De Tweede Wereldoorlog in Middelkerke. Een korte aanfluiting van het democratisch bestuur. (Stefaan Ingelbrecht)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4: De Bon op: de oorlogseconomie

 

4.1 De landbouw

 

Middelkerke had een bloeiende toeristische sector, maar toch was het in grote mate nog een agrarische gemeente.  Tijdens de oorlog werd de landbouw weer de belangrijkste economische sector.  De zorg voor voldoende eten was nu eenmaal de voornaamste bekommernis van heel wat Belgen.  Naast de gemengde bedrijven die landbouw met veeteelt combineerden, waren er in Middelkerke heel wat hoveniers.  Een hovenier was, volgens burgemeester Beheyt, een tuinder die over landbouwgrond beschikte maar niet over grasland[172].  Bijgevolg kon hij zijn kleinvee en zijn paard, meestal het enige stuk grootvee, niet laten grazen.

 

De oorlog trok diepe sporen in het leven van de boeren.  Opeisingen zorgden voor heel wat problemen.  Het ging hierbij vooral om delen van de oogst en om gekweekte dieren.  Soms moesten de landbouwers tevens hun paarden, die ze nodig hadden voor de bewerking van hun land of voor transport, inleveren.  Wagens of vrachtwagens werden eveneens in beslag genomen.  Toch had wonen in een gebied waar landbouw beoefend werd en men zelf in de voedselproductie actief was een groot voordeel in vergelijking met de toestand van mensen die alleen op de ravitaillering konden rekenen.

 

Dat de landbouwers niet gespaard werden tijdens de bezetting is gekend.  De eerste opeisingen kwamen al in 1939 en in het voorjaar van 1940.  Er veranderde niet zo veel tijdens de Duitse bezetting.  De controle op de landbouwers hun doen en laten werd sterk opgevoerd.  Met het zicht op betere controle werd op 27 augustus 1940 de Nationale Landbouw- en Voedselcorporatie opgericht[173].  Deze organisatie was verbonden met het ministerie van landbouw.  De corporatie hield zich bezig met alle bedrijven die voedingswaren, landbouwproducten en grondstoffen voor de landbouw voortbrachten, bewerkten of verhandelden.  De ambtenaren van de NLVC organiseerden de schatting van oppervlakte en oogst en stelden de te leveren opbrengsten vast.  Ze werkten nauw samen met de gemeenten.

 

Reeds in het najaar van 1940 rezen conflicten in verband met de opeisingen.  Deze botsingen zorgden voor een scherpe correspondentie tussen het gemeentebestuur en de bevoegde instanties.  In december 1940 moesten de landbouwers van Middelkerke 86.245 kilo aardappelen leveren.  De burgemeester schreef in een brief dat er slechts 46.640 kilo geleverd kon worden.  De oorzaak hiervan lag bij de verwoestingen en de overstromingen die de oogst voor een stuk vernield hadden.[174]  Ook de opeising van vee zorgde voor problemen bij de landbouwers.  In november 1941 herhaalde zich hetzelfde scenario.  Van de gemeente werd verwacht 65 ton aardappelen te leveren.  De landbouwers weigerden dat en de burgemeester moest bij de overheid bemiddelen om de quota’s naar beneden te halen.  Indien deze cijfers gehanteerd bleven, zouden de landbouwers in gebreke moeten blijven.[175]  De levering van haver zorgde eveneens voor problemen.  Terwijl de burgemeester in andere gevallen nogal weigerachtig stond tegenover de boereneisen, schaarde hij zich nu resoluut achter hen.  De hoveniers hadden de haver zelf nodig.  Zij hadden geen weiden of hooiland en de haver was het enige veevoeder om hun paard door de winter te krijgen.[176]

 

De landbouwers mochten hun oogsten niet aan de eerste de beste koper verkopen.  Er circuleerden lijsten van erkende makelaars voor de aankoop en vervoer van graan: “De verkoop en het vervoer van broodgranen mogen uitsluitend geschieden door tusschenkomst van daartoe erkende makelaars.  Zij alleen zijn bij machte aan den landbouwer het officieel toeleveringsbewijs te overhandigen […] Alleen met dit bewijs kan de landbouwer de regelmatige verkoop van zijn broodgranen verrechtvaardigen.[177]  Alle andere wijzen van verkoop en vervoer werden beschouwd als smokkel, ontduiking en zwarte marktpraktijken.

 

Op 15 september 1941 werd voor het eerst een teeltplan opgelegd aan de landbouwers.  Er kwamen verplichte teelten voor broodgranen, aardappelen, koolzaad, gerst en vlas.  Iedere landbouwer wist hoe groot het deel was dat hij moest afstaan van zijn oogst.  Op 1 januari 1942 werd voor het eerst een telling gehouden van de wintergranen en het vee.  Deze telling diende als controle en was een aanvulling op de tellingen die op 15 mei werden gehouden.[178]

 

In Middelkerke zorgde de oorlog niet voor een breuk in de soorten teelten.  Toch werden enkele tendensen in teeltkeuze door de oorlog onderbroken.  Vóór de oorlog was de teelt van broodgranen aan het dalen.  De oorlog bracht daar verandering in.  De teelt van broodgranen werd weer uitgebreid en bereikte een hoogtepunt in 1943 met 63,81 ha beplante grond.[179]  Na de oorlog hernam de vooroorlogse tendens.  In 1946 bedroeg de teelt van broodgranen 44,74 ha en in 1947 slechts 21,1 ha.[180]  De cijfers van mei 1945 waren laag, maar dat was te wijten aan de onderwaterzetting en de ondermijning van akkers.  Beide factoren zorgden ervoor dat een deel van het areaal niet bewerkt kon worden.  De totaal beteelde oppervlakte lag in 1945 zo’n honderd hectare lager dan in 1943 en in 1946.  Opvallend bij de kweek van broodgranen was de enorm kleine oppervlakte voor de kweek van rogge.  Minder dan één hectare was voorzien voor dit gewas.  Het leeuwendeel was voorbehouden voor tarwe.

