De Nederlands-Australische relaties in het jaar 1948. Van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948. (Cosette Adriaans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. Het Critchley-Du Boisplan

 

In dit hoofdstuk wordt het Critchley-Du Boisplan behandeld. Dit werd ingediend op 10 juni 1948. De Australiërs kregen door dit plan zeer veel aandacht. De periode die wordt besproken in dit hoofdstuk eindigt bij de indiening van het Cochranplan precies drie maanden later. Het Cochranplan kwam van het Amerikaanse lid H. Merle Cochran van de CGD, die in augustus zijn voorganger Du Bois had vervangen, en leek in grote lijnen op het Critchley-Du Boisplan. De Indonesische kwestie speelde zich af op twee niveau’s in de Nederlands-Australische betrekkingen, het multilaterale niveau en het bilaterale niveau. Ten eerste wordt het Critchley-Du Bois plan bekeken, ten tweede de strategie rondom het plan, en ten derde de gevolgen van het plan. Ten vierde worden ook de problemen rondom de CGD behandeld. Ten vijfde wordt bekeken of Critchley door het Critchley-Du Boisplan wel in staat was de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek. Op het bilaterale niveau speelden zich de volgende zaken af: ten eerste worden de zaken die in Australië speelden besproken. Ten tweede wordt aandacht besteed aan de personen Evatt, Burton, Chifley en Eaton. Ten derde wordt gekeken of de Australische regering en de ministers in staat waren de onderhandelingen te beïnvloeden. Tenslotte wordt de vraag beantwoord of  de Australische regering, de Nederlandse en Nederlands-Indische regering via de oude of nieuwe diplomatie werkten.

 

 

Multilaterale contacten

 

De verwikkelingen rondom het Critchley-Du Boisplan

 

Op 10 juni 1948 dienden Critchley en Du Bois hun plan in bij de Nederlandse en de Republikeinse delegatie.[155] De onderhandelingen liepen volgens Critchley en Du Bois telkens vast, omdat de fundamentele vraag over de mogelijkheid van de creatie van een voorlopige federale regering niet was beantwoord. In deze voorlopige federale regering moesten alle staten eerlijk en op de juiste manier kunnen worden vertegenwoordigd, ook de staten die nog gecreëerd gingen worden. Critchley en Du Bois zagen een uitweg uit de problemen door de vorming van een voorlopige federale regering.[156]

 

Renville-akkoord

Critchley-Du Boisplan

Vrije verkiezingen binnen een jaar tijd onder toezicht CGD.

Verkiezingen in heel Indo. voor een constituent assembly.

Snel herstel economische activiteit.

Constituent assembly moet een voorlopige federale regering samenstellen, die volmacht tot intern zelfbestuur had.

Na een pol. overeenkomst geleidelijke reductie legers.

De voorlopige fed. reg. zou het leger en buitenlandse relaties besturen.

Unie van VSI en koninkrijk der Nederlanden.

Luitenant gouverneur-generaal zou beperkt veto hebben.

De Indonesische bevolking moest betrokken worden bij veranderingen in de administratie.

Commissie van technische adviseurs die schets van VSI maakt.

De Republiek zou een deelstaat met gelijke rechten als de andere deelstaten zijn.

Constituent assembly moest schets van VSI van technische adviseurs goedkeuren.

Soevereiniteit over Ned.-Indië bij Nederland tot de overdracht aan de VSI.

Soevereiniteit nog bij Ned. reg. in de interimperiode.

Constitutionele conventie gekozen op democratische wijze.

Constituent assembly moest grondwet opstellen, goedgekeurd worden door vertegenwoordigers deelstaten en de Ned.-ind. Reg.

 

De Nederlandse delegatie accepteerde het Critchley-Du Boisplan niet, de Republikeinse delegatie wel. Van Mook zag het plan als een mes in de rug.[157] De verontwaardiging aan Nederlandse zijde over de indiening van het plan was groot. Van Mook dacht dat Du Bois had gehandeld op inblazingen van Critchley.[158] Critchley en Du Bois hadden druk proberen uit te oefenen op Herremans, om het plan mede te ondertekenen.[159]  Van Vredenburch had niet alleen kritiek op het Critchley-Du Boisplan en de bijgaande brief, maar ook op het feit dat Van Mook het plan überhaupt in ontvangst had genomen.[160] De Nederlandse delegatie liet weten aan Critchley en Du Bois dat zowel de Nederlandse delegatie als Van Mook het ‘working paper’ niet in behandeling kon nemen.[161] Dit was niet volgens procedure, de CGD hoorde geen voorstellen te doen, wanneer één van de partijen er niet om had gevraagd. De Australische regering en Critchley waren het hier niet mee eens. Volgens hen had de CGD wel het recht om voorstellen in te dienen. De commissie moest helpen om tot een oplossing te komen in het geschil, de onderhandelingen kwamen niet verder. Het plan was een poging om een goede basis te verlenen voor de onderhandelingen om te zorgen dat een oplossing dichterbij kwam.

Er waren nogal wat procedurele problemen rondom het plan. Het voorstel-Critchley-Du Bois werd openbaar gemaakt op de radio, samen met de Nederlandse afwijzing op 17 juni 1948. Hier was de Nederlandse delegatie zeer kwaad over; hierop legde de Nederlandse delegatie de onderhandelingen met de Republiek stil.[162] De Nederlandse onderhandelingsdelegatie wilde eerst nadere instructies van de Nederlandse regering ontvangen voordat zij verder ging met de onderhandelingen.[163] Van Mook gaf de schuld van het stilstaan van de onderhandelingen aan Critchley en Du Bois.[164] Critchley zag in dat de Nederlanders het plan van hem en Du Bois zouden gebruiken om voor een ‘breakdown’ te zorgen in de onderhandelingen. Dit in verband met de verkiezingen die op 7 juli 1948 in Nederland zouden worden gehouden. Het plan zou, door de Nederlanders, zo ongunstig mogelijk voor de Veiligheidsraad worden gebracht zo verwachtte Critchley.[165]

Voordat het plan werd gepubliceerd, waren er al geruchten geweest dat het plan gepubliceerd zou worden. De Nederlands-Indische regering liet toen niet aan de Australiërs, maar aan G.A. Abbey, de Amerikaanse consul te Batavia, weten dat eventuele publicatie het einde zou betekenen van de onderhandelingen. De Nederlanders zouden daarnaast vertrouwelijke documenten presenteren van recente activiteiten van de CGD, dat was als een dreigement bedoeld.[166] De Nederlanders dachten dat een Amerikaanse journalist het plan had gepubliceerd. Van Mook vermoedde dat de Amerikaanse journalist het verhaal in Amerikaanse kring had opgedaan, vermoedelijk op het Amerikaanse secretariaat van de CGD.[167] De Nederlanders dachten dat er een lek zat bij de CGD, en wilden dat dit werd onderzocht. De Australische delegatie bij de CGD was er van overtuigd dat er geen lek zat bij de CGD.[168]

