De Nederlands-Australische relaties in het jaar 1948. Van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948. (Cosette Adriaans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. Van Renville tot het Critchley-Du Boisplan.

 

In dit hoofdstuk wordt de periode van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot en met de indiening van het Critchley-Du Boisplan op 10 juni 1948 behandeld. Dit was een plan van de Australische en Amerikaanse CGD leden dat als basis moest dienen voor verdere onderhandelingen over een overeenkomst. Renville was een overeenkomst gesloten onder toezicht van de CGD. Het was een plan waarin basiszaken werden vastgelegd tussen beide partijen  op grond waarvan er verder kon worden onderhandeld over de details. Allereerst wordt een kort overzicht gegeven over de relatie tussen Australië en Nederland in de periode voorafgaand aan de Indonesische revolutie. Het hoofdstuk is ingedeeld naar contacten tussen Nederland en Australië op multilateraal niveau en op bilateraal niveau. Eerst wordt besproken wat er zich allemaal afspeelde op multilateraal niveau. Ten eerste worden de problemen rondom Renville besproken, ten tweede de problemen rondom de CGD en ten derde wordt bekeken of T.K. Critchley, Australische lid van de CGD, succesvol was in het beïnvloeden van de machtsbalans in het voordeel van Indonesië. Hierna wordt het bilaterale niveau behandeld, ten eerste zaken die in Australië speelden, ten tweede de personages, Dr. Doc H. Evatt, J.W. Burton, J.B. Chifley en Groepskapitein C. Eaton en ten derde de vraag of de Australische regering en de ministeries een rol speelden in de onderhandelingen. Tenslotte wordt onderzocht of deze beide landen nu via de oude (traditionele) of nieuwe diplomatie werkten.

 

Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot en met de Renville-onderhandelingen

           

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bestonden er tussen de Nederlands-Indische regering en de Australische regering goede betrekkingen. De Nederlands-Indische regering mocht uitwijken naar Australië en het Australische leger hielp met de bevrijding van Nederlands-Indië. Dit veranderde echter na de Tweede Wereldoorlog. Er ontstonden wrijvingen tussen beide landen, omdat Nederland en Australië een ander idee hadden over de toekomst van Indonesië.[41] In 1945 was het officiële standpunt van de Australische regering dat het conflict tussen Nederland en de Republiek een interne aangelegenheid was.[42] De Australische regering was een Labourregering. De conservatieven zaten in de oppositie. In 1945 begon echter ook een scheepsboycot van Australische vakbonden tegen Nederlandse schepen, waardoor de Australische regering steeds meer in verlegenheid werd gebracht.[43] De regering veroordeelde de boycot, maar verklaarde zich neutraal in het conflict, door te stellen dat vanuit Australië geen militaire voorraden mochten worden verscheept. De Australische regering kreeg grote binnenlandse kritiek en externe druk te verwerken, omdat zij de Republiek steunde.[44] In juni 1946 escaleerde de boycot verder.[45] De boycot was zo lastig voor de Nederlandse regering, omdat zij Australië als uitvalsbasis wilde gebruiken. Het was handig als zij goederen en dan vooral militaire goederen en personen via Australië naar Nederlands-Indië kon verschepen. Het was echter vooral vervelend, omdat de Nederlandse autoriteiten nog militaire goedren uit de Tweede Wereldoorlog in Australië hadden liggen die ze nu niet konden verschepen. De Australische regering voerde een tweesporenbeleid in 1946. Aan de ene kant erkende zij de soevereiniteit van de Nederlands-Indische regering over Indonesië, aan de andere kant wilde ze vergaande concessies aan de inheemse bevolking van de Nederlanders.[46] De Australische regering moest volgens Dr. Doc. H. Evatt, de Australische minister van Buitenlandse Zaken, betrokken worden bij de onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland, omdat Australië een ‘security power’ was in de regio. Dit werd echter genegeerd door de Britten en de Nederlanders.[47] Toen het tweesporenbeleid niet bleek te werken wenste de Australische regering dat de Nederlandse regering arbitrage zou accepteren in het conflict.[48]

Er ontstonden in 1946 directe relaties tussen Australische politieke vertegenwoordigers en Republikeinse leiders. De Australiërs gaven morele steun aan de Republikeinen tijdens de onderhandelingen voor de Linggadjati-overeenkomst.[49] In juni 1947 arriveerde Dr. Oesman Sastramidjojo in Australië. Hij kwam als politiek vertegenwoordiger van de Republiek en kreeg een informele status van de Australische regering.[50] Op 25 juli 1947 kwam het verzoek van Amir Sjarifoeddin, Indonesische minister van Defensie, aan Eaton, de Australische consul-generaal in Indonesië, of de Australische regering de Republiek diplomatiek wilde vertegenwoordigen in de VN. Dit verzoek werd geweigerd.[51]

Dat Australië door Indonesië in september 1947 werd genomineerd voor de Commissie van Goede Diensten (CGD) was een overwinning voor het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken.[52] J.B. Chifley, de Australische minister-president, en ten tijde van de vorming van de CGD tevens de vervangende minister van Buitenlandse Zaken, benoemde en instrueerde Sir Richard C. Kirby. Kirby was rechter en zou de Australische vertegenwoordiger in de CGD worden. De instructie die Kirby van Chifley mee kreeg was dat als de doelen van het Australische buitenlandse beleid in conflict kwamen met wat Kirby als het juiste zag voor de Republiek, hij bij zijn standpunt moest blijven.[53] Als Kirby instructies kreeg van het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij het niet mee eens was, dan moest hij die negeren. T.K. Critchley ging mee als lid van de Australische delegatie.

De onderhandelingen op het schip Renville begonnen op 8 december 1947. Tijdens de onderhandelingen was het grootste probleem voor Kirby en zijn delegatie om Frank P. Graham, het Amerikaanse lid van de CGD, er van te overtuigen dat de situatie in Indonesië ernstig was en dat Graham druk moest uitoefenen op de andere Amerikanen. Alleen de Verenigde Staten waren immers in staat om grote druk uit te oefenen op de Nederlanders, en wel door het dreigen met het stopzetten van de Marshallhulp. De reden dat de CGD met de kerstboodschap kwam, was dat de onderhandelingen vast zaten en de CGD een zogenaamde kerstboodschap als enige uitweg zag. De kerstboodschap werd door Graham en Kirby gemaakt en was bedoeld om als basis voor een overeenkomst te dienen. De Republiek accepteerde de kerstboodschap. De Nederlandse delegatie kwam met hun eigen twaalf politieke ‘principles’.[54] ’Principles’ zijn punten waaraan beide partijen zich zouden moeten houden en op basis waarvan verder kan worden onderhandeld om tot een overeenkomst te komen. Hierop formuleerde Graham zes aanvullende ‘principles’. Kirby was hier zeer ontevreden over, hij zag het als een ‘sell-out’ aan de Nederlanders. Kirby vond de uiteindelijke Renville-overeenkomst een oneerlijk document voor de Republiek.[55]