 

Behalve graan werden in Middelkerke heel wat aardappelen gekweekt.  Ook hier was dezelfde tendens merkbaar als bij de broodgranen.  Tijdens de oorlog steeg de teelt van aardappelen en na de oorlog daalde ze terug.  Hoewel er heel wat aardappelen geteeld werden in de oorlog, hadden de landbouwers moeite om hun quota’s af te leveren.  Dit zorgde voor een vinnige correspondentie met de gemeente en de bevoegde diensten.  De gemeente wierp op dat de geschatte opbrengst per hectare te hoog lag.  Een groot deel van het areaal bestond uit zandgrond.  Op deze grondsoort was de opbrengst veel kleiner dan op kleigrond.[181]  De landbouwers kregen voor de opgeëiste aardappelen een vaste prijs.  In 1943 kochten de landbouwers hun eigen opgeëiste aardappelen terug kochten aan een hogere prijs dan de verkoopprijs.  Uiteraard waren de landbouwers daar alles behalve tevreden mee en plaatsvervangend burgemeester Baeckelandt moest het zaakje tot een goed einde brengen.[182]

 

In het najaar van 1941 werden alle aardappelen bij de boeren in voorraad opgeëist en in beslag genomen door de NLVC-Hoofdgroepeering aardappelencentrale.[183]  Alle verkoop en transport door en aan particulieren werd vanaf dat ogenlik gestopt.  Dit tot groot ongenoegen van de boeren.

 

Tijdens de oorlog werd promotie gemaakt voor de teelt van koolzaad.  Hieruit werd plantaardige olie gewonnen voor diverse toepassingen.  Vanaf 1943 werd koolzaadteelt verplicht voor bedrijven van meer dan vijf hectaren.  Zij moesten zes procent van hun bebouwde oppervlakte voorbehouden aan de teelt van koolzaad.[184]  Het was pas toen de teelt verplicht werd dat de Middelkerkse boeren koolzaad begonnen te verbouwen.  Voordien was de teelt hier onbestaande.  In 1944 werd 7,21 ha koolzaad geteeld in Middelkerke.[185]  Het gewas verdween volledig eenmaal de oorlog voorbij was.

 

Om de opbrengst van het land te verhogen, werden sommige weilanden gescheurd.  Ook de groenteteelt nam duidelijk toe in de oorlog.  In 1943 werd op 17 ha grond groente geteeld.  Na de oorlog liep dit terug tot zo’n 12 ha.  Tijdens de oorlog werden immers talrijke plantsoentjes en voortuinen omgehaald en groenten op geteeld.

 

Voor heel wat landbouwers en hoveniers bleven de paarden uitermate belangrijk voor het bewerken van het land en het vervoer van zaaigoed en oogst.  Voor de oorlog was er een dalende tendens merkbaar in het aantal paarden.  Deze strekking werd tijdens de oorlog eerder versterkt dan afgezwakt.  In 1943 waren er slechts 91 paarden in Middelkerke.  In 1946 werd het vooroorlogs aantal voor het eerst opnieuw overschreden met 110 paarden.  De landbouwers kwamen in de problemen als hun paarden opgeëist werden.  Dit gold nog meer voor de hoveniers.  Zij hadden meestal slecht één paard en toen dit dier opgeëist was, konden ze het land niet meer bewerken.

 

Het aantal runderen daalde tijdens de bezetting.  In 1943 waren er zo’n 382 runderen.  In 1945 was het aantal runderen op zijn laagste punt met nog 314 exemplaren.[186]  Blijkbaar hadden enkele runderen de bevrijdingsfeesten van september 1944 niet overleefd.  In 1947 was het aantal opgelopen tot 414, maar men zat daarmee nog altijd onder het vooroorlogs niveau.  Ook de varkenskweek daalde tijdens de oorlog.  Deze raakte de bodem in 1943 met slechts 125 exemplaren.  Van dan af groeide het aantal varkens gestaag aan.  In 1946 werden er al weer 224 varkens geteld.  De vraag is in hoeverre de opgegeven getallen met de werkelijkheid overeenstemden.  Er waren beslist heel wat sluikslachtingen.

 

De kweek van klein-en pluimvee steeg spectaculair tijdens de oorlog.  Vooral schapen bleken populair.  Het aantal schapen verdrievoudigde.  In 1943 waren er 145 schapen in de gemeente.  Het aantal daalde snel na de oorlog.  In 47 werd ongeveer het vooroorlogs peil van 56 bereikt.  Het aantal geiten bleef zowel voor tijdens als na de oorlog stabiel.  Geiten waren in Middelkerke geen populair dier, want hun aantal schommelde tussen de 15 en 21.  In tegenstelling tot andere kleine landbouwdieren deden kippen het niet zo goed gedurende de oorlog.  In 1943 kende het pluimveebestand haar dieptepunt met  411 dieren.  Vier jaar later waren er 1688 stuks.  Het populairste dier in Middelkerke was het konijn.  Het  konijn was heel eenvoudig te kweken: het had niet veel ruimte nodig en at praktisch alle groenvoer.  In mei 1943 bevonden zich 1431 konijnen in de gemeente.[187]  Konijn was blijkbaar een favoriete wintermaaltijd want in januari 1944 was het aantal met de helft gedaald.  Cijfers voor mei 1944 zijn er niet, maar deze zouden wellicht wederom een spectaculaire stijging tonen, aangezien in januari 1944 de kweek nog moest beginnen.  Wellicht hebben ook vele konijnen de bevrijdingsfeesten niet overleefd: in mei 1945 werden er slechts 350 konijnen geteld.