Officieus had de Nederlandse delegatie het Critchley-Du Bois ‘working paper’ wel in behandeling genomen. Dit rapporteerde zij aan Beel, de Nederlandse minister-president, op 14 juni 1948. Het plan had belangrijke afwijkingen van Renville, waar de Nederlandse delegatie het niet mee eens was, namelijk ten eerste dat van de soevereiniteit die bij het koninkrijk zou blijven in de overgangsperiode door de gegeven interpretatie weinig overbleef. Het veto van de landvoogd zou zwak en zeer beperkt zijn. De regering die er moest komen werd in feite door de republiek gevormd. Ten tweede werd voor het terugtreden van de Republiek tot de status van deelstaat geëist dat tegelijkertijd een bijna volledige overdracht aan de Indonesische regering plaatsvond door de Nederlandse regering. Ten derde zouden er verkiezingen komen in plaats van volksstemmingen en werden die drie maanden eerder gehouden dan was gepland. De regeling die wordt getroffen  voor de drie maanden is er een die niet kon werken. Het plan was daarbij onuitvoerbaar door het negeren van Indonesische niet-Republikeinse groeperingen in de Republiek en niet-Republikeinse groeperingen in de rest van Indonesië.[169] Van Vredenburch vond het Critchley-Du Boisplan slecht, omdat als het zou worden gevolgd binnen korte tijd zowel de Nederlandse als de gematigde Republikeinse invloed in Indonesië zou worden uitgeschakeld.[170]

Er waren twee verschillende mythes rond het plan. Ten eerste claimde Du Bois naderhand tegenover het ‘State Department’ dat hij het in zijn eentje had geschreven en pas naderhand Critchley erbij had betrokken. Du Bois claimde de volledige verantwoordelijkheid voor het voorstel om de kritiek te voorkomen dat hij simpelweg Critchley had gevolgd.[171] Het voorstel-Critchley-Du Bois, was gezamenlijk gepresenteerd door Critchley en Du Bois, en door hen samen geschreven. In de gepubliceerde Australische documenten is geen bezwaar van Critchley tegen deze actie van Du Bois te vinden. Hoogstwaarschijnlijk was dit omdat Critchley zo veel mogelijk steun wilde verwerven voor het plan. Hij hoopte natuurlijk dat de eventuele bezwaren van het ‘State Department’ tegen het plan hierdoor zouden verdwijnen. De Nederlands-Indische regering geloofde niet dat het plan een initiatief was van Du Bois, wel dat het een initiatief van Critchley was. Uit de documenten blijkt dat inderdaad duidelijk,  Critchley en Du Bois hadden samen gewerkt aan zijn voorstel. Eind juni stelde Van Vredenburch in een brief aan Beel vast dat Charlton Jr. Ogburn, lid van de Amerikaanse delegatie van de CGD, het grootste deel had geschreven in overleg met Critchley, en dat Du Bois zijn naam had gegeven aan het stuk.[172]

Er was nog een reden voor Nederlandse verontwaardiging, naast de claim van Du Bois dat hij het plan alleen had geschreven. Dat was het feit dat Critchley en Du Bois beweerden dat zij de Republikeinse delegatie niet al van tevoren inzicht hadden gegeven in het plan, de tweede mythe rond het plan. De Nederlandse delegatie vond dit ongeloofwaardig.[173]  Van Vredenburch en Van Boetzelaer meenden dat Hatta al op 2 juni van de paper afwist. Het werd voor dat het plan kwam al bevestigd dat Critchley een concept maakte en vooroverleg met de Republiek had plaatsgevonden.[174]

Het Belgische lid van de CGD stond aan de kant van de Nederlandse delegatie en wilde dat het Critchley-Du Boisplan niet werd besproken in de CGD. Het Amerikaanse en Australische lid bleven er samen met de Republikeinse delegatie op aandringen dat het plan werd besproken. Amerikaans en Australisch aandringen en Belgische weigering waren terugkomende verschijnselen in de CGD-onderhandelingen.[175] Critchley was voor twee dingen bang, ten eerste dat de Nederlanders nog steeds op een nieuwe politionele actie aan het aansturen waren. Ten tweede dat de Nederlandse regering geen nieuwe politionele actie zou beginnen maar probeerde een Indonesisch marionettenregime op te zetten, waardoor de Nederlandse regering haar doelen zou proberen te bereiken. In ieder geval was de conclusie van Critchley dat er grote internationale druk op de Nederlanders nodig was om tot een overeenkomst te komen.[176] Zijn regering zou die mening delen. Critchley en Du Bois streefden er naar dat de Nederlanders hun plan wel in behandeling zouden nemen, want volgens hen was het nog steeds bruikbaar en kon het als basis dienen voor verdere onderhandelingen.[177] Maar de Nederlanders lieten verschillende malen weten in de CGD-onderhandelingen dat de Nederlandse afwijzing definitief was.[178]  Het initiatief van de herhaalde acties in verband met het Critchley-Du Boisplan van de Amerikaanse en Australische delegaties werd door de Nederlanders bij Critchley gelegd.[179]

Critchley wilde samen met Du Bois hun plan aan de Veiligheidsraad presenteren. Critchley dacht dat de Nederlandse delegatie door zou gaan met het vertragen van de onderhandelingen, tot de verkiezingen in Nederland waren geweest. Hij hoopte deze vertraging echter te kunnen voorkomen door het Critchley-Du Boisplan voor de Veiligheidsraad te brengen.[180] Critchley was er echter al op 20 juni 1948 van overtuigd dat het niet zou lukken om het plan te rapporteren aan de Veiligheidsraad. Ten eerste omdat het Amerikaanse ‘State Department’ tegen werkte. Zij had niet voor Republikeinse zijde gekozen, zoals de Amerikaanse CGD-vertegenwoordiger. Ten tweede had de Nederlandse delegatie op 21 juni 1948 op last van de Nederlandse regering de onderhandelingen weer opgepakt.[181] Critchley kreeg het wel voor elkaar dat de CGD aan de Veiligheidsraad meldde dat beide partijen het niet eens konden worden over de formule waaronder het Critchley-Du Boisplan zou kunnen worden bediscussieerd.[182] Dit was niet naar Critchley’s zin, maar het was wel het verst dat hij kon komen. Critchley bleef er naar streven dat de CGD volledig zou rapporteren aan de Veiligheidsraad. Eerst werkte alleen het Belgische lid hem tegen, maar naderhand ook de vervanger van Du Bois die zelf werd geruild. Critchley’s pogingen bleven dus onsuccesvol.[183]