Op 16 januari accepteerde de Republiek het Renville-plan[56] wat bestond uit de twaalf ‘principles’ van Nederland en de zes van Graham. De ‘principles’ van de Nederlandse delegatie hielden kort samengevat het volgende in: de assistentie van de CGD om tot een overeenkomst te komen zou doorgaan op basis van Linggadjati. De Indonesische bevolking moest gekend worden in veranderingen die werden aangebracht in de administratie. Als er een politieke overeenkomst was zouden de legers van beide partijen geleidelijk worden gereduceerd. Snel na de wapenstilstand zou de economische activiteit worden hersteld in het belang van alle partijen in Indonesië. Vrije verkiezingen zouden worden gehouden binnen één jaar tijd, maar niet eerder dan na een half jaar. Er moest een constitutionele conventie worden gekozen op democratische wijze. Er zou een Unie komen van de VSI en het Koninkrijk der Nederlanden onder de koningin van de Nederlanden. De zes toevoegende ‘principles’ hielden het volgende in: de soevereiniteit over Nederlands-Indië zou blijven bij het Koninkrijk der Nederlanden tot deze het zou overdragen aan de VSI. De Republiek zou een deelstaat binnen de VSI zijn. Alle deelstaten zouden gelijke vertegenwoordiging hebben in een voorlopige federale regering. Volksverkiezingen zouden onder toezicht van de CGD moeten worden gehouden.[57]

Wat waren nu de motieven van Australische regering om een pro-Republikeins beleid te voeren? Er waren twee zaken die het buitenlands beleid beïnvloedden, ten eerste de geografische ligging van Australië en de strategische benodigdheden die daaruit voort vloeiden en ten tweede de Britse erfenis.[58] De geografische ligging was van belang omdat Australië een strategische positie innam in het Zuidoost Aziatische gebied. De noordelijke kustlijn werd gezien als de zwakke schakel in de Australische verdediging.[59] Van de eilanden die hier liggen waren vooral Timor en Nederlands Nieuw-Guinea van centraal belang voor de Australische veiligheid.[60] Door de Tweede Wereldoorlog was het veilige gevoel dat de Australiërs hadden verstoord. Voor het eerst was er sprake geweest van een bedreiging van een buitenlandse invasie. Groot-Brittannië bleek niet in staat te zijn om de veiligheid van Australië te garanderen. Hierdoor realiseerden de Australische autoriteiten zich dat het voor de eigen veiligheid moest gaan zorgen; de Australische regering moest externe relaties opbouwen en een buitenlands en defensiebeleid gaan uitvoeren. De kwestie- Indonesië viel samen met de opbouw van het buitenlandse beleid van Australië, en daarmee hadden beide invloed op elkaar. Voor de Australische regering zou een vijandig Indonesisch regime of de bezetting van Indonesië door een vijandige macht een direct gevaar vormen voor de Australische veiligheid. Vanaf de eilanden die daar liggen zou Australië binnen bereik voor bombardementen zijn en was het mogelijk om de communicatie van Australië met andere landen te verstoren. Deze verliep namelijk over de zee, doordat Australië een eiland was.[61] De Britse erfenis heeft grotendeels de politieke kleur bepaald van de Australische bevolking.[62]

 

 

Multilaterale contacten

 

De problemen rondom het Renville-akkoord

 

Na de ondertekening van het Renville-akkoord op 17 januari 1948 werden er onderhandelingen gevoerd tussen de Republiek en Nederland om tot een politieke overeenkomst te komen op basis van Renville. Dit gebeurde onder leiding van de CGD. Een van de zaken die tijdens de onderhandelingen naar voren kwamen en voor problemen zorgden waren de zogenaamde Kalioerang-notulen. Op 13 januari 1948 had de CGD een bespreking gehad te Kalioerang met de Republikeinse delegatie over de zes ‘principles’, waarbij de CGD haar interpretatie van de achttien ‘principles’ had gegeven. De Nederlandse delegatie was zowel niet over het plaatsvinden van de bespreking als de inhoud ervan geïnformeerd. De Nederlandse delegatie was hier zeer verontwaardigd over toen ze daar achterkwam, want de Republiek had het Renville-akkoord op basis van de CGD-interpretatie aanvaard, terwijl de Nederlandse regering het juist niet eens was met de CGD-interpretatie. H.F.L.K. van Vredenburch, de ondervoorzitter van de Nederlandse onderhandelingsdelegatie, vond het niet fraai dat Kirby zich hiertoe had geleend, maar ook niet raar, op grond van de instructies die hij had van zijn regering.[63] L.J.M. Beel, minister-president van Nederland, was mede door de Kalioerang-notulen van mening dat de CGD ontspoord was.[64] Beel stond daar niet alleen in, de meeste Nederlandse ambtenaren waren geschokt hierdoor in de CGD en geloofden dat de CGD niet meer onpartijdig of objectief was.[65] De kritiek die Van Vredenburch had op de CGD was dat zij zo een arbitrage commissie was en niet een commissie van goede diensten, wat de CGD behoorde te zijn.[66]

            Na de ondertekening van Renville ging Kirby met de drie andere vertegenwoordigers van de CGD naar New York om te verschijnen voor de Veiligheidsraad. Critchley werd toen de vervangende vertegenwoordiger in Indonesië voor Australië in de CGD. In maart nam Critchley de functie van Kirby over, omdat die in Australië nodig was.[67] De Nederlandse delegatie waren alleen niet zo tevreden over Critchley. Volgens Van Vredenburch was Critchley een veel moeilijkere persoon dan Kirby.[68] De Amerikaanse Graham werd op 13 februari 1948 vervangen door Coert Du Bois.

 

De problemen rondom de CGD

 

Critchley wilde de Republiek helpen, dit probeerde hij onder andere door voorstellen te doen in de CGD-vergaderingen. De volgende voorstellen bleef hij herhalen: ten eerste dat de Indonesische kwestie opnieuw voor de Veiligheidsraad werd gebracht,[69] ten tweede dat de voorstellen die de CGD deed in de openbaarheid kwamen. Ten derde wilde hij duidelijk maken dat de Nederlanders veel fout deden. Ten vierde vond hij dat de Republikeinen het zo moeilijk hadden en wilde hij dat benadrukken. Ten vijfde hoopte hij te bereiken dat de CGD meer bevoegdheden zou krijgen. Ten zesde vond hij dat de CGD reguliere rapporten aan de Veiligheidsraad moest bezorgen waarin de CGD meldde hoe moeilijk de Nederlandse regering deed.[70] De andere leden werkten echter maar sporadisch mee. Over het algemeen was vooral het Belgische lid ronduit tegen, omdat de voorstellen van Critchley schade zouden berokkenen aan de Nederlands-Indische regering en het verloop van de onderhandelingen. Het Amerikaanse lid probeerde te bemiddelen tussen hen beiden. Aan dit bemiddelen kwam eind mei een einde toen Du Bois meer de kant van Critchley koos, zoals hieronder beschreven zal worden. Critchley was ook van mening dat de Nederlandse autoriteiten de onderhandelingen op allerlei manieren probeerden te vertragen en zelfs dood wilden laten lopen, en op zo’n manier dat het de schuld van de Republiek leek. Hier protesteerde Critchley veelvuldig tegen in de vergaderingen van de CGD.[71] Hij uitte zijn vrees ook in zijn berichten aan het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals in zijn bericht van 14 februari 1948, waarin Critchley klaagde dat er een grote aanval was gestart tegen de CGD, die tot doel had om tegen te houden dat de CGD haar functies uitbreidde.[72] Critchley meldde in een ander bericht dat de CGD in een moeilijke positie zat. Elk goed voorstel dat de CGD deed ontmoette zeer sterke oppositie van de Nederlandse regering.[73]