 

Alles bij elkaar heeft de landbouw te Middelkerke zich goed stand weten te houden tijdens de oorlog.  Er was een terugval van de veestapel maar na de oorlog was die snel hersteld.  De slechtste resultaten werden opgetekend in 1945.  Bij de terugtocht van de Duitsers werden heel wat weiden en akkers blank gezet en andere werden voorzien van mijnen om de optocht van de bevrijders te vertragen.  Het duurde een tijd voor het areaal weer geschikt was voor gebruik.  In 1946 was er al een zichtbaar herstel en in 1947 werd een grotere oppervlakte bewerkt dan voor de oorlog.  Het tekort aan voedsel tijdens en kort na de bezetting zorgde ervoor dat de landbouwers hun positie van weleer weer konden opeisen.  Het toerisme en de handel lagen in de oorlog zo goed als stil.  De landbouwer was opnieuw de spil van de economie te Middelkerke.  Hoogstwaarschijnlijk nam de landbouwer ook in de rest van het land een voorname positie in.

 

 

4.2 De Boerenwacht

 

Tijdens de oorlog was er heel wat honger.  Sommige mensen trokken dan ook de velden in om een deel van de oogst te stelen.  Daaraan diende volgens de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie paal en perk gesteld te worden.  In juni 1941 werd hiertoe de Boerenwacht opgericht.[188]  Deze had als taak de veestapel, de oogst en de landeigendommen te bewaken.  Men kon vrijwillig lid worden van de Boerenwacht.  In Middelkerke had deze vorm geen succes, want er meldden zich geen mensen aan.[189]  De burgemeester had echter ook de bevoegdheid om mensen op te eisen.  In een brief van de burgemeester aan de arrondissementscommissaris meldde hij dat hoveniers Leon en Georges Vanhooren weigerden dienst te doen bij de Boerenwacht.[190]  De arrondissementscommissaris vroeg hierna met aandrang nog eens een oproep te doen op de jonge mannen.  Indien er geen gehoor kwam, zou de Kreiskommandant ingrijpen.[191]  Blijkbaar kwam er geen gehoor want op 5 mei 1944 schreef de burgemeester aan de gouverneur dat er geen Boerenwacht bestond in Middelkerke.[192]  De patrouilles in de velden werden gedaan door de politieagenten en twee leden van de Passieve Luchtbescherming.

 

 

4.3 De visserij

 

Als je als jonge kustknaap na de oorlog je neus durfde ophalen toen vis geserveerd werd, kreeg je een heel verhaal te horen hoe de vis velen van de honger gered had.  De visserij was tijdens de oorlogsjaren een belangrijke bron van voedsel.  Vooral de haringvangsten schoten de lucht in.

 

Het begon reeds in april 1941.  De periode van mei 40 tot april 41 waren heel wat vissersboten gevlucht naar Engeland, in beslag genomen of konden ze niet uitvaren zoals in Oostende, waar de haven was afgesloten door een antiduikbootnet.  Ook de strandvisserij lag stil.  Heel wat sloepen waren verdwenen tijdens de aftocht van het Engelse leger of waren beschadigd door de krijgsverrichtingen.  In april 1941 kwam daar plots verandering in.[193]  In De Panne spoelde haring aan op het strand.  In de opeenvolgende getijen en dagen verspreidde de school haring zich oostwaarts.  Heel wat mensen zochten het strand op om de aangespoelde haring te vangen.  Deze gebeurtenis was het begin van wat als ‘de wonderbare visvangst’ de geschiedenis zou ingaan.  Het hoogtepunt beleefde men rond oktober 1942.  Toen was er zoveel haring dat men zelfs sprak van ‘de zilveren zee’.

 

De opgang van de zeevisserij begon reeds in het voorjaar van 1941.  Tijdens het seizoen 41-42 werd zo’n 10.006.791 kilo haring gevangen.  De Duitse overheid had twee zones afgebakend.  Een van Nieuwpoort tot Malo-Les–Bains en een tweede rond Gravelines.  Het visseizoen in de tweede zone was ving aan op 9 december 1941 en duurde tot 15 maart 1942.  Toen moesten de Belgische vissers terugkeren naar hun territoriale wateren.  Tijdens hun tocht werden ze steeds begeleid door een Duitse snelboot en af en toe patrouilleerde een vliegtuig van de Luftwaffe boven de hoofden van de vissers.  Het eigenlijke vissen gebeurde van halfnegen tot halfvijf in de namiddag.[194]

 

De visserij ontwikkelde tot een grote werkgever, want in 1942 waren er 1085 vissers werkzaam op de 290 scheepjes.  Daarnaast waren er nog de talrijke mensen die werkten op de loskaaien en bij de verwerking van de vis.  Ook de scheepswerven draaiden op volle toeren.

