 

In 1975 liggen de val van het communisme in Oost-Europa, de val van de Berlijnse muur en het succes van de lang verdrukte nationalistische bewegingen in Afrika (Eritrea), het Midden-Oosten (Palestina), Zuid-Afrika en de vroegere Sovjet Unie nog meer dan een half decennium in de toekomst verwijderd. Bij de aanvang van de militaire confrontatie tussen Indonesië en Oost-Timor, hadden de spanningen tussen de twee machtsblokken een hoogtepunt bereikt.

 

De kwestie Oost-Timor  is in feite een nationalistisch probleem en niet enkel een “regionaal” probleem zoals Jakarta het lange tijd heeft voorgesteld en zoals de meeste westerse landen het lang hebben beschouwd [2].

 

De annexatie van Oost-Timor  was volledig in strijd met de fundamentele afspraken van de internationale gemeenschap, die zij via haar internationale forum, de VN, voor zichzelf had opgesteld [3]. De regeringen van de Verenigde Staten, Australië, Japan en het Verenigd Koninkrijk, die in de positie waren om Suharto terug te fluiten, keurden niet alleen deze annexatie niet af, maar moedigden indirect de agressie van Indonesië aan. Hun medeplichtigheid aan de invasie werd later nog versterkt door hun politieke ondersteuning van de integratie, hun tekort aan kritiek op de mensenrechtensituatie en de gevolgen van de invasie voor de burgerbevolking en hun rol als wapenleverancier. Het is dankzij deze landen en hun bescherming van Suharto t.o.v. internationale kritiek, dat de internationale interesse voor Oost-Timor  zolang uitbleef en dat het lijden van de Timorese bevolking onnodig werd verlengd[4] .

 

IV. 2. De internationale reactie

 

De eerste berichten over de bloederige situatie in Oost-Timor  begonnen pas op het einde van 1976 uit te lekken in de internationale gemeenschap, maar brachten geen bijzonder reactie teweeg [5].

Het bleek gauw dat, niettegenstaande de ernst van het conflict, het enorme dodenaantal bij de burgerbevolking en de mensonterende leefomstandigheden sinds de Indonesische invasie in Oost-Timor,  het gebied voor de internationale gemeenschap geen Koeweit betekende.

De eerste alarmerende berichten die de internationale gemeenschap bereikten, werden door de grootmachten als groteske en onbetrouwbare overdrijvingen afgeschilderd.

Washington en Canberra eisten enkel van Suharto dat Jakarta internationale hulporganisaties in het gebied zou binnen laten. Deze eisen hebben geleid tot de toelating van een International Committee of the Red Cross in het gebied, eind 1979, met het doel een rapport op te stellen over de toestand van de mensenrechten onder de bevolking [6].

 

Pas toen begonnen de ware dimensies van het militaire conflict, die ondertussen de proporties van een genocide en een etnocide hadden aangenomen, echt tot de internationale gemeenschap door te dringen.

Het verslag beschreef een schrijnende situatie en was ronduit schokkend. De schattingen die erin werden gemaakt over het aantal doden sinds de Indonesische invasie schommelden van een tiende  tot een derde van de totale bevolking. Van het overblijvende deel zouden  200.000 mensen zich in concentratiekampen aan de kust bevinden [7].

Deze revelaties hadden de wereld moeten bewustmaken van de vreselijke toestand in Oost-Timor  en over het onrecht dat daar plaatsvond. Zij hadden onmiddellijk de eis tot stand moeten brengen vanwege de internationale gemeenschap tot onmiddellijke terugtrekking van het Indonesische leger.

 

Niettegenstaande deze kwestie de aandacht heeft getrokken van het US Congress, het Europese Parlement en parlementariërs in Europa, Canada, Japan en Australië, hebben noch legislatieve bepalingen, noch oproepen vanwege de parlementariërs, de betrokken regeringen tot concrete actie gebracht [8].

Zoals gezegd hebben een aantal gebeurtenissen zoals de bevrijding van de Baltische Staten en Koeweit in het begin van de jaren ’90 en de opkomst van kleine staten in Oost-Europa en Afrika, daar in de jaren ’90 verandering in gebracht.

