Vrouwenkloosters in Puebla in de zeventiende en achttiende eeuw. (Nicole Tak)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

Kaart van Puebla, Mexico

 

 

Brief  van Zuster Filotea de la Cruz
 

 

Samenvattingen van de levensbeschrijvingen van de patroonheiligen

Afkomstig uit: www.catholic.org/saints en www.heiligen.net

 

Sint Aurelius Augustinus (354-430)

Een van de meest illustere Kerkvaders, zoon van een heidense patriciër en van Sinte Monica. Hij werd geboren op 13 november 354 te Tagaste, Numibië. Hij studeerde te Carthago filosofie en theologie. Als filosoof en moralist, beïnvloed door Cicero’s ‘Hortensius’, begon hij op jonge leeftijd zijn zoektocht naar de waarheid. Negen jaar lang volgde hij de doctrine van het Manicheïsme, een sekte die zijn naam dankte aan Manes of Mani (216-276) die uitging van het Dualisme; volgens Manes bestaan er tot in de eeuwigheid twee principes, die van het Goede, of God, en die van het Slechte, of Satan. Onze natuur bestaat uit een constant conflict tussen beiden en we kunnen niets doen tegen de dingen die gebeuren, noch hoeven we ons hiervoor schuldig te voelen. De manicheïsten geloven niet in Jezus als de lijfelijke boodschapper van God en beroepen zich erop de waarheid in pacht te hebben. Dit trok de aandacht van Augustinus vanwege het feit dat hij zich volgens de leer niet schuldig voor zijn misstappen hoefde te voelen. In zijn beroemde autobiografie los Confessiones uit 400 N.C. beschrijft hij hoe hij leefde in ijdelheid, aangetrokken door rijkdom en eer. Omdat de manicheïsten zijn grote filosofische vragen omtrent astrologie, astronomie en andere niet konden beantwoorden, wendde hij zich tot de bisschop van het manicheïsme in die tijd: Fausto, waarvan men zei dat hij de waarheid in pacht had. Deze bleek een mooi en verleidelijk spreker, die echter uiteindelijk niks nieuws bleek te vertellen. In zijn werk Faustum beschrijft Augustinus zijn memorabele audiëntie met de bisschop, waaruit hij begreep dat deze geen filosoof was en zijn literaire cultuur beperkt was.

Na deze grote desillusie vertrok hij naar Rome, destijds dé plek van aanzien en eer in het grote Romeinse Imperium, in de hoop hier de waarheid te ontdekken. In Rome werd hij leraar in de welsprekendheid. Hier ontmoette hij de grote leermeester Ambrosius, van wie hij sterk onder de indruk raakte. Aangetrokken door de predikaties van Sint Ambrosius verloochende hij de godsdienst van het Manicheïsme en bekeerde zich tot de Christelijke religie. Hij zag in dat de nimmer aflatende pogingen van zijn moeder Monica om hem van de waarheid van de Rooms-Katholieke Kerk te overtuigen, vruchten begonnen af te werpen. Monica, die haar zoon achterna reisde, en Ambrosius ontwikkelden een groot wederzijs respect voor elkaar. Monica poogtde haar zoon te overtuigen van het huwelijk, maar deze zag niets in het huwelijk. Toch beweerde hij niet zoals Ambrosius celibatair te kunnen leven en hij kreeg zelfs een zoon, Adeodato, met wie hij zich later gelijk zou laten dopen.

Uiteindelijk raakte Augustinus overtuigd van de waarheid van het Rooms-Katholicisme. Na een wonderbaarlijke genezing van een zeer pijnlijke ziekte, waarvan men zei dat hij bij het vallen op zijn knieën voor de Heer zich plots genezen zag, was hij rijp voor de doop door Ambrosius, die onder het toezien van vele toeschouwers en Monica, plaats had op 25 april 387 N.C. Moeder en zoon installeerden zich in Ostia, Italië, waar Augustinus een leven in strenge afzondering, gewijd aan de Heer startte. Al gauw stierf in hetzelfde jaar Monica, wiens lichaam door haar zonen aan God werd opgedragen.

Als theoloog geloofde Augustinus dat geloofswaarheden rationeel te doorgronden waren, maar hij benadrukte dat de mens voor zijn redding volledig afhankelijk was van Gods genade. Hij was een groot voorstander van de predestinatie-leer. Hij was een strijder voor de zuiverheid, het behoud en begrip van de Katholieke doctrine. Augustinus had veel aanhangers en stichtte de orde van de Augustijners. In 391 ontving hij heilige orders en beklom de bisschoppelijke zetel in Hipona, van waaruit hij de Christelijke wereld kennis liet maken met zijn autoriteit en deugden. Hij stierf op 28 augustus 430 in Hipona, Africa. De wijze geschriften van Augustinus hebben al eeuwenlang een enorme invloed gehad op de Westerse Kerk. Vooral zijn scherp geformuleerde ideeën over de erfzonde en de predestinatie. Velen zijn er verloren gegaan, maar niet zijn beroemde ‘los Confessiones’: de Belijdenissen. Zijn feestdag valt op 28 augustus.