 

Het seizoen 42-43, van december 42 tot 15 maart 43, was nog beter.[195]  De zeevisserij werd vooral bedreven tijdens de winter.  Dit had te maken met de haringtrek en de plaatsen waar de vissen paaiden en kuit schoten.  Ditmaal viste men vooral in de territoriale wateren van Bray Dunes tot De Haan.  De schepen uit Oostende voeren tussen de Wandelaar en de Middelkerke bank.  In de maand juli hadden de Britten talrijke zeemijnen geplaatst met als gevolg dat tussen juli en november vijf schepen op zee bleven omdat ze op een mijn gelopen waren.  In Nieuwpoort voer men op de Westdiep.  Ook daar lagen vele mijnen.  Gevolg was dat de zeevisserij vrij onregelmatig verliep.  Na een ongeval werd de visserij vaak een paar dagen opgeschort.  Toch werd in dat seizoen een grote vangst binnen gehaald: 51.894.746 kg haring.  De vloot breidde uit tot 323 schepen en er voeren 1330 vissers op zee.

 

Het volgend seizoen deed alle vangsten van de vorige jaren in het niets zinken.  Tussen december 1943 en 15 maart 1944 werd 58.119.500 kilo haring afgewogen.  De steeds hogere vangsten deden de prijzen van de haring dalen.  In 1941 kregen de vissers nog 8 frank per kilo.  In het volgende seizoen varieerde de prijs tussen 7 en 6,25 frank per kilo om in 1944 een dieptepunt te bereiken met 5,25 frank per kilo.  Alle vis moest afgegeven worden aan de corporatie die de vissers dan op basis van hun vangst uitbetaalde.  Er werd heel wat gesjoemeld.  Zo werd sprot zelf opgeconsumeerd, niet afgeleverd en of verkocht op de zwarte markt.  De vissers hielden tevens heel wat vis achter en verkochten het in het binnenland voor 1 frank stuk.  Ondanks deze wanpraktijken van de vissers kregen heel wat Belgen via legale weg haring op hun bord.  In 1943 bedroeg het jaarrantsoen vis per persoon 7,5 kilo.  De haring nam het leeuwendeel hiervan in beslag want zonder haring zou het jaarrantsoen maar 0,33 kilo geweest zijn.[196]

 

In de voorgaande cijfers was de strandvisserij niet inbegrepen.  De strandvisserij beleefde eveneens een gouden tijd tijdens de oorlog.[197]  Deze visserij gebeurde voornamelijk met de typische jollen.  Dit waren scheepjes met platte bodem en zonder kiel die het strand op konden worden geduwd.  In Oostduinkerke gaf men de voorkeur aan vissen met paard.  Een traditie die vandaag nog altijd bestaat.  Een andere mogelijkheid was het kruien.  Net zoals de zeevissers werden de strandvissers begeleid door Duitse manschappen.  Deze moesten verhinderen dat de vissers vluchtten naar Engeland.  In 1942 waren er ongeveer 1100 strandvissers bedrijvig.  Het jaar daarop werden er 612 strandvissers geteld.  De daling in 1943 was te wijten aan het feit dat de Duitsers op verscheidene plaatsen de toegang tot het strand verboden.  De strandvissers gebruikten in 43 niet minder dan 244 roeiboten.  Met deze boten werden benevens de stranden ook de vaargeulen van Nieuwpoort, Blankenberge en Zeebrugge bevist.  Uiteraard was de strandvisserij niet zo belangrijk als de zeevisserij.  Toch slaagden de strandvissers er in 1943 in 1.335.546 kilo vis te leveren.  Zo’n 95% was haring.  Er werd ook op garnalen gevist.  Garnalen konden aan de kust moeilijker aan de man worden gebracht.  Men vertelde dat de garnalen de in zee gestorte piloten en bemanningen hadden opgegeten.  Daarbij deed ook het gerucht de ronde dat men garnalen had aangetroffen inde oren van de soldatenlijken die op het strand waren aangespoeld.[198]

 

In Middelkerke werden de vissers begeleid door een sloep met een gewapende Feldwebel aan boord.  Er lagen 69 scheepjes op het strand.  Ze werden bemand door 155 vissers.  Via de Middelkerkse stranden werd in 1943 352.174 kilo vis binnengebracht.  De landingszone werd beperkt in 1943 toen het strand tussen het casino van Middelkerke en Raversijde verboden gebied werd.[199]

 

De visserij heeft ervoor gezorgd dat er geen honger was in de kuststreek.  Men at haring tot het de spuigaten uit liep.  De visserij verschafte werk aan heel wat kustmensen en zorgde voor extra inkomsten.  Zo bracht de zeevisserij in 1943 304 miljoen frank op.  De strandvisserij was dat jaar goed voor 8.563.119 frank.[200]

 

 

4.4 De middenstand[201]

 

voor de oorlog kende Middelkerke kende een bloeiende middenstand.  Ook tijdens de oorlog deed de middenstand het best behoorlijk, al werden de 25 hoteliers en de 47 herbergiers hard geraakt.

 

Door de stijgende armoede werden investeringen en karweien uitgesteld.  Dit had een weerslag op de 12 aannemers, de 5 loodgieters, de 5 elektriciens, de 3 behangers en de 5 schilders.