 

IV. 2. 1.  Indonesië en de Nieuwe Orde

 

Niettegenstaande het feit dat Indonesië onmiddellijk na de coup van 25 april 1974 te Lissabon,  maatregelen begon te nemen met het oog op de annexatie van Oost-Timor, wist de Indonesische regering heel goed dat een directe interventie en inval in het gebied moeilijk aanvaardbaar zouden zijn voor de internationale gemeenschap [9]. Als lid van de groep van de niet-gebonden landen, met als twee fundamentele principes het respecteren van het zelfbeschikkingsrecht van landen en volkeren en de niet-interventie in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen, was het bijzonder moeilijk voor Jakarta zijn activiteiten te verantwoorden. Het kwam er dus op aan een andere manier te vinden waardoor een inval in Oost-Timor  gerechtvaardigd kon worden. Deze manier werd gevonden in het tegen elkaar uitspelen van de drie belangrijkste politieke partijen in Oost-Timor, de UDT, Apodeti en Fretilin. Na de coalitie tussen Fretilin en de UDT te hebben verhinderd in mei 1975, spoorde Jakarta de UDT aan om een coup uit te voeren met als doel Fretilin te neutraliseren en het annexatieproces van Oost-Timor  in gang te steken. De poging mislukte echter en Fretilin kende een grote politieke overwinning. Hierop werd de strategie van indirecte annexatie door de generaals van Jakarta veranderd in een nieuwe directe strategie, waarin een agressieve militaire macht Oost-Timor  zou binnenvallen in december 1975 [10].

 

De redenen waarom Indonesië op dergelijke gewelddadige wijze het internationaal recht op zelfbeschikkingsrecht schond, situeren zich volgens de auteur Mc Donald op twee verschillende niveaus [11]. 

 

* Ten eerste gaat het om een kleine nationale uitbreiding, zoals dat eerder plaats had gehad in West Irian Jaya.

* Een andere fundamentele reden is verbonden met de aard van het politieke regime van Jakarta en met de politieke context van Zuidoost Azië.

 

Sinds 1965 was Indonesië bestuurd door de generaals die in ’65 de macht hadden gegrepen onder leiding van generaal Suharto. Zij zijn verantwoordelijk voor de bijzonder gewelddadige uitroeiing van de volledige linkse oppositie, in het bijzonder de PKI., die hierop volgde. Ze introduceerde een “Nieuwe Orde”, gebaseerd op een octrooi van de macht aan een kleine minderheid [12].

De staatsgreep van ’65 staat bekend om zijn wreedheid, bloederigheid en de hoge tol aan levens die hij eiste: alle rapporten  bevestigen dat zowat een miljoen mensen werden vermoord, waarvan de meeste leden van de PKI. Chomski toont aan dat deze coup en de daaropvolgende repressie werden gestimuleerd door de Verenigde Staten, die sinds lang hun positie in de Derde Wereld verstevigd hadden in hun strijd tegen elke vorm van revolutionaire verandering [13].

 

De Nieuwe Orde had bovendien tot gevolg dat Indonesië meer dan ooit economisch verbonden raakte met de westerse mogendheden [14]. Wat de buitenlandse politiek betreft zien we een felle verschuiving naar rechts. De betrekkingen met China werden opgedoekt, terwijl er met de Verenigde Staten en Japan een bijzonder levendige samenwerking tot stand werd gebracht. De Nieuwe Orde bood dan ook vooral bijzondere privileges aan buitenlandse bedrijven.

 

Wat de binnenlandse politiek betreft, bracht de ontdekking van petroleum een industrialisatieproces op gang, er kwam werkgelegenheid en vele sociale problemen werden opgelost. Doch deze mogelijkheden werden volledig geneutraliseerd door corruptie en het opportunisme vanwege de regering en de militairen. De corruptie en  het slechte beheer van bepaalde privé-maatschappijen (zoals Pertamina) hebben vooral geleid tot een enorme buitenlandse schuld en een enorme ontwikkelingsachterstand bij de bevolking [15].

Indonesië viel volledig terug op de ijzeren vuist van het autoritaire en militaire gezag van de generaals. Protest werd op repressieve wijze gesmoord en de wens tot verandering onderdrukt [16].

In deze context van corruptie, schandalen, schuld en onderontwikkeling konden de generaals een gebied niet laten controleren door nationalistische en progressieve krachten. Indien nodig met geweld, zou een interventie noodzakelijk zijn om een (links) revolutionaire verandering te beletten, daar die een bedreiging zou vormen voor het politieke evenwicht van de Nieuwe Orde.