 

Sinte Monica (332-387)

Monica werd geboren in 332 NC in Tagaste, Africa uit zeer gelovige ouders. Vanaf jonge leeftijd richtte ze zich geheel op de Heer en het Rooms-Katholieke geloof. Uit liefde voor de heidense patriciër Patricinio, besloot ze toch tot een huwelijk, waaruit twee zonen geboren werden, waarvan Augustinus een bepalende rol voor de rest van haar leven zou spelen. Ze bekeerde haar man en ene zoon tot het Christelijke geloof, maar Augustinus weigerde het Katholicisme als de enige waarheid te accepteren. Hij begon een grote zoektocht naar de waarheid en het geloof, waarbij zijn moeder hem eeuwig bleef ondersteunen. Ondanks haar vele tranen om de foute beslissingen die ze haar zoon zag maken, verzaakte ze nimmer in haar steun en vertrouwen in de intelligentie van haar zoon. Naast haar Christelijke taken van naastenliefde in Tagaste en Carthago, bad ze steevast alle vrije uren voor de bekering van Augustinus. Nadat ze in een droom bericht van boven had gekregen, en zoals een goede Afrikaanse in haar tijd geloofde ze in de voorspellende kracht van dromen, wist ze zeker dat op een dag haar zoon hetzelfde geloof als zij zou aanhangen. Volharding en moederliefde zijn de kwaliteiten waar ze om werd (en wordt) geloofd. Ze was er van overtuigd dat de verkeerde wegen die haar zoon insloeg een manier van God waren om hem van de enige waarheid te overtuigen, als een noviciado, een voorbereiding op de volledige geestelijke overgave.

Na de dood van haar man besloot Monica Augustinus achterna te reizen naar Rome. Het schip dat haar naar Milaan moest vervoeren, raakte in de problemen. Monica wist de bemanning ervan te overtuigen op de Heer te vertrouwen, omdat Hij haar had beloofd dat allen veilig op de bestemming zouden aankomen. Als een wonder ging prompt de wind liggen en werd de zee weer veilig begaanbaar. Aangekomen in Italië informeerde ze direct bij bisschop Ambrosius, over wie ze veel had gehoord, naar de voortgang van haar zoon. Er ontstond een groot wederzijds respect tussen beiden voor elkaars voorbeeldige leven en Monica verzochtt de bisschop haar zoon tot de doop te bekeren. Monica was zeer teleurgesteld toen ze vernam dat Augustinus niet wilde trouwen met het nobele meisje dat ze voor hem had uitgezocht. Verheugd vernam ze wel zijn voornemen zich geheel aan de dienst Gods te willen wijden, wat in 387 met de doop door Ambrosius werd bezegeld. Kort hierop raakte Monica ziek, maar zij zag haar taak op aarde als volbracht en verheugde zich erop zich bij de Heer te voegen. Na negen dagen ziekbed stierf ze op zesenvijftig jarige leeftijd in de aanwezigheid van haar beide zonen in hun huis in Ostia. Haar zonen droegen haar lichaam op aan de Heer in een sarcofaag.

Sinta Monica werd nooit door de Paus gecanoniseerd, maar wordt door de orde van Augustijners, als voorbeeldige moeder van de ordestichter, aanbeden en vereerd. Haar feestdag valt op de vierde mei.

 

Sinte Rosa van Lima ( 1586-1617 )

Sinta Rosa werd geboren op 20 april in Lima, Peru, als Isabel Flores de Olivia. Ze was een zeer mooi, intelligent en gevoelig meisje. Vanwege haar schone uiterlijk, noemde men haar Rosa. Vanaf jonge leeftijd bespeelde ze verscheidene instrumenten en hield ze zich met poëzie bezig. Ze was een groot liefhebster van de natuur en bracht een groot deel van haar leven door in de tuin van haar ouders. Deze ouders, van bescheiden Spaanse afkomst, wilden haar huwen met een nobele jongen uit de stad om in haar onderhoud te voorzien, maar Rosa weigerde verschillende malen, uit gronde van de persoonlijke voto de castidad die zij had afgelegd. Ze wilde zich volledig wijden aan God, de oratie en naastenliefde. Toen de mijnexploitatie van haar vader op niets uitliep, hielp Rosa intensief mee in het huishouden en de tuin om de moeilijke economische tijden het hoofd te bieden.  In 1606 schreef Rosa zich in in de Derde orde van Sint Dominicus en sindsdien begon ze uit devotie het habijt van de Dominicaners te dragen. Ze trok echter nooit in het klooster, maar leefde wel als een kloosterling in het hutje dat haar vader voor haar in zijn tuin had laten bouwen. Ze leefde arm, nederig, gehoorzaam en vol boetedoeningen. Hier hield zij zich lang in afzondering en ondervond talloze extasen. Haar faam van een heilige strekte zich snel over het land uit en vele wonderen werden aan haar toegeschreven. Men vertelde dat haar gezicht oplichtte als ze over de Heer sprak of in de aanwezigheid van het Heilig Sacrament. Vijftien jaar lang wijdde ze geheel haar leven aan de behoeftigen van de stad door apostolische werken, zelf gekweld door pijnen en ziekte. Ze bezocht de armen en zieken en onderwees zowel leken als gelovigen in het Katholieke geloof. Door haar boetedoeningen aan de Heer de offeren, hoopte ze op de bekering van velen tot het Evangelie. Ze leefde als een echt Dominicaanse naar de Regel van de ordestichter.

Op 24 augustus 1617 stierf Rosa in Lima en op haar begrafenis bleek haar immense populariteit. Ze ligt begraven in het Dominicanenklooster te Lima. Paus Clemens X canoniseerde haar patrones van Amerika op 12 april 1671 als de eerste vrouwelijke heilige in de Nieuwe Wereld. Ze wordt gezien als de patrones van tuinders en naaisters en beschermt de gewonden en zieken. Haar feestdag valt op 23 augustus.