 

Levensmiddelen bleven uiteraard wel noodzakelijk.  De bevolking kon hiervoor terecht bij de 8 bakkers en 11 beenhouwers.  Voor groenten en fruit kon men dan weer terecht bij 7 verschillende verkopers.  Melk en zuivel waren te verkrijgen in 8 winkels, voor drank kon men terecht bij 4 bierdepots.  Wie van rookwaren genoot kon kiezen uit 13 tabakswinkels.  Voor kleren kon je terecht bij 6 kleermakers en voor schoenen bij evenveel schoenmakers.  Wou je een nieuwe coupe dan had je de keus uit 5 haarkappers.  Kolen waren te verkrijgen bij de 5 kolenhandelaars.  Verder waren er nog 3 fietsenmakers, 2 molenaars, 4 garages, 2 boekhandels en 4 drukkerijen.

 

 

4.5. De rantsoenering

 

Tijdens de oorlog waren er vaak problemen met de voedselvoorziening en de distributie van andere belangrijke producten.  Om de schaarse producten zo efficiënt mogelijk te verdelen, werd door de overheid een rantsoeneringsysteem op poten gezet.

 

In het begin van mei 1940 stelde de Belgische overheid de eerste reeks rantsoeneringmaatregelen in werking.  Tijdens de Duitse bezetting bleven deze van kracht en werden nog uitgebreid.  De rantsoeneringmaatregelen grepen sterk in op het dagelijkse leven.  Vooral in de zomermaanden van 1942 en 1944 waren er problemen om de talrijke monden te voeden.  Sommige groepen van de bevolking kregen extra rantsoenen zoals mensen die zwaar werk leverden, arbeiders die ver van huis werkten en politieagenten.  Ook baby’s, zwangere vrouwen, moeders met zuigelingen en kinderen kregen aanvullingen op het basisrantsoen.  Het merendeel van de bevolking moest het stellen met basisrantsoen.  Dit rantsoen leverde slechts de helft van de calorieën waaraan de mensen voor de oorlog gewoon waren.  Er werd dan ook geregeld honger geleden.  Aardappelen en haring moesten in die omstandigheden soelaas brengen, maar zorgden ervoor dat de voeding heel eenzijdig was.[202]

 

De gemeentelijke overheid speelde een voorname rol met betrekking tot de ravitaillering.  Hun diensten voor voedselbevoorrading en rantsoenering zorgden ervoor dat de voorraden bij de bevolking raakten.  Dit gold zowel voor voedsel als voor andere producten.  Het aanmaken van de rantsoeneringkaarten, het uitdelen ervan en de controle namen heel wat werk en tijd in beslag.  Ondanks de hele organisatie was er misbruik en waren er geregeld mistoestanden.  In het begin van de oorlog bleven de Middelkerkse handelaars hun goederen verkopen voor geld en weigerden ze de rantsoeneringszegels te aanvaarden.[203]

 

De voedselbevoorrading was gebrekkig en voorziene leveringen bleken soms niet toereikend of bleven gewoonweg uit.  De bevoorrading was dan ook een continue bron van ergernis en wrevel bij de bevolking.  In dergelijke gevallen moest de gemeente inspringen als bemiddelaar om de situatie proberen recht te trekken.  In Middelkerke liet de bevoorrading van aardappelen het meest aan de wensen over.  Reeds in oktober 1940 was er voor het eerst een tekort aan aardappelen.  Er was 13.995 kilogram aardappelen tekort om de bevolking te voeden.[204]  Eenmaal werden de aardappelen aan de verkeerde gemeente geleverd, zoals in januari 1941, toen de 28 ton aardappelen voor Middelkerke, werden afgeleverd in Moeskroen.[205]  Na de rechtzetting van deze situatie waren de problemen in 1941 nog niet van de baan.  In april kreeg de arrondissementscommissaris weer een brief van de burgemeester met de melding dat Middelkerke sinds januari geen aardappelen meer gekregen had.[206]

 

Voedsel was niet de enige zorg voor de gemeente.  Ook brandstoffen waren moeilijk verkrijgbaar tijdens de oorlog.  In september 1940 bleek er iets mis te lopen met de bevoorrading van benzine.  Hierdoor zaten de gemeentelijke dienstvoertuigen zonder brandstof.  Zelfs de brandweer kon niet meer omdat ze geen benzine had.[207]  De brandstofverdeling beperkte zich tijdens de oorlog tot de diensten van de gemeente, de brandweer en vier andere wagens.  Andere personen die beschikten over een voertuig moesten zich wenden tot de zwarte markt om de motor draaiende te houden.

 

De problemen met de bevoorrading van benzine waren niets, vergeleken met het chronisch tekort aan kolen.  In Middelkerke hadden 904 gezinnen steenkolen nodig voor de verwarming van hun woning.  Ook enkele bedrijven gebruikten kolen.  In februari 1941 moesten zeventien bedrijven hun productie staken.  Toen moesten ook de drie scholen die Middelkerke rijk was en het gemeentehuis hun deuren sluiten.[208]  In oktober 1941 moesten opnieuw tien bedrijven hun activiteiten stopzetten wegens een gebrek aan kolen.  Een jaar later herhaalde zich de situatie toen er alweer geen kolen meer waren in Middelkerke.  De wintermaanden van 43 en 44 werden wederom gekenmerkt door een gebrek aan kolen.  Om de kostbare brandstof te besparen waren de scholen gedurende vijfendertig dagen slechts halve dagen open.

 

Naast voedsel en brandstof was er een tekort aan enkele andere, minder levensnoodzakelijke producten zoals glas en fietsbanden.  Het tekort aan fietsbanden zorgde er voor dat de politie en de Passieve Luchtbescherming hun patrouilles niet meer naar behoren konden uitvoeren.

