"Amitié sincère?" Het prinsbisdom Munster en de Haagse Alliantie tijdens
de Spaanse Successieoorlog (1701-1714). (Kristof Selleslach)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III

 

De invloed van de Verenigde Provincies in het prinsbisdom Munster

 

3.1 Waarom was Munster zo belangrijk voor de Verenigde Provincies?

 

            De Staten-Generaal waren tijdens de Nieuwe Tijd erg geïnteresseerd in het prinsbisdom Munster. Deze bijzondere interesse is gestaafd door verscheidene redenen. Het buurland Munster overlapte ten eerste het leeuwendeel van de oostelijke grens. Dit impliceerde dat de veiligheid van de oostelijke provincies afhankelijk was van de grillen van de Munsterse prins-bisschop. Indien Munster met de vijanden van de Verenigde Provincies meeheulde, hadden ze een perfecte uitvalsbasis. Op deze wijze kon een eventuele vijand de oostelijke provincies van de Republiek overrompelen. Vermits de oostelijke provincies vooral een agrarisch karakter hadden, verloor de Republiek een groot reservoir van onontbeerlijke landbouwproducten. Zelfs al stond Munster aan de kant van de Verenigde Provincies, dan nog bestond er een potentieel gevaar voor de Republiek. Als het prinsbisdom namelijk bezet werd door een vijandige mogendheid, dan vormde Munster dezelfde bedreiging. Ten tweede hadden vijandelijke mogendheden belang in het platte en agrarische karakter van het Munsterland. Hierdoor was het prinsbisdom uitstekend geschikt als winterkwartier. Natuurlijk konden de Staten-Generaal eveneens van dit voordeel gebruik maken als Munster een bondgenoot was.

 

3.1.1 Een anti-Hollandse bisschop aan de macht in Munster

 

            Om de gevaren van een voor de Staten-Generaal vijandelijk Munster te illustreren, verwijzen we naar het Hollandse trauma van het ‘rampjaar’ 1672. De desastreuze gevolgen van een vijandelijke houding van de Munsterse bisschop, had de Republiek in de Hollandse Oorlog (1672-1678) ondervonden. De Franse koning Lodewijk XIV was er in geslaagd om een anti-Hollandse coalitie op de been te brengen. De ruime coalitie bestond uit de superieure landmacht van Frankrijk, de zeemacht Engeland, Zweden, Keurkeulen en Munster[191]. In enkele weken tijd veroverde Frankrijk de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel[192]. De ongeziene snelheid waarmee de Franse campagne geschiedde, werd mede mogelijk gemaakt door de toenmalige prins-bisschop van Munster, Christoph Bernhard von Galen.

 

            Geboren in 1606 in een welgesteld en invloedrijk Westfalisch adellijk geslacht, werd Christoph Bernhard reeds in zijn zevende levensjaar kanunnik. Snel nadien werd hij thesaurier in het Munsterse domkapittel. Tegen de kandidatuur van Keulse aartsbisschop Max Heinrich in, werd hij in november 1650 tot prins-bisschop van Munster gekozen[193]. Als indirect gevolg van de verkiezing, kwam Christoph Bernhard in conflict met de stad Munster. De bisschop en de stad betwistten elkaar het bezettingsrecht in de stad. Beide partijen eisten de militaire controle over de stad Munster op. Wanneer dit conflict uit de hand dreigde de lopen, zocht de stad bondgenoten in de Hanzesteden en de Staten-Generaal. De Reichshofrat besloot in 1659 dat het bezettingsrecht exclusief aan de bisschop toekwam. De stad Munster werd door de keizer verplicht om de onderhandelingen met de Staten-Generaal te staken. Desondanks sloeg de stad dit bevel in de wind. Daarop trokken keizerlijke troepen in 1660 het Sticht Munster binnen om de bisschop te ondersteunen. De stad capituleerde in 1661 en haalde over de ganse lijn bakzeil. Vanaf dat moment regeerde de prins-bisschop op absolutistische wijze over heel Munster[194].

 

            Christoph Bernhard vergat de Hollandse passieve steun aan het Munsterse stadsbestuur niet. Hij verhardde zijn aanspraken op de heerlijkheid Borkelo, die sinds enige tijd in bezit was gekomen van de provincie Gelderland. Daarom sloot hij in 1665 een bondgenootschap met Engeland, dat toen een handelsoorlog voerde met de Verenigde Provincies. Aanvankelijk kon de bisschop enige voordelen behalen, maar de beloofde Engelse steun was ondermaats. Bovendien greep Frankrijk in ten gunste van de Republiek. Daarom zag Christoph Bernhard zich in 1666 verplicht om de Vrede van Kleve te ondertekenen. Hierin werd bepaald dat Munster definitief afzag van zijn rechten inzake het bezit van Borkelo[195].

 

            De vrede bleek geen lang leven beschoren te zijn, want Munster stapte in 1672 in de monstercoalitie tegen de Verenigde Provincies. Eerst ging Munster te Bonn een alliantie met Keulen aan[196]. In april 1672 sloot Munster in Coesfeld een offensief Alliantieverdrag met Parijs[197]. Wanneer de oorlog in hetzelfde jaar uitbrak, viel Munster tegelijk in het graafschap Lingen, dat het Huis van Oranje toebehoorde, en de provincie Drenthe binnen. Behalve Borkelo veroverden de Munsterse troepen ook andere plaatsen zoals Groll en Bredefort. Toen de bondgenoten Deventer belegerden, gaven de prestaties van de Munsterse artillerie de doorslag. Christoph Bernhard dwong de belangrijke vestingstad Zwolle tot capitulatie. Daarop bewoog hij het ridderschap van de provincie Overijssel om zijn opperheerschappij te erkennen[198]. Volgens het verdeelplan dat Lodewijk XIV te Bouillon vastgelegd had, zou de bisschop ook Friesland en Groningen bekomen. Vervolgens veroverde Munster op weg naar Groningen het sterke fort van Coevorden. Tezamen met Keulen lanceerde Munster een aanval op Groningen, maar deze mislukte.

 

De aanval op Groningen bracht een ware kentering teweeg in het Munsterse succes. Dit gebeurde omdat de Hollanders onder de leiding van de stadhouder Willem III een krachtige weerstand begonnen te voeren. Dankzij de nieuwe Staatse bondgenoot Brandenburg keerde het geluk zich tegen Munster. Christoph Bernhard zag zich genoodzaakt om zich in het Sticht Munster terug te trekken. Coevorden werd heroverd. Toen er ook keizerlijke troepen aan de Munsterse grenzen verschenen, eisten ze samen met de Brandenburgse, de verbreking van het bondgenootschap met Frankrijk[199]. Christoph Bernhard weigerde dit categoriek. Omdat de keizerlijke en Brandenburgse troepen dit niet militair konden afdwingen, keerden ze onverrichterzake terug. De keurvorst van Brandenburg sloot vervolgens in 1673 met Munster de vrede van Bossem. Daarop stortte de prins-bisschop zich met nieuwe energie in de oorlog tegen de Nederlanden. Hij trachtte in het bijzonder het fort van Coevorden te heroveren. Omdat Frankrijk de bisschop zonder ondersteuning liet betijen, werd Munster nu sterk bedreigd. Het Munsterland werd vanuit het noorden door de Nederlanders aangevallen, en vanuit het zuiden door de keizer[200]. Daarom zag Christoph Bernhard zich genoodzaakt om in 1674 te Keulen vrede te sluiten met Den Haag en zich met de keizer te verbinden[201]. Daarop namen de Munsterse troepen deel aan de gevechten in de Elzas en in Lotharingen. Bovendien veroverde Munster, in samenwerking met enkele Noordduitse vorstendommetjes, de Zweedse hertogdommen Bremen en Verden. Uiteindelijk verwierf Munster in 1678 geen voordelen in de Vrede van Nijmegen[202]. Christoph Bernhard maakte deze vrede niet meer mee, want hij overleed even voordien[203].

 

            Onder de oorlogszuchtige prins-bisschop Christoph Bernhard von Galen vormde Munster een te duchten militaire macht in de regio. Dit was slechts mogelijk door een groot staand leger. Rieckenberg geeft een raming van een staand leger van zestigduizend man voor het jaar 1672. Toch trekt deze auteur dit cijfer direct in twijfel, en schat dat het cijfer veel te hoog is[204]. Alleszins kan men voorzichtig stellen, indien het cijfer in werkelijkheid slechts één derde ervan bedragen zou hebben, Munster dit hoge aantal soldaten nooit met eigen financiële middelen op de been kon brengen. Christoph Bernhard financierde zijn legermacht op drie manieren. Ten eerste kon hij rekenen op de aan zijn onderdanen opgelegde schattingen. Ten tweede brachten de contributies in de bezette vijandelijke gebieden hem geld in het laatje. De militaire subsidies van de bondgenoten vormden tenslotte de belangrijkste bijdragen voor de bisschop[205]. De subsidies vormden veelal de achtergrond van het desbetreffende bondgenootschap. Christoph Bernhard was één van de kampioenen van zijn tijd in het verwerven van militaire subsidies. Zo verhuurde hij zijn leger tegen hoge subsidies binnen de tijdspanne van 12 jaar aan Engeland, Frankrijk, de keizer, de Verenigde Provincies en Denemarken[206]. Deze hele materie van de militaire subsidiepolitiek zal echter uitgebreid aan bod komen in het laatste deel van de verhandeling. Niettemin voeren de subsidies ons ook naar het tweede belang van de Verenigde Provincies in het prinsbisdom Munster.

 

3.1.2 De subsidieverdragen tussen de Verenigde Provincies en Munster

 

            De militaire subsidieverdragen schiepen ook een innige band tussen de Verenigde Provincies en het prinsbisdom Munster. Specifiek tijdens de Spaanse Successieoorlog, had Den Haag twee dergelijke verdragen afgesloten met Munster. Hoewel de subsidieverdragen nog uitgebreid besproken zullen worden in het derde deel van de verhandeling, is het noodzakelijk om het grote belang ervan nu al te duiden. De Alliantie van Ahaus (1701) tussen Munster en de Republiek stipuleerde de verhuring van 2.000 Munsterse soldaten in ruil voor een subsidie van 190.000 ecu, gespreid over drie jaar[207]. De Haagse Conventie (1703) tussen de Republiek, Engeland en Munster, verhoogde dit aantal met 2.400 soldaten in ruil voor een éénmalige subsidie van de Republiek ten bedrage van 60.000 ecu[208]. De Engelse subsidies moesten door Munster apart bedongen worden[209]. De separaatartikelen bij de Haagse Conventie voorzagen vanaf 1704 een jaarlijkse subsidie van de Republiek van 40.000 ecu voor het contingent van Ahaus[210].

 

            Deze twee subsidieverdragen traden in werking voordat het prinsbisdom Munster officieel toegetreden was tot de Haagse Alliantie van 7 september 1701. De officiële opname van Munster in de Haagse Alliantie tussen de keizer, de Verenigde Provincies en Engeland gebeurde op 5 mei 1703[211]. Vanaf dat moment werd de Republiek en Munster formele bondgenoten tegen de gemeenschappelijke vijand Frankrijk en zijn bondgenoten[212]. Dankzij de resem van verdragen hadden de Staten-Generaal Munster aan zich gebonden. Bovendien hadden de Verenigde Provincies aanzienlijk geïnvesteerd in de Munsterse troepen. Een kleine rekensom leert ons dat de Staten-Generaal tot en met het jaar 1703 het bedrag van 250.000 ecu aan Munster hadden betaald. Omdat boven op dit bedrag elk jaar nog eens 40.000 ecu aan subsidies naar Munster vloeiden, liep de rekening aardig op. Zodanig hadden de Staten-Generaal een groot kapitaal geïnvesteerd in een gehuurd landleger. Bovendien betekenden de Munsterse troepen een belangrijke aanvulling van de eigen troepen. Daarom hadden de Staten-Generaal er alle baat bij dat de Munsterse bisschop zich aan de gemaakte afspraken hield. De positie van de bisschop was goed afgetekend in de verdragen, maar ze liet toch misbruik van de bisschop toe. De verhuurder van de troepen kon zijn troepen slecht of zelfs niet onderhouden of te weinig soldaten leveren. Bovendien kon hij profiteren van het recht tot het terugtrekken van de troepen naar het bisdom zelf, in geval de Munsterse grenzen bedreigd waren. Munster kon daarom naar eigen goeddunken beslissen om de troepen terug te trekken[213]. Natuurlijk konden de Staten-Generaal protesteren en dreigen om hun wil te krijgen, maar of dit voldoende zou zijn? Daarom hielden de Verenigde Provincies een oogje in het zeil, om desgewenst onmiddellijk en accuraat te kunnen ingrijpen. Hun belangen stonden immers op het spel.

