Vrouwenkloosters in Puebla in de zeventiende en achttiende eeuw. (Nicole Tak)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

In 1690 schreef de toenmalige bisschop van Puebla, Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún, onder het pseudoniem van Zuster Filotea de la Cruz, de volgende brief aan Zuster Juana Inés de la Cruz van het klooster van San Jerónimo te Puebla.

 

Brief van Zuster Filotea de la Cruz aan Zuster Juana Inés de la Cruz[1]

 

Geachte Mevrouw:

Ik heb de brief gelezen, waarin u Eerwaarde Moeder de voortreffelijkheden van Christus weerlegt, die Eerwaarde Vader Antonio de Vieira in zijn ‘Preek van het Mandaat’ overdacht met een dergelijke fijnzinnigheid, dat aan de meest erudiete heren het heeft geleken dat [….] dit uitzonderlijke talent boven zichzelf is uitgestegen [….] Maar volgens mij, die zich over uw verweerschrift boog, zal men niet kunnen ontkennen, dat uw schrijfveer fijner is gesneden en dat zij [deze heren] zich erop zouden mogen beroemen zich weerlegd te zien door een vrouw, die eer doet aan haar sekse.

Op zijn minst heb ik de scherpzinnigheid van uw ideeën, de discretie van uw bewijzen en de krachtige helderheid bewonderd, waarmee u overtuiging aan het onderwerp leent; een kwaliteit onscheidbaar van wijsheid;[….]

Als, zoals u Eerwaarde Moeder zegt in uw brief, diegene die meer van God heeft ontvangen verplicht is meer te reciproceren, dan ben ik bang dat u Eerwaarde Moeder zelf tekort schiet in uw verantwoordelijkheid; want weinig van Gods creaturen danken meer ingeboren talenten aan Zijne Hoogheid, waarvoor men dankbaarheid [aan Hem] is verschuldigd, dus als u tot nog toe goed gebruik ervan hebt gemaakt (en ik moet wel denken dat dat het geval is bij iemand die een dergelijke religie belijdt zoals u dat doet) dan maakt u hiervan voortaan nog een beter gebruik. [….]

Ik onderschrijf niet de volksheid van hen die het gebruik van de letteren bij vrouwen veroordelen, sinds zo velen zichzelf hebben toegelegd op de literaire studie, niet zonder de loftuiting van Sint Hiëronymus. Het is waar dat Sint Petrus zegt dat vrouwen niet zullen onderrichten; maar hij verkondigt niet dat vrouwen niet mogen studeren om te kennen; want hij wilde enkel het gevaar van aanmatigend gedrag in onze sexe voorkomen, eeuwig geneigd tot ijdelheid. [….]

Brieven die arrogantie voortbrengen wil God niet in vrouwen; maar de Apostel [Petrus] veroordeelt dezen niet zolang ze de vrouw niet uit haar gehoorzame positie halen. Overduidelijk is voor allen dat de studie en de kennis uw onderdanige status behouden hebben, en dat zij u gediend hebben in het perfectioneren van de vaardigheden van gehoorzaamheid; want zoals de andere religieuzen hun wil offeren omwille van de gehoorzaamheid, zo houdt u Eerwaarde Moeder uw verstand in bedwang, wat het meest inspannende en het meest welkome offer is, dat iemand kan aanbieden op de altaren van de Religie.

Zoals deze beoordeling laat zien, is het niet mijn bedoeling, dat Eerwaarde Moeder haar begaafdheid verandert, maar dat u haar zou moeten verbeteren, door soms het Boek van Jezus Christus te lezen. […] U heeft veel tijd gespendeerd Eerwaarde Moeder aan de studie van filosofen en poëten; nu zou het juist zijn om uw bezigheden te perfectioneren en uw boeken op te waarderen. […]

De humane letteren zijn sleutels en bevorderen gewoonlijk de goddelijke letteren; maar ze moeten afgekeurd worden wanneer ze het bezit van de menselijke kennis van Goddelijke Wijsheid stelen, verandering aanbrengend in de vrouwen die bestemd zijn voor de dienstbaarheid. [….]

Het is niet gering, de tijd die Eerwaarde Moeder besteedde aan deze curieuze wetenschappen; gaat nu verder, […]; in de aanvulling van de verfijningen van de natuurlijke filosofie met de nuttigheid van de morele filosofie. Het is zo jammer dat een dergelijk groot verstand, zich op een dergelijke wijze verlaagt tot de tijdelijke aardse informatie, en niet verlangt door te dringen tot wat plaatsheeft in de hemel; sinds dat het is neergedaald tot de bodem, moge het niet nog verder afzakken en overpeinzen wat er plaats heeft in de hel. [….]

Ik ben er volledig van overtuigd dat, als u Eerwaarde Moeder, met de levendige verhandelingen van uw geest, u zich een idee vormt en schildert van goddelijke perfectie […] dan zou u op hetzelfde moment uw ziel zien baden in licht en uw wil ontvlamd en zoet gewond door de liefde Gods, opdat deze Heer, die u Eerwaarde Moeder zo overvloedig heeft begiftigd met positieve gunsten in het natuurlijke, zich niet verplicht moge zien om u enkel nog negatieve gunsten te verlenen in het bovennatuurlijke [hemel]; […]

Dit is aan u Eerwaarde Moeder gewenst, door iemand die, sinds uw hand gekust te hebben vele jaren geleden, verliefd is gebleven op uw ziel [….]. Moge Zijne Goddelijke Majesteit mijn smeekbeden verhoren en u Eerwaarde Moeder zeer heilig maken en u voor mij behouden in alle voorspoed.

 

Vanuit dit klooster van de Meest Heilige Drie-eenheid in Puebla de los Angeles,

November 25, 1690

 

Kussende de hand van U Eerwaarde Moeder, uw toegenegen dienares,

 

Filotea de la Cruz

 

We maken hier kennis met een brief uit 1690, geschreven door bisschop Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún van Puebla, onder het pseudoniem van Zuster Filotea de la Cruz.

De bisschop, een invloedrijke persoon in Puebla de los Angeles eind 17e en begin 18e eeuw,

is al enige tijd op de hoogte van de tijdsbestedingen van Zuster Juana Inés de la Cruz in het klooster van San Jerónimo (Sint Hiëronymus) te Puebla. Deze zuster hield zich in haar tijd bezig met de wetenschap en de kunsten en trad hiermee ook naar buiten toe, zodat de samenleving van haar bezigheden op de hoogte was. Josefina Muriel, een wetenschappelijk onderzoekster te Mexico, die zich vooral op de rol van vrouwen in de Mexicaanse maatschappij heeft gericht, beschrijft in haar werk Conventos de Monjas en la Nueva España (1946), Zuster Juana Inés de la Cruz als een non, die ondanks haar gelofte van afzondering, toch door haar intellectuele kwaliteiten intensief bij de maatschappij was betrokken.[2] Zij wordt overal beschreven als een zeer erudiete vrouw, begiftigd met vele talenten op vele vlakken. Muriel vertelt dat deze diversiteit en overvloedigheid van kennis niet publiekelijk geheim waren, ondanks dat ze als non was gebonden aan haar kloosteropsluiting (encierro monástico).[3] Zo was aldus de bisschop, als ook de hele geestelijkheid van Mexico, van haar werk op de hoogte en hier allerminst over verheugd. De problemen van de Rooms-Katholieke kerk in Mexico, problemen op het gebied van de beoogde evangelisatie van het volk, gingen immers niet onopgemerkt voorbij aan Zuster Juana. Menig toneelstuk, poëzie of proza van haar pen drijven enigszins de spot hiermee, bekritiseren de geestelijkheid,[4] terwijl de non zelf een zeer religieuze vrouw was en zij tegelijkertijd de Kerk en haar evangelisatiewerk heel hoog achtte.

Deze tweestrijd in Zuster Juana, tussen haar intellect en zelfeducatie enerzijds en haar verplichtingen als kloosterling anderzijds, speelden haar gehele leven een belangrijke rol. Zo ook in 1690, toen zij werd gevraagd door de Portugese pater en befaamd preker Antonio de Vieira om haar oordeel in een brief uiteen te zetten over een thema, waarover zij beiden van mening verschilden. Muriel zegt in haar studie, dat de non in eerste instantie het verzoek weigerde, maar uiteindelijk uit gehoorzaamheid aan een religieus superieur toch deze taak op zich nam.[5] Dit resulteerde in haar beroemde werk Carta Athenagórica, of de ‘Crisis over een Preek’, een titel, die later door de bisschop van Puebla aan de brief werd gegeven.[6] Zoals we in de brief hierboven van de bisschop van Puebla lezen, heeft ook deze de kritische uiteenzetting door Zuster Juana onder ogen gekregen. We zien in zijn brief dat hij de non enerzijds vleit met complimentjes over haar intelligentie en kwaliteiten en dat hij zijn bewondering uit voor de wijze waarop ze met de beroemde preker in discussie gaat. Anderzijds geeft hij haar een berisping vanwege de aard van zaken waar zij haar tijd mee vult. De bisschop maant haar in de brief, in plaats van zich te richten op de aardse filosofen, poëten en wetenschappers, haar talenten, door God geschonken, juist voor de Heer, voor religieuze praktijken aan te wenden. Hij beroept zich er op zich niet te scharen achter de volkse mening dat zij zich als vrouw niet met de letteren zou moeten bezig houden, wat we nu een antifeministische instelling zouden kunnen noemen, en zegt haar niet haar boeken te willen verbieden. Tegelijkertijd lezen we dat haar positie van vrouw een onderdanige en gehoorzame zou moeten zijn en de bisschop laat zeer goed doorschemeren dat zijn verzoek, zich enkel met Bijbelse studie bezig te houden, ingewilligd dient te worden.

Zuster Juana, in haar tijd en tot op heden bij velen bekend en vermaard vanwege haar uitzonderlijke wetenschappelijke inzichten en poëtische kwaliteiten, werd tegelijkertijd ook door tegenstanders in de samenleving aangevallen en dwars gezeten in het uitoefenen van haar talenten. Zoals Muriel het weergeeft in haar onderzoek naar vrouwenkloosters in koloniaal Mexico: “[….] toen in de brief [Carta Athenagórica] een motief werd gevonden om haar aan te vallen, grepen haar vijanden, welke geen anderen waren dan haar onbegripvolle vrienden, de gelegenheid aan om haar onder druk te zetten, zich voordoende of [haar] overtuigende van de goede wil om haar te helpen. De aanval van hen, haar vrienden, was datgene dat het hart van de religieuze het meest raakte, omdat zij een campagne opzetten, met het doel haar te verbannen uit ‘de wereld en haar ijdelheden’, waaronder zij haar studies en haar verzen beschouwden.” [7]

Dit citaat van Josefina Muriel is interessant voor dit onderzoek. De tegenstanders van Zuster Juana, die zich voordeden als haar vrienden (zoals de bisschop van Puebla) zetten haar onder druk om haar wereldse studie op te geven en zich met religieuze zaken bezig te houden. Dit thema, van de druk vanuit de koloniale maatschappij op een non in een vrouwenklooster in koloniaal Puebla, komt in meer algemene zin terug in dit onderzoek. Zoals we later in dit verslag zullen lezen over Zuster Juana Inés de la Cruz, was de positie die zij in haar tijd als non innam, zeer uitzonderlijk. Voor zover bekend uit de spaarzame kronieken en geschriften die er uit die tijd vanuit de kloosters in Mexico bewaard zijn gebleven, is zij de enige non geweest, die zich op een dergelijk intellectueel niveau heeft bewogen en naast poëzie ook kritieken heeft geschreven over maatschappelijke kwesties.[8] De vraag die rijst, waarom er niet meer nonnen zichzelf zo ontplooid hebben, lijkt enigszins beantwoord te worden door de brief van bisschop Fernández de Santa Cruz, die we hierboven uiteenzetten. De Kerk, hier in de persoon van de bisschop van Puebla, waarschuwt ervoor als non af te wijken van de voorgeschreven religieuze paden en als vrouw van de voorgeschreven gedragsnormen. Dat een dergelijke waarschuwing of berisping een grote betekenis had voor nonnen, blijkt wel uit het feit dat Zuster Juana, niet lang nadat deze brief haar bereikte, besloot haar studie op te geven om zich geheel aan het religieuze leven te wijden: “Door deze brief […] liet de eerwaarde non haar onsterfelijke schrijfveer schimmelen, die zoveel glorie had gebracht aan het Mexicaans grondgebied.” [9]

De invloed van de kerkelijke en ook de wereldlijke autoriteiten, in die eerste eeuwen na de komst van de Spanjaarden in Mexico onlosmakelijk met elkaar verbonden, op de nonnen in de vrouwenkloosters was groot. Ook de wijze waarop de samenleving van Puebla dacht over de invulling van de kloosterlevens van de nonnen, had een redelijke invloed op de nonnen in de kloosters van Puebla. Een non werd in die eeuwen gezien als het voorbeeld van hoe de ideale vrouw zou moeten zijn, volgens welke (Christelijke) voorwaarden zij haar leven hoorde in te richten, als de perfectie van alle vrouwelijke en Christelijke idealen. Wat deze partijen (Kerk, staat, volk) dachten over en verwachtten van de nonnen, was uiteraard zeer bepalend voor de inrichting van het kloosterleven door de nonnen, maar ook voor de perceptie die de nonnen zelf hadden over de invulling van hun rol als non binnen de kloostermuren te Puebla.

Bovengenoemde thema’s (zelfontplooiing, maatschappelijke en autoritaire druk, invloeden, verwachtingen en zelfperceptie) zullen aan de orde zijn in deze studie naar het kloosterleven van de nonnen in Puebla, Mexico, in de 17e en de 18e eeuw. Door ons in dit verslag te richten op vragen die uit deze thema’s voortkomen, zullen we trachten een antwoord te bieden op de centrale onderzoeksvraag of de centrale probleemstelling:

 

Hoe hebben de nonnen in Puebla de los Angeles in de 17e en de 18e eeuw invulling gegeven aan hun kloosterleven?

 

De thema’s van onderzoek zijn uitgewerkt tot de volgende deelvragen, die als een rode draad door het verhaal zullen lopen: Welke eisen en verwachtingen waren er vanuit de maatschappij met betrekking tot de vrouwenkloosters? Welke verschillen in de striktheid van de vrouwenkloosters bestonden er? Welke mogelijkheden tot zelfontplooiing boden de vrouwenkloosters? Welke vrijheden hadden de nonnen? Welke invloeden werder er op de vrouwenkloosters uitgeoefend? Hoe keken de nonnen zelf aan tegen de verschillende aspecten van hun kloosterleven? Kunnen we net als bij Zuster Juana bij andere nonnen vormen van actief of passief verzet terugvinden? De antwoorden hierop zullen hulp bieden bij het beantwoorden

In dit onderzoek is er studie verricht naar het kloosterleven van nonnen in Puebla, Mexico, in de 17e en de 18e eeuw aan de hand van primair en secundair onderzoek. Voor de eerste hoofdstukken van dit onderzoeksverslag, die zich op de algemene invulling van het kloosterleven richten, is er voornamelijk studie verricht aan de hand van de interpretaties van wetenschappers, die zich eerder al bezig hielden met het thema van vrouwenkloosters in Puebla en in Mexico. De vragen echter, zoals die gesteld worden in dit verslag rondom de centrale probleemstelling, zijn nog niet eerder in die vorm gesteld en onderzocht en kunnen een waardevolle aanvulling betekenen op eerder gepresenteerd materiaal door deze onderzoekers. Voor met name het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksverslag, dat zich richt op de zelfpercepie van de nonnen, is de informatie gebaseerd op primair materiaal, (autobiografische) geschriften uit vrouwenkloosters uit die periode. Voor deze informatie geldt: voor zover te achterhalen viel uit de schaarse primaire geschriften die voor ons bewaard zijn gebleven uit die tijd. Zoals we verderop in dit onderzoeksverslag zullen lezen, zijn in de 19e eeuw, toen de nonnen hun kloosters uit werden gezet volgens autoritaire verordeningen in Mexico, veel primaire geschriften uit de kloosterarchieven verbrand of verloren gegaan.

Een van de thema’s die aan de orde zijn in deze studie bij het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag, kwam eerder ruimschoots aan bod kwam bij de historici, die zich bezighielden met het thema van vrouwenkloosters in Mexico. Het betreft studies die zich richtten op de vraag naar de mate van mogelijkheden en vrijheden in de vrouwenkloosters van Mexico.We vinden in de verscheidene studies naar vrouwenkloosters in Mexico een tweetal standpunten terug als antwoorden op deze vraag. María Cristina Manzano Munguía buigt zich over deze twee standpunten in haar studie naar het kloosterleven van vrouwen in Mexico.[10] Ze beschrijft dat we enerzijds die wetenschappers vinden, die van mening zijn dat nonnen in het koloniale Mexico vanuit een onderdrukkende samenleving van mannelijke dominantie, na toetreding tot het klooster in een minstens net zo onderdrukkend religieus systeem binnen de kloostermuren belandden. Zo spreekt Marcela Lagarde in haar studie naar vrouwenkloosters van cautiverios, gevangenschappen van de nonnen.[11] Een klooster zou een gevangenis zijn, waar de vrouwen leefden voor anderen en niet voor zichzelf; onder de patriarchale macht van de Katholieke Kerk verloren de nonnen hun vrijheid, zelfbestuur en de capaciteit om beslissingen te nemen.[12] Anderzijds vinden we een groep van wetenschappers, die van mening zijn, dat de nonnen binnen de kloosters juist leefden voor zichzelf, dat zij bewust kozen voor een positie op het religieuze vlak. Van deze groep schetst Manzano Munguía het beeld van een groep feministische onderzoekers die het standpunt aanhangt van de voluntad de ser mujer, de wilskracht om vrouw te zijn.[13] In hun optiek zou deze wijze van religieus leven de nonnen juist bevrijd hebben van de confrontatie met situaties in het alledaagse vrouwenleven, die hen in hun ontwikkeling zou beperken, zoals het huwelijk, moeder zijn, de onderdanige positie aan de man, gebrek aan onderwijs, het familieleven en de huiselijke (re)productie.[14] Manzano Munguía onderschrijft zelf eerder de visie zoals Marcela Lagarde deze hanteert, door te vermelden (ook uit eigen ervaringen in vrouwenkloosters in het heden), dat de nonnen, zowel vroeger als tegenwoordig, zware fysieke arbeid verrichtten en continue moesten werken om maar niet te zondigen of slechte (seksuele) gedachten te hebben.[15] Bevrijdend wil zij het kloosterleven dus zeker niet noemen. Ook benadrukt zij, dat deze vrouwen nooit gelijke (literaire) kansen hebben (gehad), als bijvoorbeeld andere geestelijken, want het aspect van confinamiento, opsluiting, is bepalend vooral voor de vrouwelijke kloosters.[16] Manzano Munguía benadrukt echter ook, dat er nog veel meer diepgaand onderzoek verricht moet worden, naar de verschillende groepen en ordes van nonnen in Mexico, om een van beide posities te kunnen onderstrepen, hetzij uitsluiten.

Dit aanvullend onderzoek, dat Manzano Munguía adviseert, willen we gedeeltelijk invullen in deze studie naar het leven in de vrouwenkloosters van Puebla in de eerste eeuwen van koloniale overheersing. Bij de invulling van de vraag naar het kloosterleven van de vrouwenkloosters van Puebla in de 17e en de 18e eeuw, is het zeker ook van belang te kijken naar het thema van de mate van striktheid binnen de kloostermuren. We zullen ons onder meer bezighouden met deze vraag of vrouwen voor culturele zelfontplooiing over het algemeen goede kansen hadden binnen de kloostermuren (zoals in het geval van Zuster Juana), of dat we net als Lagarde kunnen spreken van een onderdrukkende positie (gevangenis) binnen de kloostermuren van Puebla?

De uitkomsten van dit onderzoek betekenen wellicht een aanvulling op eerder onderzoek naar de geschiedenis achter de kloostergebouwen, naar hoe kerkelijke instanties als vrouwenkloosters in het Mexico van de eerste koloniale eeuwen handelden, als een aanvulling op onderzoek in algemenere zin naar (de waarde van) Kerk en Geloof vanuit de huidige moderne tijd. Zoals Manuel Ramos Medina zijn studie naar de kloosters van de Carmelieten in Mexico rechtvaardigt: “Uit een fascinatie naar deze plekken (monumentale constructies, over het algemeen beschouwd als musea of ruines, waarin nonnen en broeders leefden) […] die groeit in een rationele wereld, die wellicht op zoek is naar waarden die in andere tijden effectief bleken te zijn.” [17]

Zoals aangekondigd in het voorwoord, is er gekozen voor drie vrouwenkloosters uit het Puebla van de 17e en 18e eeuw, als voorbeeldmateriaal bij het behandelen van het onderzoeksthema. In het komende hoofdstuk, in de introductie van de drie vrouwenkloosters, is te lezen waarom juist deze drie kloosters heel geschikt geacht worden om deze rol in te vullen. Het betreft de volgende kloosters, die in het vervolg van het verslag onder de Spaanse naam genoemd zullen worden: El Convento de Santa Mónica: het Klooster van Sinte Monica, El Convento de Santa Rosa: het Klooster van Sinte Rosa en El Convento de San Jerónimo: het Klooster van Sint Hiëronymus.

 

 

Hoofdstuk 1 Het koloniale leven in Mexico

 

De 17e en 18e eeuw was een periode waarin de meeste vrouwenkloosters van Mexico werden opgericht en invulling kregen. Dit was een zeer Christelijke en veeleisende tijd in de Mexicaanse geschiedenis. Om een beter beeld te krijgen van hoe deze tijd er precies uitzag, wordt in dit hoofdstuk in het kort geschetst wat er vooraf ging aan en plaats vond in die eerste eeuwen van de koloniale overheersing door de Spanjaarden van de kolonie.

 

 

1.1. La Conquista; de verovering van de Nieuwe Wereld.

 

De ontdekking van het Amerikaanse continent was niet gepland: de Spaanse ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus (1451-1506) was er op uitgetrokken in 1492 om via een westelijke zeeroute in het Oosten, in Azië aan te komen. Men had in Europa gehoord over de rijkdommen van de Aziatische landen als China, Japan en India. De Spaanse autoriteiten hadden twee redenen gehad om in deze landen geïnteresseerd te zijn,van economische en religieuze aard. Economische redenen waren het uitbreiden van de handelsmonopolies in de wereld, om de eigen Europese positie in de wereld te versterken. Vanwege de exotische specerijen en andere rijke materialen, zoals edelstenen en zijde, die in het Verre Oosten te verkrijgen waren, zette Columbus het plan op om als eerste Spanjaard het tot dusver mythische land India te bereiken. Hiervoor kreeg hij de hulp van de Spaanse koning, die naast deze economische redenen ook religieuze doelen te verwezenlijken had, namelijk de uitbreiding van het Europese Christelijke geloof op het Islamitische geloof van de destijds machtige sultans van het Byzantijnse rijk.

Een nieuwe, geldverslindende, kruistocht was op touw gezet. Hiervoor waren zowel nieuwe materiële rijkdommen als nieuwe zieltjes nodig, die men dacht in het Verre Oosten te vinden. De schepen van Columbus en zijn opvolgers belandden echter in het Westen, een toen nog onbekend wereld deel. In eerste instantie dachten zij aanbeland te zijn op Indiaas grondgebied en dus werd de aangetroffen bevolking ‘indianen’ genoemd Al gauw werd echter duidelijk dat men niet in India maar op onbekend grondgebied was aanbeland en begon men te spreken van een Nieuwe Wereld, die nog te verkennen en te veroveren viel.

In deze Nieuwe Wereld trof men naast een grote rijkdom aan goud en zilver, verwerkt in de machtige steden van met name de Azteekse bevolking, ook een grote rijkdom aan exotische gewassen aan. Columbus sprak erover het ‘Aardse Paradijs’ ontdekt te hebben en hij omschreef de inwoners ervan als ‘goede wilden’.[18] Volgens vele nieuwkomers in de Nieuwe Wereld waren de inheemsen wilden, irrationeel van nature, en zouden dus moeten worden bestuurd door rationele wezens.[19] Het inheemse volk was volgens de nieuwkomers uitermate geschikt voor bekering tot het Christelijke geloof. Twee van de eerste Spaanse veroveraars die in deze visie een belangrijke rol speelden, waren Núñez Cabeza de Vaca en Bartolomé de las Casas.) De Vaca belandde als expeditieleider tussen een groep indianen en schreef later over hen in zijn Schipbreukelingen dat zij zeer ontvankelijk bleken voor het Christelijke geloof [20]. Las Casas was een Spaanse Dominicaanse pater, die zich opwierp als de bekeerder, maar tevens de beschermer van de Indiaanse heidenen.[21] Dat deze bescherming nodig was, blijkt wel uit het feit dat van de oorspronkelijke inwoners die de Spanjaarden bij hun ontdekking aantroffen, de aantallen en culturen in de 16e eeuw vrijwel gedecimeerd werden, door het veroveringsgeweld, de goudkoorts en de meegebrachte ziekten van de conquistadores, de veroveraars.[22]

Uiteindelijk breidden de veroveringen in deze Nieuwe Wereld, nu het Amerikaanse continent, zich snel uit en verschenen er ook andere Europese groeperingen op het toneel. In navolging van Columbus kwamen andere ontdekkingsreizigers naar deze Nieuwe Wereld. In 1519 arriveerde Hernán Cortéz met een paar honderd avonturiers op de kust van wat nu Mexico is. Hij was er door de Spaanse regering op uit gestuurd om het Amerikaanse vasteland nader te verkennen.[23] Spoedig veroverde hij met zijn troepen de hoofdstad van de lokale bevolking, de Aztekenstad Tenochtitlán, waar hij in 1521 de koloniale hoofdstad van de door Spanje overwonnen overzeese gebieden stichtte, die we nu kennen als Mexico Stad.[24] De kolonie die werd gesticht in de veroverde delen van Noord- en Midden-Amerika werd door de Spanjaarden tot het vice-koninkrijk ‘Nieuw Spanje’ verklaard. Meer dan 300 jaar had het Spaanse koningshuis het bestuur hier in handen, destijds ongeveer dubbel de afmetingen in grondgebied dan van het tegenwoordige Mexico.

Er werd een samenleving opgezet, die in hiërarchie, taal, gebruiken en wetten die van het Spaanse koninkrijk moest evenaren.[25] De wetten van Madrid, uiteraard met lokale variaties, waren de wetten van Nieuw Spanje en de religie van Rome, ook met lokale aanpassingen, was de religie van Nieuw Spanje. Het directe bestuur en de controle vanuit het vaderland Spanje waren in de praktijk lastig; grote afstanden van zes tot acht weken over zee en de uitdagingen die de koloniale bestuurlijke en kerkelijke autoriteiten ter plaatse ondervonden wat betreft rijkdom en prestige, droegen bij in een verzwakking van de koninklijke autoriteit vanuit Spanje.[26] Toch was de cultuur die ontstond in de koloniale samenleving van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje in de meeste dimensies Spaans te noemen was.

 

 

1.2. Politieke, economische en sociale verhoudingen in Nieuw Spanje.

 

Al snel verspreidde het nieuws van de Nieuwe Wereld zich in het vaderland en spoedig arriveerden de eerste Spanjaarden, expeditieleden, handelaars en adellieden, om zich met de familie in de veelbelovende Spaanse kolonie te vestigen. Dit was mogelijk vanwege het snel groeiende, goed georganiseerde, transatlantische handelssysteem tussen de kolonie en het vaderland.[27] Al in de jaren ’70 van de 16e eeuw was de politieke en administratieve stabiliteit, die het onderkoninkrijk Nieuw Spanje tot in de 19e eeuw karakteriseerde, stevig gevestigd. Ook de sociale stabiliteit, gebaseerd op een raciaal bepaalde hiërarchie, was een opvallend kenmerk van de koloniale samenleving van Nieuw Spanje.[28]

In deze raciale hiërarchie stonden de Spaanse immigranten van het Iberisch schiereiland bovenaan de sociale ladder (espaňoles), onmiddellijk gevolgd door hun afstammelingen, geboren in de Nieuwe Wereld (criollos), daarop gevolgd door een snel groeiende groep van personen van gemengde raciale afkomst (mestizos en mulattos) en onderaan aan de ladder stonden de inheemse bevolking (indígenas) en de geïmporteerde Afrikaanse slaven (negros). Met de komst van de clerus, de Rooms-Katholieke geestelijkheid, werden al deze sociale groeperingen onderwezen in de kerkelijke en morele waarden door middel van de catechisatie, zoals van toepassing voor elke sociaal-raciaal bepaalde groep binnen de koloniale samenleving. De Spaanse jeugd werd daarnaast ook onderwezen in de kerkelijke en civiele posities, die toekwamen aan deze groep in de maatschappij.

Nadat het onderkoninkrijk of vice-koninkrijk Nieuw Spanje vanaf 1630 stevig was gevestigd ging het een lange periode in van stabiliteit en economische groei. Dit ging samen met een snelle bevolkingsgroei, ver weg van de onrusten en militaire conflicten die zich in het vaderland afspeelden. Ook al had de Spaanse Troon officieel de economische en politieke touwtjes in handen, het waren vooral de koloniale handelaren, mijneigenaren, landeigenaren en de lokale autoriteiten die de zaken draaiende hielden en die zich eerder door persoonlijk belang dan door koninklijke belangen lieten leiden.[29] De relatieve economische onafhankelijkheid van de kolonie ten opzichte van het vaderland, zorgde ook voor een solide basis voor politieke stabiliteit. Vanuit het perspectief van Spanje was het onderkoninkrijk Nieuw Spanje een succes verhaal en een belangrijke bron van koninklijke staatsinkomsten.

Mexico Stad was het financiële- en het handelshart van de kolonie. Omdat het grondgebied van de kolonie zo uitgestrekt was en de omvang van de bevolking zo snel groeiende, moest het centrale bestuur vanuit deze hoofdstad opgedeeld worden. De regering (gobierno) van de kolonie stond onder direct bestuur van de virrey, de vice- of onderkoning van de Spaanse Troon.[30] Voorts bestonden er diverse provinciale politieke eenheden of alcaldías. Deze werden bestuurlijk geleid door de alcaldes mayores, lokale burgemeesters of provinciale administratief- ambtenaren, op hun beurt bijgestaan door de regidores of wethouders. Inheemse dorpen die al voor de Conquista bestonden werden door de Spaanse Troon geaccepteerd en gehandhaafd. In elk dorp werd een inheemse bestuurder aangesteld, die met de Spaanse autoriteiten in contact stond.[31] In de jaren ’30 van de 16e eeuw bestonden er naast deze inheemse eenheden niet meer dan een dozijn Spaanse alcaldías. In 1624 waren deze uitgegroeid tot een aantal van 82. Door de grote afstand tussen het vaderland en de kolonie zag de Spaanse Troon zich genoodzaakt aan deze lokale autoriteiten meer gezag te verlenen, dan gewoonlijk was in Spanje zelf. In 1524 werd er een Consejo de Indios opgericht in het vaderland; een adviesraad over Nieuw Spanje of de Indiën, zoals men het nieuwe grondgebied de eerste tijd ook wel noemde. Deze raad was gevestigd in Spanje en gaf de koning advies inzake het koloniaal beleid. Het was eigenlijk de officiële koloniale regering in het vaderland.[32] Deze adviesraad zou zich twee eeuwen lang bezighouden met alle administratieve zaken en correspondentie die voor en met Nieuw Spanje geregeld moesten worden.[33] Het contact verliep meestal direct met de hoogste bestuurlijke autoriteiten in de kolonie: de onderkoning en de aartsbisschop, die beiden gevestigd waren rondom de plaza mayor, het centrale plein in de hoofdstad van de kolonie.

De aartsbisschop stond aan het hoofd van de Rooms-Katholieke autoriteiten en de gehele geestelijkheid. De virrey was verantwoordelijk voor alle bestuurlijke, civiel-administratieve als ook economische zaken in de kolonie. Tussen 1535 en 1808 waren er in totaal 44 onderkoningen, waarvan allen, op 3 criollos na, Spanjaarden waren van adellijke afkomst en met ruime administratieve, militaire en diplomatieke ervaring.[34] Op juridisch gebied werd de virrey bijgestaan door de audiencias, de hoger gerechtshoven of juridische adviesraden in de kolonie. Het patronaat of het beschermheerschap over de kolonie, dat rechtstreeks voortkwam uit de hoogste positie die de virrey in het onderkoninkrijk Nieuw Spanje innam, werd in de jaren ’70 van de 17e eeuw door de Spaanse Troon ingedamd. Deze verkocht aan lokale provinciale heren benoemingen, waarmee de macht van de onderkoning gereduceerd werd. [35] Ondanks dat al deze lokale autoriteiten zichzelf verrijkten via allerlei illegale zaken en hun macht tot op zekere hoogte uitbuitten, was hun betrokkenheid in de samenleving en in allerlei sociale en economische affaires dermate groot (onder meer door huwelijksbanden, verschillende bloedbanden en als pleegvaders of beschermheren) dat zij zeker niet ongevoelig waren voor allerlei lokale belangen.[36]

Zoals hierboven vermeld was ras of etniciteit bepalend voor de sociale positie in de samenleving.[37] Kleur was echter nog sterker bepalend: hoe donkerder van huidskleur, hoe lager op de sociale ladder, hoe lager de klasse. Kleur bepaalde ook de mate waarin men kon deelnemen aan allerlei activiteiten en posities in de samenleving en of er belasting betaald diende te worden. De indígenas moesten in ieder geval een bepaald tribuut betalen aan de Spaanse Troon en wie dit niet kon opbrengen, verviel in een vorm van schuldslavernij. De blanke bevolking, gevrijwaard van belastingen, werd gelijkgesteld met adellijk bloed. Veel blanken hadden uitgestrekte landerijen of fincas, waarop de inheemse bevolking te werk werd gesteld. Het systeem van encomienda (bescherming) bepaalde dat in ruil voor bescherming door de landheer de indígena of de negro op zijn land mocht wonen en naast de werkzaamheden op het land voor de beschermheer een eigen stukje land mocht pachten voor zelfvoorziening. Het systeem van encomienda [38] heeft lange tijd in dezelfde vorm voortgeduurd. Toen in de tweede helft van de 16e eeuw onder grote groepen van (vooral de inheemse) bevolking epidemieën slachtoffers eisten, konden de encomenderos hun landerijen nog verder uitbreiden omdat er meer land beschikbaar was gekomen.[39] Sommige mensen, als leden van de clerus zoals de Dominicaanse pater Bartolomé de Las Casas,[40] kwamen tegen deze ongelijkheden in de samenleving en met name de onderdrukte positie van de oorspronkelijke bewoners in opstand. De Spaanse Troon, uit angst voor gezichtsverlies, besloot hierop al in 1577 een algemeen verbod af te kondigen op de publicatie van werken over de pre-Columbiaanse bevolking, dat tot 1820 voortduurde.[41]

Toen het vermengen van de verschillende rassen goed op gang was gekomen in het onderkoninkrijk, voortkomend uit een tekort aan Spaanse vrouwen in de kolonie, vervaagden met het wegvallen van het strikte onderscheid in kleur tussen blank en zwart ook de strenge grenzen tussen de bevolkingsgroepen enigszins. De kinderen van Spaanse en inheemse ouders, mestizos, gingen een belangrijk onderdeel vormen van de koloniale samenleving, met name vanaf de tweede helft van de 17e eeuw. Wanneer zij door de vader erkend werden, gingen zij tot de groep van espaňoles of criollos behoren en anders tot een lagere klasse van mensen van gemengd bloed.

Nieuw Spanje was een heuse handelskolonie. Na de ontdekking van zilver bij de plaats Zacatecas in 1546, schoten de zilvermijnen in de kolonie als paddestoelen uit de grond. Het zilver werd geëxporteerd naar het vaderland en hiervoor kwam in ruil de import van textielen, als zijde, naar de kolonie. Deze basis van ruilhandel heeft stand gehouden tot in de 19e eeuw. Textiel was Nieuw Spanje’s meest waardevolle importproduct, hoewel slechts weinig mensen in de kolonie zich de stoffen konden veroorloven. De zilverproductie oversteeg zelfs die van een andere belangrijke kolonie van Spanje in de Nieuwe Wereld, die van Peru, bekend om de grote zilverproductie. Andere producten die de kolonie verlieten richting vaderland waren indigo en cochenille (verfstoffen), maïs, vanille, chili en andere pepers en tomaten. Later werden hier ook de export van tabak en cacao aan toegevoegd.

In de jaren ’60 van de 18e eeuw verslechterde door een snelle demografische expansie en inflatie in de kolonie de levensstandaard van de nog altijd groeiende groep inwoners. De Spaanse Troon hield zich voornamelijk bezig met economische belangen en wilde de grip op de kolonie nog versterken om de waardevolle bronnen van het land tegen buitenstaanders te beschermen. Vanaf de late 17e eeuw waren er dreigingen van andere Europese groepen ontstaan, die in de grensgebieden van de kolonie hadden getracht door te dringen. Tussen 1700 en 1707 hadden 50 Franse schepen zich met Europese goederen te Veracruz gevestigd om handel met de lokale bevolking te drijven. Als antwoord hierop door de Spaanse Troon volgden kleine oorlogen en expansie van het koloniale territorium.[42] Om het overzeese koloniale bezit nog systematischer economisch te exploiteren, had de Spaanse Troon in de 18e eeuw ingrijpende economische, politieke en militaire hervormingen doorgevoerd. Deze hervormingen werden in Nieuw Spanje vertaald als een wat liberalere economische politiek en een inperking van de macht van de Kerk.[43] De economische hervormingen bestonden uit beperkte vrijhandel binnen Spaans-Amerika en een verhoging van de belastingsopbrengst voor het moederland. De leidende sociale groep van de aristocraten werd door de opbloeiende economie sterker. De Kerk, die sinds de veroveringen door de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld altijd buiten de koninklijke controle was gebleven, had met de tijd een sterke, onafhankelijke macht gecreëerd. De Kerk had namelijk het bezit over uitgestrekte landerijen (meer dan de helft van de grond van Nieuw Spanje), veel onroerend goed in de steden, haar eigen kerkbelasting en een zeer grote invloed op de bevolking. Met de hervormingen van de 18e eeuw werd getracht de privileges van de clerus in te perken en de geestelijkheid onderhorig te maken aan de gecentraliseerde koninklijke rechtspraak.[44] De Spaanse Troon en de creolen profiteerden hiervan, omdat de macht en voormalig kerkbezit in handen kwamen van deze groepen.

In de 18e en de 19e eeuw stegen de onrusten die er al bestonden in de kolonie door de raciaal-maatschappelijke structuren nog verder door mislukte oogsten en een groei van de bevolking met meer dan 50 procent. De Spaanse Troon verwachtte dat de kolonie haar eigen kosten wel kon betalen. Hoewel deze in die tijd de grootste en rijkste aristocratie had van alle Spaanse koloniën, was het maar een klein aantal families dat in redelijke welvaart leefde; de meeste families leefden in de samenleving tegen het bestaansniveau aan. Deze sociale ongelijkheid lag in de wet verankerd en verscherpte nog in de 18e eeuw.[45] De Spaanse Troon geraakte steeds meer in conflict met concurrerende Europese groepen, met als gevolg dat in de kolonie de macht steeds meer in handen kwam van lokale autoriteiten, die elkaar beconcurreerden. De aristocratie, gevormd uit Spanjaarden en creolen, zag haar belangen van elkaar gescheiden raken. De midden klasse en lagere klasse hadden alle vertrouwen in de Spaanse Troon verloren en er ontstonden geluiden van een algehele opstand tegen het koloniale gezag. Uiteindelijk resulteerden deze in een strijd naar onafhankelijkheid van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje van het vaderland.[46]

Deze strijd werd versterkt door een groeiende opstandigheid en een politieke en sociale bewustwording van de inheemse bevolking. In 1810 was er een indiaanse opstand geweest, onder leiding van de priester Miguel Hidalgo (de ‘nobele bevrijder van de indianen’), die het begin zou zijn van het proces van onafhankelijkheid.[47] De creolen, bang voor volksopstanden uit de groeiende onrusten in de koloniale samenleving, zagen in een eventuele breuk met het vaderland hun kans schoon om allerlei politieke dromen en idealen te realiseren.[48] Zij besloten de politiek naar hun hand te zetten en er bestonden vergevorderde plannen voor een staatsgreep. Ondanks de vorderingen van opkomende bevrijdingslegers onder diverse bevolkingsgroepen, bestonden er nog voldoende Spaans-Amerikanen die een Spaans regime prefereerden boven een onafhankelijke staat met een onzekere politieke toekomst, met een eventuele bedreiging van de sociaal-economische status-quo. Opstanden werden door het vaderland de kop ingedrukt tot in 1822 een creoolse generaal Augustín de Iturbe de hoofdstad bezette en zich liet kronen tot keizer van een onafhankelijk keizerrijk. In 1823 stootten conservatieven, Spaansgezinden en republikeinen hem van de troon en werd het land verklaard tot republiek van de Estados Unidos Mexicanos met een nieuwe eigen grondwet.[49] Hiermee kwam er een einde aan drie eeuwen van Spaanse koloniale overheersing. Uiteindelijk zou in 1853 het grondgebied van de voormalige kolonie bijna gehalveerd worden door verlies aan de Verenigde Staten en worden tot wat we nu kennen als de republiek Mexico.

 

 

1.3. Positie van de Kerk in Nieuw Spanje

 

Vanaf het eerste begin van de verovering van de Nieuwe Wereld speelde de Katholieke Kerk een belangrijke rol. Het gezag van de Kerk ging hand in hand met het gezag van de staat in de Nieuwe Wereld. De geestelijke en de wereldlijke macht en ideologie waren volledig met elkaar vervlochten en vulden elkaar op gezagsgebied aan.[50] Een van de gezamenlijke doelen van de verovering was het prediken van het evangelie en de Christelijke levenswandel onder de inwoners van deze Nieuwe Wereld. In de Spaanse koloniën als Nieuw Spanje waren het vooral de Franciscaners en de Dominicaners die hierin waren betrokken.

De Jezuïeten maakten in deze kolonie een bijzondere dienst uit: deze monniken stonden onder direct pauselijk toezicht en het hoofd van de orde genoot bijzonder veel macht en aanzien binnen het Vaticaan. Ook hadden deze geestelijken veel invloed aan het Spaanse hof en andere Europese Katholieke koninkrijken. Jezuïeten traden vaak op als biechtvaders voor vorsten en hoge functionarissen en als leraren voor de intellectuele elite van Katholieke landen, zoals in Nieuw Spanje.[51] Uiteindelijk met de hervormingen van de 18e eeuw, zou deze positie door de Troon aangepakt worden in de Spaanse koloniën. De voornaamste taak van deze religieuze ordes, was het onder de inheemse bevolking bekend maken van het woord van Christus en de bekering tot het Christelijke geloof. Ook de geestelijke verzorging en controle van de conquistadores en de Spaanse immigranten van de Spaanse kolonie, behoorde tot hun taken.

Bij het treffen van de Meso-Amerikaanse volkeren en hun geloofsystemen, stonden de Europese missionarissen perplex van de complexiteit aan politieke en religieuze structuren die met elkaar verweven waren. Met name de complexiteit aan goden, aan wie menselijke offers werden gebracht, verweven in de dagelijkse levensstijl deed de missionarissen schrikken. Er wachtte de missionarissen een zware taak om deze bevolking in de 16e eeuw in de nieuwe kolonie tot het katholicisme te bekeren. Door zich echter snel de taal en cultuur van de inheemse bevolking eigen te maken en van visuele hulpmiddelen gebruik te maken, werden er toch relatieve successen geboekt. De indígenas zwoeren echter niet zonder meer hun traditionele pre-Spaanse godsdiensten af. Het heeft de Spanjaarden veel moeite gekost de voornaamste elementen van het Katholieke geloof ingang te doen vinden. In veel gevallen werden de traditionele godsdiensten en religieuze voorwerpen heimelijk vereerd. Bij de ontdekking hiervan konden de koloniale overheersers onverbiddelijk optreden en de heiligenbeelden en tempels en voorwerpen vernietigen.[52] Een gevolg van de botsing tussen beide religies was het zogenaamde syncretisme: een vorm van religie belevenis, waarin meerdere geloven en hun gebruiken en symbolen werden gecombineerd. Dit was voor de meeste missionarissen een onbewust gevolg, maar in sommige gevallen ook een bewuste aanpak door de missionarissen, om bepaalde aspecten van het Christelijke geloof sneller te kunnen introduceren.[53]

Op het algemene concilie van Trente (1545-1563), een kerkelijk beraad waar algemeen geldende disciplinaire maatregelen werden getroffen of bindende dogmatische uitspraken werden gedaan, werden er belangrijke hervormingen voor de christenheid doorgevoerd, die ook in Nieuw Spanje hun weerslag hadden.[54] Zo was er op dit concilie onder meer bepaald dat de Kerk middels de religieuze ordes de volledige greep had op zaken als huwelijk, begrafenis en het onderwijs in de samenleving. Dit gold zowel voor de Europese samenlevingen als de overzeese kolonieën. De Spaans-Amerikaanse universiteiten stonden onder toezicht van missionarissen, maar ook andere instellingen als de vele geestelijke colleges. De Kerk hield streng toezicht op de zuiverheid van de Katholieke leer. Net als in Europa werd in deze kolonie de Inquisitie hiervoor ingesteld. In 1570 werd deze institutie, ontworpen in Spanje om vormen van onorthodoxie en ketterij tegen te gaan, in de nieuwe kolonie ingesteld. De eerste inquisiteur zette zijn hoofdkwartier of Heilig Ministerie op op de plaza de Santo Domingo, plein van Sint Dominicus, te Mexico Stad, waar het zou verblijven tot in 1819.[55] De primaire functie van de Inquisitie was het bewaken van het Rooms-Katholieke Geloof en religieuze dogma’s. Individuen die zich schuldig bevonden aan acties waaruit een disrespect tegenover deze zaken bleek, werden voor het gerecht gesleept en bestraft. Officieel had het Heilig Ministerie van de Inquisitie in Nieuw Spanje geen jurisdictie over de inheemse bevolking, die in de 17e en eerste helft 18e eeuw nog ongeveer 50 procent van de bevolking uitmaakte, maar er zijn strafzaken bekend tegen indígenas in de kolonie. De koloniale onderkoning hoorde in theorie bij alle publieke strafzaken aanwezig te zijn, vanwege zijn symbolische functie van de representatie van Jezus op aarde, die recht spreekt.[56]

De invloed van de Kerk in de kolonie was het grootst in de plaatsen met de grootste aantallen Europeanen. Nadat de eerste missie-ijver onder de inheemse bevolking verflauwde, lieten de geestelijken de indígenas voor wat ze waren en trokken zich terug in de steden, waar ze zich graag lieten onderhouden door plaatselijke notabelen.[57] In de koloniale steden richtten de grote religieuze ordes fraaie kloosters en huizen met weelderige tuinen op.[58] Het geld hiervoor ontvingen zij uit de 10 procent kerkbelasting voor gelovigen en uit allerlei zakelijke activiteiten. De clerus hield zich ook bezig met het koloniale bankwezen: voor leningen tegen lage rentes kon men zich tot de geestelijkheid wenden. Als onderpand werd veelal onroerend goed in de stad of op het platteland gevraagd; hierdoor groeide op den duur het kerkelijke grondbezit aanzienlijk.[59] In de steden leefden de religieuze ordes betrekkelijk dicht op elkaar en beconcurreerden elkaar onderling, vooral in de begindagen van de kolonie, wat betreft het winnen van zieltjes of nieuwe leden voor de congregatie of kloosterorde.

Spoedig na de conquista of de verovering van de Nieuwe Wereld, waren met de Spaanse conquistadores ook de religieuze genootschappen naar de Nieuwe Wereld gekomen. Eén van de definiërende karakteristieken volgens The Oxford History of Mexico van het Nieuw-Spaanse katholicisme, was de aanwezigheid van vrouwelijke religieuze beoefenaars.[60] Tientallen kloosters voor vrouwen werden er in het koloniale Mexico opgericht, met name in de 17e eeuw. Manuel Ramos Medina beschrijft ons hoe deze religieuze genootschappen of kloosterordes reeds tijdens de Middeleeuwen ontstaan waren in Spanje als een antwoord op de sociale, politieke en economische behoefte om vrouwen op een bepaalde plek op te vangen.[61] Het stigma dat er sinds de Middeleeuwen rustte op het vrijgezel zijn, samen met het concept van eer, creëerden de noodzaak om alleenstaande vrouwen op een bepaalde plek op te vangen: het klooster. Voor hen die achterbleven zonder een huwelijksbinding, vrouwen die werden verlaten door hun echtgenoten die voor economische of politieke aangelegenheden op reis moesten, armen of wezen of voor hen die een roeping voelden tot een afgesloten leven, waren de kloosters en begijnhoven ideale plaatsen van opvang, die daarmee een grote dienst aan de maatschappij verleenden.