De Republiek was het wel eens met het Critchley-Du Boisplan en daarom bleef de Republikeinse delegatie er telkens op terugkeren in de CGD-onderhandelingen, dit tot grote ergernis van de Nederlanders, maar tot vreugde van de Australiërs. Mohammed Roem, voorzitter van de Republikeinse onderhandelingdelegatie, vond dat het voorstel-Critchley-Du Bois de beste basis vormde voor het bereiken van een overeenkomst. Daarom moest op basis van dit voorstel verder worden onderhandeld.[184] De onderhandelingen kwamen opnieuw in een impasse toen de Amerikaanse, Australische en Republikeinse vertegenwoordigers het Critchley-Du Boisplan als enige basis voor de onderhandelingen handhaafden.[185] De Nederlanders waren bang dat de Republiek zich zou willen houden aan het plan en deze angst kwam uit. Van Vredenburch kon het de Republiek niet kwalijk nemen;[186] hij vond het een logische stap voor de Republiek.

Volgens Van Mook heeft het Critchley-Du Boisplan een fatale uitwerking gehad op de houding van de Republiek. Het standpunt van de gematigden was hierdoor in het gedrang gekomen, terwijl die juist inzagen dat de Nederlanders niet onmiddellijk anders konden reageren.[187] Er waren geruchten dat de Republikeinse delegatie het Critchley-Du Boisplan als een eigen Republikeins document in zou gaan dienen.[188] En dan zou de Nederlandse delegatie het Critchley-Du Boisplan wel zou moeten behandelen.[189]

De Republikeinse delegatie bleef het voorstel-Critchley-Du Bois als de enige mogelijke basis voor de onderhandelingen zien. Zij kwam daar weer op terug op 10 juli 1948. De Nederlandse delegatie wilde op dat moment gewoon doorgaan met besprekingen in de subcommissies. Maar nu hield de Republikeinse delegatie de besprekingen tegen.[190] De Republikeinse delegatie deed ook vele pogingen om interventie van de Veiligheidsraad te bereiken, omdat de onderhandelingen faalden. Hierin werd de Republiek aanvankelijk gesteund door de Amerikaanse en Australische CGD-vertegenwoordigers.[191] Eind juli 1948 kwam er voor de Nederlandse delegatie onofficieel het bericht van een nieuw Amerikaans voorstel. Van Vredenburch dacht echter dat de Republiek zich toch zou blijven beroepen op het voorstel-Critchley-Du Bois.[192]

Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken had een duidelijke visie op het Critchley-Du Boisplan. Critchley kreeg volledige steun van het ministerie in het voorstellen en behouden van het Critchley-Du Boisplan. Het ‘working paper’ zou een goede basis voor de onderhandelingen kunnen zijn, vond het ministerie. Er waren sinds Renville zes maanden voorbij en er was nog geen vooruitzicht op een overeenkomst. De Republikeinse delegatie had het Critchley-Du Boisplan geaccepteerd, het probleem lag bij de Nederlandse delegatie.[193] Het ministerie probeerde op verschillende manieren te bereiken dat de Nederlandse regering het voorstel-Critchley-Du Bois zou accepteren. Een van deze pogingen was via de Britten. De Australische regering zette in een brief aan P.J. Noel-Baker, Britse staatssecretaris voor Commonwealth relaties, haar standpunt uiteen dat de claim van de Republiek op onafhankelijkheid gerechtvaardigd was en dat het probleem lag bij de Nederlandse regering die overeenstemming op alle mogelijke manieren tegenwerkte. Het probleem van de Republiek lag in het feit dat alle Nederlandse voorstellen tot nu toe, als deze zouden worden geaccepteerd door de Republiek, ze zeer nadelig voor de Republiek zouden uitwerken. De Republikeinse regering zou alleen maar eeuwig onder Nederlands voogdijschap blijven. Dit wilde de Republikeinse regering niet, want dit zou een herstel van de status-quo betekenen. De bedoeling van het Critchley-Du Boisplan was om te voorkomen dat de status-quo werd hersteld. De Nederlandse regering moest gedwongen worden tot een snelle acceptatie van het voorstel-Critchley-Du Bois, anders zou de Republikeinse situatie snel verslechteren. De steun van de Britse regering was nodig hiervoor.[194]

De Nederlanders waren, nadat het voorstel-Critchley-Du Bois was ingediend door Critchley en Du Bois, niet tevreden meer met deze twee personen. De Nederlandse regering wilde dat zowel Du Bois als Critchley werden vervangen. Bij Du Bois was de Nederlandse poging succesvol. Du Bois werd teruggeroepen en uiteindelijk vervangen door M.H. Cochran. Cochran was vanaf juli 1948 lid van de CGD, maar kwam pas op 1 augustus 1948 in Batavia aan. De Nederlandse regering wenste een betere Amerikaanse vertegenwoordiger dan Du Bois. Bij Cochran had de Nederlandse regering het idee dat deze sterker was dan Du Bois, minder makkelijk beïnvloedbaar door Critchley. Van Boetzelaer wilde daarnaast nog dat de Amerikaanse regering aan Brussel verzocht dat Herremans in de eerste CGD vergadering met Cochran moest melden dat Critchley op dezelfde manier onpartijdig moest zijn als Cochran dat was. Dan pas zou de positie van Cochran worden vergemakkelijkt. Critchley mocht zich niet meer gedragen als pleitbezorger van de Republiek.[195] Door de komst van Cochran was de Amerikaanse delegatie weer omgeslagen naar Nederlandse zijde; hierdoor kon verdere druk worden verwacht op de Republiek en het Australische lid, zo meende Van Boetzelaer.[196]

Teppema probeerde namens de Nederlandse regering verschillende keren in juli en augustus bij de Australische regering om Critchley te doen vervangen door Kirby. Als Kirby niet beschikbaar was, dan in ieder geval iemand anders dan Critchley. De Nederlandse regering deed de verzoeken tot vervanging van Critchley door Kirby ook via Officer, de Australische gezant in Nederland.[197] De Nederlands-Indische regering liet ook weten aan Eaton dat Kirby terug moest komen in de CGD.[198] Ook Van Mook was voor vervanging van Critchley, omdat hij geen vertrouwen meer had in de onpartijdigheid van Critchley.[199]

De Nederlandse en Nederlands-Indische regering wilden het liefst Kirby terug, terwijl die in zijn tijd in de CGD toch niet pro-Nederlands was geweest. De reden hiervoor lag in het feit dat, ondanks dat Kirby niet aan Nederlandse zijde stond, hij wel eerlijk was en een meer bemiddelende houding had tegenover de Nederlandse delegatie dan Critchley. In het eerste hoofdstuk is al ter sprake gekomen dat Van Mook bij de vervanging van Kirby door Critchley zijn spijt hierover betuigde. Critchley werd namelijk een onbetrouwbaar persoon geacht, in tegenstelling tot Kirby. Kirby was het misschien dan niet met de Nederlandse delegatie eens, maar op persoonlijk vlak waren de relaties altijd goed geweest.