 

3.1.3 De Leidraad: De houding van de Staten-Generaal in de Munsterse bisschopsverkiezingen van 1706-1707.

 

            Officieel hadden de Verenigde Provincies niets in de pap te brokken in het prinsbisdom Munster. Het systeem van prins-bisschoppen is even oud als het Heilige Roomse Rijk. Onder Otto de Grote (936-973) werd het instituut van prins-bisschop in leven geroepen om betrouwbare rijksambtenaren te bekomen. Prins-bisschoppen streefden geen dynastische belangen na omdat ze kinderloos waren. Alle bisschoppen verwierven in de loop van de eeuwen een zitje en een stem in de Reichstag. De bisschoppen werden uitsluitend door de respectievelijke domkapittels verkozen. De keizer en de paus hadden alleen het bekrachtigingsrecht. Daardoor kozen de lokale kapittels relatief onafhankelijk de nieuwe bisschop. De adel had zich na verloop van tijd alle kanunnikprebenden toegeëigend. Dit systeem werd door een breve van paus Alexander VI (1494-1503) in 1500 kerkrechtelijk bekrachtigd. Zo moest elke kandidaat kanunnik, afhankelijk naar welke functie hij solliciteerde, bewijzen dat hij acht tot tweeëndertig adellijke voorouders had. De adellijke kapittelkoek werd verdeeld tussen de oude landadel en het Rijksridderschap. Vooral de laatste groep hechtte een grote waarde aan de kapittelzitjes. De Rijksridders hadden immers geen vertegenwoordiging in de Reichstag. Via het kanunnikambt bestond er een kleine kans om ooit verkozen te worden tot bisschop. Omdat alle bisschoppen Rijksvorsten waren, had men zo wel zitting in de Reichstag en andere privilegies. Om de kans om ooit bisschop te worden te vergroten, zetelden verschillende Rijksridders in meerdere domkapittels. Deze accumulatie werkte ‘horizontaal’, met andere woorden vergrootte dit de gelijktijdigheid van de macht. Bovendien onstond bij de aanvang van de zestiende eeuw het systeem van de coadjutorie. Hierdoor werd de ‘verticale’ voortzetting van de bisschopsdynastie vergemakkelijkt[214]. In de regel werden alleen zetelende kanunniken tot bisschop verkozen. De kanunniken studeerden slechts uitzonderlijk theologie. De prins-bisschoppen hadden slechts zelden de priester- en bisschopswijding ontvangen. Daarom werd het bestuur op vlak van de zielszorg overgelaten aan een burgerlijke wijbisschop[215].

 

            De Staten-Generaal hadden door het bijna gelukte doemscenario van bisschop Christoph Bernhard von Galen een grote schok te verwerken gekregen. Zoals we aangetoond hebben in het eerste punt van dit hoofdstuk, waren de Verenigde Provincies bijna opgeslorpt tussen hun vijanden waaronder Munster. De Staten-Generaal wensten begrijpelijk dat deze geschiedenis zich in de toekomst niet meer zou herhalen. Daarom traden de Staten-Generaal onmiddellijk in actie wanneer ze in mei 1706 het nieuws van het overlijden van de Munsterse bisschop Friedrich Christian vernamen. Van zodra de Verenigde Provincies hun kandidaat hadden bepaald, zetten ze zich zeer fervent in om deze kandidaat de bisschopsstoel te laten bestijgen. De keizer daarentegen steunde even volhardend een neef van hem. Omdat beide partijen niet van opgeven wisten, kwam het ei zo na tot een breuk in de Haagse alliantie. De Staten-Generaal organiseerden zelfs een coup in Munster, maar deze werd op het laatste nippertje niet uitgevoerd. Hierdoor werd ook een eventuele burgeroorlog in Munster vermeden. Uiteindelijk zwichtte de keizer in deze patsstelling voor de druk van de Verenigde Provincies en enkele Rijksvorsten. De Munsterse bisschopsverkiezingen van 1706 speelden dus een cruciale rol in het verdere verloop van de Spaanse Successieoorlog.

 

            Deze belangrijke episode in de Spaanse Successieoorlog interesseert ons speciaal door het belang dat de Verenigde Provincies zagen in het prinsbisdom Munster. Dit belang trachten we te meten aan de hand van de enorme inspanningen die de Staten-Generaal verzetten om hun kandidaat de mijter te kunnen opzetten. Om hun zin te krijgen wendden de Staten-Generaal hun volledige invloed aan. Deze invloed was niet alleen in het bisdom Munster aanwezig, maar was internationaal wijd vertakt. Zo kunnen we de verschillende Hollandse bronnen van invloed en druk achterhalen die werden gebruikt om Munster te plooien naar de wil van de Staten-Generaal. De effectiviteitsgraad van de Hollandse invloed valt enerzijds af te lezen van het onmiddellijke succes, m.a.w. de verkiezing van hun kandidaat. Anderzijds toont het gevoerde beleid na de gewonnen verkiezingen ten opzichte van de wensen van de Staten-Generaal, het rendement op de lange termijn aan. Daarom is het ten eerste de vraag, welke oorzaken aan de grondslag liggen van de Hollandse bemoeiing met de verkiezingen. Was er meer aan de hand dan de angst voor een nieuwe Christoph Bernhard von Galen en de bedreiging voor de subsidieverdragen? Hoe ver wilden de Staten-Generaal gaan in het steunen van hun kandidaat? Hoe bekeek men in Munster zelf de buitensporige Hollandse inmenging? Wat bracht de keizer er toe om uiteindelijk bakzeil te halen? Hoe dichtbij was men op bepaalde ogenblikken bij de uitvoer van het coupscenario? Hoe hard werden de betrekkingen tussen de Staten-Generaal en de keizer vertroebeld? In welke vorm vond de Hollandse invloed in het Sticht Munster zelf plaats? In welke mate is de Hollandse overwinning terug te brengen op de prestaties van de Hollandse campagneleider te Munster?

 

            Er welt dus een hele stroom vragen op. Om de opborrelende vragen in de mate van het mogelijke op te lossen, baseren we ons deels op de doctoraatsverhandeling van Hans Otto Lang. In het in 1933 gepubliceerde Die Vereinigte Niederlande und die Fürstbischofs- und coadjutorwahlen in Münster im 18. Jahrhundert behandelde hij chronologisch het verloop van de verkiezingen van 1706-1707 evenals het getouwtrek achter de schermen. Omdat het ons niet zo zeer te doen is om het chronologische verloop van de gebeurtenissen, putten we ook uit andere bronnen van gegevens. Zo vinden we adequate op de resem vragen. De complementaire bronnen betreffen zowel archivalieën als biografieën.

 

 

3.2 De Hollandse manipulatie van de Munsterse bisschopsverkiezingen van 1706-1707

 

3.2.1 De kandidaten in de verkiezingsstrijd

 

            Bisschop Friedrich Christian von Plettenberg sukkelde al sinds de winter van 1701 met zijn gezondheid. Daarom is het niet te verwonderen dat de verschillende belanghebbende partijen toen reeds polsten naar de waarschijnlijke opvolgingspretendenten. De Verenigde Provincies ontdekten al snel dat de voorkeur van keizer Leopold I uitging naar zijn neef, prins Karl Joseph van Lotharingen. Leopold I voerde in zijn laatste levensjaren een actieve bisdompolitiek. Hij steunde zijn verwanten van de Palts-Neuburgse en de Lotharingse lijn in hun bisschopsverkiezingen. Zo wilde hij een duurzame verbinding creëren tussen Wenen en ‘Germania Sacra’[216]. Karl Joseph werd in 1680 als de tweede zoon van hertog Karel V van Lotharingen geboren. Karl Joseph had dus machtige vorstelijke beschermheren achter zich staan. Ze hielpen hem met zijn kerkelijke loopbaan. Daarom werd hij al op vijftienjarige leeftijd in 1695 tot bisschop van het Moravische Olmütz verkozen. Drie jaar later besteeg hij de prins-bisschopsstoel van Osnabrück[217]. Het Munsterse domkapittel had Karl Joseph als opvolger voor ogen wegens de sterke banden met de keizer. Niet uit volle sympathie maar veeleer als moeilijk te verslagen kandidaat, keek het kapittel op naar Karl Joseph[218].

 

            Van meet af aan zagen de Staten-Generaal de waarschijnlijke promotie van Karl Joseph tot bisschop van Munster als zeer schadelijk voor hun belangen. Hoewel de Lotharinger geen francofiel genoemd kon worden, maar iemand die steeds de kant van de keizer zou kiezen, had de Staten-Generaal een afkeer van hem. Dit had vooral te maken met de veeleisende toekomstvisie van de Republiek[219]. Wanneer de Staten-Generaal in de winter van 1701 de situatie van de mogelijk snel te verwachten Munsterse opvolging onderzochten, was de Spaanse Successieoorlog nog in de beginnende fase. Toen kon men de draagwijdte en de lengte van de oorlog nog niet inschatten. De Staten-Generaal mochten daarom de mogelijkheid niet uitsluiten, dat de keizer zich in de toekomst tegen de Verenigde Provincies zou kunnen keren. De toekomst waarmee nu rekening moest worden gehouden bedroeg enkele decennia, want Karl Joseph was in 1701 slechts een prille twintiger. Daarom zagen de Staten-Generaal tientallen jaren vooruit. Indien Karl Joseph de aangrenzende prinsbisdommen Osnabrück en Munster kon verenigen, kon dit wel eens met de steun van de keizer uitgroeien tot een geduchte macht in de noordwest-Duitse regio aan de grens met de Verenigde Provincies. Zo zou het graafschap Lingen, dat dan helemaal ingesloten door het verenigde Munster en Osnabrück zou zijn, totaal afhankelijk van zijn buren worden. Juist omdat Karl Joseph nog een lang leven voor zich had, en genoot van de steun van de keizer, kon zijn carrière in de toekomst nog een zeer hoge vlucht nemen. Een aartsbisdom met hieraan de rang van keurvorst verbonden, lag zeker binnen de mogelijkheden. In werkelijkheid werd Karl Joseph niet onverwacht in 1711 de nieuwe aartsbisschop en keurvorst van Trier. In die hoedanigheid koos hij tezamen met de andere keurvorsten, Karel VI in 1711 tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. Uiteindelijk had hij niet het geluk om lang te leven, want hij overleed in 1715 te Wenen aan de pokken[220].

 

            Karl Joseph was de enige kandidaat voor de Munsterse bisschopsstoel. De situatie wijzigde op het ogenblik dat de stoel vacant werd. Na het overlijden van Friedrich Christian von Plettenberg op 5 mei 1706 stelden ook andere kanunniken zich kandidaat. De nieuwe kandidaten stelden hun kandidatuur tegen Karl Joseph. Ze hadden angst dat hij, als lid van de met de keizer verbonden vorstelijke huizen, zich als een veel te machtige persoon zou ontpoppen. Daarom stelden enkele kanunniken, stammende uit de plaatselijke adel, zich kandidaat. Hun opzet was het verijdelen van de verkiezing van iemand uit de hoge adel. Ferdinand Freiherr von Plettenberg behoorde tot deze strekking. Hij was een broer van de recent overleden bisschop. De cumulatie van de functies van kathedraalproost te Munster en kathedraaldeken in Paderborn, maakte van hem een vooraanstaand figuur in het Munsterse domkapittel. Ten tweede stelde de Munsterse kathedraalscholaster Ferdinand Benedikt von Galen zich kandidaat voor de vacante stoel. Zoals de naam al duidelijk maakt, was hij nauw verwant met de beruchte bisschop Christoph Bernhard von Galen. De derde tegenkandidaat voor Karl Joseph, was de Munsterse kathedraaldeken Franz Ludolf Jobst von Landsberg. Alle drie stamden ze uit de vooraanstaande en dominante adellijke families van het Munsterland. Alle drie hadden ze hetzelfde doel voor ogen: de belangen van lokale adel te beschermen tegen de machtsaccumulatie in spe van de gedoodverfde winnaar Karl Joseph. In eerste instantie kwamen ze onafhankelijk van elkaar op. Slechts toen er onverwachts nog een te duchten vijfde kandidatuur werd gesteld, bundelden ze hun krachten en schaarden ze zich achter één gezamenlijke kandidaat[221].