Machtige personen, vanuit economisch oogpunt, stelden zich op als de weldoeners van deze religieuze communes, wat betreft onder meer de levering van gelden, goederen en nieuwe leden (vaak uit de eigen familie) aan de commune. De eer van vele adellijke families hing in grote mate af van de stichting van een klooster en van het leveren van dochters, familie (doncellas) aan dit klooster, die hun gehele leven voor deze familie zouden kunnen bidden. Op die manier oefende naast de Kerk, die via de bepalingen van concilies de regels voor de kloosters bepaalde en bewaakte, ook de Spaanse adel een bepaalde mate van invloed uit op de kloosters en haar bewoonsters, en via de kloosters weer op de samenleving.

Verschillende van deze religieuze ordes voor vrouwen in Spanje, namen in de 15e eeuw geheel bezit van het Iberische schiereiland en spoedig ook van de rest van Europa. Veel van deze ordes kwamen met de conquista naar de Nieuwe Wereld en trachtten in de kolonieën voeten in de aarde te krijgen door kloosters voor vrouwen in de koloniale samenleving op te richten. Josefina Muriel biedt ons in haar studie naar de vrouwenkloosters van Nieuw Spanje een overzicht van de grootste religieuze ordes, waartoe vrouwen in deze kolonie konden toetreden.[62] In het komende hoofdstuk zullen we zien welke ordes in Puebla in de 17e eeuw vrouwenkloosters stichtten en hoe deze vrouwenkloosters functioneerden binnen de koloniale samenleving van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje.

In de 18e eeuw ging er een golf van hervormingsmaatregelen door de kolonie Nieuw Spanje, die niet alleen zoals we zagen de economische en sociale posities in de maatschappij ondermijnden, maar ook die van de Kerk; de praktijken van het katholicisme werden er door getroffen.[63] Ook de praktijken van de Inquisitie werden er door aangetast; de inquisiteurs werden in hun missie steeds minder succesvol door de hervormingen. Ideeën van de Verlichting en van revoluties elders in de wereld drongen door in de Spaanse kolonie en brachten grote onrust met zich mee. De inquisiteurs probeerden politiek-filosofische werken te verbieden en elk werk dat hun positie kon ondermijnen.[64] Sociale revolutionaire ideeën werden gelijkgesteld aan ketterij en het in gevaar brengen van niet alleen de zieltjes van de goede christenen maar van de gehele politieke stabiliteit in het land. De Inquisitie vervreemdde in haar missie steeds meer van de nieuwe ideeën van de Spaanse Troon. Wat orthodoxie definieerde was niet langer duidelijk in de kolonie. Met de voortgang van de tijd verzwakte de positie van de Inquisitie: haar ineffectiviteit in het beïnvloeden van de volksdevotie werd door haar verlichte tegenstanders aan de kaak gesteld en aangevallen.[65] Andere geestelijke autoriteiten werden ook aangevallen en de macht van de Kerk in de samenleving werd sterk ingedamd; de clerus was niet langer onaantastbaar. Tegelijkertijd werden er hervormingen doorgevoerd die de inheemse publieke riten en praktijken verboden en die het Spaanse onderwijs door de geestelijkheid stimuleerden.[66] Tot in de hedendaagse Mexicaanse samenleving is echter het syncretisme in inheemse en Europese religies voort blijven bestaan. Het grootste voorbeeld hiervan is de populaire verering van de Maagd van Guadalupe: deze Maagd, een inheemse versie van de Maagd Maria, is het algemene icoon van Mexico geworden.[67]

 

 

1.4. Positie van de vrouw in het sociaal-culturele leven

 

In de eerste periode van Spaanse koloniale overheersing van het land, toen de Spaanse aristocratie samen met de geestelijkheid het dagelijkse leven bepaalden, was de vrijheid van vrouwen in de Mexicaanse samenleving zeer beperkt. Francisco Lasarte schetst ons in het hoofdstuk De doorbraak van de vrouwen in De Eeuwige Ontdekking een duidelijk beeld van die beperkte vrijheid van de vrouw onder de koloniale overheersing in Spaans-Amerika.[68] De vrouwen hadden in deze periode nauwelijks toegang tot onderwijs en waren voorbestemd om echtgenote en moeder te worden. Het leven speelde zich voor hen vooral binnenshuis in de huishouding af. Volgens Lasarte vormden religieuze dogma’s een strikte scheiding tussen het openbare leven, waar de man de dienst uitmaakte, en het particuliere leven, waar de vrouw in de rol van echtgenote, moeder en gastvrouw deel van uitmaakte. Het gezag van de Kerk beperkte de vrijheid van de vrouw, die altijd onderdanig hoorde te zijn aan de man, omdat zij van nature een zwakker gestel had, (geschapen uit de rib van de man, zoals de Bijbel ons leert) eeuwig geneigd was tot ijdelheid en nieuwsgierigheid, (een eigenschap die had geleid tot de zondeval, doordat Eva de appel had geplukt) en van nature een verleidster was (Eva had immers Adam verleid tot het eten van de verboden vrucht). In de brief van de bisschop van Puebla in de inleiding, is te zien hoe deze persoon deze eigenschappen van de vrouw benadrukte.

Een van de meest overzichtelijke en complete studies naar de positie van vrouwen in het vice-koninkrijk Nieuw Spanje wordt geboden door Josefina Muriel in haar Cultura Femenina Novohispana. In deze studie stelt zij zichzelf het doel te bekijken hoe het sociaal-economische niveau was van de vrouwen die schreven in dit deel van de Nieuwe Wereld; welke mate van intellectuele zelfontwikkeling er bestond en wat er werd gelezen en werd verboden te lezen in deze periode. [69]

De mogelijkheden voor vrouwen om zich te laten onderwijzen, waren in deze periode beperkt tot particuliere scholen, ‘Amigas’ genaamd, tot colleges die door geestelijken werden geleid, tot beaterios of begijnhoven en tot kloosters, die hierin een belangrijke rol vervulden.[70] Uiteraard was er ook de keuze van zelfstudie thuis, voor zover er tijd was naast de huishoudelijke taken en er toestemming werd gegeven door de echtgenoot, ouders en overige familieleden.

Zuster Juana Inés de la Cruz uit het klooster van San Jerónimo was één van die vrouwen die in haar jeugd de mogelijkheden had gehad zich zelf te ontwikkelen aan de hand van boeken. Deze boeken echter, zo zegt Muriel, die het vice-koninkrijk Nieuw Spanje vanuit het vaderland bereikten, werden streng gecensureerd, opdat zij geen ketterijen jegens het geloof zouden bevatten, die de pas bekeerden of de goede gewoonten van de oudere christenen konden aantasten.[71] Voor diegenen die literaire interessen hadden, was er een beperkt aanbod aan boeken, maar wel van diverse genres: ridderromans, werken van de Griekse en Romeinse poëten en filosofen, de grote komedies en tragedies van de Grieken, Spaanse romans als Don Quijote, maar ook werken die de Latijnse taal, grammatica en retorica onderwezen. Verschillende historische overzichtswerken en met name de werken van filosofische, theologische en religieuze aard, werden door de missionarissen en de maestros van de colleges en de Amigas (privé-scholen) gepropagandeerd.[72] Werken van en over de Kerkvaders en de heiligen als uiteraard ook de Bijbel, werden gelezen door alle devote gezinnen en individuen. Zo werden kinderen van jongs af aan opgevoed met de normen en waarden van het Katholieke geloof.

Voor het verkrijgen van boeken was, zoals hierboven genoemd, toestemming en geld nodig. Vooral het eerstgenoemde vormde problemen. Volgens Muriel was het grootste probleem voor vrouwen niet alleen de kosten van de boeken, maar vooral ook de censura masculina, [73] de mannelijke censuur door vaders, echtgenoten, broers en biechtvaders, die een selectie maakten van wat er wel of niet geschikt was voor de vrouwen om te lezen. Zij waren immers degenen die over de uitgaven gingen, maar ook degenen die de boeken van hun reizen naar het vaderland konden meebrengen. Het resultaat was, dat met name de werken van religieuze aard voor de vrouwen werden meegebracht. Dit was weer een gevolg van het beeld dat men in de samenleving had van de vrouw, die hoorde te leven naar de religieuze normen van die tijd, wat vooral gold voor hen die de kloosters betraden.

Muriel schetst drie literair-culturele niveau’s, die vrouwen in de koloniale Mexicaanse samenleving konden behalen. Het eerste niveau was dat van de filosofie-theologie; het hield in dat men kon participeren in de literaire en culturele waarden van deze studies, die zich baseerden op de filosofisch-theologische verklaring voor het bestaan van de mens en zijn relatie met God. Een niveau dat theoretisch voor vrouwen in de samenleving wel haalbaar was middels de catechisatie, die verplicht was gesteld voor alle inwoners in de kolonie. In de praktijk echter bleek dit vaak lastig, omdat de lagere inkomensgroepen het zich nauwelijks konden veroorloven qua tijd en qua uitgaven zich op dit niveau behoorlijk te laten onderwijzen. Ook voor de hogere inkomensgroepen bleek het lastig dit niveau te halen, omdat de colleges en de Amigas geen gesystematiseerd programma van deze studies aanboden.[74] Vandaar dat vrouwen buiten de kloostermuren zelden tot nooit er toe kwamen over filosofisch-theologische thema’s te debatteren en schrijven. Bovendien werd er zelden een werk van een vrouw in de Mexicaanse samenleving gepubliceerd, wat wederom het resultaat was van de paternalistische houding van de kerkelijke en bestuurlijke instanties en van de dominantie van de mannencultuur, die de capaciteiten van vrouwen op literair niveau onderschatten.

Het tweede niveau dat vrouwen konden behalen op de literair-culturele ladder, was dat van het ‘basisintellect’; dit hield in dat vrouwen als meisje hadden leren lezen en schrijven en zich de basisregels van de rekenkunde hadden eigen gemaakt. Muriel vertelt dat er aan deze cultivo de la inteligencia, ontwikkeling van de intelligentie, ook een cultivo del corazón werd toegevoegd, een ontwikkeling van het hart, ofwel van de humanitaire werken [75]: menselijke deugden die onmisbaar waren voor een vrouw binnen haar gezin en de samenleving, zoals naastenliefde en communewerkzaamheden. In de colleges, de Amigas en de begijnhoven en kloosters, maar ook door privé-onderwijzers, werden deze kennis en vaardigheden die een vrouw in de creoolse samenleving behoorde te hebben, onderwezen. In dit niveau werd aan de vrouw een responsibilidad comunitaria gegeven, een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid binnen de samenleving. Indien goed ontwikkeld, zou die de vrouw doen opstijgen tot het prototype van deugdzaamheid en bewondering[76], zoals ook met de vrouwen in de kloosters gebeurde. Dit tweede niveau van literair-culturele ontwikkeling, was over het algemeen enkel toegankelijk voor vrouwen die van hogere of gemiddelde klasse of inkomensgroep waren, die konden betalen voor hun onderhoud in de Amigas, colegios, beaterios y conventos.

Tenslotte, als derde en minst toegankelijke stap was die naar het niveau van de cultura superior, ofwel de superieure cultuur; studies die werden afgelegd voor het bereiken van dit niveau, volgden uit de persoonlijke interessen van de vrouw.[77] Meestal gestimuleerd door de ouders konden de vrouwen zich toeleggen op de ontwikkeling van de eigen vaardigheden in bijvoorbeeld de kunsten, ambachten of het leren van een vreemde taal. De vrouwen konden hierin worden onderwezen door maestros particulares (particuliere onderwijzers), afkomstig van de colleges of de universiteit, die uiteraard niet toegankelijk was in die tijd voor vrouwen. Vaak waren het de jezuïeten, die binnen de colleges en de universiteiten van Mexico verantwoordelijk waren voor een stimulerend intellectueel klimaat[78], in ieder geval waren de onderwijzers op dit niveau altijd mannen. Middels lectuur konden deze vrouwen zich de humane wetenschappen eigen maken om zo met meer dignidad (deugdzaamheid) te leven en het hoogste doel te bereiken van het bovennatuurlijke (de hemel), waarvoor men was geschapen. [79]

Vanwege economische- en geografische condities was dit niveau toegankelijk voor een beperkt aantal vrouwen. Hiervoor dienden zij in de stad te wonen, of hier vanaf het platteland naartoe te trekken. De stad bood alle mogelijkheden tot culturele ontwikkeling; in de stad bevonden zich de beaterios en de conventos, waarbij met name de laatste een plek boden waar men de hoogste studie voor vrouwen kon bereiken. Op deze plekken werden de vrouwen onderwezen door paters en priesters, waar vaak rijke bibliotheken waren en waar door vrouwen werken werden geschreven, die werden gepubliceerd. Ook onderwezen de leden van de kloostercommune of van het begijnhof zelf aan de nieuwelingen, met name wat betreft de kunsten, ambachten en religieuze kennis en praktijken.

Volgens het Concilie van Trente (1545-1563) was bepaald dat de nonnen zich niet in de rurale zone in kloosters zouden vestigen (enclaustrarse); in de stad zouden ze veilig zijn tegen alle vormen van gevaar en onder betere omstandigheden om te leven, te midden van een maatschappij die hen economisch zou beschermen.[80] Een lichtend voorbeeld van vrouwen die voor deze cultura superior naar de stad trokken, is Zuster Juana geweest, die op zeer jonge leeftijd naar Mexico en Puebla toog.

Vele anderen hebben hetzelfde gedaan, hetzij vrijwillig, hetzij op aandringen van anderen.[81]

Uiteindelijk resulteerde dit erin, dat de vrouwen die toegang hadden tot het hoogste niveau van literair-culturele ontwikkeling in de 17e en de 18e eeuw, met name de religieuze vrouwen in de stad waren, afkomstig uit de groep van Spaanse conquistadores, die de culturele elite vormden.[82]

Uit voorgaande zou je kunnen opmaken dat voor vrouwen die zich literair wilden ontplooien en zich wellicht niet tot de huwelijkse staat aangetrokken voelden, de vrouwenkloosters in de kolonie een uitweg boden. Volgens Josefina Muriel bood zelfontplooiing in het schrijven meer perspectief binnen de kloostermuren dan buiten deze muren. Hiermee lijkt ze een stelling in te nemen in het in de Inleiding genoemde meningsverschil onder historici over de (literaire) mogelijkheden en de vrijheden in de vrouwenkloosters tijdens de koloniale overheersing. Haar standpunt sluit aan bij dat van die historici, die beweren dat vrouwenkloosters meer vrijheid en meer (literaire) mogelijkheden boden, dan de samenleving buiten de kloosters. Francisco Lasarte brengt hier tegen in dat de toetreding tot het religieuze leven in feite niets anders betekende dan het inruilen van de ene vorm van patriarchale onderdrukking voor de andere.[83] Hiermee lijkt Lasarte zich aan te sluiten bij die wetenschappers, die van mening zijn, dat nonnen in het koloniale Mexico vanuit een onderdrukkende samenleving van mannelijke dominantie, na toetreding tot het klooster in een minstens net zo onderdrukkend religieus systeem binnen de kloostermuren belandden.

Pas sinds de twintigste eeuw is er een start gemaakt met het in kaart brengen van de geschiedenis van de Spaans-Amerikaanse vrouwenliteratuur. Historici leggen zich steeds meer toe op de rol die vrouwelijke auteurs hebben gespeeld in de ontwikkeling van de Spaans-Amerikaanse literatuur en op de betekenis die de vrouwengeschriften en getuigenissen hebben (gehad) voor de Spaans-Amerikaanse samenleving. Zoals Lasarte zegt, is het literaire canon altijd overheerst geweest door mannen, met als gevolg dat vrouwen nooit meer zijn geweest dan een literaire subcultuur, die beperkt is gebleven tot de goed opgeleide vrouwen uit de hogere- en middenklasse.[84] Daartoe behoorden ook de vrouwen in de kloosters in koloniaal Puebla, die binnen de kloostermuren deze opleiding genoten. Met name in die eerste twee eeuwen van de Spaanse overheersing, waren de literaire mogelijkheden zeer beperkt en werd de vrouwenliteratuur niet gestimuleerd. De enige uitzondering op deze strikte beperking, volgens Lasarte, was de mystieke literatuur, geschreven door vrouwen die tot de religieuze Ordes toetraden.[85] De productie en eventuele publicatie van deze mystieke geschriften, werd sterk door de kerkelijke autoriteiten en de biechtvaders aangemoedigd en zelfs geëist.[86] Het vastleggen van de religieuze ervaringen in de vorm van visioenen had tot doel greep te houden op de religieuze ervaringen, zoals Lasarte het weergeeft, maar ook volgens Muriel om een traditie in leven te houden, die al uit de Middeleeuwen stamde, namelijk het bewaren van de getuigenissen van de mujer exemplar, de voorbeeldige vrouw, voor toekomstige generaties van nonnen.[87] Hoofdstuk 5 van dit verslag richt zich op deze vorm van vrouwenliteratuur.

Lasarte beschrijft ons hoe deze marginale positie van vrouwen, inferieur aan de man, pas veranderde in de 19e en de 20e eeuw, toen vrouwen de eerste passen voorwaarts zetten in onder meer het onderwijs en in politieke en culturele ontwikkelingen. Deze mannencultuur van dominantie over de vrouw is volgens Lasarte altijd een soort culturele absolute geweest. De mannen legden hun waarden op aan de vrouwelijke ‘ander’. De vrouwen zagen zich gedwongen te reageren op deze waarden en normen door zich ofwel hier aan te onderwerpen, ofwel door te trachten dit systeem omver te werpen.[88]

In het laatste hoofdstuk van dit verslag wordt bekeken aan de hand van de geschriften van nonnen uit Puebla uit deze periode in hoeverre deze vrouwen zich hebben onderworpen of juist hebben verzet tegen dit systeem van dominantie. Aan de hand van de getuigenissen van deze nonnen zal worden gepoogd een stelling in te nemen in de discussie rondom de mate van (culturele) vrijheid en mogelijkheden of de mate van onderdrukking en dominantie.

 

 

Hoofdstuk 2 Santa Rosa, Santa Mónica en San Jerónimo te Puebla

 

Inleiding

 

Alvorens over te gaan op de geschiedenissen van de drie voorbeeldkloosters te Puebla, bespreken we hier eerst hoe de stad Puebla werd opgericht, hoe de religieuze ordes naar deze stad kwamen en welke vrouwen er tot deze ordes toetraden.

Een legende over de stichtingsgeschiedenis van de stad Puebla draagt aan deze stad een goddelijke oorsprong toe. Enige engelen zouden naar de wil van God rechte lijnen aangebracht hebben op een door God aangewezen plaats, waar de straten van een nieuwe stad moesten worden aangelegd. Vandaar dat de stad officieel de naam draagt van Puebla de los Ángeles, stad van de engelen. De echte stichtingsgeschiedenis kent echter geen goddelijke oorsprong. Op de plek waar door Spaanse conquistadores op 16 april 1531 de stad Puebla werd opgericht [89], bestond al een indiaanse handelsroute, die leidde naar Cholula, een belangrijke inheemse tempelstad. Puebla werd opgericht op wat ook voor de Spanjaarden een belangrijk knooppunt van handelsroutes was: tussen Mexico Stad (tien jaar eerder boven op de Aztekenstad Tenochtitlán opgericht) en de kustplaats Veracruz, waar Hernán Cortez enige jaren daarvoor met zijn troepen aan land was gegaan.[90] De plek was bedoeld als een plek van bezinning en rust voor handelaars of pelgrims op doorreis, maar ook voor Spaanse landbouwers, die hun gewassen in de vruchtbare vallei van Puebla verbouwden en verhandelden in de stad. Men voegde daarom aan de naam Puebla república de agricultores espaňoles toe: republiek van Spaanse landbouwers.[91] Het idee van een volledige Spaanse republiek bleek in de praktijk echter onmogelijk haalbaar. Om de gronden te bewerken en de stad op te richten had men de hulp van indiaanse werkkracht nodig, afkomstig uit de omringende inheemse plaatsen. De geestelijkheid hield zich bezig met de oprichting van kerkelijke gebouwen en de bestuurlijke ambtenaren met het bouwen van woonhuizen, gemeentehuizen, straten en andere publieke werken.[92]

De voordelige positie van de stad, de mogelijkheid om van inheemse werkkracht gebruik te maken als van de natuurlijke middelen uit de regio, droegen bij aan een welvarende economie die van Puebla een stad maakte die werd beschouwd als de tweede van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje. In de 16e eeuw groeide Puebla met haar omringende vallei uit tot een van de grootste maïsmeel producenten van de Nieuwe Wereld, een product dat vooral aan de hoofdstad werd verkocht.[93] Cultuur en de kunsten bloeiden in de stad. Manifestaties hiervan, in het bijzonder vanuit impulsen door de Kerk, hadden plaats op grote schaal in tempels, kloosters en colleges, die zich snel na de oprichting door de hele stad heen vermenigvuldigden.[94]

Zoals elders in de Nieuwe Wereld was de sociale divisie in Puebla tussen de rijke, adellijke Spaanse plaatselijke machthebbers en de arme inheemse indígenas, autochtonen, duidelijk zichtbaar. In ruil voor de verleende werkkracht kreeg de inheemse bevolking onderricht in het Rooms-Katholieke geloof. [95] Kerkelijk en wereldlijk gezag waren vanaf het begin in de stad onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit verbond in het besturen van alle aangelegenheden van de stad had een grote invloed op het gehele sociaal-maatschappelijke leven. Nieuwkomers waren welkom in de nieuwe koloniale stad, maar ze moesten bewijzen dat ze ‘zuiver bloed’ (limpieza de sangre) hadden.[96] Dat wil zeggen, dat ze van Spaanse afkomst en van het Christelijke geloof waren. Deze Spaanse afstammelingen hadden in het hele vice-koninkrijk Nieuw Spanje een belangrijke rol op economisch en bestuurlijk vlak. Spaanse adellieden leverden ook in Puebla wereldlijke bestuurders, zoals de alcaldes en regidores, en geestelijke bestuurders, zoals priesters, paters en bisschoppen. Ook kwamen uit hun midden de vrouwen voor de kloosters voort, die een belangrijke rol vervulden in het vice-koninkrijk Nieuw Spanje en in de stad Puebla.

De Europese religieuze kloosterordes probeerden direct na de oprichting van Puebla in deze stad hun stempel achter te laten. Van de grote religieuze ordes vestigden zich in 1535 in Puebla de Franciscaners en Dominicaners, in 1550 richtten de Augustijners een eerste kerk en klooster op, gevolgd door de Carmelieten in 1586. De Jezuïeten, die in 1574 te Puebla arriveerden, kenden geen vrouwenkloosters. Deze monniken of paters speelden wel een belangrijke rol in de catechisatie en het intellectuele leven in de stad. In 1600 volgde de kloosterorde van Sint Hiëronymus. In de eerste drie eeuwen van het bestaan van Puebla vestigden nog enige minder grote ordes zich in de zich snel uitbreidende stad. In totaal werden er tijdens de koloniale overheersing van Mexico 57 klooster-communes voor vrouwen opgericht.[97] Het einde van de 16e, begin 17e eeuw is voornamelijk de bakermat geweest van de religieuze communes in het vice-koninkrijk Nieuw Spanje. Volgens historicus Jose V. Medel is juist deze periode in Nieuw Spanje ideaal geweest voor de oprichting van de kloosters, waarin het katholicisme zich op een hoogtepunt bevond en de religieuze activiteit bijna het gehele gemeenschappelijke leven absorbeerde. Zowel de civiele autoriteiten als werkzaamheden, educatie en de feesten waren alle ondergeschikt aan de religieuze belangen en schikten zich naar de privileges van de geestelijkheid.[98]

In Puebla werden er in die eerste periode van koloniale overheersing een elftal vrouwenkloosters opgericht. Puebla is hiermee één van de steden in de Nieuwe Wereld waar de meeste vrouwenkloosters tegelijkertijd hebben gestaan. De historische gegevens die we tot onze beschikking hebben rondom deze kloosters, verdienen tot op heden nader onderzoek en aanvulling. Duidelijk wordt wel uit de spaarzame gegevens, dat de kloosters en de inwoonsters hiervan een grote betekenis hadden in die begintijd en ook in later tijden voor de samenleving, gegeven dat deze kloosters van vrouwen in Puebla, op vele wijzen handelden als ‘…agentes consolidadores de la sociedad criolla. [99] Het waren vooral de Spaanse vrouwen zelf van de eerste generaties geboren in het vice-koninkrijk Nieuw Spanje (criollas), die zich beijverden voor de oprichting en invulling van het kloosterleven in de stad Puebla. Zij zetten zich naast hun religieuze taken onder meer in voor het aanbieden van tijdelijk onderdak en educatie aan (blanke) vrouwen alvorens deze een huwelijk aangingen. Ook leidden zij meisjes op (tot non) en onderwezen hen in verschillende kwaliteiten. Zo werd de samenleving gediend en werden de kloostergemeenschappen in Puebla geconsolideerd.[100]

Welke vrouwen werden er in die eerste eeuwen van koloniale overheersing tot de religieuze ordes voor vrouwen toegelaten? In die eerste periode waren het enkel de Spaanse vrouwen van limpieza de sangre die de kloosters te Puebla betraden. Het motief hiervoor was dat de Spaanse adel in de Nieuwe Wereld enkel, zoals op alle vlakken in het maatschappelijke leven, deze meisjes (hun dochters) in staat zagen de Christelijke en morele deugden te vervullen, tot dochters en echtgenotes van Christus te worden[101] en de goede costumbres te onderwijzen aan andere meisjes.[102] Het betrof in de eerste plaats espaňolas, meisjes afkomstig uit het vaderland en later werden noodzakelijkerwijze ook de criollas of creoolsen toegelaten, vrouwen die van Spaanse afkomst waren, maar geboren op het Mexicaanse grondgebied. Deze Spaanse en creoolse vrouwen ontwikkelden volgens Ramos Medina religieuze communes, die eigen karakteristieken hadden en soms duidelijk verschilden van die van het vaderland.[103]

Vanaf eind 18e, begin 19e eeuw traden ook de mestizas, vrouwen die van gemengd bloed waren, en zelfs de indígenas, vrouwen van de inheemse bevolking, toe tot de religieuze kloostercommunes. Het eerste indígena klooster, bestemd voor vrouwen afkomstig van de inheemse adel, werd opgericht door Pater Juan in Mexico Stad in de 18e eeuw.[104] Deze vrouwen vormden een belangrijke groep binnen de Mexicaanse cultuur. Door deze vrouwen naar Europese gebruiken in de kloosters een voorbeeldrol te laten spelen voor de samenleving zou het doel van de kerstening, van zowel de inheemse bevolking als de verdieping van het geloof onder de eigen groep, nog beter en sneller bereikt kunnen worden.

De nonnen waren onder meer bepalend voor de educatie van meisjes in de samenleving, maar ook voor andere sociaal-maatschappelijke functies. Het aanzien van de nonnen in de koloniale samenleving was groot. De maatschappij zag in deze vrouwen de vervulling van de voorbeeldige vrouw (mujer ejemplar): devoot, plichtsgetrouw, maagdelijk, apostolisch, naastenliefhebbend en bovenal in staat zich geheel te wijden aan de Heer en aan de bescherming van alle zielen. Manzano Munguía spreekt over de bovenmenselijkheid van nonnen, die zichzelf bovenwereldse doeleinden stelden, onder meer een beter menselijk bestaan, het bereiken van de verlangde vrijheid en het zich voegen in een hemelse plaats bij de heiligen.[105] Kloosters waren in die zin zeer geliefd bij de samenleving in die tijd, dat ze een plek boden waar de hoge aspiraties van de doncellas cristianas, om dergelijke doeleinden als religieuze vrouwen te bereiken, verwezenlijkt konden worden. Ook dienden ze als opvangplaatsen voor vrouwen, waarmee ze de civiele maatschappij een dienst verleenden.[106]

Een dergelijke positie van religieuze vrouw in het klooster was niet voor iedereen als vanzelfsprekend weggelegd. Om te worden tot een dergelijke vrouw moest er heel wat overwonnen worden. In dit onderzoeksverslag zullen we zien welke stappen de vrouw in Puebla moest afleggen om tot de invulling van een voorbeeldige non te komen; hoe het leven binnen de kloostermuren er aan toe ging en hoe zij hier zelf tegen aankeken. We zullen zien dat deze periode van la vida colonial con su tradicional rigidez, [107] het koloniale leven met haar traditionele striktheid, zeer bepalend is geweest voor de vorming van de kloosters en haar inwoonsters in Puebla en voor de beeldvorming rondom deze vrouwen, die tot in de huidige tijd van grote betekenis is (geweest).

 

 

2.1. Introductie van de drie voorbeeldkloosters

 

Onder de elf kloosters die in de eerste eeuw in Puebla werden gesticht, bevonden zich die van Santa Mónica en Santa Rosa, waarvan de gebouwen tot op heden relatief goed bewaard zijn gebleven, en die van San Jerónimo, waarvan slechts enige overblijfselen ons resten. Deze gebouwen kennen in het heden alledrie niet meer hun originele functie. Deze drie kloosters zijn gekozen voor dit onderzoeksverslag als voorbeeldfunctie bij de vraagstelling, vanwege onder meer de centrale rol die ze in hun tijd en tot op heden innamen in de samenleving van Puebla. Destijds als een instantie die bepalend was voor een omvangrijke groep vrouwen uit de samenleving van Puebla, wat betreft onder meer opvang, educatie en predikatie. Tegenwoordig als instanties die bepalend zijn op het gebied van historische en culturele educatie (musea), als op het gebied van apostolaatwerk in de samenleving (San Jerónimo) en uiteraard als cultureel erfgoed. Daarnaast viel de keuze juist op deze drie kloosters als voorbeeldfunctie in het verslag, vanwege de relatief rijke omvang aan primair materiaal dat bewaard is gebleven uit de kloosters zelf, in verhouding tot uit de andere vrouwenklooster te Puebla. Over de oorzaken hiervan en over deze primaire geschriften uit de kloosters wordt meer informatie geboden in hoofdstuk 5. Ook is er door verschillende onderzoekers reeds studie verricht naar deze drie kloosters, wat het werk voor dit onderzoek in die mate heeft verlicht, dat er geen omvangrijk archiefonderzoek meer verricht hoefde te worden omtrent deze kloosters, waarvoor uiteraard ook de kennis, de tijd en het geduld nodig zijn om de oude Spaanse handschriften te ontcijferen. Er kon dus gebruik gemaakt worden van bestaande theorieën en feiten en van vergelijkingsmateriaal, om de vragen van dit onderzoek spoediger en beter te kunnen behandelen.

Onderzoekers die zich reeds bogen over het thema van vrouwenkloosters in Mexico, waren onder meer Josefina Muriel, María Concepción Amerlinck en Rosalva Loreto López.[108] Ook de vrouwenkloosters van Puebla zijn eerder aan historisch onderzoek door enige wetenschappers onderhevig geweest. Melitón Salazar Monroy en Cecilia Vázquez Ahumada richtten zich met name op het klooster van Santa Mónica.[109] R.P. Rogelio Montenegro Quiroz en Mayra Pérez Sandi Cuen hielden zich beiden met authentieke kloostergeschriften uit het klooster van Santa Rosa bezig.[110] Wat betreft het klooster van San Jerónimo, waren het Alicia Bazarte Martínez en Enrique Tovar Esquivel die een uitgebreid onderzoek naar de complete historie van dit klooster verrichtten.[111]

Belangrijk in de keuze voor de drie voorbeeldkloosters, was ook het grote onderscheid in de mate van striktheid van de kloosterorden. Het klooster van San Jerónimo behoorde tot de religiosas calzadas (geschoeide nonnen) die een vida particular (particulier leven) leidden tot aan de hervormingen van eind 18e eeuw. De kloosters van Santa Mónica en Santa Rosa behoorden tot de religiosas descalzas (ongeschoeide nonnen) die een vida común (gemeenschappelijk leven) leidden.

In hoofdstuk 3 bespreken we de belangrijkste verschillen tussen deze vormen van striktheid in het kloosterleven van de vrouwenkloosters. Tenslotte moet vermeld worden dat er een keuze is gemaakt voor drie van de elf vrouwenkloosters van Puebla als voorbeeldmateriaal, omdat een groter aantal aan kloosters als voorbeelden het onderzoeksverslag wellicht niet ten goede was gekomen in de duidelijkheid en wat betreft de omvang. Om het geheel duidelijk en kompact te houden is er voor deze drie voorbeeldkloosters gekozen, die mijns inziens goed kunnen worden gebruikt als de concentratie van algemene waarheden, die voor de vrouwenkloosters van Puebla in die tijd golden.

In het volgende deel volgt een overzicht van de geschiedenis, de kloosterregels en de patroonheiligen die golden voor de drie voorbeeldkloosters te Puebla. Per paragraaf wordt naar één van de drie voorbeeldkloosters gekeken hoe deze thema’s voor het betreffende klooster golden. Deze thema’s zijn om de volgende redenen van belang in het onderzoek naar het kloosterleven van de nonnen te Puebla in de 17e en 18e eeuw: door een korte schets te geven van de geschiedenissen worden de voorbeeldkloosters van dit onderzoeksverslag geïntroduceerd en wordt er een eerste indruk van het begrip vrouwenklooster in koloniaal Puebla neergezet. De kloosterregels zijn van groot belang voor de inrichting van het kloosterleven in de vrouwenkloosters te Puebla, zoals in alle kloosters elders ter wereld. Onder kloosterregels, -statuten of -constituties verstaan we de verordeningen, interne regels of de ‘wetten’ van het klooster, waarnaar de nonnen behoorden te leven. Kloostercommunes met dezelfde kloosterregels vormen samen een kloosterorde, die weer onderhevig is aan de orderegel (Regel). Deze Regel is opgesteld door degene die de orde heeft opgericht, meestal een monnik of Kerkvader, en bepaalt de basis van het kloosterleven van alle kloostercommunes binnen diezelfde orde, zoals welke geloften de leden van deze orde moeten afleggen.[112]

Wat betreft de patroonheiligen, is het van belang te weten dat deze een grote invloed hadden op het leven van de nonnen in de kloosters. Patroonheiligen zijn heiligen of engelen die door groepen of personen binnen de Rooms-Katholieke kerk worden aangeroepen als speciale beschermer van het individu of de groep. Deze patroonheilige wordt vereerd en te hulp geroepen bij ziekten of noden.[113] De levens van de patroonheiligen die de beschermers waren van de drie voorbeeldkloosters te Puebla, waren in belangrijke mate bepalend voor de levens van de nonnen, ofwel een voorbeeld dat gevolgd werd door de nonnen in het dagelijkse leven. De kloosters kwamen op de volgende wijze tot de keuze van hun patroonheiligen: de heilige of Kerkvader die de orde had opgericht was automatisch een patroonheilige voor de nonnen. Ook de heilige naar wie het klooster werd vernoemd werd aangesteld als beschermheer of beschermvrouw over specifiek dat klooster. Hoe men tot die patroonheilige kwam, wie de naam bepaalde van het klooster, wordt niet altijd duidelijk uit de geschriften. Meestal gebeurde dat door de oprichter, de stichter of de weldoener van het nieuwe klooster, maar de nonnen hadden zelf (waarschijnlijk) ook een aandeel in het bepalen van de patroonheilige. Hierover bestaan enige legenden, zoals we bijvoorbeeld zullen zien bij het klooster van Santa Mónica. Tenslotte kon er nog een derde of vierde patroonheilige worden aangesteld, die van belang was voor de kloostergemeenschap. Dit hoefde niet te gebeuren bij de oprichting van het klooster. Het kon een heilige betreffen die bijvoorbeeld in de loop van het bestaan van het klooster werd gecanoniseerd, zoals het geval was bij Sinte Rosa van Lima en de Maagd van Guadalupe, of die een speciale betekenis had voor de kloosterlingen. Daarnaast had elke non een persoonlijke patroonheilige. Dit was een heilige naar wie de non werd vernoemd bij het afleggen van de professie, wanneer zij haar aardse naam omruilde voor een geestelijke naam. Op de feestdag van deze heilige was er ook een beetje feest voor de non in kwestie en de non kon in het bijzonder zich altijd wenden tot deze persoonlijke patroonheilige.

 

 

2.2. El Convento de Santa Mónica (18 poniente, num. 103)

 

In het begin van de 17e eeuw was het klooster van Santa Mónica ingericht als een refugio, een opvanghuis voor de echtgenotes van Spaanse adellijke heren, die vanwege zakelijke verplichtingen in het vaderland regelmatig zich genoodzaakt zagen hun echtgenotes voor lange tijd alleen achter te laten. Dat betekende in die tijd vaak een gevaar voor het leven en de eer van die vrouwen, waarvan velen door gebrek aan bescherming en middelen in het verkeerde circuit belandden. In 1606 hadden daarom de buurtverzorger don Julián López en de priester Francisco Reynoso besloten een gebouw op te richten om deze vrouwen bescherming te bieden. Samen met het gebouw werd een kerkje opgericht (gedoneerd door de alcalde) en het onderhoud van gebouw en inwoonsters werd door gefortuneerde heren gedoneerd. Op den duur bleek echter dat deze schenkingen ontoereikend waren voor het onderhoud en zowel het gebouw als de dames verloederden, mede doordat Justitie van de stad Puebla de gewoonte had om hier tijdelijk vrouwen op te sluiten, die gepakt waren op het uitoefenen van prostitutie. Men spreekt zelfs over de transformatie in een huis van prostitutie.[114] Vervolgens besloot de adellijke Micaela Úrsula de la Vega om de eer van de stadsbuurt te redden en in het pand een tehuis voor verloren vrouwen, casa de mujeres perdidas, in te richten. Een tehuis waar vrouwen van de straat werden opgevangen en hervormd tot nobele dames. Deze opzet bleek echter ook zijn doel voorbij te schieten en wederom vervielen de dames terug in de oude gewoonten of schandalen. In 1679 arriveerde in Puebla een nieuwe bisschop, don Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún. Deze bisschop zag zich genoodzaakt voor de arme dames te zorgen en het opvanghuis te reorganiseren. Hij kocht een nieuw pand vlakbij, breidde dit pand uit en stichtte er een college voor deugdelijke Spaanse weduwen. Uiteindelijk echter waren het niet de Spaanse weduwen die zich in het pand vestigden, maar zes arme Spaanse maagden van een deugdelijke, Christelijke opvoeding: Colegio de Niñas Vírgenes Nobles (1680). Langzaam veranderde het college en opvanghuis in zijn uiteindelijke bestemming: een klooster. In 1684 ontving de bisschop de Koninklijke Licentie om zijn klooster te stichten en in 1688 de uiteindelijke Pauselijke Bul, waarna een omvangrijke inwijdingsplechtigheid op 24 mei van de eerste 20 meisjes plaatshad.[115]

Santa Mónica was het enige klooster van de stad, waar alle meisjes mochten toetreden zonder een zogenaamde dote of bruidsschat te betalen[116]: een budget meegekregen van de familie om in het onderhoud van het meisje in het klooster te voorzien. Dit om te voldoen aan de wensen van de oorspronkelijke stichters, om arme, deugdelijke meisjes op te vangen. In Santa Mónica werd in het gehele onderhoud van klooster en inwoonsters voorzien door weldoeners, donaties en de vaste inkomsten van het klooster uit onder meer huizenbezit. Vanaf de kloosterinwijding leefden de nonnen volgens de kloosterregels die hen waren overhandigd door biechtvader doctor don José de Barcio.

In de 19e eeuw werden er hervormingen in de kolonie doorgevoerd. In het vorige hoofdstuk zagen we dat deze gepaard gingen met een inperking van de macht en de privileges van de clerus. Vele kerkelijke instanties en goederen werden geseculariseerd en genationaliseerd. Deze hervormingen hadden ook tot gevolg dat de kloosterlingen onderdrukt en later uitgezet werden (exclaustraciones). In Puebla werd in 1861 de Ley de Reducción de Conventos doorgevoerd: de Wet van de Beperking van de Kloosters. Alle nonnen in Puebla werden uit hun kloosters gezet en moesten bij familie en vrienden onderdak zoeken. Voor het klooster van Santa Mónica gold dat er tussen 1863 en 1866 een gasfabriek in het gebouw gevestigd zat.[117] Tijdens de lange periode van onrusten tussen de liberalen en conservatieven in de kolonie leefden deze kloosterlingen in grote onzekerheid. Er was sprake van verschillende malen van vertrek en terugkeer in het klooster. [118]

In de 20e eeuw, tijdens het regime van Porfirio Díaz, verkreeg de Kerk weer een deel van haar oude macht en privileges.[119] De nonnen leefden deze periode in relatieve rust in hun klooster tot aan de Mexicaanse Revolutie (1910-1915). In deze periode legden anticlericalen de geestelijkheid nieuwe verordeningen op.[120] Wederom brak er voor de kloosterlingen een periode van onzekerheid en bezetting door buitenstaanders van het klooster aan. In deze periode werden vele bezittingen van het klooster geroofd en verbrand. Na deze onrusten waagden een aantal kloosterlingen het voor de laatste maal het kloostergebouw van Santa Mónica te betrekken. Ditmaal betrok men heimelijk het achterste gedeelte van het pand, terwijl het voorste gedeelte tot winkel annex woonruimte werd getransformeerd. Heel Puebla wist het en heel Puebla zweeg hierover.[121] Uiteindelijk ontdekte in 1934 een inspecteur van de regering de geheime toegang naar de kloosterlingen.[122] Na 328 jaar van kloosterleven werd in het gebouw een Museum van Religieuze Kunst ingericht, waar men tot op heden de overblijfselen van het kloosterleven van Santa Mónica kan aanschouwen.

 

Kloosterregels van Convento de Santa Mónica

 

Voor het klooster van Santa Mónica te Puebla gold dat zij viel onder de Regel van de Augustijners, opgesteld door de Heilige Sint Augustinus Aurelius rond 400 na Christus. Deze Regel was voor de nonnen gekozen door de bisschop van Puebla, die goede voorbeelden van de praktijken van de Augustijners in zijn vaderland Spanje had gezien.[123] In deze Regel staan de algemene basisregels met betrekking tot het gemeenschappelijke kloosterleven opgesteld, waarnaar de nonnen van Santa Mónica hoorden te leven. [124] Zo bepaalde deze orderegel de geloften die de nonnen aflegden: armoede, kuisheid, commune leven en gehoorzaamheid. Elke kloosterorde heeft de nadruk liggen op bepaalde aspecten in de orderegel. Bij de Augustijners is dat op de strikte oratie, het beschouwelijke of meditatieve leven en op de armoede (zowel individueel als collectief) om de stabiliteit en de harmonie in de commune te verzekeren.[125]

De originele constituties of kloosterregels, die specifiek voor dit klooster van de Religiosas Agustinas Recoletas (Augustijnse Afgelegen Religieuzen) goldenvanaf de oprichting in 1688, [126] waren verkregen op verzoek van de oprichter bisschop Fernández de Santa Cruz en van biechtvader José de Barcio van de Augustijner nonnen in het klooster te Granada.[127] Volgens deze kloosterconstituties was het doel van het klooster om de meest deugdzame meisjes te ontvangen en te beschermen. In deze regels stond onder meer bepaald hoe de nieuwe leden en de nieuwe Moeder Overste, Prelada, werden gekozen en welke meisjes er mochten toetreden: “[…] dat ze zeer deugdelijk zijn, arm, van geheel Spaanse afkomst zonder ras van mulatten, mestiezen of andere vermenging […] en dat zij inwoonsters zijn van deze stad en het Bisdom Puebla […].”[128]

 

Patroonheiligen van Convento de Santa Mónica

 

Voor het klooster van Santa Mónica te Puebla golden er twee directe patroonheiligen:

de stichter van de orde, Sint Aurelius Augustinus (354-430), en degene aan wie het klooster was opdragen: Sinte Mónica (332-387). In het geval van dit klooster werd de orde bepaald door oprichter bisschop Fernández de Santa Cruz van Puebla, die aan de meisjes van het Colegio de Niňas Virgenes het voorstel had gedaan om het opvanghuis / college te transformeren in een klooster van de orde van Sint Augustinus.[129] Met de aanname van dit voorstel werd automatisch de eerste patroonheilige voor het nieuwe klooster bepaald. Over de keuze voor de naam van Sinte Mónica, de moeder van de ordestichter aan wie het klooster werd opgedragen, doet een legende de ronde.[130]

Voor een samenvatting van de levensbeschrijvingen en de afbeeldingen van deze patroonheiligen, zie onder de bijlagen.[131]


 

2.3. El Convento de Santa Rosa (14 poniente, 13 norte, no. 301)

 

Voorafgaand aan de stichting van het klooster Santa Rosa te Puebla, gingen de oprichting van een cofradía (religieus genootschap) en een beaterio[132] of begijnhof door de Dominicaanse pater Bernardo de Andía. In 1672 arriveerde de Pauselijke goedkeuring voor de cofradía uit Rome. Hierop startten de elf dames die zich in het genootschap bevonden uit eigen wil met het dragen van het dominicaanse habijt en het volgen van de regels van de Derde orde van de Heilige Dominicus.[133]

Pater Andía kocht vervolgens acht lappen grond op in de stad, waarop hij huizen bouwde en met de huurprijs de dames in hun onderhoud voorzag. Één van de grootste weldoeners van de cofradía, don Idelfonso Rabozo, trok zich het lot aan van de dames en startte de bouw van een ruimer huis, waarin naar de wens van de vrouwen een beaterio zou worden gevestigd. Hier zouden arme maar deugdelijke jonge dames opgevangen worden, die zich konden wijden aan God, zonder een dote te hoeven betalen. De weldoener verzocht namens diens drie religieuze dochters, die in een ander klooster zaten, om het beaterio op te dragen aan de zojuist in 1671 gecanoniseerde Santa Rosa de Lima. Don Idelfonso stierf een voortijdige dood en liet het nieuwe pand onvoltooid achter. Met de opbrengsten alleen van de panden van de cofradía van Santa Inés kon het beaterio niet afgebouwd worden. Uiteindelijk met behulp van de donaties van diens schoondochter en de hulp van bisschop Fernandéz de Santa Cruz Zahagún werd de constructie van het gebouw voltooid. [134] Inmiddels was Pater Andía er in 1683 toe gekomen de dames officieel tot beatas dominicas te verklaren en hun schamele onderkomen tot beaterio, gewijd aan Sinte Rosa van Lima. Uiteindelijk konden de dames zich in hun nieuwe onderkomen vestigen op de feestdag van Sinte Rosa van Lima in 1697.

De volgende stap was het aanvragen van de documenten voor de kloosterverklaring. Lange tijd weigerde de Spaanse koning zijn goedkeuring, omdat het Consejo de Indias zich hiertegen verzette, aanvoerend dat er in de stad al 7 kloosters van het beschouwelijke, strikte leven waren en er dus genoeg mogelijkheden zouden zijn voor jongedames om gehoor te kunnen geven aan hun roeping.[135]

Na diverse weigeringen arriveerde uiteindelijk toch deze Koninklijke Licentie in 1735. Vervolgens ondertekende ook de Paus in 1739 de Bul en in 1740 volgde de plechtige en feestelijke inauguratie van de vrouwen. [136] Na bijna 70 jaar van religieus leven werden de beatas tot novices van het klooster van Santa Rosa ingewijd. Ook had de inwijding van de nieuwe kerk aan het klooster plaats, zodat de religieuzen eindelijk naar behoren de mis op konden dragen.

Van 1740 tot aan de afkondiging van de genoemde hervormingswetten van de 19e eeuw leefden de kloosterlingen binnen de kloostermuren, afgezonderd van de buitenwereld. In 1861 werden zij uit het gebouw gezet en werd er in het pand een hospitaal voor dementen opgericht. Vervolgens werd het gebouw in 1926 getransformeerd tot buurthuis (gaarkeuken) en sinds 1973 bevindt zich in het voormalige klooster een Museum voor Artesanías Poblanas of Volksambachten. In de tuin van het klooster werd de eerste botanische tuin van Puebla ingericht. Tegenwoordig kan men als museumbezoeker nog steeds de overblijfselen van het vroegere kloosterleven aanschouwen. De overgebleven kloosterlingen, die na de kloosteruitzetting nooit meer in het pand terugkeerden, hebben in de 20e eeuw een stuk grond buiten de stad opgekocht en hier een nieuw klooster opgericht, wederom gewijd aan Sinte Rosa.