 

 

4.6 Winterhulp

 

Om het leed enigszins te verlichten werd op 29 oktober 1940 een comité van Winterhulp opgericht te Middelkerke.  Dit comité bestond uit het college van burgemeester en schepenen, de pastoor, Cyriel Proot, Jules Depoorter en Lodewijk Baillière.[209]

 

In januari 1941 meldde de gemeente aan het nationaal secretariaat van Winterhulp dat 145 gezinnen steun genoten van hun lokale tak.[210]  Soms werden de schoolkinderen getrakteerd op soep en op de onvermijdelijke levertraan.  Winterhulp zorgde niet enkel voor voedsel.  Wie krap bij kas zat en kleding nodig had kon ook bij hen terecht.

 

 

4.7 Gemeentelijke steunverlening.

 

Een steeds toenemend aantal gezinnen kon tijdens de oorlog de eindjes niet meer aan elkaar knopen.  De man raakte werkloos en het gezin had geen kostwinner meer.  In andere gevallen was het gezin slachtoffer van de oorlogsacties en kon de geleden schade niet betalen.  De grote prijsstijging van de levensmiddelen was de voornaamste oorzaak.  De rantsoenering kon meestal niet in voldoende voedsel en andere goederen voorzien.  Heel wat goederen waren verkrijgbaar op de zwart markt.  Door het gebrek aan bevoorrading ging de bevolking daar goederen kopen.  Maar daar waren de prijzen echter een veelvoud van wat men normaal betaalde voor de oorlog.

 

Het sociale zekerheidsstelsel was niet uitgebouwd, zoals na de oorlog.  De steunmaatregelen kwamen ten laste van de gemeenten.  Daar kon men terecht voor steun aan behoeftigen en werklozensteun.  In het eerste geval kwam men bij de COO terecht.  De COO zag het aantal behoeftige huisgezinnen stijgen.  Ook De werklozen konden rekenen op steun van de gemeente.  Ze werden zowel door de gemeente als door de Duitsers aangemoedigd om werk op te nemen.  Dit kon zowel in Duitsland zijn als vrijwilliger of bij de gemeente bij een van de nieuw opgerichte administraties.  De burgemeester had tevens de bevoegdheid om alle werkbekwame steuntrekkers bepaalde werkjes op te leggen zoals het schoonmaken van straten en opruimingswerken.  Enkele mannen werden tewerkgesteld als wachters van de Duitse installaties te Middelkerke.  Er groeide een nieuw alternatief om te ontsnappen aan de werkloosheid.

 

 

4.8 Werken in Duitsland

 

De tewerkstelling was alles behalve rooskleurig.  Hoe langer de oorlog duurde, hoe meer de werkloosheid toenam.  Er ontstonden financiële problemen.  Wie wel werk had, verdiende soms niet genoeg om zijn gezin te onderhouden.  Slechte werkomstandigheden waren schering en inslag.  De Duitsers hebben handig ingespeeld op deze noodsituatie.  Er werden  grootscheepse campagnes opgezet om arbeiders vrijwillig naar Duitsland te laten vertrekken.  Daar moesten ze de arbeidsplaatsen van de Duitsers innemen die aan het front streden.  Wegens het gebrek aan industrie in de streek rond Middelkerke, was de werkloosheid groot.  Het toerisme was stilgevallen.  Een zestigtal mannen en vrouwen ging uit pure financiële noodzaak werken in Duitsland.  Deze mensen kon men moeilijk als vrijwilligers bestempelen.  Slechts een minderheid ging uit puur idealisme naar Duitsland.[211]

 

De Duitsers speelden handig in op de slechte werkgelegenheid in België.  Hun propaganda liet weinig aan de verbeelding over: hoge lonen, prachtige werkomstandigheden, sociale voorzieningen waar men in België slechts kon van dromen en regelmatig verlof om het gezin te bezoeken.[212]  Een derde van het loon werd rechtstreeks aan de arbeiders in Duitsland uitbetaald.  De resterende twee derde werd doorgestort aan de familie.  Op die manier kwam een aanzienlijk deel van het geld terecht bij de achtergebleven familieleden.  Zij konden met het geld hun financiële situatie wat opkrikken.

 

De vrijwillige arbeidsdienst werd geregeld via de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid.  Deze dienst bracht de werkwilligen in contact met de Duitse Werkbestelle.  Men neemt aan dat in de periode tussen augustus 1940 en oktober 1942 zo’n 200.000 Belgen vrijwillig zijn gaan werken in Duitsland.  Vanuit Middelkerke zijn ook mensen vertrokken om te gaan werken in de Duitse industrie.  In totaal ging het om 64 personen.[213]  Er bestond ook een mogelijkheid om in Noord-Frankrijk te gaan werken.  Daar zijn in Middelkerke slechts 25 personen op in gegaan.[214]  Uitsluitend mannen maakten gebruik van de tewerkstelling in Frankrijk.  De mensen die gingen werken in Duitsland waren voor ongeveer een kwart vrouwen.

 

Op 6 maart 1942 werd een besluit uitgevaardigd dat voorzag in de verplichte tewerkstelling in België.[215]  Voortaan kon iedereen, werkloze en werknemer, verplicht worden om een bepaald werk te verrichtten binnen het ambtsgebied van de militaire bevelhebber.  Sussend werd erop gewezen dat de dienstverplichting in eerste instantie diende om werkonwilligen en personen die geen normale bezigheid uitoefenden of zich met sluikhandel of zwendel bezighielden aan het werk te zetten.  Deze maatregel was een rechtstreekse voorbode van wat nog moest komen: de verplichte tewerkstelling in Duitsland.