 

            De laatste kandidatuur kwam uit een onverwachte hoek. Franz Arnold Freiherr von Wolff-Metternich zur Gracht was sinds 1704 prins-bisschop van Paderborn. Hij verwierf de bisschopsstoel van Paderborn door een afspraak met Karl Joseph en de keizer over een afwisselende wederzijdse begunstiging bij bisschopsverkiezingen. Toen Karl Joseph zich in 1698 kandidaat stelde voor de bisschopsstoel van Osnabrück, was Franz Arnold zijn tegenkandidaat. De kathedraalproost van Osnabrück trok zijn kandidatuur in en spoorde zijn aanhangers aan om voor Karl Joseph te kiezen. Keizer Leopold I was dan ook zeer verheugd met de geste van Franz Arnold om het bisdom aan Karl Joseph te geven. Daarom steunde de keizer in 1703 Franz Arnold energiek in zijn omstreden verkiezing tot coadjutor in Paderborn. Het energieke optreden van de keizer bracht Franz Arnold een jaar later op de troon van het prinsbisdom Paderborn. Als wederdienst werd Franz Arnold er toe verplicht om de kandidatuur van Karl Joseph in Munster te ondersteunen. Omdat de bisschop van Paderborn invloedrijke familiale banden bezat in het Munsterse domkapittel, zou zijn steun gunstige consequenties voor Karl Joseph kunnen veroorzaken[222]. Waarom koos iemand die dankzij de wederzijdse ondersteuning door de keizer groot werd, om zelf op te komen in de Munsterse verkiezingsstrijd tegen de wil van de keizer in?

 

            De transactie met de keizer had tot nu toe niets dan voordelen voor beide opgeleverd. Vermoedelijk bedacht Franz Arnold zich dat hij via de samenwerking met de keizer het toppunt van zijn carrière had bereikt. Behalve het bisdom Munster, verwachtte men in de Westfaalse regio in de nabije toekomst geen bisschopsstoelen meer vacant. Hij nam een groot risico om zich zelf kandidaat te stellen. Daardoor kwam hij niet alleen sowieso uit de keizerlijke gratie, bovendien zou de keizerlijke woede over hem neerdalen. Aanvankelijk weigerde hij zich kandidaat te stellen toen een aantal kathedraalheren hem erom smeekten. Naderhand kwam hij tot inkeer. Franz Arnold stelde zich toch kandidaat, maar voorlopig nog niet officieel, totdat hij een even grote steun als Karl Joseph gevonden had. De broodnodige steun vond hij in de Verenigde Provincies[223]. Men kan hierbij concluderen dat Franz Arnold een beredeneerde gok waagt. Doordat hij zich kandidaat stelde, verbrak hij de afspraak met de keizer. Vermits de keizer de wil en de mogelijkheid had om Karl Joseph op het Munsterse zadel te tillen, zal elke andere kandidatuur het zeer stevig te verduren krijgen. Zelfs met de steun van de Verenigde Provincies zou dat een (te) harde dobber kunnen worden. Met andere woorden lagen de slaagkansen in die fase aanzienlijk in het nadeel van Franz Arnold.

 

3.2.2 Waarom steunde de Staten-Generaal Franz Arnold?

 

            Terloops hebben we reeds gealludeerd dat Franz Arnold de steun had gekregen van de Verenigde Provincies. Welke redenen hadden de Staten-Generaal om juist Franz Arnold als hun kandidaat naar voor te schuiven en te steunen? Ten eerste was het van vitaal belang voor de Staten-Generaal om een valabele tegenkandidaat voor Karl Joseph uit te kiezen en hem nadien met alle middelen te steunen. Zoals reeds in het vorige onderdeel geconcludeerd, had het prinsbisdom Munster een zeer groot strategisch belang. Ook de subsidieverdragen stonden op het spel. Karl Joseph werd terecht door de Staten-Generaal gezien als de man van de keizer. Indien hij boven op het bisdom Osnabrück ook nog het aangrenzende bisdom Munster onder zijn controle verkreeg, dan werd Karl Joseph een vooraanstaande speler in de aangrenzende Noordwestduitse regio. Hierdoor won de keizer enorm aan invloed in deze regio. Dit was ongeveer hetzelfde standpunt als de drie kanunniken die zich naast Karl Joseph kandidaat gesteld hadden. De Hollanders hadden echter hun eigen redenen die niet volledig overeenstemden met oogmerken van de drie onafhankelijke kanunniken. Allebei verzetten ze zich tegen een al te sterke invloed van de keizer in Noordwest-Duitsland. Daarentegen maakte een prins of een lokale edelman als bisschop voor de Staten-Generaal niet het verschil uit. De Verenigde Provincies zochten iemand die gegarandeerd de subsidieverdragen zou voortzetten en respecteren. Karl Joseph was niet zo iemand. De mogelijkheid zat er bij hem in dat hij de verdragen met de Verenigde Provincies zou stopzetten, om vervolgens voor dezelfde troepen subsidieverdragen met de keizer te sluiten. Op die manier zouden de Staten-Generaal bakzeil halen in de twee haar nauw aan het hart liggende strategische belangen.

 

            Waarom kozen de Staten-Generaal voor Franz Arnold in plaats van één van de drie onafhankelijke kanunniken? In eerste instantie stelden de drie zich elk voor zich kandidaat. Daardoor lag hun kamp er intern verdeeld bij. In de fase waarin de Staten-Generaal onderzochten aan wie ze hun steun zouden geven, stonden hun posities er tamelijk belabberd voor. Tijdens deze fase in de verkiezingen zag het er nog lang niet naar uit dat de drie hun krachten zouden bundelen en zich achter één van hen scharen. In de grond van de zaak maakte het voor de Verenigde Provincies niet veel uit dat ze allemaal hetzelfde doel hadden, maar dat hun redenen anders waren dan de Hollandse. De Staten-Generaal hadden al op 14 mei 1706 de gevolmachtigde van de provincie Overijssel, Ernst Hendrik van Ittersum, heer van Oosterhof, de opdracht gegeven om zich naar Munster te reppen. Daar aangekomen moest hij zich nauwkeurig informeren over de houding van de kanunniken. Op deze wijze sprak hij ook met Franz Arnold. Dit gesprek had een gunstig resultaat. Franz Arnold stemde zonder aarzelen toe om na de eventuele verkiezing tot bisschop de subsidieverdragen met de Verenigde Provincies voort te zetten. De voorkeur van de Verenigde Provincies voor Franz Arnold werd bovendien bevorderd door de bemiddeling van Bernhard Adolf von Dücker. Via de Trierse vertegenwoordiging te Den Haag onderhandelde hij met de Hollandse raadspensionaris Anthonie Heinsius. Tezamen met het advies van Ittersum trokken de Staten-Generaal de conclusie dat men Franz Arnold met uitzicht op succes tegenover Karl Joseph kon stellen, mits financiële ondersteuning. Daarop besloten de Staten-Generaal om de bisschop van Paderborn daadkrachtige bijstand toe te zeggen[224].

 

3.2.3 Van Ittersums campagne om de verkiezing van Franz Arnold tot bisschop te bewerkstelligen

 

            De Provinciale Staten van de verschillende provincies gaven midden juni 1706 de toestemming aan hun raadspensionarissen om het voorstel van de Staten-Generaal goed te keuren. Er werd vervolgens in de Staten-Generaal besloten om Franz Arnold op diplomatische en financiële wijze in de verkiezingsstrijd te steunen. Ernst Hendrik van Ittersum kreeg op 22 juni de opdracht om zich opnieuw naar Munster te begeven. Nu keerde hij terug naar Munster in de functie van officiële vertegenwoordiger van de Verenigde Provincies. Zijn opdracht werd hem meegedeeld in de geheime instructies. Hij moest de bisschop van Paderborn nadrukkelijk ondersteunen. Haaks hierop moest hij elke stelling ten gunste van bepaalde persoonlijkheden vermijden. Daarom werkte hij aanvankelijk in het geheim[225]. Omdat hij als de man van de Verenigde Provincies in Munster de belangrijkste bondgenoot van Franz Arnold was, werd hij feitelijk de leider van diens verkiezingscampagne. Wie was eigenlijk deze heer van Ittersum? Welke strategie volgde hij? Hoe doorslaggevend waren zijn bemoeienissen in de Munsterse bisschopsverkiezingen?

 

3.2.3.1 Wie was van Ittersum?

 

            Ernst Hendrik van Ittersum, heer van Oosterhof werd in 1669 geboren als zoon van Ernst tot den Oosterhof en Ida van Ittersum tot Nijenhuis. Reeds zeer jong werd hij kanunnik van de commanderij van Ootmarssum. Vervolgens introduceerde men hem aan het hof van Willem III. Lange tijd diende hij daar als page. Dit legde hem geen windeieren, want in 1699 werd hij benoemd tot luitenant-kolonel en kapitein in de Koninklijke Garde. Het huwelijk dat hij in 1702 aanging, was geen lang leven beschoren. Zijn echtgenote overleed al een jaar later. Op latere leeftijd hertrouwde hij in 1718 met Anna Margaretha Desmarets. Zoals bij zijn eerste huwelijk, werd het sacrament in de Franse kerk voltrokken. Hij had vermoedelijk een uitgebreide kennissenkring onder de Hollandse Hugenoten. De politieke loopbaan van Ernst Hendrik begon in 1696. Toen werd hij als gecommitteerde opgenomen in de Provinciale Staten van Overijssel. Van 1706 tot 1711 was hij vervolgens de Overijsselse gecommitteerde van de Staten-Generaal. Terwijl hij nog maar net die functie uitoefende, werd hij als gezant naar Munster gestuurd. De opdracht luidde om de bisschopsverkiezing in het voordeel van Den Haag te beoordelen en later te beïnvloeden. Uit de nog bewaarde persoonlijke correspondentie blijkt dat vele vorsten en vooraanstaande staatslieden een grote achting hadden van hem. Eveneens getuigen deze brieven van de invloed die hij uitoefende op de gang van zaken. Van Ittersum overleed tenslotte in 1733 in het Overijsselse Oosterhof[226].

 

            Het beeld dat het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek schetst van Ernst Hendrik van Ittersum, laat doorschemeren dat hij connecties tot op het hoogste niveau had. Als page en later als hoge officier in de Koninklijke Garde, zal hij zeker kind aan huis in de hoogste machtskringen geweest zijn. Ook al was de provincie Holland dominant in het politieke gestel van de Republiek, toch had hij als de Overijsselse gecommitteerde in de Staten-Generaal ook zijn zegje hierin. In feite was hij als buitengewone gezant van de Staten-Generaal naar Munster gestuurd, terwijl hij zelf lid was van de Staten-Generaal. Hij was daarom co-auteur in de instructies die de Staten-Generaal opstelde voor zijn gezantschapsmissie in Munster. Elk advies van hem in de Munsterse materie werd door de Staten-Generaal niet gezien als een advies van één van hun ambtenaren. Omdat hij dus zelf deel uitmaakte van de Staten-Generaal, kwam het advies veeleer aan als de raad van een gelijke. Als de man ter plaatse was hij goed geïnformeerd en wist hij perfect hoe de zaken er voor de Republiek voorstonden. Een man als Van Ittersum telde bovendien de Hollandse raadspensionaris Heinsius onder zijn persoonlijke relaties. Het was vooral Heinsius die in de Staten-Generaal aan de touwtjes trok.

 

3.2.3.2 Van Ittersums campagne tot de eerste verkiezingsdag op 29 juli 1706

 

            De Republiek steunde Franz Arnold officieel sinds 22 juni 1706. Die steun resulteerde deels uit de verkenningsmissie van Ernst Hendrik tijdens de tweede helft van mei. Wanneer hij op 22 juni als officieel gezant van de Republiek naar Munster teruggestuurd werd, kreeg hij vanwege de Staten-Generaal geheime instructies mee. Volgens de opdracht moest hij twee gezichten aannemen. Enerzijds moest hij Franz Arnold op een nadrukkelijke wijze steunen. Anderzijds namen de Verenigde Provincies officieel geen standpunt in. Dit betekende dat Ernst Hendrik voorlopig in het geheim te werk moest gaan. Dat deed hij dan ook. Franz Arnold had zich ondertussen al midden juni openlijk kandidaat gesteld voor de Munsterse bisschopsstoel. Om zijn kandidatuur kracht bij te zetten, toonde hij de pauselijke indultum eligibilitatis. In dit document sprak de paus zijn voorkeur uit voor Franz Arnold. Dit prestige verschafte hem een tijdelijk psychologisch voordeel op zijn tegenstanders. Ook al had de Republiek zich op dat moment nog niet ten voordele van Franz Arnold uitgesproken, toch nam het aantal medestanders door het document toe en werden ze verder aangemoedigd. De partij van Karl Joseph voelde zich bedrogen en lanceerde een heftige aanval op Franz Arnold. De houding van Pruisen ten aanzien van de positie die het in de bisschopsverkiezingen innam, was voor de Republiek zeer onduidelijk. Openlijk steunde Pruisen Karl Joseph, maar koning Frederik I stond in het geheim achter Franz Arnold. Om duidelijkheid te verkrijgen aangaande het Pruisische standpunt, maakte Van Ittersum op weg naar Munster een ommetje naar de residentie van Frederik I in Wesel. Daar bemerkte hij dat de koning nog steeds twijfelde tussen Franz Arnold en de domscholaster von Galen. Na een aantal besprekingen slaagde hij er niet in om hem te overtuigen ten voordele van de bisschop van Paderborn[227].