Op 29 juni 1948 liet Van Boetzelaer weten aan Elink T. Schuurman, Hoofd Directie Verre Oosten, dat de Nederlandse regering van mening was dat geen haast moest worden gemaakt met de vervanging van leden van de CGD. Dit omdat “men zich onpartijdige Australiërs slecht kan voorstellen.”[200] Deze mening deelde de Nederlandse regering een week later blijkbaar niet meer. Toen liet Van Boetzelaer weten aan Van Kleffens, dat hij graag had dat de Amerikaanse regering aandrong op de terugkeer van Kirby.[201] Het ‘State Department’ wilde dit doen voor de Nederlandse regering. Van Boetzelaer dacht dat het ook makkelijker voor de Australische delegatie zou zijn om het Critchley-Du Boisplan te laten vallen als Kirby zou terugkeren.[202]

Burton liet weten aan Officer dat Kirby zeer druk bezet was en dat hij eigenlijk niet opnieuw in de CGD kon plaatsnemen. Burton merkte daarbij op dat als het echt bedoeld was om tot een overeenkomst te komen, er dan van alles gedaan kon worden om Kirby ruimte te geven. Burton vond het namelijk belangrijk dat er snel een overeenkomst kwam in Indonesië.[203] Gezien de relatie tussen Kirby en Burton in het verleden, wilde Burton Kirby echter absoluut niet terug. Toen Kirby in de CGD zat, kreeg hij altijd veel kritiek van Burton.  Die vond dat hij teveel met de Nederlandse zijde mee deed. Kirby had zijn problemen met Burton. Kirby vond hem veel te onbeschoft en de brieven die hij van Burton kreeg vond hij ronduit beledigend. Kirby liet dit weten aan Burton en de twee hebben grote ruzie gehad, vlak voordat Kirby uit de CGD ging.[204] D.U. Stikker, inmiddels minister van Buitenlandse Zaken in het rooms-rode kabinet-Drees dat in augustus 1948 was aangetreden, dacht dat een vervanger even pro-Republikeins zou zijn als Critchley. Echter deze zou in het begin minder schadelijk zijn, omdat de vervanger enig tijd nodig zou hebben om contacten op te bouwen.[205]

L. Neher, gedelegeerde van het opperbestuur, liet op 4 september aan W. Drees, minister-president van Nederland, weten dat hij een nieuwe poging had ondernomen om .Critchley door Kirby te laten vervangen. Neher had aan Sir Francis M. Shepherd, Britse consul-generaal te Batavia, laten doorschemeren dat de Nederlands-Indische regering liever Kirby dan Critchley had. Critchley handelend op met name instructies van Burton had het namelijk wel heel moeilijk gemaakt om een goed eindresultaat te bereiken. Neher dacht dat Critchley wel niet meer om zou kunnen zwaaien in zijn standpunt. Als hij de Nederlandse voorstellen zou gaan verdedigen bij de Republiek, dan zou Critchley daar niet geloofwaardig overkomen. Daarom zou hij de Nederlandse voorstellen gaan ombuigen en de Nederlandse delegatie weer tegen zich krijgen.[206] Schuurman realiseerde zich dat het niet te verwachten was dat de Australiër ooit anders op zou treden dan als pleitbezorger van de Republiek.[207] Hij dacht dat de vervanging van Critchley geen zin had, zolang er geen garantie was dat zijn opvolger de Nederlanders beter gezind zou zijn. Elink Schuurman waarschuwde ervoor dat Critchley en Kirby samen een gevaarlijke combinatie zou zijn. Dit omdat Critchley Kirby zou beïnvloeden met de kennis en ervaring die hij had opgedaan sinds het vertrek van Kirby uit Indonesië begin 1948. Daarom moest Critchley al weg zijn als Kirby naar Indonesië zou komen.[208]

 

De problemen rondom de CGD

 

De Nederlandse regering maakte zich ook zorgen over de invloed die Critchley had op Du Bois. Du Bois werd als marionet van Critchley gezien bij het voorstel-Critchley-Du Bois. De Nederlands-Indische regering zag Critchley als de opsteller van het voorstel; Du Bois had er simpelweg zijn naam aan gegeven.[209] Van Vredenburch liet in de ministerraad van 5 juli 1948 weten dat al op 17 april het eerste bewijs was gekomen van de veranderende houding van Du Bois. Er was toen een negatief communiqué[210] verschenen van Du Bois onder invloed van Ogburn en de Australische delegatie.[211] Gezien dit alles wilde de Nederlandse regering dat Du Bois vervangen werd, omdat hij zo makkelijk door Critchley te beïnvloeden was.

            De CGD-onderhandelingen liepen dan misschien zeer stroef en herhaaldelijk vast, de onderhandelingen van de Nederlands-Indische regering met de federale staten verliepen voorspoedig. De CGD en de Republiek werden hier buiten gehouden. Eaton constateerde dat het politiek belang eind juli lag bij de Bandoengconferentie. De Bandoengconferentie was een conferentie belegd door de Nederlandse regering en de deelstaten om een federale interimregering te vormen. Volgens hem waren daarom de CGD-onderhandelingen tot stilstand gekomen. Volgens Eaton was de Bandoengconferentie inderdaad bedoeld om het Nederlandse plan van een Unie met Nederland door te drukken. De deelstaten waren echter met een eigen plan gekomen.[212] Elink Schuurman vond dat de deelstaten misbruik maakten van het Critchley-Du Boisplan. Hun vertegenwoordigers hadden namelijk verstrekkende en ingrijpende, voor een deel premature, voorstellen ten aanzien van de overgangsperiode gedaan.[213] In de ministerraad van 12 juli 1948 deelde J.A. Jonkman, minister van Overzeese Gebiedsdelen, mede dat Critchley in Bandoeng zou zijn geweest om het Critchley-Du Boisplan te slijten. Critchley zou als redenen om het plan aan te nemen hebben gegeven dat de Nederlandse regering anders weer een politionele actie zou beginnen.[214] Volgens Critchley was de Bandoengconferentie begin juli 1948 een Nederlandse samenzwering. De Nederlanders zouden werken door middel van niet-Republikeinen. Deze mensen waren oprechte nationalisten, maar snel misleid en in de war.[215]

Critchley stelde dat de federale staten die de Nederlands-Indische regering had opgericht in Madura, Oost Sumatra en West-Java, tegen Renville in gingen. Dit kon de CGD in een lastige positie plaatsen. Critchley was bang dat als de Nederlanders zo door gingen dat de Republiek geen kansen meer had. Dan zou deze de CGD als samenzweerder met de Nederlanders zien, omdat de CGD claimde dat de onderhandelingen doorgingen, terwijl dat niet zo was.[216] De Australische regering wilde juist als ‘bondgenoot’ van de Republiek worden gezien.

