De geschiedenis van Brouwerij Maes afgeschuimd. Een evolutieschets van een familiebedrijf in sociaal-economisch perspectief (1880-1993). (Liesje Van Hecke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2: De expansie van de brouwerij onder leiding van Theo Maes (1969-1993)

 

Hoofdstuk 4: Uitbouw tot een modern bedrijf (1969-1980)

 

1. De veranderingen op bestuurlijk vlak bij de Brouwerij Maes na de fusie met Watney Mann

 

De overname van de Brouwerij Maes door Watney Mann bracht niet veel veranderingen mee op de werkvloer, maar des te meer op bestuurlijk vlak. Ten eerste veranderde de samenstelling van de beheerraad drastisch. Op Theo Maes en Christian Fache na, traden alle familieleden uit de beheerraad en werden vervangen door afgevaardigden van Watney. Marcelle werd vervangen door Micheal Rivière, beheerder van vennootschappen, en Florinne door John Greaves, chartered accountant. Jacques Lacrois verving Maria Maes en Theo Maes nam de plaats van zijn vader in als beheerder-voorzitter. Herman De Nayer en Christian Fache werden benoemd tot directeur van vennootschappen. Josef De Schutter, de echtgenoot van Marcella, trad af als commissaris.[233] Robert Cauwenbergh werd benoemd tot commissaris-revisor. Hij moest nagaan of gebouwen, machines, gronden, enzovoort juist gewaardeerd werden bij faillissementen, fusies of overnames.[234]

 

Door de veranderingen binnen de beheerraad veranderde ook de samenstelling van de aandeelhouders. De 800 aandelen waren nog steeds gelijk verdeeld tussen reeks A en reeks B. In reeks A bleef Eduard de meeste aandelen behouden (369 aandelen). Nieuwkomers waren Herman De Nayer, Frans Crijns en Christian Fache. Laatstgenoemde was de echtgenoot van Clothilde Maes, een dochter van Eduard. In reeks B was Michel eveneens degene met de meeste aandelen, nl. 369. Zijn zoon Theo, de brouwingenieur Herman De Nayer en Jacques Lacroix maakten de overige aandeelhouders van reeks B uit (zie ook tabel 2.9.). Opvallend is dat Herman de Nayer zowel aandelen heeft in reeks A als in reeks B. De eerste maal dat dit voorkomt!

 

De derde grote verandering waren de grote financiële injecties in 1970. Hiermee kwam Watney Mann aan zijn belofte na om te investeren in de brouwerij. Dat was ook de hoofdreden waarom Theo Maes wou aansluiten bij een groter bedrijf. Aldus werd een kapitaalsverhoging doorgevoerd van 218 miljoen vierhonderdduizend BEF, waardoor het maatschappelijk kapitaal op een totaal kwam van 318 miljoen vierhonderdduizend BEF. Dat geld kwam gedeeltelijk uit een reserve meerwaarde en gedeeltelijk uit de buitengewone reserve. Datzelfde jaar ging men over tot een tweede kapitaalsverhoging van 1 miljoen zeshonderdduizend BEF. Dus het maatschappelijk kapitaal bedroeg vervolgens 320 miljoen BEF.[235]

 

Door die kapitaalsverhogingen werd ten vierde beslist om het onderscheid van de aandelen in reeks A en reeks B af te schaffen. Hiermee kwam er dus een einde aan de twee reeksen die 40 jaar lang bestaan hebben en invloed hadden op de samenstelling van het algemene bestuur en de algemene vergadering. Het maatschappelijk kapitaal van 320 miljoen werd vertegenwoordigd door 320 000 maatschappelijke aandelen zonder aanduiding van nominale waarde. Dit werd beslist op de vergadering van 23 november 1970. Op deze vergadering waren al de Britse vennootschappen aanwezig die deel uitmaakten van de groep Watney Mann London, nl. Watney Mann Limited, Watney Combe Reid & Co Limited, Chandlersford Hotels Limited en Anglia Taverns Limited. Volgende personen waren eveneens aanwezig: Anthony Nicholson, Michael Rivière, John-Robin Pretty, James Robin Buckley, Jaques Lacroix, Frans Crijns, Theo Maes, Christian Fache en Herman De Nayer. Ook de Belgische N.V.’s Vertel en Vandenheuvel-Ixelberg waren paraat.