 

Sint Dominicus de Guzmán ( 1170-1221)

Sint Dominicus was de stichter van de orde van Dominicaners in de dertiende eeuw na Christus. Hij werd geboren te Calaruega in Oud-Castillië, Spanje. Hij predikte het Rooms- Katholieke geloof in Zuid-Frankrijk vanaf 1204 ter bekering van de ketterse Albigenezen. Met een groep gelijkgezinden vormde hij in 1215 in Toulouse een koorherenstift, waaruit de orde van de Dominicaner predikbroeders voortkwam. De oorzaak die er toe bijdroeg dat Dominicus op prediktocht trok, was de noodzaak die hij voelde om de ketterij te bestrijden. Niet enkel door middel van het woord en het geschrevene, maar door middel van allerlei werken van dienstverlening.

Deze Eerste orde van Dominicaners werd al in 1216 door Paus Honorius III bevestigd. Deze monniksorde verkreeg het recht overal te prediken (los predicadores) en biecht te verhoren en werd in 1220 tot bedelorde verklaard. In principe baseerden de Dominicaners zich op de orderegel van Sint Augustinus, maar hieraan werd door de eerste groep van predikers rond Dominicus een lijst van nieuwe constituties of leefregels toegevoegd. Eerder stichtte Dominicus reeds een kloosterorde van Dominicanessen te Prouille: een groep van vrouwelijke religieuzen, die verbonden waren met de orde van de Dominicaners. Deze nonnen vormden de Tweede orde van Dominicaners en leidden een beschouwend kloosterleven. De nonnen van de Derde orde leidden een actief religieus leven, waarbij ze zich wijdden aan allerlei vormen van onderwijs, ziekenverpleging en sociale zorg.

Uiteindelijk is de orde van Dominicaners het ‘aristocratisch intellect’ van de Rooms Katholieke Kerk geworden: zij waren er op gericht de wetenschap om te zetten in een instrument van de waarheid, uitgevoerd in de naastenliefde en gebaseerd op de zuiverheid en het apostolaatwerk.

Op 6 augustus 1221 stierf Dominicus de Guzmán te Bologna en hij werd in 1234 heilig verklaard. Zijn feestdag valt op 4 augustus.

 

Sint Hiëronymus Sophronius Eusebius (347-420)

Sint Hiëronymus was een Latijns Kerkvader, geboren in 347 te Stridon in Dalmatië, Italië, uit een Christelijk gezin. Al op jeugdige leeftijd werd hij gekend en geëerd om zijn kennis en idealen. Hij was een zeer geletterd figuur en streef er naar de idealen van het ascetische leven in de praktijk te brengen. Nadat hij zich in 366 had laten dopen door Paus Liberius, bracht hij een lange tijd door in de woestijn van Calcis, zoekende naar innerlijke rust. Later in het Heilige Land studeerde hij Hebreeuws en in 379 werd hij te Antiochië tot presbyter gewijd en als secretaris van Paus Damascus I aangesteld. Hier startte hij in 382 zijn grote levenswerk, de ‘Vulgata’: de vertaling van de Bijbel, het Oude Testament, naar het Latijn. In 405 beëindigde hij dit omvangrijke werk. In 1546 op het Concilie van Trente werd deze versie tot de enige authentieke Latijnse Bijbelvertaling verklaard. In 385 stichtte hij in Palestina een klooster waar hij dertig jaar lang, tot aan zijn dood, in verbleef. Hij was een perfectionist van de orthodoxie en het kloosterleven. Hij hield zich onder meer bezig met de redactie van religieuze verdragen. Na de dood van Damascus I hoopte Hiëronymus Paus te worden, maar zijn vijanden, vroegere medebroeders, verhinderden dit.

Op 30 september 420 stierf hij te Betlehem. Zijn graf bevindt zich in het Santa Maria Maggiore te Rome. In 1295 werd hij door Paus Bonifacius VIII tot Doctor de Iglesia, Kerkvader, verklaard. Pas in 1370 werd de orde van de Hiëronymieten of Hiëronimianen opgericht, met als schutspatroon de Heilige Sint Hiëronymus. Deze religieuze orde kent als basis de orderegel van de Heilige Sint Augustinus, aangevuld met door Hiëronymus gemaakte aanpassingen. De orde bestaat enkel in Spanje en Amerika. Hiëronymus wordt gezien als de patroonheilige van al het wetenschappelijke en ascetische leven en als beschermer tegen oogziekten. Zijn feestdag valt op 30 september.

 

Sinte Paula (347-404)

Paula was de dochter van een adellijke Romeinse familie en werd geboren in het jaar 347 in Rome. Ofschoon haar ouders Christen waren werd het met de geloofsopvoeding niet zo nauw genomen. Toen Paula vijftien was huwde zij met de zeer rijke Romeinse senator Toxotius. Uit dit huwelijk werden hun vijf kinderen geschonken, een zoon en vier dochters. Toen haar man zeer vroeg stierf, Paula was pas 32 jaar jong, zocht ze steun in het gebed. Ze sloot zich aan bij een kring van weduwen in een daarvoor bestemd klooster. Zij zetten zich geheel in voor de naastenliefde. Bij dit werk ontmoette Paula de Heilige Hiëronymus, de secretaris van de Paus, die de geestelijke leider van de gebedsgroep werd. Toen in 384 haar geliefde dochter Blesilla overleed kreeg Paula een enorme klap te verwerken en alleen haar geloof kon haar overeind houden. In het jaar 385 besloot zij naar Palestina af te reizen, in navolging van de gevluchte Hiëronymus om zijn leerlinge te worden. Samen met haar dochter Eustochium vestigde Paula zich definitief in Bethlehem. Hier stichtten beide vrouwen uit het eigen vermogen een monnikenklooster, een nonnenklooster en een tehuis voor pelgrims. Ook voerde Paula een habijt in om het onderscheid tussen rijk en arm te verkleinen. Drie jaar lang, tijdens de bouw van de kloosters, verbleef Paula in een grot, niet ver van Christus’ geboortegrot en weigerde iedere andere vorm dan armoede en gebed. In het klooster verbleef ook Hiëronymus met zijn leerlingen en daarover had hij de leiding. Het vrouwenklooster werd geleid door Paula zelf. In haar leven moest zij al haar kinderen aan god teruggeven, alleen haar dochter Eustochium bleef haar behouden. Haar goede werken bleven niet onopgemerkt en weldra was zij een begrip in Palestina.