            Uit het bovenstaande kunnen we concluderen, dat Critchley zeer druk was met het verdacht maken van de Nederlandse autoriteiten. Hoe reageerde de Nederlandse regering op alle voorstellen in het voordeel van de Republiek van Critchley en op de persoon Critchley? Opvallend is dat als we afgaan op Nederlandse bronnen, er vele zaken waren die Critchley opwierp in en via de CGD, waarvan de Nederlanders geen melding maakten. Niet dat de CGD geheel geen aandacht kreeg; de Nederlandse regering had wel degelijk een mening over de CGD en Critchley. Hij zorgde voor tegenwerking in de CGD.[74] Echter zolang de Amerikanen nog aan de Nederlandse kant stonden en er een meerderheid binnen de CGD was die de voorstellen van Critchley tegenhield, trokken de Nederlanders zich niet veel van Critchley aan. Dit veranderde toen het Amerikaanse lid naar de Republikeinse zijde ging overhellen, zoals hieronder zal worden beschreven. Maar toen ging de Nederlandse regering niet met de Australische regering onderhandelen, maar met de Amerikaanse regering. De Nederlandse autoriteiten probeerden toen via het ‘State Department’ en andere Amerikaanse ambtenaren in Indonesië om Du Bois in het gareel te houden.[75]

Wilde de Nederlandse regering dat de CGD meer bevoegdheden kreeg? Of probeerde ze dat juist te verhinderen? De Nederlandse autoriteiten wilden niet dat de CGD meer bevoegdheden kreeg.[76] Het liefst zou de Nederlandse regering de CGD negeren. De Nederlandse regering protesteerde op allerlei niveaus tegen dat de CGD meer bevoegdheden, in de Veiligheidsraad en bij de Amerikaanse autoriteiten. De Nederlandse regering protesteerde hevig tegen de suggesties die de CGD in het openbaar probeerde te doen en was daar zeer ontevreden en verontwaardigd over, aangezien de CGD alleen het recht had suggesties te doen als beide partijen daar om vroegen.[77] H.J. van Mook, luitenant gouverneur-generaal, stelde het in een brief aan Van Kleffens, de Nederlandse ambassadeur te Washington en vertegenwoordiger bij de Veiligheidsraad, op de volgende manier: “Degenen, die ons achter de schermen het meest opzettelijk kwaad trachten te doen zijn uiteraard de Australiërs (…). Maar het eigenlijke gevaar schuilt in een figuur als Graham, die dit alles niet doorziet en meent, dat hij de zaken best zou kunnen redderen en in het persoonlijke gebrek aan werkelijke belangstelling van bepaalde Belgen.”[78] De Nederlandse onderhandelaars wilden zoals Van Boetzelaer stelde zo snel mogelijk van de CGD af en zelf hun zaakjes regelen. De verschilpunten met de Republiek lagen op het terrein van de CGD. Daar kon de Nederlandse delegatie niet omheen, maar als die geregeld waren, was de taak van de CGD voltooid voor de Nederlandse onderhandelaars.[79]

Hoe kwam het dat het Amerikaanse CGD-lid koos voor de Republikeinse zijde? Na een bezoek van Du Bois en Critchley aan Soekarno, president van de Republiek, en Mohammed Hatta, vice-president en premier en minister van Defensie van de Republiek, op het Dieng plateau rond 4 mei 1948, kwam er een verandering in de houding van Du Bois.[80] De Nederlanders vreesden al dat het bezoek dat effect zou hebben op Du Bois.[81] Du Bois was het niet geheel met Critchley eens, maar Du Bois realiseerde zich dat de kans heel groot was dat de Nederlanders weer met een politionele actie zouden beginnen.[82] De Nederlands-Indische regering had niet meer zo’n groot vertrouwen in Du Bois, ze vond hem zwak en dacht dat de Australische delegatie hem makkelijk over zouden kunnen halen naar Republikeinse zijde. Du Bois kon zich volgens Van Vredenburch alleen goed verzetten tegen de Australische onderhandelaars als hij goede instructies van het ‘State Department’ had.[83] Volgens Van Vredenburch had Critchley nu vrij spel, want hij was het intelligentst van de leden van de CGD en daarbij waren “ de Amerikanen in het vaarwater van Australië, en dus de Republiek, terechtgekomen, zonder het zelf door te hebben.”[84]

In juni maakten Critchley en Du Bois samen een plan. De Nederlandse delegatie had echter net verzocht of de CGD even niets zou willen doen wat onrust zou kunnen veroorzaken. Critchley was bang dat de Nederlanders hiermee zouden proberen de onderhandelingen te doen mislukken. Hij wilde dat voorkomen, en wenste dat de CGD het initiatief zou blijven houden.[85] De Nederlandse autoriteiten hoorden van R. Herremans, het Belgische lid van de CGD, dat de Australische delegatie en Amerikaanse delegatie met een voorstel bezig waren.[86] Herremans was het niet eens met het plan van Critchley en Du Bois. Daarom presenteerden Critchley en Du Bois hun plan gezamenlijk.[87]

Wat hield het Critchley-Du Boisplan kort in? Een commissie van technische adviseurs moest worden samengesteld om een schets van de VSI te maken. Door geheel Indonesië moesten verkiezingen worden gehouden voor de ‘constituent assembly’. Deze zou in werking moeten treden na de verkiezingen en de indiening van het rapport van de technische adviseurs. De ‘constituent assembly’ moest een voorlopige federale regering samenstellen. Deze regering zou de volmacht hebben tot intern zelfbestuur. Daarnaast zou de luitenant gouverneur-generaal er nog zijn, die een beperkt veto zou hebben. De regering zou ten tweede het leger en de buitenlandse relaties besturen. De soevereiniteit en uiteindelijke autoriteit zou nog bij de Nederlandse regering blijven in de interimperiode. De ‘constituent assembly’ moest de schets van de staten goedkeuren zoals die zou worden aanbevolen door de technische adviseurs. De ‘constituent assembly’ zou de grondwet opstellen die door de vertegenwoordigers van de verschillende deelstaten zou moeten worden goedgekeurd. Als de Nederlandse regering het Unie statuut zou hebben goedgekeurd, moest de Nederlands-Indische unie in werking worden gesteld en soevereiniteit aan de VSI worden gegeven.[88]

Bij de Renville-onderhandelingen was beslist dat er meer militaire waarnemers zouden komen. Over de hoeveelheid militaire waarnemers ontstond onenigheid tussen de Nederlandse regering en Australische regering. Critchley liet de dag na de ondertekening al weten dat de militaire waarnemers snel moesten komen, want dat het anders ten nadele van de Republiek was.[89] Het lukte echter niet om ervoor te zorgen dat de militaire waarnemers snel in Indonesië zouden zijn; de Nederlanders probeerden namelijk de komst van militaire waarnemers uit Canberra tegen te houden.[90] Volgens Van Mook kwamen de Australische militaire waarnemers geheel onverwacht, zoals ook de Britse militaire waarnemers. De CGD had zelfstandig besloten tot het sturen van extra militaire waarnemers zonder dat mede te delen aan de Nederlanders. Van Mook was bang dat er daardoor een overmacht van Australische, Chinese en Britse officieren zou zijn.[91] De Nederlandse autoriteiten hielden voet bij stuk en lieten de Australische militaire waarnemers niet in Indonesië binnen. Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken was hier heel verontwaardigd over en vond het minachting voor de autoriteit van de CGD. Op 9 februari 1948 stelde het ministerie via Critchley het ultimatum dat als de waarnemers niet binnen twee dagen werden toegelaten het aanbod van het sturen van extra militaire waarnemers werd ingetrokken.[92] Critchley vermoedde dat de Nederlandse autoriteiten een aantal dagen later zouden beweren dat de wapenstilstand effectief was en dat de militaire waarnemers niet meer nodig waren.[93]