De 320 000 aandelen werden verdeeld onder alle aanwezigen. De Britse bedrijven hadden de meeste aandelen (tussen de 87 580 en 49 030) opgevolgd door de 26 666 aandelen van Theo Maes, Christian Fache en Herman De Nayer. De andere aandelen werden verdeeld onder de Britten en de N.V.’s Vertel en Vandenheuvel-Ixelberg (zie tabel 2.10.).[236] De oude aandelenstructuur met de reeksen A en B verdween dus volledig en de familie Maes had nog maar een klein deel van de aandelen in het bezit. Brouwerij Maes kwam nu helemaal in handen van Watney.

 

Zoals eerder gezegd bezat Watney Mann reeds twee brouwerijen in België, nl. N.V. Brasserie Jules Delbruyère en Brouwerij Vandenheuvel. De N.V. Brasserie Jules Delbruyère werd in 1927 opgericht en hierbij waren Georges Delbruyère, Berthe Delbruyère, Léon Delbruyère, Henri Gilleaux, Charles Gérard, Jean Delbruyère en Maurice Boulvin aanwezig. Georges Delbruyère was brouwer en Jean Delbruyère ingenieur. Deze brouwerij was eveneens decennialang een familiebedrijf.[237] In 1952 werd de brouwerij overgenomen door de Brasserie-Malteries l’Union. Op de algemene buitengewone vergadering van N.V. Brasserie Delbruyère op 24 januari 1969 werd beslist om de N.V. te verlengen met 30 jaar. Op deze vergadering waren eveneens René Duquesnoy en Robert Bagage aanwezig. Zij vertegenwoordigden de brouwerij N.V. Brasserie-Malteries l’Union die gevestigd was te Jumet.[238] Dit is belangrijk om te weten, omdat als Watney Mann in 1969 Brouwerij Maes overnam de brouwerij verbonden werd met Brasserie Jules Delbruyère en met de brouwerij N.V. Brasseries-Malteries l’Union. Later zal de Brouwerij Maes de Brasserie-Malteries l’Union overnemen.

 

Tenslotte werd, onder leiding van Watney Mann, in 1970 de naam van de N.V. Brasserie Jules Delbruyère omgevormd in N.V. Brouwerij Maes in het Nederlands en S.A. Brasserie Maes in het Frans. Het feit dat Brasserie Jules Delbruyère en Brasserie-Malteries l’Union hun eigen naam niet behielden en mee als Brouwerij Maes benoemd werden, wijst er op dat Watney Mann meer vertrouwen had in de toekomst van de Brouwerij Maes. Tevens werd beslist om de maatschappelijke zetel over te brengen van Châtelet naar Waarloos[239]. Wederom een teken dat men meer in de Brouwerij Maes geloofde en dat er een grote rol voor de brouwerij was weggelegd. Maar de brouwerij werd al snel een onderdeel van een grotere multinational.

 

2. Brouwerij Maes onder de vleugels van Grand Metropolitan

 

2.1. Grand Metropolitan nam de vlag van Watney Mann over

 

Brouwerij Maes werd niet lang geleid door Watney Mann, want reeds in 1973 werd Watney Mann zelf overgenomen door Grand Metropolitan (afgekort Grand Met). Deze multinational was een holding die niet alleen brouwerijen omvatte, maar ook belangen had in het hotelwezen, Coca-Cola, casino’s en nog veel meer. De filosofie van Grand Metropolitan was zeer eenvoudig. In het Londens hoofdkwartier gaven slechts 53 mensen de leiding aan meer dan 200 000 werknemers over heel de wereld. Die waren in winstcentra ingedeeld en moesten het op eigen initiatief waarmaken. Niets werd van bovenaf opgelegd. Concreet hield dit in dat Metropolitan zich niet inliet met het dagelijks bestuur van de Brouwerij Maes. Theo Maes rapporteerde achtmaal per jaar aan Londen, kreeg dan financiële richtlijnen en er werd gesproken over de strategie op korte- en lange termijn. Een enkele keer kwamen Britten langs wanneer de brouwerij om een technisch assistent verzocht. Het kwam er op neer dat Grand Met raad gaf en dat het bestuur van de brouwerij de beslissingen nam.[240]