 

Kloosterregels van Convento de Santa Rosa

 

De orde van Sint Dominicus, waartoe zowel het beaterio als het convento de Santa Rosa behoorden, is opgedeeld in verschillende rangen of graden.[137] De Eerste orde van Dominicaners is opgebouwd uit enkel mannen (priesters, monniken en lekenbroeders), die in een commune leven, geheel gewijd aan de Heer, volgens de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. De Tweede orde van Dominicaners is geheel opgebouwd uit vrouwen (nonnen en lekenzusters), die in een commune leven en zich geheel wijden aan de dienst tot de Heer, volgens de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Hierbinnen is weer een opdeling gemaakt tussen de vrouwen van de velo blanco, de witte sluier en de vrouwen van de velo negro, de zwarte sluier. Tenslotte is er een Derde orde van Dominicaners, bestaande uit zowel vrouwen als mannen, die ofwel samenleven in een huis of apart bij de eigen familie en zich geheel wijden aan een actief religieus leven (vida religiosa activa), volgens reglementen van seculiere conditie, relatief gemakkelijk te volbrengen. Een van de belangrijkste taken van deze orde is de naastenliefde in de samenleving. Een voorbeeld van deze laatste groep is Sinte Rosa van Lima.

De religieuzen van Santa Rosa te Puebla, behoorden vanaf de verklaring tot beaterio tot de Tweede orde van Dominicaners, hoewel ze zelfs al voor deze officiële verklaring samen leefden als waren ze nonnen[138] volgens de regels die de dominicaner pater Bernardo de Andía voor ze had opgesteld in zijn Directorio. Hierin stonden de kloosterregels of constituties opgesteld met betrekking tot de indeling van het leven van de beatas, die hun geldigheid behielden na de officiële kloosterverklaring van 1740.[139] De Paus had gezegd dit Directorio goed te zullen keuren, als de voorwaarden (voor onder meer toetreding, dote, kloosterinrichting en onderricht) van de Pauselijke Bul nageleefd zouden woorden. [140]

 

Patroonheiligen van Convento de Santa Rosa

 

De beatas van Santa Rosa hadden in overleg met pater Andía besloten te leven naar de orderegel van Sint Dominicus de Guzmán (1170-1221), waarmee deze een patroonheilige van het klooster werd. Deze Spaanse priester had de Regel van de orde van Dominicaners opgesteld als een aanvulling op de Regel van de Augustijners, waarbij de aspecten van missiewerk en armoede centraal kwamen te staan. De Dominicaanse pater Andía was tot voorbeeld geweest voor de vrouwen van de cofradía en later beaterio in het leven naar de orderegel van deze patroonheilige. In eerste instantie werd de andere patroonheilige, Sinte Rosa van Lima aan wie het klooster was gewijd, gekozen door de drie dochters van de Spaanse weldoener Idelfonso Rabozo, die leefden als nonnen in het klooster van Santa Catalina de Siena.[141] Later werd ook door de religieuzen zelf van het beaterio Sinte Rosa gekozen tot beschermvrouwe van het begijnhof en weer later werd ook het convento opgedragen aan deze patroonheilige (1586-1617). Deze heilige was enige jaren voor de oprichting van het beaterio officieel gecanoniseerd tot de eerste vrouwelijke heilige van de Nieuwe Wereld[142] en genoot onder de inwoners van de Nieuwe Wereld een grote populariteit.

Voor een samenvatting van de levensbeschrijvingen en voor afbeeldingen van deze heiligen, zie onder de bijlagen.[143]

 

 

2.4 El Convento de San Jerónimo (7 oriente, 2-4 sur, no. 200)

 

Het eerste klooster van de orde van San Jerónimo de Espaňa, ofwel van de orde van Sint Hiëronymus van Spanje, dat in de Nieuwe Wereld werd opgericht, was dat van Santa Paula in Mexico Stad in 1585. Vervolgens trokken vijf religieuzen uit dit klooster verder om nog twee kloosters van dezelfde orde in Mexico te stichten en wel Convento de San Lorenzo in Mexico Stad (1598) en Convento de San Jerónimo te Puebla (1600). Dit waren de enige drie kloosters van de orde van Sint Hiëronymus in de Nieuwe Wereld en het waren alledrie vrouwenkloosters, door vrouwen zelf gesticht in het vice-koninkrijk Nieuw-Spanje.[144]

Het klooster van San Jerónimo te Puebla begon als een college van jonge Spaanse meisjes, opgericht in 1592 door de rijke stadsinwoner capitán don Juan García de Barranco, later alcalde van de stad.[145] In 1597 ontving het college de Pauselijke toestemming voor deze oprichting van het Colegio de Jesús María de Niňas Vírgenes Nobles.[146] Toen Juan Barranco zag dat de dochters van de meest illustere personen van de stad, die in dit college onderwijs ontvingen, neigden naar het religieuze leven, besloot hij tot de stichting van een klooster. Hij stierf echter voortijdig na als patroon en opvolger in de kloosteraanvraag bisschop Diego Romano van Tlaxcala[147] benoemd te hebben, aangezien destijds de bisschopszetel van Puebla vacant was. Deze bisschop liet uit Mexico Stad, naar de wensen van zijn voorganger, vier nonnen komen van de orde van San Jerónimo, twee uit elk klooster van de genoemde orde, om de stichting van het klooster en de instructie van de meisjes op zich te nemen.[148] In 1597 volgde de Pauselijk Bul, waarin de goedkeuring voor de oprichting van het klooster te Puebla werd gegeven, onder bepaalde condities zoals uiteengezet in de Bul.[149] De uiteindelijke inwijding vond plaats in 1600. Naast het klooster bleef ook het Colegio de Jesús María bestaan ter voorbereiding van de meisjes op het kloosterleven, geleid door in de eerste tijd capellanías, kapellanen met kerkelijke inkomsten, en later door de nonnen uit het geannexeerde klooster. In 1635 werd de kerk aan het klooster gebouwd.

Het college moest al in 1622 vanwege economische problemen haar poorten sluiten. In 1681 interesseerde bisschop Fernández de Santa Cruz zich opnieuw voor dit college en heropende de poorten. Het college bleef afhankelijk van donaties, het klooster van de dotes van de kloosterlingen en de inkomsten uit de bezittingen.[150] In het klooster van San Jerónimo zag men op 12 maart 1863 interventores de gobierno, inspecteurs van de overheid aan de poorten verschijnen, die de uitzetting van de religieuzen verordenden.[151] Pas in 1890 zou men weer terugkeren naar het klooster; in 1892 werd het noviciado weer opengesteld, maar het colegio zou voorgoed verlaten blijven. Ook hier zou men in 1914 tijdens de onrusten van de Mexicaanse Revolutie het klooster weer moeten verlaten en in huiselijke kring de religieuze praktijken voortzetten.[152] In 1934, tijdens hernieuwde vervolgingen van de clerus werden de kloosterlingen wederom uitgezet, om definitief terug te keren in 1937. Vanaf 1957 werd er besloten over te gaan op een vida religiosa activa (een actief religieus leven) als de Apostolische Congregatie van San Jerónimo te Puebla.[153] Sinds de Pauselijke toestemming [154] verrichten de voormalige nonnen van San Jerónimo apostolaatwerk voor de Kerk in de gemeenschap van Puebla.

 

Kloosterregels van Convento de San Jerónimo

 

De nonnen van het klooster van San Jerónimo te Puebla vielen onder de Regel van Sint Augustinus, net als alle vrouwenkloosters in Nieuw Spanje van de orde van de Agustinas en de Jerónimas.[155] De nonnen in dit klooster, als die in Mexico stad, werden bestuurd door de orderegel van Sint Augustinus. Bij Peňalosa, in zijn studie naar het leven van Zuster Juana Inés de la Cruz, krijgen we een overzicht geboden van de Regel van Sint Augustinus; wat het onderscheid tussen de Regel en de constituties betekende; welke deugden er volgens de Regel moesten worden nagestreefd; waar de oorsprong van de Regel van Sint Augustinus ligt en welke variaties hierop er bestonden.[156]

Hiernaast wendden deze nonnen ook de karakteristieke kloosterregels aan van de Jerónimas van Spanje, wat het typische karakter bepaalde van de orde van Sint Hiëronymus in de Nieuwe Wereld.[157] De constituties of kloosterregels van San Jerónimo te Puebla, volgens welke de taken en indeling van dit klooster werden bepaald, bestonden volgens Joaquín Peňalosa uit 55 regels.[158] In 1701 werden deze met behulp van bisschop Fernández de Santa Cruz afgedrukt voor de Jerónimas onder de volgende titel: Regla del Doctor de la Iglesia San Agustín, que han de guardar las religiosas del convento del Máximo Doctor San Jerónimo de la Ciudad de Puebla. (Regel van de Kerkgeleerde Sint Augustinus, die de religieuzen moeten naleven van het klooster van de Grootste Geleerde Sint Hiëronymus van de stad Puebla). Martínez en Esquivel geven de originele herdruk weer uit 1825 van deze constituties.[159] Dit waren overigens de allereerste kloosterconstituties die gedrukt werden in Puebla. Bij Josefina Muriel vinden we in haar studie naar vrouwenkloosters in Nieuw Spanje een kort overzicht van deze kloosterregels of constituties,[160] waaruit we onder meer kunnen opmaken, wie er mochten toetreden, welke geloften er afgelegd werden, hoe het klooster was ingericht, hoeveel de dote moest opbrengen, hoe het interne bestuur was geregeld als welke invloed de clerus op het klooster uitoefende.

 

Patroonheiligen van Convento de San Jerónimo

 

Het klooster van San Jerónimo te Puebla kende meer patroonheiligen dan de andere twee voorbeeldkloosters. Omdat de basis van de kloosterregels binnen de orde van Sint Augustinus lag, speelde deze Heilige Augustinus een rol als patroonheilige voor de Jerónimas in het klooster. Voorts was de Kerkvader Sint Hiëronymus (347-420), naar wie het klooster werd vernoemd en die de orde van Sint Hiëronymus had opgericht, een beschermheilige voor dit klooster. Deze geleerde priester had de Regel van Sint Augustinus uitgebreid met bepalingen, waarin aspecten als bijbelstudie en naastenliefde centraal stonden. Voorts diende Sinte Paula, een tijdgenote van de grote Kerkvader, tot groot voorbeeld en beschermheilige van de jerónimas. Aan haar was ook het klooster van dezelfde orde in Mexico stad opgedragen, ‘ter ere van die heilige matrone, die haar huis aan Sint Hiëronymus gaf opdat hij daarin een tempel in de stad van Bethlehem kon bouwen’. [161] Tenslotte werd in de achttiende eeuw door dit klooster nog een vierde patroonheilige aangesteld: de Virgen de Guadalupe. Deze heilige was een inheemse vorm van de Maagd Maria, die op 12 december 1531 aan de indígena Sint Juan Diego was verschenen om via hem een wonder te bewerkstelligen. Het patronaat van deze heilige voor dit klooster wordt verklaard volgens de volgende factoren[162]: in de eerste plaats de oude en onvoorwaardelijke devotie tot deze Maagd van Guadalupe door de kloosters van de Jerónimas Españolas. In de tweede plaats vanwege een afbeelding van deze Mexicaanse heilige die het klooster in haar bezit had en die werd geassocieerd met een wonder, waarmee de nonnen in dit klooster hoopten op bescherming en wonderen door deze maagd tijdens hun kloosterleven. En ten derde werden in de tweede helft van de achttiende eeuw de patronaten van deze maagd van Guadalupe verveelvoudigd door de virrey in de voornaamste steden van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje. Zij werd als algemeen patroonheilige van de Nieuwe Wereld aangesteld in 1746.

Voor een samenvatting van de levensbeschrijvingen en de afbeeldingen van deze heiligen, zie onder de bijlagen.[163]

 

 

Hoofdstuk 3 Interne praktijken in de vrouwenkloosters te Puebla

 

Inleiding

 

In dit onderdeel zullen de praktijken aan de orde komen, die plaats hadden binnen de vrouwenkloosters te Puebla en welke de belangrijkste onderdelen vormden van het dagelijkse kloosterleven van de nonnen. De dagelijkse interne praktijken in de vrouwenkloosters bestonden uit de volgende voornaamste onderdelen: - de kloostertaken, die waren gekoppeld aan de functie die de non binnen het klooster toegewezen kreeg. We zullen zien dat deze taken en functies sterk hiërarchisch bepaald waren; - de religieuze praktijken, die een belangrijk onderdeel vormden van het dagelijkse horario of tijdsschema. Hier vallen zowel de missen en oraties in de kerk of tempel onder, als de persoonlijke oraties, boetedoeningen, persoonlijke christelijke idealen en de rol van de (patroon)-heiligen; - de vrijetijdsbesteding. Vrije tijd was een relatief begrip dat, zoals de drie voorbeeld-kloosters tonen, voor meerdere interpretaties vatbaar was. We zullen zien dat handwerk en kunsten een belangrijke rol in deze vrijetijdsinvulling speelden; - de belangrijkste momenten in het leven van een non. Dit waren een drietal momenten of etappes in het kloosterleven, die voor zowel de nonnen zelf als voor de buitenwereld een belangrijk onderdeel van het kloosterleven en het ideaalbeeld van de nonnen betekenden: de toetreding tot het klooster, de professie, of het afleggen van de geloften, en de begrafenis.

Per paragraaf zullen de genoemde thema’s van interne praktijken uiteengezet worden, met ondersteunend voorbeeldmateriaal over de kloosters van Santa Mónica, Santa Rosa en San Jerónimo te Puebla.

 

 

3.1. Taken binnen de vrouwenkloosters

 

De taken, die de nonnen in de vrouwenkloosters te Puebla te vervullen hadden, waren gelieerd aan de functies die ze van hogerhand toegewezen kregen. Deze taken en functies waren uiteraard weer onderhevig aan de kloosterregels of constituties die voor het betreffende klooster van toepassing waren.[164] Een belangrijk onderscheid hierin was de mate van striktheid van de kloosterregels. Deze mate van striktheid was uiteraard ook sterk bepalend voor de invulling van de kloostertaken. We zullen zien dat de kloosters van de religiosas calzadas, ofwel de geschoeide religieuzen, het betrekkelijk gemakkelijk hadden binnen de kloostermuren in verhouding tot de religiosas descalzas, de ongeschoeide religieuzen. Elk vrouwenklooster in de eerste twee eeuwen van haar bestaan in Puebla behoorde ofwel tot de eerste ofwel tot de tweede groep. De eerste groep betekende dat ze een wat gemakkelijker en persoonlijker kloosterleven konden leiden, zoals de nonnen in het convento de San Jerónimo. De tweede groep hield in dat ze een strikter en gemeenschappelijker kloosterleven leidden, waarin de nadruk lag op de gelofte van armoede, zoals de nonnen in convento de Santa Mónica en convento de Santa Rosa. Men gaf aan dit onderscheid de benamingen van geschoeid en ongeschoeid om het verschil in “comfort” weer te geven, een benaming voortgekomen uit vroeger tijden toen er daadwerkelijk een verschil in geschoeid zijn bestond, maar in principe droegen de nonnen van alle kloosters in Puebla een vorm van schoeisel.

María Cristina Manzano Munguía bespreekt in haar studie !No solo por el llamado de Dios se es monja! de belangrijkste verschillen tussen de religiosas calzadas, die een vida privada leefden en de religiosas descalzas die een vida común leefden.[165] Ze geeft een overzicht van de privileges die de eerste groep ten opzichte van de tweede groep kende: deze nonnen hadden een toegewezen, overgekochte of geërfde cel voor zichzelf en vaak een aparte ruimte hierin om meisjes en dienstbodes te onderwijzen en op te vangen en een eigen keukentje hierin waar een dienstmeisje het eten klaarmaakte, dat men in de privé-cel at. Qua comfort kenden deze nonnen een bed met matras, kussens, dekens en andere. Wekelijks ontvingen zij van de kloosterleidsters een bepaald bedrag uit de donatie die de familie aan het klooster schonk voor het onderhoud van de meisjes, om voor zichzelf bepaalde luxeartikelen als boeken en toiletgerei aan te schaffen. Deze nonnen hadden de taak om de nieuwelingen die hen door de Moeder Overste waren toegewezen persoonlijk te begeleiden. Deze nonnen hadden meerdere dienstmeisjes, die allen huishoudelijke taken verrichtten. Als deze nonnen ziek werden ontvingen ze in de eigen cel van dienstmeisjes, ziekenzuster of dokter persoonlijke aandacht. Ook kenden deze nonnen het privilege van een bezoekregeling in de eigen cel, waardoor het contact met de buitenwereld en de invloeden vanuit die buitenwereld in het klooster veel groter waren dan bij de andere groep nonnen. Uiteraard kenden de religiosas calzadas wel verplichtingen in het klooster: ze moesten assisteren in de dagelijkse oratieaangelegenheden, ze kwamen samen om boetedoeningen af te leggen, om de mis op te dragen, om gezamenlijke werkzaamheden en ambachten uit te oefenen en om samen, voorafgaand aan de maaltijd, te bidden en te lezen.[166] We zien hierin dat de calzadas weliswaar meer comfort en privileges hadden, maar dat het niet inhield dat de basis van het kloosterwezen, het bidden en boetedoen en de perfectie van het ascetische leven, verloren was gegaan.

De groep van de religiosas descalzas, die de genoemde privileges en luxe niet kenden en een gematigder kloosterleven leidden, waren befaamd vanwege hun liefdadigheid voor de armen, vanwege bepaalde gastronomische ondernemingen en vanwege hun kwaliteiten in het onderwijs en de ziekenzorg.[167] Uiteindelijk zou dit verschil in de striktheid van de kloosters veel stof doen opwaaien in de 18e eeuw, wat tot gevolg zou hebben dat het onderscheid tussen calzadas en descalzas in ieder geval officieel door de Kerk in 1774 opgeheven werd.[168]

Binnen elk klooster, waar dan ook ter wereld, is het dagelijkse leven heterogeen en hiërarchisch bepaald.[169] Heterogeen, omdat elke non, van welke afkomst zij ook is, onderhevig is aan dezelfde regels en taken en allen samen een eenheid vormen in het geloof tot de Heer. Verschillen in afkomst, rijkdom en persoonlijk karakter vallen officieel weg, zodra het meisje het klooster betreedt. Hoofdtaak is voor allen om samen en individueel zich over te geven aan de oratie tot God en de naastenliefde tot de ander.[170] Hiërarchisch, omdat er binnen een klooster verschillende taken en functies bestaan, gekoppeld aan een eigen relevantie voor de kloostercommune, waarbij de één altijd superieur is aan de andere. Door na te gaan welke functies er waren in de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla en hoe deze werden ingevuld, gekoppeld aan de kloostertaken, kunnen we ons een beeld vormen van deze sterke hiërarchische indeling in de vrouwenkloosters te Puebla. De vrouwenkloosters te Puebla kenden over het algemeen de volgende functies: [171]

Het was deze dienstmeisjes verboden te spreken met de nonnen en zich te begeven in bepaalde afgesloten gedeelten van het klooster. In de kloosters van de calzadas hadden sommige nonnen de beschikking over een persoonlijke criada of dienstmeid. De non trad dan op als de persoonlijke onderwijzeres van de dienstmeid wat betreft tenminste drie jaar in educatie.

 

Deze kloostertaken werden in de volgende kloosterruimtes uitgeoefend, waarvan de architectuur was bepaald in de reglementen die tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) waren opgesteld.[182]Op dit concilie waren in grote lijnen ook de regels bepaald voor de inrichting van de kloostergebouwen, die belangrijk waren voor de mate van afsluiting van en contact met de buitenwereld door de nonnen.[183] De kloosters in Puebla waren over het algemeen vrij groot en majestueus in opzet. Veel geld en moeite werd er gespendeerd door de weldoeners en geestelijken om van het onderkomen van de nonnen een plek te maken[184], die voldeed aan alle eisen om een ideaal religieus leven te leiden in gemeenschap en in de samenwerking tot God en de naasten. We zullen in het volgende hoofdstuk enige instanties en personen bespreken die er onder meer aan bijdroegen dat de kloosters de vorm kregen en het prestige, die zij in de samenleving in de eerste twee eeuwen hadden, als gran valor patrimonial para los poblanos.[185]

Hieronder worden de verschillende ruimten binnen de vrouwenkloosters te Puebla uiteengezet, gekoppeld aan de taken en functies, zoals zojuist beschreven. Deze ruimten kenden benamingen naar de belangrijkste kloosteractiviteiten die hier plaatshadden.[186] Dit waren zowel de kloostertaken, zoals hierboven beschreven, als de religieuze praktijken, waar we in de volgende paragraaf op verder gaan.

 

Tot aan de hervormingen van de 18e eeuw met betrekking tot de opheffing in het onderscheid tussen calzadas en descalzas, was er ook een onderscheid in de slaapvertrekken van de nonnen in de vrouwenkloosters te Puebla. In de kloosters van de calzadas, waar de nonnen een meer particulier leven leidden, sliep de non in een celda particular, een cel voor privé gebruik. Deze cellen konden door één of door meerdere nonnen worden gebruikt, in overeenstemming met de afspraak die met de familie of met de non zelf werd gemaakt bij de toetreding tot het klooster. Uiteraard was de omvang van de dote een belangrijke maatstaf voor de omvang van deze cel. Men was in deze kloosters gewoon de cel te erven van familie of te (ver)kopen volgens de wil en de prijs van de eigenaresse, hoewel volgens de beginselen van elk klooster de ruimten toebehoren aan het klooster zelf.[187]

Een van de bekendste voorbeelden van een celda particular is die van Sor Juana Inés de la Cruz waaruit de relatieve luxe en vrijheid blijken van een religiosa calzada in een celda particular. Zo noemt Josefina Muriel het geen verwondering dat Zuster Juana koos voor het klooster van de jerónimas, omdat het haar de mogelijkheid bood om een celda particular te kopen met een uitgebreide ruimte om haar bibliotheek te installeren (van vierduizend stuks boeken, naast haar vele instrumenten voor muziek en mathematica), om in een groot deel van haar tijd zich aan de studie te wijden.[188]

In het geval van de jerónimas calzadas te Puebla, was er zowel de mogelijkheid om te slapen in een dormitorio general, een algemeen slaapvertrek, een kamer waarin drie nonnen samen sliepen, of een cuarto privado, een particulier vertrek of cel, zoals in het geval van Zuster Juana. Sommige religiosas cazadas hadden in dit klooster in hun particulier vertrek de beschikking over een eigen dienstbode, zoals ook Zuster Juana. In de particuliere cel beschikten de nonnen over een bed met matras, kussens, dekens en ander bedcomfort. Tijdens etenstijd vertrok de non naar haar eigen cel, waar een dienstmeid haar eten had bereid en geserveerd.[189] In het volgende citaat van Sor Juana lezen we, dat ze ondanks haar comfortabele privé-vertrek, niet voldoende rust had in het klooster om te studeren: “Terwijl ik aan het lezen ben krijgen zij in de cel hiernaast zin om te zingen en muziek te maken; terwijl ik aan het studeren ben maken twee dienstmeisjes ruzie en komen naar mij om voor rechter te spelen over de ruzie; terwijl ik aan het schrijven ben komt een vriendin me bezoeken, waardoor er van werken niets terecht komt…”.[190] Wat betreft de novicias, postulantes en criadas waren er ofwel aparte slaapvertrekken, ofwel hadden deze meisjes als de pupillen van de nonnen een slaapgedeelte binnen de celda particular van de non.

In de kloosters van de religiosas descalzas was er enkel sprake van dormitorios generales, algemene slaapvertrekken, zoals bijvoorbeeld in het klooster van Santa Rosa, waar er drie slaapvertrekken waren met een totaal van 25 slaapgelegenheden of cellen. Duidelijk is dat er hier nauwelijks tot geen sprake kon zijn van privacy en van luxe, zoals in de privé cellen van de calzadas. De nonnen in deze kloosters hadden geen plek in hun slaapvertrek om te eten of eten voor te bereiden en aten dan ook allen tezamen in een aparte eetzaal.[191] De bedden van de nonnen waren van hout en er was een dun kussen en een deken of laken tot de beschikking. Verder was er sprake van een kleine commode met een of twee stoelen, ruimte voor wat boeken en als decoratie enkel een Christusbeeld. Het licht was te zwak om te lezen of te borduren tijdens de nacht. “In deze gemeenschappelijke slaapvertrekken gaat om 21.00 uur de bel die absolute stilte aankondigt die vanaf dat moment tot aan 5.00 uur de volgende ochtend moet duren.” [192] Deze slaapvertrekken werden in tegenstelling tot de particuliere cellen gedurende de nacht afgesloten en bewaakt door enige nonnen. De bedden waren hard en kenden vaak geen enkele vorm van matras. Men was gelegen op de rug, half starend en half wakker, totdat de Moeder Overste de nachtrust verstoorde voor het nachtgebed, waarna de slaap weer ingezet kon worden.[193] De nonnen sliepen bij het licht van een lantaarn, met een sayuela (een soort onderjurk van zware stof), met een kleine sluier, met een kleine scapulier op de borst en met binnen handbereik enige cintas.[194] (lederen banden waarmee ze zich in het geval van foute dromen of gedachten slagen konden toebrengen). In de kloosters van de descalzas hadden de novicias en de postulantes eigen slaapvertrekken. Deze slaapvertrekken kenden iets meer luxe in het beddengoed, een matras en een kussen en meer licht in het vertrek. Het was aan hen streng verboden de slaapvertrekken van de nonnen te betreden. Het eigen bezit van de religiosas descalzas in deze slaapvertrekken bestond enkel uit enige toiletartikelen. Wat betreft de slaapzalen was het streng verboden naar je eigen of elkaars naakte lichaam te kijken en elk contact diende vermeden te worden.[195]

 

Deze ruimte was voor het klooster erg belangrijk, omdat hier mensen en producten van buitenaf werden ontvangen, die altijd een welkome afwisseling in de dagelijkse bezigheden betekenden. De functie van portera was dan ook een hele delicate, want deze non ging over het directe contact van het klooster met de buitenwereld. In het portaal werden uiteraard de biechtvader voor de nonnen, de bisschop van Puebla en andere hoge geestelijken ontvangen, maar ook klopten aan de poorten de familieleden van de nonnen, weldoeners die producten schonken, verkopers die hun producten aan het klooster poogden te slijten, inkopers die de gemaakte producten door de nonnen wilde opkopen, of bedelaars die een aalmoes of maaltijd zochten. De portera moest alle inkomsten, giften, producten en gasten direct aan de Moeder Overste doorspelen en moest dus van zeer betrouwbare aard zijn.

 

In deze kamer werden alle personen ontvangen die niet tot de kloostercommune zelf behoorden. In verschillende kloosters van de descalzas was er een soort hekwerk (reja) aangebracht in de spreekkamer om iedere vorm van contact met een non of de Moeder Overste te vermijden, zoals in het klooster van Santa Rosa, waar zelfs sprake van een dubbel tralievenster was, voorzien van prachtige versieringen. De nonnen van dit klooster hielden in deze kamer de eerste 43 jaar van het bestaan van het gebouw hier ook de mis, bij gebrek aan een kapel of kerk.[196] In deze kamer werden voornamelijk de priester of biechtvader of bisschop ontvangen na en voor het opdragen van de mis in de aangrenzende sacristie van de kerk of het afnemen van de biecht.

 

De vrouwenkloosters van Puebla kregen wekelijks bezoek van een biechtvader of meerdere biechtvaders, afhankelijk van de omvang van de kloostercommune, om in een tweetal biechtkamertjes de biecht van de nonnen af te nemen. Het was verplicht voor elke non te biechten. Door middel van een cratícula een soort raamwerk of afscheiding, ontvingen de nonnen van de biechtvader de vergiffenis en adviezen.

 

In deze kamer konden de nonnen bezoek ontvangen van bijvoorbeeld familie en vrienden. In de kamer of salon bevonden zich enige stoelen en tafels. Familieleden, vrienden of peetouders van de nonnen konden met elkaar rustig praten, terwijl om hun gedeelte heen een afscherming was opgezet. Op deze bezoekdag, voor elk klooster was dit een bepaalde dag, werd er samen met het bezoek gegeten en waren de verplichtingen in het klooster voor de non aangepast op de komst van het bezoek. Het was aan de non verboden over haar privé aangelegenheden, problemen en dergelijke, te praten. Zij moest aan de buitenwereld laten zien, dat ze deel uitmaakte van een kloostercommune en niet langer de dochter was van haar wereldlijke ouders.[197] Een toeziende non (la madre escucha) droeg er zorg voor, dat deze regel werd nageleefd, als de nonnen bezoek ontvingen. Zij bepaalde ook wanneer het tijd was het gesprek te beëindigen.[198]

 

In deze ruimte ontvingen de nonnen onderwijs in de religieuze geschriften, meestal op de zaterdagen. Een priester gaf in deze zaal les in de geschriften van de heiligen en kerkvaders, die elke non behoorde te kennen. Niet alleen de nonnen, maar ook de novices en de andere meisjes die in het klooster werden opgeleid (junioras, postulantes, legas) ontvingen hier onderwijs. Voor hen gold ook dat ze les in het Latijn kregen, de taal waarin de Kerk al haar religieuze geschriften, missen en preken opstelde. Vaak was de les van de dag gekoppeld aan het thema dat in de mis en de oratie in het klooster aan de orde was gekomen, dit om de lessen die hierin lagen beter te begrijpen.

 

In deze ruimte konden de nonnen in gezamenlijke of persoonlijke gebeden tot de Heer komen. Het was een niet al te grote ruimte, opgedeeld in twee delen. In het ene deel bevond zich een altaar met verschillende beelden en in het centrum een standaard met de Gekruisigde Christus, maar ook beelden van de ordestichter of de Maagd Maria. In het andere deel bevond zich het Allerheiligste, waar de hosties bewaard werden. Altijd moesten de nonnen in het oratorium in stilte bidden en een knieling maken wanneer ze het Allerheiligste of de deur van de kamer passeerden. Er waren gezette tijden waarop er aanbiddingen en gezang tot de Heer voorgeschreven waren, maar een non kon zich ook alleen in het oratorium in gebed tot de Heer richten. In de gezamenlijke missen of liturgieën werd er voor alles en iedereen gebeden en verzoekingen tot de Heer gericht, behalve voor de nonnen zelf. Soms kwam er een priester een preek of een les geven in deze ruimte.

 

In deze sala de Profundis baden de nonnen voor het behoud van alle zielen, dat ze gered werden uit het vagevuur naar de eeuwige rust van de hemel.[199] Dit was één van de belangrijkste taken waardoor de non haar status verdiende van volleerd ascetische vrouw binnen het klooster en van de perfectie van de christelijke idealen voor de buitenwereld. Om haar gebed te verdiepen en om de zonden van de wereld weg te nemen, deed de non in deze ruimte ook aan boetedoeningen. Dit gebeurde onder meer door het gebruik van verschillende vormen van martelwerktuigen. Zelfkastijding was aan de orde van de dag voor de nonnen, met name in de kloosters van de religiosas descalzas. We lezen verderop meer over deze (persoonlijke)boetedoeningen, waarin met name het klooster van Santa Mónica een belangrijke plaats innam.

In de zaal van de Verdieping werd elke vrijdag door de nonnen de Lijdensweg van Christus of de Kruistocht van Christus gelopen.[200] Hiermee werd de Goede Vrijdag herdacht waarop Christus de Vía Dolorosa of Lijdensweg tot aan zijn kruisiging voor de mensheid aflegde. De nonnen namen het op zich om dezelfde weg en daarmee de verlossing door Jezus van de zonden der wereld te herhalen. De twaalf staties of etappen van deze lijdensweg werden herhaald, waarbij een zelfgemaakt kruis en een doornkroon op het lichaam werden meegezeuld. Dit alles gebeurde op de knieën, zonder zelfbeklag en in diepe devotie. Onder diep gemompel werd samen gebeden. In de zaal van de Verdieping hingen de twaalf statieschilderingen aan de wanden die de verschillende etappen van de lijdensweg uitbeeldden, zoals ook nu nog gewoon is in elke Rooms-Katholieke Kerk, waarvoor de nonnen het hoofd bogen. De nonnen van Santa Mónica voegden hier nog de zweepslagen aan toe, die de Joden Christus toegebracht zouden hebben.[201] Ook de jerónimas liepen deze Lijdensweg op de vrijdagen om 10.00 uur in de ochtend, al wordt er nergens gesproken over het dragen van kruis en doornkroon, wel over het knielen en het kussen van de vloer bij de verschillende staties.[202]

 

De religiosas descalzas gebruikten de maaltijd gezamenlijk in de eetzaal of refectorio. Deze verschilde in omvang per klooster, naar de omvang van de commune. De nonnen aten samen in deze zaal en dit was het hele jaar door een karige maaltijd, weinig voedzaam en zonder vlees, waar de perioden van streng vasten nog aan toegevoegd werden. De eetzaal was een lange rechthoekige zaal, naast de keuken, waar een aantal lange tafels met houten banken de enige opvulling waren. Iedere non had naar gelang haar functie een vaste positie aan de tafel. De novicias en de postulantes hadden een eigen tafel aan het einde van de zaal. In de eetzaal werd men geacht na het luiden van de bel direct in zwijgen gehuld plaats te nemen. Niet alleen de zitplaatsen, maar ook de volgorde van binnenkomst en het verlaten van de eetzaal, waren strak hiërarchisch bepaald; disciplines die slechts zelden werden gewijzigd.[203] Door raampjes of luikjes werd het eten vanuit de keuken aangereikt aan enige nonnen die het rondbrachten. De nonnen luisterden naar de tekst die de voorlezer van de week geacht werd voor te dragen, afsluitend met de woorden: “Wanneer jullie eten, luistert dan naar de lezing met aandacht; want niet alleen het lichaam moge eten, maar tegelijkertijd moge de ziel het woord van God proeven” [204]waarop ze binnen voorgeschreven tijd de maaltijd genuttigd moesten hebben, waarbij ze enkel naar hun eigen bord mochten staren.[205]

De nonnen van de zeer strikte ordes, zoals de carmelitas en de agustinas, hadden een ruimte binnen het vertrek, waar ze bepaalde instrumenten van zelfkastijding bewaarden, die op sommige dagen werden gebruikt in het vertrek. Volgens Salazar Monroy was de eetzaal namelijk niet alleen een plek waar men verplicht was samen de maaltijd te nuttigen, maar tevens een ruimte om “werken van naastenliefde te realiseren en de orderegel te beschermen, als een ruimte van purificatie”.[206] Deze handelingen van zelfkastijding binnen de eetzaal, waren onderdeel van een complex ritueel binnen de kloosters van de striktere ordes, om ten overstaan van anderen de ‘eisen van het vlees (lusten) te beboeten […] ofwel het plezier van het eten te bederven’.[207] De zondagen, de relatieve feestdagen in het kloosterleven, boden gelegenheid tot gesprek en een extraatje met het eten. Zieke nonnen gebruikten de maaltijd in de ziekenzaal of in een bepaald zaaltje op de bovenverdieping, waar ze aansterkend voedsel, zoals vlees en groenten, opgediend kregen. Uiteraard gingen er voorafgaand en aansluitend aan de maaltijden dankgebeden tot de Heer voor de verkregen spijzen.[208] Zoals gezegd, gebruikten de nonnen calzadas de maaltijd in de eigen cel en uit de eigen keuken, tot ongeveer het eind van de 18e eeuw.[209]

 

De keuken was misschien wel de belangrijkste plek in het klooster voor de nonnen zelf. Hier ondervonden ze de relatieve vrijheid van het bereiden van de maaltijden en het onderlinge contact. De nonnen in de vrouwenkloosters te Puebla stonden bekend om hun goede en vernieuwende kookkunsten, wat in schraal contrast stond met datgene wat zij zelf dagelijks aten.[210] In de keuken werden de dagelijkse sobere maaltijden voor de nonnen en de beginnelingen in het klooster voorbereid, maar ook de maaltijden voor de vele gasten van hoge afkomst, zowel de geestelijke als wereldlijke autoriteiten, als ook de maaltijden voor de armen en de zoetigheden en hapjes die verkocht werden voor inkomsten voor het klooster. Omdat de nonnen onder de gelofte van de armoede stonden, waren zuinigheid en spaarzaamheid in de keuken gewenst, zowel in de voedselproducten als in het gebruik van water voor het bereiden van de gerechten als het wassen van de producten en het serviesgoed. Om de dagelijkse taken in het klooster goed te kunnen volbrengen, werd vanaf de eerste stap in het klooster de nonnen geadviseerd hun bord leeg te eten, om de broodnodige energie voor de dag binnen te krijgen.[211] De maaltijden in het klooster bestonden uit: ontbijt, middageten en avondeten en een hapje tijdens de nacht.[212] Deze maaltijden, met name het avondeten, stonden symbool voor de momenten in het leven van Christus, zoals het laatste avondmaal op de donderdagen, de kruisiging van Jezus op de vrijdagen en de wederopstanding op de zondagen.

In El Convento de San Jerónimo en Puebla de los Angeles lezen we hoe er bijzondere aandacht uitging in dit klooster naar de maaltijden van de vrijdag, de dag waarop Christus’ sterven werd herdacht. [213] Tijdens het ontbijt van water en brood zaten de nonnen geknield op de grond en luisterden naar de voorlezer die de Lijdensweg van Christus voorlas (Pasión de Cristo). De nonnen droegen boetegordels en er werden in de nek klappen toegediend om de zweepslagen van Christus te herdenken. Het gaat hier over de periode na de hervormingen van de 18e eeuw, toen de minder strikte ordes van de calzadas verplicht werden een strikter en gemeenschappelijker (vida común) kloosterleven te leiden.

Hoe de maaltijden er over het algemeen uitzagen lezen we uitgebreid bij Manzano Munguía [214] en bij M. Salazar Monroy, die een uitgebreide en smakelijke studie heeft verricht naar de keukenwerkzaamheden, de maaltijden en in het bijzonder de recepten, die de nonnen in de vrouwenkloosters te Puebla ontwikkelden.[215] Monroy benadrukt in dit werk de ontwikkeling van een eigen Mexicaanse keuken in de vrouwenkloosters in de Nieuwe Wereld.[216] We lezen hierin onder meer dat de maaltijden, in de eerste eeuwen van het kloosterbestaan van de nonnen zeer sober waren. Zo bereidden de religiosas de Santa Rosa dagelijks een ontbijt van ongekookte bonen, waar soms een schaaltje zonder smaak van kruiden of groenten aan werd toegevoegd en op een feestdag een of ander melkproduct.[217] Brood, als het hoofdproduct van de nonnen, werd zelfgebakken in de broodovens van de panadería, het bakkerijtje, een kleine ruimte naast de keuken aan de patio, de binnenplaats. Verschillende soorten granen en tarwe werden hier fijn gemaald en tot broden gebakken.[218] De keuken kende meestal meerdere stookovens en een pila of wasbak met stromend koud water, of het water werd uit een grote fontein op de binnenplaats gehaald. Het werk in de keuken ter voorbereiding van alle maaltijden, was dagelijks een enorme inspanning. Afgestemd op het aantal nonnen dat volgens de reglementen konden toetreden tot het klooster, waren de afmetingen van zowel de keuken, als de eetzaal en de opslagruimten voor het voedsel. Bij de grotere kloostercommunes waren de keukens omvangrijk en kleiner voor een kleinere commune als die van Santa Rosa de Puebla.[219]

In de kloosters van de descalzas waar er geen dienstmeisjes werden toegestaan, waren het de nonnen zelf en de novices en de lekenzusters, die in de keuken hielpen, zowel met het bereiden van de maaltijden als met de schoonmaakwerkzaamheden. In de keukens van de calzadas hielpen de dienstmeisjes (criadas) in de keukenwerkzaamheden onder het wakende oog van de nonnen. Deze meisjes, zoals we zagen van veelal gemengd bloed en vaker ook van zuiver inheemse afkomst, droegen bij tot wat Monroy een heel belangrijke ontwikkeling noemt in de keukens van de religieuzen: het syncretisme in de gerechten, een vermenging van de Spaanse en de Inheemse keuken, waaruit uiteindelijk de typisch Mexicaanse keuken voortkwam: cocina mexicana [220] In het begin van de kloosters was er nog een duidelijk onderscheid tussen wat de nonnen van limpieza de sangre aten en dat wat de indígenas en de mestizas aten, wat Monroy het racismo culinario, het culinair racisme, noemt. Een belangrijk product dat deze dienstmeisjes introduceerden was cacao, wat al gauw werd gebruikt door de nonnen om chocolade van te maken en in bepaalde gerechten te verwerken. Een gerecht, dat hier wat extra aandacht verdient, is de Mole Poblano, een saus bestaande uit meer dan 18 ingrediënten, waaronder cacoa, welke begin 18e eeuw ontwikkeld zou zijn door Zuster Andrea de la Asunción uit het klooster van Santa Rosa,[221] en welke is uitgegroeid, gecombineerd met diverse soorten vlees, tot het typische traditionele gerecht van Puebla.

Cacao, voor het eerst ontdekt door de Azteken van Mexico, werd niet beschouwd als een luxeartikel en daarom in alle kloosters gebruikt, voornamelijk in vloeibare vorm in het dagelijkse dieet van de nonnen.[222] Chocolade werd gezien als een remedie, met name geschikt voor de zieken. Het werd zelfs aangeraden door de weldoeners en geestelijken van de kloosters, die dachten dat een beker chocolade een zekere verlichting zou kunnen bieden in de trabajos del espíritu.[223] Het malen en mengen van de chocolade, was een belangrijke taak in de kloosters. In de kloosters van de descalzas hielden de nonnen zich zelf hiermee bezig, zoals in dat van Santa Rosa waar de priores wekelijks een aantal nonnen op deze taken zette. In het klooster van San Jerónimo bestond er een aparte sala del chocolatero naast de centrale keuken, waar de criadas de chocolade bereidden.[224] In de locutorios werden de gasten dikwijls ook onthaald met chocolade en de nonnen konden een deel van hun dagelijkse portie afstaan aan familieleden. Chocolade was voor de nonnen van een dergelijk groot belang, dat er een kleine crisis uitbrak, toen de geestelijke autoriteiten in de 18e eeuw het gebruik ervan wilden reduceren in de kloosters.[225] Ook het gebruik van andere nieuwe producten, als chili’s, maïs (tortillas) en bonen werd geïntroduceerd, met name toen vanaf de 18e eeuw ook meisjes van gemengd bloed (mestizas) konden toetreden als nonnen in de kloosters. Langzaamaan werd de Spaanse keuken getransformeerd naar de typische Mexicaanse keuken, zoals deze ook onder de bevolking was ontstaan. De vrouwenkloosters van Puebla stonden om hun gerechten bekend; zo was er de mole poblano van Santa Rosa, de chiles ennogadas, chilipepers met noga, van Santa Mónica en de dulces of zoetigheden van San Jerónimo. De exotische gerechten werden opgeschreven door de nonnen in kookboeken, waarvan er helaas een hoop verloren zijn gegaan.[226]

Feestdagen in het klooster, brachten een extraatje met zich mee, zoals een toetje van fruit of chocolade of een feestgerecht. Onder feestdagen werden onder meer verstaan: de electie van een nieuwe Moeder Overste, de professie tot nonnen, de Adventsdagen, de plechtige missen bij een jubileum, de verjaardag van de koning, Dodenherdenking, Pasen, Kerstmis en de liturgische feestdagen; dit waren de dagen volgens de liturgische kalender waarop de heiligen van de Katholieke Kerk hun herdenkingsdag hadden.[227] Op deze dagen kregen de nonnen die naar de betreffende heilige waren vernoemd een extraatje.[228] Op deze feestdagen, met name die van Kerstmis en de Dodenherdenking van 2 oktober, bereidden de nonnen in de kloosters zoetigheden, die werden geschonken aan de armen en aan bepaalde particulieren en verkocht aan anderen, om in het geval van economisch-politieke problemen in hun onderhoud te kunnen voorzien.[229]

Zo zegt Josefina Muriel, dat alle nonnen, in meer of mindere mate, zich wijdden aan de arte culinario, de kunst van het koken, met name wat betreft het bereiden van de beste gerechten, die werden geschonken aan de weldoeners dienden als het onthaal van bisschoppen en virreyes.[230] De gelofte van naastenliefde die de nonnen gehoorzaamden, reikte tot buiten de poorten van de kloosters, waar dagelijks aan de armen (los miserables y personas honradas que tuvieren gran necesidad)[231] een maaltijd werd geschonken.

Een uitgebreid hoofdstuk van haar studie wijdt Salazar Monroy aan het gebruik van vasten in de vrouwenkloosters. Het vasten was een middel van purificatie van lichaam en ziel. Elk klooster had haar vaste dagen voor het vasten, sommige dagen bepaald volgens de kerkelijke instanties, andere dagen zelf ingevoerd. In alle kloosters werd in ieder geval tijdens de veertig dagen vastentijd voorafgaand aan Pasen streng gevast en op de vrijdagen, waarop het lijden en sterven van Christus werd herdacht. Met name ook op de Adventsdagen in december werd er gevast, waarbij er op de vrijdag slechts eenmaal per dag werd gegeten.[232] Op de vrijdagen in het algemeen, waren melkproducten en dierlijke producten verboden, een gebruik dat we tegenwoordig nog steeds zien bij sommige christelijke huishoudens. Voor de descalzas was de maaltijd het gehele jaar door vegetarisch, met enkele uitzonderingen van visproducten op de feestdagen. Zieken kregen over het algemeen in de kloosters wel vlees- en melkproducten om aan te sterken[233]. Ook werd er gevast (uit vrije wil of als opgelegde straf) om zich te zuiveren van gemaakte fouten en begane zonden.

De keukens zijn tot op heden zeer bekend en geliefd vanwege hun prachtige inrichting, waarbij veelal gebruik werd gemaakt van het typische mozaïek uit Puebla, de talavera of de azulejos: blauw-wit gebakken aardewerk ter decoratie. Mooie voorbeelden hiervan zijn nog steeds te bezichtigen in de musea van de kloosters van Santa Rosa en Santa Mónica.[234]

 

Alle kloosters in de Nieuwe Wereld kenden een binnenplaats met een prachtige fontein en (kruiden)tuin. De nonnen hadden er een taak aan in hun vrije tijd in deze binnenplaats te werken en deden dat blijkbaar met veel overgave, want de kloostertuinen stonden bekend om hun schoonheid.[235] De binnenplaats werd door een zuilengalerij omringd, waar de nonnen in de schaduw konden wandelen, schilderen, borduren of lezen in de vrije tijd. De fontein en galerijen waren in de vrouwenkloosters te Puebla ook veelal bekleed met de azulejos, die in de zon een kleurig effect gaven aan de binnenplaats. De binnenplaatsen kenden heel duidelijk hun oorsprong in de Spaanse kloosters van Andalucia, die na de Arabische invasie aldaar een oosters tintje door middel van de mozaïek in hun binnenplaatsen creëerden. In Puebla waren deze azulejos afkomstig uit Aziatische landen, waar de Spaanse troon in Mexico vanaf de 17e eeuw handel mee dreef. In de meeste kloostertuinen groeiden kleurige bloemen zoals rozen en fruitbomen van sinaasappelen, limoenen en andere. Cecilia Vázquez de Ahumada benadrukt het contrast tussen de soberheid (austeridad) van het klooster binnen de muren en de patio principal, de grote binnenplaats, met haar zuilen, fontein en bloemenbogen.[236] In de tuin bevonden zich ook beelden van heiligen en engelen, die over de nonnen waakten. In de grote tuin van het klooster van Santa Rosa bevonden zich ook vijf kleine kapelletjes, waar de nonnen konden bidden tot de beschermheiligen. Deze waren gewijd aan: Sinte Rosa, Sint Dominicus, Johannes de Doper, Sinte Ana en Sinte Rosalia.[237] Voor de novices en de andere beginnelingen, was er een aparte binnenplaats, zodat het contact tussen hen en de nonnen ook wat de vrije tijd betreft werd geminimaliseerd. Deze binnenplaats was in opzet gelijk aan de patio van de nonnen. Op de binnenplaats van de beginnelingen was ook een bepaalde ruimte voor het wassen van de kleding ingericht, de zogenaamde lavaderos, die ruimte bood aan een grote wasbak waar de was van alle kloosterlingen[238] werd gedaan, maar ook die van de sacristie, wat inhield de kledij van de priesters, misdienaars en biechtvaders[239].