 

De verplichte tewerkstelling in Duitsland werd zeven maanden later, op 6 oktober 1942, ingevoerd.  Alle mannen tussen 18 en 50 jaar en alle ongehuwde vrouwen tussen 21 en 35 jaar konden worden verplicht in Duitsland te gaan werken.  Enkele maanden later werden de vrouwen vrijgesteld van de verplichte arbeid.  Personen die geschikt werden geacht voor de verplichte arbeid werden actief opgespoord.  Er mochten geen rantsoeneringzegels of –kaarten meer afgeleverd worden aan de werkweigeraars.[216]

 

Door deze maatregel kwamen er gemeentelijke administraties die in gewetensnood.  Moest het gemeentebestuur nu meewerken aan de maatregel of niet.  Gouverneur Bulckaert probeerde klaarheid te scheppen door te stellen dat de bezetter enkel ‘onrechtstreekse medewerking’ verlangde.[217]  Dit hield in dat de inzage in de bevolkingsboeken niet kon worden geweigerd, maar dat bedienden niet zelf de documenten moesten afschrijven.  Voor de rest werd verwacht dat de gemeentelijke diensten met de bezetter zouden meewerken.  Zo moesten ze alle inlichtingen verschaffen betreffende de verblijfplaats van opgespoorde personen.

 

Tussen oktober 1942 en september 1944 werden in Middelkerke 58 personen opgeëist om naar Duitsland te gaan werken.[218]  Men kon aan de verplichte arbeid ontsnappen door te bewijzen dat men onmisbaar was voor de voedselvoorziening.  Enkele Middelkerkenaars werden visser of lieten uitschijnen dat ze vissers waren om zo de verplichte arbeid te ontsnappen.[219]  Anderen doken dan weer onder.

 

 

4.9 Besluit

 

Tijdens de oorlog verdrong de Middelkerkse landbouw de toeristische sector van de eerste plaats in de plaatselijke economie.  De landbouw kwam weer volledig op het voorplan, want de voedselvoorziening was enkele van zijn voornaamste internationale aanvoerkanalen kwijt.  Het land was grotendeels afhankelijk van zijn eigen productie.

 

De landbouwers moesten gedeelten van hun oogst en hun vee afstaan aan de bezetter.  De Duitsers distribueerden de in beslag genomen goederen onder de bevolking.  De landbouwers kregen meer controle.  De opgelegde quota’s werden meer dan eens niet gehaald wat conflicten opleverde.  Het gemeentebestuur moest hierbij bemiddelen.  De opgelegde teeltplannen zorgden voor enkele wijzigingen in de akkerbouw.  De veeteelt werd eveneens getroffen door de oorlog.  Het aantal groot vee nam af, terwijl het klein vee toenam.  Heel wat mensen kweekten kleine landbouwdieren als aanvulling op hun rantsoenen.  Ze kweekten eveneens groenten.  De landbouwproductie bleef tijdens de bezetting op quasi gelijk niveau.  Alleen op het einde van de bezetting en na de bevrijding daalde de productie.  De veeteelt ging tijdens de bezetting wel achteruit.

 

De visserij tijdens de oorlog was zondermeer ‘wonderbaar’ te noemen.  De vangsten waren heel hoog.  Vis werd een belangrijk aandeel van het dieet.  De kustbevolking profiteerde het meest van de visvangst: de vis was makkelijk verkrijgbaar, in voldoende mate en goedkoop; de tewerkstelling steeg erdoor en de vissers hielden er een frank aan over.  Te Middelkerke werd strandvisserij bedreven.  Er lag een veertigtal jollen op de Middelkerkse stranden.  Er werd een grote hoeveelheid vis aan land gebracht.  Talrijke Middelkerkenaars raakten betrokken bij de visvangst of bij een van de nevenactiviteiten.  Het was ook voor hen een voorname bron van voedsel en inkomsten.

 

De landbouw zorgde ervoor dat de Middelkerkenaars weinig honger leden tijdens de oorlog.  De impact van de bezetting op de voedselvoorziening van kustbewoners was beperkt.  De vis, zelfgekweekte groenten en dieren vormden een aanvulling op de karige rantsoenen, want de bevoorrading liet net zoals in elke gemeente wel eens aan de wensen over.  Naast aardappelen was er vooral een tekort aan brandstof en kolen.  Voor de rest voldeed de rantsoenering in de meeste gevallen aan de behoeften van de bevolking.

 

De oorlog trof vooral de handelaars.  Personen die niet handelden in levensmiddelen zagen hun inkomsten dalen als het gevolg van de prijsstijging van goederen, de tragere stijging van de lonen, de woekerprijzen, de toenemende inflatie en de verplichte inlevering van goederen.[220]  Op zijn beurt leidde dit tot een aanzienlijke verarming van de bevolking.

 

De arme bevolking kon terecht bij Winterhulp of de COO.  Werklozen konden aan het werk bij de nieuw opgerichte administraties en diensten of konden werken in de visserij.  Ze werden aangezet om in Duitsland te gaan werken, maar daar gingen in Middelkerke weinig mensen op in.  Slechts een klein deel van de bevolking werd getroffen door de verplichte arbeid.  Omdat maar weinig mensen vrijwillig gingen werken in Duitsland en Noord-Frankrijk, kan aangenomen worden dat de verarming van de Middelkerkenaars al bij al nog meeviel.