Op 10 september 1948 presenteerde Cochran zijn plan. Daarvoor waren er al wel geruchten binnen de CGD dat de Amerikaanse delegatie met een nieuw voorstel zou komen. Op 7 september 1948 had Critchley aan het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken gemeld dat er een gerucht ging dat de Amerikaanse delegatie een voorstel had dat precies leek op het voorstel-Critchley-Du Bois, maar dan met een federale interimregering voordat er een ‘Constituent Assembly’ kwam. Critchley had Cochran met dit gerucht geconfronteerd, maar die had het ontkend.[217]

Toen Cochran net in Indonesië was had hij laten weten aan de pers en de Republikeinse regering, dat hij niet meer met het Critchley-Du Boisplan naar voren zou komen. Het was namelijk de reden van de bestaande ‘deadlock’.[218] De Nederlandse regering was met een nieuw voorstel bezig op het moment dat Cochran arriveerde in Indonesië. Op 16 augustus 1948 werd in de Nederlandse ministerraad besproken dat aan Cochran een algemeen Nederlands voorstel moest worden gedaan ter vervanging van het voorstel-Critchley-Du Bois.[219] Cochran gaf aan dat de Amerikaanse delegatie met een nieuw voorstel bezig was. De Nederlandse regering maakte zich na dit bericht niet meer zo druk over de Australiërs. Het enige wat volgens Van Mook problemen kon veroorzaken aan Australische zijde, was dat de Australische delegatie openlijk de Amerikaanse delegatie van te hechte samenwerking met de Nederlandse delegatie ging verdenken. Dan zou de Amerikaanse delegatie in moeilijkheden komen.[220] De Amerikaanse delegatie moest namelijk neutraal staan in het conflict en de Republikeinen net zoveel helpen als de Nederlanders.

 

Critchley’s invloed

 

Hoe heeft Critchley geprobeerd de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek; is dat gelukt? Critchley heeft het geprobeerd door samen met Du Bois te komen met een voorstel. Het Critchley-Du Bois plan had gevolgen, alleen niet die waar Critchley en Du Bois op hoopten. De Nederlanders wezen het af en het voorstel-Critchley-Du Bois werd uiteindelijk opzij gelegd. Met het voorstel werd bereikt dat de onderhandelingen verschillende keren vastliepen en dat Du Bois werd vervangen door Cochran. Cochran stapte gelijk van het voorstel-Critchley-Du Bois af. De inhoud van het plan heeft dus averechts gewerkt. Critchley heeft verschillende malen geprobeerd de Indonesische kwestie weer opnieuw voor de Veiligheidsraad te brengen. De Indonesische kwestie kwam door het voorstel-Critchley-Du Bois weer opnieuw in de Veiligheidsraad. Het plan zelf kwam echter niet in de Veiligheidsraad, al probeerde Critchley dit wel. Er waren namelijk in de Veiligheidsraad bij de stemming om het Critchley-Du Boisplan te behandelen teveel landen die tegen stemden. Critchley had hierbij dus gedeeltelijk succes. Critchley probeerde de Republiek te helpen in het telkens opnieuw ter sprake brengen van het Critchley-Du Boisplan in de CGD. Critchley hielp de Republiek hierbij door het plan verschillende keren op de agenda te zetten van de CGD vergaderingen ondanks dat de Nederlandse delegatie het telkens afwees. Maar het voorstel-Critchley-Du Bois werd toch niet door de CGD in beraad genomen. Critchley pleitte in de CGD voor het in de openbaarheid brengen van het voorstel-Critchley-Du Bois en de afwijzing ervan door de Nederlandse delegatie en de aanvaarding ervan door de Republikeinse delegatie. Het Critchley-Du Boisplan kwam in de openbaarheid, alleen niet door toedoen van Critchley. Als laatste begon Critchley in de CGD-onderhandelingen telkens weer over het Critchley-Du Bois voorstel. De Nederlandse delegatie bleef echter het voorstel afwijzen. Crithcley was niet in staat de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek

 

 

Bilaterale contacten

 

Zaken die in Australië speelden

 

De Nederlandse militaire goederen in Australië waren nog steeds niet naar Nederlands-Indië verscheept. Er was hiernaast ook munitie van de Australische luchtmacht in Nederlands-Indië aanwezig. Minister Fiévez hield zich met deze zaak bezig. Er was geen Australisch voorstel bekend voor de verkoop van deze munitie aan de Nederlands-Indische regering. Fiévez was bang dat de Australische regering de munitie aan derden wilde verkopen en dan zou de munitie in de verkeerde handen kunnen vallen. Fiévez had al een oplossing bedacht: de Nederlands-Indische regering zou de RAAF (Royal Australian Air Force) explosieven op Middelburg (Nieuw-Guinea) zelf kunnen kopen. Een andere oplossing zou kunnen zijn om mede te delen aan de Australische regering dat geen export van wapens of munitie was toegestaan uit Nederlands-Indisch gebied.[221] Dit laatste kwam hoogstwaarschijnlijk door het feit dat de Australische regering hetzelfde deed in eigen land, en er dus niets tegen in kon brengen.  