Op 26 januari 404 stierf Paula aan een pijnlijke ziekte in haar klooster in Betlehem, bijgestaan door haar enige dochter en spiritueel leider Hiëronymus. Haar begrafenis was een van de grootste volks toelopen uit die tijd. Hiëronymus heeft lofwaardig over haar geschreven. Dankzij hem weten wij meer van haar leven. Paula wordt gezien als de patroonheilige en beschermster in het bijzonder van weduwen. Haar feestdag valt op 26 januari.

 

 

Afbeeldingen van de patroonheiligen

 

 

Sint Augustinus Aurelius                                                                      Sinte Monica

 

 

Sint Dominicus de Guzmán                                                                              Sinte Rosa van Lima
 

 

Maagd van Guadalupe

 

 

 

Legende rond de ontdekking van de mole poblano in het klooster van Santa Rosa

 

Afkomstig uit: http://las-buenas-mesas.com/virreinato.html

 

 

 

La cultura española en México se inicia con la conquista, adquiriendo inmediatamente un hibridismo, producto de la intromisión de la cultura autóctona, tan vigorosa, que pronto ya no es española ni indígena, sino mexicana.

Tradiciones de unos y otros pueblos se mezclan; así como también costumbres y usos; entre ellos los culinarios, sabrosa combinación que va a encontrar en las cocinas monjiles novohispanas un variado y jugoso desarrollo.

“En las cocinas de los conventos y de los palacios se gestará lenta, dulcemente, como en las alcobas el otro, el mestizaje que cristalizaría la opulenta singularidad de la cocina mexicana”. Así lo describe Salvador Novo en su libro “Cocina Mexicana”.  Y como ejemplo tenemos la receta del mole poblano, creado por Sor Andrea de la Asunción, del Convento de Dominicas de Santa Rosa de Puebla, para el Obispo don Manuel Fernández de Santa Cruz y Sahagún, como agradecimiento por la construcción de un nuevo convento. A continuación transcribimos la receta, dada a conocer por la pluma de Don Artemio del Valle Arizpe.

“RECETA ROMÁNTICA DE SOR ANDREA”.

“La tarde anterior había mandado matar Sor Andrea un guajolote que engordaron en el convento con nueces, castañas y avellanas, y que destinaban para guisárselo al señor Obispo. En una bandeja estaban ya cortadas las piezas. Inspirada cogió Sor Andrea de un pote vidriado chile ancho; de otro, chile mulato; de una caja michoacana, negra y rameada, sacó chile chipotle; y de otra hizo una cuidadosa y nimia selección de rabioso chile pasilla. Secos y arrugados estaban todos estos chiles y crujían en sus manos como si estrujase las hojas de un viejo infolio. En una cazuela echó manteca, y cuando empezó a chirriar, los tostó en ella, y en un comal tostó también ajonjolí, revolviéndolo unciosamente con una cuchara. Cada granito subía su esencia olorosa por el aire, y todos juntos le unieron para tenderla por el convento por encima del perfume de las rosas del jardín y de la sutil fragancia que emanaba de la capilla doméstica, y de la que efluía de las chiquititas celdas.

De las orcitas talaveranas del limpio vasar fue sacando Sor Andrea clavos, pimientas, cacahuates, canela, almendras, anís,  y de un tarro tomó unas pulgaradas de cominos y empezó a moler todo eso, mezclándolo, en un  almirez que, con los acelerados golpes de la mano de cobre, cantaba festivo. Del tibor chino, azul y blanco, en que se guardaba el chocolate monjil, tomó dos tablillas y las juntó a los ingredientes que acababa de moler, y el almirez volvió, alegre, y tintinear persistente, con un claro repique de campana jubilosa. En otro almirez también la voz límpida, machacó tomates, cebollas, ajos asados, recogiéndose melindrosamente la manga del hábito para que no le quedara en ella ningún avillanado rastro cebollero.

Luego, todas las especias las juntó con este ajo y estas cebollas y con estos tomates y a su vez, mezcló todo ello con los chiles y con unas tortillas duras que sacó de lo hondo de una olla alta, panzuda y oronda como cura de aldea, y enseguida, con qué santidad, con qué unción fervorosa se arrodilló ante el negro metate; parecía  que iba a comulgar o a pedir una merced a la virgen.