 

            Juist in Munster gearriveerd zag Van Ittersum dat de drie kandidaten uit het domkapittel, von Plettenberg, von Galen en von Landsberg, op het punt stonden om zich bij het kamp van Karl Joseph te voegen. Daarom maakte hij meteen werk om dat te verhinderen. Hij kon ze overreden om niet zich niet achter de bisschop van Osnabrück te scharen. Wegens de betere uitzichten voor Franz Arnold groeide zijn kamp totdat op 7 juli nog slechts drie stemmen aan de meerderheid ontbraken. De dag erna legde Van Ittersum de overeengekomen schriftelijke verbintenisvoorwaarden aan Franz Arnold voor. Hierin verplichte de toekomstige bisschop van Munster zich om alle verdragen met Den Haag te bevestigen. Bovendien mocht hij Karl Joseph nooit zonder de toestemming van de Staten-Generaal tot coadjutor van Munster benoemen. De Republiek betaalde hem het bedrag van 200.000 Hollandse gulden als hij feitelijk tot bisschop was verkozen. De prijs voor een stem was ondertussen door de keizerlijke gezanten fel de hoogte ingedreven. Voor één stem betaalde de keizer 40.000 Reichstalern, een nicht kreeg 6000 en een kamerdienaar 1000 Reichstalern[228]. Hierdoor besefte Ernst Hendrik dat hij het nooit zou kunnen halen van deze geldsmijterij. Hij zou het dus moeten waarmaken met zijn eigen overtuigingskracht. Met andere woorden, was hij grotendeels overgelaten aan zijn eigen vaardigheden om de keizerlijke kandidaat een streep voor te blijven.

 

            Door de succesrijke poging van de Munsterse generaalluitenant von Schwarz verenigden de drie onafhankelijke kandidaten van het domkapittel zich onder de domscholaster von Galen. Dat vormde een bedreiging voor Franz Arnold, omdat enkele gereputeerde kanunniken uit zijn aanhang zouden kunnen treden om zich bij de domscholaster aan te sluiten. Van Ittersum reageerde prompt en bedelde om een extra 50.000 Hollandse gulden in baar geld. Hiermee kon hij de twijfelende domheren schriftelijk aan hem binden. Zeker wanneer de Staten-Generaal aan Van Ittersum de volmacht gaven, waarin ze verzekeren dat alle door Van Ittersum beloofde sommen, ook zeker achteraf betaald zullen worden. Daarop organiseerde de keizerlijke verkiezingscommissaris graaf Eck een grote lastercampagne tegen Franz Arnold. Bovendien dreigde graaf Eck de keizerlijke Exclusiva tegen Franz Arnold uit te spreken. In dit document sloot de keizer Franz uit als nieuwe bisschop van Munster doordat hij de regaliën weigerde te geven. Ook werden alle domheren die toch nog voor Franz Arnold kozen bedreigd dat ze achteraf ter verantwoording zouden worden geroepen door de keizer. De dreiging creëerde een sfeer van angst in het kamp van Franz Arnold. Hierdoor werd de invloed en de overtuigingskunst van van Ittersum stevig op de proef gesteld. Desondanks lukte het hem om de gelederen gesloten te houden. Wanneer graaf Eck de prijs voor een stem verdriedubbelde, kon van Ittersum niet verijdelen dat drie van de achttien kanunniken uit het Paderbornse kamp overliepen naar Karl Joseph. Hierdoor verloor hij de meerderheid in het domkapittel. Nu zag de situatie er voor van Ittersum ongunstig uit[229].

 

            De keizerlijke Exclusiva waren een grote bedreiging voor de partij van de bisschop van Paderborn. Daarom paste van Ittersum een vertragingsmanoeuvre toe om de verkondiging van de Exclusiva uit te stellen. Tezamen met de Staten-Generaal begon hij een offensief tegen de Exclusiva. Ze redeneerden dat men geen precedent kon scheppen dat de keizer in de toekomst het recht gaf om kandidaten bij een bisschopsverkiezing die hem niet aanstaan uit te schakelen. Met deze redenering poogden ze om andere vorsten en gezanten tegen de Exclusiva op te zetten. Op 24 juli veranderde de situatie grondig. De kardinaal van Saksen-Zeitz en zes andere domkapittelleden die tot dan toe neutraal gebleven waren spraken zich uit tegen Karl Joseph. Wegens een misverstand hierover dacht de aanhang van Franz Arnold dat de zeven zich bij Karl Joseph aansloten. Wederom had van Ittersum de trukendoos van zijn overtuigingskracht nodig om rust in het kamp te brengen. Wanneer bovendien von Plettenberg zich bij Franz Arnold aansloot, scheen hij reeds virtueel gewonnen. Von Plettenbergs vrienden volgden en zelfs de domscholaster von Galen bood zich bij Franz Arnold aan. De bekendmaking van de Exclusiva op 26 juli had uiteindelijk geen effect meer. Integendeel, de Verenigde Provincies zouden zoals van Ittersum verzekerde, alles eraan doen om de opheffing ervan te bekomen. Het enige wat de partij van Karl Joseph nog kon doen om de verkiezing te winnen was de verkiezing uitstellen. Daarom maakten ze op de verkiezingsdag zelf de pauselijke breve bekend waardoor de verkiezing een maand werd uitgesteld tot 30 augustus[230].

 

            De eerste fase van de verkiezingen laat duidelijk uitschijnen dat de keizer direct de grote middelen had ingezet. De prijs van de stemmen werd kunstmatig en pijlsnel de hoogte ingejaagd. De keizer had een verkiezingscommissaris aan het hoofd van vier gezanten naar Munster gestuurd om de campagne van Karl Joseph te voeren. Hij was zelfs niet vies om met zijn Exclusiva een precedent te schapen. Daarentegen stond van Ittersum er met een duidelijk kleiner kapitaal alleen voor. Hij had natuurlijk de ondersteuning van de Staten-Generaal, maar ter plaatse in Munster moest hij het zelf waarmaken. Zijn overtuigingskracht bleek tot nu toe zijn grootste wapen te zijn. Hiermee kon hij de gelederen gesloten houden. Hoe kan men anders verklaren dat het kamp van Franz Arnold niet uit elkaar is gespat door de keizerlijke Exclusiva en geldsmijterij? Tot de geplande verkiezingsdag van 29 juli lag het initiatief in handen van Karl Josephs kamp. Van Ittersum had de handen vol met het blussen van de vele brandjes die het andere kamp aangestoken had. Toen kwam het er vooral op aan om de gevolgen van de zetten van de tegenstander om te buigen. Hierbij kwamen de overredingstalenten van van Ittersum hem goed van pas. Elke zet van Eck noodzaakte van Ittersum om zijn kamp terug moed in te hameren. De weinige acties die hij ondernam, waren meestal reacties om Eck achterna te hollen. Ondanks alle acties van Eck groeide de aanhang van Franz Arnold verder uit tot een nipte meerderheid. Het onverwachte uitstel dat de graaf van Eck via de paus bewerkstelligd had, kwam dan ook als een mokerslag aan. De verkiezing kon nog alle kanten uitgaan.

 

3.2.3.3 Van Ittersums campagne in de aanloop naar de tweede verkiezingsdag op 30 augustus en naar de dubbele verkiezing op 30 september 1706.

 

            Stevig aangeslagen door het onverwachte uitstel verliet de Paderbornse partij de dom. Van Ittersum begon meteen aan een tegenzet. Hij maande de Staten-Generaal aan om naar keizer Jozef I te schrijven. In deze brief benadrukte de Republiek dat hun bijstand in de huidige oorlog toch een tegemoetkomen in de Munsterse verkiezing waard was. Daarom eisten de Staten-Generaal van de keizer de onmiddellijke opheffing van de Exclusiva. Indien de keizer hier niet op inging, zouden grondige veranderingen plaatsgrijpen in de betrekkingen tussen Wenen en Den Haag. De Republiek verzond ook gelijklopende afschriften naar de keur- en Rijksvorsten, met de bedoeling om eveneens de opheffing van de Exclusiva te bekomen van de keizer. Deze actie van de Republiek had snel succes. Zowel Pruisen, Mainz, Trier, Bamberg en Hannover begonnen voor de opheffing te ijveren bij de keizer. Desalniettemin verliet Wenen haar standpunt niet en bleven de Exclusiva gehandhaafd. De spanning steeg dus snel tussen Wenen en Den Haag[231]. Beide kampen begonnen nu ook met het samenstellen van een interventiemacht om eventueel militair tussen beide te komen indien men benadeeld werd. Karl Joseph had een interventieplan klaarliggen voor het geval dat er een dubbele verkiezing zou gebeuren. Op de verkiezingsdag wilde hij alle belangrijke gebouwen in Munster te bezetten. Zodra van Ittersum dit hoorde, plande hij de bezetting van de dompoorten op de morgen van 30 augustus. Hij zou hiervoor gebruik maken van drie compagnies dragonders en één compagnie infanterie die trouw waren aan enkele domheren van zijn partij. Op 28 augustus kwam het kamp van Karl Joseph opnieuw met een pauselijke breve boven water. Hierin werd de verkiezingsdag alweer een maand uitgesteld. Met veel moeite kon van Ittersum het Paderbornse kamp overtuigen om tegen het pauselijke gebod in te gaan en toch op 30 augustus te stemmen. Generaalluitenant Schwarz verklaarde dat hij niet zou gehoorzamen aan Franz Arnold als deze op 30 augustus zou verkozen worden. De graaf van Eck legde huisarrest op aan iedereen die iets met de verkiezing te maken had. Desondanks kwam de partij van Franz Arnold op 30 augustus samen en koos hem als nieuwe prins-bisschop. Franz Arnold was nu wel formeel de bisschop van Munster, maar hij bezat niet de werkelijke macht. De keizer en de paus moesten hem nog als bisschop bevestigen[232].

 

            Het kamp van Karl Joseph erkende de verkiezing vanzelfsprekend niet, en nam zich voor om op 30 september de echte verkiezing te laten doorgaan. De Staten-Generaal spraken opnieuw de vorsten aan van Trier, Keulen, de Palts, Hannover, Hessen-Kassel en Pruisen, om zich in te zetten voor de keizerlijke erkenning van Franz Arnold als Bisschop van Munster. De Munsterse troepen die onder bevel van de Republiek stonden en in Oostende en Maastricht in garnizoenen lagen, vormden snel een doelwit voor de partij van de bisschop van Osnabrück. Men verzocht hun gehoorzaamheid aan het domkapittel en ongehoorzaamheid aan de Republiek op te leggen. Toch slaagden ze niet in hun opzet. Ondertussen had van Ittersum een aantal Munsterse officieren naar het kamp van Franz Arnold overgehaald. De tegenpartij wist niet welke officieren, maar vertrouwde voor de zekerheid de troepen niet meer. Op 30 september 1706 verkozen de twee kampen tenslotte in twee parallelle verkiezingen hun eigen kandidaat tot bisschop van Munster[233]. Vervolgens barstte de erkenningstrijd volledig los. Men streed evenwel bij de keizer en de paus om de erkenning, zodat men in Munster niet veel meer kon doen dan wachten. Zonder de toegeving van Den Haag of Wenen bleef de patstelling duren.