            De kwestie van Dr. Oesman was niet opgelost. Het was vooral ambassadeur Teppema die zich heel druk maakte over het feit dat Dr. Oesman in Australië zat, Burton en Chifley ergerden zich juist aan het feit dat Teppema zo’n ophef maakte over Dr. Oesman. In augustus kondigde Oesman aan een feest te geven ter ere van 15 augustus 1945, de dag van de onafhankelijkheidsverklaring. Hij nodigde daarbij alle ambassadeurs en het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken uit. Teppema probeerde dit feest te voorkomen en maakte er veel ophef over. Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken was van mening dat Teppema het juist op deze manier heel gênant had gemaakt voor de Nederlandse autoriteiten in Australië.[222] Burton was van mening dat de relatie tussen Nederland en Australië hierdoor steeds slechter werd.[223] Stikker, de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, maakte wel melding van de bovenstaande Australische visie op Teppema,[224] maar maakte zich er verder, zo valt uit de documenten af te leiden, niet druk om. Burton was van mening dat er in de status van Oesman geen verandering was gekomen. Oesman had geen diplomatieke voorrechten, maar werd wel beschouwd als vertegenwoordiger van een de facto-regering. Burton vond dat het normaal was dat Oesman op officiële ontvangsten verscheen en dat hij de invitaties door het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken aanvaardde.[225]

 

Personages

 

Tijdens de problemen rond het Critchley-Du Boisplan, gaf minister van Buitenlandse Zaken Evatt weinig aandacht aan de Indonesische kwestie. De aandacht van Burton was tijdens het voorstel-Critchley-Du Bois eveneens klein. Burton ging zich zorgen maken over de situatie in Indonesië toen het communistische gevaar groter werd. Burton was bang dat de Nederlandse regering misbruik zou maken van de verslechterende situatie in Indonesië of de opkomst van een grote communistische partij of opstand zou aangrijpen om een nieuwe politionele actie te beginnen. Hij was bang dat als de Indonesische situatie verder zou verslechteren, dit zeer nadelige consequenties voor Australië zou hebben, en dat het zelfs gevaarlijk voor Australië zou worden.[226] Burton vond dat de Australische regering voorzichtig moest handelen, anders kon het nog wel eens heel gênant worden voor de Australische regering. Al vanaf het begin van het conflict, vond hij dat de Nederlandse en Australische belangen parallel liepen. Volgens Burton was de Australische regering al vanaf het begin bang geweest dat er een linkse vijandige regering zou komen in de Republiek. Daarom had de Australische regering voorkomen dat een oosterse macht het geschil in de Veiligheidsraad bracht. Dit was dezelfde reden waarom de Australische regering aandrong op een snelle overeenkomst. Op deze manier zouden de vitale belangen van de Nederlanders bewaard blijven in het gebied.

Burton stond positief tegenover de nieuwe Nederlandse regering. Hij had de hoop dat deze in zou zien dat de Australische en Nederlandse belangen overeen kwamen. Echter, volgens Burton, zagen de Nederlands-Indische regering en militairen daar dit niet in. Deze mensen hadden juist op zo’n slechte situatie in de Republiek zitten wachten, omdat ze dan een rechtvaardiging voor een nieuwe politionele actie hadden. Als de Nederlanders nu over zouden gaan tot een militaire actie dan moesten de Nederlands-Indische regering geen hulp van Australië verwachten. De slechte situatie was grotendeels de schuld van de Nederlanders. Burton vond dat de Australische regering haar goede diensten aan moest bieden aan de Nederlandse regering. De tijd was daar rijp voor. Burton was vrij zeker van zijn zaak want hij beweerde dat “ Dutch future interests in many respects lie in Australia’s influence on the Republic.”[227] De invloed op de Republiek was de Australische regering aan het verliezen, omdat een overeenkomst telkens werd uitgesteld.[228] Burton stelde deze benadering tot de Nederlandse regering voor aan Evatt. De Nederlandse regering heeft geen reactie gegeven in de bronnen op deze visie van Burton, dus Evatt zal het er niet mee eens zijn geweest.

Over Chifley was in deze periode niet veel te vinden in de Australische gepubliceerde bronnen. Toch was Chifley voor de Nederlandse regering nog wel van belang. Dit bleek uit het volgende: de Nederlandse directie politieke zaken (DPZ), wilde proberen Chifley te bewerken om de Australische houding te wijzigen. DPZ wilde dit proberen door de economie erbij te halen, bijvoorbeeld bepaalde voordelen aan te bieden of in het vooruitzicht te stellen, als de Australische regering een andere houding aan zou nemen. Een andere methode zou zijn aan te geven dat de Australische houding in de Indonesische kwestie een schadelijk effect had op de bereidheid van het Indische particuliere bedrijfsleven om zaken te doen met Australië.[229]

Eaton sprak zich na het Critchley-Du Boisplan negatiever uit over de Nederlanders dan tevoren. De Nederlanders hadden in de laatste week van juni hun ware gezicht laten zien aan de buitenwereld. De Nederlandse regering wilde alleen onderhandelen op haar eigen voorwaarden en vond dat de CGD niet meer nodig was. De CGD had krachtige en snelle steun van de Verenigde Naties nodig. De Nederlanders zouden anders doorgaan met de onderhandelingen op dezelfde manier als de week daarvoor, tot de verkiezingen in Nederland. Daarna zou de nieuwe Nederlandse regering een overeenkomst op dringen aan de Republiek, zonder toestemming van de CGD.[230] Begin augustus meldde Eaton dat Indonesië was opgedeeld in drie kampen, ten eerste de Republikeinse, altijd anti-Nederlandse, groepering. Ten tweede de deelstaten die pro-Nederlands waren onder leiding van de Oost-Sumatraanse minister-president dr. Mansoer die zich wilden houden aan het Nederlandse plan voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Ten derde de deelstaten onder leiding van de Oost-Indonesische minister-president Anak Agoeng Gde Agoeng. Zij wilden samenwerken met de Nederlanders in het verkrijgen van volledige onafhankelijkheid op 1 januari 949, en wensten dat daarbij ook de Republiek was inbegrepen. Deze groepen konden tegen elkaar uitgespeeld worden. Dit kwam door het Nederlandse beleid, ondanks de pogingen van de CGD om dat te voorkomen. De Republiek zat in een slechte positie. Zij had om deze reden alle hoop gevestigd op het nieuwe Amerikaanse lid Cochran in de CGD.[231] De Nederlandse bronnen hebben niets te melden over Eaton, net als in de periode van 17 januari tot en met 10 juni 1948.

 

Rol van de Australische regering en ministeries in de onderhandelingen

 

Welke rol had de Australische regering en de ministers in het verloop van de onderhandelingen? De Australische regering probeerde via de Amerikanen het Critchley-Du Bois plan in de Veiligheidsraad te krijgen. Hierin was de Australische regering niet succesvol. De Australische regering probeerde de Britse regering zover te krijgen dat die druk op de Nederlandse regering zouden uitoefenen om snel tot een overeenkomst te komen, dit werkte net zo min. De Australische regering had ondanks de vele pogingen een rol aan de zijlijn.

 

Traditionele diplomatie of nieuwe diplomatie?