 

Deze holding voerde dus dezelfde politiek als Watney Mann. Ze bleven investeren in de brouwerij zolang er winst werd gemaakt. Sedert 1973 pompte Grand Met het aardige bedrag van 3 miljard BEF in de brouwerij, dit kwam neer op gemiddeld 200 miljoen BEF per jaar.[241] Dankzij deze investeringen steeg de productiecapaciteit tot 1,2 miljoen hectoliter en veroverde Brouwerij Maes nationaal een marktaandeel van 12%.[242]

 

Natuurlijk had de overname van Watney Mann door Grand Metropolitan een weerslag op de samenstelling van de beheerraad van Brouwerij Maes. Op de vergadering van 9 juni 1974 dienden de vertegenwoordigers van Watney Mann, Michael Rivière, Frans Crijns en J.F. Greaves, hun ontslag in. Ze werden respectievelijk opgevolgd door James R.K. Buckley, Marcel Coquelet en Jean de Win. Op 8 november van hetzelfde jaar werd Theo Maes benoemd tot afgevaardigd-beheerder. De beheerraad bestond uit James R.K. Buckley, Marcel Coquelet, Theo Maes, Christian Fache en Herman De Nayer.[243] Zoals bleek uit voorgaande investeerde Grand Met veel financiële middelen in de Brouwerij Maes. Op 29 september 1976 werd het kapitaal nog eens verhoogd met een bedrag van 400 miljoen. Hierdoor kwam het maatschappelijk kapitaal op een totaal van 732 miljoen BEF. Dit kapitaal werd verdeeld onder 188 191 gewone aandelen en 298 646 bevoorrechte aandelen. De kapitaalsverhoging werd verwezenlijkt door de inbreng van de vennootschap Wonwood (Financers) Limited. Deze N.V. had zijn hoofdzetel in Londen en werd vertegenwoordigd door Theo Maes zelf. Deze vennootschap had zo goed als alle aandelen van de Brouwerij Maes in zijn bezit (zie tabel 2.11.). De overige aandeelhouders waren Lawrence Pilgrim, B.J. Stanfield, Edward Palmer, Miles Broadbent, Theo Maes en Herman De Nayer.[244]

 

2.2. Brouwerij Maes in een lastig financieel parket

 

In 1971 werd te Brussel overgegaan tot de oprichting van de S.A. Supermarché de Vins. Dit was een maatschappij die zich naar Engels voorbeeld zou specialiseren in de verkoop van wijnen, likeuren, aperitieven en limonades. Watney Mann was één van de medeoprichters die er een kapitaal van 35 miljoen BEF had ingepompt. Aanvankelijk had de Supermarché des Vins veel succes met negentig verkooppunten in het land. Drie jaar later echter ging de zaak failliet. Toen begonnen de geldproblemen voor de Brouwerij Maes, die eigenlijk niets met het faillissement te maken had.[245] Door een geheimzinnige handtekening van Londen had de afgevaardigd-beheerder van de Supermarché de Vins de toelating gekregen om Maes onbeperkt als borg te gebruiken voor een aantal activiteiten van zijn bedrijf. Met gevolg dat de banken bij Maes kwamen aankloppen voor 750 miljoen frank. Die klap kwam net op het ogenblik dat de brouwerij met zijn investeringen bezig was, de machines en installaties waren al besteld. Theo Maes wist echter niets af van die borgstelling. Vanuit Londen werd de druk verhoogd en Theo Maes moest een beslissing nemen. Gaat Maes betalen of niet? Theo Maes vroeg hoeveel tijd hij kreeg om ja of nee te antwoorden. Het antwoord was dertig seconden.