 

            Het tweede luik van de Munsterse verkiezingsstrijd toont ons aan dat de situatie gekeerd was. Van Ittersum nam direct het initiatief over van Eck. De Staten-Generaal volgden zijn advies om een dreigbrief naar keizer Jozef I te sturen. De brieven naar de Duitse vorsten waren eveneens het gevolg van het advies van van Ittersum. Zijn brievencampagne was een geniale zet. Hierdoor werden de Exclusiva tegen de keizer gebruikt. Omdat de keizer hiermee een belangrijk precedent kon schapen, kon de Republiek vele Duitse vorsten overtuigen om tegen de Exclusiva te protesteren. Onrechtstreeks leverde dit Franz Arnold extra steun op. Als de Duitse vorsten bij de keizer aandrongen op de opheffing van de Exclusiva, dan hoopten ze natuurlijk de inwilliging van hun eisen. Indien de keizer er niet op inging, zoals het geval was, dan kon men alleen voorkomen dat het precedent echt geschapen werd als Franz Arnold effectief de nieuwe bisschop werd. Daaruit volgt met andere woorden, dat indien de keizer door het protest de Exclusiva zou intrekken, er geen precedent geschapen was en dat Franz Arnold de Munsterse bisschopsstoel zonder veel moeite kon bestijgen. Indien de keizer de Exclusiva daarentegen handhaafde, dan konden de Duitse vorsten enerzijds blijven protesteren. Anderzijds was het belangrijk dat men tegelijkertijd zorgde dat Franz Arnold de nieuwe prins-bisschop van Munster werd. Want als Franz Arnold won, dan was er ook geen precedent geschapen. Zoals blijkt uit de feiten schaarden meer en meer Duitse vorsten zich achter Franz Arnold.

 

            Het besluit om het tweede pauselijke uitstel te negeren was zeer gewaagd. Van Ittersum speelde hiermee gevaarlijk spel. Veel aanhangers van Franz Arnold hadden morele en religieuze bezwaren om tegen het pauselijke gezag in te gaan. Het negeren van Rome kon het kamp van Franz Arnold wel eens in een slecht daglicht plaatsen bij de katholieke vorsten. Clemens XI (1701-1722) zou deze slag in zijn gelaat vermoedelijk slecht kunnen verteren. Hij moest als paus uiteindelijk Franz Arnold als bisschop van Munster erkennen om hem rechtsgeldigheid te geven. Van Ittersum kon uit de negatie slechts één voordeel halen. De paus had de verkiezing al tweemaal uitgesteld, en nu kon Clemens XI het niet meer op deze wijze op de lange baan schuiven. Voor alle zekerheid herkoos het kamp van Franz Arnold hem als bisschop op 30 september 1706. Nadat beide partijen hun eigen kandidaat tot bisschop van Munster hadden uitgeroepen, kon van Ittersum in Munster niet veel meer aanvangen. Hij bleef echter wel als de vertegenwoordiger van de Republiek in Munster aanwezig, al was het maar om Franz Arnold en zijn aanhangers te behoeden voor eventuele flaters. De echte strijd om de erkenning werd vanaf begin oktober door beide kampen gevoerd in Wenen, Den Haag en Rome.

 

3.2.4 De diplomatieke strijd buiten Munster

 

            In punt 3.2.3 hebben we de invloed van de Republiek in Munster zelf geanalyseerd. Van Ittersum kwam als de uitvoerende arm van de Staten-Generaal zeer gedreven uit de hoek. Zijn campagne was tot een succes uitgegroeid. Het belangrijkste had hij echter niet kunnen bereiken. De erkenning van de keizer en de paus bleef achterwege. Vanuit Munster kon hij dit niet bewerkstelligen. Daarom gaan we nu onderzoeken hoe de uiteindelijk erkenning van Franz Arnold tot bisschop van Munster wel gebeurd is. Nu zien we aan beide kanten een hele batterij diplomaten in werking treden. Naast de Spaanse Successieoorlog barstte er in Europa een diplomatieke oorlog uit met de vacante Munsterse bisschopsstoel als inzet. Diplomaten van beide grootmachten traden in werking in Wenen, Den Haag, Rome, vele Duitse vorstendommen en zelfs in Londen. In eerste instantie concentreerde de Republiek haar krachten op Wenen en Rome. Daar hoopten de Staten-Generaal de intrekking van de actieve keizerlijke en passieve pauselijke steun aan Karl Joseph te bekomen. Vervolgens ijverde Den Haag voor de erkenning van Franz Arnold door keizer en paus. In tweede instantie trachtte de Republiek om zoveel mogelijk buitenlandse steun voor Franz Arnold te mobiliseren. Hierdoor probeerde Den Haag zoveel mogelijk druk uit te oefenen op de keizer en de paus om zich welwillend ten opzichte van Franz Arnold op te stellen. Eveneens analyseren we de materie vanuit het perspectief van de Republiek. De bedoeling blijft onveranderd de invloed van de Verenigde Provincies in Munster te achterhalen. Die invloed kan men niet exclusief in Munster zelf bestuderen. De Republiek wendde al haar invloed in Europa aan om Franz Arnold op de Munsterse bisschopsstoel te krijgen. Op die manier werd Munster zelf aanzienlijk beïnvloed door de Verenigde Provincies.

 

3.2.4.1 Wenen

 

            Relatief gezien had de keizer een streepje voor op de Verenigde Provincies. De keizer had van rechtswege de bevoegdheid om de wereldlijke macht aan de gekozen prins-bisschop te verlenen. Zolang de keizer de regaliën niet aan de nieuwe bisschop geschonken had, bezat de prins-bisschop geen wereldlijke macht. In de Munsterse bisschopsverkiezing trad dus belangenvermenging op. Aan de ene kant stond hij openlijk achter Karl Joseph, aan de andere kant kon hij Franz Arnold de regaliën weigeren. Bovendien kon de keizer grote invloed in Rome laten gelden. De paus moest tenslotte ook de nieuwe bisschop erkennen. Niet geheel ten onterechte beschuldigde Jozef I de Republiek van onbevoegde inmenging in rijkszaken. Daarom was de republiek eigenlijk de underdog in de Munsterse verkiezingszaak. De spanning liep gedurende de strijd gestaag op tussen Wenen en Den Haag. De buitengewone gezant van de Republiek in Wenen opereerde dus in een moeilijke situatie. Daarom kunnen we ons afvragen in welke mate de ambassadeur van de Staten-Generaal de situatie uiteindelijk ten voordele van Den Haag had beslecht.

 

            Jacob Jan Hamel Bruyninx, heer van Nieuwenrood, was sinds november 1700 de buitengewone gezant bij de keizer te Wenen. Hij was in 1661 geboren te Keulen. Na zijn juridische studies in Leiden werd hij de secretaris van de toenmalige buitengewone gezant in Wenen. Bij afwezigheid van zijn superieur fungeerde hij daar als zaakgelastigde. Van 1698 tot 1699 was hij als secretaris gestationeerd in Parijs. Het jaar nadien oefende hij dezelfde functie uit in Berlijn. In november 1700 volgde zijn promotie tot buitengewoon gezant in Wenen. Tot op het einde van zijn leven bleef Bruyninx die functie vervullen. Op 27 februari 1738 overleed hij te Wenen[234]. Achtendertig jaar lang behartigde hij bij de keizer de belangen van de Republiek. Het waarom van de uitzonderlijk lange diensttijd in Wenen suggereert twee mogelijke antwoorden. Bruyninx bleek ten eerste een zeer capabele man met een uitgebreide kennissenkring in Wenen te zijn. Daarom lieten de Staten-Generaal zich zo lang in Wenen vertegenwoordigen door dezelfde gezant. Ten tweede was de keerzijde van de medaille dat Bruyninx niet verder promoveerde omdat de Staten-Generaal hem in Wenen zo nuttig achtten. Kon Bruyninx inderdaad de zaak van Franz Arnold in de Weense regeringskringen ten voordele van de Republiek bepleiten?

 

            De eerste maal dat Bruyninx in actie trad in de Munsterse kwestie, was vlak na het eerste uitstel van 29 juli. De Staten-Generaal hadden een brief geschreven naar Jozef I waarin ze onder andere de onmiddellijke opheffing van de Exclusiva eisten. Bruyninx werd geïnstrueerd om er op te staan dat Wenen een duidelijk en bevredigend antwoord zou geven. Bovendien moest hij nadrukkelijk op de wrevel wijzen die zou ontstaan indien de zaak niet naar hun bevrediging zou worden opgelost. Hij had de opdracht om het keizerlijke hof goed te laten doordringen, dat de toekomstige betrekkingen tussen Wenen en Den Haag hierdoor grondig op de helling kwamen te liggen. Volgens de instructie had hij vervolgens te vertellen dat de eventuele bekoeling van de onderlinge relaties niet de schuld was van de Republiek[235]. Onmiddellijk na ontvangst van de instructies bracht Bruyninx een bezoek aan hofkanselier von Sinzendorf. Daar voerde hij zijn instructies uit. Het mocht echter allemaal niet baten, want de keizer was vastbesloten om zijn standpunt niet te verlaten[236]. Ondanks het herhaalde aandringen van Bruyninx bij de keizerlijke ministers, verkreeg hij niet de minste toegeving. Wanneer Franz Arnold door zijn aanhangers op 30 augustus 1706 tot bisschop van Munster was verkozen, ontving Bruyninx nieuwe instructies. Voortaan zou hij zich op een zo snel mogelijke erkenning van Franz Arnold toeleggen. Ook deze pogingen hadden geen direct resultaat[237]. De brief van augustus wierp tezamen met het herhaalde aandringen van Bruyninx uiteindelijk toch zijn vruchten af. Een minderheid van de keizerlijke ministers zag het belang dat de Republiek in de Munsterse verkiezingen stelden in en begon naar een compromis te werken. De keizer zelf vond de tweede brief van Den haag van september zo kwetsend, dat hij de brief ongeopend liet liggen en vooreerst volkomen negeerde. Bruyninx kon slechts met veel moeite de compromiszoekende ministers overtuigen om verder te werken. Het compromisvoorstel werd uiteindelijk gekelderd door de Republiek zelf, omdat het niet verregaand genoeg was. Hierdoor groeiden Den Haag en Wenen terug uit elkaar[238].

 

            Waarom draaide Wenen uiteindelijk toch bij? In Wenen had men niet verwacht dat de aanhangers van Franz Arnold op 30 september de bisschop van Paderborn als bisschop van Munster zouden herverkiezen. De keizerlijke ministers zagen dit feit als zeer ongunstig aan. Daarom durfde men de wensen van de Staten-Generaal niet meer volledig buiten beschouwing laten. Half oktober 1706 kreeg Bruyninx nieuwe instructies van de Staten-Generaal. Hij zou de keizer duidelijk moeten maken dat er nu geen enkele andere keus meer overbleef dan Franz Arnold te erkennen. Bovendien moest hij zeer nadrukkelijk verklaren dat de keizer en de paus Franz Arnold niet meer mochten benadelen. In het geval dat de Staten-Generaal hierin genegeerd zouden worden, verklaarden ze dat ze alle machtsmiddelen die hun ter beschikking stonden zouden gebruiken om Franz Arnold te beschermen en de vrijheid van het Duitse domkapittelsysteem te vrijwaren. Uiteindelijk kwam de keizer tot inzicht. Jozef I en zijn ministers besloten op 22 oktober 1706 om de beslissing in de Munsterse kwestie in het geheel aan de paus over te laten. De keizerlijke vertegenwoordiger in Rome werd dadelijk bevolen om zich strikt neutraal in deze zaak te gedragen[239]. Toch sleepte de opheffing van de Exclusiva nog tot 25 maart 1707 aan. De keizer gelastte vervolgens op 19 april 1707 aan de aanhangers van Karl Joseph om zich neer te leggen bij de verkiezing van Franz Arnold, en hem geweldloos de wereldlijke macht op zich te laten nemen[240]. Met de verlening van de regaliën had Jozef I meer moeite. Daarom duurde het tot 30 juli 1708 vooraleer de regaliën officieel aan Franz Arnold verleend werden[241].

 

            Uit de ervaringen van Bruyninx blijkt dat de keizer en zijn entourage zich gedurende lange tijd bijzonder stijfkoppig gedroegen. De verzoekschriften van de Republiek leverden slechts een beperkt effect op. Daarom was het van essentieel belang dat de gezant bleef hameren op de inhoud en de ernst van de brieven. Dit was ongeveer het enige waar een gezant in zo’n situatie naar kan handelen. Inderdaad zien we dat Bruyninx herhaald bleef aandringen om de Verenigde Provincies serieus te nemen in de Munsterse bisschopsverkiezing. Toch was de uiteindelijke toegeving van de keizer versneld door een onverwachte gebeurtenis in Munster. Desondanks bond de keizer niet meteen in, maar liet de zaak over aan de paus. Van de beloofde neutraliteit in Rome ten aanzien van de Munsterse kwestie, kwam tenslotte weinig in huis. De verdiensten van Bruyninx staafden zich hier op zijn onverzettelijkheid. De brieven schenen hun doel niet te bereiken, totdat Bruyninx de keizerlijke ministers wees op de onverzettelijke ernst die er achter stak.