 

De kenmerken van de oude diplomatie worden hieronder getoetst aan de acties van de Nederlandse en de Nederlands-Indische regering. Het eerste kenmerk is dat er niet met internationale organisaties wordt onderhandeld, maar alleen staten onderling. Dit was in dit geval te zien aan het feit dat net als in de periode van het eerste hoofdstuk de Verenigde Naties er niet meer bij gehaald mochten worden. De Nederlandse regering probeerde dit op allerlei manieren te voorkomen. Critchley wilde het voorstel-Critchley-Du Bois voor de Veiligheidsraad brengen. De Nederlandse regering probeerde dit te voorkomen door druk te leggen op de Amerikaanse regering. De CGD had niet met een voorstel mogen komen zonder dat een van de twee partijen daar om vroeg. Daarnaast probeerde de Nederlands-Indische regering het te voorkomen via Herremans. De CGD werd zogezegd afgestraft door de Nederlandse delegatie vanwege het Critchley-Du Bois plan. Daarmee was zij te ver gegaan. Met andere woorden de CGD mocht bij de onderhandelingen tussen de twee partijen aanwezig zijn, maar daar stopte het dan mee. De CGD mocht geen voorstellen doen of anderszins een inbreng doen.

Het tweede kenmerk is geheime onderhandeling op basis van twee partijen.Dit was goed te zien bij de woede die er ontstond bij de Nederlandse delegatie nadat het voorstel-Critchley-Du Bois was gepubliceerd. Dit plan had geheim moeten blijven. De Nederlandse autoriteiten maakten verschillende beschuldigingen, vooral richting de Amerikaanse delegatie. De Nederlandse regering toonde haar woede openlijk en duidelijk over de openbaarmaking. Pas als beide partijen dat wilden, mochten voorstellen of andere zaken openbaar gemaakt worden. Het bilateralisme kwam terug in de conferenties van de Nederlands-Indische regering met de federale staten. Hier werd zowel de Republiek als de CGD buiten gehouden. De Nederlandse regering probeerde de besprekingen zoveel mogelijk bilateraal te houden. Bij de conferenties waren het twee partijen, aan de ene kant de Nederlandse regering aan de andere kant de federale staten. Bij de CGD-onderhandelingen probeerde de Nederlandse regering dit ook. Hier werden de federale staten er buiten gehouden. De CGD was er dan wel bij aanwezig, waardoor het eigenlijk drie partijen waren, maar deze werd zoveel mogelijk beperkt door de Nederlandse delegatie in hun inbreng.

Ook draaiden de onderhandelingen alleen om soevereiniteit, oorlog en vrede. Wie kreeg wanneer de soevereiniteit over Indonesië. Maar het was niet het enige onderwerp bij de onderhandelingen, wel het hoofdonderwerp. Er werd in de onderhandelingen een onderscheid aangebracht in ‘low politics’ en ‘high politics’. Dit is een kenmerk van de nieuwe diplomatie.

            Bij de Australische regering waren er kenmerken van de nieuwe diplomatie te vinden zoals onderhandelen met of via internationale organisaties. De Australische regering was er voor dat de Indonesische kwestie weer voor de Veiligheidsraad kwam. Dit omdat de Nederlandse delegatie het voorstel-Critchley-Du Bois niet eens in behandeling nam. De Australische regering was juist van mening dat het plan een goede basis vormde voor verdere onderhandelingen en een verdrag. Er kwamen meerdere onderwerpen aan bod dan soevereiniteit, vrede en oorlog en de nadruk lag op militaire veiligheid, dit is een tweede kenmerk van nieuwe diplomatie. Deze nadruk op militaire veiligheid was dé reden voor de Australische regering om zich met de Indonesische kwestie te bemoeien. Als er een onstabiele regering zou komen in Indonesië zou dat militaire onzekerheid brengen voor Australië. De Australische regering wilde dit voorkomen en bemoeide zich daarom met de kwestie. Deze reden was ook goed te zien bij Burton die op een gegeven moment begin september bang begon te worden door de communistische onrust. Hij wilde toen toch weer naar Nederlandse zijde en was bang dat als de Australische regering zo doorging, deze dan in een lastige en genante situatie terecht konden komen.

Het derde kenmerk was meer multilateraal onderhandelen. Australische regering wilde het deze richting op sturen in de Indonesische kwestie. Dit was te zien aan het feit dat de Australische regering aan de onderhandelingen wilde deelnemen, waarmee het onderhandelingen zouden worden met minstens drie partijen. Burton wilde in begin september Australië’s goede diensten aan de Nederlandse regering aan bieden, terwijl in de CGD al een Australische vertegenwoordiger zat voor de Republiek. De Australische regering wilde een zo groot mogelijke invloed hebben op de kwestie. De manier om dit te bereiken was door mee te doen aan de onderhandelingen. Als de Nederlandse regering de goede diensten aannam van de Australische regering zelf zou die veel meer invloed hebben op de kwestie. Als vertegenwoordiger in de CGDwerd Australië nog grotendeels door de Nederlandse regering genegeerd. Er was hierop echter wel een uitzondering en dat was ten tijde van het Critchley-Du Boisplan. Toen had Australië de aandacht van de Nederlandse regering. De Australische regering was het er niet mee eens als de CGD ergens buiten werd gehouden door de Nederlands-Indische regering. De Australische autoriteiten waren van mening dat zowel de CGD als de Republiek aan werkelijk alle onderhandelingen deel moesten nemen. Hiermee zouden de onderhandelingen ook niet meer bilateraal zijn.

Het waren niet alleen professionele diplomaten die de onderhandelingen voerden. Dit is een vierde kenmerk van nieuwe diplomatie. Dit was te zien aan het feit dat ambtenaar Burton direct overleg pleegde met Teppema, zonder tussenkomst van een diplomaat voor Burton. Er waren ook kenmerken van de oude diplomatie aanwezig bij de Australische regering. De Australische regering communiceerde grotendeels met de Nederlandse regering via haar gezant te Nederland Officer, via een professionele diplomaat dus.

 

Conclusie

 

Met de indiening van het voorstel-Critchley-Du Bois kreeg Australië tijdelijk veel aandacht van de Nederlandse regering. Door het voorstel kwamen er veel problemen in de onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland. De onderhandelingen kwamen verschillende keren tot stilstand, eerst doordat de Nederlandse delegatie boos was over het voorstel-Critchley-Du Bois, later doordat de Republikeinse delegatie het er niet mee eens was dat het voorstel-Critchley-Du Bois niet werd aanvaard. Critchley gaf het niet snel op nadat de Nederlandse delegatie het voorstel had afgekeurd, maar was uiteindelijk niet succesvol. Het voorstel-Critchley-Du Bois verdween in de prullenbak.