 

Uit het voorgaande blijkt dat de impact van de oorlog op de Middelkerkse bevolking meeviel.  Deze stelling dient enigszins te worden genuanceerd.  De inwoners van Middelkerke en van de kust hadden minder vrijheid dan inwoners van andere landsdelen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[172] GAM. V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan NLVC.  11-8-41

[173] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1 p. 65.

[174] GAM. V briefwisseling, doos 99: briefwisseling 1940, brief van de burgemeester aan de gouverneur.  4-12-1940

[175] GAM. V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan NLVC.  31-10-41

[176] GAM. V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan NLVC.  11-8-41.

[177] PAWV.  Archief 1941, gemeentezaken, Rep. Z. pak 34, aanplakbrief: Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening.  Oogst 1940. Verkoop en vervoer van broodgranen.

[178] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1 p. 67.

[179] GAM.  XV Oorlog, doos 662: landbouwtellingen 1944, landbouwtelling. 15-3-43.

[180] GAM.  XV Oorlog., doos 663: landbouwtellingen 1945-1946, landbouwtellingen van 15-5-46 en 15-5-47.

[181] GAM. V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan NLVC.  31-10-41.

[182] GAM. V briefwisseling, doos 102: briefwisseling 1943, brief van burgemeester a.i. aan de rantsoeneringsdienst.  23-6-43.

[183] GAM. V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van Burgemeester aan arrondissementscommissaris 22-12-41.

[184] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1. pp. 68-69.

[185] GAM.  XV Oorlog, doos 662: landbouwtellingen 1944, landbouwtelling van 1-1-44.

[186] GAM.  XV Oorlog, doos 663: landbouwtellingen 1945-1946, landbouwtelling van 15-5-45.

[187] GAM.  XV Oorlog, doos 662: landbouwtellingen 1944, landbouwtelling van 15-5-43.

[188] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1. p. 96.

[189] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan provinciegouverneur. 15-9-41

[190] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan arrondissementscommissaris.  9-10-41

[191] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van arrondissementscommissaris aan burgemeester.  21-10-41

[192] GAM.  V briefwisseling, doos 103: briefwisseling 1944, brief van burgemeester aan gouverneur.  5-5-44.

[193] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p.165.

[194] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 163.

[195] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 167.

[196] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 166.

[197] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 164.

[198] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 162.

[199] GAM.  XV Oorlog, doos 484: opvordering roerende goederen, brief van Standortkommandant aan gemeente Middelkerke.  23-9-43

[200] PYLYSER Jean-Marie.  Kustvolk in de vuurlijn.  Deel 2 het spergebied.  1940-1942.  Middelkerke; Trends, 1998,p. 167.

[201] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, lijst der ambachten en bedrijven.  Zonder datum.

[202] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1 p.89.

[203] GAM.  V briefwisseling, doos 98: briefwisseling 1940, bericht aan bevolking.  27-6-40.

[204] GAM.  V briefwisseling, doos 99: briefwisseling 1940, brief van burgemeester aan aardappelencentrale.  16-10-44.

[205] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester Beheyt aan arrondissementscommissaris.  14-1-41.

[206] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester Beheyt aan arrondissementscommissaris.  11-4-41.

[207] GAM.  V briefwisseling, doos 99: briefwisseling 1940, brief van gemeentebestuur aan arrondissementscommissaris.  3-9-40

[208] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van Burgemeester aan gouverneur.  12-2-41

[209] GAM.  II besluitvorming, notulen van het schepencollege: 1938-1941, zitting van 29-10-40

[210] GAM.  V briefwisseling, doos 100: briefwisseling 1941, brief van burgemeester aan nationaal secretariaat Winterhulp.  8-1-41.

[211] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1 pp. 76-77.

[212] SEBERECHTS Frank.  Rust en Orde Heerscht in de gemeente in De Krijter. XXIX en XXX. 1994. nr.1 p. 76.

[213] GAM.  XV Oorlog, doos 496: arbeiders tewerkgesteld in Duitsland 1941-1944, lijst van vrijwillige werkers in Duitsland voor de COO.  24-11-41.

[214] GAM.  XV Oorlog, doos 496: arbeiders tewerkgesteld in Duitsland 1941-1944, lijst van vrijwillige werkers in Noord-Frankrijk voor de COO.  24-11-41.

[215] SCHEPENS Luc.  Brugge Bezet.  1914-1918, 1940-1944.  Het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen.  Tielt, Lannoo, 1985, p. 157.

[216] SCHEPENS Luc.  Brugge Bezet.  1914-1918, 1940-1944.  Het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen.  Tielt, Lannoo, 1985, p. 158.

[217] SCHEPENS Luc.  Brugge Bezet.  1914-1918, 1940-1944.  Het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen.  Tielt, Lannoo, 1985, p. 159.

[218] GAM.  XV Oorlog, doos 496: arbeiders tewerkgesteld in Duitsland 1941-1944, brief van burgemeester aan Nationaal Verbond der Weggevoerden.  17-5-47.

[219] PYLYSER Camiel.  Zij en ik.  S.l., Camiel Pylyser, 1977, p. 171.

[220] SCHEPENS Luc.  Brugge Bezet.  1914-1918, 1940-1944.  Het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen.  Tielt, Lannoo, 1985, p. 108.