 

3.2.4.2 Rome

 

            Evenals de keizer moest de paus de nieuwe bisschop in zijn functie bevestigen. Bovendien kon hij de zaak danig traineren door de verkiezingen telkens weer uit te stellen. Alleen de Clemens XI was bevoegd om in vastgeroeste situaties de knoop door te hakken. Het is duidelijk men met recht en rede kon spreken dat de situatie in een patstelling terechtkwam. Samengevat konden de besluiten van de paus van doorslaggevend belang zijn in de Munsterse kwestie. De paus was zich daar goed van bewust. Daarom vond hij het voortdurend zeer moeilijk om de noodzakelijke knopen door te hakken ten gunste van de ene partij maar ten nadele van de andere partij. Aan de ene kant wilde hij de keizer te vriend houden, want er waren keizerlijke troepen in Noord Italië die zelfs deels de Kerkelijke Staat binnendrongen. Aan de andere kant wilde hij de Staten-Generaal ter wille zijn, omdat de katholieke minderheid het anders stevig te verduren zouden krijgen in de Republiek. Deze wankele evenwichtsoefening zorgde ervoor dat Clemens XI zich zeer afwachtend opstelde[242].

 

Vermits in de Verenigde Provincies de dominantie van het calvinisme heerste, waren de diplomatieke betrekkingen met Rome ronduit slecht te noemen. Daarom had de Republiek geen ambassadeur in Rome. Om deze handicap te verhelpen spoorden de Staten-Generaal de groothertog van Toscane aan om in Rome voor Franz Arnold te pleitten. Cosimo III van Toscane deelde grote handelsbelangen met de Republiek. Aan het pauselijke hof in Rome genoot hij een aanzienlijke invloed. Met de keizer daarentegen leefde hij niet in de beste verstandhouding. Na de uitgestelde verkiezingsdag van 29 juli had de Republiek al aan Cosimo III gevraagd om de pauselijke hofkringen gunstig te stemmen ten aanzien van Franz Arnold[243]. Klaarblijkelijk had dit niet het verwachte resultaat. Daarom verzochten de Staten-Generaal in september de groothertog opnieuw doch nadrukkelijker om hen te helpen[244]. Het tweede verzoek had meer succes. Cosimo III wilde op het verzoek van de Republiek ingaan onder de voorwaarde dat de troepen van de Republiek de Kerkelijke Staat zouden sparen. De Staten-Generaal willigde snel deze voorwaarde in, en de groothertog ging op weg naar Rome[245]. Tegelijkertijd onderhandelden de Staten-Generaal met de pauselijke nuntius Bussi in Keulen. De onderhandelingen verliepen zeer moeizaam door de eisen van de nuntius. Bussi eiste de toelating om een apostolische vicaris te laten werken op het grondgebied van de Republiek. Bovendien eiste hij de hoogste consideratie ten aanzien van de Kerkelijke Staat door de subsidietroepen van de Republiek in Italië. Vooral de eerste eis lag zeer gevoelig in de Verenigde Provincies, terwijl men de tweede eis zoals bij Cosimo III acceptabel vond[246].

 

            Eén en al afwachting besloot de paus voor de uiteindelijke beslissing in de Munsterse kwestie de mening van het Congregatio Consistorialis te bevragen. Dit manoeuvre verschafte Clemens XI een nieuw uitstel. Voor de beide partijen betekende dit dat ze hun invloed op deze commissie concentreerden. De Republiek geloofde dat het uitstel wel eens op afstel zou kunnen uitdraaien. Daarom trachtte men de voorspraak van kardinaallegaat Ferrara te verkrijgen. Hij zou de paus kunnen aanmanen om sneller dan de Congregatio Consistorialis te beslissen ten gunste van Franz Arnold[247]. Wanneer Jozef I de hulp van Cosimo III voor de Republiek in Rome aan de weet kwam, nam hij dadelijk wraak. Hij verhoogde de hem te betalen oorlogskosten voor Toscane aanzienlijk in vergelijking met de andere Italiaanse vorsten. De Staten-Generaal sprongen direct voor hem op de bres. Als dank keerde Cosimo III terug naar Rome. In de pauselijke hoofdstad wist hij succesvol een uitstel van de bijeenkomst van de Congregatio Consistorialis in te perken. Tenslotte kwamen de kardinalen op 23 december 1706 bijeen. De meerderheid van de Congregatie besloot de verkiezing van Franz Arnold te bevestigen. Ondanks dit besluit durfde de paus nog altijd niet tot de erkenning van Franz Arnold besluiten. Daarom gelaste Clemens XI een nieuwe bijeenkomst van de kardinalen, die hij keer op keer uitstelde. Dit bekoorde de Staten-Generaal allerminst[248]. Nadat de keizer op 19 april 1707 besloot om de Exclusiva op te heffen en Franz Arnold niet verder dwars te liggen, nam de paus zijn uiteindelijk besluit. In het consistorium van 10 mei 1707 verklaarde hij beide verkiezingen ongeldig. Hij benoemde vervolgens Franz Arnold tot administrator van Munster. Een maand later riep hij Franz Arnold door provisie uit tot bisschop van Munster. De diplomatieke strijd in Rome was gestreden[249].

 

            De Republiek was in het diplomatieke getouwtrek te Rome van meet af aan achtergesteld. De keizer onderhield goede relaties met de paus. De Staten-Generaal konden niet gebruik maken van een eigen vertegenwoordiging in Rome. Daarom was het lastig werken voor de Republiek. De groothertog van Toscane werd slechts zeer moeizaam overhaald om écht werk te maken van de verdediging van hun belangen te Rome. Het resultaat was globaal genomen relatief pover. Cosimo III kon slechts éénmaal een nieuw uitstel beperken, terwijl de paus de Munsterse kwestie maandenlang telkens vooruitschoof. De diplomatieke strijd in Rome werd daarom gekenmerkt door het gevecht tegen een hernieuwd uitstel. Het uiteindelijke resultaat kan men niet toeschrijven aan de acties van de Republiek in Rome. Wanneer de keizer besloot om Franz Arnold niet meer tegen te werken, hinkte de paus achterop en erkende voorzichtig Franz Arnold als bisschop van Munster.

 

3.2.4.3 De Duitse vorsten

 

            Van meet af aan trachtten de Staten-Generaal de steun van de Duitse vorsten te verwerven. Aanvankelijk lukte hun dat slechts zeer beperkt. De meeste vorsten spraken zich uit ten voordele van Karl Joseph of bleven neutraal afwachten. Sommige hadden in het begin de intentie om één van de drie andere kandidaten uit het domkapittel te steunen. De situatie veranderde nadat de keizer de Exclusiva tegen Franz Arnold uitsprak. De Republiek startte toen een brievencampagne om de Duitse vorsten tegen de Exclusiva te mobiliseren. We hebben reeds geanalyseerd welke dieper bedoelingen er achter staken. Eveneens hebben we het succes ervan aangetoond. Natuurlijk bereikte de Republiek dit resultaat niet zonder de pressie van haar gezanten bij de respectievelijke vorsten. Daarom is het interessant om te onderzoeken in welke mate de gezanten extra druk moesten uitoefenen om het effect van de brieven van de Staten-Generaal doeltreffend te maken. Wie had het grootste aandeel in het succes, de brieven of de gezanten?

 

            Koning Frederik I van Pruisen was ten tijde van het eerste uitstel op 29 juli 1706 in Den Haag. Een delegatie van de Staten-Generaal bezocht hem in plaats van een brief te schrijven. Hij werd direct bereid gevonden om een interventie in Wenen te starten. Zijn motieven liepen echter niet geheel gelijk met die van de Verenigde Provincies. Hij wilde hoofdzakelijk snel de onenigheid tussen Den Haag en Wenen wegnemen omdat dit geen goede zaak was in de oorlogssituatie. De interventie van Friedrich I beperkte zich aanvankelijk echter tot het zenden van een gelijkaardige brief als de brief van Republiek naar Wenen[250]. Nadat op 30 september 1706 de dubbele verkiezing had plaats gegrepen, verzochten de Staten-Generaal opnieuw aan Pruisen om zich in te zetten voor de spoedige erkenning van Franz Arnold door de keizer. Inderdaad gaf Frederik I de opdracht aan zijn gezant om een brief aan de keizer te overhandigen. Hierin drong hij op nadrukkelijke wijze aan om Franz Arnold spoedig te erkennen[251]. Frederik I was dus snel bereid om voor Franz Arnold te ijveren nadat hij besloten had om geen steun te geven aan Karl Joseph en de andere kandidaten. De Staten-Generaal hadden het geluk dat hij op het juiste ogenblik in Den Haag verbleef. Hierdoor kon de Staten-Generaal rechtstreeks met de Pruisische koning spreken, en zo kon Frederik I de situatie sneller en beter inschatten. Echte gezanten van de Republiek kwamen hier niet aan bod.

 

            Keurvorst Johann Wilhelm van de Palts toonde zich lange tijd besluiteloos. De brief van de Staten-Generaal van begin augustus had bij hem niet het verhoopte resultaat. Johann Wilhelm zag enerzijds in dat de keizer bezig was met het scheppen van een gevaarlijk precedent. Anderzijds wilde hij de keizer nog niet openlijk laten blijken dat hij de keizerlijke maatregelen geen goede zaak vond. Daarom deed de keurvorst voorlopig niets ten gunste van de Republiek[252]. Midden augustus deed Johann Wilhelm een totaal onverwachte zet in de Munsterse bisschopsverkiezing. Indirect begunstigde hij Karl Josephs positie. Hij steunde actief zijn broer Franz Ludwig als kandidaat voor de Munsterse bisschopsstoel. Hierdoor dreigde het gevaar van een splitsing onder de aanhangers van Franz Arnold. Gelukkig voor Franz Arnold handelde het hier grotendeels om een leugen uit het kamp van Karl Joseph. De keurvorst van de Palts bleek zich eigenlijk helemaal niet meer te bekommeren om de Munsterse verkiezing[253]. Dit bleek eens te meer wanneer Johann Wilhelm niet op het verzoek van de Staten-Generaal inging na de tweede brief van begin september. Zijn afstandelijke houding kwam ook flagrant boven water bij de aanduiding van de nieuwe eerste directeur van het Nederrijns-Westfalische Kreis. De Staten-Generaal vonden het wenselijk om Franz Arnold op 28 maart 1707 in die functie te benoemen en schreven hieromtrent een brief naar Pruisen en de Palts. Johann Wilhelm antwoordde gewoonweg niet op deze brief[254]. De Paltse keurvorst bleek over de ganse lijn onbereikbaar voor de verzoeken van Staten-Generaal. Zowel brieven als gezanten hadden geen succes bij de afstandelijke Johann Wilhelm. Hij keek steeds naar de keizer vooraleer hij handelde.

 

            De keizerlijke Exclusiva veranderde ook de houding van Lothar Franz von Schönborn, keurvorst van Mainz en prins-bisschop van Bamberg. Voor de Exclusiva stond hij vierkant achter Karl Josephs kandidatuur. Na de Exclusiva zag Lothar Franz zelf in dat de keizer uit eigenbelang zijn kandidaat wilde doordrukken tegen alles in. De eerste brief van de Staten-Generaal versterkte zijn mening. Hij begon dadelijk bij de keizer te ijveren voor de opheffing van de Exclusiva. De brief gaf hem een duwtje in de rug zodat een gezant overbodig bleek. Zijn collega, de keurvorst van Trier, trad eveneens in actie na de eerste brief van de Staten-Generaal. Hij begon de andere geestelijke vorsten warm te maken voor het protest tegen de Exclusiva. Franz Arnold op de Munsterse bisschopsstoel krijgen was voor hem niet primair, maar de instandhouding van de keuzevrijheid van het domkapittel stond hem voor ogen. Ook hier volstond de brief zodat een eventuele gezant niet veel meer kon bereiken. Een gelijkaardige koersverandering onderging keurvorst Georg Ludwig van Hannover. Na de eerste brief van de Staten-Generaal protesteerde hij eveneens tegen de Exclusiva bij de keizer[255].

 

            Over het algemeen bereikten de brieven van de Staten-Generaal het gewenste effect. De meeste belangrijke Duitse vorsten waren direct na de brief genegen om de nodige stappen te ondernemen tegen de keizer. De redenen om tegen de keizer te protesteren waren niet altijd dezelfde. Gezanten bleken uiteindelijk overbodig of bereikten uiteindelijk zelfs niets. De enige die geen vin verroerde was Johann Wilhelm van de Palts. Ondanks het herhaalde aandringen van de Verenigde Provincies, bleef hij afstandelijk afwachten wat de keizer zou doen. Toch was de respons van de brievencampagne globaal genomen een succes. De brieven alleen al waren ruimschoots voldoende om de agitatie van de vorsten op te wekken.