Met de komst van een nieuwe Amerikaanse vertegenwoordiger in de CGD, begon de aandacht voor de Australiërs bij de Nederlandse regering weer te verdwijnen. Een gevolg van het voorstel-Critchley-Du Bois was dat de Nederlandse regering vele pogingen deed om Critchley vervangen te krijgen door Kirby of een andere onpartijdige Australiër. De Nederlandse regering en de Nederlands-Indische regering wilden Critchley kwijt, hij was veel te lastig. Toch had de Nederlandse regering er twijfels over of Critchley wel moest worden vervangen. Er zou toch geen onpartijdige Australiër te vinden zijn. Het lukte de Nederlandse regering echter niet om Critchley vervangen te krijgen. De Nederlanders gingen ook door met het vormen van deelstaten en een VSI, dit tegen de zin van de Republiek en Critchley in die dit probeerden te voorkomen. Ze waren echter niet succesvol: de deelstaten luisterden niet naar hen. De zaken die in Australië speelden, zoals de Nederlandse schuld bij Australië, stonden op een laag pitje. Door beide kanten werd er weinig aandacht aan besteed. Het enige waar ergernis vandaan kwam was rond Dr. Oesman. Teppema reageerde zeer fel op hem, wat de Australische regering weer irriteerde. Hiernaast werd Burton begin september bang voor de onrust in de Republiek door de opkomende communisten. Hij was bang dat het goed mis zou gaan in Indonesië. Burton wilde weer toenadering tot de Nederlandse regering zoeken. Hier is alleen niets van terechtgekomen. De rest van het ministerie van Buitenlandse Zaken zal het niet zo gevoeld hebben.

            Critchley was niet echt succesvol in het beïnvloeden van de machtsbalans in het voordeel van de Republiek. De grote poging daartoe is eigenlijk een mislukking geworden. Het voorstel-Critchley-Du Bois was geen oplossing voor de impasse in de onderhandelingen, maar zorgde voor nog meer stilstand en moeilijkheden. De poging van Critchley werkte dus averechts. De rol van de Australische regering en de ministers was klein, ondanks dat vooral Burton dacht dat die groot was. De Australische regering stond voornamelijk aan de zijlijn.

Toetsing van het onderhandelingsproces aan de kenmerken van de oude en nieuwe diplomatie toont aan dat de Nederlandse regering inderdaad nog via de oude diplomatie wilde handelen, maar toch niet meer helemaal de nieuwe diplomatie konden tegenhouden. De Australische regering wilde echter al via de nieuwe diplomatie werken, al waren er nog wel wat kenmerken van de oude diplomatie aanwezig.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[155] Het Critchley-Du Bois plan is in zijn geheel als bijlage toegevoegd aan deze scriptie en kort beschreven in het eerste hoofdstuk.

[156] Dorling, Docunments 1948, 200-213.

[157] Dorling, Documents 1948, 216-217.

[158] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 97-99.

[159] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 100.

[160] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 103.

[161] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 114-115.

[162] Dorling, Documents 1948, 220.

[163] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 144.

[164] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 165-167.

[165] Dorling, Documents 1948, 221-222.

[166] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 117-118.

[167] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 128-130.

[168] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 175-181.

[169] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 120-121.

[170] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel 217-220.

[171] Dorling, Documents 1948, 216-217.

[172] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 202-205.

[173] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 97-99.

[174] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 187-188.

[175] Dorling, Documents 1948, 232-233.

[176] Dorling, Documents 1948, 235.

[177] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 147.

[178] Droogelver, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 188-191.

[179] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 292.

[180] Dorling, Documents 1948, 223-224.

[181] Dorling, Documents 1948, 182-184, 227.

[182] Dorling, Documents 1948, 237-238.

[183] Dorling, Documents 1948, 238-239.

[184] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 181-182.

[185] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 366-368.

[186] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 103-104.

[187] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 189-191.

[188] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 211-212.

[189] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 212-214.

[190] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 337-338.

[191] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 356-357.

[192] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 420-427.

[193] Dorling, Documents 1948, 231.

[194] Dorling, Documents 1948, 255.

[195] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 544-545.

[196] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 686-688.

[197] Dorling, Documents 1948, 263.

[198] Dorling, Documents 1948, 271-272.

[199] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 211.

[200] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 216.

[201] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 327-328.

[202] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 415-417.

[203] Dorling, Documents 1948, 266.

[204] d’ Alpuget, Mediator, 84-88.

[205] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Archief GS, Periode 1945-1954. Map 522 Australië; Reizen naar het Buitenland. Deel I 2947-1953. Stikker aan Dirvo Batavia. ’s-Gravenhage, 26 augustus 1948.

[206] Dr. P.J. Drooglever, Drs. M.J.B. Schouten, Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1954. Vijftiende deel. 1 september- 30 november 1948 (’s-Gravenhage) 8-14.

[207] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 580-581.

[208] Drooglever, Officiële bescheiden. Vijftiende deel, 15.

[209] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 202-205.

[210] Mij is niet bekend welk negatief communiqué hier wordt bedoeld.

[211] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 301-307.

[212] Dorling, Documents 1948, 250-251.

[213] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 400-401.

[214] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 343-347.

[215] Dorling, Documents 1948, 244.

[216] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 276-279.

[217] Dorling, Documents 1948, 279.

[218] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 596-597.

[219] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 614-622.

[220] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 690-691.

[221] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303, A.H.J.L. Fiévez aan minister van Buitenlandse Zaken. ’s-Gravenhage, 29 juli 1948.

[222] Dorling, Documents 1948, 263-264.

[223] Dorling, Documents 1948, 269-270.

[224] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS, periode 1945-1954. Map 608. 912.2 Indonesië-Buitenland. Republiekijnse vertegenwoordiging in het buitenland o.a. Australië en Singapore. Nederlands contact met Republikijnse vertegenwoordiging in het buitenland 1947-1949. Stikker aan Canberra en DIRVO. Batavia, 13 augustus 1948.

[225] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS, periode 1945-1954. Map 608. Teppema aan minister van Buitenlandse Zaken. ’s-Gravenhage, 8 september 1948.

[226] Dorling, Documents 1948, 269-270.

[227] Dorling, Documents 1948, 275-277.

[228] Dorling, Documents 1948, 275-277.

[229] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS, periode 1945-1954. Map 303, D.P.Z. aan ?. ’s-Gravenhage 10 juni 1948.

[230] Dorling, Documents 1948, 239-240.

[231] Dorling, Documents 1948, 258-262.