De vrouwenkloosters van Mexico en in het bijzonder van Puebla, waren echte impulsen van de arte novohispano, de kunst van Nieuw Spanje.[240] Zoals Josefina Muriel het omschrijft in haar studie naar de vrouwencultuur van Nieuw Spanje, werden er in deze kolonie meer kloosters opgericht dan theaters en mede daardoor zagen vele kunstenaars er een uitdaging in hun beste beeldhouwwerken en schilderkunsten in religieuze thema’s te verwerken in de nieuwe kloosters.[241]Aan de opzet en inrichting van de kloosters werkten stadsmeesters in de architectuur, mede als vele weldoeners en geestelijken, die ijverden voor enerzijds de prachtige decoratie en anderzijds voor de praktische indeling voor de religieuze gebruiken binnen de kloostermuren.

 

De kerk of de tempel vormde geen directe ruimte binnen de kloostermuren, maar was wel een belangrijke ruimte voor de nonnen in hun dagelijkse bezigheden. De kerk of tempel, die vaak dezelfde naam droeg als het klooster, was gelegen direct naast het klooster. De nonnen en de novices woonden indirect de missen bij, die in de kerk opgedragen werden door de priester. Achter het koor van de kerk waren cratículas aangebracht, kleine hekken of poortjes waardoor de communie aan de kloosterlingen werd aangereikt. De toegang tot deze cratículas hadden de kloosterlingen vanuit het klooster zelf. Zo werd het directe contact tussen de nonnen en het volk geminimliseerd.

De kerken naast de kloosters waren majestueuze bouwwerken, die niet onderdeden in omvang en decoratie voor de kloostergebouwen. Met name de tempels en kerken van de vrouwenkloosters gaven opmerkelijk blijk van de verschillende stilistische en artistieke vormen die men in Nieuw Spanje kende.[242] De decoratie van deze gebouwen werd grotendeels ook verzorgd door de vrouwen van de kloosters zelf, die altijd blijk gaven van de artistieke moderniteit van het moment.[243]

 

 

3.2. Religieuze praktijken in de vrouwenkloosters

 

Niet alleen de taken, gekoppeld aan de functies die de nonnen hadden vormden een belangrijk onderdeel van de interne praktijken in de vrouwenkloosters. De religieuze praktijken maakten tevens een belangrijk onderdeel uit van de interne praktijken in het dagelijkse kloosterleven. Op de concilies in de Middeleeuwen van de Katholieke Kerk waren de christelijke normen en waarden vastgelegd voor het dagelijkse leven van de religieuzen. Volgens Manzano Munguía hebben de religieuze kloostercommunes echter door de tijd heen zelf steeds de elementen van hun dagelijkse religieuze praktijken aangepast. Samen vormden deze religieuze parktijken het ideaal van de comunidad primitiva cristiana, de primitieve christelijke commune;[244] het ideaal dat door de Katholieke Kerk is gevormd voor de kloostercommunes die het leven aan God wijden.

Volgens Manzano Munguía moeten alle religieuzen in hun dagelijkse elementen als continue oratie, één enkel hart en ziel vormen: “[…] onder de volgelingen van Jezus kunnen geen verschillen in klasse bestaan, allen zijn en voelen zich broeders en zusters, allen gehoorzamen, de commune draait om de verdeling van het brood of van de eucharistie, allen in gemeenschap en niemand die de bezittingen zijn eigen noemde, alles werd verdeeld aan ieder naar gelang diens benodigdheden. In theorie zouden deze elementen niet enkel beoefend moeten worden door de communes van de religieuzen, maar door alle christenen.” [245]

Niet alleen deze algemene christelijke waarden, maar uiteraard ook de eigen interne kloosterregels als de door de verschillende heiligen, paters en Kerkvaders opgestelde regels bepaalden de religieuze praktijken voor de communes binnen hun kloosterorde.[246] Volgens José V Medel, die de geschiedenis van het klooster van Santa Mónica beschrijft, waren de vrouwenkloosters te Puebla gevestigd in een plaats die het symbool was van het Christelijke geloof, een plaats zeer geschikt voor de bloei in alle voorspoed van mystieke manifestaties, als de religieuze praktijken die de vrouwen in de kloosters uitoefenden.[247]

In dit onderdeel nemen we de belangrijkste religieuze activiteiten onder de loep, die onderdeel uitmaakten van de dagelijkse praktijken in de vrouwenkloosters te Puebla. Hieronder vallen de activiteiten die plaatvonden volgens het dagelijkse horario of tijdsschema, zoals missen, oraties, gezang en gebeden, maar ook praktijken als biechten, gebed tot en verering van de patroonheiligen, boetedoening, zelfkastijding en persoonlijk gebed. Door ons te richten op deze religieuze praktijken die plaatshadden in de vrouwenkloosters, kunnen we ons een goed beeld vormen, van de omvang en de inhoud van het Christelijke geloof in deze kloosters. Voor onze onderzoeksvraag naar het kloosterleven in de vrouwenkloosters te Puebla in de 17e en de 18e eeuw is het van belang een beeld te krijgen van de invloed en de invulling van het Rooms-Katholieke geloof in deze instellingen. Hoeveel tijd spendeerden de vrouwen in deze kloosters aan de religieuze praktijken en hoe zagen deze er precies uit? Hieronder gaan we in op de voornaamste religieuze praktijken, respectievelijk het de oratie, het biechten, de rol van de patroonheiligen en boetedoeningen.

 

De oratiepraktijken (gebeden, missen, e.a.) hadden plaats volgens het dagschema of het horario van de kloostercommune. In principe zijn de horarios van alle kloostercommunes gelijk, bepaald door de kerkelijke autoriteiten. Manzano Munguía heeft aangegeven, dat deze schema’s in de loop van de tijd door elk klooster enigszins voor eigen gebruik werden aangepast, binnen de gestelde grenzen door de geestelijke autoriteiten en de grenzen zoals gesteld door de eigen (strikte of minder strikte) kloosterorde. Op die wijze waren de verschillende kloostercommunes in theorie wat betreft het horario aangewezen op eenduidige activiteiten en tijden, maar in de praktijk bestonden er dus enige verschillen hierin. Manzano Munguía geeft ons een overzicht van hoe over het algemeen de dagindeling was van de vrouwenkloosters in de Nieuwe Wereld.[248] We zien hierin dat meer dan driekwart van de dag werd ingevuld met religieuze handelingen als gezang en gebed. Deze praktijken worden in tegenstelling tot andere zaken als de kloostertaken in het horario van de kloosters gespecificeerd.

Wanneer we kijken naar het horario van de agustinas recoletas van het klooster van Santa Rosa, welke wordt beschreven door de kroniekschrijver Cristóbal de Matamoros y Escalona,[249] vinden we enige kleine verschillen terug in de invulling en omvang van het tijdsschema. De eerste jaren toen er nog sprake van een begijnhof was, maar de religieuzen wel al leefden als nonnen en hetzelfde horario aanhielden, vertrokken zij om 5 uur ‘s ochtends naar de aangelegen kerk van Santo Domingo voor het bijwonen van de mis. Het was echter aan de beatas streng verboden met mensen op straat te spreken of het gezicht bloot te geven of oponthoud in de terugkeer naar het beaterio te veroorzaken, wat de beatas moeilijkheden en ongemak bezorgde. Hierop besloot pater Andía de bisschop Santa Cruz te verzoeken voortaan de mis in het eigen oratorium op te dragen onder begeleiding van een kapelaan, wat werd goedgekeurd en wat ook daarna in het klooster werd ingevoerd.[250] Later werden volgens het Directorio van pater Andía uit 1696 de uren verplaatst [251] en werd er opgestaan om vijf uur voor gebed en meditatie en werd de mis opgedragen om zes uur. Na het ontbijt om zeven uur, trokken de religieuzen zich in de cellen terug tot acht uur, waarop een uur van werkzaamheden volgde en om negen uur werden de Nona en de Sexta gebeden en werd er gezongen. Tussen tien en elf in de ochtend werd de rozenkrans gebeden en gemediteerd, behalve op maandag, dan zongen de nonnen de dodenvespers en op vrijdag de lofzangen. Om elf uur was het voor deze kloosterlingen lunchtijd; deze maaltijd bestond meestal uit bonen. Van twaalf tot twee kon men rusten of naaiwerk verrichten. Om twee uur werden de vespers gezongen in de namiddagdienst, aansluitend met een kop chocolade in de eetzaal, waarop weer de eigen taken vervuld werden in het klooster. Om vier uur kwam men op sommige dagen samen in de leszaal om spirituele lessen te volgen, die hen voorbereidden op de mentale oratie van zes tot zeven en op andere dagen was er tijd voor recreatie of andere werkzaamheden, naar de wens van Moeder Overste. Tussen vijf en zes werden de Completas (Voltooiingen) gebeden, gevolgd door meditatie en persoonlijk gebed. Om zeven uur was het avondeten, een lichte maaltijd, gevolgd door de afwas. Hierop kon men zich weer terugtrekken in de cellen, om om acht uur het gebed van de Verdieping te bidden en de rozenkrans, waarop men zich weer even terugtrok in de eigen cellen. Om negen uur werden de metten gebeden, waarop de misererepsalm werd opgezegd, gevolgd door de gemeenschappelijke discipline oefeningen op de maandagen, woensdagen en vrijdagen. Moeder Overste bepaalde de duur hiervan, waarbij zij bepaalde of er lichtere of juist zwaardere discipline oefeningen uitgevoerd dienden te worden. Na de zegeningen door Moeder Overste, die op de knieën werden ontvangen, ging men de nachtrust in. Moeder Overste ging de slaapzaal rond om te controleren of allen in de cellen sliepen.

Alicia Martínez en Enrique Esquivel bieden een overzicht van het horario van het klooster van San Jerónimo de Puebla.[252] Dit tijdsschema kent veel overeenkomsten en enige kleine verschillen met de voorgaande: er werd opgestaan om vier uur in de ochtend; meditatie had plaats tussen half vijf en vijf, gevolgd door een mis, de rozenkrans, herdenkingsgebed aan de heiligen en het novene-gebedsboek; om negen uur werd er ontbeten, waarop men vanuit de eetkamer in processie naar het Allerheiligste voor aanbidding trok; vervolgens een biecht van 15 minuten en later op het middaguur lunch, waarna men naar de gebedskapel trok om de misererepsalm op te zeggen, wat altijd in stilte gebeurde zonder zelfs het geluid van schoeisel en altijd in formatie, waarbij men in het centrum van de kapel in paren zich opstelde en bij aankomst en vertrek de grond kuste; hierop volgden 15 minuten van siesta; vespers om twee uur, gevolgd door de metten, Completas en de laudes of lofzang; wederom meditatie en biecht, gevolgd door het avondeten; na het eten werd er weer gebeden tot het Allerheiligste en was er tijd voor recreatie; tegen achten werden de gebeden van de nacht opgezegd en het gebed van de Verdieping, waarbij men met gezegend water werd besprenkeld en elkaar een goede nachtrust werd gewenst.

Wat betreft de dagen van de Vastentijd, Advent, Semana Santa of Paasweek en Kerstmis, was er een ander horario in de kloosters, waarover we in de studie van Martínez en Esquivel uitgebreide informatie krijgen. [253] Op deze dagen werd er vooral gelet op wat men at (meer gevast) en waren er speciale feestgebeden en processies en boetedoeningen (strikter of juist minder strikt, afhankelijk van de gelegenheid).

 

Zoals we in het dagelijkse tijdsschema zagen, werden er bepaalde tijden vrijgemaakt voor de biecht van de kloosterlingen. Biechten of schuld belijden was voor de nonnen een belangrijk aspect in het kloosterleven. Om zichzelf te vrijwaren van gemaakte zonden, de ziel te zuiveren, kon een non, evenals alle kloosterlingen, bij een zogenaamde confessor of biechtvader haar zonden belijden en om vergiffenis vragen. Immers, het voornaamste doel van de nonnen, was deze wereld te verlaten om zich uiteindelijk met een reine ziel bij de Heer te voegen; door een leven van verlossing (salvación) op aarde, kon men uitkijken naar de eeuwigheid. [254] De biechtvader, een door de Moeder Overste in overleg met de bisschop aangestelde priester, hoorde niet alleen de schuldbelijdenissen van de kloosterlingen aan, maar voorzag hen ook van adviezen, opdrachten en boetedoeningen en bezat de macht hen wel of niet vrij te spreken van zonden. De biechtvaders hadden een grote mate van invloed op het kloosterleven in de vrouwenkloosters, zowel wat betreft de normen en waarden waarnaar men hoorde te leven, als wat betreft de invulling van de voorgeschreven nonnengeschriften, waaop we in het laatste hoofdstuk terugkomen.

De biecht is in de Rooms-Katholieke kerk het sacrament van de zondevergeving of het sacrament van de boetvaardigheid.[255] De biechtvader is als priester voor de Kerk de voortlevende Christus op aarde, die binnen de kerkgemeenschap vrijspraak of absolutie namens Christus verleent.

Er bestaan twee vormen van biecht, die we beiden terugvinden in de vrouwenkloosters te Puebla: de privé- of oorbiecht en de gezamenlijke boeteoefeningen of boetevieringen.[256] In El Convento de San Jerónimo en Puebla de los Ángeles lezen we over de privé-biecht, dat de non wekelijks bij de confessor kwam in het confesionario om de zonden te belijden. De correctora zorgde ervoor dat de non op tijd op haar afspraak kwam om niet de tijd van de biechtvader te verspillen en zorgde ervoor dat de non kon biechten in stilte en orde. Als een non ziek was, kwam er ook een biechtvader naar het klooster, begeleid door twee nonnen die hem naar de ziekenzaal begeleidden, die binnen gezichtsveld maar op een dergelijke afstand stonden, zodat er niet meegeluisterd kon worden.[257] Het was de plicht van de biechtvader om alles wat bij de biecht door iemand aan hem werd toevertrouwd, geheim te houden.[258] De gezamenlijke biecht wordt door Manzano Munguía beschreven als een wekelijkse samenkomst van alle leden van de kloostercommune met de biechtvaders, waarbij alle leden vergiffenis vroegen van de commune voor begane zonden en waarbij men zich openlijk ten overstaan van de anderen diende te vernederen (humillarse). Vaak betrof het zonden als het niet (oprecht) uitvoeren van een gebod of boetedoening die aan hen was voorgeschreven.[259] Hierop volgden weer adviezen en nieuwe geboden door de biechtvaders en Moeder Overste en haar consejo of adviesraad voor de kloosterlingen, waaronder ook straffen als lijflijke boetedoeningen in het geval van zwaardere zonden.

Over de relatie door de eeuwen heen tussen biechtvaders en nonnen is veel geschreven. Manzano Munguía spreekt er van dat nonnen verliefd werden op de priesters en de spirituele biechtvaders[260] en er zijn veel voorbeelden bekend van seksuele relaties tussen nonnen en hun biechtvaders, waaruit het machtsmisbruik van de biechtvader is gebleken. Zo is er een getuigenis van een non uit het klooster van Santa Mónica te Puebla, Zuster Charlotte, waarin zij beweert in 1930 uit het klooster te zijn ontsnapt, na 35 jaar hierin tegen haar wil te zijn opgesloten en geleden te hebben onder onderdrukking, folteringen en seksueel misbruik door priesters en biechtvaders.[261] Op het Internet vinden we veel van dergelijke getuigenissen over misstanden door geestelijken in vrouwenkloosters. Schokkend is wel te noemen, het rapport dat in april 2001 werd gepresenteerd, waarin bekend werd gemaakt, dat het Vaticaan toegeeft op de hoogte te zijn, dat geestelijken in minstens 23 landen nonnen hebben verkracht en tot abortie hebben aangezet.[262] We kunnen ons dus wel voorstellen, dat er ook in de vrouwenkloosters te Puebla in de koloniale tijd sprake geweest kan zijn van dergelijke misstanden, maar dat daar vanwege het biechtgeheim en de machtspositie van de biechtvaders geen bewijzen van bewaard zijn gebleven.

 

Eerder werd er informatie gegeven over de patroonheiligen van de drie voorbeeldkloosters; over de rol van patroonheiligen, de keuze van de patroonheiligen en een korte levensbeschrijving van de patroonheiligen. In dit onderdeel gaan we bekijken welke betekenis deze heiligen of beschermers hadden voor de kloosterlingen van de drie voorbeeldkloosters. Hoe werden deze heiligen opgenomen in het dagelijkse kloosterleven en de interne praktijken van de kloosterlingen?

We starten met het klooster van Santa Mónica, waarvan we zagen dat het als patroonheiligen Sint Augustinus en Sinte Monica had. De bisschop van Puebla, Domingo Pantaleón Álvarez de Abreu, had in 1751 voor de nonnen van dit klooster een tempel laten oprichten. Uit Napels had hij voor de religieuzen twee standbeelden laten overbrengen om in de tempel te plaatsen van wonderbaarlijk beeldhouwwerk, zo vertelt José V. Medel in zijn studie naar de geschiedenis van dit klooster.[263] Het betrof beelden van Sint Augustinus en diens moeder Sinte Monica. In zijn testament had de bisschop bepaald, dat de beelden op zijn kosten door de nonnen aangekleed en versierd dienden te worden, zoals ook werd uitgevoerd. Het versieren en aankleden van de beelden van de heiligen en in het bijzonder van de patroonheiligen, was een werk dat in alle vrouwenkloosters van de Nieuwe Wereld werd uitgevoerd. Toen het klooster van Santa Mónica in 1940 door het Secretariaat van het Nationaal Erfgoed over werd genomen, inclusief al haar religieuze objecten, boeken, textiel en huisraad, werd besloten van het gebouw een museum voor religieuze kunst te maken.[264] Zo is het mogelijk tot op heden ook de standbeelden en schilderingen van deze patroonheiligen te bewonderen. Afbeeldingen hiervan zijn terug te vinden in El Convento de Agustinas Recoletas del Título de Santa Mónica, hoy museo de Arte Religioso van José V. Medel.[265] Zo hangt er in de kapel of tempel een olieverfschilderij door de nonnen zelf vervaardigd dat de dood van Sinte Monica verbeeldt, alsmede een groot doek, waarop de overhandiging van de kuisheidsgordel door de Maagd van de Troost aan Sinte Monica staat afgebeeld.[266] Ook bevonden zich in de kleine bibliotheek van het klooster boeken met de levensverhalen van de (patroon)heiligen, waarvan de oudste teruggaat tot 1545.[267] Hierin konden de kloosterlingen voorbeelden lezen die ze in het eigen kloosterleven navolgden. Ook werden er kopieën van de werken van Sint Augustinus bewaard, die volgens Salazar Monroy een enorme hoeveelheid religieuze werken schreef, die getuigen van een groot genie, dat over de hele wereld religieuzen heeft geïnspireerd tot bewondering en navolging.[268] Zo is er het lied Te Deum Laudamus dat Sint Augustinus schreef om God te danken voor zijn bekering, vlak na zijn doop op 33 jarige leeftijd door Ambrosius, dat in alle plechtigheid door de religieuzen in de kapel werd gezongen. In de kloosterbanken van Santa Monica, waarin de koorboeken werden bewaard, zien we het wapen terug van de Augustijnse orde, waarin de symbolen terugkomen van deze patroonheilige: een staf, een kruis, adelaar met een schrijfveer in de bek, een boek, een doorboord hart en een kroon.[269]

De kloosterlingen van het klooster van Santa Rosa kenden de volgende patroonheiligen: Sint Dominicus, Sinte Rosa en ook Sint Augustinus. We lezen in de beschrijving uit 1746 door de kroniekschrijver van het klooster van Santa Rosa, dat in de kloostergalerij prachtige doeken hingen die het leven van de pas gecanoniseerde Sinte Rosa van Lima representeerden, waarvan de lijsten waren ingemetseld en voorzien van bloemen van diverse kleuren die een lenteachtige indruk aan de doeken gaven.[270] Dit was waarschijnlijk gebaseerd op de levensbeschrijving van deze heilige, volgens welke zij gekenmerkt werd door haar gezicht als een roos en zij het grootste deel van haar leven doorbracht in de tuin van haar ouders. In de portería bevonden zich volgens deze auteur vele schilderijen, waaronder menige van Sint Dominicus, Sint Augustinus en vooral van Sinte Rosa: deze schilderijen werden door de nonnen zelf geschilderd en geven hun grote bewondering voor en affectie met deze heiligen weer. Zo is er een doek, waarop de Heilige Maagd staat afgebeeld, die Sinte Rosa beschermt. Men heeft zich hier gebaseerd, volgens de kroniekschrijver, op de traditie volgens welke Sinte Rosa naar de kapel van Onze Vrouwe van de Rozenkrans trok om verlichting in de Maagd te zoeken, wanneer zij in lijden (pena) verkeerde.[271] Een ander doek verbeeldt de Maagd met het kindje Jezus, die door de Maagd aan Sinte Rosa wordt aangeboden, opdat Rosa hem als haar echtgenoot aanneemt. Net zoals symbolisch gebeurde met de nonnen van het klooster, wanneer zij in het huwelijk met de Heer traden als zij de geloften aflegden. In de tuin van dit klooster bevonden zich vijf kapelletjes, waarvan er een was gewijd aan Sint Dominicus en een aan Sinte Rosa, waar de nonnen hun vrome gebeden en oefeningen onder bescherming en begeleiding van deze heiligen konden afleggen.[272] De feestdag van Sinte Rosa werd gekozen door de kloosterlingen om plechtig het voormalige begijnhof officieel tot klooster in te laten wijden door de eerste pater van de orde van Sint Dominicus, in 1740.[273] Sinte Rosa was voor de nonnen van grote betekenis als voorbeeld in haar sterke religieuze overtuiging, haar intense boetedoeningen en zelfkastijdingen en in haar werken van naastenliefde. We lezen in de kroniek van het klooster van Santa Rosa, in het onderdeel waarin enige van de eerste nonnen van het klooster gebiografeerd worden, dat deze in die begintijd van het klooster zich zeer streng hielden aan de voorbeelden uit dit leven van de patroonheiligen wat betreft vasten, boetedoeningen, zelfkastijdingen en communewerkzaamheden. [274] Opvallend is ook dat vele nonnen van het klooster van Santa Rosa de naam van Rosa als kloosternaam droegen, wat een eigen keuze was voor de nonnen.

Wat betreft de relatie van het klooster van San Jerónimo met haar patroonheiligen, vinden we meer informatie in het overzichtswerk door Martínez en Esquivel uit 2000. Op diverse pagina’s staan schilderingen van Sinte Paula en Sint Hiëronymus afgebeeld, afkomstig uit het klooster van San Jerónimo te Puebla, die na de sluiting van het klooster in 1940 beland zijn in particuliere collecties. Zo zien we een afbeelding van een schilderij van Sint Augustinus, die de orderegel overhandigt aan de dochter van Sinte Paula, Sinte Eustochia, temidden van haar kloosterzusters en een afbeelding van een schilderij van Sint Hiëronymus, lezend in een boek met als ondertitel: San Jerónimo, máximo Doctor de la Iglesia: Sint Hiëronymus, grootste Geleerde van de Kerk. Verder vinden we in dit werk ook afbeeldingen van Sinte Paula in de kleding van de kloostercommune van de jerónimas te Puebla.[275] Deze heilige werd door de jerónimas gezien als de oprichtster van de orde en de eerste non van de orde zelf, omdat zij samen met Hiëronymus het eerste klooster stichtte.

De aanbidding van en het geloof in de Maagd van Guadalupe waren groot in dit klooster. In de andere vrouwenkloosters van Puebla bestond ook een zekere mate van verering van deze heilige, die in de 18e eeuw tot patroonheilige van de stad Puebla en in 1746 tot de beschermheilige van de Nieuwe Wereld werd gekozen.[276] Zo lezen we bijvoorbeeld bij Salazar Monroy dat de nonnen van het klooster van Santa Mónica te Puebla een altaar hadden, opgedragen aan de Maagd van Guadalupe, waar de nonnen bij de voordeur voor bogen en waar op de 12e december (de feestdag van deze heilige) jaarlijks een samenkomst en celebratie voor werd gehouden.[277] In het klooster van de jerónimas bestond een bijzondere mate van aandacht voor deze Maagd, vanwege een collectieve en wonderlijke genezing in het klooster van 15 van de 77 kloosterlingen, die werd toegeschreven aan deze Maagd van Guadalupe. Deze kloosterlingen leden aan epilepsie en geelzucht. Een schilderij dat de nonnen in het klooster van deze heilige bewaarden, speelde in de wonderlijke genezing een grote rol.[278] Zuster Alejandra Beatriz de los Dolores, Moeder Overste van het klooster in 1754, stelde een kroniek samen, waarin ze de getuigenissen van de genezen nonnen bundelde.[279] In het overzicht dat we geboden krijgen door Martínez en Esquivel van de nonnen die in het klooster woonden ten tijde van het wonder, zien we dat met een sterretje de nonnen worden aangeduid die hun kloosternaam uitbreidden met ‘Guadalupe’, uit dank voor het wonder dat zij verrichtte.[280] In hoofdstuk vijf zullen we terugkomen op deze getuigenissen, waaruit het sterke geloof in de Maagd en haar wonderen blijkt en het mysticisme van het klooster. Op diverse pagina’s in het werk van Martínez en Esquivel treffen we afbeeldingen van schilderingen van deze Maagd van Guadalupe, vervaardigd door de kloosterlingen van het klooster van San Jerónimo te Puebla.[281]

Zuster Juana Inés de la Cruz gaf heel duidelijk in haar werken haar bewondering voor de stichter van de orde, Sint Hiëronymus weer. Zij zag in hem een zeer erudiet heer, een man bijzonder gehecht aan de antieke geschriften, omringd door vrouwelijke discipelen als Sinte Paula en haar dochters Blesilla en Eustochia.[282] Haar bewondering voor deze Kerkvader, die zij omschreef als een grootheid op het gebied van heiligheid en wijsheid en als aandrijvende kracht van de vrouw en haar talent ,[283] blijkt volgens Peňalosa onder meer uit haar brief aan de bisschop van Puebla, M. Fernández de Santa Cruz Zahagún: Respuesta a la muy ilustre Sor Filotea de la Cruz.[284] Hierin citeerde ze verschillende werken van Sint Hiëronymus om haar overtuigingen aan de bisschop te onderbouwen. In een andere brief van deze non uit vermoedelijk 1682, bekend geworden onder de titel van Carta de la Madre Juana Inés de la Cruz escrita al R.P.M. Antonio Nuňez[285], vroeg Zuster Juana aan haar biechtvader waarom zij niet net als haar heilige voorgangers profane literatuur en poëzie mocht lezen: “Waarom is het in mij slecht wat in allen goed was? Verstoren enkel aan míj deze boeken me om me te verlossen? Inderdaad heb ik poëten en wereldlijke redenaars gelezen, een onachtzaamheid die dezelfde Sint [Hiëronymus] beging, [maar] ook lees ik de heilige geleerden en de Heilige Geschriften.” [286] Volgens Peňalosa koos Zuster Juana juist voor dit klooster in Puebla, vanwege de aantrekkingkracht van Sint Hiëronymus, liefhebber van cultuur en literatuur, die zeer geïnteresseerd was in de educatie en de promotie van de vrouwen en in de noodzaak dat zij zich ontwikkelden.[287] Dit demonstreerde hij in zijn educatie aan het meisje Paula, die aan hem als volgelinge een klooster opdroeg, als stichtster van de jerónimas. Tenslotte zien we in het klooster meerdere afbeeldingen en emblemen van leeuwen terug, het symbool dat Sint Hiëronymus kenmerkt, vanwege zijn strijdlust voor de religie en in het schrijven van zijn grote werk, de Vulgata.

 

Boetedoeningen vormden in de vrouwenkloosters van de Nieuwe Wereld een vast onderdeel van de dagelijkse religieuze praktijken. De religieuzen van de vrouwenkloosters, ook de beginnelingen, werden geacht dagelijks een bepaalde omvang aan boetedoeningen of penitenties af te leggen. Deze boetedoeningen waren enerzijds een vast onderdeel van het horario, waarbij de kloosterlingen de schuld van de wereld, ofwel de erfzonde[288] door middel van oefeningen van boetedoening trachtten weg te nemen. Zo werd elke vrijdag gezamenlijk in de kloosters de Lijdensweg van Jezus geïmiteerd, waarbij Jezus gedeeltelijk de zonden van de wereld had weggenomen en de weg naar de hemel voor de mens had geopend. Anderzijds waren de boetedoeningen strafpenitenties, die bij wijze van straf voor een overtreding of zonde door de biechtvader of de Moeder Overste aan de schuldenaar(s) ter genoegdoening van de beleden schuld werden opgelegd.[289] In de gezamenlijke schuldbelijdenissen, waarbij de religieuzen ten overstaan van de commune hun fouten bekenden, kon volgens de wil van de Moeder Overste en haar adviseurs of de biechtvader een strafpenitentie opgelegd worden.[290]

De boetedoeningen bestonden uit verschillende oefeningen van naastenliefde, gebeden, werktaken en geheelonthouding van voedsel of vasten, als uit zwaardere vormen als (zelf)kastijding en opsluiting.[291] Het kastijden van het lichaam was voor de religieuzen van zowel de striktere als de minder strikte ordes een gewone zaak, hetzij dat in de minder strikte ordes van het vida privada de keuze vooral bij de nonnen zelf lag om boetedoening en zelfkastijding uit te voeren.[292] Door zichzelf te pijnigen kon men deelnemen aan het lijden van Jezus Christus en wellicht net als hij toetreden tot de hemelpoorten.[293] Het lichaam werd door de Katholieke Kerk gezien als iets zondigs. De nonnen zelf werden in het klooster gevormd met het idee dat het lichaam stond voor erotiek en vleselijke lusten, die uitgedreven dienden te worden door zelfkastijdingen. Belangrijk was volgens Manzano Munguía te beseffen in het klooster, dat het lichaam iets was om je voor te schamen. Het aardse lichaam had dan ook te lijden op vele manieren binnen de kloostermuren.[294] Manzano Munguía geeft in haar werk een overzicht van voorbeelden van zelfkastijdingen en instrumenten die hiervoor werden gebruikt.[295] Daarnaast legden deze vrouwen zichzelf de penitenties op uit liefde voor God, aan wie ze, naast de reguliere oraties, constante lichamelijke offers in de vorm van zelfkastijding, streng vasten en geheelonthouding brachten. [296] Door zich een leven lang te kwellen, te kastijden en te vernederen en door uiteindelijk in het klooster te sterven voor de wereld en tot God te komen, beantwoordden de nonnen tevens aan de verwachtingen van de bevolking.[297]

J.A. Peňalosa vertelt over het klooster van San Jerónimo, dat de dagen van vasten of geheelonthouding (ayuno en abstinencia) die werden voorgeschreven, niet gering waren. Op de dagen van het vasten, nam men in plaats van een avondmaaltijd een colación, een hapje of lichte maaltijd.[298]

De religieuzen waren ook gewoon voor de boetedoeningen boetegesels te gebruiken om het lichaam de kwellen.[299] We lezen verder in deze studie, dat de straffen die aan de kloosterlingen opgelegd konden worden varieerden van licht tot zeer zwaar, in overeenstemming met de fout of zonde die door de schuldenaar was begaan. Peňalosa citeert Zuster Juana Inés de la Cruz die hierover zegt: “Zij die niet het goede willen doen en zich slecht gedragen, worden verplicht om dat wat zij door penitentie en angst moeten doen na te leven.” [300] Fouten of overtredingen (culpas) waren fouten jegens de naastenliefde, de gehoorzaamheid, de armoede, het bewaren van de stilte, de punctualiteit, de vroomheid en de oratie. De straffen bestonden uit penas, smarten: het kussen van de voeten van de kloosterlingen, eten van de vloer, vasten op water en brood of het eten van hardbakken bruin brood

(pan bazo), ontvangen van disciplineslagen, bidden van psalmen, het doen of vragen van vergiffenis (hacer venias), languit op de grond gaan liggen voor de deur van het koor, tijdelijk wegnemen van het habijt van de non en haar opsluiten in de gevangenis (cárcel).[301]

Uiteraard waren er, zo vertelt Peňalosa, ook uitzonderingen of verzachtingen van deze boetedoeningen. Deze smarten werden verzacht op verscheidene wijzen, die in de eigen kloosterconstituties waren vastgelegd: dat enige nonnen de schuldenaar mochten overtuigen dat ze aan de Moeder Overste vergiffenis zou vragen; dat voorafgaand aan het opleggen van een straf er drie maal werd gewaarschuwd; dat in het geval van zwaardere overtredingen de Moeder Overste moest overleggen met de adviseurs; dat de Moeder Overste met de commune zou bidden voor de zondenaar opdat de Heer haar het hart zou verlichten; dat bij het opleggen van een straf Moeder Overste God voor ogen zou houden, al haar liefde en afschuw aan de kant zou zetten en meer geneigd moest zijn naar misercordia, mededogen, dan naar crueldad, wreedheid, en alleen kijkend naar wat meer het welzijn van de Religie ten goede zou komen en bewust van geweten over dat wat was gezondigd. [302]

Het klooster van Santa Mónica te Puebla stond er om bekend een strikt en zwaar leven te bieden aan de kloosterlingen. Salazar Monroy vertelt in haar studie naar de geschiedenis achter het hedendaagse Museum voor de Religieuze Kunst, dat de bezoekers door de jaren heen hebben gesproken van kreunen en kreten van vrouwenstemmen, alsof iemand werd gefolterd en van zwarte schimmen; geesten van nonnen die wellicht geen verlichting in hun wereldse lijden bij de Heer hebben kunnen vinden.[303] In het klooster werden door alle inwoonsters vrijwillige boetedoeningen afgelegd in de vorm van zware zelfkastijdingen. Dit klooster kende een bepaalde ruimte die nu de boetegalerij wordt genoemd, waar de nonnen in het donker onder de grond zichzelf terugtrokken in diepe meditatie zichzelf wrede en zeer pijnlijke zelfkastijdingen oplegden.[304] In de getuigenis die Zuster Charlotte aflegde in 1945,[305] vijftien jaar na haar ontsnapping uit dit klooster, beweert zij dat deze zogenaamde boetegalerij in de kelder werd gebruikt voor verschillende zeer wrede boetedoeningen: (zelf) kastijdingen die door Moeder Overste werden opgelegd. Uitgebreid beschrijft ze hoe jonge nonnen in deze kelder werden opgesloten en de hongerdood stierven diep onder de grond en over vele andere misstanden in dit klooster, die bij de ontdekking van het klooster in 1934 aan het licht zouden zijn gekomen. Jose Medel verhaalt van een non, die na de uitzetting van de nonnen in 1934 in het huwelijk trad en vertelde hoe insorportable en arrepentida (ondraaglijk en berouwvol) het leven in dit klooster was.[306] Medel onderstreept deze getuigenis, door te verhalen hoe de boetegordels in dit klooster en de doornkronen een zeer actief gebruik hadden binnen de kloostermuren. In de getuigenis van Zuster Charlotte, beschrijft de non haar eigen kleine cel, waarin naast een houten bed, een houten tafel en stoel en een Christusbeeld een soort kerkbankje aanwezig was, waarop de nonnen voor het slapengaan verplicht waren te knielen, waarin ijzeren punten uitstaken. [307] Wie nu het museum van Santa Mónica bezoekt, kan binnenkijken in een slaapcel en dit bankje als ook de boetegordels en zwepen aanschouwen[308], die de nonnen volgens de overlevering gebruikten om zichzelf boetedoeningen op te leggen. Hoogstwaarschijnlijk hebben dergelijke boetedoeningen in dezelfde vorm in de 17e en de 18e eeuw plaatsgehad in dit klooster te Puebla.

 

 

3.3. Vrijetijdsbesteding in de vrouwenkloosters

 

Vrije tijd in de vrouwenkloosters van het koloniale Nieuw Spanje noemden we eerder al een relatief begrip. Onder vrije tijd werd in de vrouwenkloosters eigenlijk de tijd verstaan, die niet werd besteed aan de verplichte religieuze praktijken volgens het horario, noch aan de verplichtingen die aan de functies van de nonnen werden gesteld, de kloostertaken, noch aan de gezette tijden voor de maaltijden en de nachtrust. Vrije tijd, was de tijd die naast deze zaken overbleef om je bezig te houden met dingen waar de persoonlijke voorkeur in lag en die een zekere ontspanning verschaften, maar die wel in het voordeel en het profijt van de commune dienden te zijn. Er was ook wel enige ruimte voor een wandeling door de galerijen van het klooster of een praatje met elkaar, [309]maar men kon zeker niet helemaal zelf bepalen hoe de vrije tijd werd ingevuld, met dingen waar men zin in had. De Moeder Overste of de Moeder van de novices moest haar goedkeuring geven aan de zaken waarmee een kloosterling haar vrije tijd in wilde vullen en soms werden deze zaken ook voorgeschreven of zelfs opgelegd van hogeraf. Ook zaken die we eerder bespraken als het werk in de patio en het schrijven van (mystieke) geschriften geschiedden grotendeels in de vrije tijd van de kloosterlingen en vaak in opdracht. Zo werkte het ook met de andere activiteiten van recreatie in de vrouwenkloosters, waarvan Josefina Muriel ons een overzicht schetst en ons uitleg verschaft over hoe deze zaken de commune dienden.[310]

Naast de hieronder beschreven voornaamste werkzaamheden in de vrije tijd van de nonnen, was er nog sprake van het vervaardigen van zoetigheden, artificiële bloemen, edelsmeed-kunsten, bloemschikken, miniatuurwerken, zilverwerk en andere. De nonnen van Puebla stonden bekend als echte kunstenaars in het handwerk.[311]

 

Muziek speelde een grote rol in de kloostercommunes van de vrouwen. Niet alleen in de kloosters, maar ook in de colleges, de begijnhoven en andere plekken van opvang, besteedden de vrouwen van Nieuw Spanje een groot deel van hun tijd aan het maken en componeren van muziek. De vele religieuze ceremonies die deel uitmaakten van het liturgische jaar, dat door de religieuze instellingen werd gevolgd, bestonden voor een belangrijk deel uit muzikale bijdragen.[312] Ook in de samenleving buiten deze instellingen, maakte muziek een belangrijk onderdeel uit van het sociale leven van de vrouw: muzikale kwaliteiten werden hoog geacht en droegen bij in het vinden van een geschikte echtgenoot en aanzien vanuit de gemeenschap. In de kloosters bleef een vrouw met muzikale kwaliteiten dit aanzien behouden: jonge meiden werden soms vrijgesteld van het betalen van hun dote enkel door de titel van musicienne. [313] Wanneer we kijken naar de kronieken of andere kloostergeschriften, komen daarin vaak gegevens voor over de muzikale educatie die vrouwen in de kloosters genoten. Volgens Muriel genoten in alle kloosters, colleges en begijnhoven de vrouwen muzieklessen. Iedere instelling vulde een deel van haar educatieve plannen met muzikaal onderwijs, in overeenstemming met de behoeften in de religieuze ceremonieën of met de interessen van het onderwijs en de opvoeding.[314]

Het muzikale onderwijs bestond in de eerste plaats uit zanglessen. Iedere instelling had een eigen koor, over het algemeen gedirigeerd door een non, hoewel ook mannen hierin konden onderwijzen door de traliehekken van de locutorios of van het koor van de kerk heen.[315] Daarnaast leerden de vrouwen ook diverse muziekinstrumenten te bespelen en zelfs muziek te componeren. Waarschijnlijk werden er in de eerste kloosters instrumenten gebruikt om de toon van de zang te bepalen, zoals fluiten of indiaanse blaasinstrumenten, in die tijd bestonden er namelijk nog geen orgels. In de kloosters werden er twee typen muziek beoefend: religieuze en profane muziek. Onder de eerste bevonden zich kerstliederen en paasliederen, misgezang, vespers, begrafenismuziek, aria’s, psalmen en andere muzikale vormen. Onder de tweede bevonden zich sonaten, aria’s, ouvertures, bolero’s, recreatief gezang en andere vormen. De profane muziek kwam nauwelijks voor in de kloosters van la vida común, ofwel bij de ongeschoeide nonnen. Bij de religieuzen van la vida privada was er meer tijd en plek voor deze muzikale vormen. De grote omvang aan muzikale werken en instrumenten in deze kloosters, geeft ons een idee van de grote mogelijkheden die de nonnen gehad moeten hebben om zich op dit terrein te ontwikkelen. Het bekendste voorbeeld hiervan is Zuster Juana Inés de la Cruz, die menig instrument bezat en bespeelde en muziek componeerde waarmee ze zelfs onderkoningen, bisschoppen en andere hooggeplaatste personen naar het kloosters van San Jerónimo te Puebla trok, die naar deze musicienne kwamen luisteren. Aan haar danken we de Libros de Coro, Boeken van het Koor uit het klooster en het werk El Caracol, De Slak, over muziektheorieën, waaruit haar kwaliteiten op muzikaal gebied blijken. Zingen kon ze naar eigen zeggen echter niet.[316]

 

De vrouwen in de kloosters hielden zich ook met schilderwerk bezig. Helaas waren de nonnen over het algemeen gewend hun werken niet te signeren, zodat vele meesteressen hierin anoniem zijn gebleven.[317] Onder meer werden er prachtige decoraties geschilderd in de kronieken, biografieën en andere kloostergeschriften. Daarnaast werden de portretten van de nonnen geschilderd, retratos genaamd. De nonnen die geportretteerd werden waren ofwel de stichtsters van het klooster, de novices, die opgesierd waren om de eerste professie af te leggen en de coronadas, de nonnen die gekroond werden bij het afleggen van de eeuwige geloften en bij de begrafenis. Over deze monjas coronadas, die vooral van grote betekenis waren in koloniaal Puebla, [318] lezen we meer in de volgende paragraaf. Ook bestaan er portretten van groepen van nonnen, van de beschermheren van het klooster (paters, bisschoppen en kapellanen), van de beschermheiligen van het klooster en van andere heiligen. Ook hiervan is het grootste gedeelte niet gesigneerd. Josefina Muriel vraagt zich af of het signeren van de schilderijen in de vrouwenkloosters wellicht als hoogmoed werd beschouwd. Zeker is in ieder geval, dat deze schilderijen heuse meesterwerken waren en er tijd noch moeite werden gespaard de nonnen zo goed mogelijk te portretteren. Voor zover bekend werden er geen lessen in het schilderen gegeven aan de vrouwen in de kloosters. Dit werd wel daarbuiten gedaan in de samenleving door schildermeesters. Meisjes die tot het klooster toetraden, konden dus heel goed al schilderlessen in hun jeugd genoten hebben, aangezien ze afkomstig waren uit de hogere klassen.

Wat betreft zelfportretten kunnen we niet zeker zijn of die (hebben) bestaan, vanwege het ontbreken van de signatuur. Van Zuster Juana Inés de la Cruz is wel een zelfportret bekend, dat ze stuurde aan de gravin van Paredes in Spanje en waarschijnlijk heeft zij ook andere portretten in het klooster van San Jerónimo geschilderd.[319] Vooral in de 18e eeuw werd er veel geschilderd, Veel schilderijen bevinden zich tegenwoordig in privé-collecties van Mexicaanse families,[320]andere zijn terug te vinden in de gebouwen van de ex-kloosters zelf, zoals in het geval van de kloosters van Santa Mónica en Santa Rosa, die als musea grote collecties schilderkunst herbergen.

 

Veel kloosterlingen hielden zich ook bezig met de beeldhouwkunst. Zo werden er bijvoorbeeld vele Christusbeelden en andere heiligenbeelden gebeeldhouwd, die dienden ter decoratie van het eigen klooster, voor de verkoop voor de inkomsten van het klooster of als gift aan hooggeplaatste personen.

Ook vanuit de grote devotie van de religieuzen, om het gebed te kunnen richten tot een heilige in de vorm van een beeld, werd er veel beeldhouwwerk in de kloosters geproduceerd. Volgens Muriel is er veel beeldhouwwerk door de eeuwen heen verloren gegaan en dient er tot op heden nog een goede artistieke studie naar deze werken verricht te worden.[321] Veel kerken of tempels naast de voormalig aangelegen kloosters kennen wel nog beeldhouwwerk, afkomstig van de kloosterlingen, in hun voorgevels of koren. Bijvoorbeeld een beeldhouwwerk van de beschermheilige wiens naam de kerk of tempel draagt, geplaatst boven de entreedeur. Tenslotte bestond er ook een vorm van beeldhouwkunst, waarbij de beschermers of de weldoeners van de kloosters werden afgebeeld. Hiervan is alles verloren gegaan volgens Muriel en bewaren we slechts in de literatuur herinneringen aan deze vorm van koloniale beeldhouwkunst door de nonnen van Nieuw Spanje.[322] In de studie van Salazar Monroy naar de geschiedenis en de museumcollectie van religieuze kunst van het klooster van Santa Mónica, krijgen we een gedetailleerd overzicht geboden van de beeldhouwwerken in dit museum in het voormalige klooster.[323]

 

De ontwikkeling van het borduurwerk in het vaderland Spanje, werd overgebracht naar Nieuw Spanje, waar zowel mannen als vrouwen zich op grote schaal met borduurwerk bezighielden. Handgeborduurde stoffen waren zeer geliefd onder alle lagen van de bevolking. De inheemse vrouwen, die al eeuwen bekend waren met het weven van kleding, introduceerden het borduurwerk in hun traditionele weefsels als een kleurrijke aanvulling.[324] In de kloosters werd ook op grote schaal geborduurd. De borduursels waren bestemd onder meer ter decoratie van de heiligenbeelden, van de kerk of tempel en werden wederom verkocht of geschonken door de kloosterlingen. Het borduurwerk was van grote kwaliteit; er werd gewerkt met fijne draden van goud en zijde. Volgens Jose Medel spreken de delicate werken van naald, haak en speld van een duidelijke pacienca claustral, een kloosterlijk geduld.[325]

In het klooster van Santa Rosa was er een speciale zaal voor deze bezigheid.[326] In dit klooster werd veel geborduurd, wellicht in navolging van de patroonheilige Sinte Rosa van Lima, die zich volgens haar levensverhaal bezighield met borduur- en naaiwerk en wordt aangeroepen als de beschermheilige van de naaisters.[327] Muriel noemt als één van de mooiste geborduurde ornamenten een werk door de nonnen van dit klooster vervaardigd, dat tegenwoordig in het museum in dit voormalige klooster verblijft: een afbeelding van een engelenorkest dat net geschilderd lijkt.[328] Ook het klooster van Santa Mónica was vermaard om haar borduurkunsten. In het hedendaagse Museum van de Religieuze Kunst bevindt zich een borduurwerk, het Heilig Hart van Jezus Christus, dat volgens Salazar Monroy door de fijne afwerking eerder een schildering gelijkt dan borduurwerk.[329] Het borduurwerk werd ook aangewend om de kleding van de beelden in het klooster te versieren, maar ook de misgewaden van de priesters in de aangelegen kerk of tempel.[330]

 

 

3.4. Belangrijkste etappen in het leven van een non

 

Cecilia Vázquez Ahumada heeft een onderzoek verricht naar de schilderijen van nonnenportretten, die zich in het voormalige klooster van Santa Mónica, nu Museum van de Religieuze Kunst, bevinden. We hadden het zojuist al over deze nonnenportretten als retratos de monjas coronadas: portretten van gekroonde nonnen.[331] Vázquez Ahumada beschrijft hoe deze portretten de drie belangrijkste momenten of etappen in het kloosterleven van de nonnen in Puebla verbeelden: el ingreso al convento, het toetreden tot het klooster, el pronunciamento de los votos perpetuos, de professie van de eeuwige kloostergeloften en la muerta de la religiosa, het sterven van de religieuze.[332] Volgens haar laten het prestige en de eer die de vrouw en haar familie verwierven wanneer beslist werd dat zij een model werd van het Christelijke leven, zich duidelijk weergeven in de luxe van de kloostergebouwen en in de rijkdom die deze werken [portretten] bevatten.[333] De portretten van de professie van de non werden betaald door de familie van de non, want het hebben van een dochter in het klooster was de reden voor een diepe voldoening. De potretten daarentegen van de overleden non werden door het eigen klooster bekostigd, als een manier om aan de muren blijvend een afbeelding te hebben van een deugdelijke kloosterling en daarmee een voorbeeld voor andere kloosterlingen.[334]

In deze paragraaf gaan we dieper in op de betekenis van deze drie momenten in het kloosterleven van de vrouwen te Puebla, die worden weergegeven in de retratos de monjas coronadas.