 

3.2.4.4 Londen

 

            Vanaf het begin van de Munsterse verkiezingscampagne probeerden de Staten-Generaal om de steun van Engeland te winnen. Samen met de keizer en de Republiek zat Engeland in de Haagse Alliantie tegen Frankrijk. Daarom was de steun van de oorlogsbondgenoot zeer gewenst om de Munsterse kwestie naar het voordeel Den Haag te beslechten. De escalatie van de ruzie tussen twee van de drie belangrijkste alliantiepartners kon nefaste gevolgen hebben voor de derde partner, in casu Engeland. De keizer maar bovenal de Staten-Generaal dreigden meermaals, dat het halsstarrig weigeren om zich neer te leggen bij hun wens, definitieve en aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de toenmalige oorlog. De diplomatieke betrekkingen tussen beide machten stonden op het spel. Londen had er niets mee te maken, maar zou van dit alles de dupe worden. Daarom had Engeland er alle baat bij om beide kemphanen zo snel mogelijk te verzoenen om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.

 

            Koningin Anna I van Engeland had aan het begin van de Munsterse verkiezingscampagne een voorkeur voor Karl Joseph geuit zonder zich echter actief bezig te houden met de zaak. Daarom stuurde Den Haag na het eerste uitstel van 29 juli 1706 haar gezant op pad om haar op andere gedachten te brengen. De gezant van de Republiek, Marinus van Vrijberge, sprak daarom alle invloedrijke Engelsmannen aan. Hij wees hen erop dat de keizerlijke Exclusiva volledig tegenstrijdig met de keuzevrijheid van het domkapittel was. Van Vrijberges ijver bleek desondanks succesloos. Hij kreeg daardoor de opvatting dat Londen zich niet bewust was van de omvang van de Munsterse kwestie. Bovendien was hij van mening dat Engeland zich nog helemaal niet had beziggehouden met de kwestie[256]. Nadat Franz Arnold door zijn aanhang tegen het tweede uitstel van de paus in, toch verkozen was, hoopte de Republiek dat de houding in Londen veranderd zou zijn. Hier kwam de Staten-Generaal echter bedrogen uit. De uiteindelijke Engelse koerswijziging voltrok zich een maand nadat de keizer op 22 oktober de kwestie aan de paus had overgedragen. Door het herhaalde aandringen van de gezant van Vrijberge gaf de Engelse regering op 16 november het antwoord op het verzoek van de Republiek. Londen was nu bereid om zich in te zetten voor de erkenning van Franz Arnold door de keizer[257]. Eindelijk had Londen begrepen dat de alliantie op het spel stond.

 

            De relatieve desinteresse in de Munsterse verkiezingskwestie kan men verbazingwekkend vinden. Engeland onderschatte grotendeels de omvang en mogelijke gevolgen van het conflict. Van Vrijberge had de grootste moeite om Londen te overtuigen dat de alliantie op barsten stond. De Engelse regering steunde de keizerlijke kandidaat Karl Joseph. In de kortzichtige visie van Engeland was de keizer kortweg het hoofd van het Rijk, zodat de Republiek er als buitenstaander evenals Engeland niets mee te maken had. De Londense ommezwaai naar Franz Arnold was niet de verdienste van de Staten-Generaal, maar van de keizer zelf. Nadat de keizer besloten had om de beslissing in de Munsterse kwestie aan de paus over te laten, gaf koningin Anna voorzichtig haar zegen aan Franz Arnold. Londen had eindelijk het inzicht verworven dat er een spoedige verzoening tussen de keizer en de Verenigde Provincies vereist was.

 

3.2.5 De contouren van de gezamenlijke aanpak van de Staten-Generaal.

 

Het feit dat Franz Arnold uiteindelijk door iedereen als bisschop van Munster erkend werd, kan men louter toeschrijven aan de massale invloedsaanwending van de Staten-Generaal zowel in Munster als in de rest van Europa. Zonder de actieve steun van Den Haag had Karl Joseph zonder twijfel het Munsterse bisschopsambt bekleed. De onbuigzame houding van de Staten-Generaal botste op de onverzettelijkheid van de keizer. Dit veroorzaakte dat geen van beide partijen genegen was tot het sluiten van compromissen. Daarom kon er geen oplossing ontstaan tenzij de Republiek of de keizer over de ganse lijn toegaf. Dit leidde tot een langdurende patstelling waarin de keizer uiteindelijk bakzeil haalde.

 

            Ter plaatse in Munster had van Ittersum uitstekend werk geleverd inzake het werven van de meerderheid in het domkapittel. De keizerlijke kanonnen zoals de Exclusiva, de overdonderende geldmiddelen en de pauselijke uitstelbreven konden de groei van Franz Arnolds aanhang geen halt toeroepen. De grote overtuigingskracht van van Ittersum kon de gevolgen ervan steeds voldoende teniet doen. Daarom kunnen we de uiteindelijke verkiezing van Franz Arnold tot bisschop deels op zijn palmares schrijven.

 

            Ongetwijfeld kan men stellen dat de keizerlijke Exclusiva een onbedoeld boemerangeffect heeft bewerkstelligd. Jozef I had de bedoeling om met de Exclusiva Franz Arnold en zijn aanhang uit te schakelen. Inderdaad zorgde hij hierdoor voor heel wat beroering in het kamp van Franz Arnold. Van Ittersum en Franz Arnold lieten zich er echter niet door intimideren. De Staten-Generaal kaatsten de bal met zo’n kracht terug, dat de keizer hem niet kon opvangen. De brievencampagnes sorteerden een subliem effect in de Munsterse verkiezingskwestie. Hierdoor werden de belangrijke Duitse vorsten aangesproken om heftig tegen de Exclusiva bij de keizer te protesteren. Onrechtstreeks kozen de vorsten de kant van Franz Arnold om de keuzevrijheid van de Duitse domkapittels te vrijwaren.

 

            De aanpak van de Republiek in de Munsterse bisschopsverkiezing kunnen we op drie manieren karakteriseren. Ten eerste zette de Republiek zich vastberaden en onbuigzaam in voor de verkiezing van Franz Arnold. De Staten-Generaal gingen nooit in op compromissen. Onbuigzaam ijverden ze voor het succes van Franz Arnold zonder over de ganse lijn maar één toegeving te willen doen. Op lange termijn had dit tot gevolg dat de keizer gedwongen werd om op alle vorderingen van de Republiek in te gaan. Ten tweede zorgde van Ittersum ter plaatse in Munster ervoor dat Franz Arnold de meerderheid van het domkapittel achter zich kreeg. Eveneens stelde hij zich voortreffelijk te weer tegen de aanvallen van de tegenpartij. Omdat Franz Arnold dankzij van Ittersum de meerderheid in het domkapittel verwierf, kon de Republiek haar eisen ten opzichte van de keizer kracht bijzetten. Ten laatste gebruikte de Republiek zeer handig de Exclusiva tegen Wenen. De Exclusiva gaf de Republiek de nodige steun van de Duitse vorsten. Dankzij de Staten-Generaal werd Franz Arnold effectief de prins-bisschop van Munster, maar trok de Republiek hieruit ook haar voordeel?

 

 

3.3 De Republiek en prins-bisschop Franz Arnold: een relatie met wederzijds voordeel?

 

            Dankzij de Republiek kon Franz Arnold de Munsterse bisschopstoel bestijgen. De Staten-Generaal hadden zich enorm ingespannen om zijn verkiezing te bewerkstelligen. Den Haag had er zelfs een breuk met bondgenoot Wenen voor over. Men plande zelfs bijna een coup in Munster om de kandidatuur van Franz Arnold door te drukken. Zover is het uiteindelijk niet gekomen. De Republiek forceerde de zaak niet zonder reden. Van meet af aan had de Republiek bepaalde doelstellingen voor ogen gehad. De doelstellingen waren van uitgesproken geostrategische en militaire aard. Zowel een goede buur als de subsidieverdragen stonden op de agenda van de Republiek. Daarom trachtten de Verenigde Provincies zekerheid te creëren door de keuze van Friedrich Christians opvolger te manipuleren. Franz Arnold bezette uiteindelijk de vacante Munsterse bisschopstoel dankzij de actieve steun van de Republiek. Kregen de Staten-Generaal in ruil ook waar voor hun geld van Franz Arnold? Werden de verdragen tussen de Verenigde Provincies en Munster verlengd? Was er een verschil in contractvoorwaarden tussen enerzijds de Staten-Generaal en anderzijds Friedrich Christian en zijn opvolger? Kwam Frans Arnold zijn contractverplichtingen na of beschouwde hij de verdragen als een vodje papier? Ondernamen de Staten-Generaal tijdens de regeerperiode van Franz Arnold interventies om hun wil aan hem op te dringen?

 

3.3.1 De hernieuwing van de subsidieverdragen

 

            Eén van de hoofdredenen waarom de Republiek Franz Arnold steunde in zijn kandidatuur was de voortzetting van de subsidieverdragen. De vorige bisschop Friedrich Christian had twee verdragen ondertekend waarin hij voor een bepaalde som 4.400 soldaten ter beschikking van de Republiek stelde. Daarom is het niet te verwonderen dat de Verenigde Provincies voorwaarden aan Franz Arnold stelden voordat ze hem steunden. Begrijpelijkerwijze was de eerste voorwaarde voor de steun de herbevestiging van alle verdragen tussen Munster en de Staten-Generaal. Wanneer de Republiek begin juni 1706 tijdens haar zoektocht naar de meest geschikte kandidaat aan Franz Arnold deze voorwaarde stelde, was hij meteen akkoord[258]. De schriftelijke overeenkomst over de voorwaarden voor de steun van de Republiek in de verkiezing werd op 8 juni 1706 ondertekend. Hierin verplichtte Franz Arnold zich om alle verdragen die tussen zijn voorganger en de Staten-Generaal gesloten waren te bevestigen en te hernieuwen. Bovendien mocht hij Karl Joseph zonder de toestemming van de Republiek niet tot coadjutor van het bisdom Munster aanduiden. De Staten-Generaal schonken Franz Arnold een bedrag van 200.000 Hollandse gulden indien hij effectief tot bisschop van Munster zou worden verkozen. Als addertje onder het gras bepaalden de Staten-Generaal dat ze dit bedrag later eventueel konden aftrekken van de subsidiebetalingen[259]. De Republiek besloot op 15 september 1706 dit bedrag onverwijld aan Franz Arnold uit te betalen. De Staten-Generaal betaalden hem niet zonder reden zo snel uit. Franz Arnold was door zijn aanhang tot bisschop verkozen op 30 augustus. De verkiezing werd door de tegenpartij echter nog stevig betwist omdat de paus de Munsterse bisschopsverkiezing voor de tweede maal een maand had uitgesteld. De strijd om de bisschopstoel was dus lang nog niet ten einde. Daarom betaalde de Republiek Franz Arnold uit om hem verder te bemoedigen[260]. Hield Franz Arnold zich van zijn kant aan de schriftelijke belofte en hernieuwde hij de subsidieverdragen met de Staten-Generaal?

 

            De schriftelijke overeenkomst was slechts een voorwaardelijke afspraak tussen de Staten-Generaal en Franz Arnold. De overeenkomst gold alleen indien Franz Arnold tot bisschop werd verkozen. Na de herverkiezing van Franz Arnold op 30 september 1706, besloten de Staten-Generaal dat hij nu definitief tot bisschop was gekozen. Daarom sloot van Ittersum in naam van de Staten-Generaal in Munster op 3 oktober 1706 een conventie met prins-bisschop Franz Arnold. Ten eerste verwoordde men de oprechte vriendschap die heerste tussen de contractanten. Ten tweede stelden beide partijen dat ze het nog steeds volledig eens waren met de overeenkomst die ze bij het begin van de verkiezingscampagne hadden gesloten. Ten derde werden de Alliantie van Ahaus van 17 oktober 1701 en de Conventie van Den Haag van 2 maart 1703 uitdrukkelijk bevestigd. Bovendien verplichtte Franz Arnold zich ertoe om geen verdrag of confederatie te accepteren die direct of indirect nadelig voor de Republiek zou kunnen zijn. Tenslotte werden Franz Arnold en de Staten-Generaal het eens dat ze als de situatie zich voordeed nog een engere alliantie ter bescherming van hun staten zouden aangaan[261].