Empezó a moler todas aquellas cosas. Subía y bajaba suave y rítmicamente el torso de la monja palpitándole las blancas tocas al subir y bajar sobre le metate la gruesa mano de piedra en que se afianzaban, frágiles, leves y blancas, las manos diligentes de Sor Andrea. Ya para caer la masa en espesa onda bermeja sobre la artesa, con el filo de la mano la recogía rápida, subiéndosela con ágil movimiento de la palma volviendo ésta hacia arriba, para ponerla enseguida encima del metate y seguir triturándola más finamente. Las monjas en todas esas operaciones que eran como epopeyas, la veían con estupor, con sonriente admiración y la madre sacristana, juntando las manos dijo: ¡Ay, madre mía, y que bien mole su reverencia! Un cándido alborozo de risa tintineó lozano en las bocas de las otras monjas por la evocación de la dulce sacristana. ¡Madre, muele, muele, no mole; madre por Dios!, repitieron todas en coro festivo y volvieron a derramarse las risas por la cocina, frescas y claras, en consonancia con los fulgores innumerables de los azulejos.

Hermana Sor Marta, con su gracioso lapsus liguae le ha dado vuestra reverencia nombre a este guiso que compongo con el favor divino. Mole se ha de llamar, aunque también sé que la palabra mole (molli) significa en Nahuatl salsa o guisado. Enseguida, en una reverenda cazuela de barro, de barro había de ser para que el perfume castizo se uniese delicadamente al de las viandas; una cazuela de barro, en la que ya se había derretido bastante manteca al calor de un fuego manso, en el que previamente se quemó romero y tomillo para alejar los malos espíritus, echó Sor Andrea aquella mixtura bermeja que hizo chirriar, reír largamente a la manteca con atropellada y amplia risa de ventura. Todo el convento estaba tiernamente embalsamado de una fragancia nueva, que salía a la calle en ondas adorables, y la gente que pasaba, adivinando en ellas un gran bien, las sorbía con ansioso deleite, se envolvía en ellas complacida, como una indulgencia plenaria.

De la olla en que con una papada de puerco se coció el guajolote, sacó varias jícaras de caldo espeso y desleyó en él la magnífica salsa que se estaba friendo entre las voces suculentas de la manteca, y cuando hirvió bien con ronroneo grave, adusto, puso en un plato de esa salsa fragantísima y con una cucharilla la fue dando a probar a cada una de las monjas.

Sor Andrea, después de repartir, sonriente, estas leves probadas echó en la salsa las piezas de guajolote, gordas sonrosadas y tiernas, y tras de otro hervor para que se embebieran de aquella salsa gloriosa, las acomodó en una rameada fuente de Talavera, poniendo en su borde tiernas y frascas hojas de lechuga, y entre cada hoja colocó con pulido melindre, un rábano picado en forma extraña y una rodaja de zanahoria.

Todavía la pulida mano de la monja sabia revoloteo la fuente espavoreando ajonjolí con mucho atildamiento por el rojo dorado de aquel manjar insigne, en el que quedaron los granitos como amarillas gotas de luz.

 

 

Afbeelding van de keuken van het klooster van Santa Rosa

 

 

Afbeelding van de keuken van het klooster van Santa Mónica

 

 

Afbeeldingen van de patios van de kloosters van Santa Mónica, Santa Rosa en San Jerónimo

 

 

Klooster van Santa Rosa

 

 

Klooster van Santa Mónica

 

 

Klooster van San Jerónimo

 

 

Horario binnen de vrouwenkloosters van Mexico volgens María Cristina Manzano Munguía.

 

Eigen samenvatting in vertaling van de tekst afkomstig uit: M.C. Manzano Munguía, !No solo por el llamado de dios se es monja!, Mexico D.F. 1995, 27-32.

 

5.00 uur: de gong of bel wordt geluid om de kloosterlingen te wekken; vervolgens start een stem het lied van recordatorio (herinnering); de kloosterlingen staan op en in het donker van de cel wordt de nachtkleding verwisseld voor het habijt; na een korte wasbeurt wordt de cel of slaapzaal opgeruimd.

5.30 uur: de gong luidt opnieuw, dit maal om het vertrek richting het oratorium aan te kondigen; ieder neemt de haar toegewezen plek in het oratorium in; bij kaarslicht wordt er in stilte gebeden, om na de bel hardop enige woorden te richten tot de eigen beschermheilige voor zichzelf en voor allen om deze dag in de activiteiten bescherming te ontvangen; vervolgens worden er lofzangen en psalmen gezongen en tenslotte leest een non een passage uit het Heilig Evangelie voor, waarna men in meditatie de ochtendoratie afsluit.

6.00 uur: de gong luidt om het einde van de ochtendoratie en het begin van de schoonmaakwerkzaamheden aan te kondigen.

7.00 uur: de gong kondigt de mis aan, waarin allen moeten assisteren; de priester gaat de mis in het oratorium voor; ieder volgt met respect de mis en zingt de gezangen mee; de priester geeft de commune voor de dag een gedachte of boodschap mee; de nonnen die de taak dragen voor de zorg voor het oratorium assisteren de priester tijdens de mis; de priester overhandigt de hostie en toont aan de aanwezigen het Allerheiligste (een grote hostie die het lichaam van Christus symboliseert); de mis wordt in stilte afgesloten.

7.30 uur: de kloosterlingen verlaten het oratorium en wijden zich aan de voorgeschreven taken in het klooster; voor hen die deze dag biechten, komt een biechtvader (soms de priester zelf) om van hen de zonden aan te horen die in de afgelopen week hebben plaatsgevonden; de priester ontvangt het ontbijt in de bezoekersruimte, door de kloosterlingen bereid.