De Commissie had vastgesteld dat Australië er vijftien mocht sturen; de Nederlanders vonden dat Australië en de Britten er samen vijftien mocht sturen.[94] Hier was de Australische regering het niet mee eens en deze zaak bleef zich zo voortslepen.[95] De Nederlandse regering stelde voor dat de Britten en Australiërs onderling uitwisselbaar waren, zodat er geen Britten zouden komen en vijftien Australiërs.[96] Op 13 februari werd er dan uiteindelijk een overeenkomst bereikt tussen de Nederlandse delegatie en de CGD over de aantallen militaire waarnemers. Australië mocht er gewoon vijftien sturen. Deze verbetering in de Nederlandse houding was volgens Critchley gekomen door de Amerikanen en Britten.[97] Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken zag een ander gevaar. Het ministerie waarschuwde ervoor dat geen enkele Australische militaire waarnemer betrokken mocht raken bij een incident met geweld. De Nederlanders zouden hiervan anders misbruik maken, en er op aandringen dat de militaire waarnemers moesten vertrekken.[98]

            In juni begonnen Van Mook en Hatta besprekingen zonder de CGD, om tot een politieke overeenkomst te komen. De CGD, met name Critchley, was hier niet blij mee. Critchley probeerde via Hatta toch te bereiken dat de CGD kon deelnemen aan de besprekingen. Het speelde zich af in dezelfde periode dat Critchley en Du Bois hun plan maakten. Een van de redenen om het plan te maken waren de Van Mook-Hatta besprekingen. Critchley en Du Bois dachten dat de Nederlandse regering met de Republiek een voor de laatste ongunstige overeenkomst wilde sluiten of dat er een nieuwe politionele actie kwam.[99] De Nederlandse autoriteiten probeerden zoals reeds vermeld op verschillende manieren om te voorkomen dat Critchley en Du Bois het plan aanboden,[100] onder andere door beïnvloeding van Herremans. Van Mook en Van Vredenburch waren bang dat het plan van Critchley en Du Bois de goedlopende besprekingen zou verstoren tussen Hatta en Van Mook. Van Boetzelaer refereerde aan de kerstboodschap, en stelde dat de Nederlandse positie nog ongunstiger was dan toentertijd.[101] Volgens Van Mook was het onmogelijk geworden om overeenstemming te bereiken met de Republiek door het ‘gekuip’ van de Australiërs. De Australiërs kregen vervolgens de schuld van het mislukken van de Van Mook-Hatta besprekingen. Zij hadden de ‘zwakke en eigenzinnige’ Amerikanen weten mee te slepen.[102]

            Naast de Hatta-Van Mook besprekingen waren er de conferenties die de Nederlands-Indische regering organiseerde om tot een Verenigde Staten van Indonesië (VSI) en de vorming van deelstaten te komen. De Republiek en de CGD werden buiten deze besprekingen gehouden. Volgens Critchley was dit alleen maar de zoveelste poging om de Republiek in een zo ongunstig mogelijke positie te manoeuvreren en te zorgen dat de Republiek niets anders kon doen dan een Nederlandse overeenkomst aannemen, waarin participatie van de Republiek plaatsvond op Nederlandse voorwaarden.[103] Critchley kreeg over de Derde West-Java conferentie[104] die uit zou lopen op de deelstaat Pasundan, informatie van Hatta, dat het geheel op ondemocratische wijze plaatsvond.[105] Dat Van Mook stelde dat de Nederlandse regering niet probeerde de Republiek buiten te sluiten van de te vormen interim federale regering overtuigde Critchley niet.[106] Het was zo dat de Australische autoriteiten zich heftig opwonden over de conferenties, de Nederlandse regering gaf weinig aandacht aan de Australische opwinding.

Op 10 maart 1948 stelde Van Mook een voorlopige federale regering voor Indonesië in. Critchley bleef bang dat de Nederlandse autoriteiten zouden proberen een zo’n zwak mogelijk federatie te maken als basis voor de VSI, waar de Nederlandse regering de controle over konden uitoefenen.[107] Zo’n zwakke federatie was natuurlijk niet in het belang van Australië. De Australische regering wilde een sterk land als buurland, waar geen onrust was en een vijandige macht niet zomaar de controle over zou kunnen nemen.[108] De wens van stabiliteit van de regio kwam telkens terug bij de Australische regering als motief om de Republiek steun te geven. Zij had er vertrouwen in dat de Republikeinen de stabiliteit in Indonesië konden bewaren. Critchley wilde proberen te stoppen dat de Nederlandse regering steeds nieuwe deelstaten bleef creëren. Hij wilde bereiken dat er eerst vrije volksraadplegingen werden gehouden.[109] In de Nederlandse documenten is er maar één referentie naar het feit dat Critchley protesteerde tegen de conferenties over de VSI zonder de Republiek, en dat was op 31 mei. Critchley was er niet van overtuigd dat de Bandoeng conferentie alleen consultatief was. Dit was een conferentie voor federaal overleg, die door Nederland werd belegd.[110]  Hij wilde dat de CGD hier een verzekering van kreeg, maar volgens de Nederlandse onderhandelaars was dat omdat de Republikeinse delegatie dat wilde.[111]

 

Critchley’s invloed

 

Critchley heeft geprobeerd de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek. Dit heeft hij op verschillende manieren in de CGD gedaan, de ene poging was succesvoller dan de andere. Hij deed vele pogingen om Du Bois naar zijn en dus de Republikeinse zijde over te halen. Hier was Critchley lange tijd niet succesvol in, tot het bezoek in begin mei van hem en Du Bois aan het Dieng-plateau. Hierna kreeg Critchley langzaam Du Bois aan zijn zijde. Critchley probeerde de Indonesische kwestie vaak weer opnieuw voor de Veiligheidsraad te brengen. Hierin was hij niet succesvol, omdat de andere twee leden van de CGD dit niet wilden. Critchley probeerde ook de voorstellen van de CGD in de openbaarheid te krijgen; deze waren namelijk gunstig voor de Republiek en ongunstig voor Nederland. Dit werd ook tegengewerkt door de andere twee leden van de CGD. Het lukte Critchley bovendien niet om het voor elkaar te krijgen dat de CGD meer bevoegdheden kreeg.

 

 

Bilaterale contacten

 

Zaken die in Australië speelden

 

De boycot in Australische havens van Nederlandse schepen duurde nog steeds voort en de Nederlandse regering deed vele pogingen om deze te beëindigen. Deze pogingen bestonden er vooral uit dat D.E. Teppema, de Nederlandse gezant te Canberra, in gesprekken met J.W.  Burton, de secretaris generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en met  premier Chifley, probeerde deze personen over te halen om te trachten de boycot tot een einde te brengen.[112] Teppema probeerde het ook een aantal keer bij Evatt, maar kon Evatt er niet vaak op aanspreken omdat Evatt veel in het buitenland was. De pogingen van Teppema waren niet succesvol. Chifley was tegen de boycot, maar kon er volgens hem niets aan doen, of er waren andere belangrijke zaken die meer aandacht vroegen. Chifley probeerde eisen te stellen aan de Nederlandse regering, dat het hem wel zou lukken de boycot op te heffen als Indonesië in de interimregering zat.[113] Chifley meldde vooral dat de Nederlandse autoriteiten moesten wachten met de boycot in Australië en op moesten schieten in Indonesië. Zo gauw er een overeenkomst was, zouden de vakbonden geneigd zijn om de scheepsboycot op te heffen.[114]