 

Theo heeft dan om twee redenen ja gezegd. In de eerste plaats wegens de familiegebondenheid met het bedrijf. Hij had geen zin om het bedrijf, met een jarenlange familiale traditie, failliet te laten gaan door een bedrijf waar de Brouwerij Maes niets mee te maken had. Anderzijds was hij er van overtuigd dat ze deze crisis aankonden. Met de brouwerij zelf was immers niets aan de hand. Theo Maes besliste te betalen op voorwaarde dat er een aantal harde maatregelen werden genomen. Grand Metropolitan is daar op ingegaan en heeft de brouwerij Vandenheuvel te Brussel gesloten. Grand Met had tevens een borg gegeven aan de brouwerij om dit alles te financieren. Alles samen moet die affaire Grand Metropolitan rond de 1,8 miljard frank gekost hebben. Deze hele situatie bracht met zich mee dat Maes in een zeer belabberde financiële situatie zat tegenover hun balansstructuur. De strategie van het Waarlose bedrijf veranderde helemaal: elke centiem die gespaard kon worden, moest gebruikt worden om de schuldenlast te verminderen. Er mocht bij wijze van spreken geen glas meer weggegeven worden. Dit alles gebeurde met een beperkt aantal mensen en op een periode van 10 jaar was Brouwerij Maes erdoor gegaan. De brouwerij werd aldus voorzien op een economische crisis nog vooraleer de economische crisis zich liet voelen. Toen de Belgische bedrijfswereld voor het eerst met de crisis geconfronteerd werd, wist het bedrijf reeds wat inleveren was.[246] Had Grand Metropolitan die borg niet gegeven dan was die geheimzinnige handtekening misschien de doodsteek voor de brouwerij geweest.

 

3. Een bouwwerf in plaats van een brouwerij

 

Gedurende de hele jaren zeventig waren er verbouwingen aan de brouwerij. Dit zorgde ervoor dat het bedrijfsterrein in een bouwwerf veranderde. Deze verbouwingen konden gerealiseerd worden dankzij de investeringen van Watney Mann en later Grand Metropolitan. Ik zal eerst dieper ingaan op de bouw van de tweede brouwzaal tussen 1970 en 1975, met de financiële steun van Watney Mann. Vervolgens behandel ik de verbouwingen in de tweede helft van de jaren zeventig die voor een groot deel gerealiseerd werden met fondsen van Grand Metropolitan.

 

3.1.De opbouw van de tweede brouwzaal

 

Om de productiecapaciteit te kunnen verhogen, was de bouw van een tweede brouwzaal noodzakelijk. Maar als een brouwerij uitbreidt, moet ze niet alleen uitbreiden op één plaats maar in het hele productieproces. Dat is zeer kapitaalsintensief en daarom gebeurde de uitbreiding geleidelijk.

 

In de jaren 1970-1973 bouwde men 10 combitanks (gisting en/of lagering) van 662 hectoliter elk en een nieuwe lagerkelder met 124 tanks van 641 hectoliter. Dit vergde een investering van 127 miljoen BEF.[247] Maes trof eveneens voorbereidingen voor de installatie van brouwzaal 2 en breidde de stookplaats, de watercorrectie, de tweede koelbak en de gistingscapaciteit uit. Verder bouwde men een groot magazijn en een filtratiekelder.[248] De opbouw van de tweede brouwzaal zorgde voor enorme belastingen voor de werknemers. De oude brouwerij moest immers draaiende gehouden worden en men moest de nieuwe er aan koppelen. Dit vergde enorme inspanningen van Herman De Nayer die technisch bestuurder was. Robert Putman was verantwoordelijk voor de productie, Rik Schotte deed het gedeelte fabricatie en Remy Jaspar de afvulafdeling. Paul Nyssens was verantwoordelijk voor de afdeling kwaliteit (labo).[249] In 1973 werd de tweede brouwzaal in werking gesteld en de totale productiecapaciteit werd naar één miljoen hectoliter gebracht. Brouwerij Maes verkocht in 1974 700 000 hectoliter Maes Pils en klom zo in 25 jaar tijd op van de 14de naar de 3de plaats in de rangorde der Belgische bierbrouwers.[250] De tweede brouwzaal had precies 61 miljoen BEF gekost, 21 voor de bouw en 40 voor het materiaal.