 

Bij het intreden of toetreden tot een klooster kende de non eer aan haar zelf en glorie aan haar familie toe.[335] Het feest dat werd gehouden ter ere van de toetreding van een non, had pas plaats op het moment dat de non de eerder genoemde stadia van beginnelinge was gepasseerd en als non tot het klooster mocht toetreden. Volgens de kloosterregels van de vrouwenkloosters moesten de meisjes die wilden toetreden, starten met een periode van 6 maanden postulante (collectant), een jaar van novicia (novice, beginnelinge), drie jaren van votos temporales (tijdelijke geloften) om uiteindelijk de votos perpetuos, de eeuwige geloften af te leggen. Volgens de kloosterregels van het klooster van Santa Mónica ging deze officiële intrede samen met een ceremonie, voorgegaan door de bisschop, waarbij de novices aan de kloostercommune werden gepresenteerd en zij de votos simples of votos temporales aflegden: de voorwaardelijke kloostergeloften. Salazar Monroy beschrijft ons dat de intrede tot de orde of de Religieuze Congregatie eigenlijk een test was van de roeping (vocación) van de non tot dit vrijwillig gekozen leven, maar dat het wel een absolute afstand doen betekende van alles wat het IK inhield.[336] Zij beschrijft dat de stichters van de Religieuze ordes hun uiterste best hebben gedaan in de electie van hun leden, en dat dit nog steeds geldt vanaf het eerste moment van binnenkomst in het Religieuze Huis of Klooster.

Met de tijd hebben de nieuwe leden zich gevormd in het postulantado en het noviciado, waar het hele verdere spirituele leven van af zal hangen: nooit zal een vrouw een heilige worden als zij een slechte novice is geweest. Ook bood deze periode volgens Salazar Monroy de mogelijkheid voor die persoon, die geloofde te zijn geroepen tot een dergelijk leven van afzien, om zich te bedenken of zij zich had vergist in het gekozen pad. Zij kon in deze periode nog met dezelfde vrijheid waarmee ze binnenkwam ook weer vertrekken.[337] Met de professie van de voorwaardelijke of tijdelijke geloften verwierp de non de wereld en de aardse interessen en ging zij via een ritueel huwelijk over tot het kloosterleven. Als een nieuwe vrouw van Christus behoorde zij zich voortaan bezig te houden met de huiselijke taken en rituelen die met dit nieuwe leven correspondeerden.[338] Dit afstand doen van het vorige leven dat de vrouwen leidden werd gesymboliseerd door het afknippen van het haar, dat ze weer lieten groeien vanaf deze ceremonie.[339]

Met hun nieuwe habijt, dat ze bij de aanvang van het noviciado hadden ontvangen, met een bloemenkroon op het hoofd en een boeket in de ene hand en een kaars in de andere en een witte sluier voor het gezicht, werden de novices naar het altaar geleid waar de bisschop of een priester de ceremonie van het huwelijk met de Heer inleidde. Iedere non die deze voorwaardelijke geloften aflegde moest een liefde en overgave, gelijkend op die van de moeder Maria, realiseren tegenover de Heer, vanaf het moment dat zij tot de echtgenote van Jezus Christus werd en haar oratie zou oneindig zijn.[340] In het werk van Rogelio Montenegro Quiroz lezen we uitgebreid over de feestelijkheden rond deze ceremonie in het klooster van Santa Rosa te Puebla, waar op 5 juli 1740, na het ontvangen van de Pauselijke kloosterverklaring, 25 voormalige beatas in het huwelijk met de Heer traden en de tijdelijke kloostergeloften aflegden. Het dorp liep uitbundig uit om deze professie bij te kunnen wonen, maar de Pauselijke afgevaardigde die de plechtigheden inleidde had de plechtigheid in het geheim naar half vijf in de ochtend verplaatst, omdat hij vreesde voor onrusten onder de grote volkstoeloop. De attributen die de religieuzen tijdens de ceremonie droegen, waren geschenken van zusters van de andere kloosters in de stad.[341]

Vázquez Ahumada beschrijft ons wat deze onderdelen die de novice droeg bij deze professie symbolisch betekenen: het habijt van de orde waartoe zij trad bestond uit een tuniek en een toca of nonnenkap: dezen stonden voor honestidad of eerbaarheid; de capa, de mantel of cape was voor de bescherming tegen de koude; de witte sluier was het symbool van de belofte van de professie en als een versluiering van het verlangen zich met de Heer in de echt te verbinden; de kroon herinnerde aan het offer van Christus, die de doornkroon droeg; het boeket of het palmblad symboliseerde de belofte van maagdelijkheid; de ring die de novice door de bisschop om de vinger kreeg geschoven was het symbool van het huwelijk: het hoogtepunt van het ritueel. [342] Volgens deze historica is dit laatste object het enige dat volgens onderzoek afwezig is in de meerderheid van de retratos de monjas coronadas.

Ten overstaan van de bisschop werden de geloften van Armoede, Kuisheid en Gehoorzaamheid afgelegd; vervolgens gingen de novices op de grond zitten, waar ze werden bedekt met een zwarte doek, waaronder zij het Miserere baden, waarmee ze aangaven dat ze voor de Wereld voortaan dood waren. Vervolgens werd de zegen over deze nieuwe nonnen uitgesproken en gingen ze een periode van drie jaar in van tijdelijke kloostergeloften.[343] Joaquín Antonio Peňalosa beschrijft ons het afleggen van deze professie door Zuster Juana Inés de la Cruz en de precieze volgorde van de ceremonie van de velo blanco.[344] Cristóbal de Escalona y Matamoros geeft ons een voorbeeld van de formulering bij het afleggen van deze geloften door één van de eerste nonnen van het klooster van Santa Rosa.[345]

 

Na zes jaren in totaal in opleiding in het klooster te zijn geweest, kon een non de votos perpetuos of eeuwige geloften ontvangen.[346] Peňalosa beschrijft ons in zijn Alrededores de Sor Juana Inés de la Cruz in welke volgorde het afleggen van deze professie in zijn werk ging [347]: de mis werd opgezegd, de priester zegende de zwarte sluier die de non opgelegd werd; de priester zegende de non; de eeuwige geloften werden afgelegd ten overstaan van de Moeder Overste; het koor zong de litanie; de priester riep de echtgenote van de Heer driemaal; het koor zong Veni Creator tot de Heilige Geest, terwijl de priester de witte sluier van de non afnam en haar de zwarte sluier van de profesas oplegde; de priester overhandigde haar aan de Moeder Overste met de woorden: “Ik overhandig je deze echtgenote opdat jij haar behoudt zonder geklaag tot de dag des oordeels [sterven].” [348]

De formule van de non die de eeuwige kloostergeloften aflegde zag er als volgt uit: “Ik, [kloosternaam] leg mijn Professie af en beloof Gehoorzaamheid, Kuisheid, Armoede en Afzondering aan God Onze Heer en aan de Gelukzalige Eeuwige Maagd Maria en aan de Excellentie en Illustere Aartsbisschop van Puebla de los Ángeles en aan zijn Opvolgers, volgens de Oorspronkelijke Regel, die zonder Verzachting is tot aan de Dood.” [349]

Volgens Alma Lourdes Montero Alarcón, die onderzoek verrichtte naar de betekenissen van de retratos de monjas coronadas, bestaan er in de portretten van de nonnen die de professie aflegden, zowel van de voorwaardelijke en de eeuwige kloostergeloften, opvallende verschillen tussen de diverse religieuze ordes. Men kan zien dat de religiosas calzadas, met flexibelere kloosterregels, een grotere luxe en overvloed in de uitdossing toestonden. Daarentegen gebruikten de religiosas descalzas of recoletas (afgelegen) sobere ornamenten in de kleding en de kroon die de nonnen droegen.[350] De meeste portretten zijn ongesigneerd en enkele schilderijen bevatten een apart gedeelte waarin gegevens over de geportretteerde non zijn verwerkt: haar kloosternaam, die van haar ouders, plek en datum van geboorte, datum van intrede en van de professie.[351]

 

De portretten van de monjas coronadas op het sterfbed vervulden volgens Vázquez Ahumada de functie van het voortbestaan van het beeld en de reputatie van een vrouw die in haar religieuze leven een voorbeeld was in het naleven van de geloften.[352] Daarom werden de gestorven nonnen op hun sterfbed opgebaard met de instrumenten die ze tijdens de professie droegen: de bloemenkroon, de palmtak, de kaars en soms ook een kruis of een Christusbeeldje. De palmtak symboliseerde hier bovendien dat de non volledig de geloften vervuld had waarmee ze het religieuze leven inging alsmede het afzien in een leven dat werd opgevat als een groot martelaarschap, en de bloemenkroon symboliseerde de zuiverheid van de non en de glorieuze overgang naar het eeuwige leven, in navolging van Jezus Christus; de toegang tot het Hemelse Vaderland.[353] Deze portretten hadden dikwijls in de schildering of in de voetensteun een vermelding verwerkt staan van het voorbeeldige leven van de overledene, als een model van de deugden van het religieuze leven.

Montero Alarcón vertelt ons dat wanneer een non op sterven lag, de Moeder Overste opdracht gaf de laatste sacramenten te regelen. Dit bericht zette alle kloosterlingen in beweging die samenkwamen en in processie met het Heiligste Sacrament naar de ziekenboeg trokken, waar zich de stervende bevond. Na het overlijden werd bij de overledene de wacht gehouden: drie uren lang mocht het lichaam niet worden aangeraakt. Daarna werd het lichaam opgebaard en brachten de nonnen de overledene in processie naar de grafheuvel voor de begrafenisrituelen. Wanneer de gestorven non een belangrijke positie in de commune had bekleed, verbleef haar lichaam drie dagen in de grafkelder waar de kloostercommune haar een laatste eerbetoon kon brengen.[354]

Peňalosa beschrijft ons hoe een begrafenis bij de jerónimas er aan toe ging [355]: de priester, een diaken en een onderdiaken (die een kruis draagt) arriveren op de plek waar het lichaam ligt opgebaard op een grafheuveltje; gebeden gaan op om vergeving te vragen voor de zonden van de overledene en voor haar eeuwige verlossing; het lichaam wordt naar de grafkelder gedragen terwijl de litanie wordt gezongen; de begrafenis-liturgieën worden voorgedragen; de priester zingt een gebed en vervolgens besprenkelt hij met heilig water het lichaam en bewierookt hij het; nogmaals een gebed tot de Heer dat de overledene door hem moge worden opgevangen in de hemel; het lichaam wordt neergelaten in het graf onder gezang van de aanwezigen; de priester zegent het graf en bedekt het met aarde; onder gezang keren allen terug naar de grafheuvel voor het eindgebed.

Over het klooster van San Jerónimo te Puebla lezen we verder bij Martínez en Esquivel dat Moeder Overste de opdracht gaf het aantal bellen of klokken van het klooster bij een begrafenis te verdubbelen en dat er bijzondere missen (Requiem) werden opgedragen, waarbij het altaar werd bedekt met een zwart laken met op elke hoek een kaars en in het midden een crucifix. Moeder Overste bepaalde in overleg met de prelaat of een hoge geestelijke het uur van de ter aardebestelling en inviteerde de kapellanen of huismeesters van de andere kloosters in de stad om de ceremonie bij te wonen.[356]

Bij Salazar Monroy lezen we hoe in het klooster van Santa Mónica de nonnen via een wenteltrap in de grafkelder kwamen: de laatste rustplaats van de nonnen. In het midden van de zaal bevond zich een katafalk of lijkkoets die door de nonnen werd gebruikt voor begrafenisceremonies en achter een deur bevond zich de eigenlijke begraafplaats, onder aan weer een smalle trap. In de grafkelder, waartoe men nu als museumbezoeker toegang heeft, zijn nog steeds de inscripties te lezen, opschriften bij de kisten van de nonnen die in de 19e eeuw zijn gestorven en die verhalen van hun grote deugden en taken in het klooster.[357] Ook is er een knekelhuis aangetroffen waar de botten van nonnen naar toe werden gedragen om ruimte te scheppen voor nieuwe lichamen in de grafkelder. Volgens volksoverleveringen zijn er in de grafkelder soms kreunen en kreten te horen alsof er iemand wordt gefolterd, smekende stemmen en zwarte schaduwen van nonnen die allang dood zijn.[358]

Archeologische opgravingen in onder meer dit klooster en dat van San Jerónimo bevestigen de costumbres van de monjas coronadas sinds de 17e eeuw, al stammen bijna alle retratos die bewaard zijn gebleven uit de 18e en de 19e eeuw.[359]

 

 

Hoofdstuk 4 Relaties tussen de vrouwenkloosters te Puebla en de buitenwereld

 

Naast de interne praktijken in de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla, kijken we hier nader naar de externe parktijken van deze kloosters, ofwel de relaties die er bestonden met de wereld buiten de kloostermuren. We kijken naar de relatie met de eigen familie van de nonnen, waarin thema’s als familieaanzien, educatie, redenen voor kloostertoetreding, donaties en weldoeners centraal staan. Daarnaast wijden we ons aan de relatie met de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten, waarin thema’s als beschermheren en weldoeners, staatsidealen, educatie en kerkelijke en politieke hervormingen centraal staan. In de laatste paragraaf nemen we de relatie met het volk onder de loep, waarin thema’s als nonnenverering, handelscontacten, liefdadigheid en huizenbezit centraal staan.

Door de interne praktijken aan te vullen met de externe praktijken, kunnen we ons een duidelijk beeld vormen van het dagelijkse kloosterleven in de vrouwenkloosters van Puebla in de 17e en de 18e eeuw.

 

 

4.1. Relatie tussen het klooster en de families van de nonnen

 

We zagen dat de vrouwen, die tot de vrouwenkloosters konden toetreden in de eerste eeuwen van de kolonie Nieuw Spanje, voortkwamen uit de hogere klassen en van Spaanse of creoolse afkomst waren. Het betreft hier families die in het bezit waren van grote landerijen of veehouderijen, die zich bezighielden met de handel of die deel uitmaakten van de burocracia virreinal, de bureaucratie van het vice-koninkrijk, of die poltieke posten bekleedden, als alcaldes, regidores, gobernadores.[360] Meestal waren deze families van adel.

De kloosters waren plekken waar de hoogste vorm van educatie (cultura superior) verkregen kon worden; de nonnen gaven deze kennis op diverse vlakken door aan de beginnelingen en werden hierin gesteund door (geschriften van) priesters, paters en andere geestelijken.[361] Deze hoogste vorm van educatie was noodzakelijk in de kloosters, waar de nonnen geacht werden de pluma op te nemen en van hun mystieke ervaringen te getuigen. Deze getuigenissen werden weer gelezen door de meisjes van de midden en hogere klassen, die op hun beurt overtuigd werden een dergelijk deugdzaam leven te leiden en toetraden tot de vrouwenkloosters. De aantrekkingskracht die van deze nonnen (waarvan sommigen tot heiligen werden verklaard) uitging op jonge vrouwen in de Nieuw-Spaanse samenleving was groot en goed voor te stellen vanuit de humanitair-christelijke cultuur die zich in het Nieuwe Spanje ontwikkelde.[362] Op de vraag of deze voorbeeldige levens van voorgaande nonnen in de vrouwenkloosters de voornaamste reden of motief is geweest voor meisjes om tot het klooster toe te treden, werden door verscheidene onderzoekers antwoorden geboden: M.C. Manzano Munguía heeft de volgende motieven gevonden voor toetreden tot het klooster (én het afleggen van de geloften): [363]

We zien in deze motieven dat de roeping Gods, het sterke geloof en de voorbeelden van (heilige) nonnen, niet de enige redenen waren waardoor meisjes zich aangetrokken voelden tot het kloosterleven. Duidelijk is dat familieomstandigheden en persoonlijke aspiraties ook een belangrijke rol speelden in deze keuze. Een motief dat zeker een belangrijk onderdeel uitmaakte in het toetreden tot een vrouwenklooster, wordt door Josefina Muriel nog eens extra onderstreept, namelijk dat de nonnen niet alleen invloed uitoefenden door middel van het rumor (gerucht of verhaal) over hun perfecte leven, maar dat ze ook een heel directe invloed uitoefenden op de samenleving. De nonnen spraken met familieleden en vrienden door de rejas van het locutorio, en in de gesprekken brachten ze de christelijke idealen over, ideëen waarnaar de bezoekers hun wereldse problemen konden oplossen. Hiermee werd de invloed van de nonnen op de samenleving en op de kloosterkeuze van nieuwelingen vergroot.[364] Muriel vult de door Manzano Munguía genoemde motieven voor toetreding aan met de volgende: [365]

Volgens Muriel blijkt ook hieruit dat er meer redenen waren voor de kloosterkeuze dan meramente religioso, enkel en alleen religieuze.[366] Verder lezen we onder meer in The Oxford History of Mexico, dat jongen vrouwen tot het kloosterleven werden aangetrokken door het verlangen naar een rustig, contemplatief leven, weg van alle maatschappelijke druk (om bijvoobeeld te trouwen); een plek om de verlangde studie te verkrijgen en in rust te studeren. Maar als een belangrijk motief wordt ook hier het familieaanzien genoemd: het was een eer om een zus of dochter te hebben, die het klooster inging, hoewel het socio-economische welzijn van de familie uiteindelijk beter gediend werd door een gunstig huwelijk.[367]

Aangezien het voor de familie zo’n grote eer was als een dochter tot een klooster toetrad, beijverden veel families ook voor de oprichting en het voortbestaan van vrouwenkloosters in hun stad. Door middel van donaties en het benutten van allerlei contacten in bestuurlijke en kerkelijke instanties, droegen de families van de meisjes er toe bij dat zij tot een goed klooster konden toetreden. Invloedrijke personen op economisch vlak stelden zich op als de benefactores, de weldoeners van de nonnen, en in veel gevallen ook als de dirigentes, de leiders of managers van deze religieuzen.[368] De eer van de familie werd vergroot door de oprichting (financiering van) een klooster en nog meer als een familielid in dat klooster de geloften aflegde en gedurende haar hele leven voor de familie zou bidden. Dit aspect zien we ook terug in de studie door M. C. Amerlinck de Corsi, namelijk dat de familie dacht naast aanzien ook een plekje in het Hiernamaals te verkrijgen, wanneer een dochter of familielid voor het behoud van en vergeving van de zonden (salvación de su alma) van de familie bad in het klooster.[369] Een reden te meer voor de meisjes om tot een klooster toe te (moeten) treden. Ramos Medina zegt hierover dat elke stad behoefte had aan deze vrouwen intercesoras, bemiddelaars, voor de hombres pecadores, de zondenaars die zich de ira divina, de woede Gods op de hals haalden.[370] Zo zien we, volgens Ramos Medina, dat de adel en de hogere klassen in de koloniale samenleving haar honor onder meer legitimeerde via het bestaan van hun vrouwen in de kloosters.[371]

Aangezien lang niet alle meisjes konden voldoen aan de voorwaarden die werden gesteld aan om tot een klooster toe te treden, wat betreft afkomst en dote, waren de aantallen kloosterlingen vrij gering. Het vergrootte volgens Medina de eer van de familie, dat slechts enkele uitverkorenen uit eigen kring werden toegelaten tot een klooster.[372] Zodra er een plekje vrij kwam, werd een nieuweling alleen op voorspraak van een bisschop of andere hoge geestelijke toegelaten. Het hielp uiteraard als het meisje een dochter of familielid was van een van de weldoeners van het klooster. Weldoeners en kloosters werden op die manier van elkaar afhankelijk.

Weldoeners stelden vaak de kloosters aan als erfgenamen, wanneer het hun aan een directe erfgenaam ontbrak en hoopten door deze generosidad na de dood in de Hemel te belanden. Ook schonken zij de kloosters schilderijen, sieraden, kleding voor de heiligenbeelden, als andere aankleding van het klooster en de aangelegen kerk. [373] Dit alles diende om via de kloosterlingen God van de goede bedoelingen te overtuigen en tegelijkertijd de eigen welvaart te kunnen tonen aan de samenleving. De kloosters stelden de weldoeners aan als de persoonlijke patronos of beschermheren van het klooster. Dit betekende dat de kloostercommune bepaalde privileges toedroeg aan de weldoener, zoals bijzondere oratie, gastronomische onthalen en ceremonies, als bij de begrafenis in de eigen tempel. De weldoener diende in ruil hiervoor naast de constructie van het klooster, het welzijn van de commune te beschermen, middels donaties en werken. [374] Een dergelijk patronato of beschermheerschap werd officieel vastgelegd door een notaris. In een verdrag werden de rechten en plichten van beide partijen vastgelegd. [375] Zo ontstond er een onverbrekelijke band tussen de vrouwenkloosters en de weldoeners of beschermheren, die overging van vader op zoon, om het voortbestaan van deze instanties en van de familie-eer voor de toekomst te verzekeren.

 

 

4.2. Relatie tussen het klooster en de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten.

 

De clerus of hoge geestelijkheid speelde een belangrijke rol in de invulling van het leven in de kloostercommunes in koloniaal Puebla. Zij droeg onder meer bij aan de stichting en inrichting van het kloostergebouw en kloosterleven en hield nauw in de gaten dat een klooster haar kloosterregels naleefde en een goede indruk op de buitenwereld maakte. Daarnaast speelden deze heren een belangrijke rol in de aanname van nieuwe kloosterlingen en in het onderhoud van de kloosters via kerkelijke donaties. Als gevolg ontsond er een nauwe band tussen klooster en Kerk, die in sommige gevallen wellicht ook als dwingend of bezwaarlijk kan zijn ervaren.

Zo weten we dat de bisschop van Puebla tussen 1676 en 1699, Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún,[376] een belangrijke rol speelde in de stichting en de opzet van het kloosterleven van twee van onze voorbeeldkloosters te Puebla. In de kroniek van het klooster van Santa Rosa lezen we dat de bisschop aan de 18 beatas van het begijnhof van Santa Rosa hulp beloofde in de bestaande problemen, wat betreft het afbetalen van schulden en het wegnemen van de honger. Ook hielp de bisschop de religieuzen door hen geld te lenen om het klooster af te bouwen, met het regelen van architecten en materialen en liet hij de werklui zelfs in zijn eigen paleis voorbereidend werk doen.[377] Volgens de kroniekschrijver onderhield de bisschop een geregelde correspondentie met de rectora van het beaterio en later ook met de priora van het convento. De kroniekschrijver van Santa Rosa is van mening, dat als pater Andía de eigenlijke fundador van Santa Rosa was geweest, dat de bisschop dan zeker zijn sucesor y gran protector, opvolger en grote beschermer te noemen valt. Hierin kunnen we de betekenis zien van enige geestelijke heren voor een vrouwenkloosters in Puebla.

Voor de kloosterlingen van Santa Mónica had dezelfde bisschop een nog grotere betekenis. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de kroniekschrijver van het klooster van Santa Rosa ervan spreekt dat de mónicas door deze bisschop waren gesticht en dat hij een grote waardering had voor Madre María de Cristo, de eerste priores van Santa Mónica. Bij Salazar Monroy lezen we dat in de kloosterconstituties van dit klooster vermeld stond, dat in het geval de broer van deze bisschop, don Mateo Fernández de Santa Cruz, zou trouwen en dochters en afstammelingen zou krijgen, deze zouden kunnen toetreden in de lege plekken, en opgenomen worden in dit klooster. Ook al waren deze familieleden niet arm, naar de voorwaarden van het klooster, ze zouden wel [als familie van de bisschop] de andere kwaliteiten dragen van deugdzaamheid en de andere benodigdheden voor de religie. [378] We zagen ook bij Salazar Monroy dat de bisschop zich had beijverd voor de petitie bij de Koning van Spanje om toestemming voor de kloosterstichting te verkrijgen en dat hij zich had ingezet voor de benoeming van de patroonheiligen van het klooster en de aanvraag van de kloosterconstituties bij de orde van de Augustijners.[379] Ook was het deze bisschop die in dit klooster de eerste professie van nonnen afnam, hen in de echt met de Heer verbond en die aan het klooster een donatie van 87,500.00 pesos had gedaan.[380] Het belangrijkste bewijs van de nauwe en wellicht dwingende band tussen bisschop Fernández de Santa Crúz en het klooster van Santa Mónica, is waarschijnlijk het relikwie van zijn hart, dat de bisschop naliet aan de nonnen. Uit de tekst in zijn Wil, dat hij op perkament met het hart aan de kloosterlingen achterliet, blijkt dat hij hen opdracht gaf voor hem te bidden en zijn lichaam en hart in het klooster bewaren.[381] Dit relikwie, alsmede de opdrachten in de Wil van de bisschop en zijn levensgrote schildering en standbeeld, die zich tot op heden bevinden in het kloostergebouw van Santa Mónica, hebben de kloosterlingen altijd herinnerd aan de sterke band van patronato tussen het klooster (dochters) en de bisschop (vader).

Niet alleen de bisschoppen hebben in koloniaal Puebla een belangrijke mate van invloed op het leven in de vrouwenkloosters gehad, maar ook andere geestelijken als priesters. Zo bewaarden de kloosterlingen van Santa Mónica als relikwie in het koor ook de tong van vader Ignacio Parra, een priester die de nonnen onderwees en preken in het klooster opdroeg, waarom hij zeer vereerd werd door de nonnen. [382] De schrijver van de kroniek over het klooster van Santa Rosa, zelf als gewaardeerd priester door de kloosterlingen gevraagd de kroniek op te stellen, presenteert ons een kort overzicht van priesters, die voor dit klooster een belangrijke rol hebben gespeeld. Zo was vader Martín Vallarta (1708-1719) een priester, die door de kloosterlingen werd vereerd om zijn voorbeel-dige rol van huiskapellaan; hij gaf al zijn geld aan het pleidooi voor de oprichting van het klooster, hij verdedigde de religiosas in alle aangelegenheden met wereldlijke en kerkelijke autroriteiten, hij gaf zijn kleding aan de armen en bood onderdak aan doncellas pobres in zijn huis. Ook betaalde hij eenmaal 300 pesos voor de dote van een meisje dat tot de commune wilde toetreden. Hij verzaakte nimmer in het geven van voorbeelden op gebied van naastenliefde, boetedoeningen en gebed en zou ooit tegen de priores, Zuster María Anna Águeda, hebben gezegd: “Weet, dochter, dat het voorbeeld van deze commune mij zeer heeft gebaat, door de barmhartigheid van God, dat ik nooit iets heb opgedragen aan mijn dochters dat ik niet eerst zelf deed.” [383] Deze priester, als ook de andere genoemde (Juan Antonio Uribe), droeg intensief bij in het opstellen van de biografieën van de nonnen als in het onderhouden van de contacten tussen het klooster en de autoriteiten daarbuiten.[384]

In een artikel uit de serie Lecturas Históricas de Puebla over de rol van priesters in de 18e en de 19e eeuw, staat het voorbeeld van de familie Furlong centraal.[385] Deze priesterfamilie is volgens de auteur representatief te noemen voor de provinciale elite, die de economische, politieke en sociaal-culturele macht in de stad bezat in de periode van de laatste decennia van het koloniale leven en de eerste helft van de 19e eeuw.[386] Doordat deze elitaire families zowel leden leverden aan de geestelijke als aan de wereldlijke autoriteiten, konden de petities van de clerus aan de gouvernmentele autoriteiten, als broers die de wetten vertegenwoordigden, gemakkelijk ingewilligd worden.[387] De rijdommen van beide groepen werden uitgewisseld en hielden ieders verheven positie in de samenleving in stand.[388] Zo wordt priester Tomás Furlong wordt genoemd als de mayordomo van het klooster van Santa Inés en de administrador van de bezittingen van het klooster van de religiosas Dominicas Recoletas de Santa Rosa.[389] Hieruit blijkt de grote betrokkenheid van de priesters in de vrouwenkloosters van Puebla. Volgens de auteur van het artikel, moesten de priesters personen zijn van hoog aanzien en van vertrouwen, aangezien de dotes voor het onderhoud van de kloosterlingen zo hoog waren, dat na de dood van de non er altijd nog een aardig vermogen overbleef dat officieel het klooster toebehoorde, maar onder het beheer was van de priesters of kapellanen.[390] Zo zien we, dat de priesters niet alleen in geestelijke zin invloed op de nonnen uitoefenden, maar ook in materiële zin (als depositarios of bewaarders van de dotes of gedeelten hiervan[391]) hielden zij nauwkeurig de touwtjes in handen in de vrouwenkloosters.

Nu de invloed van de clerus of de hoge geestelijken op de vrouwenkloosters in koloniaal Puebla uiteen is gezet, wordt hieronder in het kort de relatie van de vrouwenkloosters met de wereldlijke autoriteiten besproken.

Carlos III van Spanje voerde in 1774 een koninklijke cedule door. Hierin verordende hij dat in alle domeinen van de Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld de praktijken van het gemeenschappelijke leven (vida común) in de vrouwenkloosters zouden worden beoefend, overeenkomstig de regels van het Concilie van Trente.[392] Deze hervorming betekende een drastische wending in het dagelijkse leven in de kloosters van de religiosas calzadas, van wie de kloosterregels minder strikt waren dan die van de religiosas descalzas en die gedurende meer dan twee eeuwen een particulier leven hadden geleden. Koning Carlos stuurde de brief aan zijn virrey in Nieuw Spanje, die aan de clerus in Puebla de opdracht gaf deze verordening door te voeren in haar kloosters.[393] Wat er vooraf ging aan en wat de gevolgen van deze koninklijke verordening waren, bekijken we hieronder aan de hand van de studie van Nuria Salazar de Garza, die uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de overgang naar het vida común door de vrouwenkloosters van Puebla.[394]

Van de elf vrouwenkloosters die er in de 18e eeuw in Puebla bestonden, waren er zes van de religiosas calzadas, waaronder die van San Jerónimo. In deze kloosters bestonden er meer persoonlijke vrijheden en economische onafhankelijkheden,[395]wat onder meer werd uitgedrukt in privécellen en in de grote aantallen criadas of dienstmeiden. Deze kloosters in de stad hadden de grootste aantallen kloosterlingen, of waren, zoals Nuria Salazar de Garza het uitdrukt, “bien abastecidos de vocaciones”, goed voorzien van roepingen.[396] Al in 1765 stelde bisschop Fabián y Fuero een hervorming naar een meer gemeenschappelijk leven voor en een verbetering van het in acht nemen van de gelofte van armoede. In 1768 schreef hij de eerste brief hierover naar de prioressen van deze zes kloosters.[397] De officiële ingang van de overgang naar het vida común in deze kloosters moest volgens hem plaatshebben op 3 december 1769. De bisschop stuurde eten aan de nonnen om deze overgang te vieren, maar kreeg in het jaar erop te horen, dat de nonnen openlijk weigerden om hun oude systeem te veranderen. De reactie van de bisschop was dat hij strenge maatregelen zou opleggen aan de ongehoorzamen. Zo werden er in sommige kloosters delen gesloopt, om de architectuur van het gebouw op het nieuwe leven aan te passen.[398] De clerus beriep zich erop, dat onder de voto de pobreza geen plek was voor privé-cellen of privé-bezittingen en zeker niet voor dienstbodes. De nonnen van deze kloosters deden hier hun beklag over bij de Koning en de Paus. In de kloosters ontstonden er twee kampen, waarbij men vóór of tegen de aanname van het nieuwe, strengere systeem was. Volgens de tegenstanders, was het niet eerlijk dat ze moesten overstappen op een kloosterleven, waartoe ze niet de professie hadden afgelegd. Bovendien beweerden ze dat hen geen keuze werd gelaten: partijdige biechtvaders namen niet langer de biecht af aan de tegenstanders of dwongen hen confessies voor het commune leven te doen. Volgens Salazar de Garza was de uittocht van biechtvaders uit de vrouwenkloosters van de calzadas in Puebla groter dan in ander plaatsen. Dit zou het gevolg zijn van enerzijds het autoritarisme van de bisschop en anderzijds omdat de clerus hier publiekelijk werd bekritiseerd toen de samenleving had gehoord van de grote verlichting in de striktheid en de costumbres die bij deze kloosterlingen hadden plaatsgevonden.[399]

Door dit verzet van de religiosas calzadas en door de grote afstand met het vaderland waar

de uiteindelijke beslissingen werden gemaakt, (uiteindelijk hadden de Aartsbisschop, de bisschoppen en de andere hoge geestelijken de obligación alle koninklijke beslissingen te gehoorzamen[400]), liep het proces van invoering van het vida común in alle vrouwenkloosters grote vertraging op. In de uiteindelijke koninklijke cedule van 1774 besliste Carlos III van Spanje dat de nonnen die niet wilden overgaan op het commune leven, tot hun dood in de oude levensstijl mochten voortgaan, maar dat nieuwe kloosterlingen enkel mochten toetreden onder een professie tot het vida común.[401] In mei van dat jaar berichtte de bisschop van Puebla aan de virrey dat de kloosters hiervan op de hoogte waren gesteld, dat de dienstmeisjes waren vertrokken en dat de kapellanen weer aangesteld waren.[402] Vervolgens had er een onderzoek door de clerus plaats naar de gezindheid van de kloosterlingen in deze kloosters wat betreft de overgang op het communeleven. De eerste telling had plaats in september in het klooster van San Jerónimo, dat 64 nonnen telde, waarvan er 38 het vida común accepteerden en er 26 besloten voort te gaan in de levenswijze die ze bij het toetreden professeerden.[403]

Volgens de samenstellers van het overzichtswerk over dit klooster in 2000, waren de jerónimas de enigen die vanaf de 18e tot in de 20e eeuw zich onverstoorbaar verzetten tegen deze veranderingen.[404] We lezen echter dat de veranderingen in levensstijl niet enkel in dit klooster een hoop onrust en boosheid onder de religieuzen teweeg brachten. Volgens Salazar de Garza leverden vooral ook de nonnen van Santa Inés een felle strijd voor het behoud van het minder strikte leven van de calzadas. Volgens de Martínez en Esquivel hadden de geestelijke en wereldlijke autoriteiten geheel geen idee van de creoolse of de mestieze mentaliteit, die in de kloosters van Nieuw Spanje was ontstaan, welke een heel andere invulling aan het kloosterleven gaf, dan die van de Spaanse nonnen. Ondanks de overtuigingsredenen door de bisschop en enige biechtvaders om de religieuzen tot een vida común te bewegen weigerde een groot deel van de Jerónimas. Desondanks werden allen gedwongen in het kantoor van de priores het document tot aanname van het nieuwe kloosterleven te ondertekenen.[405] Volgens het overzichtswerk van het klooster van San Jerónimo werden de nieuwe regels nauwelijks door de religieuzen in acht genomen, omdat ze “son mucho más gravas que las antiguas que profesaron”: veel zwaarder waren dan de oude [regels] die ze professeerden.[406] Er wordt gesproken over de aanpassingen van het voedsel, de bezittingen, de persoonlijke uitgaven, de dienstbodes en over architectonische aanpassingen, die allen een grote daňo (schade) voor de kloosterlingen betekenden.[407] Ook de kwalijke gevolgen van het vida común voor het spirituele leven in het klooster worden uiteengezet.[408] Ondanks dat een secretaris van de bisschop van Puebla in november 1774 een verheugde brief schreef naar de bisschop dat 38 nonnen vrijwillig en spontaan het gemeenschappelijke leven omarmd hadden en hij de goed hoop had, dat spoedig ook de rest zou volgen[409], zou men in het klooster van San Jerónimo nooit geheel zijn omgeschakeld naar het vida común, zoals voorgeschreven door de geestelijkheid. Dit síntoma de descontento, of symptoom van ontevredenheid, dat zich manifesteerde in rebellie (openlijk en onderdrukt) door de kloosters van de voormalige religiosas calzadas tegen de Nieuw-Spaanse autoriteiten, heeft volgens Salazar de Garza bijgedragen aan de onrust en de strijd in de aanloop naar de Onafhankelijkheid van Mexico.[410]

Uit deze samenvatting van de invoering van het gemeenschappelijke leven in de vrouwenkloosters te Puebla valt op te maken, dat het initiatief hiervoor vanuit de samenleving zelf kwam en niet direct door de Spaanse Troon werd opgelegd. De inwoners van Puebla waren erachter gekomen hoeveel meer vrijheden en rijkdommen de kloosters van de calzadas ten opzichte van die van de descalzas hadden. Daarop was de geestelijkheid, in de persoon van de bisschop, gestart met de invoering van veranderingen. Waarom de koloniale samenleving en de geestelijkheid deze levenswijze van de religiosas calzadas wilden aanpassen, zou verklaard kunnen worden uit het feit dat deze vrouwenkloosters van de kolonie vanwege hun grote bezittingen en hun stijgende sociale en economische positie in de samenleving inmiddels veranderd waren in entiteiten die voor de politieke machtspositie (geestelijk en wereldlijk bestuur samen) een onrustbarende dreiging gingen vormen. Daarnaast sprak men schandaal van deze verlichting of verzachting (relajamiento) van het kloosterleven, waarbij de nonnen de gelofte van clausura, afzondering, verbroken hadden en het toetreden van mensen van buitenaf toestonden in de privé-cellen en zich aan hen toonden zonder zich met de sluier te bedekken. De nonnen hadden het bidden verlaten om zich te vermaken met muziek en andere niet-heilige zaken.[411]

Verschillende manieren werden toegepast door de clerus om la vida común in te voeren en deze waren niet allen even zachtzinnig van aard voor de kloosterlingen. Toen het verzet van de kloosterlingen uiteindelijk te groot bleek moest de Spaanse Troon uitsluitsel geven. De beslissingen van de Koning stonden uiteindelijk boven alle anderen en dienden door ieder gerespecteerd te worden, ook door de hoogste geestelijken. Aan het beklag door de kloosterlingen bij de Koning en de Paus, die in direct contact met elkaar stonden in het vaderland, werd uiteindelijk wel gehoor gegeven. We zien echter dat door de grote overzeese afstanden, door het gebrek aan kennis door de autoriteiten in het vaderland van de nieuwe culturele mentaliteit die in de kolonie was ontstaan en wellicht door een gebrek aan een direct belang in de zaak voor het vaderland, er grote vertraging optraden in dergelijke processen. Uiteindelijk zouden ook de koloniale bestuurlijke machthebbers in gaan zien dat deze groeiende importancia y extensión (betekenis en omvang) van de vrouwenkloosters een belangrijke rol binnen de opkomende intriges of samenzweringen in de stad zouden kunnen betekenen.[412]

Over de directe relatie tussen de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla en de wereldlijke autoriteiten moeten we ons verlaten op de voorbeelden die hiervan worden geboden. Er is nergens een overzicht terug te vinden, van wat deze autoriteiten, zowel de Spaanse Troon en diens adviesraad in het vaderland als de gouvernementele autoriteiten in de kolonie, concreet voor de vrouwenkloosters in Puebla te betekenen hadden. We kunnen enkel gissen naar de wederzijdse rechten en plichten, door te kijken naar voorbeelden die onder meer in brieven bewaard zijn gebleven. De Koning van Spanje was de officiële patroon of beschermheer van de Kerk in de kolonie Nieuw Spanje en dus automatisch ook van de vrouwenkloosters. In verschillende aangelegenheden richtten de kloosterlingen zich tot de Spaanse Troon met een verzoek of een klacht. Vanwege de grote afstand tussen de kolonie en het Spaanse vorstenhuis kon het een behoorlijke tijd duren voordat de besluiten van de koning de kloosterlingen bereikten. Uiteraard speelden er in dergelijke officiële besluiten ook derden mee, als de hogere geestelijken en de virrey en vaak nog anderen, die het tijdsbestek van een dergelijke briefwisseling nog verder vertraagden. Dit zien we bijvoorbeeld terug in de petities die door de kloosterlingen en hun beschermheren of weldoeners werden opgesteld om de Koning om toestemming voor een kloosterstichting te verzoeken.

In het voorbeeld van het klooster van Santa Rosa te Puebla zien we dat pater Andía de goedkeuring had ontvangen van de Maestro van de orde van Dominicaners in 1677 om zijn beaterio op te richten. Direct daarop richtte hij zich tot de bisschop van Puebla en de onderkoning van Nieuw Spanje met het verzoek in de stad het beaterio op te richten, met de vooruitblik op een eventueel klooster.[413] In 1683 mocht de pater van deze instanties zijn beaterio inwijden. In 1688 legden de virrey, de regidores van de stad en obispo Santa Cruz Zahagún aan de koning van Spanje het verzoek van de pater voor om van het beaterio een klooster te maken, samen met een verslag dat in het voordeel sprak van de kloosterstichting.[414] Volgens de bisschop zou er, ondanks dat er in de stad al 7 vrouwenkloosters bestonden, geen bezwaar bestaan voor de stichting van het klooster en volgens de regidores had de pater voor de beatas 33 nieuwe huurhuizen weten te verkrijgen, waarvan de jaarlijkse opbrengsten zouden volstaan voor de kleding en het onderhoud van de religieuzen.[415] Niet alleen de geestelijke en bestuurlijke autoriteiten van de stad waren akkoord met de stichting van het klooster, maar ook gaf de paus, Clemens XI in juli 1700 zijn goedkeuring. Desondanks weigerde het Koninklijke Advies van de Indieën, of het real Consejo de Indios haar goedkeuring. Zij beriep zich erop dat er al 7 kloosters van het contemplatieve leven bestonden in de stad en er dus voldoende ruimte werd geboden om tegemoet te komen in de demanda de vocaciones, vraag van de roepingen.[416]

Hierop schreef de koning van Spanje een cedule waarin hij zijn toestemming voor kloosterstichting weigerde en stuurde deze naar Puebla, samen met het verzoek hem te infomeren over de bezittingen en inkomsten van de beatas.[417] In 1707 stuurden de Dominicaners de benodigde formulieren naar de koning, samen met de smeekbede van de beatas om de benodigde licentie te verstrekken om het klooster gewijd aan de Heilige Sinta Rosa op te richten. Wederom weigerden de koning en zijn adviesraad. Uiteindelijk besloot de koning, na een smeekbede door pater Andía, met de volgende woorden in het officiële decreet het beaterio tot convento te verklaren: “[…] in overeenstemming met mijn Adviesraad verleen ik de licentie opdat het begijnhof van Sinte Rosa […] overgaat tot een formeel klooster […].Ik de Koning en uit opdracht van de Koning Onze Heer, Juan Ventura de Meza Durana.” [418] Vervolgens moest deze toestemming weer door een congregatie van kardinalen en de paus gekeurd worden, waarop in 1739 pas de Pauselijke Bul werd ondertekend en opgestuurd aan de bisschop van Puebla, met de voorwaarde dat pas als alle eisen die aan een kloostergebouw werden gesteld waren nagekomen, de bisschop formeel het klooster mocht oprichten.[419] Uiteindelijk op 12 juli 1740 werd het klooster ingewijd en professeerden de eerste 25 kloosterlingen.

We zien in deze kloosteraanvraag, dat er heel wat partijen meebeslisten over de oprichting van een klooster. Niet enkel de religieuze orde zelf, maar ook de hoge geestelijkheid en de wereldlijke autoriteiten hadden inspraak in een dergelijke aangelegenheid. Het is duidelijk dat de Koning zich voor zijn toestemming of weigering verliet op de adviezen van zijn Consejo de Indios. Zelfs de toestemming van de Paus kon blijkbaar door de Koning weerlegd worden, als de uitspraak van betrekking was op zijn kolonie. Pas 57 jaar na de officiële stichting van het beaterio werd de toestemming voor klooster van Santa Rosa door de Spaanse Troon verleend. Een intensieve briefwisseling tussen de verschillende partijen, als smeekbeden van de beschermheren, als bewijsschriften over het leven in het beaterio gingen vooraf aan de uiteindelijke Koninklijke licentie voor de kloosterstichting.

Wat met zekerheid gezegd kan worden over de relatie tussen de vrouwenkloosters van Nieuw Spanje en de wereldlijke autoriteiten, is dat de educatie die de nonnen gaven aan alle vrouwelijke inwoonsters van de kolonie“una de las más hermosas colabaraciones entre la autoridad civil y la religiosa”: een van de fraaiste samenwerkingsverbanden tussen de civiele en de kerkelijke autoriteiten was.[420] De vrouwenkloosters openden op verzoek van de autoriteiten van de kolonie de poorten voor de meisjes van de samenleving, opdat zij onderwijs konden genieten; van primair onderwijs tot aan de cultura superior. Aangezien in de eerste jaren van de kolonie de mannen te zeer in beslag werden genomen door de Conquista en de bekeringswerken, werden de vrouwen-kloosters aangesteld als de guardianes del saber, de bewakers van de kennis.[421] Binnen de klooster-muren doceerden de nonnen ook de dignidad humana basada en los costumbres cristianos, de menselijke deugdzaamheid gebaseerd op de christelijke gebruiken.[422] Dit was zeer gunstig voor zowel de staat als ook voor de Kerk, omdat deze meisjes later deze kennis en gebruiken over zouden dragen op het eigen gezin, waarmee de samenleving van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje spoedig gevormd zou zijn naar de idealen van de Staat en de Kerk, die in de eerste koloniale eeuwen hand in hand gingen.

 

 

4.3. Relatie tussen het klooster en het volk

 

Amerlinck de Corsi vertelt ons dat als de novices tot een klooster toetraden en eenmaal de kloostergeloften hadden geprofesseerd, dat ze nooit meer buiten deze kloostermuren kwamen, behalve in het geval dat ze werden uitgekozen door de hogere geestelijkheid om een nieuwe kloostercommune in een andere stad te stichten, of wanneer ze werden overgebracht naar een nieuw kloostergebouw.[423] Dit betekende niet, dat er geen contacten bestonden tussen de nonnen en de buitenwereld. We zagen eerder al dat er met familie en vrienden werd gesproken in het locutorio en dat de geestelijkheid het klooster bezocht en dat er staatsbezoek werd onthaald. Daarnaast was er ook een redelijk intens contact tussen de kloosterlingen en het ‘gewone volk’, de stadsbewoners van Puebla. Volgens Amerlinck waren de vele goede buurtbewoners vol liefde voor de kloosterlingen en waren zij vaak te vinden aan de locutorios en de tornos van de kloosters. Via deze mensen vonden de sutil alegria (ijle vreugde) en de 1001 kloosterdelicatessen van de kloosterlingen een weg naar buiten.[424] Soms kwam men om te bedanken of te smeken om favores, gunsten, die door de nonnen via God bewerkstelligd konden worden. Vaker kwam het volk om het klooster te helpen in de moeilijke economische omstandigheden, via de handel in voedselproducten, delicatessen, handwerken en religieuze objecten.[425]

De vermogens van een vrouwenklooster waren zeker niet gering: ze bezat landerijen, mijnondernemingen, stadspanden en -gronden, die toenamen door leningen te geven aan het volk of door te verpachten, maar ook door het ontvangen van limosnas of aalmoezen van weldoeners of uit erfenissen van adellieden, uit de dotes van de nieuwe kloosterleden, door de verkoop van de hierboven genoemde vervaardigde kloosterproducten, als ook uit andere donaties en aalmoezen van de buurtbewoners.[426] Toch verkeerden de vrouwenkloosters op diverse momenten in hun geschiedenis in economische problemen, die samengingen met een achteruitgang in de algehele economische toestand van de samenleving, of met problemen van natuurlijke aard als misoogsten en epidemieën. Daarnaast speelde volgens Amerlinck ook het (wan)beheer van de administradores of depositorios een belangrijke rol in de economische situatie van een klooster.[427] Bij dergelijke economische problemen richtten de kloostercommunes zich herhaaldelijk tot de Spaanse Koning in een petitie, aangezien deze de eerste patroon of beschermheer was van de Kerk en de Indieën en hij hen vaker op diverse wijzen te hulp kwam. Daarnaast ontvingen de kloosterlingen hulp in de vorm van aalmoezen en donaties van vaders, familieleden en buurtbewoners, die de nonnen dankbaar waren voor de educatie aan hun dochters (of andere relatie) en voor hun voorbeeldige leven van oratie en opoffering in de kloosters.[428]

Bij de oprichting van de vrouwenkloosters speelden diverse groepen een rol. [429] Naast de geestelijke beschermheren, de weldoeners, de virreyes en hun echtgenotes en de religieuze vrouwen zelf, had ook het volk van Puebla een rol in de oprichting van een vrouwenklooster. Sommige kloosters, zoals dat van la Concepción in Puebla, werden geheel met de aalmoezen van het volk opgericht. Volgens Muriel blijkt niet alleen uit die hulp van diverse groeperingen in de oprichtingen van vrouwenkloosters de grote sympathie van alle sociale klassen van Nieuw Spanje voor de kloosterlingen, maar ook uit alle belangrijke koloniale documenten. Daarnaast blijkt deze liefde voor de kloosters volgens haar uit de vele sollicitaties voor een plekje in het kloosters, zowel in de kloosters waar men gratis kon toetreden, als in het klooster van Santa Mónica, als in die waar men een aanzienlijke dote hoorde te betalen, zoals in het klooster van San Jerónimo.[430]

Het volk stelde een groot vertrouwen in de nonnen en men bracht geregeld een bezoekje aan de poorten van de vrouwenkloosters, waar zij vroegen om oraties of om een kleine maaltijd. De hermana tornera, de zuster die de roulerende taak kreeg toegewezen aan de poort de wacht te houden, hoorde de verzoekjes aan en gaf de bezoeker advies, een oordeel of een traan en beloofde hem of haar in het bijzonder te gedenken in de oraties in het klooster.[431] De hermana portera had, zoals we lazen, de taak de producten die werden afgeleverd en de bezoekers die een afspraak met de nonnen hadden te ontvangen. Meestal betrof dit bezoek van familie en vrienden, biechtvaders, en van geestelijke en civiele autoriteiten. Zo hadden de zusters er een dagtaak aan te bidden tot de Heer voor alle smeekbeden van de bezoekers, voor de zieken en de stakkers, voor de natie en de koning, voor de familie, de weldoeners, de beschermheren en voor vele anderen.