Er werd door de Nederlandse regering van alles bedacht om de Australische regering over te halen om de boycot te beëindigen. Hierover werd overleg gepleegd tussen de Nederlandse regering, de Nederlands-Indische regering en Teppema. Van Boetzelaer stelde voor om een boycot aan Australië op te leggen. De problemen waren hierbij dat de oliemaatschappijen niet geneigd zouden zijn mee te werken. Zo’n boycot zou daarbij in de toekomst economisch nadelig zijn voor Indonesië en internationale politieke repercussies hebben. Van Boetzelaer vond dat de Australische regering een onmogelijke houding had.[115] Pas op 26 mei 1948 wilden de vakbonden de boycot opheffen, maar zij stelden daarbij wel eisen. De Australische regering moest de boycot op export van militaire goederen aanhouden. Daarnaast moesten de Australische schepen in Indonesische havens dezelfde rechten krijgen als Nederlandse schepen in Australische havens.[116] De Nederlandse regering probeerde daarna meteen de voorraden[117] die nog in Australië aanwezig waren naar Indonesië te verschepen. Behoud van de voorraden in Australië was een voordeel, want voor Nederlands-Indië was het voordeliger Australische goederen te importeren dan Amerikaanse. Maar als er weer een boycot zou komen, bestond het gevaar dat er weer een grote voorraad in Australië zou blijven liggen.[118] Chifley hoopte dat het probleem van de boycot nu voorgoed voorbij was en liet weten dat hij zich misschien dan niet in het openbaar, maar wel achter de schermen had ingezet voor de beëindiging van de scheepsboycot.[119]

            De Australische regering wilde graag weer een herstel van de handel tussen Nederlands-Indië en Australië zien, en dan niet alleen met Nederlands gecontroleerd gebied, maar ook met de Republiek. De Australiërs probeerden dit herstel op allerlei manieren te bereiken. De Australische regering benaderde de Amerikaanse regering, want druk van de Amerikanen zou kunnen helpen.[120] Andere pogingen liepen via de VN[121] en via de Britse regering,[122] maar geen van de pogingen was succesvol. Het ging alleen maar slechter met het herstel van de handel voor de Republiek. Nederlands-Indië sloot een overeenkomst met Maleisië en Singapore. Deze overeenkomst zou alleen maar zorgen voor inperking van de Republiek.[123] De Australische regering wilde weer een nieuwe Gani-Van Hoogstraten overeenkomst. Deze overeenkomst was op 24 mei 1947 gesloten tussen Nederlands-Indië en de Republiek, door Dr. J.E. van Hoogstraten,  Nederlands-Indisch directeur van Economische Zaken, en Dr. A.K. Gani, Republikeinse minister voor Economische Zaken. Het was een gezamenlijk verzoek aan de Australische regering om de scheepsboycot in Australië te beëindigen. Bovendien bevatte de overeenkomst een verzoek dat de Nederlandse goederen op Nederlandse schepen mochten worden verscheept. Deze goederen zouden worden verdeeld op basis van een nog te sluiten overeenkomst tussen de Republiek en de Nederlands-Indische regering[124] De Nederlandse regering wees dit verzoek om een tweede economische overeenkomst resoluut af.

Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken had ook problemen met het Nederlandse handelsembargo tegen de Republiek, omdat het zorgde voor uithongering van de Republiek. De Nederlandse autoriteiten gebruikten het handelsembargo om te zorgen dat de Republiek zou toegeven aan hun eisen. Het ministerie vond dat de tijd was gekomen om stappen te ondernemen om de Republiek economisch te helpen, dit door zowel voorraden tot wederopbouw te sturen en als het moest directe handel met de Republiek te gaan voeren. Het ministerie wilde daarvoor best het risico lopen dat zij ruzie zou krijgen met de Nederlands-Indische regering.[125] Australië wilde bovendien een studiebeurzenprogramma beginnen voor Zuidoost-Azië, en wilde daarbij ook Indonesië betrekken. Eaton, de Australische consul-generaal in Indonesië, vroeg voor een bezoek daarvoor toestemming aan de Nederlands-Indische regering. Het bezoek zou ten tweede zijn om te overleggen welke wederopbouwgoederen Australië nog zou leveren.[126]

Er werden in deze periode bovendien luchtvaartbesprekingen gevoerd tussen Nederland en Australië. Van Boetzelaer wilde dit gescheiden houden van de boycot; hij verwachtte alleen wel dat de Australiërs dit zouden proberen tegen te werken.[127] De Nederlandse en Nederlands-Indische regeringen besloten echter om nog niet aan besprekingen te beginnen, al wilde de KLM dit wel.[128] Het advies kwam van Van Mook. Hij was van mening dat eerst de boycot voorbij moest zijn. Tot die tijd was het het beste dat alle economische betrekkingen met Australië zouden worden verbroken. Dit leverde meer nadeel op voor Australië dan voor Nederlands-Indië. Van Hoogstraten en Van Vredenburch waren ook van mening dat de tijd nog niet rijp was voor onderhandelingen over de luchtvaart met Australië.[129]

            In Australië lagen militaire goederen verzameld toen de scheepsboycot van het laden van Nederlandse schepen inging. Daarbij was het door de Australische regering verboden om munitie en wapens uit te voeren.[130] De Nederlandse regering wilde de militaire goederen in Australië natuurlijk graag naar Nederlands-Indië kunnen verschepen en lobbyde daarvoor. Teppema regelde dit grotendeels in Australië. De Australische regering deed het voorstel om deze goederen op te kopen.[131] A.H.J.L. Fiévez, minister van Marine, vond dat de Marine-goederen om principiële redenen niet moesten worden verkocht.[132] Van Boetzelaer was het met Fiévez eens en gaf daarom opdracht aan Teppema om aan de Australische regering door te geven dat de Nederlandse regering niet kon overgaan tot de verkoop van eigendommen van de Koninklijke Marine. De goederen waren daarbij niet in Australië gekocht, maar in de Verenigde Staten tijdens de oorlog en voor de bestrijding van de gezamenlijke vijand ingevoerd in Australië.[133]

            Een andere zaak die problemen bleef geven tussen de Australische en Nederlandse autoriteiten betreffende de Republiek, was Dr. Oesman. Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken zag geen problemen in het feit dat Dr. Oesman als informele politieke vertegenwoordiger van de Republiek in Australië verbleef. Het ministerie vond echter wel dat de Republiek op het behoud van haar informele vertegenwoordigers niet de onderhandelingen stuk moest laten lopen. Het ministerie was van mening dat de informele vertegenwoordigers wel moesten blijven, maar dat Nederland ze dan maar onder Nederlands-Indië commando moest nemen.[134] De Nederlanders wisten dat de Australische regering Dr. Oesman niet officieel had erkend, maar Elink T. Schuurman, Hoofd Directie Verre Oosten, was van mening dat de Australische regering hem wel de hand boven het hoofd hield.[135] De directie Verre Oosten (Dirvo) maakte deel uit van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

 

De personen die het beleid bepaalden

 