 

Tenslotte is een zeer belangrijk aspect in deze context de aanwezigheid van olie en gas, in de Timorese Zee [17]. Deze vormden een belangrijke bron van inkomen van de Indonesische regering, maar hier raken we ook de belangen van andere landen.

 

IV. 2. 2. Australië en de Timor-Gap

 

Het continentale gebied tussen Noord Australië en Oost-Timor is rijk aan olie. Eén van de moeilijkheden bij het exploiteren van dit gebied heeft betrekking op de afbakening van de grenzen tussen de verschillende betrokken landen. In de periode vóór 1975 was Australië tot onderhandelingen met Portugal gekomen rond dit thema. Nadien gebeurde dat via Indonesië [18].

Niemand dacht eraan het als Portugees gebied te beschouwen. Deze overeenkomst werd ondertekend op 11 september 1989 en vervolgens geratificeerd door de twee partijen.

De auteur Roff hangt in zijn werk de visie van de Portugese regering aan, die bij de Australische regering en de VN protesteerde over deze ontwikkelingen en beweerde dat de Australische regering in strijd handelde met haar internationale verplichtingen door dit verdrag te ondertekenen[19]. Deze verplichting van Australië tegenover de internationale gemeenschap, werd door twee unaniem aangenomen resoluties van de Algemene Vergadering weergegeven: de Verklaring over de Principes van het Internationaal Recht Betreffende Vriendschappelijke Relatie en Samenwerking Tussen de Staten van 1970 en de Resolutie met de titel Definitie van Agressie van 1974.

 

De houding van de Australische regering werd dus volledig bepaald door economische motieven. In 1975 bevonden er zich meer dan 50 Australische bedrijven in Indonesië, hetgeen neerkwam op een investering van zo’n twee miljoen dollar [20].

Deze economische belangen, gecombineerd met een anti-communitische meerderheid in het Australische politieke milieu, verklaren de pro-Indonesische keuze die deze regering maakte. Deze optie bestond eerst uit een soort van neutraliteit die in feite een verbondenheid met Indonesië inhield en zelfs de actieve samenwerking tussen de twee landen erkende. Dit laatste werd op flagrante wijze geuit door de weigering van hulp aan de leiders van Fretilin en door het radiostation, dat door Fretilin in Darwin was geïnstalleerd, op aanvaag van Jakarta te sluiten.

De Australische journalist Malcolm Salmon heeft de officiële houding van Canberra zeer juist omschreven in zijn woorden: “Australië had een sleutelrol moeten spelen in het [ ] dekolonisatieproces van Oost-Timor , gezien zijn economisch militair en politiek gewicht en gezien de invloed die het had op de regering van Jakarta…[ ]” [21].

In oktober 1975 werden vijf Australische journalisten vermoord door het Indonesische leger. Wat een hevige diplomatische reactie had moeten veroorzaken, werd door de Australische regering opvallend bijzonder discreet en timide afgehandeld.

Niettegenstaande alles was de Australische bevolking fel gekant tegen de politiek van Jakarta en kwam er veel protest tegen de samenwerking van de twee regeringen[22].

 

IV. 2. 3. De Verenigde Staten

 

In 1975, werden de Verenigde Staten geconfronteerd met de linkse overwinningen in Vietnam, Laos en Cambodja en werd de anti-communistische haat in het Aziatische continent sterker dan ooit aangewakkerd [23]. Om deze ontwikkelingen tegen te gaan diende de Verenigde Staten een nieuwe Aziatische beschermingsgordel tegen het rode gevaar te creëren.

Hiervoor was het nodig de pro-westerse regeringen in Indonesië, de Filippijnen, Thailand, Maleisië en Singapore te versterken. De activiteiten van de Verenigde Staten, gericht op het neutraliseren en vernietigen van de nieuwe revolutionaire bewegingen in de Derde Wereld

-  door Chomski beschreven als “de specialiteit van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten sinds de Tweede Wereldoorlog” [24]- zullen na 1975 een concrete en specifieke toepassing vinden in de kwestie Oost-Timor.