8.00 uur: de gong luidt voor het ontbijt en ieder spoedt zich naar de eetkamer; na het dankgebed tot God wacht men tot de Moeder Overste de bel luidt voor de lectora die een lezing houdt; allen starten hierop met eten in een bepaald ritme en na twintig minuten luidt de bel het einde in van het ontbijt en wordt een laatste dankgebed opgezegd voor de ontvangen spijzen.

9.00 uur: allen starten hun dagelijkse werkzaamheden; iedere week is een non deze uren vrij om zich af te zonderen in gebed of met de priester te spreken.

11.00 uur: de gong luidt de les in de Heilige Geschriften in, gedoceerd door een priester; voor de nieuwe kloosterlingen staan er onder meer lessen in het Latijn op het programma.

12.00 uur: een kort gebed volgt tot de Heer (Sexta) in het oratorium, geknield op de vloer voor het Allerheiligste; hierop volgt de gong, die de lunch aankondigt, wederom aangevuld met lezing en dankgebeden.

12.30: na de lunch volgen twee uren van recreatie of vrije tijd; men onderneemt onder meer een wandelingetje, tuinieren, kunsten of handwerken in de tuin of wandelgalerijen; sommige nonnen konden een dutje doen, maar dit was verboden aan nonnen van slecht gedrag en aan de nieuwelingen als de novices.

14.30 uur: alle kloosterlingen verzamelen zich; terwijl een non een lezing houdt, zetten de anderen zich aan handwerkzaamheden als borduren, schoonmaakwerkzaamheden en kunsten.

15.00 uur: de gong wordt geluid voor het verzamelen in het oratorium om de Nona te bidden, het tijdstip van de dood van Jezus.

16.00 uur: de psalmen worden in een dienst tot God gezongen; vervolgens zetten allen zich aan de eigen taken in het klooster tot aan de bel van 1800 uur.

18.00 uur: in gepaste volgorde gaan allen in stilte weer het oratorium binnen, waar een bel de start van de gebeden inluidt; vervolgens wordt de rozenkrans gebeden in een bepaalde serie, nadat er een mysterie uit het leven van Jezus is voorgedragen; hierop wordt er uit het boek alma de la religiosa, ziel van de religieuze, voorgelezen waarin aanbevelingen staan voor nonnen om hun leven in de kloostercommune te beteren; vervolgens is er ruimte voor meditatie.

19.15 uur: de gong kondigt het einde van de meditatie aan; enige gezangen van het Heilig Sacrament worden gezongen en vervolgens gaat men in processie richting de eetzaal, al biddende de psalm van de dag; in de eetzaal herhaalt zich in het avondeten het ritme van de andere maaltijden in het klooster.

19.40 uur: na het beëindigen van de maaltijd is er tot aan kwart over acht weer enige vrije tijd en worden er de benodigde zaken geregeld voor de dag van morgen.

20.15 uur: de bel luidt en men keert terug naar het oratorium voor het bidden van de Completas (Voltooiingen), die worden afgesloten met het nachtgebed, waarin de beschermheiligen wordt gevraagd over hen te waken tijdens de nacht en hen van het Slechte te vrijwaren.

NB op de maandagen, woensdagen en de vrijdagen, wordt er voorafgaand aan de Completas een bel geluid voor de oefeningen van discipline (boetedoeningen), die in de grote zaal van de Verdieping worden gerealiseerd; er wordt een psalm gezonden, die verhaalt van zuivering van de geest door middel van opoffering tot God; met verschillende instrumenten zelfkastijden de kloosterlingen zich.

21.00 uur: de gong luidt de stilte in, die vanaf dat moment tot aan de volgende dag in acht gehouden moet worden; de kloosterlingen leggen zich zo spoedig mogelijk te rusten in de slaapzalen of -cellen, na samen een laatste nachtgebed opgezegd te hebben, waarin onder meer smeekbeden voor anderen worden opgezegd en de duivel wordt afgezworen, die tijdens de nacht kan verleiden; men wenst elkaar een goede nacht en een goede dood, opdat ieder zich spoedig bij God mag voegen.

 

 

Het wapen of embleem van de orde van Sint Augustinus
Zelfportret van Zuster Juana Inés de la Cruz

 

Afbeeldingen van monjas coronadas

 

 

Uit het klooster van Santa Mónica

 

Uit het klooster van San Jerónimo

 

 

Origineel van de Wil van bisschop Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún

Afkomstig uit: Jose V. Medel, El convento de Agustinas Recoletas del Título de Santa Mónica, hoy Museo de Arte Religioso, Mexico D.F. 1939, 30

 

“Papel que han de abrir las Mónicas luego que sepan mi muerte y no antes.

Hijas mías: mando en mi testamento que se saque mi corazón y se entierre en vuestro Choro, y con vosotras para que esté muerte donde estuvo cuando vivía, y para memoria de las que os sucedieren, en un retrato poned este rótulo: Hijas, rogad a Dios para que las continuas oraciones vuestras me saquen del purgatorio que temo más dilatado que en el cielo, si soy tan dichoso yo me mostraré también vuestro padre, pidiendo la Vigurosa observancia de essa casa.

Puebla de Los Angeles y Junio 20 de 1694,Vuestro Padre, vivo y muerto.”

 

“ Brief die de Mónicas moeten openen nadat ze mijn dood vernomen hebben en niet eerder. Mijn dochters: hierbij draag ik jullie op in mijn testament dat jullie mijn hart wegnemen [uit mijn lichaam] en [dit lichaam] begraven in jullie Koor en met jullie, opdat het in de dood is, waar het was toen ik leefde, en als herinnering voor hen die jullie opvolgen, plaatst in een schildering dit opschrift: “Dochters, bid tot God opdat jullie voortdurende oraties me uit het hellevuur halen, waarvan ik vrees dat die ruimer is [langer duurt] dan in de hemel, als ik zo gelukkig mag zijn, zal ik me ook jullie vader tonen en vragen om de Intense observatie van dit huis.