Het beleid van het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken werd bepaald door Evatt die minister van Buitenlandse Zaken was. Maar omdat Evatt vaak in het buitenland zat of met andere zaken bezig was, was het de secretaris-generaal Burton die het beleid ten opzichte van Indonesië en Nederland bepaalde. Evatt’s mening werd voornamelijk gevormd door twee belangen, de veiligheid van Australië en zijn rol in de Verenigde Naties.[136] Evatt had zijn eigen ideeën over de toekomst van de regio. Deze ideeën waren, zoals we al zagen, beïnvloed door Evatt’s ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Evatt wilde de veiligheid van Australië veilig stellen voor de toekomst.[137] Dit bleek uit een pleidooi dat hij hield over het Australische buitenlandse beleid in het parlement op 8 april 1948. Hij negeerde hierbij Indonesië, maar legde de nadruk op het feit dat de versterking van de regio door regionale overeenkomsten centraal stond in het Australische buitenlandse beleid.[138] Evatt was boos op de Nederlanders, omdat de Nederlandse regering nog steeds geen waardering toonde voor het werk van de CGD of erkentelijk was voor de rol van de Australische regering, terwijl er volgens hem zonder de Australische interventie veel meer Nederlandse levens en eigendom verloren zouden zijn gegaan. Als de Nederlandse regering dit in een verklaring zou erkennen, zou de Australisch-Nederlandse relatie verbeterd worden.[139] Teppema berichtte op 2 mei 1948 over een parlementaire bijeenkomst waarin Evatt zijn mening gaf over de Australisch-Nederlandse relatie. Volgens hem was deze zeer goed. De Australische regering had zelfs een bedankje gekregen van de Nederlandse regering voor haar bewezen diensten in Indonesië.[140] Dit klopte niet, dit bedankje is er nooit geweest. Evatt was van mening dat de Nederlandse politionele actie een obstructie vormde voor de veiligheid van Australië. De Nederlanders waren echter nog nodig voor het winnen van concessies voor de bases. De bases wilde Evatt op verschillende plekken in de regio bemachtigen voor Australië, om de stabiliteit in de regio in de gaten te kunnen houden. Evatt was bereid om zijn steun aan de Republiek op te geven als dit de relatie met de Nederlandse regering in gevaar zou brengen. Daarin werd hij ook gedreven door het feit dat hij de steun van Nederland wilde voor zijn nominatie tot president van de Algemene Vergadering van de VN.[141] Het had echter allemaal weinig zin, want “ the Dutch shunned him”.[142] De Nederlandse autoriteiten dachten anders over de houding van Evatt, zij schoven hem op een hoop met Burton en waren van mening dat Evatt hen niet goed gezind was.[143] Wat betreft de Nederlandse regering was er dus, in tegenstelling wat Evatt beweerde, geen goede verhouding tussen Nederland en Australië.

Burton was zeer pro-Republikeins en negatief over de Nederlandse autoriteiten. Dit liet hij in zeer duidelijke bewoordingen merken aan Teppema en aan Australische functionarissen. Burton was een persoon die onvoorspelbaar was, hij was radicaal en was gek op het negeren van conventioneel gedrag.[144] Burton stak zijn mening niet onder stoelen of banken en was niet bang om te dreigen. Dit was duidelijk te merken in een van zijn gesprekken met J.A. de Ranitz, ambassademedewerker van Teppema in Australië. Burton was van mening dat zolang er geen definitieve oplossing was voor Indonesië, er geen uitzicht was op het opheffen van de scheepsboycot. Daarna beledigde hij luitenant-generaal S.H. Spoor, opperbevelhebber van het Nederlands-Indische leger. Hij stelde dat je bij hem niet in de buurt kon komen met een lucifer, want het enige wat Spoor wilde was naar Djocja optrekken, omdat Spoor wist dat hij dat kon, “ but you know what is going to happen then”.[145]

De Nederlandse regering vond dat Burton een zeer vreemde houding had. Ze liet dit ook blijken door het aan F. K. Officer, de Australische gezant te Nederland, mede te delen.[146] Burton meende echter  dat, als de Australiërs de scheepsboycot op zouden heffen, er vanuit Australië nog steeds maar alleen maar met Nederlands beheerst gebied handel zou mogen worden gedreven. In dat geval zou de Australische regering beschuldigd kunnen worden van discriminatie tegen een partij van het conflict. Burton was van mening dat omdat Australië de Republiek de facto had erkend Australië er handel mee mocht drijven. Hij dacht dat de Nederlands-Indische regering pas van plan was alle soorten goederen door te laten naar Republikeins gebied als de Nederlanders een overeenkomst hadden op Nederlandse voorwaarden.[147]

            De minister-president van Australië, Chifley, was een van de personen die veel te maken had met de Indonesische kwestie en daar het beleid toe moest bepalen. Enerzijds was hij minister-president, anderzijds vervangend minister van Buitenlandse Zaken als Evatt eens overzees was. Chifley had geen uitgesproken mening en het was zeer moeilijk om aan hem een duidelijke pro- Indonesische of pro-Nederlandse uitspraak te ontlokken. Chifley probeerde te schipperen tussen pro-Indonesisch en pro-Nederlands. Desondanks werd zijn regering door de Nederlandse regering en de Australische pers als pro-Indonesisch en anti-Nederlands gezien. Teppema was over de scheepsboycot het meest in overleg met Chifley. Het kwam er telkens op neer dat Chifley niets kon doen zolang er niet een duidelijke overeenkomst was in Indonesië.[148] Dit bleef Chifley’s visie tot aan het einde van de boycot. Over andere zaken liet Chifley zich niet uit.

            Een andere Australiër die in Indonesië zijn mening moest vormen over de Indonesische kwestie was Eaton, de consul-generaal in Indonesië. Eaton was wat gematigder dan Critchley, maar wel duidelijk pro-Indonesisch. Hij voerde zowel besprekingen met de Nederlanders als de Republikeinen. Eaton verwachtte dat als Du Bois kwam die voor de Nederlanders zou kiezen.[149] Eaton was van mening dat er grote internationale druk nodig was op de partijen van het dispuut. Als dit niet gebeurde zou de Indonesische politieke situatie nog lang een wespennest blijven. Als er niet snel een goede overeenkomst kwam, zou de Republiek in de toekomst bij andere Aziatische landen steun zoeken.[150] Volgens Eaton was de Bandoengconferentie bedoeld door de Nederlandse autoriteiten om politieke en economische controle weer terug te krijgen over Indonesië en probeerde de Nederlandse regering op deze manier de Republiek buiten te sluiten. Hij verwachtte niet dat er een nieuwe politionele actie zou plaatsvinden.[151] Dit in tegenstelling tot Critchley. Eaton dacht na de ondertekening door Suripno, Republikeinse vertegenwoordiger in Tsjecho-Slowakije, van een verdrag met de USSR, dat dit een misverstand was en dat de Republiek niet opeens communistisch was geworden.[152] De Nederlandse bronnen hebben niets te melden over Eaton.

            De Nederlandse ministers hadden buiten de reacties op de Australische acties ook persoonlijke meningen over de Australiërs. Vooral Van Mook had een uitgesproken mening. Hij was zeer negatief over de scheepsboycot; hij liet aan Eaton weten dat hij dacht dat dit zeer slecht was voor de relatie tussen Australië en Nederland. Het zou daarbij nog slecht uitpakken voor Australië in de toekomst.[153] Van Mook vond dat de Australiërs die zich met de kwestie bemoeiden, mensen ‘waren van klein formaat’. Zij hadden ‘een back-yard mentaliteit’ die typisch was voor de Australische Labour-wereld. Een uitzondering daarop was Kirby.[154]  Deze manier van schrijven over de Australiërs was de gebruikelijke manier voor Van Mook, vooral in privé brieven, maar soms ook wel in formele stukken.

 

De rol van de Australische regering in de onderhandelingen

 

Welke rol speelden de Australische regering en de ministeries in de onderhandelingen? De Australische regering en het ministerie van Buitenlandse Zaken gaven advies aan Critchley en hadden zo een indirecte rol bij de onderhandelingen die werden geleid door de CGD. De Australische regering en de ministeries hadden voor de rest geen grote rol bij de uitkomst van de onderhandelingen. Zij stonden aan de zijlijn toe te kijken. Zij probeerden wel de Amerikanen te beïnvloeden om hun steun aan Nederland te laten vallen. De Australische regering en het ministerie van Buitenlandse Zaken probeerden de boycot als pressiemiddel te gebruiken ten opzichte van de Nederlanders om deze over te halen om zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten tussen Nederland en de Republiek. Als er snel een overeenkomst was, dan zou de boycot ook snel voorbij zijn.

 

Traditionele of nieuwe diplomatie?