Volgens Cecila Vázquez Ahumada was op het Concilie van Trente (1545-1563) bepaald, dat de architectuur van de vrouwenkloosters de encierro of clausura, de opsluiting van de vrouwen moest waarborgen en het contact tussen de commune en de leken moest beperken. Door het aanleggen van hoge kloostermuren, tralievensters, hekken, bezoekkamers en poorten werd het contact met het volk gereguleerd en geminimaliseerd.[432] Desondanks bestond er tussen de vrouwenkloosters van Puebla en het volk een redelijke mate van contact en wederzijdse invloeden.

 

 

Hoofdstuk 5 Nonnengetuigenissen uit de vrouwenkloosters te Puebla

 

Inleiding

 

In dit onderzoek wordt niet alleen aan de hand van secundair materiaal bekeken waaruit het leven in de vrouwenkloosters bestond. Ook een aantal geschriften uit eerste hand worden betrokken om zo de perceptie van de nonnen zelf uiteen te kunnen zetten. De mening of de houding van de nonnen zelf speelt ten opzichte van de onderzoeksthema’s een belangrijke rol. Een antwoord op de centrale onderzoeksvraag kan beter gegeven worden wanneer ook gekeken wordt naar hoe de nonnen zélf dachten over de mogelijkheden en vrijheden in hun klooster. In hoeverre werd hun leven bepaald, niet alleen door invloeden van binnenuit, maar ook van buitenaf. Hoe gingen zij om met de maatschappelijke en autoritaire druk; met de eisen en verwachtingen van de koloniale samenleving.

We gaan in dit hoofdstuk uit van de oorspronkelijke getuigenissen van enige nonnen uit de drie voorbeeldkloosters en zullen kijken naar de eigen gedachten en handelingen die de nonnen beschreven. Van belang is het dat we ons afvragen om welke primaire geschriften het precies gaat. Wat werd er geschreven in de vrouwenkloosters te Puebla in die periode en wat is er overgebleven aan materiaal uit de kloosters? Met welk doel werden de geschriften opgesteld en van wie kwam het initiatief tot opstelling van het geschrift?

De volgende paragraaf laat een overzicht zien van het systeem dat bestond voor het opstellen van de diverse vormen van nonnengeschriften. Er wordt een korte schets gemaakt van wat er in de koloniale tijd werd geproduceerd, wat er bekend is over degenen die het materiaal schreven en publiceerden, wat het doel was van de geschriften en welke vaste vormen er terug te vinden zijn in deze geschriften. In de paragrafen die daarop volgen ligt de nadruk op één van de beschreven vormen van nonnengeschriften: de nonnengetuigenissen of mystieke geschriften. Citaten zullen aan bod komen wanneer zij betrekking hebben op de hierboven genoemde thema’s van onderzoek.

 

 

5.1. Het systeem van nonnengeschriften

 

In de genoemde studie van Josefina Muriel naar de positie van vrouwen in het vice-koninkrijk Nieuw Spanje, krijgen we een duidelijk overzicht gepresenteerd van wat er zoal werd geschreven binnen de kloostermuren door vrouwen en hoe dat in zijn werk ging.[433] Het gaat om kronieken, biografieën, mystieke of theologische literatuur, poëzie en gastronomische geschriften, afkomstig uit de vrouwenkloosters van deze kolonie. Deze verschillende vormen van nonnengeschriften zullen nu hieronder worden beschreven.

 

Crónicas

Kronieken, overzichtswerken over de oprichting en voortgang van het klooster, werden geschreven in opdracht van geestelijke superieuren. De kronieken van de verschillende vrouwenkloosters in de Nieuwe Wereld werden opgesteld door de nonnen zelf. Het doel van het schrijven van een kroniek was een overzicht te bieden en een rechtvaardiging te geven van de wederwaardigheden van het klooster en haar inwoonsters. Dit overzicht was van belang voor komende generaties nonnen; voor de kloosterkeuze van de nieuwelingen[434], maar ook voor de hoge geestelijkheid, die op de hoogte wilde blijven van wat er in het klooster plaatsvond.

In de eerste periode na de oprichting van het klooster behoorde de eerst gekozen Priora of de secretaria een start te maken met de kroniek.[435] In de daarop volgende periodes werd de kroniek steeds aangevuld door opvolgende kroniekschrijfsters. De meerderheid van de kronieken stamt logischerwijs uit de 16e en 17e eeuw; de tijd waarin de kloosters gesticht werden in de Nieuwe Wereld. We lezen in deze kronieken dan ook onder meer door wie de kloosters werden opgericht, wie de oprichting mogelijk maakten, hoe de Pauselijke bul er uitzag en hoe het de eerste nonnen in de eerste periode na de oprichting verging. [436]Doordat het overzicht van nonnen in het klooster steeds werd aangevuld met gegevens van nieuwe kloosterlingen, had iedere kroniek in principe een open einde. Maar heel zelden werd door een kroniekschrijver afgesloten met een handtekening. Dit gebeurde alleen wanneer het klooster bijvoorbeeld ophield te bestaan of wanneer een nieuwe kroniek gestart werd.[437] Een kroniek kon zeer uitgebreid worden en meerdere boeken beslaan, waardoor het soms zo onoverzichtelijk werd, dat men het voorafgaande samenvatte en een nieuw boek startte. Dit werd ofwel door een non zelf gedaan of er werd een geestelijke of historicus aangesteld als kroniekschrijver om het werk samen te vatten en te perfectioneren.[438] Dit gebeurde bijvoorbeeld in 1746 met de kronieken van Convento de Santa Rosa, die door de priester en afgestudeerde in theologie en filosofie, don Cristóbal de Escalona y Matamoros in opdracht van het klooster werden herschreven.[439]

In tegenstelling tot de monniken in de mannenkloosters, lieten de nonnen de werken zelden uitgeven. In latere eeuwen werden enige van hun kronieken wel door religieuze mannen, vaak behorend tot dezelfde orde als het betreffende klooster, gepubliceerd. [440]

Toen in de tweede helft van de 19e eeuw door wetten van de liberale hervormingen de macht van de Kerk werd teruggedrongen en de kloosters werden opgeheven, raakten de kronieken, net als andere geschriften die in de kloosterarchieven werden bewaard, verspreid over het hele land, waardoor uiteindelijk veel verloren ging. Slechts een klein aantal complete kronieken zijn bewaard gebleven in particuliere archieven. De meest interessante daarvan zijn wellicht die van het klooster van la Concepción; het in Mexico Stad gestichte eerste vrouwenklooster van de Nieuwe Wereld (1540), en die van de carmelieten uit het eerste klooster van Puebla: Convento de San Jose.[441]

Kronieken zijn interessant voor hedendaagse historici, omdat deze werken een duidelijk beeld schetsen van de historische ontwikkelingen binnen de sociaal-culturele omgeving, waarin de kloosters en de vrouwen zich in deze eerste eeuwen van de Nieuwe Wereld bevonden.[442] Voor dit onderzoek is ook interessant dat de kronieken ons meer vertellen over de participatie van de samenleving in deze kloosterinstituten.[443] In het voorgaande hoofdstuk werd reeds verhaald van een intensief contact met de kerkelijke en bestuurlijke instanties en met het volk van de stad. Daarnaast bleken uit de kronieken de levens van de kloosterlingen, die naar buiten toe overkwamen als rustig en bedaard, in werkelijkheid vrij dynamisch te zijn. Wat de kronieken van de vrouwenkloosters voor dit onderzoek ook interessant maakt, is het feit dat zij het belangrijkste middel waren om het kloosterinstituut te rechtvaardigen. Daardoor worden er veel details gegeven over het hoe en waarom de kloosters ontstonden, hoe de nonnen toetraden en hoe er werd geleefd binnen de kloostermuren.[444]

 

(auto)Biografías

Een andere vorm van nonnengeschriften is de biografie, waarvan waarschijnlijk de meeste geschriften in de koloniale periode zijn verschenen. Talrijke biografieën in die periode gepubliceerd, zijn voor ons bewaard gebleven.[445] Belangrijkste reden hiervoor is dat de biografieën van de nonnen een voorbeeldfunctie voor de Mexicaanse samenleving hadden.[446] Voor de geestelijkheid was het presenteren van deugdzame voorbeelden een noodzaak. Zo kon de positie van de catechisatie en de kloosterinstituties worden gerechtvaardigd en versterkt. Daarom werd in deze biografieën altijd een positief beeld geschetst van de non, zodat haar leven geïmiteerd zou worden door anderen. [447]

De nonnenbiografie is altijd chronologisch opgebouwd, vanaf geboorte tot aan de dood. In deze geschriften wordt altijd de roeping Gods en het besluit dat de nonnen namen tot kloostertoetreding benadrukt. De biografieën zijn volgens een vast schema opgebouwd en bevatten de volgende aspecten: [448]

- ouders / opvoeding

- educatie (religieus en sociaal-cultureel)

- roeping Gods

- toetreding klooster

- dagelijkse bezigheden

- oratiepraktijken

- heiligheid / visioenen / mysticisme

- acceptatie van de geloften

- dagelijkse mis

- zelfkastijding en boetedoening

- ziekte en ziekenverzorging

- geldigheid van voorbeelden (patroonheiligen)

- continue aanwezigheid van zonde en eigen gebreken en de overwinning hierop

- occasionele aanwezigheid van mannen (biechtvaders, priesters, ambtenaren en andere)

- deugden en kwaliteiten

- dood en begrafenis

De biograaf van nonnen uit de inheemse bevolking hanteerde een zelfde schema met enige kleine uitzonderingen, die Josefina Muriel weergeeft in haar Cultura Femenina Novohispana.[449] Het betreft biografieën over deze vrouwen, afkomstig uit de inheemse bevolking maar van hogere sociale klassen, die vanaf de tweede helft van de 18e eeuw toegang vonden tot de religieuze instellingen. De nadruk in deze biografieën ligt er vooral op dat deze vrouwen de religie en geschiedenis van hun voorouders hebben verlaten en door de evangelisatie tot een diep besef van de waarheid van het christendom zijn gekomen. Na ongeveer twee eeuwen van toegang tot de kloosters als slaven en bedienden, is het hen eindelijk gelukt de waardigheid van het non-zijn te verwerven en de religie wordt door hen dan ook zeer intensief beleefd. Een belangrijk onderscheid, volgens Muriel, is het absolute overwicht van het spirituele leven in deze biografías indias; dagelijkse materiële werken worden in het geheel niet genoemd, terwijl de zelfkastijdingen en boetedoeningen hoogtij vieren. Ook Manzano Munguía schetst ons de monjas indígenas als vrouwen die een zwaarder leven leidden in de kloosters. Eerst als dienstmeisjes of lekenzusters, vanwege de lagere economische status en het idee van de clerus dat zij met minder mentale capaciteiten waren begiftigd om te kunnen toetreden tot het klooster als nonnen. Later, vanaf de tweede helft van de 18e eeuw tijdens de liberale hervormingen, werden er speciaal voor hen kloosters opgericht, waar ze een comuun leven leidden van grote strengheid (rigurosidad), veel gebed en lichamelijke penitenties of boetedoeningen.[450]

Biografieën van nonnen, die door een biechtvader of andere geestelijke werden gepubliceerd, vonden in de Mexicaanse samenleving veel aftrek, met name vanwege de voorbeeldfunctie van deze vrouwen, waarvan velen later heilig zijn verklaard. Men noemde de nonnenbiografieën dan ook wel estampas vivientes de aquella santa vida, levende toonbeelden van een dergelijk heilig leven.[451]

De non werd vaak afgespiegeld als een espíritu envuelto en piel de mujer,[452]een geest omhuld door de huid van een vrouw. De sekse van de vrouw werd neergezet als een verleiding, die overwonnen moest worden door het religieuze. Uiteindelijk zou dat resulteren in de triomf van de kuisheid.

De strijd van de nonnen tegen de menselijke passies en de duivel, die de ontmoeting met God verhinderden, is een thema dat altijd als een groot drama werd neergezet in de biografieën. Aspecten als de liefde Gods, de naastenliefde, en de voorbeeldige levenswijze van de non staan centraal.

Wereldlijke interesses hoorden in deze biografieën niet thuis. Menselijke sentimenten, als haat, jaloezie en woede verschenen volgens Muriel enkel in hun tegengestelde en dus deugdzame vorm.[453]

Wanneer we in de komende paragrafen geschriften van nonnen uit de drie voorbeeldkloosters van Puebla onder de loep nemen, zullen we trachten te achterhalen of er bij hen op de een of andere (verborgen) wijze toch sprake was van wereldlijke, menselijke gevoelens en interesses. Deze aspecten zullen logischerwijs eerder terug te vinden zijn in het autobiografische materiaal, zoals de mystieke literatuur, dan in biografieën.

Uit deze aspecten in de biografieën wordt duidelijk dat er sprake was van een extreem religieus autoritair regime in die tijd.[454] De nonnenbiografieën werden door de censuur van de Kerk streng gecontroleerd op eventuele ketterijen jegens het Christelijke geloof en de buenas costumbres [455], de goede gewoonten, zodat er nauwelijks sprake kan zijn van afwijkingen van de traditionele aspecten van de nonnenbiografie. Daarnaast is de biograaf, zoals genoemd, zelf ook een religieuze, hetzij een mede-non, hetzij een geestelijke, die ook leeft in, zoals Muriel het noemt, el mundo sobrenatural, de bovennatuurlijke wereld.[456] Kritiek zal er dus door de biograaf nooit worden geleverd, noch twijfels, eerder een grote bewondering voor de gebiografeerde.[457]

Autobiografieën, zeer schaars in de kloosters van de koloniale periode, hadden een zelfde religieus karakter en handelden over de zoektocht naar de Glorie Gods. Autobiografieën werden nauwelijks geschreven door de nonnen; men produceerde als autobiografisch materiaal de mystieke of religieuze geschriften. Waarschijnlijk omdat alleen deze laatsten interessant waren voor de geestelijkheid in Puebla, die deze gebruikte als voorbeeldmateriaal voor het volk. Van de meeste autobiografische werken kennen we enkel het bestaan door de referenties hiernaar door andere auteurs. De motieven voor het verlies van de autobiografische werken zijn in de eerste plaats het feit dat ze niet werden uitgegeven en in de tweede plaats de kloosteruitzettingen, waarbij veel archieven en bibliotheken in de kloosters vernield en geplunderd werden.[458]

Echter, een autobiografie die wel bewaard is gebleven en tegen deze traditionele handelswijze ingaat, is die van Zuster Juana Inés de la Cruz. Zij schreef niet voor mystieke, moralistische en propagandistische doeleinden, maar om haar eigen levenswijze te rechtvaardigen en de kracht van de vrouwelijke sekse te demonstreren.[459] Omdat dit de enige autobiografie is die voor ons is bewaard gebleven, zal deze in de komende paragrafen niet centraal staan. Gekozen is voor de hieronder beschreven autobiografische mystieke geschriften, aangezien er hiervan meerdere bestaan. Zo kan er vergeleken worden en een betere conclusie met betrekking tot het leven van de nonnen worden getrokken.

 

Experiencias místicas

De mystieke non was een begrip in de de kolonie; door een ieder gekend en bewonderd. De mystieke non schreef over haar meest intieme ervaringen met de Heer, haar kennis van de Heer en haar aspiratie om één met hem te worden.[460] De mystieke non was in staat direct contact met God te verkrijgen en moest tegelijkertijd een constant gevecht met de duivel (demonio) leveren. Vanaf dat moment bestond haar leven uit oratie, boetedoening en sangrientas mortificaciones corporales, bloedige lijfelijke zelfkastijdingen.[461] In The Oxford History of Mexico wordt gesproken over de ‘mystieke traditie’: de extatische communicatie die door de non werd gezocht met God. Deze werd door de Kerk sterk aangemoedigd en bepaalde in zekere mate de vrouwelijke kloosterspiritualiteit. [462]

Zoals we eerder zagen, ging de non bij de aanname van de witte sluier een huwelijk aan met de Heer. De mystieke literatuur is dus een soort dagboek van de non over haar huwelijkservaringen met haar spirituele echtgenoot. Manzano Munguía bracht zelf enige tijd onder de nonnen van Mexico door voor haar onderzoek naar het kloosterleven in (koloniaal) Mexico.[463] We vernemen van haar dat nonnen in met name de 17e eeuw uit gehoorzaamheid aan de biechtvader over hun mystieke ervaringen schreven. Deze biechtvaders gebruikten dit materiaal om het te publiceren en eigenden zich de rechten van de auteur toe. Het waren wederom geschriften, die de Katholieke Kerk gebruikte om haar positie te rechtvaardigen.

De mystieke geschriften vertellen ons over het kloosterleven vanaf de toetreding tot de kloostercommune. Vanaf de eerste contacten met de Heer, gebruikten zij hun krachten om alles op te geven wat hen in de wereld van God kon scheiden.[464] De mystieke nonnen waren de enigen in de samenleving, die de wanhoop, de strijd en het ongeluk, voortkomend uit het gevecht met de duivel, met zichzelf en met God, mochten delen met het publiek.[465] Dit om aan te tonen dat de weg naar de Heer weliswaar zwaar was, maar dat de uiteindelijke overwinning in de Hemel, waarvan deze mystieke nonnen visoenen kregen, alles zou goedmaken. De mystieke nonnen vastten, droegen ruwe kleding, deden in grote mate aan zelfkastijding en baden uren aan een stuk. Zij werden hierin aangemoedigd door Maria en Jezus, die in visioenen aan de nonnen verschenen.[466]

De geschriften werden geschreven ofwel in de vorm van een conversatie met de Heer of duivel, ofwel in de vorm van een meditatie of een beschouwing. Meestal kwamen beide vormen in een mystiek verhaal voor.[467] De mystieke nonnen namen in hun geschriften een voorbeeld aan de heiligenlevens (waarvan dat van Santa Teresa de Jesús het meest werd gelezen), die tijdens de koloniale periode vanuit Spanje naar de Nieuwe Wereld overgebracht werden.[468] Van de gekozen patroonheiligen voor de kloostercommune, mede als van andere heiligen die in deze periode bekend waren, had het klooster in haar archief of bibliotheek levensbeschrijvingen beschikbaar, zodat de nonnen op de hoogte waren van de levenswandel van hun patroonheiligen. Zoals Josefina Muriel het ons beschrijft, was er in de kloosters, als ook binnen de gehele koloniale Mexicaanse samenleving, een circulatie in overvloed aan religieuze werken. Zowel de werken van de Kerkvaders als Sint Hiëronymus, Sint Augustinus en Sint Ambrosius, als de levensverhalen van de santos y santas, de heiligen, die zowel in individuele beschrijvingen als in gebundelde versies bestonden, werden geacht door allen en met name de religieuzen gelezen te worden.[469]

In de 17e en de 18e eeuw was er een enorme bloei in de mystieke geschriften, waarin met name de monjas indígenas participeerden, die gespecialiseerd waren in de profundidad, de intensiteit van de religieuze waarden. Van de geschriften van deze nonnen is echter niets bewaard gebleven. Wel kennen we een aantal mystieke geschriften van monjas criollas, waarvan de meest complete die van Zuster Juana Inés de la Cruz is, waarover we in de laatste paragraaf meer lezen.

Muriel beschrijft ons hoe groot ook de invloed van bisschoppen was op de mystieke geschriften in de vrouwenkloosters. Met name de bisschoppen Manuel Fernández de Santa Cruz Zahagún, Juan de Palafox Mendoza en Domingo Pantaleón Álvarez de Abreu hebben hierin voor de vrouwenkloosters van Puebla een bepalende rol gespeeld.[470] Daarnaast hadden de biechtvaders en ook de religieuze ordes invloed op deze geschriften. Het delen in de mystieke ervaringen van een door God verkozen non door een bisschop, pater of biechtvader, vergrootte het prestige van deze heren. De mystieke non werd dan ook opgedragen haar ervaringen onder begeleiding van deze beschermheren op papier te zetten. Zo hadden met name de leden van de orde van de Jezuïeten een groot belang bij de productie van deze werken en uit hun midden kwamen veel paters voort, die de taak op zich namen deze werken later te publiceren en te kopiëren. Dit zien we bijvoorbeeld gebeuren bij het opstellen en publiceren van de biografie en de mystieke literatuur van Zuster María Anna Águeda van het klooster van Santa Rosa te Puebla door de jezuïet Joseph Bellido, waar we hieronder op terug zullen komen. In deze invloed en controle door de geestelijkheid op de mystieke geschriften is een bepaald paternalisme terug te vinden, want er werd enkel gepubliceerd wat deze geestelijken van waarde achtten,[471] zodat delen van de werken uieindelijk verloren gingen.

De nonnen, hoewel geletterd, waren niet gewend te schrijven. Vaak was dit hun eerste ervaring in het schrijven, maar zij slaagden hierin naar eigen zeggen door goddelijke hulp.[472] Het was niet het doel van de nonnen om met hun geschriften te onderwijzen, maar om hun mystieke ervaringen te delen met nonnen in dezelfde periode en te bewaren voor de komende generaties.[473] Vaak werden deze geschriften later toch door de biechtvaders gepubliceerd, in combinatie met de nonnenbiografie, om zo aan de bevolking te informeren en te onderwijzen hoe het religieuze leven geleid diende te worden. Uitzonderingen hierop waren Zuster María Anna Águeda en Zuster Juana Inés de la Cruz, die wel de intentie hadden de mensen met hun mystieke werken te onderwijzen.[474] Van de eerste zegt Josefina Muriel, dat zij onder de bescherming van bisschop Domingo Pantaleón Álvarez de Abreu schreef, met de intentie de ser publicada y servir de enseňanza, om gepubliceerd te worden en als onderricht te dienen.[475] Het doel van Zuster Juana was, volgens Muriel, hoewel zij hier niet openlijk voor uitkwam, met haar geschriften mensen te onderwijzen in de religie en in de humane wetenschappen.

De spirituele mystieke geschriften vormden een vast onderdeel in koloniale huishoudens, voornamelijk in die van de hogere klassen. Zij dienden als culturele modellen van devotie of piëteit voor andere vrouwen.[476] Toen in de tweede helft van de 18e eeuw langzaam in de kolonie geluiden van de Verlichting en de (natuur-) wetenschappen doordrongen onder de hogere lagen van de bevolking, begon enigszins de interesse voor de mystieke literatuur af te nemen. De betekenis van de duivel had al aan sterkte ingeboet en er ontstonden nu ook kritieken op de visoenen en de obsessieve levenswijze van de nonnen; men begon te spreken van hysterie, gekte en ondervoeding om de mystieke ervaringen te doorgronden en in twijfel te trekken.[477] De geschriften werden schaarser en verdwenen geheel in de eerste helft van de 19e eeuw.

 

Poesía

De uitstraling van de briljante werken van Zuster Juana Inés de la Cruz op het vlak van de poëzie heeft volgens Josefina Muriel een dergelijke sterkte gehad, dat het ons nu, maar ook destijds in de maatschappij, heeft verhinderd verder te kijken naar andere poëtische werken van vrouwen.[478] Het thema in de poëzie, dat opkwam in de eerste helft van de 17e eeuw en het meest ontwikkeld was tot in de tweede helft van de 18e eeuw, was dat van de religie. Het betreft gedichten over heiligverklaringen, toetredingen van religieuzen, inwijdingen van kloosters en andere.[479] Zowel nonnen als (adellijke) dames van de hogere klassen bedreven deze vorm van poëzie. Van deze werken is bijzonder weinig bewaard gebleven en daarbij is alle aandacht zoals gezegd altijd naar de poëzie van Zuster Juana Inés de la Cruz uitgegaan.

De werken van deze non waren niet alleen van religieuze aard, maar handelden ook over wereldlijke thema’s als de komst van nieuwe virreyes, lof op bestuurlijke en kerkelijke personen en geleerde mannen uit haar tijd. Daarnaast hield zij zich bezig met thema’s die in haar tijd nauwelijks ontwikkeld werden, zoals filosofisch-moralistische thema’s, historische thema’s, mythologische thema’s, amoureuze thema’s en komische thema’s. Volgens Muriel betekent dit niet dat Zuster Juana de enige non in haar tijd was, die zich met dergelijke thema’s bezighield, maar omdat het niet gewoon was in die periode werken van thema’s anders dan religieuze te publiceren, is er ons niets anders bewaard of bekend gebleven.

In de laatste helft van de 18e eeuw, toen koning Carlos III van Spanje zijn hervormingswetten doorvoerde, kwam er een verandering in de thematiek van de vrouwenpoëzie; de interesse verschoof onder het volk van God naar de Koning, van het heilige naar het politieke, van religieuze naar seculiere thema’s. Het betrof hier echter vooral de dames van de middenstand en lagere stand die geen Latijn schreven, die zich met deze thema’s bezighielden. De dames van de hogere klassen, waaronder de nonnen, bleven zich voornamelijk met religieuze thema’s bezighouden.

 

Literatura gastronómica

We lazen reeds over de gastronomische activiteiten van veel nonnen in de vrouwenkloosters van Puebla. De ontwikkelingen in de Spaanse keuken die zich met de Indiaanse keuken mengde tot de Mexicaanse keuken en de nieuwe recepten die hier uit voortvloeiden, waren een impuls voor de religieuze vrouwen in de kloosters om een gastronomische literatuur op te stellen. De gastronomische geschriften van de hand van deze, met name creoolse, vrouwen zijn volgens Josefina Muriel rijke presentaties van barokke aard, die ons een goed beeld schetsen van de culinaire stijl in de vrouwenkloosters. Uit deze geschriften kunnen we opmaken dat de vrouwen in deze periode van koloniale overheersing vrij continue de hand legden aan het beschrijven van de ontdekkingen van culinaire geheimen.[480] Van Zuster Juana Inés de la Cruz is een beroemd werk bewaard gebleven onder de naam van Libro de Cocina, Boek van de Keuken, dat ons een indruk geeft van de culinaire ontwikkelingen binnen het klooster van San Jerónimo te Puebla in de tweede helft van de 17e eeuw. Andere werken van gastronomische aard uit voornamelijk de 18e eeuw verblijven in particuliere collecties en zijn alle anoniem van karakter.

 

Samenvattend kunnen we stellen dat de schrijfsters van de vrouwengeschriften in de eerste eeuwen van koloniale overheersing in Puebla voornamelijk voortkwamen uit de hogere klasse en de culturele elite, die in de gelegenheid was zich tot het hoogste cultureel-literaire niveau te ontwikkelen. De nonnen vervulden als schrijfsters van verschillende vormen van nonnengeschriften een belangrijke rol in de maatschappij. Het zijn veelal nonnen geweest die in de rol van theoloog, mysticus en heilige voor de maatschappij van betekenis waren. In de 16e en 17e eeuw werden voornamelijk kronieken en biografieën geschreven. Mystieke werken stonden van de 16e tot de 18e eeuw in de belangstelling, totdat er onder het publiek meer interesse kwam voor wetenschappelijke werken dan voor contemplatieve of beschouwelijke werken. De poëtische en de gastronomische literatuur ontstonden in de 17e eeuw en kenden veranderingen onder invloeden van de hervormingen van de 18e eeuw, als Verlichting, secularisatie en de toename van de bevolking van gemengd bloed (inheemse tradities).

In de komende paragrafen zullen we uitgaan van voorbeelden van nonnengeschriften uit de drie voorbeeldkloosters te Puebla. De nadruk zal hierin komen te liggen op de mystieke geschriften, als die vormen van autobiografisch karakter, die ons een indruk geven van de perceptie van de nonnen van het eigen kloosterleven.

 

 

5.2. Nonnengetuigenissen uit Convento de Santa Mónica de Puebla

 

In het maandelijkse tijdschrift Dualidad, uitgegeven door het Instituto Nacional de Antropología e Historia te Puebla, werd in de mei-editie van 2003 een artikel gepubliceerd met als titel: De Redding en Catalogisatie van het erfgoed van het ex-klooster van Santa Mónica.[481] Hierin wordt verteld van een proces, gestart in maart 2002, van het catalogiseren en registreren van het acervo de la biblioteca, oftewel het bezit van de kloosterbibliotheek van het voormalige klooster van Santa Mónica. In het klooster heeft men gedurende meer dan 300 jaar een documentale collectie bijgehouden van religieuze geschriften, voornamelijk uit de 17e en de 18e eeuw.[482] Het project omvat het overschrijven van al deze documenten en het in een overzichtelijke catalogus opstellen hiervan, opdat men ze later kan consulteren voor onder meer historisch onderzoek. Dit proces is mede interessant, daar er pas recentelijk een start is gemaakt met een dergelijke catalogisatie van authentieke documentatie, die in de toekomst een waardevolle aanvulling kan betekenen voor studies als deze. Volgens de auteur van het artikel kunnen de uitkomsten van het proces als aanvullingen dienen in historisch en religieus onderzoek naar de cultura novohispana, uitgaande van de bibliografische waarde van deze werken als authentieke getuigenissen.[483]

Van het klooster van Santa Mónica is in tegenstelling tot de andere vrouwenkloosters van Puebla, veel documentatiemateriaal bewaard gebleven. Dit komt, doordat de nonnen van dit klooster in het geheim lange tijd hebben voortbestaan en hun archief hebben bewaard, ondanks de vernietigende kloosteruitzettingen van de 19e eeuw. De kloosterbibliotheek en het archief die tevoorschijn kwamen bij de ontdekking van het klooster in 1934, zijn tegenwoordig te bezichtigen door het museumpubliek

Er waren reeds enige authentieke geschriften uit het klooster van Santa Mónica bekend, voordat dit proces van start ging. Een bekend nonnengeschrift afkomstig uit dit klooster, is de mystieke getuigenis die werd geschreven door Zuster María de San José, een van de eerste prioressen van het klooster. In opdracht van haar biechtvader en met het doel om hem en bisschop Fernández de Santa Cruz van Puebla te informeren over haar relatie met God, schreef de non deze getuigenis. De Moeder Overste van het klooster ontving deze opdracht, volgens Josefina Muriel, vanwege haar voorbeeldige levenswijze, die uitblonk in extasen en visoenen.[484] Enige jaren na het opstellen van de getuigenis, publiceerde pater Sebastián de Santander y Torres in 1723 een biografie van de non, waarin haar getuigenis werd opgenomen. Omdat deze pater niets in het geschrift had aangetroffen dat afweek van het camino de perfección, pad van de perfectie, dat deze non had afgelegd, werd haar leven voor het volk als een voorbeeld gesteld van een verdad de una vida cristiana ejemplar, een waarheid van een voorbeeldig Christelijk leven.[485] De pater publiceerde de biografie onder de titel van Vida de la venerable virgen María de San José: Leven van de eerbiedwaardige maagd Maria de San José.

Josefina Muriel heeft deze biografie van de pater opgenomen in haar overzichtswerk Cultura Femenina Novohispana en gaat er van uit dat de pater letterlijk de woorden uit de getuigenis van de non overnam, omdat men kan voortdurend door de biografie heen kan lezen: “como dice en sus escritos la venerable Madre…”: “zoals de eerbiedwaardige Moeder in haar schrijven zegt….” [486] Volgens Muriel lijkt in de teksten van de non, door de pater weergegeven, niets terug te vinden van de eigen vinding (cosecha) van de pater, die dit wellicht niet durfde uit respect voor de auteur of uit angst voor de Inquisitie. De pater moet volgens Muriel zich zeer aangetrokken hebben gevoeld door de persoon van María de San José, want na een relatief korte intensieve studie publiceerde hij, slechts vier jaar na haar overlijden, haar biografie in de hoofdstad van de kolonie. Het werk werd opgedragen aan de bisschop van Oaxaca, die naar alle waarschijnlijkheid de opdracht tot studie en publicatie gaf aan de pater.[487]

Met dank aan deze pater kennen we tot op heden de mystieke getuigenis van Zuster María de San José, waarvan volgens Muriel de originelen zich ook nog zouden moeten bevinden in het archief van het klooster van Santa Mónica of in dat van het klooster van la Soledad, de Eenzaamheid, in de stad van Oaxaca, waarvan deze non de oprichster was en waar zij stierf. Voordat we ons richten op deze mystieke getuigenis van de non, geven we hier eerst een korte biografie van de non, gebaseerd op de gegevens uit de biografie van pater Santander de Torres.[488]

Onder de naam van Juana Palacios Menéndez werd zij geboren op 25 april 1656 in Tepeaca, onderdeel van het bisdom Puebla, als dochter van een Spaanse capitán en een Spaanse dame van adel. Haar vader stamde af van conquistadores van onder meer de kolonieën van Mexico en Peru en haar moeder van conquistadores van Mexico en Florida. Juana was dus als ingeborene van de kolonie Nieuw Spanje een echte criolla. Haar familie bezat veel grond in de vallei van Tepeaca. Juana en haar 7 zussen en broer groeiden op op het platteland, temidden van slaven en dienstbodes. Drie zussen trouwden, twee stierven en twee gingen het klooster in; haar broer was de erfgenaam van de landerijen. Op het platteland lag de opvoeding en educatie bij de moeder en de oudere zussen. Juana kreeg van jongsafaan een strenge opvoeding in de huishoudelijke taken, handwerkzaamheden als ook in de Christelijke geloofsleer, naar goede Spaanse Katholieke gebruiken. De meisjes lazen zowel profane als religieuze literatuur. Door de vele zwangerschappen van haar moeder en de vroege huwelijken van haar zussen, werd Juana vaak overgelaten aan het toezicht van dienstmeisjes en verbleef in het gezelschap van dochters van pachtboeren, waar ze een opvoeding genoot, die afweek van de traditionele. Op twaalfjarige leeftijd zou een visioen van een straal (rayo) die viel op haar paard haar doen doordringen van het besef dat ze alles te danken had aan de Heer. Kort daarop zou een visioen van de Heilige Maagd haar hebben aangezet tot zelfstudie; via de religieuze geschriften die in de familiebibliotheek stonden leerde ze over de levens van de heiligen. De kennis over het leven van de grote boetedoener van Alcántara had op haar een definitieve invloed en zou het pad bepalen dat ze zou volgen. Jaren later zouden priesters haar begeleiden in de disciplines van het religieuze leven. Ze leefde 31 jaar op de hacienda van haar familie, bijna als een kluizenaar in oratie en boetedoening. Ze wilde graag non worden, zich geheel aan God wijden, zonder de verplichtingen van het familieleven. Dankzij de bemiddelingen van haar schoonbroer werd zij tenslotte opgenomen in de plaats van een overleden novice op voorspraak van bisschop Fernández de Santa Cruz in het Colegio de Santa Mónica de Puebla, door deze bisschop opgericht. Kort hierop werd dit tehuis officieel verklaard tot klooster in 1688. Op 13 september van dat jaar legde zij haar professie af en veranderde haar naam in de officiële kloosternaam van María de San José.

Haar kloosterleven kenmerkte zich door vele extasen en visoenen. Haar deugdelijk leven en religieuze ervaringen waren aanleiding voor de bisschop haar te benoemen tot stichtster van een nieuw klooster te Oaxaca en daar te fungeren als Maestra de Novicias. Na het ontvangen van de Pauselijke toestemming trok María de San José samen met vier andere nonnen in 1697 naar Oaxaca, waar het klooster aan de Maagd van de Eenzaamheid werd opgericht en waar zij de laatste 22 jaar van haar leven doorbracht. Op 8 maart 1719 overleed zij op 63 jarige leeftijd. Volgens de biograaf kwamen van heinde en verrre mensen om de begrafenis van de gerespecteerde non bij te wonen. De biograaf, pater Santander de Torres, was ook degene die de begrafenispreek opdroeg, die enige maanden later in Puebla werd gepubliceerd.

Zuster María de San José ving met de volgende woorden haar getuigenis aan:

“Ik kon niet schrijven en ik zei tegen Zijne Majesteit, Heer, ik zit in de moeilijkheid dat de gehoorzaamheid me opdraagt dat ik weet te schrijven, […] jij Heer weet hoeveel jaren ik werkende ben en vechtende om te willen kunnen schrijven [….]. Heer, voor jou zijn er geen onmogelijkheden, jij kunt alles doen wat je wilt en zo kun jij er goed voor zorgen dat ik gehoorzaam in het kunnen schrijven […]. Zo volbracht Zijne Majesteit het dat ik alles schrijf wat ik wil; maar het werk en de vermoeidheid die het me kost, alleen Zijne Majesteit weet dat. “[489] María de San José stelde haar vertrouwen in de Heer en naar eigen zeggen gelukte het haar dankzij Hem te schrijven. Het wordt duidelijk dat ze niet graag schreef, dat ze liever las; ze heeft zich dan ook enkel het lezen en niet het schrijven eigen gemaakt. Ze wilde gehoorzamen aan de orders van haar biechtvader om haar getuigenis op te schrijven, maar het kostte haar grote moeite, wat ook blijkt uit het volgende citaat: “Hij [de biechtvader] heeft me opgedragen dat ik alle tijd die ik kan hebben schrijf, zonder meer dan een uur per nacht te nemen, dat ik enkel dat uur slaap en de rest van de tijd besteed aan het schrijven. Ik heb hem hierin gehoorzaamd en ben dag en nacht schrijvende geweest. Nadat onze moeder overste te weten kwam van deze opdracht van vader Cárdenas, wat na enige tijd was, toen ik al niet meer vooruitkwam met al het werk, sprak ze met hem en zei hem deze gehoorzaamheid op te heffen, want het was een zaak die niet gedaan kon worden.”[490] In deze woorden lezen we dat de opdracht van de biechtvader gehoorzaamd diende te worden in alle extremen, dat er met het welzijn van de non of haar voorkeuren geen directe rekening werd gehouden door deze vader Cárdenas. Pas nadat Moeder Overste in opstand kwam, hetzij omdat de non haar kloostertaken niet meer naar behoren kon uitvoeren, hetzij omdat de non zichtbaar te lijden had onder het slaaptekort, werd haar schrijfopdracht enige tijd opgeschort. De rol van de biechtvader in het schrijfproces was dermate groot, dat om de zoveel tijd het geschrevene ingeleverd moest worden en boordeeld werd door de biechtvader. Deze bekeek het werk weer samen met diens biechtvader op alle twijfelachtige punten en in verschillende aangelegenheden werden de geschriften zelfs doorgestuurd aan geleerde en heilige geestelijken van verschillende ordes om ook mee te oordelen.[491] Logisch dus dat deze non een behoorlijke druk ervoer in het voldoen aan de opdracht van de biechtvader haar getuigenis op te schrijven.

Muriel spreekt erover dat de invloed van de bisschop op het bewaken van de doctrine van de Katholieke Kerk en haar Inquisitie in die tijd zo sterk was, dat men zelfs de nonnen examineerde op eventuele ketterijen.[492] Vandaar dat het een klein wonder te noemen is, dat getuigenissen waar toch enige kritiek tegen de geestelijkheid uitsprak bewaard zijn gebleven door die geestelijkheid. Zo ook deze woorden van Zuster María de San José, waaruit enige wanhoop te bespeuren valt, maar ook twijfel, over het feit dat haar biechtbader en de priores tegengestelde belangen lijken te behartigen.

Het leven van Zuster María de San José was, zoals uit haar getuigenissen valt op te maken, een leven in strijd en lijden om te komen tot de eenheid met God. God zelf, de Maagd Maria, engelen, heiligen en zelfs duivels drongen in alle hevigheid in haar bovennatuurlijk leven binnen, wat zich uitte in extasen. Zelf ervaarde ze deze momenten als de werkelijkheid: voor de lezer is het daarom moeilijk uit haar verhalen op te maken wat werkelijkheid en wat visioenen zijn. In haar verhalen verweefde ze het dagelijkse leven en het bovennatuurlijke met elkaar. Haar medekloosterlingen hadden het niet gemakkelijk met deze extasen, die zich vaak uitten in flauwvallen of instorten, waardoor ze aan veel dagelijkse praktijken niet kon deelnemen en veel tijd op de ziekenzaal doorbracht. Zo beschrijft ze dat op de dag van haar intrede in het Colegio de Santa Mónica, terwijl de andere religieuzen zich bezighielden met de juist gestorven novice wiens plaats zij innam, zij door een visioen in beslag werd genomen: “Terwijl ik in het huis was waar ik, op dezelfde dag van haar begrafenis, in bezit werd genomen door God in oratie, zonder te weten hoe noch op welke wijze, werd ik geestelijk meegesleept en bevond ik me op het hek van het klooster zelf, hoewel het dat toen nog niet was, maar een college.”[493]

In een voorbeeld van deze visioenen sprak ze met de Heilige Augustinus, een patroonheilige van het klooster, die haar vertelde dat de gunst die de Heer haar verleende, bedoeld was om haar deelgenoot te maken van het liefdesvuur dat ook in zijn hart brandde.[494] Sinds die dag leefde ze naar eigen zeggen in deze wereld alsof ze dood was, zodat haar medekloosterlingen haar meermaals vroegen: “Maria, waar leef je, dat je niet in jezelf bent? ” [495]

Voorts schrijft ze over de reacties op haar extasen: Toen de Heer aanving met me de gunst te verlenen van het geven van deze vluchten van de geest of extasen […] de eerste keer dat het me overviel was gedeeltelijk waar de priores me kon zien en enige zusters; zij begrepen eruit dat het iets kwaads van het hart was, waarvan ze gewend zijn het op de heupen te krijgen. Ik was zonder gevoel, alsof ik dood was; eerder met zeer grote zachtmoedigheid en genot. Moeder Overste liet me in armen dragen naar de ziekenzaal […]. Uiteindelijk [na enige uren ziekenzorg] kon ik spreken en verzoeken aan de Moeder Overste met uitgestrekte handen, dat ze me liet terugtrekken in mijn cel en ze wilde het niet, ze droeg me op dat ik de nacht zou doorbrengen in de ziekenzaal. […] De Heer ging voort met het verlenen van die gunst aan mij en onze Moeder Overste wist niet wát met mij te doen. De berispingen en ruzies die ze me gaf waren talrijk en met veel strengheid en ruwheid, en ze dreigde me dat ik verantwoording moest afleggen van deze uitwendige zaken aan onze Heilige Prelaat, opdat hiervoor een remedie zou worden opgelegd[…]. Naar de biechtruimte gaan om over deze zaken met mijn biechtvader te spreken veroorzaakte nog meer smart, want als de priores het kwalijk opnam, nam mijn vader het nog slechter op, en zo ging ik, al de tijd dat de Heer me deze gunst verleende, voort in een zee van zorgen.[496] We lezen verder dat de priores aannam dat het ging om effecten van de duivel (demonio) en dat ze haar slagen toediende (met de cinta) en haar meedere malen over de grond sleepte. Haar biechtvader vertelde haar op een dag:“[…] dat als me nogmaals hetzelfde zou overkomen, dat hij zich zou verwijderen en uit de voeten zou maken, om niet terug te keren om me te zien,[…]”[497]

Het is bijna ironisch te noemen, de tegenstijdigheid in de reacties van buitenaf en binnenuit het klooster op deze mystieke ervaringen. Terwijl de non in deze periode in de Spaanse koloniale geschiedenis alom in de samenleving werd bewonderd en gerespecteerd om haar capaciteit met God in contact te staan, werd zij tegelijkertijd door de mede-kloosterlingen en haar biechtvader als een zieke of wellicht als een aansteller of onruststoker behandeld. In ieder geval kunnen we uit deze woorden afleiden, dat zij als mystieke non zeker geen voorkeursbehandeling in het klooster genoot, eerder het tegenovergestelde. De mystieke ervaringen waren eerder een last, iets dat voor irritatie en onbegrip zorgde bij haar mede-kloosterlingen, dan een zege wat betreft het dagelijkse leven. Zelf spreekt zij echter steeds van een gunst van de Heer. In haar visioenen zag zij namelijk enerzijds steeds haar zonden uit haar jeugd terug, gepresenteerd door demonen of duivels, maar anderzijds vergaf God steeds haar zonden en gaf haar het gevoel uitverkoren te zijn.

De relatie die Zuster María de San José met haar mystieke echtgenoot had ervoer zij als heel persoonlijk. Er speelde zich in haar een duidelijk conflict af tussen datgene waaraan zij als non diende te gehoorzamen, namelijk de opdrachten van geestelijke superieuren, en datgene waarover ze liever niet wilde schrijven, namelijk haar intieme ervaringen met de Heer. Dit blijkt onder meer uit de volgende woorden: “Ik ging ter communie, de dag van 11 januari 1704, uitermate vermoeid van de strijd, die ik inwendig voerde over de geschriften: het leek me, dat op het uur van de dood dat ik niets anders zal hebben dat me meer verdriet doet, en me meer smart bezorgt, dan deze geschriften. […] ik riep uit tot zijnde Majesteid in een zee van tranen en droefheden, Hem verzoekende dat Hij niet toestaat dat ik Hem schend in deze geschriften: dat Hij machtig is en de harten kan bewegen en dat de gehoorzaamheid me een andere zaak zou opdragen.”[498]

We zouden kunnen concluderen uit al deze citaten, dat er wel degelijk sprake was van menselijke emoties. Zowel bij María de San José zelf als bij haar mede-religieuzen zien we tekenen van twijfel, verdriet, wellicht zelfs jaloezie en ongeloof bij de laatsten over de mystieke ervaringen.

Voor de mystieke non betekenden naar eigen zeggen de mystieke ervaringen een geestelijke verlichting, maar het leek eerder een verzwaring van het dagelijkse leven van de non in te houden.

De gelofte van gehoorzaamheid betekende voor deze non zowel de vervulling van haar dagelijkse kloostertaken, als de vervulling van de opdracht haar spirituele ervaringen op te schijven. Deze verplichtingen gehoor te geven viel haar zeer zwaar, doordat ze juist door die mystieke ervaringen geen tijd of kracht had voor haar kloostertaken. Ook omdat ze niet graag schreef en zeker niet over haar intieme relatie met de Heer, die ze niet in haar geschriften onrecht wilde aandoen.

Daarnaast vergde het gehoorzamen aan haar superieuren in al de verschillende taken zoveel van haar kracht, dat ze van oververmoeidheid tot wanhoop werd gedreven. Wellicht valt hieruit enige waarheid op te maken, wat betreft de wetenschappelijke visie van hen die beweren dat de visioenen voortkwamen uit zaken als slaaptekort, ondervoeding, hysterie en andere niet-religieuze oorzaken.

 

 

5.3. Nonnengetuigenissen uit Convento de Santa Rosa de Puebla

 

Wat betreft het klooster van Santa Rosa te Puebla, kennen we een kroniek, die in 1746 is opgesteld en gepubliceerd door priester don Cristóbal de Escalona y Matamoros, zes jaar na de officiële oprichting van het klooster. Het is één van de weinige geschriften uit het klooster die bewaard zijn gebleven. De meeste zijn nooit uitgegeven of verloren gegaan. De kroniek die bewaard is gebleven is voor dit onderzoek bijzonder interessant, omdat het ons een overzicht biedt van de historie van het klooster tot aan 1746 en van de nonnen die in die periode leefden en schreven binnen de muren van dit klooster.