Puebla de los Angeles en 20 Juni 1694, Jullie Vader, levend en dood.”

 

 

Afbeeldingen van bisschop Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún en het relikwie van zijn hart

 

 

Het schilderij van de Virgen de Guadalupe uit het convento de San Jerónimo
Legende over de keuze voor Sinte Monica als patroonheilige van het convento de Santa Mónica te Puebla

 

 

 

Afkomstig uit Jose V. Medel, El convento de Agustinas Recoletas del Título de Santa Mónica, hoy Museo de Arte Religioso, Mexico D.F. 1939, 17-18

 

“No quiso el Seňor Obispo que el titular o advocación de esta casa fuese a su arbitrio, sino por suerte y habiéndola echado salió Santa Mónica, no le agradó al Seňor Obispo, por no haber sido Virgen esta Santa, ni vivido en clausura así, volvió a echarse la suerte hasta tercera vez y siempre salió la misma cédula, con lo que conoció ser de Dios esta elección y así le instituló Colegio de Santa Mónica.”

 

“De bisschop wilde niet dat de benaming of de wijding van dit huis willekeurig zou zijn, maar door het lot bepaald en na haar getrokken te hebben kwam er Sinte Monica uit, wat niet beviel aan de bisschop, omdat zij geen Maagd was geweest, noch in opsluiting [klooster] had geleefd, en hij herhaalde de loting tot drie keer toe en iedere keer kwam er dezelfde cedule uit, waarin hij de aanwezigheid van God in deze electie herkende en zo voerde hij de naam in van het College van Sinte Monica.”

 

 

Originelen van de Spaanse citaten uit de getuigenis van Zuster María de San José

Afkomstig uit: J. Muriel, Cultura Femenina Novohispana, Mexico D.F. 1994, 375-398

 

“No sabía yo escribir y le dije a Su Majestad, Seňor, yo estoy en el aprieto que la obediencia me manda que sepa escribir […] tú Seňor sabes cuantos aňos ha que estoy trabajando y porfiando a querer saber escribir […]. Seňor, para tí no hay imposibles, puedes hacer todo lo que quieras y así bien puedes hacer que yo obezca en saber escribir […]. Así lo hizo Su Majestad, que escriba todo cuanto quiero; pero el trabajo y fatiga que me cuesta, sólo Su Majestad lo sabe.”

 

“Me mandó que escribiese todo el tiempo que pudiese tener, sin tomar más de una hora de noche que sólo esta hora durmiese y todo lo demás del tiempo lo gastase en escribir. Yo le obedecí en esto y fui escribiendo de día y de noche. Luego que nuestra madre Priora supo esta orden del padre Cárdenas, que fue después de algún tiempo, cuando yo no podía a pasar adelante con tanto trabajo, le habló y dijó me alzase esta obediencia, pues era cosa que no se podía hacer.”

 

“Estando yo en la casa donde posé, el mismo día de su entierro, recogida con Dios en oración, sin saber cómo ni de qué manera, fui arrebatada en espíritu y me hallé en la misma reja del convento, aunque entonces no la era, sino colegio….”

 

“Cuando el Seňor comenzó a hacerme la merced de darme estos vuelos de espíritu o éxtasis (que todo es uno) la primera vez que me acaeció, fue en parte donde pudo verme la Prelada y algunas hermanas; éstas entendieron era algún mal de corazón, de los que suelen dar de repente. Quedé sin sentido como muerta; más con grandísima suavidad y deleite. Hizo la Prelada me llevasen en brazos al la enfermería […]. Al cabo pude hablar y pedir con las manos puestas a la Madre Priora, me dejase ir al retiro de la celda y no quiso, mandándome pasase la noche en la enfermería. […] El Seňor prosiguió continuando el hacerme aquesta merced, y nuestra Madre Priora no sabía ya qué hacer de mí. Las reprehensiones y riňas me daba era muchas y con mucho rigor y aspereza, y me amenazaba había de dar cuenta de estas cosas exteriores a nuestro Santo Prelado, para que pusiese remedio en ellas […]. Ir al confessionario a hablar estas cosas con el confessor, era para más congoja, porque si mal lo llevaba la Prelda, peor lo llevaba mi padre, y así anduve todo el tiempo que duró el hacerme el Seňor esta merced, en un mar de tribulaciones.”

 

“Llegué a comulgar, el día once de enero de mil setecientos y cuatro, sumamente fatigada del combate, que interiormente llevaba sobre los escritos: me parecía, que la hora de la muerte no he de tener otra cosa que más me atormente, y cause pena, que estos escritos. […] exclamé a su Majestad hecha un mar de lágrimas, y amarguras, pidiéndole no permita que yo le desagrade en estos escritos: que poderoso es para mover los corazones y que la obediencia me ordenase otra cosa.”

 

 

Originelen van de Spaanse citaten uit de getuigenis van Zuster María Anna Águeda

Afkomstig uit: M. Peňa ed., Lejos de aquí, lejos de los profano, Puebla 1999, 13-103

 

“Hace apenas dos meses que he ingresado al beaterio. En este lugar de recogimiento siento más frío. Acostada boca arriba, los brazos en los costados, creo saber qué es la muerte. Palpo un brazo y no siento la carne, sólo huesos. El confessor me tiene prohibido tocarme, sé que debo obedecerlo, pero esta noche la idea de la muerte me obsesiona.”