 

Om vast te stellen of de Nederlandse, Nederlands-Indische en de Australische regering via de oude of de nieuwe diplomatie werkten, wordt bekeken of hun acties voldeden aan de kenmerken. Als eerste zullen de kenmerken van de oude diplomatie worden bekeken bij de Nederlandse en Nederlands-Indische regering tegelijkertijd. Het eerste kenmerk is dat staten onderling onderhandelen en niet met of via internationale organisaties. Al bemoeiden de Verenigde Naties en andere staten zich met het conflict, de Nederlandse regering was het hier niet mee eens. De Indonesische kwestie was volgens hen een intern conflict. Zij probeerden de kwestie dan ook zoveel mogelijk uit de Veiligheidsraad te houden. Daarnaast wilden de Nederlandse onderhandelaars zo min mogelijk onderhandelen met de CGD erbij. Een bewijs hiervan zijn de vele opmerkingen in brieven dat de CGD zo snel mogelijk buiten de onderhandelingen moest worden gehouden. Het feit dat er de Van Mook-Hatta onderhandelingen werden gevoerd zonder daarbij de CGD te betrekken is ook een bewijs daartoe. De Nederlandse autoriteiten wilden eigenlijk niet met de Republiek overleggen, dat was geen staat. De Indonesische kwestie was een interne aangelegenheid van Nederland en de Republiek was een onderdeel van Nederlands-Indië. De Nederlandse regering onderhandelde dan uiteindelijk toch met de Republiek, omdat ze daar door internationale druk toe werd gedwongen.

Het tweede kenmerk van oude diplomatie is bilateralisme en geheimhouding: twee landen onderhandelen in het geheim. De Nederlandse autoriteiten wilden nog steeds zoveel mogelijk bilateraal overleg, dit was te zien aan het feit dat de Nederlanders de onderhandelingen met zo weinig mogelijk partijen probeerden te voeren. De CGD en Veiligheidsraad en andere landen probeerden ze zoveel mogelijk buiten te sluiten. De CGD en andere landen, die toestemming vroegen tot bijwoning van de conferenties over de deelstaten en de te vormen VSI, werd dit zoveel mogelijk geweigerd. Zelfs de Republiek werd hier zoveel mogelijk buitengesloten. Daarnaast wilde de Nederlandse delegatie zoveel mogelijk voorkomen dat de onderhandelingen naar buiten kwamen en al helemaal de onderhandelingen en rapporten van de CGD.

Het derde kenmerk van de oude diplomatie is dat uitsluitend soevereiniteit, oorlog en vrede onderhandelingsonderwerpen vormen. De Nederlandse regering vond dat de soevereiniteit over heel Indonesië bij hen lag, de Republikeinen waren het hier echter niet mee eens. Soevereiniteit over Nederlands-Indië en over met name de Republiek was het belangrijkste onderhandelingsonderwerp, maar niet het enige. In dit opzicht konden de Nederlanders de nieuwe diplomatie tegenhouden. Het onderscheid tussen ‘low politics’ en ‘high politics’ was aanwezig, en dit is een kenmerk van nieuwe diplomatie. De Van Mook-Hatta onderhandelingen waren echter een duidelijk kenmerk van de nieuwe diplomatie. Dit waren niet meer onderhandelingen tussen professionele diplomaten, maar tussen politieke leiders zelf.

            Ook voor het gedrag van de Australische regering waren de kenmerken van de nieuwe diplomatie van toepassing. Het eerste kenmerk is dat immers er niet alleen staten, maar ook internationale organisaties meedoen. De Australische regering was een voorstander van bemoeienis van de VN en de Veiligheidsraad met de Indonesische kwestie. De Australische regering lobbyde er op verschillende manieren voor dat de Indonesische kwestie via de Veiligheidsraad zou worden opgelost. Vooral Evatt was een groot voorstander van de bemoeienis van de Verenigde Naties. Tweede kenmerk is dat er meerdere onderwerpen kwamen met de nadruk op militaire veiligheid. Dit laatste was dé reden voor de Australische regering om zich met de Indonesische kwestie te bemoeien. Indonesië was het buurland van Australië en van strategisch belang voor de Australische veiligheid. De Australische regering wilde geen oorlog in haar buurland. Daarbij wilde de Australische regering dat er ook over economische zaken werd onderhandeld. Ze wilden een nieuwe Gani-Van Hoogstraten-overeenkomst. Het derde kenmerk is dat er steeds meer multilateraal wordt onderhandeld in plaats van bilateraal. Australië was hiervoor, want zij wilde betrokken worden bij de onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland. Door de deelname van de CGD aan de onderhandelingen, waren de onderhandelingen niet meer bilateraal. De Australische regering stond achter de CGD en zij juichte het multilateraal worden van de onderhandelingen toe. Het vierde kenmerk is dat het niet alleen meer de professionele diplomaten waren die de onderhandelingen voerden; dit kenmerk is echter niet van toepassing deze periode. Er zijn echter ook bewijzen voor traditionele diplomatie te vinden bij de Australische regering. Chifley onderhandelde niet zelf direct met de vakbonden, maar liet dit aan anderen over.

           

Conclusie

 

Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog begonnen de problemen in de relatie tussen Australië en Nederland op te komen. De regeringen van beide landen hadden duidelijk een verschillende voorkeur met betrekking tot het wel of niet onafhankelijk zijn van Indonesië. De scheepsboycot maakte alles er niet makkelijker op. Australië kwam in september 1947 in de CGD, gekozen door de Republiek. Dit vormde geen verbetering voor de betrekkingen tussen Nederland en Australië. Op 8 december 1947 begonnen de onderhandelingen van de CGD met de Republiek en Nederland en deze werden op 18 januari beëindigd met de ondertekening door beide partijen van het Renville-akkoord. Hier begint de periode waar de scriptie om draait.

Het hoofdmotief voor de Australische regering om een pro-Indonesisch beleid te voeren was de regionale veiligheid: er moest stabiliteit zijn in de regio. De Australische regering dacht dat de Republiek hier beter voor kon zorgen dan de Nederlanders. Er kwamen tijdens de CGDonderhandelingen in de periode van de ondertekening van Renville tot en met de indiening van het Critchley-Du Bois voorstel tal van problemen naar voren. Zo waren er de Kalioerang-notulen, de invloed van Critchley op Du Bois, de militaire waarnemers, de Van Mook-Hatta onderhandelingen en de vorming van deelstaten en de VSI. Hiernaast waren er problemen tussen Nederland en Australië die zich afspeelden in Australië, maar wel betrekking hadden op de Indonesische kwestie. Dit waren de scheepsboycot, de Nederlandse schuld bij Australië, Nederlandse militaire goederen in Australië, de hervatting van de handel tussen Australië en Indonesië en Dr. Oesman.

Critchley was gedeeltelijk succesvol in zijn vele pogingen om de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van de Republiek. Het enige succes dat hij behaalde was dat hij met behulp van de Republikeinse regering het voor elkaar kreeg dat de Du Bois de kant van de Republiek koos. De Australische regering had deze periode bij de onderhandelingen een rol aan de zijlijn, al probeerde zij wel op de voorgrond te komen. De Nederlandse regering werkte in deze periode voornamelijk via de traditionele diplomatie. Bij de Australische regering was het andersom, deze werkte juist vooral via de nieuwe diplomatie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[41] A.M. de Cock Buning, L. Verheijen, D. Tom, Nederland en Australië. 200 jaar vriendschappelijke betrekkingen (Amsterdam 1988) 88.

[42] Cock Buning, Nederland en Australië, 88.

[43] Cock Buning, Nederland en Australië, 88.

[44] B.D. Beddie, ‘Australian policy towards Indonesia’, in: Australian Outlook (1968) 123.

[45] Cock Buning, Nederland en Australië, 90.