Voor de Verenigde Staten vormen de eilanden rondom Timor een belangrijke zone voor de passage van super tankers, oorlogstuigen en nucleaire onderzeeërs [25]. De Amerikaanse marine had deze passages nodig om haar contacten tussen de verschillende basissen in de Filippijnen, Guam, Hawai en de belangrijke militaire basis van Diego Garcia in de Indische Oceaan te bewerkstelligen.

 

De Verenigde Staten zijn nooit direct tussengekomen in de gebeurtenissen van Oost-Timor. President Carter erkende de nieuwe strategie van “ondergeschikte macht”. De politiek van Jakarta t.o.v. Oost-Timor  bevond zich in de context van de algemene strategie van de Verenigde Staten in de Pacifistische Oceaan en de strijd tegen het communisme. Carter hoopte dat indien Indonesië Timor zou binnenvallen zij dat “efficiënt, vlug en zonder onze [Amerikaanse] uitrusting” [26] zou doen en vond dat “het Indonesische leger zijn rol van de regionale politie diende te spelen” [27].

 

De aandacht die de Verenigde Staten aan het onderwerp gaven, verhoogde in hoge mate na de aankomst van Bill Clinton in het Witte Huis in januari  1993, een jaar na Santa Cruz [28]. De Clinton Administratie gaf een veel grotere prioriteit aan de mensenrechtenproblematiek dan de Bush Administratie. De Verenigde Staten steunden een stemming tegen Indonesië in de VN Commissie over Mensenrechten in maart 1993, en in juli 1993 ontmoette Clinton Suharto in Tokio. Er werd toen een brief van 43 Amerikaanse senatoren overgemaakt, waarin werd aangedrongen om serieuze onderhandelingen m.b.t. het zelfbeschikkingsrecht van Oost-Timor  aan te gaan.

 

De Amerikaanse Senaat was op dat moment reeds een aantal jaren vrij actief bezig met de kwestie en had nog andere initiatieven genomen in 1993, waaronder het benadrukken van het verband tussen  wapenverkoop van de Verenigde Staten en mensenrechten.

Een brief aan president Clinton van 15 november 1993 ondertekend door 37 senatoren, drong erop aan “hun bezorgdheid uit te drukken aan president Suharto […] en een oplossing te zoeken voor de kwestie Oost-Timor  onder auspiciën van de VN” [29]. Deze brief vormde een cruciaal moment in het diplomatisch procédé, omdat zij wees op een belangrijke verandering van de houding van het Congres. Het debat en de politiek rond Oost-Timor  zou vanaf dan niet meer vanuit een exclusieve bekommernis om de mensenrechten besproken worden, maar vanuit een wijdere context van recht en vrede.

 

IV. 2.4. Japan en andere Aziatische landen

 

De houding van Japan in de kwestie Oost-Timor  is gemakkelijk begrijpbaar wanneer we weten dat het in 1975 meer dan twee miljoen Amerikaanse dollar investeerde in Indonesië. Japan is met haar 80%  de belangrijkste invoerder van petroleum uit Indonesië en heeft dus een enorme afhankelijkheidspositie voor de invoer van zijn primaire bronnen [30]. Daarom heeft Japan het regime van Suharto steeds ondersteund. Ook had het ambities om de olie uit de wateren rond Timor te exploreren en te exploiteren [31].

 

De houding van de andere Aziatische landen t.o.v. de politiek van Jakarta plaatst zich volledig in het licht geplaatst te worden van de ASEAN politiek. Deze organisatie is opgericht met deelname van Indonesië in 1967 te Bangkok met als doelstelling een anticommunistisch verbond te vormen in Azië en een dam te vormen tegen de linkse ontwikkelingen in Indochina.

Zowel de Filippijnen, Maleisië en Thailand voerden een pro-Indonesisch beleid.

 

IV. 2. 5. West-Europa

 

Ook in West-Europa was de grote meerderheid aanhanger van het militaire regime in Jakarta. Voor Europa vormt Indonesië een belangrijke bron van primaire bronnen (behalve petroleum ook uranium uit Kalimantan) [32]. Daarbij vormde het land een enorme afzetmarkt voor de Europese producten en opereerden er enorm veel Europese bedrijven in Indonesië, voornamelijk multinationals als Philips, Uni Royal, ICI, Bayer,…

Op het einde van 1975 bedroegen de investeringen van West-Europa in Indonesië de totale som van 1,4 miljoen Amerikaanse dollar voor West-Duitsland, 90 miljoen voor Groot-Brittanië en 200 miljoen voor Nederland [33]. Frankrijk en vooral het Verenigd Koninkrijk speelden als wapenleverancier een belangrijke rol.