De priester die het werk opstelde geeft in de proloog van zijn werk aan, dat hij op verzoek van de nonnen en om hen te dienen deze kroniek schreef. Het is een overzichtswerk van alle losse kronieken en geschriften die door de nonnen in de archieven bewaard werden. De kloostercommune achtte deze geleerde priester in staat om alle losse gegevens te verzamelen, zowel uit de kloosterarchieven als ook uit andere archieven, en tot één overzichtelijke kroniek te bundelen. De kroniekschrijver wijst ons erop, dat veel gegevens reeds verloren waren gegaan, met name over het begijnhof dat lange tijd voorafging aan het klooster, door de dood van de eerste biechtvaders en de eerste oprichters en door de onachtzaamheid, waarmee de feiten geregistreerd werden. Hij voegt hier aan toe: “opdat mij niet hetzelfde overkomt, laat ik dat wat ik schrijf afdrukken, ook al is mijn werk niet perfect, opdat niet verloren gaat, dat wat ik met een dergelijke ijver heb gezocht en ontdekt.” [499] Uiteindelijk is echter geen enkele kopie bewaard gebleven, behalve het originele manuscript in de kloosteracrchieven. De kroniek is opgedragen aan de bisschop van Puebla: Domingo Pantaleón Álvarez de Abreu, als dank voor de speciale aandacht en hulp die hij aan de nonnen had gegeven.

De periode die centraal staat in het werk, is die van 1683, toen officieel het begijnhof van de beatas dominicas werd opgericht, tot aan de officiële kloosterverklaring van 1740. De kroniek is opgedeeld in drie onderdelen: het eerste deel, Libro Primero, handelt over de stichting van het beaterio, het tweede deel, Libro Segundo, handelt over het leven van de beatas tot aan de kloosteroprichting van 1740 en de feestelijkheden omtrent de inwijding van de eerste nonnen. De inhoud van de eerste twee delen is reeds aan bod gekomen in de vorige hoofdstukken van dit verslag. Het derde deel, Libro Tercero, is een heel interessant en uniek onderdeel van de kroniek: hierin geeft de kroniekschrijver namelijk een overzicht van de levens van enige van de eerste nonnen van het klooster, die aan de eigenlijke kroniek zijn toegevoegd. Dit onderdeel is voor ons van belang, omdat er wordt verteld over de vidas ejemplares y virtudes de algunas religiosas [500]: de voorbeeldlevens en deugden van enige nonnen, waarover verder nauwelijks informatie bewaard is gebleven. De levens-beschrijvingen of biografieën zijn slechts korte samenvattingen van de levens van deze nonnen.

Het interessante is, dat we van één van de gebiografeerde nonnen, Zuster María Anna Águeda de San Ignacio, ook een kopie van de originele uitgebreide nonnenbiografie hebben, die in 1758 werd opgesteld door pater José Bellido. Deze pater combineerde deze biografie weer met haar mystieke geschriften; deze non was namelijk ook één van de weinige mystieke schrijfsters uit het klooster van Santa Rosa. María Anna Águeda heeft tijdens haar leven meerdere religieuze geschriften geleverd.[501] Pater José Bellido bundelde al deze werken en haar biografie tot één werk dat hij, samen met de biechtvader van de non bisschop Álvarez de Abreu, uitgaf onder de naam van Marabillas del divino Amor, selladas con el sello de la verdad: Wonderen van de goddelijke Liefde, bezegeld met het zegel van de waarheid. Het werk van pater Bellido is voor ons interessant, omdat de pater een (niet-traditionele) nonnenbiografie opstelde, waarin hij veel van haar geschriften heeft geciteerd. Voor zover we er van mogen uitgaan, onder de strenge kerkelijke censuur van die periode, dat de woorden oorspronkelijk van haar zelf afkomstig zijn, geeft hij ons hierin een goede indruk van de eigen gedachten over en handelingen tijdens het kloosterleven van deze non.

In de twintigste eeuw heeft een non, genaamd María Victoria García, in Mexico zich ertoe gezet een kopie te maken van dit 18e eeuwse werk, waardoor het voor ons bewaard is gebleven. Margarita Peňa presenteert ons dit werk van de non García onder de titel van Lejos de aquí, lejos de lo profano.[502] We hebben van het klooster van Santa Rosa te Puebla dus niet alleen een complete kroniek, maar ook een compleet werk, waarin de biografie en de mystieke getuigenissen van Sor María Anna Águeda uiteengezet worden, waaruit we interessante gegevens kunnen halen met betrekking tot de onderzoeksthema’s van deze studie.

We starten met een beknopte biografie over Zuster María Anna Águeda, afkomstig uit de kroniek van het klooster [503], alvorens we overgaan op enige passages uit haar mystieke geschriften, afkomstig uit deze kopie van de non María Victoria García.

María Anna Águeda de San Ignacio werd geboren op 3 mei 1695 op een rancho nabij Puebla. Ze werd door haar devote ouders onderwezen in de Christelijke doctrine en in 1714 trok zij in het beaterio de Santa Rosa de Lima te Puebla, in navolging van een van haar zusters, die in een ander klooster Maestra de Novicias was. María Anna koos juist voor dit begijnhof, omdat haar moeder haar had verteld dat er een klooster gebouwd werd, opgedragen aan Sinte Rosa van Lima, op aanvraag van de beatas die al enige tijd in een huis in de stad woonde, dat dienst deed als begijnhof. Maria Anna, die had horen praten over deze nieuwe heilige, wilde, onder de indruk van de levenswandel van deze heilige, enkel nog tot een religieuze instelling aan haar gewijd toetreden.

Haar biechtvader, kapelaan Juan Torres, liet haar spoedig kennis maken met het leven als religieuze en op 21 november van hetzelfde jaar, nam zij al een habijt aan. In eerste instantie werd zij niet door de andere gelovigen als welkom beschouwd, vanwege haar reputatie van tonta, de gekke of simpele. María Anna had namelijk van jongs af aan geen enkele interesse in aardse zaken gehad (zoals het spreken) en men achtte haar te simpel voor een streng religieus leven. Op voordracht van de biechtvader werd zij echter toch toegelaten en al gauw werd zij zelfs gekozen tot secretaria, vanwege haar uitzonderlijke kwaliteiten. Ze nam vervolgens ook de taken op zich van procuradora, enfermera, tornera y Maestra de Novicias. Haar uiteindelijke kwaliteiten lagen echter in de organisatie van het beaterio tot convento. Haar mede-nonnen achtten haar als enige in staat de structuur van het religieuze leven in het beaterio op adequate wijze om te vormen naar een goede structuur in het klooster. Hierom werd zij vanaf 1741 tot viermaal toe herkozen als Priora van het klooster van Santa Rosa, tot haar dood in 1756. Dat niet alle religieuzen blij waren met deze veranderingen in de levenswijze is logisch, aangezien de non op strikte wijze met oude tradities en routines van het begijnhof brak, bij de invoering van de nieuwe regels voor het kloosterleven. De uiteindelijke goedkeuring voor de transformatie tot klooster, die door María Anna werd verkregen, werd echter door alle nonnen toegejuicht.

Vanaf 1754 werd de non door allerlei ziekten geplaagd waaraan ze stierf op 60 jarige leeftijd in het klooster, na 25 jaren als beata en 15 jaren als non doorgebracht te hebben. De bisschop van Puebla, tevens persoonlijk beschermer van de non, liet haar op grootse wijze begraven in een graftombe onder het klooster, vlak onder de cratícula, of tralievenster, waardoor de nonnen altijd de communie van de priester aangereikt kregen.

Met de volgende woorden vangt Zuster María Anna haar getuigenis aan:

“Er zijn nauwelijks twee maanden voorbijgegaan sinds ik ben toegetreden tot het begijnhof. Op deze plek van opvang heb ik het heel koud. Gelegen op mijn rug, de armen langs de zijkanten, denk ik te weten wat de dood is. Een arm is gevoelig en ik voel geen vlees, enkel botten. De biechtvader heeft me verboden mezelf aan te raken, ik weet dat ik dat moet gehoorzamen, maar deze nacht obsedeert het idee van de dood me.”[504] Het is 1714, Zuster María Anna is net toegetreden tot het begijnhof van Santa Rosa de Lima te Puebla. Zoals we lazen waren de inwoonsters van dit begijnhof sinds 1672 gewoon te leven als waren ze nonnen, volgens de orderegels van Sint Dominicus: één van de strengere ordes van de religiosas descalzas. Zuster Maria Anna was nog maar negentien jaar toen ze wilde toetreden, aangetrokken door de persoon van Sinte Rosa van Lima, tot een religieuze instelling speciaal aan haar gewijd. Ze trad toe tot het begijnhof, dat in de lange aanloop naar de bouw en goedkeuring van een adequate kloosterinstelling, was gevestigd in een klein, armoedig huis in het centrum van Puebla.[505] We lezen in dit citaat van Zuster Maria Anna, dat de koude in het huis haar beroerde en dat de dood in haar gedachten was, genoemd in één zin met haar biechtvader, die blijkbaar streng is in het opleggen van geboden als het niet aanraken van haar lichaam. Maar er is meer, ze zegt:

“Ik heb angst. Er zijn zoveel dingen die ik wil doen, zowel banale [of volkse] zaken als belangrijke [of overstijgende] zaken, dat het idee van sterven zonder ze tot stand te hebben gebracht, me beangstigt. Ligt hierin ijdelheid? Wellicht, maar het is zeker dat ik altijd meer en meer wil weten.”[506] Blijkbaar was Zuster Maria Anna leergierig. Misschien niet in dezelfde zin als Zuster Juana Inés de la Cruz van het klooster van San Jerónimo te Puebla, die hongerig was naar kennis op vele wetenschappelijke en culturele vlakken. Duidelijk is wel dat ze wilde weten en opvallend is dat ze ervan spreekt niet alleen te willen leren van de transcendente zaken, waarmee ze moet doelen op de zaken op religieus gebied, maar ook van de banale of de volkse dingen. Dat ze hierover spreekt is verwonderlijk, als we Muriel mogen geloven, die in haar studie beweert dat enkel het bovennatuurlijke of spirituele en niet de wereldse of menselijke sentimenten in de nonnengeschriften centraal hoorden te staan. Nog verwonderlijker is dat dergelijke uitspraken in een tijd van strenge kerkelijke censuur niet zijn verwijderd of aangepast. Het laat ons dus wel degelijk zien, als we er van uitgaan dat dit haar letterlijke eigen woorden waren, dat er sprake is van niet-religieuze gedachten en zuiver menselijke verlangens naar aardse aangelegenheden.

“Het is de schuld van onze moeder Eva, door te hebben gegeten van de boom van de kennis. Door haar zonde, blijven wij allen uitgesloten van het paradijs en hebben we onze onschuld verloren.”[507] Haar verlangen naar kennis koppelt ze aan de erfzonde, aan Eva, die onze (haar) kans op het paradijs heeft weggenomen, door juist te willen eten van de boom die alle kennis levert. De vraag of deze zucht naar kennis ijdel is, houdt de non duidelijk bezig; ze is er, lijkt het, bewust van wat er wel en niet mag en dat ijdelheid als een zonde is voor religieuzen, maar toch wil zij meer weten, ook als dit een vorm is van ijdelheid. De vraag waarom ze Eva hier aanhaalt en over haar schuld spreekt zou in deze context op twee manieren uitgelegd kunnen worden. Eva, als de eerste vrouw op aarde, zette de toon voor de vrouw, als een nieuwsgierig en leergierig wezen. Wellicht dacht María Anna dat het dus niet verwonderlijk is dat zij als vrouw dezelfde neigingen heeft, het hiermee net zo zwaar heeft als Eva destijds, die ook verboden werd kennis te vergaren. Meer voor de hand ligt dat María Anna haar als voorbeeld neemt om zichzelf voor te houden: bij Eva ging het al goed fout in haar verlangen meer te weten, dat we nu nog zijn beladen met de erfzonde, waarvoor we hier in het klooster dagelijkse boetedoeningen afleggen. Met dit citaat zegt ze wellicht tegen zichzelf dat haar zucht naar kennis inderdaad een vorm van ijdelheid is en net zoals bij Eva slecht kan aflopen. Zekerheid kunnen we echter niet bieden, aangezien er hier sprake is van een op zich staand citaat.

Het lijkt alsof de non zich afvraagt wat zonde is: is het verlangen naar aardse kennis ijdelheid en daarmee volgens haar religie een zonde? Is ijdelheid dus wel een zonde, of moet ze het eerder interpreteren als een door het kerkelijke systeem (waaronder de biechtvader) opgelegde wijze van zondigen? Maar van jongs af aan weet ze al wat ijdelheid betekent en heeft ze geleerd dat te respecteren. Ze dwaalt af in haar herinneringen naar haar jeugd, waarin ze moest wedijveren met haar oudere, door haar ouders geliefde zus Teresa. “Ik zag Teresa haar kamer verlaten, van gedaante veranderd [ door de zelfkastijding] en het beviel me dat ook ik een dergelijk gezicht van bevrediging zou [kunnen] dragen. Ik wilde me niet in de spiegel bekijken om het te bevestigen, wat een vreselijke daad van ijdelheid zou betekenen.”[508] Uit bewondering voor haar zus, wellicht ook uit enige afgunstige gevoelens, besloot María Anna haar zus te volgen in haar religieuze zelfkastijdingen en in haar belofte aan Jezus om eeuwig maagd te blijven. Ze verloor hierdoor snel haar jeugdig gedrag: “Wanneer ik heel enthousiast verstoppertje speelde, zag ik vanuit een hoek de ogen van Teresa verschijnen: er viel geen enkel woord, direct voelde ik me schuldig en plots hield ik stil.” [509] Hieruit mogen we afleiden dat, naast de traditionele Christelijke opvoeding die Zuster María Anna heeft genoten, vooral ook haar grote zus een rol heeft gespeeld in haar spirituele ontwikkeling; dat zij in navolging van haar tot het strenge religieuze leven van het begijnhof, later klooster, is toegetreden. Wellicht dat zij vanuit deze motieven, en niet doordat zij zich zo sterk geroepen voelde door de Heer, nu zo worstelt met kwesties zoals hierboven beschreven.

“De zusters van het beaterio lijken niet zo te lijden onder deze onevenwichtigheden die mij kwellen. Hoewel we niet veel kunnen spreken, tonen hun ogen niets anders. Ik wilde dat deze nacht eindigde, het zou me niets uitmaken op te staan zonder de ogen te hebben dichtgedaan. Ik wilde dat het gauw het uur van de metten was, om ons tezamen in de kapel te verzamelen om te bidden. Ik ga aan God vragen dat hij deze geesten sust, die ik weet niet wáár vandaan kwamen. Zou het het Kwaad zijn? Of is het God onze Heer die me op de proef stelt?”[510] De worsteling met haar gevoelens en gedachten, die misschien niet zo religieus zijn als ze zouden horen te zijn, houdt haar gevangen. Toch lijkt er geen sprake van twijfel aan de Heer, die ze in wil roepen om hulp en om begrip. Ze kan toch immers niet de enige zijn, die zo wordt gekweld, hetzij door de duivel, hetzij door onze Heer zelf?

Twijfels, over wat hoort en wat zondig is volgens haar geloof en volgens de kerkelijke autoriteiten, over haar rol als non, die moet boeten in het klooster voor de fout die Eva beging, twijfels wellicht ook over haar motieven om tot het klooster toe te treden en twijfels over de twijfels waaronder enkel zij in het klooster lijkt te lijden. Uit het vervolg van het document, kunnen we nog meer twijfels en tweestrijd in de non opmaken. Hieronder volgen daarvan nog enkele citaten:

“De begijnzusters houden niet op met me op te hitsen, me te beledigen en zeggen dat ik een Uitzuiger ben. Zonder in het bezit te zijn van een bruidsschat trad ik tot dit begijnhof toe als een laatste toevlucht, een klooster was voor mij verboden terrein. Dat wil niet zeggen, dat mijn geest niet tracht te vliegen en zich te verheffen tot de hoogste altaren. Zij die mijn zusters zouden moeten zijn, gegeven dat wij allen in dezelfde strijd zijn tegen het kwaad, laten het niet na me verwijten te maken. […] Om me te straffen hebben ze me opgedragen Concepción Elquerina op me te nemen, die hier de zieke werd genoemd. Niemand wilde over haar waken. […]

Ik wist alles, wist wat ik moest doen om er toe te komen God te aanschouwen, mijn zeer geliefde echtgenoot. En toch had ik momenten waarop ik [het ?] niet meewerkte. Mijn geest kookte door de kreten en de mishandeling van mijn zusters. Dus legde ik mezelf boetedoeningen op, sloeg ik mijn lichaam, bedekte ik het met de boetegordel, vastte ik totdat ik bijna uitgeput was en het was niet voldoende. Mijn echtgenoot openbaarde zich niet, noch wilde hij met me praten.”[511]

Nadat het María Anna is gelukt de positie van Moeder van de Novices te worden en de Pauselijke bul te ontvangen, waardoor het begijnhof officieel een klooster werd, leek zij harder te worden voor haar omgeving en voor zichzelf. Zo deelde ze zware straffen uit aan novices (waaronder haar zus Teresa) die naar haar mening er niet op de juiste wijze naar streefden om non te worden. Wellicht zette ze haar eigen twijfels en frustraties om in dit harde optreden, om zo voor zichzelf en voor anderen te verbergen wat ze werkelijk dacht en voelde.

In haar geschriften geeft ze aan dat ze niet wilde sterven alvorens het huis tot waardig klooster omgebouwd en omgevormd te hebben en haar geschriften geschreven te hebben. We lazen reeds dat deze non wel degelijk met haar geschriften voor ogen had anderen te onderwijzen in de wegen Gods. Deze zaken zouden we ook kunnen beschouwen als vormen van ijdelheid en dus zonden, waarvoor ze niet terugschroomde: “In mijn hoofd borrelde het idee om het huis op orde te brengen en zo zouden de veranderingen niet enkel een kwestie van de kloostergeloften zijn. We zouden het gebouw moeten veranderen en het verbeteren […]. In dromen ontwaarde ik het klooster, meer verheven dan iemand zich voor kan stellen. Wat zou het me bevallen als het onze geheel zou schitteren.[512] Oh dood, nu je al hier bent, heb een beetje geduld. Ik wil nog niet sterven, ik wil het klooster voltooid zien worden. Wanneer ik mijn schrijven beëindigd heb zal ik mijn schrijfveer laten vallen […].[513]

Uit deze citaten zouden we kunnen constateren dat deze non niet zomaar zonder slag of stoot aannam wat er voorgeschreven werd en dat zij wel degelijk wereldse verlangens en sentimenten had, zoals twijfel, jaloezie en wrok naar haar medezusters, en dat ze het niet altijd gemakkelijk had te voldoen aan de religieuze idealen en regels die haar in die tijd gesteld werden. Dat ze zichzelf doelen stelde, die belangrijker waren voor haar dan religieuze idealen, als het ombouwen van het klooster en het onderwijzen van haar mede-zusters. Belangrijker blijkbaar nog dan de dood, hoewel dat voor een non het hoogste streven zou moeten zijn, zich te voegen bij de Heer voor wie ze op aarde al haar werken volbracht.

 

 

5.4. Nonnengetuigenissen uit Convento de San Jerónimo

 

Geschriften uit het klooster van San Jerónimo te Puebla zijn zeer schaars. De kloosteruitzettingen die de kloostercommune onderging in de 19e en de 20e eeuw hebben tot gevolg gehad dat een groot deel van het archiefwerk verloren ging. Enige kloosterlingen hebben echter een deel van de collectieve herinnering weten te redden; de orale en de geschreven geschiedenis van het klooster, later door religieuzen achterhaald en opgesteld, dragen bij aan de spaarzame originele documentatie.[514] Ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Congregatie van de Jerónimas te Puebla hebben enige historici een overzichtswerk opgesteld over de geschiedenis van dit derde klooster van Sint Hieronymus dat werd opgericht op het Mexicaanse territorium. Alicia Bazarte Martínez en Enrique Tovar Esquivel hebben bijgedragen in het achterhalen en redden van documenten uit en over dit klooster en alles wat er bekend is samengebracht onder de titel: El Convento de San Jerónimo de Puebla de los Ángeles: Cuarto Centenario de su Fundación.

In dit overzichtswerk zijn enige nonnengetuigenissen verwerkt, die in 1754 door nonnen uit dit klooster werden opgesteld. Het betreft getuigenissen van 15 nonnen, die op wonderbaarlijke wijze genazen na een lang ziekbed. De nonnen, die het wonder toedachten aan hun patroonheilige de Maagd van Guadalupe, hebben allen schriftelijke verklaringen over hun genezing afgelegd, die werden gebundeld door de priores van die periode: Zuster Alejandra Beatriz de los Dolores. In februari 1902 heeft de huiskapellaan van het klooster, P. Bernardo Boclar, deze verklaringen overgeschreven om het lezen ervan te vergemakkelijken, aangezien het origineel voor de kloosterlingen zelf niet meer leesbaar was.[515] Zowel het origineel uit 1754 als de transcriptie uit 1902 (opgesteld in verschillende schriften) worden nog steeds in het archief van het voormalige klooster bewaard, dat officieel in februari 1957 tot een Apostolische Congregatie van het actieve religieuze leven werd getransformeerd.[516] Deze schriftelijke nonnengetuigenissen over het wonder van de Maagd van Guadalupe in het klooster van San Jerónimo, zoals opgenomen in het overzichtswerk van Martínez en Esquivel, [517] nemen we hieronder onder de loep als een bijzonder aspect van het kloosterleven in de 18e eeuw in een vrouwenklooster te Puebla.

In 1717 namen een aantal nieuwe kloosterlingen het habijt aan van de orde van San Jerónimo te Puebla; onder hen bevonden zich de dochters van een zekere Miguel Ortega, een heer uit de Spaanse adelstand die voor zijn verloofde destijds een schilderij had laten maken van de Maagd van Guadalupe en haar wonderen. Onder de schilderijen die deze man aan zijn dochters had nagelaten ter decoratie van hun kloostercellen, bevond zich ook dit schilderij van de Maagd van Guadalupe. Een dertig jaar later bezocht de bisschop van Puebla, don Domingo Pantaleón Álvarez de Abreu dit klooster. Bij zijn bezoek zag hij dat er in de privé-cellen van de nonnen grote schilderijen hingen; de bisschop gaf opdracht aan de priores dat deze op een gemeenschappelijke plek werden opgehangen, voor alle kloosterlingen toegankelijk. Het schilderij van de Maagd van Guadalupe kwam te hangen in het koor boven het orgel, waar het, mede door gebrek aan een mooie omlijsting, weinig aandacht genoot. [518] In 1754 werd de Maagd van Guadalupe in het klooster aangesteld als patroonheilige. De Moeder Overste van het klooster van dat jaar, had in een brief aan de bisschop het verzoek gericht dat ze deze Maagd als patroonheilige van het klooster wilden aanstellen, “ onder wiens bescherming we een zekere hoop hebben om de steun en de verlichting van de zieken aan epilepsie te bereiken; omdat de Seňora [Maagd van Guadalupe] de speciale beschemer is van deze ziekte […]” [519] De bisschop willigde het verzoek tot aanname van de Maagd als patroonheilige in. Vervolgens werd er een speciale feestelijke eedaflegging (Juramento) gehouden op 16 juli 1754, waarin alle religieuzen verklaarden de Maagd van Guadalupe als patroonheilige te zullen beschouwen en vereren en dit in een decreet te ondertekenen.[520]

Kort hierop, in de maand augustus, genazen de eerste zieke nonnen van deze vreselijke ziekte, waardoor velen aan het bed waren gekluisterd en niet meer konden lopen noch praten en vreselijke pijnen leden. In de maanden daarop tot en met december genazen ook de overige zieke nonnen in het klooster. Allen hielden de Maagd van Guadalupe, die pas was aangesteld als de beschermheilige over het klooster hiervoor verantwoordelijk. In een brief van de priores aan de vicaris (plaatsvervanger van de bisschop van Puebla) lezen we dat men de wonderen toedacht aan het schilderij van de familie Ortega, dat in het kloosterkoor ophing. De priores, Alejandra Beatriz de los Dolores, getuigt in deze brief van 9 december 1754 van een wonderbaarlijke genezing: “[…] Moeder Ana de San Miguel bevond zich in die toestand dat ze verhinderd was te lopen en innerlijk vermoeid zonder voeding tot zich te kunnen nemen als het niet vloeibaar was; […] Moeder Bewaakster van de Constituties, als een zuster en Moeder vol van naastenliefde, vrolijkte haar op en hielp haar te dragen, om haar mee te nemen naar het Koor, waar zich tegenwoordig het hokje bevindt waarin onze Moeder en Patronesse María allerheiligste van Guadalupe is opgehangen. Ze brachten haar slepend binnen […] en zoals het meeste dat glanst in de Moeders van dit klooster de naastenliefde is, zo zei Moeder Francisca de Padilla tegen de Moeders Zangeressen dat ze tot mijn Seňora het lied van de Verheerlijking voor de genoemde zieke moesten zingen en aan haar droeg ze op dat ze vertrouwen moest hebben. Bij het inzetten van het derde vers […] maakte ze een groot lawaai en hield ze op met een dergelijke geestkracht, dat ze op eigen voet opkwam en zich daarna neerzette en at als een goede en gezonde en ze was veel beter. Gezegend zij de Allerheiligste María [de Guadalupe].”[521] Volgens de priores werd dit wonder nog eens versterkt doordat vlak hierop de grote bel van het klooster naar beneden stortte en deze niemand of niets raakte. Allen huilden van bewondering en geluk.

Uit deze getuigenis, als uit de ander getuigenissen van de genzen nonnen, zouden we kunnen opmaken dat het geloof van de nonnen in hun patroonheilige(n) zo groot was dat er ook daadwerkelijk wonderen of wonderbaarlijke genezingen plaats vonden. Dit zou de stelling onderstrepen, dat het kloosterleven en de positie van nonnen mogelijkheden boden (als wonderbaarlijke genezingen) die wellicht in de samenleving daarbuiten niet mogelijk zouden zijn. Door in gemeenschap te bidden en geloven in de patroonheilige was het binnen de kloostercommune gelukt te genezen van ongeneeslijke ziekten. Genezingen waarin artsen en chirurgen die in die periode het kloosters bezochten niet in waren geslaagd. Daartegenin zou kunnen worden gebracht, dat de nonnen juist vanwege hun positie binnen de kloostermuren zo ziek waren geworden. Epilepsie is namelijk niet besmettelijk en de kenmerken van de ziekte die door de nonnen zelf gegeven werden kunnen wellicht ook voortgekomen zijn uit zaken als ondervoeding, slaaptekort, infecties, lichamelijke boetedoeningen of andere. Er wordt gesproken over bloedingen, verlammingen, ijldromen en hevige pijnen. De behandelingen en medicijnen die ze kregen toegediend naar eigen zeggen, lijken de zieke nonnen enkel te verergeren, zoals aderlatingen, natte bedden (voor verkoeling) en het toedienen van veel chocolade, dat als medicijn werd beschouwd. Deze dingen kunnen we onder meer lezen in de getuigenis van Josefa María Ana de Guadalupe del Sacramento. Deze non verhaalt ook dat zij ondanks haar pijnen, tot het schilderij van de Maagd van Gadalupe ging voor verlichting. Ze ging echter niet alleen voor ontspanning van de geest (explayación de ánimo) maar ook uit hoffelijkheid naar de Seňora (ofreciendo en obsequio) als uit gehoorzaamheid aan haar eedaflegging (por obedecer el Juaramento).[522]

Hieruit kunnen we opmaken, dat niet alleen haar geloof, maar ook andere aspecten meespeelden in de aanbidding van een heilige. Afgelegde geloften en de kloosterregels hadden blijkbaar een dergelijke grote invloed op de gedachten en handelingen van een non, dat deze, zelfs wanneer ze door hevige pijnen gekweld werd, aan haar geloften gehoorzaamde. Of dit gebeurde uit gehoorzaamheid aan de Moeder Overste en de hoge geestelijkheid of uit haar diepe geloof in de Heer en in de kloosterregels is in de nonnengetuigenissen niet duidelijk terug te vinden. Uit de getuigenis van Zuster María Ana de Guadalupe del Sacramento wordt namelijk duidelijk dat ze de getuigenis in opdracht opstelde van haar biechtvader: “[…]mijn lijden inwendig en uitwendig is zo erg geweest [….] dat dit alleen gekend wordt op de dag des oordeels en als het nodig zou zijn dat dit aan mijn Prelaten aan het licht wordt gebracht, door de omstandigheid noodzakelijk voor de eer en glorie van de Alllerheiligste Maria, dan zal ik toestemming geven aan mijn leider [biechtvader] opdat hij alles kan openbaren wat noodzakelijk zou zijn […].” [523]

Zelf achtte ze blijkbaar haar lijdensweg zo groot dat ze het alleen kon vertellen op de dag dat ze zich bij de Heer zou voegen. Uit gehoorzaamheid echter aan de hoge geestelijken en in het bijzonder aan haar biechtvader heeft ze echter toch haar getuigenis op papier gezet om gepubliceerd te worden. Naar eigen zeggen in opdracht om de Maagd van Guadalupe eer te doen toekomen voor het wonder, naar wat we eerder lazen over de rol van biechtvaders in het schrijfproces waarschijnlijk eerder om de samenleving via een dergelijke getuigenis te overtuigen van de wonderen van het Christelijke geloof. Ook deze getuigenissen, die enkel verhalen van de hevig geleden pijnen en de wonderbaarlijke genezing door de Maagd, hadden tot doel het geloof, de verering van de heiligen en de positie van de vrouwenkloosters haar inwoonsters te vergroten. Ook hier lette de geestelijkheid erop dat er niets dan goeds met betrekking tot het geloof naar buiten werd gebracht.

In de studie van Joaquín Antonio Peňalosa kunnen we lezen over hoe een andere non, Zuster Juana Inés de la Cruz, tegenover de kloosterregels en geloften stond. We zagen al hoe deze non, die een kleine eeuw eerder leefde dan het hierboven besproken wonder van de Maagd van Guadalupe, voor dit klooster had gekozen vanwege de mogelijkheden op gebied van zelfstudie en zelfontplooiing die het bood, vanwege de optie van een privé-cel en vanwege de aantrekkingskracht van de patroonheiligen van het klooster van San Jerónimo (destijds behoorde de Maagd van Gaudalupe hier nog niet toe). Het lijkt er op dat deze non op zich geen moeite had met de strikheid van een klooster, aangezien ze in de eerste plaats toetrad tot de strikte orde van de religiosas descalzas carmelitas te Mexico Stad. Ze schrijft over haar reden tot uittreden uit dit klooster (waar ze nog geen professie had afgelegd) dat ze ziek werd door een tekort aan voedsel en chocolade, dat in dit klooster niet was toegestaan, en daardoor na drie maanden al moest opgeven, een indirect gevolg van de strenge kloosterregels van dit klooster. In het klooster van de jerónimas calzadas te Puebla verging het haar stukken beter. De biograaf van Zuster Juana, de Jezuïet Diego Calleja met wie de non een regelmatige correspondentie onderhield, erkent dat dit klooster van San Jerónimo “een grote oogst aan de meest zuivere zielen verborgen hield […] een klooster van ontspanning en comfort in haar discipline.” [524] Volgens de biograaf, hield dit niet in dat de nonnen in dit klooster naar eigen idee konden leven; men behoorde te voldoen aan de kloosterconstituties en de nonnen voldeden hier als ‘de meest zuivere zielen’ook aan. Zo noemt de pater Zuster Juana juist als een groot voorbeeld van deugdzaamheid in de mens. Hij somt de volgende deugden op als kenmerkend voor de non: [525] naastenliefde, liefdadigheid voor de armen, geduld, kracht, gelijkmoedigheid, nederigheid, vriendelijkheid, actieve deelname aan het communeleven, gehoorzaamheid. Of deze non echter inderdaad al deze kwaliteiten bezat, valt op sommige punten wellicht te betwijfelen.

Als we bedenken dat het kloosterleven van de jerónimas zoals de biograaf zelf vermeldt betrekkelijk lichter en comfortabeler was dan dat van de religiosas descalzas, dan is het niet moeilijk je bepaalde van deze deugden voor te stellen. Liefdadigheid en gelijkmoedigheid, oftewel het schenken aan je naasten en een gelijk humeur behouden, gingen een non die in relatieve welvaart leefde waarschijnlijk gemakkelijker af, dan een non die in strikte armoede leefde. Wat betreft de deelname aan en de gehoorzaamheid in het communeleven, had ze vaak moeite het voorgeschreven horario en de regels altijd stipt te gehoorzamen, wanneer ze haar niet voldoende tijd en ruimte lieten voor haar studie: “[…] zoals de tijden die ik besteed aan mijn studies de tijden zijn die overblijven van de regelmaat van de commune, zo zijn dezelfde tijden diegene die overblijven aan de anderen [nonnen] om me te komen storen; en alleen zij weten welke waarheid dat is, die ervaring hebben met het leven in gemeenschap, waar enkel de kracht van de roeping er voor zorgt dat mijn natuur aangenaam is en de vele liefde die er in mij en in mijn zusters is.”[526] Hieruit, als uit eerdere passages in dit verslag, kunnen we opmaken dat het de zuster wel degelijk moeite kostte haar geduld te bewaren ten opzichte van haar medezusters en dat ze zichzelf steeds voor moest houden dat ze in het klooster zat in de eerste plaats vanwege de roeping Gods, wat samen hoorde te gaan met de deugden zoals door haar biograaf beschreven. Het wordt duidelijk uit haar vele geschriften (brieven, poëzie en andere) dat haar geloof in de Heer heel sterk was, haar bewondering voor de heiligen heel groot en dat de uitoefening van de deugdzaamheid een grote plaats innam in haar kloosterleven. Toch zouden we kunnen concluderen, dat zij enkel volhield in dit geloof, doordat ze het relatief persoonlijke kloosterleven van de religiosas calzadas kon leiden, waar het waarschijnlijk gemakkelijker was te voldoen aan de regels en in de deugden, dan in de striktere kloosters , zoals die waaruit ze eerder uittrad.

Misschien, omdat ze al in haar eigen tijd een zeer vermaard en geliefd persoon was, vanwege haar uitzonderlijke (en gewaagde) prestaties op het gebied van de wetenschap en de kunst, dat men haar wellicht enigszins aparte levensstijl voor lief nam en haar deugdzame kanten benadrukte. Als we haar geschriften onder de loep nemen, kunnen we daaruit nauwelijks van nederigheid spreken; ze werd graag gezien (ontving veel bezoek) en graag gehoord (publictaie van geschriften tijdens haar leven) en ging in discussie zoals we zagen met de hoogste geestelijkheid. In de brief (respuesta a Sor Filotea de la Cruz [527]) waarin ze antwoord gaf aan Zuster Filotea de la Cruz (de bisschop van Puebla) erkent ze graag haar eigen deugden en gebruikt deze om de bisschop van haar kwaliteiten en haar gelijk te overtuigen: “Onder alle gunsten dank ik aan God een natuur, zo zacht en beminnelijk, dat de religieuzen mij hierom zeer liefhebben, zonder stil te staan, zoals goede [nonnen], bij mijn fouten en hiermee genieten ze erg van mijn gezelschap.”[528] Van bescheidenheid kunnen we hier toch niet direct spreken en het is na het lezen van de voorafgaande nonnengetuigenissen moeilijk ons voor te stellen, dat de nonnen van dit klooster zo gemakkelijk waren en niet stilstonden bij elkaars fouten. Men zou hier kunnen speculeren dat Zuster Juana het allemaal wellicht net iets mooier voorspiegelde aan de bisschop, om haar eigen deugdzaamheid en geloof te onderstrepen. Wat betreft het aspect van gehoorzaamheid, waarvan we reeds zagen dat de non hiermee soms moeite had, lezen we bij Peňalosa, dat het gebod dat haar het zwaartse viel om te gehoorzamen, dat van de bisschop was, om de wereldse studies op te geven, maar dit uiteindelijk toch deed, zoals ze zelf aangeeft vanwege de angst voor de Inquisitie die ook de nonnen in haar greep had: “Ze zijn er toe gekomen me de studie te verbieden. Eenmaal bereikten ze met een zeer heilige en zeer onschuldige prelaat [bisschop] dat ik geloofde dat de studie een zaak van de Inquisitie was en me werd opgedragen dat ik niet zou studeren. Dat heb ik gehoorzaamd […].”[529]

Over de roeping Gods van Juana Inés de la Cruz is in de loop van de tijd veel geschreven; men is er nog niet over uit en zal dat waarschijnlijk nooit met zekerheid worden, of deze non wel een echte roeping tot het kloosterleven had. Duidelijk is wel geworden, dat haar keuze voor het kloosterleven mede werd bepaald door de mogelijkheden die het klooster haar bood tot zelfstudie in verhouding tot in de samenleving daarbuiten. Toch beriep ze zichzelf in haar geschriften altijd op haar vocación en leek dit te onderstrepen door in het klooster meerdere belangrijke functies op zich te nemen, terwijl ze wist dat die haar studietijd nog meer zouden inperken. Zo vervulde ze de taken van tornera, secretaria, portera, contadora en archivera. De functie van priores heeft ze echter tot tweemaal toe geweigerd: een reden hiervoor heeft ze nergens gegeven; wellicht zag ze in de functies die ze wel aannam meer uitdaging en ruimte tot studie dan in die van de priores. Peňalosa besluit zijn studie naar het leven van deze non met de woorden: “Als Zuster Juana Inés geen religieuze roeping had gehad, als ze niet verliefd was geraakt op God en de Heiligste Maagd Maria, tot wie ze een vurige devotie professeerde, dan zou ze het klooster hebben verlaten.” [530]

Uit deze schaarse nonnengetuigenissen die uit het klooster van San Jerónimo zijn overgebleven, kunnen we opmaken dat ook de jerónimas, ondanks het meer persoonlijke en comfortabele leven dat zij in hun klooster leidden, te maken hadden met regels, taken en een dagindeling waaraan te gehoorzamen viel. Ook dat deze nonnen getuigenis moesten afleggen in opdracht van de clerus over hun kloosterleven en dat dit de een wat gemakkelijker afging dan de ander; uiteindelijk leefden allen onder de spreekwoordelijke hete adem van de hoge geestelijkheid en was er zeker een redelijke dosis kracht en geloof nodig om de jaren binnen de kloostermuren door te komen, laat staan om zich te profileren zoals Zuster Juana Inés de la Cruz had gedaan.

 

 

Conclusie

 

In dit onderzoeksverslag is er gekeken naar hoe nonnen invulling hebben gegeven aan hun kloosterleven in koloniaal Puebla, Mexico, in de 17e en de 18e eeuw. In een briefwisseling tussen Zuster Juana Inés de la Cruz uit het klooster van San Jerónimo en de bisschop van Puebla in 1690, kwamen diverse thema’s aan bod met betrekking tot de rol van nonnen in de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla. Uit die thema’s zijn voor deze studie vragen afgeleid, die als deelvragen hebben gefungeerd. Er werden vragen gesteld naar de druk, de eisen en verwachtingen, die er vanuit de maatschappij werden gelegd op de nonnen in de vrouwenkloosters. Ook hebben we gekeken naar de verschillen in striktheid tussen de vrouwenkloosters. Daarnaast vroegen we ons af wat de mogelijkheden en de vrijheden waren die de vrouwenkloosters boden. De invloeden die van buitenaf en van binnenuit op de nonnen werden uitgeoefend werden onder de loep genomen. Tenslotte zochten we antwoorden op de vraag naar eventuele vormen van passief of actief verzet door de nonnen in de vrouwenkloosters.

Door te kijken in hoofdstuk 1 naar hoe in het algemeen de samenleving er uit zag in de 17e en de 18e eeuw in de kolonie Nieuw Spanje, waarin de vrouwenkloosters zich bevonden, hebben we ons een beeld kunnen vormen van de diverse groeperingen en gebeurtenissen in deze periode in de Mexicaanse geschiedenis. Dit beeld speelt een belangrijke rol bij de beantwoording van de gestelde vragen naar het kloosterleven in de vrouwenkloosters van Puebla. In hoofdstuk 2 hebben we gezien hoe de stad Puebla in de eerste eeuwen van haar bestaan er heeft uitgezien en welke religieuze ordes zich in de stad vestigden. Daarnaast werden de drie kloosters geïntroduceerd die als voorbeeldmateriaal in deze studie dienen. Het beeld van de stad en haar Christelijke ordes en de geschiedenissen van de drie voorbeeldkloosters spelen tevens een belangrijke rol in de beantwoording van vragen met betrekking tot het kloosterleven van de nonnen. In hoofdstuk 3 hebben we ons bezig gehouden met de interne praktijken in de kloosters. Door na te gaan hoe het dagelijkse leven werd ingevuld met kloostertaken en religieuze praktijken en door te kijken naar de rol van vrijetijdsbesteding en de belangrijkste etappen in het nonnenleven, hebben we een beeld gecreëerd dat gedeeltelijk beantwoordt aan de vragen rondom het kloosterleven van de nonnen in Puebla. In hoofdstuk 4 zagen we welke contacten de nonnen met de buitenwereld onderhielden. We kregen een idee van de wederzijdse invloeden en verwachtingen tussen klooster en maatschappij. Dit idee speelt op zijn beurt weer een rol bij het beantwoorden van de gestelde vragen. Tenslotte in hoofdstuk 5, als aanvulling op eerder historisch onderzoek, zijn we dieper ingegaan op enige nonnengetuigenissen uit de drie voorbeeldkloosters. Door uit te gaan van de eigen woorden van enige nonnen, hebben we ook antwoorden kunnen vinden op enige vragen met betrekking tot het kloosterleven van de nonnen.

De volgende antwoorden zijn gevonden op de gestelde vragen met betrekking tot de invulling van het leven in de vrouwenkloosters in koloniaal Puebla:

 

· Welke eisen en verwachtingen waren er vanuit de maatschappij met betrekking tot de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla?

 

Uit hoofdstuk 1 en 3 kan geconcludeerd worden dat de samenleving, waarin de vrouwenkloosters van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje zich bevonden, in de eerste eeuwen van haar bestaan veeleisend te noemen was ten aanzien van de nonnen. Instanties die in de kolonie de touwtjes in handen hadden van de geestelijke en de wereldlijke autoriteiten, hadden de samenleving opgezet naar de Christelijke waarden en normen van die tijd. Zo was er de Inquisitie die iedereen, ook de nonnen in de kloosters, angst inboezemde met haar Christelijke censuur en strafpraktijken. Daarnaast waren het voornamelijk de families van Spaanse afkomst, rijke en adellijke heren, die de leden leverden voor het bestuur en gezag op kerkelijk en wereldlijk niveau. Deze families hadden in de samenleving het beeld gecreëerd van het Christelijke geloof als de enige waarheid en van haar geestelijken als afgezanten Gods, die op aarde vereerd dienden te worden. Zo genoten ook de nonnen van Puebla bijzonder veel aanzien vanuit de samenleving. Men zag in hen vrouwen die door God geroepen waren om voor hen te bidden, om de erfzonde te beboeten voor allen, om hen het voorbeeld te geven van alle Christelijke idealen. Men verwachtte van hen dat ze leefden naar de regels en waarden die voor hen waren opgesteld door heilige voorgangers en lokale geestelijken. Men kwam aan de poorten om te smeken om hulp, gebed, een maaltijd of anders, omdat men geloofde dat deze vrouwen vrijgesteld waren van aardse kwaden en door God geroepen tot deze taken.

De nonnen kwamen zelf ook voort uit de hogere klassen, Spaansen of creoolsen, en hadden in de jeugd een goede opvoeding genoten. Deze opvoeding werd uitgediept in het klooster tot het niveau van de cultura superior en werd vervolgens doorgegeven aan meisjes van de samenleving die in de kloosters onderwijs genoten. De wereldlijke en geestelijke autoriteiten, vaak families waaruit de nonnen zelf ook voortkwamen, verwachtten van de nonnen dat zij, in ruil voor donaties, bescherming en andere vormen van patronage, de andere vrouwen van de samenleving zouden onderwijzen in de Christelijke normen en waarden en een voorbeeldrol van religieuze vrouwen vervulden. Hiermee zouden later op de eigen gezinnen deze kennis en voorbeelden worden overgebracht en hiermee het missiewerk van deze autoriteiten gedeeltelijk worden ingevuld. De nonnen werden streng in de gaten gehouden met name door de clerus, opdat zij deze rol vervulden en als voorbeeldige nederige vrouwen nieuwe kloosterlingen zouden aantrekken en de positie van het geloof zouden versterken in de maatschappij. Directe druk werd voornamelijk op de nonnen uitgeoefend door de persoonlijke beschermheren, de bisschoppen, priesters en biechtvaders. We zagen dat ondanks de strenge Christelijke censuur de nonnen toch enige (verholen) kritiek hebben weten te uiten in hun geschriften als brieven aan de autoriteiten als persoonlijke getuigenissen.

 

· Welke verschillen bestonden er in de striktheid van de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla?

 

Er bestond een duidelijk verschil in de striktheid van de verschillende kloostercommunes. In sommige religieuze ordes was in de loop der tijd een relajamiento, een verlichting of verzachting opgetreden in de kloosterregels en het kloosterleven in algemene zin. In andere ordes was er geen verandering opgetreden en werd er zo strikt mogelijk naar de regels en waarden geleefd, zoals deze bij de oprichting van de religieuze orde waren opgesteld. Dit betekende dat, toen de verschillende religieuze ordes overkwamen naar het vice-koninkrijk Nieuw Spanje met de Spaanse conquista, er vrouwenkloosters werden gesticht, die binnen dezelfde stad onderling sterk met elkaar in striktheid konden verschillen.

In Puebla zagen we deze verschillen terug tussen de drie voorbeeldkloosters. Het klooster van San Jerónimo van de orde van Sint Hiëronymus had een dergelijke verlichting ondergaan. De inwoonsters van een dergelijke orde werden de religiosas calzadas genoemd, de geschoeide nonnen, van wie het leven relatief privé was (vida particular). Het klooster van Santa Mónica van de orde van Sint Augustinus en het klooster van Santa Rosa van de orde van Sint Dominicus hadden deze verlichting niet ondergaan en vormden striktere kloostercommunes wat betreft de regels en het kloosterleven. De inwoonsters van deze ordes werden de religiosas descalzas genoemd, de ongeschoeide nonnen die een gemeenschappelijk leven leidden (vida común).

In dit scriptieonderzoek werden voorbeelden gegeven van de relatieve welvaart, het comfort en de mogelijkheden die in het klooster van San Jerónimo werden genoten ten opzichte van de kloosters van Santa Mónica en Santa Rosa. Een belangrijk voorbeeld van het benutten van deze zaken is Zuster Juana Inés de la Cruz, die zich via haar geschriften heeft geprofileerd als een intelligente, eigenzinnige vrouw, die bewust koos voor de minder strikte orde van Sint Hiëronymus vanwege de mogelijkheden die haar hier werden geboden zich te ontwikkelen. Ook andere voorbeelden zagen we van deze relatief gemakkelijke invulling van het kloosterleven bij de Jerónimas, zoals in de religieuze praktijken (minder zelfkastijding en minder zwaar) als in de vrijetijdsbesteding (meer gelegenheid tot kunsten, ambachten en zelfstudie) als ook in de kloosterindeling (privé-cellen en persoonlijke dienstmeisjes).

Ook in de geschriften van de nonnen in hoofdstuk 5 zagen we verschillen tussen de ordes waarvan zij deelgenoot waren met betrekking tot de striktheid. Uit de getuigenissen van de nonnen van Santa Rosa en Santa Mónica leek meer smart te spreken en was er sprake van enig beklag of kritiek op de situatie waarin zij zich bevonden binnen het klooster. In de getuigenissen van de nonnen van San Jerónimo is dit beklag nauwelijks terug te vinden en is de smart in het kloosterleven van onbeduidender aard (als de rust om te studeren) of niet direct aan de striktheid van het klooster te relateren (als de ziekte epilepsie). Helaas ontbreekt het aan voldoende documentatie (getuigenissen) om deze argumentatie te staven.

 

· Welke mogelijkheden en vrijheden werden er in de vrouwenkloosters van koloniaal Puebla geboden?

 

In hoofdstuk 3 hebben we ons gebogen over de verschillende interne praktijken in de vrouwenkloosters van Puebla. Duidelijk is geworden dat er veel kloostertaken te vervullen waren, die samen hingen met de kloosterfuncties die rouleerden in de kloosters. In theorie was iedereen in het klooster gelijk en waren de onderlinge verschillen (in karakter, afkomst en bezit) officieel bij toetreding tot het klooster verdwenen. In de praktijk, is echter gebleken, bestonden er wel degelijk onderlinge verschillen, niet alleen tussen de nonnen van de verschillende kloosters, maar ook tussen de nonnen onderling in dezelfde kloostercommune.