[46] Cock Buning, Nederland en Australië, 92.

[47] Ken Buckley, Barbara Dale, Wayne Reynolds, Doc Evatt. Patriot, internationalist, fighter and scholar (Melbourne 1994) 251, 253.

[48] Cock Buning, Nederland en Australië, 92.

[49] Beddie, ‘Australian policy towards Indonesia’, 123.

[50] Beddie, ‘Australian policy towards Indonesia’, 124.

[51] Blanche d’Alpuget, Mediator. A biography of Sir Richard Kirby (Melbourne 1977) 70.

[52] d’ Alpuget, Mediator, 70.

[53] d’ Alpuget, Mediator, 71.

[54] d’ Alpuget, Mediator, 75-76, 78-79.

[55] d’ Alpuget, Mediator, 81.

[56] d’ Alpuget, Mediator, 83.

[57] A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations (Londen 1960) 468-470.

[58] Hilman Adil, Australia’s relations with Indonesia, 1945-1962 (Leiden 1973) 5.

[59] Adil, Australia’s relations with Indonesia, 6.

[60] Buckley, Doc Evatt, 247.

[61] Adil, Australia’s relations with Indonesia, 7-8, 16.

[62] Adil, Australia’s relations with Indonesia, 8

[63] Dr. P.J. Drooglever, Drs. M.J.B. Schouten, Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Twaalfde deel. 26 november 1947-19 februari 1948 (’s-Gravenhage 1985) 587-592.

[64] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 634-638.

[65] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 585-586.

[66] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 671-675.

[67] d’ Alpuget, Mediator, 88.

[68] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 587-592.

[69] Dorling, Documents 1948, 76-77, 109-110.

[70] Dorling, Documents 1948, 112-117.

[71] Dorling, Documents 1948, 68-69.

[72] Dorling, Documents 1948, 72.

[73] Dorling, Documents 1948, 112-117.

[74] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 573-576.

[75] Dr. P.J. Drooglever, Drs. M.J.B. Schouten, Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Dertiende deel. 20 februari- 4 juni 1948 (’s-Gravenhage 1986) 809-811.

[76] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 587-592.

[77] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel, 23-32.

[78] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 596-601.

[79] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 695.

[80] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel. 597-598, 670-672.

[81] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel, 670-672.

[82] Dorling, Documents 1948, 195-196.

[83] Drooglever, Officiële bescheiden, Dertiende deel, 703-705.

[84] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel, 808-809.

[85] Dorling, Documents 1948, 195-196.

[86] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel, 765-768.

[87] Dorling, Documents 1948, 197.

[88] Taylor, Indonesian independence, 126-127.

[89] Dorling, Documents 1948, 33.

[90] Dorling, Documents 1948, 44-46.

[91] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 709-710.

[92] Dorling, Documents 1948, 50, 53.

[93] Dorling, Documents 1948, 53-54.

[94] Dorling, Documents 1948, 54-55.

[95] Dorling, Documents 1948, 59-60.

[96] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 738-739.

[97] Dorling, Documents 1948, 69-70.

[98] Dorling, Documents 1948, 48.

[99] Dorling, Documents 1948, 195-196.

[100] Drooglever, Officiële bescheiden. Dertiende deel, 814-815, 815-816, 821-822.

[101] Dr. P.J.Drooglever, Drs. M.J.B. Schouten, Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Veertiende deel. 5 juni-31 augustus 1948 (’s-Gravenhage 1988) 5.

[102] Drooglever, Officiële bescheiden. Veertiende deel, 13-25.

[103] Dorling, Documents 1948, 76-77, 112-117.

[104] Richard Chauvel, ‘Tarred with the Dutch brush: The fate of federalism in Indonesia’, in: D.J. Drooglever, M.J.B. schouten (ed.) De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) p. 201-219, 210.

[105] Dorling, Documents 1948, 44-46, 98-99.

[106] Dorling, Documents 1948, 94-95.

[107] Dorling, Documents 1948, 118-119.

[108] Dorling, Documents 1948, 135-138.

[109] Dorling, Documents 1948, 120-122.

[110] Dorling, Documents 1948, xix.

[111] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 769-772.

[112] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302 (912.1) Australië. Verhouding tijdens de Indonesische kwestie. Deel VIII 1948-april. Minister van Buitenlandse Zaken aan Teppema. 19 februari 1948.

[113] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Minister van Buitenlandse Zaken aan Teppema. 19 februari 1948.

[114] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Teppema aan minister van Buitenlandse Zaken. Canberra, 22 februari 1948.

[115] Map 302. Van Boetzelaer aan Teppema en Dirvo. ’s-Gravenhage, 4 maart 1948.

[116] Dorling, Documents 1948, 182-183.

[117] Het is mij niet duidelijk geworden uit de documenten om wat voor voorraden het hier gaat.

[118] Archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303. (912.1) Australië. Verhouding tijdens de Indonesische kwestie. Deel IX. Mei 1948 tot en met november 1949. Dirvo 299 aan minister van Buitenlandse Zaken. Batavia, 29 mei 1948.

[119] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 303. Teppema aan Minister van Buitenlandse Zaken. Canberra, 1 juni 1948.

[120] Dorling, Documents 1948, 48-49.

[121] Dorling, Documents 1948, 70-71.

[122] Dorling, Documents 1948, 180.

[123] Dorling, Documents 1948, 129-131.

[124] Margaret George, Australia and the Indonesian revolution (Melbourne 1980) 76.

[125] Dorling, Documents 1948, 164.

[126] Dorling, Documents 1948, 169.

[127] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Boetzelaer aan Teppema. ’s -Gravenhage, 19 februari 1948.

[128] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Boetzelaer aan Canberra en Dirvo. ’s-Gravenhage, 26 februari 1948.

[129] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Vergadering der Nederlandse luchtvaart delegatie voor het oosten. Bangkok, 18 april 1948.

[130] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Elink Schuurman aan minister van Buitenlandse Zaken. Batavia, 26 februari 1948.

[131] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Elink Schuurman aan minister van  Buitenlandse Zaken. Batavia, 26 februari 1948.

[132] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Fiévez aan minister van Buitenlandse Zaken. ’s-Gravenhage, 29 januari 1948.

[133] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Boetzelaer aan Teppema. ’s-Gravenhage, 16 april 1948.

[134] Dorling, Documents 1948, 43.

[135] Archief ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Elink Schuurman aan minister van Buitenlandse Zaken. Batavia, 26 februari 1948.

[136] Buckley, Doc Evatt, 246.

[137] Buckley, Doc Evatt, 246.

[138] Buckley, Doc Evatt, 256.

[139] Dorling, Documents 1948, 37-38.

[140] Map 303. Teppema aan minister van Buitenlandse Zaken. Canberra, 2 mei 1948.

[141] Buckley, Doc Evatt, 256.

[142] Buckley, Doc Evatt, 256.

[143] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 739-744.

[144] d’ Alpuget, Mediator, 84.

[145] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 739-744.

[146] Archief van ministerie van Buitenlandse Zaken. Archief GS. Periode 1945-1954. Map 302. Secretaris-Generaal van ministerie van Buitenlandse Zaken aan minister van Buitenlandse Zaken. ’s-Gravenhage, 30 april 1948.

[147] Dorling, Documents 1948, 176.

[148] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 739-744.

[149] Dorling, Documents 1948, 126-128.

[150] Dorling, Documents 1948, 149-150.

[151] Dorling, Documents 1948, 165-167.

[152] Dorling, Documents 1948, 180.

[153] Dorling, Documents 1948, 82-84.

[154] Drooglever, Officiële bescheiden. Twaalfde deel, 596-601.