Indonesië had dus stevige economische banden met West-Europa, niettegenstaande vele landen daarvan in de VN en de Veiligheidsraad stemden voor de resoluties die de agressie van Indonesië en Oost-Timor  veroordeelden.

 

De rol van Portugal was cruciaal in het diplomatieke proces. Indonesië en Australië hebben steeds erg hun best gedaan om de credibiliteit van Portugal te minimaliseren, door te hameren op het feit dat Portugal Oost-Timor  in 1975 “verlaten had” en één van de wreedste Europese koloniale heersers was [34].

De kwestie Oost-Timor  heeft in Portugal steeds een enorme betrokkenheid gekend vanwege de Portugese bevolking en vooral sinds 1986, na de opkomst van president Mário Soares, werd Portugal meer en meer actief op diplomatiek vlak.

 

Het daagde de ondertekening van de Timor Gap Treaty door Australië voortdurend voor het Internationaal Gerechtshof en was een bijzonder actieve advocaat bij het opkomen voor de rechten op onafhankelijkheid en zelfbeschikking in de fora als de VN en de Europese Gemeenschap [35]. Terwijl de economische en strategische invloed van Portugal miniem was, heeft het in deze kwestie toch een belangrijke diplomatieke rol gespeeld.

 

Gezien de afwezigheid van een eigenlijke acte van zelfbeschikking, heeft de VN steeds Portugal als de de facto bestuurlijke macht beschouwd. Daarom vormde dit land een sleutelfactor in de pogingen van de VN om de kwestie op te lossen. Het is interessant om het Portugese constructieve engagement met zijn vroegere kolonie te vergelijken met het verlaten van Nederland begin 1960 van zijn vroegere kolonie, West Irian Jaya, dat sindsdien deel uitmaakt van Indonesië.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] N. CHOMSKY, Towards a New Cold War: essays on the Current Crisis and How We Got There, New York:  Pantom Books, 1982, p. 36.

[2] D. JENKINS, op.cit., p. 162

     A. GEORG, East Timor and the Shaming of the West, London: Tapol Publications, 1985, p. 41.

[3] G. DAVISON, International Law and the Question of East Timor, London: CIIR/IPJET, 1995, p. 76.

[4] J. DUNN, “The Timor Affair in International Perspective”, World Review, London, 17, 1978, p. 84.

[5] Ibid., p. 88.

[6] J. DUNN, art.cit., p. 89.

[7] A. GEORG, op.cit., p. 139.

[8] Loc.cit.

[9] A. DE TREMERIE, De internatinale gemeenschap t.o.v. Oost-Timor, Gent: RUG, onuitgegeven  licentiaatsverhandeling, Vakgroep Politieke en Sociale Wetenschappen, 1995, p. 98.

[10] D. JENKINS, op.cit., p. 92.

[11] H. Mc DONALD, op.cit., p. 55.

[12] Ibid., p. 57.

[13] N. CHOMSKY, op.cit., p. 122.

[14]Loc.cit.   

[15] H. Mc DONALD, op.cit., p. 98.

[16] Vermeldenswaardig in dit kader is het feit dat de structuur van het Indonesische “Parlement” een vast aantal zetels voor militairen bevat.

[17] S. ROFF, op.cit., p. 19.

[18] Ibid., p. 21.

[19] Ibid., p. 64.

[20] Ibid., p. 52.

[21] Ibid., p. 42.

[22] S. ROFF, op.cit., p. 45.

[23] J. DUNN, art.cit., p. 77.

[24] N. CHOMSKY, op.cit. , p. 73

[25] Ibid., p. 85.

[26] S. SIDELL, art.cit. p. 89.

[27] Loc.cit.

[28] Ibid., p. 91.

[29] A. GEORG, op.cit., p. 71

[30] D. FRENEY, Timor: freedom Caught Between the Powers, Nottingham: Spokesman Books, 1975, p. 109.

[31] Ibid., p. 110.

[32] Ibid., p. 112.

[33] J. DUNN, art.cit., p. 173.

[34] M. PIRES, op.cit., p. 19.

[35] M. PIRES, op.cit., p. 23.