 

            Deze engere alliantie werd twee jaar later een feit. De extra defensieve alliantie werd op 21 juli in Munster 1708 ondertekend. Nogmaals werd de vriendschap tussen Munster en de republiek aangehaald. Een nieuwigheid was echter de bepaling dat dit verdrag ook zou blijven gelden tussen de Staten-Generaal en de opvolgers in spe van Franz Arnold. Het doel van de alliantie was de verdediging tijdens de aan de gang zijnde oorlog tegen een aanval gericht op de territoria van beide staten. Bovendien zou de ene alliantiepartner ter hulp snellen bij schade of onrusten op het grondgebied van de andere. Dit kenmerkt duidelijk het defensieve karakter van de alliantie. Beide mochten ook niets ondernemen dat tegen de belangen van de andere bondgenoot zou ingaan. De troepensterkte voor de eventuele interventie zou in de toekomst worden overeengekomen. De verdragen van Ahaus van 1701 en van Den Haag van 1703 werden opnieuw herbevestigd en hernieuwd. Tenslotte liep het alliantieverdrag twaalf jaar na de toenmalige oorlog ten einde[262].

 

            De teneur in al deze verdragen is overduidelijk defensief en herhalend. De vriendschap tussen de Republiek en Munster werd telkens opnieuw bevestigd. De drie verdragen bewerkstelligden de oprichting van een volledige defensieve bond waarin Munster de ondergeschikte partij was. Dat blijkt uit het nadrukkelijke verbod voor Munster om onafhankelijk verdragen of confederaties te sluiten zonder de toestemming van de Staten-Generaal. Hierdoor werd de vrijheid van Munster om een zelfstandige buitenlandse politiek te voeren volledig aan banden gelegd. Het bisdom Munster werd op verregaande wijze een satellietstaat van de Republiek. Zowel het leger als de nationale veiligheid bestonden dankzij de Republiek. De Staten-Generaal lieten blijk van weinig vertrouwen in Franz Arnold. Eén bevestiging en hernieuwing van de subsidieverdragen was onvoldoende. Elke keer opnieuw werd Franz Arnold verplicht om deze verdragen te herbevestigen. Dit toont overigens ook het grote belang aan dat de Staten-Generaal aan de subsidieverdragen gaven. De lange tussenperiode die tussen de Conventie van 3 oktober 1706 en het alliantieverdrag van 21 juli 1708 zit geeft aanleiding tot enkele bedenkingen. Waarom was bijna twee jaar nodig om het bijkomende alliantieverdrag te sluiten? Dacht Franz Arnold nu hij eindelijk prins-bisschop ven Munster was, dat hij meer gunstige contractbepalingen uit de wacht kon slepen? De mogelijkheid is ook dat men wachtte totdat de keizer aan Franz Arnold in dezelfde periode de regaliën verleende. Op deze wijze werd de wereldlijke macht formeel aan Franz Arnold verleend. De bronnen zijn echter onvolledig zodat het antwoord niet voor het grijpen ligt. Daarom blijft de kwestie tot op heden onopgelost. Eveneens bleken de bepalingen over de interventietroepen die na het bewuste verdrag van 1708 zouden zijn opgesteld, in de marge van de geschiedenis verdwenen.

 

3.3.2 De naleving van de verdragsbepalingen

 

            De Republiek trachtte door opeenvolgende bevestigingen en herhalingen van vroegere verdragen zekerheid te brengen over de subsidieverdragen. Bleek hun gebrek aan vertrouwen in Franz Arnold gegrond of was de zoektocht naar zekerheid een overbodige maatregel? De Staten-Generaal hielden zich aan het verdrag door de prompte uitbetaling van de beloofde 200.000 gulden en de onverzettelijke steun aan Franz Arnold. Kwam de Munsterse bisschop op zijn beurt de verdragen met de Republiek na? Het bewijs ervan laat zich ogenschijnlijk makkelijk aantonen. Indien Franz Arnold het contract niet volgens de letter naleefde, dan zouden de Staten-Generaal zeker hun beklag aan hem gedaan hebben. Indien de Republiek daarentegen niet klaagde dat Franz Arnold de contractbepalingen verwaarloosde, dan kunnen we stellen dat er geen noemenswaardige problemen ontstonden omtrent de naleving van het contract. Toch moeten we oppassen om overhaast conclusies te trekken in het geval er geen geschreven klachten bestaan. Er kunnen evengoed externe oorzaken aan de oorsprong van de afwezigheid liggen. De gearchiveerde correspondentie kan gaten vertonen door allerlei redenen zoals bijvoorbeeld een archiefbrand in de Tweede Wereldoorlog. Dit laatste is helaas het geval geweest. Alleszins hebben we geen spoor gevonden met betrekking tot de naleving van de verdragen. Daarom kunnen we niets ten aanzien van de feitelijke naleving ervan besluiten.

 

3.3.3 Was Munster een satellietstaat van de Republiek?

 

            De Spaanse Successieoorlog situeert zich in de tijd van het absolutisme. Niet alleen Lodewijk XIV heerste als een absolute monarch, ook de prins-bisschoppen vertoonden absolutistische trekjes. De Munsterse prins-bisschoppen deden er niet voor onder. Zo herstructureerde Friedrich Christian het leger van het bisdom grondig zonder de Standen te raadplegen[263]. Franz Arnold legde volgens zijn tijdgenoten een verbluffende pronkliefde aan de dag bij de ontvangst van buitenlandse diplomaten[264]. De prins-bisschoppen regeerden immers nagenoeg almachtig. Indien de Staten-Generaal invloed wilden uitoefenen in het bisdom Munster, hoefden ze zich slechts naar één persoon te wenden, namelijk de bisschop. Daarom was de beïnvloeding van de bisschop in theorie voldoende zodat dat de Republiek haar zin in Munster kon doordrijven. In dit geval wilden de Staten-Generaal een vriendschappelijke buur die hun de nodige troepen leverde. Wie konden de Staten-Generaal beter manipuleren dan de bisschop die dankzij hun steun verkozen werd?

 

Het resultaat van de onverzettelijke steun van de Republiek aan Franz Arnold tijdens de Munsterse verkiezing kunnen we daarom ook in een ander perspectief zien. Het prinsbisdom Munster werd de facto een satellietstaat van de Republiek. De relatie tussen prins-bisschop Franz Arnold en de Staten-Generaal vertoonde enerzijds verschillende kenmerken waaruit we deze conclusie zouden kunnen trekken. Anderzijds kan men zeker niet spreken van een eentonige soeverein en vazal verhouding. Theoretisch stond er in de verdragen een onderlinge relatie van geven en nemen afgespiegeld, waarbij het evenwicht doorsloeg in de richting van de Republiek. Of de realiteit de verdragen weerspiegelde is wellicht een andere zaak.

 

Franz Arnold had nog steeds de volledige macht over de binnenlandse aangelegenheden. De enige restrictie betrof de aanduiding van zijn opvolger, want zijn rivaal Karl Joseph was uit den boze als coadjutor. Op buitenlands vlak lag realiteit wel even anders. Franz Arnold kon geen autonome buitenlandse politiek voeren. De Staten-Generaal had steeds het laatste woord in eventuele initiatieven van Munster in het buitenland. Een verdrag met derden zonder de instemming van de Staten-Generaal was taboe[265]. Op het vlak van defensie was een defensieve confederatie ter bescherming van beide opgericht[266]. Munster werd voor haar bescherming nagenoeg volledig afhankelijk van de Verenigde Provincies. Het Munsterse leger had haar bestaansrecht merendeels te danken aan de subsidies van de Republiek. Omdat Munster nu zo nauw verbonden was met de Verenigde Provincies, was het gevaar aanwezig dat de Republiek het bisdom zou kunnen versmachten. Indien het in het kraam van de Republiek paste, kon haar machtsgreep op Munster wel eens misbruikt worden voor een eventueel belang van de Republiek.

 

Tegenover de belangrijke ongelijke bepalingen werden er in de verdragen tussen de Republiek en Munster ook bepalingen op basis van gelijkheid vervat. Zowel Munster als de Staten-Generaal mochten niets ondernemen dat tegen de belangen van de andere zou kunnen ingaan. Dit wederzijds verbod beschermde zo de belangen van Munster tegen de hogere belangen van de Republiek. Niet alleen was de Republiek verplicht om troepen te zenden bij moeilijkheden in Munster, de bepaling gold ook omgekeerd. Indien bijvoorbeeld Frankrijk zou doorstoten naar de Verenigde Provincies, was Munster verplicht om de Republiek binnen twee maanden militair ter hulp te snellen[267]. Natuurlijk zou de hulp van Munster niet van doorslaggevend belang zijn, maar de belangrijkheid van de bepaling schuilde in de wederkerigheid ervan. Globaal gewogen bleef de ongelijkheid echter feitelijk doorleven. De innige band tussen beide was toch voordelig voor Munster. Op deze wijze kon het bisdom beschikken over een machtige beschermheer die over de veiligheid van het grondgebied waakte.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[191] SONNINO, “Louis XIV’s Wars”, 120.

[192] VAN DEURSEN, “Republiek”, 162.

[193] RIECKENBERG, “Christoph Bernhard von Galen”, 245-246.

[194] TÜCKING, “Bernhard: Christoph Bernhard von Galen”, 427-429.

[195] TÜCKING, “Bernhard: Christoph Bernhard von Galen”, 429-430.

[196] PARRY, Treaty series, XII, 123-130.

[197] PARRY, Treaty series, XII, 181-184.

[198] BRAUBACH, Wilhelm von Fürstenberg, 235.

[199] EKBERG, Dutch War, 127.

[200] EKBERG, Dutch War, 97.

[201] PARRY, Treaty series, XIII, resp. 141-151 en 153-157.

[202] PARRY, Treaty series, XIV, 365-398.

[203] TÜCKING, “Bernhard: Christoph Bernhard von Galen”, 430-431.

[204] RIECKENBERG, “Christoph Bernhard von Galen”, 246.

[205] TÜCKING, “Bernhard: Christoph Bernhard von Galen”, 431.

[206] BRAUBACH, Bedeutung der Subsidien, 19.

[207] AL, 12/52, Alliantieverdrag van Ahaus (17/10/1701), f. 2r-2v.

[208] UK, KU 152, Ratificatie van de Conventie van Den Haag (25/03/1703), f. 14v.

[209] UK, KU 152, Ratificatie van de Conventie van Den Haag (25/03/1703), f. 11r/v.

[210] UK, KU 152, Separaatartikelen bij de ratificatie van de Conventie van Den Haag (25/03/1703), f. 11r.

[211] UK, KU 165, f. 7r.

[212] De rijksoorlogverklaring tegen Frankrijk en de hertog van Anjou was al op 15 mei 1702 door keizer Leopold I ondertekend. Hierin werden alle (keur)vorsten en de rijksstanden opgeroepen om de keizer te helpen tegen Frankrijk en zijn bondgenoten. RS, 473/126, f. 256r. Daarop besloot de Nederrijns-Westfaalse Kreis op 29 september 1702 tot de toetreding tot de Haagse Alliantie. PARRY, Treaty series, XXIV, 271-274.

[213] AL, 12/52, Alliantieverdrag van Ahaus (17/10/1701), f. 1-3.

[214] REINHARDT, “Problem der Koadjutorie”, 117.

[215] VON ARETIN, “Politik und Kirche”, 23-27.

[216] SCHINDLING, “Leopold I”, 173.

[217] ENDRULAT, “Karl Joseph”, 365.

[218] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 8.

[219] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 8.

[220] ENDRULAT, “Karl Joseph”, 366.

[221] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 9.

[222] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 10.

[223] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 10.

[224] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 9-11.

[225] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 11.

[226] “Ittersum”, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, VII, 641-642.

[227] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 11-12.

[228] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 13.

[229] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 14-21.

[230] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 26-33.

[231] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 34-42.

[232] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 45-55.

[233] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 56-67.

[234] SCHUTTE, Nederlandse vertegenwoordigers, 139.

[235] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 35.

[236] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 40.

[237] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 58.

[238] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 63-64.

[239] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 78-79.

[240] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 93-94.

[241] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 97.

[242] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 84.

[243] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 44.

[244] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 57.

[245] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 73.

[246] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 71.

[247] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 76.

[248] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 82-84.

[249] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 95-96.

[250] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 36.

[251] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 78.

[252] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 38.

[253] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 45.

[254] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 89.

[255] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 38-39.

[256] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 37.

[257] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 80.

[258] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 10.

[259] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 13.

[260] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 59.

[261] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 70.

[262] AL, 12/55, Defensieve Alliantie (21/07/1708), f. 3r-f. 6r.

[263] SCHRÖER, Bischöfe von Münster, 228.

[264] KEINEMANN, “Franz Arnold”, 383.

[265] LANG, Fürstbischofs- und Coadjutorwahlen, 70.

[266] AL, 12/55, Defensieve Alliantie (21/07/1708), f.4r.

[267] AL, 12/55, Defensieve Alliantie (21/07/1708), f.4v.