 

“Tengo miedo. Son tantas las cosas que quiero hacer, tanto banales como trascendentes, que me aterra la idea de morir sin haberlas llevado acabo. ? Hay en esto vanidad? Tal vez, pero lo cierto es que siempre quiero saber más y más.”

“La culpa es de nuestra madre Eva por haber comido del árbol de la ciencia. Por su pecado quedamos todos excluidos del paraíso y perdida nuestra inocencia.”

 

“Yo veía a Teresa salir de la habitación transfigurada, y me daba gusto pensar que yo también llevaría la misma cara de stisfacción. No quise mirarme al espejo para comprobarlo, lo que significaría un terrible acto de vanidad.”

“Cuando más entusiasmada me encontraba jugando a las escondidillas, por algún rincón aparecían los ojos de Teresa; no hacía falta ninguna palabra, de inmediato yo sentía la culpa y me paraba seco.”

 

“Las hermanas del beaterio no parecen sufrir estos desequilibrios que a mí me aquejan. Aunque no podamos hablar mucho, se notan contentas, sus ojos no demuestran otra cosa. Estoy deseando que esta noche termine, no me importa levantarme sin haber pegado los ojos. Ojalá llegue pronto la hora de maitines, para reunirnos todas en la capilla y orar. Le voy a pedir a Dios que aplaque estos ánomos que no comprendo de dónde me salieron. ?Será el maligno? ?O es Dios Nuestro Seňor que me pone a prueba?”

 

“Las beatas no cesan de azuzarme, me insultan y dicen qu soy una Sanguijuela. Al no poseer dote entré a este beaterio como último recurso, un convento para mí estaba vedado. Esto no quiere decir que mi alma no trate de volar y elevarse a los altares místicos. Aquellas que deberían ser mis hermanas, puesto que estamos todas en esta misma lucha contra el mal, no dejan de recriminarme.

[…] Para castigarme me encomendaron hacerme cargo de Concepción Elquerina, que así se llamaba la enferma. Nadie quería cuidarla.”

 

“Yo sabía todo esto, sabía qué hacer para llegar a ver a Dios, mi esposo amadísimo. Y sin embargo, tenía momentos en que no cooperaba. Mi alma hervía a causa de los gritos y el maltrato de mis hermanas. Entonces me daba penitencias, flagelaba mi cuerpo, lo cubría de cilicios, ayunaba hasta casi quedar extenuada y no era suficiente. Mi esposo no se me revelaba ni quería hablar conmigo.”

 

“A mí me bullía en la cabeza la idea de arreglar la casa y así las reformas no serían sólo cuestión de votos. Deberíamos cambiar y mejorar el edificio […]”

“En sueňos he vislumbrado el convento más excelso que uno pueda imaginarse. Cómo me gustaría que el nuestro resplandeciera totalmente.”

 

“Oh, muerte, ya que estás ahí, ten un poco de paciencia. No quiero morir aún, deseo ver terminado el convento. Cuando haya finalizado de escribir se me caerá la pluma […].”

 

 

Originelen van de Spaanse citaten uit de getuigenis van Zuster Alejandra Beatriz de los Dolores

 

Afkomstig uit: A.B. Martínez en E.T. Esquivel, El convento de San Jerónimo en puebla de los Ángeles, Puebla 2000, 81-128

 

“[…] se hallaba la Madre Ana de San Miguel impedida de poder andar y fatgada del pecho sin poder pasar alimento que no fuera líquido; […] La Madre Celadora de Constituciones, como hermana y Madre llena de caridad, le animó y ayudó a cargarla, para llevarla al Coro por estar actualmente armándose en él la concha en que se colocó ya nuestra Madre y Patrona María santísima de Guadalupe. La entraron arrastrando […] y como lo que más reluce en las Madres de este Convento es la caridad, la Madre Francisca de Padilla dijo al las Madres Cantoras que cantaran a mi Seňora el cántico de la Magnificat por dicha enferma y a ella le encomendó que tuviera fe. Al entonar el tercer verso […] hizo un gran estruendo y se paró con tanta fortaleza, que salió por su propio pie y se sentó después y comió como una buena y sana y quedó muy mejor. Bendita sea María Santísima.”

 

 

Originelen van de Spaanse citaten uit de getuigenis van Zuster Juana Inés de la Cruz

 

Afkomstig uit: J.A. Peňalosa, Alrededores de Sor Juana Inés de la Cruz, San Luis Potosí 1996, 15-94

 

“[….] como los ratos que dedico a mis estudios son los que sobran de los regular de la comunidad, esos mismos les sobran a las otras para venirme a estorbar; y sólo saben cuanta verdad es ésta los que tienen experiencia de la vida en común, donde sólo la fuerza de la vocación pude hacer que mi natural sea gustoso, y el amor que hay en mí y mis hermanas.”

 

“Entre todos los beneficios, debo a Dios un natura tan blando y tan afable, que mis religiosas me aman mucho por él, sin reparar, como buenas, en mis faltas, y con esto gutan mucho de mi compaňía.”

 

“Han llegado a solicitar que se me prohiba el studio. Una vez lo consiguieron con una Prelada muy santa y muy cándida que creyó que el studio era cosa de Inquisición y me mandó que no estudiase. Yo la obedecí […].”
 

home lijst scripties inhoud vorige volgende