Dit laatste lijkt een logisch gevolg van de hiërarchie die er bestond in de functies die de nonnen uitoefenden. Functies als die van de Moeder Overste en de Moeder van de Novices, als die van bijvoorbeeld de portier en de provisiemeester brachten grotere verantwoordelijkheden en daarmee ook een grotere machtspositie met zich mee. Bestuurlijke posities als die van de Moeder Overste werden ingevuld door middel van een commune stemming. De meeste posities echter werden van hogerhand toegewezen, waaruit blijkt dat de nonnen niet vrij waren zelf te kiezen welke taken te vervullen. Logischerwijze kregen dus niet allen de geschikte mogelijkheden geboden zich te ontplooien op die vlakken waar ze zich in wilden ontplooien. Verschillen tussen de vrouwenkloosters in de vrijheden en mogelijkheden die werden geboden waren nog veel groter. In de Inleiding werd aangegeven dat dit thema al in meerdere historische studies centraal stond. We zagen dat dat een groep wetenschappers van mening is dat de vrouwenkloosters als gevangenissen hadden gefungeerd, dat men van een onderdrukkend maatschappelijk leven in een onderdrukkend klooster-leven was beland. Deze mening is enigszins onderbouwd in deze studie met voorbeelden uit de kloosters van de religiosas descalzas. Hier had men bijvoorbeeld relatief veel minder vrije tijd, minder gelegenheid tot zelfstudie, ondervond men meer verplichtingen en meer lijfelijke boetedoeningen. Ook was het leven veel gemeenschappelijker en kende men nauwelijks tijd voor zichzelf of bezittingen. Een andere groep wetenschappers is van mening dat het kloosterleven voor de vrouwen als bevrijding had gefungeerd van een veeleisende onderdrukkende samenleving. Deze mening is in hoofdstuk 3 en 4 van deze studie in die zin onderbouwd, dat vrouwen er soms bewust voor kozen tot het klooster toe te treden als vlucht uit de drukkende samenleving en van de eigen familieomstandigheden, bijvoorbeeld vanwege een bezwaarlijk huwelijk. Daarnaast is duidelijk geworden dat in de kloosters van de religiosas calzadas de vrouwen relatief veel mogelijkheden tot zelfontplooiing op velerlei gebied geboden werd, zoals in de muziek en de kunsten. Ook blijkt uit het voorbeeld van San Jerónimo dat er in de eigen cel veel bezoek werd ontvangen, waarvan de invloeden bijdroegen in de zelfontwikkeling van de non.

 

· Welke invloeden van binnenuit en buitenaf werden er op de nonnen in de vrouwenkloosters van Puebla uitgeoefend?

 

Van binnenuit de vrouwenkloosters werden de nonnen op verschillende wijzen beïnvloed in hun kloosterleven. We lazen in hoofdstuk 2 dat al in het begin bij de oprichting van een klooster, bepaald werd door de oprichter (een bisschop, pater of andere geestelijke) volgens welke kloosterorde en kloosterregels de nonnen in het klooster zouden leven. Hier werd dus al gelijk bepaald of er sprake van een strikte of minder strikte religieuze orde zou zijn. Een huismeester of kapelaan werd aangesteld om in de gaten te houden of deze orde- en kloosterregels ook werkelijk werden nageleefd. De Moeder Overste stond onder direct toezicht van de hoge geestelijkheid en diende geregeld verslag te doen van het kloosterleven. De mate waarin de Moeder Overste rekening hield met de wensen van de clerus of eerder met de wensen van de eigen kloosterlingen, was bepalend voor de invulling van het kloosterleven door de kloosterlingen. Uit de getuigenissen van hoofdstuk 5 hebben we kunnen opmaken dat de Moeder Overste streng en hard kon optreden en vaak gehoor gaf aan de wensen van de geestelijken boven haar, zoals aan de wens de getuigenissen van de nonnen te verkrijgen op schrift. Maar we zagen ook dat het belang van de gemeenschap, het welzijn van de kloostercommune voor de Moeder Overste belangrijk was en zij er op toezag dat allen hun taken in het klooster vervulden. In hoofdstuk 3 lazen we dat de vrije tijd van de nonnen, met name in de striktere kloosterordes, grotendeels ingevuld werd met werkzaamheden die de (materiële) positie dienden van het klooster, zoals de vervaardiging van kunstwerken voor de verkoop. Verder waren de gesprekken met de biechtvaders en de persoonlijke beschermheren van de nonnen van invloed op de manier waarop zij hun kloosterleven invulden. De adviezen en wensen van deze heren, directe afgezanten van de Heer, zo hadden de kloosterlingen geleerd, dienden gehoor te vinden. Indien een non geen gehoor gaf hieraan, kon de biechtvader (dreigen met) stoppen met het afnemen van de biecht, wat voor de nonnen een ernstige zaak was. Dit zagen we bijvoorbeeld gebeuren bij de jerónimas die niet op het vida común wilden overstappen en in de getuigenis van Zuster María de San José van Santa Mónica.

Hoewel vrouwenkloosters volgens de regels afgesloten (clausura) hoorden te zijn van de buitenwereld, blijken er uit deze studie wel degelijk invloeden van buitenaf op de kloosters. Zo waren er bezoekers en handelaars aan de poorten en in de locutorios, die uiteraard nieuws meebrachten over het maatschappelijk leven. Het bezoek in de privé-cellen, zoals bij Zuster Juana van San Jerónimo had meer ruimte invloeden op de non uit te oefenen (zonder madre escucha), als discussie, kennis en animatie. Familie (weldoeners) van de nonnen beïnvloedde de nonnen door onder meer te verzoeken toe te treden vanwege de familie-eer en na toetreding om bijzondere oratie voor hen. Ook door donaties te schenken werd de druk op de nonnen om een voorbeeldig kloosterleven te leiden uiteraard vergroot. Tenslotte waren er de bestuurlijke autoriteiten (geestelijke en wereldlijke) die het klooster bezochten ter controle, die een correspondentie met het klooster onderhielden en van invloed waren via de maatschappelijk ontwikkelingen.

 

· Was er in de wijze waarop de nonnen in de kloosters van koloniaal Puebla tegen het eigen kloosterleven aankeken sprake van een bepaalde mate van passief of actief verzet?

 

In de Inleiding lazen we dat Zuster Juana Inés de la Cruz actief verzet leverde tegen bepaalde aspecten van het kloosterleven en vooral tegen de mate van invloed of druk op dit kloosterleven van buitenaf, door de geestelijke en wereldlijke autoriteiten. In conversaties en brieven ging zij in directe discussie met deze heren, maar ook leverde zij in haar werken als poëzie en toneel kritiek op bepaalde aspecten van het kloosterleven als op die van het maatschappelijk leven. Toch schreef zij ook veel lofdichten op het religieuze leven en schreef ook in opdracht van de autoriteiten werken van zowel wetenschappelijke als van ceremoniële aard.

Op de vraag hoe de andere nonnen in haar tijd en een eeuw later dachten en schreven over deze aspecten, werden de volgende antwoorden gevonden. Uit de getuigenissen van nonnen werd duidelijk dat de nonnen het niet altijd gemakkelijk hadden in hun kloosterleven. Zaken als ziekte, toevallen, extases en slapeloosheid als de onenigheid tussen de nonnen onderling en de druk (eisen, verwachtingen, geboden) van de biechtvaders en Moeder Overste riepen bij de nonnen allerlei menselijke sentimenten op. Er was onder meer sprake van pesterijen, straffen, jaloezie, ongeloof en boosheid. Door hier blijk van te geven in de getuigenissen werd door de nonnen ook een zeker verzet, hetzij wellicht meer passief, geboden tegen het systeem of de levenswijze in de kloostercommune.

Als we uitgaan van de redenen voor toetreding tot de vrouwenkloosters die werden geboden in hoofdstuk 4, kunnen we stellen dat de nonnen niet alleen of zelfs helemaal niet vanwege religieuze redenen als een roeping Gods (vocación) tot het klooster toetraden. Dan lijkt het logisch dat deze vrouwen vaak moeite hadden met de regels en de wijze waarop het kloosterleven ingevuld werd in de commune, dat ze twijfels en opstandigheid tegen dit leven in hun getuigenissen laten blijken.

Aangezien alle getuigenissen, voor zover bekend alleen met uitzondering van enige geschriften van Zuster Juana, werden geschreven in opdracht van de geestelijkheid, valt te constateren dat er waarschijnlijk veel verwijderd is in deze geschriften onder de Kerkelijke censuur. Wellicht hadden we meer en duidelijkere voorbeelden van actief en passief verzet tegen aspecten van het kloosterleven terug kunnen vinden, als dit niet het geval was geweest, of als er meer nonnengetuigenissen bewaard waren gebleven. Misschien dat er in de toekomst, wanneer er nieuw onderzoek wordt verricht naar kloosterarchieven van deze vrouwenkloosters te Puebla, of als er uit particuliere collecties nonnengeschriften tevoorschijn komen, meer te zeggen valt over dit thema van onderzoek.

Overigens spreekt er uit de nonnengetuigenissen ook duidelijk een gevoel van grote vroomheid bij de nonnen. De vrouwen in de samenleving werden opgevoed met de Christelijke idealen en met voorbeelden van nonnen (familieleden) die het klooster introkken en werden vereerd om hun heilig leven. Deze opvoeding en voorbeelden werden in het eigen kloosterleven uitgediept, zodat het logisch is dat de nonnen een redelijke mate van geloof en overtuiging in het Christelijke leven ontwikkelden en hiervan getuigden in hun geschriften.

Margo Glantz verwoordde in de proloog van de studie van Manuel Ramos Medina kort het centrale thema, waar omheen de onderzoeksvragen van deze studie gecentreerd zijn: “[…] het feit dat vrouwen van de hoogste klassen van de koloniale samenleving besloten zich voor het leven in een klooster op te sluiten, dat ze een leven leidden van armoede en stilte en veranderden in het model van heiligheid [toewijding] dat een luxueuze en wereldlijke maatschappij nodig had om zich te rechtvaardigen.” [531]

De conclusie luidt dat, om tot een dergelijke invulling van het kloosterleven in deze periode te komen, een non afhankelijk was van de volgende factoren:

Deze factoren, die elk in deze studie nader zijn bekeken, hebben bepaald hoe de nonnen hun kloosterleven invulden, waarmee ze werden tot voorbeeldvrouwen of Christelijke moeders (madres cristianas [532]) in de koloniale samenleving van het vice-koninkrijk Nieuw Spanje.

In de kloosters van de religiosas calzadas werden er meer mogelijkheden en vrijheden geboden aan de nonnen, die een persoonlijker leven konden leiden. In de kloosters van de religiosas descalzas was men gedwongen tot een gemeenschappelijk leven en was er veel minder sprake van persoonlijke mogelijkheden en vrijheden. Het kloosterleven in deze periode kan enerzijds als onderdrukkend en gevangenschap zijn ervaren (na het afleggen van de eeuwige geloften was er in geen enkele commune nog een weg terug uit de kloosters). Anderzijds kan het kloosterleven een oplossing hebben betekend voor vrouwen in de samenleving en als bevrijdend en rijk aan mogelijkheden zijn ervaren. In ieder geval waren de vrouwenkloosters van Puebla redelijk dynamisch te noemen in de invulling van het kloosterleven wat betreft de ontwikkelingen op velerlei gebied (bijvoobeeld gastronomisch, artistiek en ambachtelijk) als als wat betreft het voortbrengen van gerespecteerde nonnen op gebieden als religie, kunst en wetenschap.

Deze uitkomsten van het scriptieonderzoek geven een duidelijk beeld van de werking en invulling van vrouwenkloosters in koloniaal Puebla. Zij kunnen een waardevolle aanvulling betekenen op voorgaande onderzoeken op het gebied van kloosterleven en religie in het algemeen. Daarnaast vullen zij ook aan in historisch onderzoek met betrekking tot Mexico als het vice-koninkrijk Nieuw Spanje tijdens de Spaanse koloniale overheersing. Voor de toekomst is verder historisch onderzoek naar primaire geschriften adviseerbaar, om deze theorieën met betrekking tot de invulling van het kloosterleven door nonnen in koloniaal Puebla verder uit te diepen en aan te vullen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Eigen vertaling van deze Spaanstalige brief, afkomstig uit Georgina Sabát de Rivers en Elías L. Rivers ed., Sor Juana Inés de la Cruz- Obras Selectas (Zuster Juana Inés de la Cruz – Geselecteerde Werken; Barcelona 1976) 764-768. Voor een kopie van het origineel, zie onder de bijlagen, pagina: 139

[2] Josefina Muriel, Conventos de Monjas en la Nueva Espaňa (Kloosters van Nonnen in het Nieuwe Spanje; Mexico D.F. 1946) 276-277.

[3] Ibidem, 276

[4] Ibidem, 277

[5] Ibidem, 278

[6] Zie voor een kopie van het origineel van deze brief: Rivers en Rivers ed., Sor Juana, 733-763

[7] Eigen vertaling van het volgende citaat: “[…] cuando en la carta se encontró ya un motivo para atacarla, sus enemigos, que no eran otros que sus incomprensivos amigos, aprovecharon las circunstancias para presionarla, figiendo o creyendo de buena fe ayadarla. El ataque de éstos, de los amigos, fue el que más llegó al corazón de la religiosa, porque desarrollaban una campaňa tendiente a hacerla abandonar ‘el mundo y sus vanidades’, que era lo que ellos veían en sus estudios y sus versos.” Uit: Muriel, Conventos de Monjas, 279

[8] Manuel Ramos Medina, Místicas y Descalzas; Fundaciones Femeninas Carmelitas en la Nueva España (Mystieken en Ongeschoeiden: Vrouwenoprichtingen van de Carmelieten in het Nieuwe Spanje; Mexico D.F. 1997) xxi

[9] Eigen vertaling van het volgende citaat: “Por esta carta […..] la venerable monja, dejó enmohecer su pluma inmortal que tanta gloria ha dado al suelo mexicano.” Uit: Jose V. Medel, El convento de Agustinas Recoletas del Título de Santa Mónica, hoy Museo de Arte Religioso (Het klooster van de Afgelegen Augustijners van de titel van Santa Monica, tegenwoordig Museum van de Religieuze Kunst; Mexico D.F. 1939) 29

[10] Manzano Munguía, !No solo por el llamado de dios se es monja! (Niet alleen door de roeping Gods is zij non!; Puebla 1995) 6-7

[11] Marcela Lagarde, Los Cautiverios de las Mujeres; Madresposas, Monjas, Putas, Presas y Locas, (De Gevangenschappen van de Vrouwen: Moeder-echtgenotes, Nonnen, Hoeren, Gevangenen en Gekken; Mexico D.F. 1997) 460-555

[12] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 6

[13] Ibidem, 6-7

[14] Ibidem, 7

[15] Ibidem, 7

[16] Ibidem, 6

[17] Eigen vertaling van het volgende citaat: “La fascinación por esos espacios (construcciones monumentales, por lo general considerados museos o ruinas, en las que vivieron religiosas y frailes) […] se hace presente en un mundo racional que, quizá, busca valores que resultaron efectivos en otros tiempos.” Uit: Ramos Medina Místicas y Descalzas, xvii

[18] Klaas S. Wellinga en Francisco Lasarte: De Eeuwige Ontdekking, (Bussum 1996) 135

[19] M.C. Meyer en W.H. Beezley ed., The Oxford History of Mexico, (Oxford 2000) 136

[20] Maarten Steenmeijer, Mythenbouwers van de Nieuwe Wereld, (Amsterdam 1996) 18

[21] Wellinga en Lasarte, De Eeuwige Ontdekking, 138

[22] Ibidem, 9

[23] Ibidem, 26

[24] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 113

[25] Ibidem.

[26] Ibidem.

[27] Ibidem, 115

[28] Ibidem.

[29] Ibidem, 116

[30] Lees over de bevoegdheden van de onderkoning bij: Hans Vogel, Geschiedenis van Latijns-Amerika, (Utrecht 2002) 59-61

[31] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 118

[32] Vogel, Geschiedenis, 61

[33] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 119

[34] Ibidem, 120

[35] Ibidem, 122

[36] Ibidem, 123

[37] Lees meer over sociale en raciale stratificatie bij: Hans Vogel: Geschiedenis van Latijns-Amerika, 100-102

[38] Lees meer over het systeem van encomienda bij: Hans Vogel, Geschiedenis van Latijns-Amerika, 76-80

[39] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 128

[40] Zie voor meer informatie over de onderdrukking van de inheemse bevolking het relaas dat deze pater in 1552 opstelde onder de naam van Brevísima relación de la destrucción de las Indias.

[41] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 135

[42] Ibidem, 140-143

[43] Vogel, Geschiedenis, 104

[44] Ibidem, 106

[45] Ibidem, 111

[46] Vogel, Geschiedenis, 102

[47] Ibidem, 113

[48] Ibidem, 124

[49] Ibidem, 136

[50] Ibidem, 89

[51] Ibidem, 81

[52] Vogel, Geschiedenis, 82

[53] Ibidem, 157

[54] Zie voor een korte verklaring onder ‘concilie’ en onder ‘Trente’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 5 en 18, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 1270 en 5508

[55] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 167

[56] Ibidem, 171

[57] Vogel, Geschiedenis, 88

[58] Ibidem, 85

[59] Ibidem, 86

[60] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 176

[61] Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xvii-xviii

[62] Muriel, Conventos de Monjas, 11-18

[63] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 179

[64] Ibidem.

[65] Ibidem, 180

[66] Ibidem, 181

[67] Ibidem, 114

[68] Lasarte en Wellinga, De Eeuwige Ontdekking, 77-83

[69] Josefina Muriel, La Cultura Femenina Novohispana (De Vrouwen Cultuur van Nieuw Spanje; Mexico D.F. 1994) 19

[70] Ibidem.

[71] Ibidem.

[72] Ibidem, 20

[73] Ibidem, 21

[74] Ibidem, 22

[75] Ibidem, 495

[76] Ibidem.

[77] Ibidem.

[78] Vogel, Geschiedenis, 107

[79] Muriel, La Cultura Femenina, 495

[80] Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xxii

[81] Muriel, La Cultura Femenina, 496

[82] Ibidem, 498

[83] Lasarte en Wellinga, De Eeuwige Ontdekking, 77

[84] Ibidem, 79

[85] Ibidem, 81

[86] Muriel, Cultura Femenina, 317

[87] Ibidem, 320

[88] Ibidem, 80

[89] Bij Manuel Ramos Medina lezen we meer over de adellijke families die de stad oprichtten: Ramos Medina, Místicas y Descalzas, 17-18

[90] Ibidem, 18

[91] Antonio Carrión, La Historia de la Ciudad de Puebla de los Ángeles (De Geschiedenis van de Stad Puebla van de Engelen; Puebla 1897) 1-40

[92] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 127

[93] Ibidem, 129

[94] Carrión, La historia, 33

[95] Vogel, Geschiedenis, 32

[96] Ibidem, 34

[97] Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xx

[98] Medel, El Convento de Agustinas, 16

[99] ‘…consoliderende krachten van de creoolse samenleving.’: Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 8

[100] Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xxi

[101] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 176

[102] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 18

[103] Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xxi

[104] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 20

[105] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 3

[106] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 13

[107] Muriel, Coventos de Monjas, 287

[108] - Josefina Muriel: La Cultura Femenina Novohispana (De Nieuw-Spaanse Vrouwencultuur; Mexico D.F. 1994) en Conventos de Monjas en la Nueva España ( Kloosters van Nonnen in het Nieuwe Spanje; Mexico D.F. 1946).

- María Concepción Amerlinck de Corsi: Conventos y Monjas de la Puebla de los Angeles (Kloosters en Nonnen van Puebla de los Angeles; Mexico D.F. 1988).

- Rosalva Loreto López: Los Conventos Femeninos y el Mundo Urbano de la Puebla de los Angeles del Siglo XVIII (De Vrouwenkloosters en de Urbane Wereld van Puebla de los Angeles van de 18e eeuw; Mexico D.F. 2000).

[109] - Cecilia Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica (Ex-klooster van Santa Monica; Mexico D.F. 1997) en Monjas Coronadas; Santa Mónica de Puebla (Gekroonde Nonnen uit Santa Monica van Puebla; Puebla 2000)

 - M. Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales de Santa Mónica (Kloosterherinneringen van Santa Monica; Puebla 1945) en Santa Mónica, Museo de Arte Religioso (Santa Monica, Museum van Religieuze Kunst; Puebla 1945).

[110]- R.P.Rogelio Montenegro Quiroz, El monasterio de Santa Rosa de la Puebla de los Ángeles (Het klooster van Santa Rosa van Puebla de los Angeles; Puebla 1996).

 - Mayra Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, MDCCXL (Klooster van Santa Rosa, 1740; Puebla 1992).

[111] Alicia Bazarte Martínez en Enrique Tovar Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo en Puebla de los Ángeles (Het Klooster van San Jerónimo in Puebla de los Ángeles; Puebla 2000).

[112] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 13. Zie voor een korte verklaring onder ‘kloosterorden’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 9, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 2671

[113] Zie voor een korte verklaring onder ‘patroon’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 13, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 4078

[114] Medel, El convento de Agustinas Recoletas, 69-77

[115] Ibidem, 18

[116] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 15

[117] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 22

[118] Voor uitgebreide informatie over de gevolgen van de hervormingswetten voor de kloosterlingen van Santa Mónica, zie bij: Medel, El convento de Agustinas, 42-50

[119] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 23

[120] Medel, El convento de Agustinas, 50

[121] Ibidem, 54

[122] Lees meer over de ontdekking van het klooster van Santa Mónica door detective Valente Quintana in 1934 bij: Medel, El convento de Agustinas, 54-55; Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 23; Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 12-15

[123] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 15

[124] Voor een overzicht van de Regel van Sint Augustinus, zie: http://www.geocities.com/Athens/1534/ruleaug.html

[125] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 13

[126] Zie voor een overzicht van de kloosterregels van het klooster van Santa Mónica: Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 16-17; Salazar Monroy, Reminiscencias, 8-11

[127] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 11

[128] Eigen vertaling van het volgende citaat: “[….] han de ser virtuosas, pobres, enteramente Espaňolas y sin raza de mulatas, mestizas o de otra mezcla […] naturals y vecinas de esta Ciudad y Obispado de la Puebla […].” Uit:Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 16

[129] Salazar Monroy, Santa Mónica, 11; Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 15

[130] Voor de legende over de keuze voor de patroonheilige Sinte Mónica, zie Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 10-11; Medel, El convento de Agustinas, 17-18 Zie ook onder de bijlagen, pagina: 165

[131] Zie onder de bijlagen: levensbeschrijvingen en afbeeldingen van de patroonheiligen, pagina’s: 144-150

[132] M.C. Manzano Munguía geeft een duidelijk overzicht van het onderscheid tussen een beaterio en een convento: !No solo por el llamado, 16; Zie ook voor een uitleg van beatas, inwoonsters van de begijnhoven: Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 178

[133] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 12

[134] Rogelio Montenegro Quiroz, El Monaterio de Santa Rosa, 7-10

[135] Ibidem, 13

[136] Ibidem, 14-17; Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 50-51

[137] Zie voor een overzicht van de Orden der Dominicaners: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 43

[138] Rogelio Montenegro Quiroz, El Monasterio de Santa Rosa 15; Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 22

[139] Zie voor een volledig overzicht van de regels in het Directorio: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 27-29

[140] Zie voor de Pauselijke voorwaarden: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 49

[141] Rogelio Montenegro Quiroz, El Monasterio de Santa Rosa, 8-9

[142] Rogelio Montenegro Quiroz, Santa Rosa de Lima, 4

[143] Zie onder de bijlagen: levensbeschrijvingen en afbeeldingen van de patroonheiligen, pagina’s: 144-150

[144] Carrión, Historia, 221

[145] J. Antonio Peñalosa, Alrededores de Sor Juana Inés de la Cruz, (Omstandigheden van Zuster Juana de la Cruz; San Luis Potosí 1996) 24-25

[146] Carrión, Historia, 407

[147] Zie voor de brief van kloosterpetitie door de bisschop van Tlaxcala aan de virrey: Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 31

[148] Peñalosa, Alrededores, 25; Zie voor de brief met opdracht voor de komst van de Jerónimas uit Mexico Stad: Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 37-38

[149] Zie voor een kopie van de bul, vertaald uit het Latijn door don José Otaňez de Zepeda: Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 39-52

[150] Ibidem, 26

[151] Ibidem, 212

[152] Ibidem, 217

[153] Ibidem, 262-288

[154] Zie voor het Pauselijke decreet: Ibidem, 287-288

[155] Muriel, Conventos de Monjas, 253

[156] Peňalosa, Alrededores, 78-88

[157] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 64

[158] Peňalosa, Alrededores, 65

[159] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 67-73

[160] Muriel, Conventos de Monjas, 254-256

[161] Ibidem, 253

[162] Martínez en Esquivel, El Convento de San Jerónimo, 75-78

[163] Zie onder de bijlagen: levensbeschrijvingen en afbeeldingen van de patroonheiligen, pagina’s 144-150

[164] Peňalosa, Alrededores, 66

[165] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 22-23

[166] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 23

[167] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 177

[168] In hoofdstuk 4, paragraaf 2, wordt meer informatie geboden over deze hervormingen in de 18e eeuw.

[169] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 26

[170] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 9

[171] Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo, 68-70; Manzano Munguía, !No solo por el llamado,

42-43

[172] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 43

[173] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 21

[174] Ibidem, 19

[175] Ibidem, 20

[176] Eigen vertaling van het volgende citaat: “Son las mujeres que ingresan al convento para servir a Dios y a las religiosas. Requisitos de admisión: un aňo de probación, aceptación de la priora y de la mayor parte de la comunidad y promesa de obediencia el día en que fueren recibidas como donadas. Causas de dimisión: ser ‘protervas’, cometer culpas graves y tener malas conversaciones.” Uit: Peňalosa, Alrededores, 70-71

[177] Rogelio Montenegro Quiroz, El monasterio de Santa Rosa, 12

[178] M. Salazar Monroy, La Típica Cocina Poblana y los Guisos de sus Religiosos (De Typische Plaatselijke Keuken en de Gerechten van haar Religieuzen; Puebla 1945) 10

[179] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 29

[180] Pérez Sandi Cuen ed.,Monasterio de Santa Rosa, 55

[181] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 68

[182] Het Concilie van Trente was een kerkvergadering, waarbij de hoogste kerkvaders bijeenkwamen om belangrijke beslissingen te nemen met betrekking tot de invulling van kerkelijke instanties en het kerkelijke bestuur, als ook wat betreft de indeling van kerkelijke ruimten. Zie bij: Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 27

[183] Ibidem.

[184] Lees meer over kloosterarchitectuur en investeringen hierin bij: Muriel, Conventos de Monjas, 490-492

[185] ‘grote erfgoedwaarde voor de bevolking’,Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 31

[186] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 32-40; Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo,70-71

[187] Zie voor de uiteenzetting van de particuliere en gemeenschappelijke slaapzalen: Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 27

[188] Muriel, Cultura Femenina, 147-148

[189] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 23

[190] Peñalosa, Alrededores, 84

[191] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 24

[192] Ibidem, 37

[193] Ibidem, 32

[194] Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo, 72

[195] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 39

[196] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 36

[197] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 34

[198] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 243

[199] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 54

[200] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 36

[201] Salazar Monroy, Museo de Arte, 30

[202] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 242

[203] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 26

[204] Eigen vertaling van het volgende citaat uit de Regel van Sint Augustinus: “Cuando comais, oid la lección con atención; porque no sólo coma el cuerpo, sino que justamente el alma guste la palabra de Dios” Uit: Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 68

[205]Salazar Monroy, La Típica Cocina, 27

[206] Ibidem, 24-25

[207] Ibidem, 29

[208] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 37

[209] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 24

[210] Muriel, La Cultura Femenina, 477

[211] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 38

[212] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 32 ; Martínez en Esquivel, El Convento de San Jerónimo, 72

[213] Martínez en Esquivel, El Convento de San Jerónimo,242-243

[214] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 38

[215] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 7-39

[216] Ibidem, 8

[217] Ibidem, 10

[218] Ibidem, 12-14

[219] Ibidem, 17

[220] Ibidem, 21

[221] Muriel, La Cultura Femenina, 477; zie voor de Spaanse legende rond de ontdekking van de mole poblano in het kloosters van Santa Rosa, zie onder de bijlagen, pagina’s: 151-153

[222] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 30-32

[223] ‘werken van de geest’, Ibidem, 30

[224] Ibidem, 30-31

[225] Ibidem, 38-39

[226] Muriel, La Cultura Femenina, 477

[227] Ibidem, 21

[228] Manzano Munguía, !No solo por el llamado,39

[229] Muriel, La Cultura Femenina, 476; Salazar Monroy, La Típica Cocina, 21

[230] Muriel, La Cultura Femenina, 476

[231] ‘de ellendige en de fatsoenlijke burgers die in grote nood verkeerden’, Salazar Monroy, La Típica Cocina, 18

[232] Ibidem, 29

[233] Salazar Monroy, La Típica Cocina, 18; Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 53

[234] Zie voor afbeeldingen van deze keukens onder de bijlagen, pagina: 154

[235] Sazalzar Monroy, Museo de Arte, 40-41 Zie voor afbeeldingen van deze patios onder de bijlagen, pagina: 155-156

[236] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 8

[237] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 54

[238] Salazar Monroy, Museo de Arte, 40

[239] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 53

[240] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 35

[241] Muriel, La Cultura Femenina, 18

[242] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 36

[243] Ibidem.

[244] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 12-13

[245] Eigen vertaling van het volgende citaat: “[…] entre los seguidores no hay diferencias de calse, todos son y se sienten hermanos, todos obedecen, la comunidad gira en torno a la fracción del pan o de eucaristía, todo en común y nadie llamaba suyo a sus bienes, se repartía a cada uno según sus necesidades. En teoría estos elementos no deberían de ser practicados sólo por las comunidades religiosas sino por todos los cristianos.”

Uit: Ibidem, 12

[247] Medel, El Convento de Agustinas, 59

[248] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 27-32 Zie voor een eigen samenvatting in vertaling uit het Spaans onder de bijlagen op pagina’s: 157-158

[249] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 20

[250] Ibidem, 21-22

[251] Ibidem, 28

[252] Martínez en Esquivel, el convento de San Jerónimo, 240

[253] Ibidem, 240-245

[254] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 25

[255] Zie voor een korte verklaring onder ‘biecht’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 3, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 750-751

[256] Ibidem, 751

[257] Martínez en Esquivel, el convento de San Jerónimo, 70

[258] Zie voor een korte verklaring onder ‘biechtgeheim’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 3, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 751

[259] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 41-42

[260] Ibidem, 41

[261] Sister Charlotte, From Convent to Pentecost. My escape from the cloistered convent, (Canada 1999)

[262] http://www.mikeblume.com/vatadmit.htm

[263] Medel, El convento de Agustinas Recoletas, 37

[264] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 4

[265] Medel, El convento de Agustinas Recoletas, 4-79

[266] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 28

[267] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte Religioso, 19

[268] Salzar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 1

[269] Ibidem, 30 Zie voor het wapen of embleem van de Orde van Sint Augustinus onder de bijlagen, pagina: 159

[270] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 53

[271] Ibidem, 61

[272] Rogelio Montenegro Quiroz, El monasterio de Santa Rosa, 12

[273] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 36

[274] Ibidem, 67-73

[275] Martínez en Esquivel, El convento de San Jerónimo, 59-62

[276] Zie voor een uitgebreide uiteenzetting van deze verklaring: Ibidem, 76-78

[277] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 53

[278] Zie voor een afbeelding van het schilderij van de Virgen de Guadalupe uit het convento de San Jerónimo: Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo, 79 Zie ook onder de bijlagen, pagina: 164

[279] Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo, 78

[280] Ibidem, 143-145

[281] Ibidem, 131-133

[282] Peňalosa, Alrededores, 36

[283] Ibidem

[284] ‘Antwoord aan de zeer illustere Zuster Filotea de la Cruz’, een kopie van deze brief wordt gegeven in: Rivers en Rivers ed., Sor Juana, 769-808

[285] ‘Brief van Moeder Inés de la Cruz, geschreven aan de Hoog Eerwaarde Vader Antonio Nuňez’.

[286] Eigen vertaling van het volgende citaat: “?Por qué en mí es malo lo que en todas fue bueno? ?Sólo a mí me estorban los libros para salvarme? Sí he leido poetas y oradores profanes, descuido en que incurrió el mismo Santo, también leo a los doctores sagrados y a las Sagradas Escrituras.”Uit: Peňalosa, Alrededores, 40

[287] Ibidem, 42

[288] ‘Erfzonde: de schuld die de mens volgens de christelijke theologie door zijn mens-zijn met zich meedraagt als gevolg van de zondeval van Adam en Eva’, verklaring afkomstig uit: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 6, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 1624

[289] Zie voor een korte verklaring onder ‘penitentie’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 13, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 4107

[290] Peňalosa, Alrededores, 69

[291] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 22

[292] Ibidem.

[293] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 25

[294] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 22

[295] Ibidem.

[296] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 25

[297] Ibidem, 13

[298] Peňalosa, Alrededores, 69

[299] Ibidem.

[300] Eigen vertaling van het volgende citaat: “Las que no quieran ser buenas y apartarse del mal, sean obligadas a guardar lo que deben por penitencia y temor.” Uit: Peňalosa, Alrededores, 70

[301] Ibidem, 70

[302] Ibidem

[303] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 38

[304] Ibidem, 5

[305] Sister Charlotte, From Convent to Pentecost. My escape from the cloistered convent, Rose of Sharon Books (Canada 1999) 1-50

[306] Medel, El convento de Agustinas Recoletas, 62

[307] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 19

[308] Zie de foto uit eigen collectie op voorblad en titelblad.

[309] Jose V. Medel spreekt over de corredor soleado por el que solían pasearse las Agustinas Recoletas en la parleta de su recreación: de zonnige galerij waar de Afgelegen Augustijnsen gewoon waren doorheen te wandelen in een kletspraatje tijdens de recreatie: Medel, El Convento de Agustinas Recoletas, 50

[310] Muriel, Cultura Femenina, 482-493

[311] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 21

[312] Ibidem, 482

[313] Ibidem, 483

[314] Ibidem.

[315] Ibidem, 484

[316] Ibidem, 486

[317] Ibidem, 489

[318] Muriel, Conventos de Monjas, 493

[319] Zie voor het zelfportret van Zuster Juana Inés de la Cruz onder de bijlagen, pagina: 160

[320] Muriel, Cultura Femenina, 491

[321] Muriel, Conventos de Monjas, 492

[322] Ibidem, 493

[323] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 48-49

[324] Muriel, Cultura Femenina, 491

[325] Ibidem, 66

[326]hay una hermosa sala con ventanas rasgadas que dan a la huerta chica en la cual las monjas tienen sus recreaciones y aprovechan para hacer labores de bordado.’: een mooie zaal met lage ramen die [uitzicht] bieden op de kleine moestuin, waarin de nonnen hun recreatie hebben en haar benutten voor het verrichten van borduurwerkzaamheden.’ Uit: Pérez Sandi Cued ed., Monasterio de Santa Rosa, 54

[327] Rogelio Montenegro Quiroz, El Monasterio de Santa Rosa, 7

[328] Muriel, Cultura Femenina, 491

[329] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 22

[330]Casullas hechas con damasco, brocado y tizú, telas de superior calidad, representan parte del tesoro que en ornamentos guardaba el Convento’: ‘Misgewaden gemaakt van damast, brokaat en fluweel, stoffen van superieure kwaliteit, representeren een deel van de schat aan ornamenten die het Klooster bewaarde.’ Uit: Medel, El Convento de Agustinas Recoletas, 58

[331] Vázquez Ahumada, Monjas Coronadas, 2

[332] Ibidem, 3

[333] Ibidem.

[334] Alma Lourdes Montero Alarcón, Monjas Coronadas (Gekroonde Nonnen, Mexico D.F. 1999) 24-25

[335] Ibidem.

[336] Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 14

[337] Ibidem.

[338] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 10-11

[339] Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 16

[340] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 36

[341] Rogelio Montenegro Quiroz, El Monasterio de Santa Rosa, 16-17

[342] Vázquez Ahumada, Monjas Coronadas, 3-5

[343] Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 16

[344] Peňalosa, Alrededores, 78 en 90-92

[345] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa,71

[346] Zie voor een korte verklaring onder ‘kloostergeloften’: Kleine Winkler Prins, 2e druk, deel 9, Elsevier B.V. (Amsterdam 1979) 2671

[347] Peňalosa, Alrededores, 92-93

[348] Eigen vertaling van het volgende citaat: “Te entrego esta esposa para que la conserves sin macha hasta el día del juicio.” Uit: Peňalosa, Alrededores, 93

[349] Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 16

[350] Montero Alarcón, Monjas Coronadas, 12

[351] Ibidem, 13 Zie voor afbeeldingen van enige van deze retratos onder de bijlagen, pagina: 161

[352] Vázquez Ahumada, Monjas Coronadas, 5

[353] Ibidem. ; Montero Alarcón, Monjas Coronadas, 24-25

[354] Ibidem, 27-28

[355] Peňalosa, Alrededores, 93-94

[356] Martínez en Esquivel, El Convento de San Jerónimo , 72-73

[357] Salazar Monroy, Reminiscencias Conventuales, 34-36

[358] Ibidem, 38

[359] Montero Alarcón, Monjas Coronadas, 14

[360] Muriel, Cultura Femenina, 494

[361] Ibidem, 497

[362] Ibidem, 498

[363] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 7-9; Zie ook voor een opsomming van deze motieven bij: Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 12-15

[364] Muriel, Conventos de Monjas, 503

[365] Ibidem, 482-483

[366] Ibidem, 482

[367] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 176

[368] Ramos Medina, Místicas y descalzas, xviii

[369] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 12-15

[370] Ramos Medina, Místicas y descalzas, xxi

[371] Ibidem, xviii

[372] Ibidem, 36

[373] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 14

[374] Lees hierover meer bij: Ibidem, 17-19

[375] Ibidem, 17

[376] Zie voor een korte biografie over deze bisschop bij: Medel, El convento de Agustinas, 27-37

[377] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 33

[378] Salazar Monroy, Reminiscencias, 10

[379] Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 11

[380] Ibidem, 12

[381] Medel, El Convento de Agustinas, 30; Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 31 Zie voor het origineel van de Wil van de bisschop en de eigen vertaling ervan, alsmede de afbeeldingen van zijn portret en het relikwie van zijn hart onder de bijlagen op pagina’s: 162-163

[382] Medel, El Convento de Agustinas, 31; Salazar Monroy, Santa Mónica, Museo de Arte, 34

[383] Eigen vertaling van het volgende citaat: “Sabe, hija, que el ejemplo de esta comunidad me ha aprovechado mucho, por la misericordia de Dios, que no he ordenado cosa a mis hijas que primero no haga yo.” Uit: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 75

[384] Ibidem, 75-77

[385] Luz Marina Morales Pardo, ‘Oligarquia, Familia e Iglesia en Puebla. Tres sacerdotes Fulong’(Oligarchie, Familie en Kerk in Puebla. Drie priesters Furlong), Lecturas Históricas de Puebla 79 (1992) 1-20

[386] Ibidem, 3

[387] Ibidem, 16

[388] Ibidem, 4

[389] Ibidem, 15

[390] Ibidem, 19

[391] Ibidem, 17

[392] Martínez en Esquivel, El convento de San Jerónimo, 135

[393] Ibidem.

[394] Nuria Salazar de Garza, La Vida Común en los Conventos de Monjas en la Ciudad de Puebla (Het Gemeenschappelijke Leven in de Kloosters van Nonnen en de Stad Puebla; Puebla 1990) 6-157

[395] Ibidem, 12-13

[396] Ibidem, 13

[397] Zie voor de brief met aanbevelingen en instructies: Ibidem, 16-31

[398] Ibidem, 31-45

[399] Ibidem, 52

[400] Ibidem, 59

[401] Ibidem, 60-65

[402] Ibidem, 71-72

[403] Ibidem, 73

[404] (Las Jerónimas de Puebla […] fueron las únicas que resistieron estoicamente los avatars políticos de la historia mexicana […]) Martínez en Esquivel ed., El convento de San Jerónimo, 13

[405] Ibidem, 147

[406] Ibidem, 151-152

[407] Ibidem, 151-171

[408] Ibidem, 171-173

[409] Ibidem, 174-175

[410] Salazar de Garza, La vida común, 94

[411] Muriel, Conventos de Monjas, 257

[412] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 20

[413] Pérz Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 14

[414] Ibidem, 23

[415] Ibidem.

[416] Ibidem, 42

[417] Ibidem.

[418] Eigen vertaling van het volgende citaat: “[…] de acuerdo con mi Consejo concedo licencia para que el beaterio de Santa Rosa […] pase a ser convento formal […]. Yo el Rey y por mandato del Rey Nuestro Seňor, Juan Ventura de Meza Durana.” Uit: Ibidem, 48

[419] Ibidem, 49

[420] Muriel, Conventos de Monjas, 499

[421] Ibidem.

[422] Ibidem, 500

[423] Amerlinck de Corsi, Conventos y Monjas, 35

[424] Ibidem, 24

[425] Ibidem.

[426] Ibidem, 19. Zie over deze economische strategieën ook bij: Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 21

[427] Ibidem.

[428] Ibidem, 19-20

[429] Muriel, Conventos de Monjas, 478-480

[430] Ibidem, 481

[431] Ibidem, 503

[432] Vázquez Ahumada, Exconvento de Santa Mónica, 27

[433] Muriel, Cultura Femenina, 44-506

[434] Ibidem, 100

[435] Ibidem, 55

[436] Ibidem, 499, 99

[437] Ibidem, 99

[438] Ibidem, 100, 499

[439] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa

[440] Ibidem, 44

[441] Muriel, Cultura Femenina, 47-48

[442] Ibidem, 100

[443] Ibidem, 98

[444] Ibidem, 100

[445] Muriel, Cultura Femenina, 315

[446] Ibidem, 499, 114

[447] Ibidem, 499

[448] Ibidem, 499; Peňa ed., Lejos de aquí, 11

[449] Ibidem, 100-102

[450] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 20

[451] Muriel, Cultura Femenina, 113

[452] Ibidem, 500

[453] Ibidem.

[454] Ibidem, 119

[455] Ibidem, 118

[456] Ibidem, 120

[457] Ibidem, 118

[458] Muriel, Conventos de Monjas, 496

[459] Ibidem, 118

[460] Ibidem, 313

[461] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 23

[462] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 177

[463] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 23-24

[464] Ibidem, 113

[465] Manzano Munguía, !No solo por el llamado, 24

[466] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 177

[467] Muriel, La Cultura Femenina, 327

[468] Ibidem, 315

[469] Muriel, Cultura Femenina, 20

[470] Ibidem, 316-317

[471] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 177

[472] Muriel, La Cultura Femenina, 317

[473] Ibidem, 320

[474] Ibidem, 503

[475] Ibidem.

[476] Meyer en Beezley ed., The Oxford History, 177

[477] Muriel, La Cultura Femenina, 318

[478] Ibidem, 121

[479] Ibidem, 501

[480] Ibidem, 475-480

[481] I.P. Ochoa Ortiz, ‘Rescate y catalogación del acervo del ex convento de Santa Mónica’, Dualidad 3 (2003) 13

[482] Ibidem, 13

[483] Ibidem.

[484] Muriel, Cultura Femenina, 375

[485] Ibidem, 377

[486] Ibidem.

[487] Ibidem, 398

[488] Ibidem, 377- 398

[489] Eigen vertaling van een citaat uit: Muriel, Cultura Femenina, 376 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 166

[490] Ibidem.

[491] Ibidem, 376-377

[492] Ibidem, 376

[493] Eigen vertaling van een citaat uit: Ibidem, 382 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 166

[494] Ibidem, 388

[495] Eigen vertaling van het volgende citaat: “María, ?dónde vives, que no estas en ti?” Uit: Ibidem, 389

[496] Eigen vertaling van een citaat uit: Ibidem, 385-386 Zie het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 166

[497] Eigen vertaling van het volgende citaat: “[…] que si otra vez me volvía a suceder lo mismo, que se había de ausentar y poner de tierra de por medio, para no volver a verme,[…]”. Uit: Ibidem, 387.

[498] Eigen vertaling van een citaat uit: Ibidem, 397. Zie het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 166

[499] Eigen vertaling van het volgende citaat: “para que esto no me suceda a mí, doy a la imprenta lo que he escrito, aunque sé que mi trabajo es imperfecto, a fin de que no se pierda, lo que con tantos afanes he sollicitado y descubierto.” Uit: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 9

[500] Ibidem.

[501] Deze geschriften waren: haar Tratados Espirituales, Spirituele Verhandelingen, waarin ze haar innerlijke spirituele ervaringen beschreef. Verder kennen we van haar ook de titels: Ejercicios de tres días, que se ejercitan en el convento de Santa Rosa, over de lijdensweg van Christus die in het klooster werd geïmiteerd, Varias devociones sacadas de la Vida y Obras de Santa Rosa, over het leven en de devotie van haar grote voorbeeld Sinte Rosa, Comentarios al Salterio al Cantarde los Cantares, diverse psalmen en commentaren op de Bijbel, en Cuatro Libros o Tratados de temas puramente espirituales, over haar intieme relatie met de Heer. Uit: Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 69, 70, 78.

[502] Margarita Peňa ed., Lejos de aquí, lejos de lo profano (Ver van hier, ver van het wereldlijke; Puebla 1999) 9-103

[503] Pérez Sandi Cuen ed., Monasterio de Santa Rosa, 68-70

[504] Eigen vertaling van het citaat uit: Peňa ed., Lejos de aquí, 13 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[505] Rogelio Montenegro Quiroz, El monasterio de Santa Rosa, 9

[506] Eigen vertaling van het citaat uit: Peňa ed., Lejos de aquí, 13 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[507] Ibidem. Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[508] Ibidem, 14 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[509] Ibidem. Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[510] Ibidem, 14-15 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[511] Ibidem, 18-20 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[512] Ibidem, 38 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[513] Ibidem, 51 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 167

[514] Martínez en Esquivel ed., El Convento de San Jerónimo, 14

[515] Ibidem, 82

[516] Ibidem, 287

[517] Zie voor een samenvatting van alle 15 nonnengetuigenissen van het wonder: Ibidem, 120-128

[518] Ibidem, 84-85

[519] Eigen vertaling van het volgende citaat uit een kopie van deze brief door Zuster Alejandra Beatriz de los Dolores aan bisschop Álvarez de Abreu: “de cuyo patrocinio tenemos cierta esperanza de conseguir el socorro y alivio de las enfermas de epilepsia, por ser la Seňora abogada especial de esta enfermedad […].”uit: Ibidem, 87

[520] Ibidem, 90

[521] Eigen vertaling van het citaat uit: Ibidem, 86-87 Zie voor een kopie van de originele Spaanse brief onder de bijlagen, pagina: 168

[522] Zie voor de brief van deze non: Ibidem, 98-107

[523]Eigen vertaling van het volgende citaat:“[….] mi padecer en lo exterior, que en lo interior ha sido tanto […]que esto sólo se sabrá el día del juicio y si fuere necesario que esto se les haga patente a mis Prelados, por circunstancia necesaria para honra y gloria de María Santísima, daré licencia a mi director para que pueda revelar totdo lo que fuere necesario […]”. Uit: Ibidem, 105

[524] Eigen vertaling van het volgende citaat: “San Jerónimo encerró gran cosecha de purísimas almas […] un convento de laxitud y blandura en su disciplina.” Uit: Peňalosa, Alrededores, 82

[525] Peňalosa, Alrededores, 82-85

[526] Eigen vertaling van een citaat uit: Ibidem, 84 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 169

[527] Zie voor een kopie van de originele brief bij: Rivers en Rivers, Sor Juana Inés de la Cruz, 769-808.

[528] Eigen vertaling van een citaat uit: Peňalosa, Alrededores, 83 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 169

[529] Eigen vertaling van een citaat uit: Ibidem, 84 Zie voor het Spaanse origineel onder de bijlagen, pagina: 169

[530] Eigen vertaing van het volgende citaat: “Si Sor Juana Inés no hubiera tenido vocación religiosa, si no se hubiera enamorado de Dios y de la Purísima Virgen María, a quien profesó ardiente, habría abandonado el convento;” uit: Ibidem, 75

[531] Eigen vertaling van het volgende citaat:” […] el hecho de que mujeres de las clases más altas de la sociedad colonial decidieran enclaustrarse de por vida, llevaran una vida de pobreza y silencio y se convirtieran en el modelo de santidad que una sociedad suntuosa y mundana necesitaba para justificarse.” Uit: Ramos Medina, Místicas y Descalzas, xii

[532] Muriel, Cultura Femenina, 212