 

Met de bouw van de tweede brouwzaal was het probleem van de brouwcapaciteit wel opgelost, maar kon het afvullen van de vaten en de flessen het opgevoerde ritme niet meer volgen. Dit had nare gevolgen voor de bierhandelaren die wel eens in het “rijtje” moesten staan om bediend te worden.[251] Daarom werden de verouderde afvulinstallaties met een capaciteit van 36 000 flessen per uur vervangen door gloednieuwe installaties. Allereerst een hypermoderne vatenwasserij en een nieuwe vatenafvullerij met een capaciteit van 450 stuks per uur of 225 hectoliter. Het wassen van de vaten gebeurde met acht injecties, achtereenvolgens water, detergent, stoom en warm water en dit tweemaal. Verder een nieuwe filterinstallatie met een rendement van 400 hectoliter per uur. Dit was noodzakelijk om de afvulinstallaties te voeden. Er kwam een gloednieuwe flessenwasserij en –afvullerij met een capaciteit van 90 000 flessen per uur. Dat was toen uniek in de brouwerswereld. Als laatste werd een nieuwe lagerkelder geïnstalleerd met biertanks van 1000 hectoliter.[252] Naar aanleiding van de ingebruikstelling van de gloednieuwe afvulinstallaties voor flessen werd op 31 mei 1975 een groot feest op de brouwerij georganiseerd (cfr. infra).

 

3.2.Verdere verbouwingen

 

Met de tot dan toe opgestelde productiecapaciteit werd het mogelijk het hoofd te bieden aan een verkoop van één miljoen hectoliter en meer. Na 1975 plaatste de brouwerij een nieuwe volautomatische One-way afvulgroep met de nodige verpakkingsmachine voor 6 en 10 packs en een CO2-recuperatie-installatie. Hierdoor werd het mogelijk alle biertransporten in de brouwerij op een kwalitatief betere manier te laten verrichten onder koolzuurdruk in plaats van met lucht. Ook op het gebied van energiebesparing werd heel wat gerealiseerd. Er werd ook een palletiseer- en depalletiseermachine voor kratten geïnstalleerd. Tenslotte bouwde de Antwerpse Bouwwerken Verbeeck een nieuwe hal met een nuttige oppervlakte van 12 000 m². De bouw van de hal kostte 91 miljoen BEF.[253] Tussen 1979 en 1980 verhuisde het administratief centrum naar Waarloos. Voordien waren alle diensten, buiten de industriële dienst, gevestigd te Brussel bij Vandenheuvel. Het jaar 1979 kenmerkte zich dan ook voornamelijk door de bouw op het Waarloosveld van een nieuw administratief centrum, waar de commerciële, administratieve en de personeelsdienst hun intrek namen. [254] In 1980 werd een nieuwe lagerkelder gebouwd voor de plaatsing van 24 tanks met elk de inhoud van 971 hectoliter. De nieuwe lagerkelder vergde een uitgave van 124 miljoen BEF.[255]

Het resultaat van al deze investeringen was dat de capaciteit geleidelijk was uitgegroeid van 200 000 hectoliter naar 1 100 000 hectoliter. Dat is dus een vervijfvoudiging.[256]

 

4. De Brouwerij Maes startte een concentratiebeweging: de vele overnames

 

Van het jaar 1880 tot 1976 verdwenen in ons land 2411 brouwerijen, waarvan 633 sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog. Brouwerij Maes was één van de gelukkige brouwerijen die wist te overleven. Maar het is duidelijk dat de familie Maes daar constant voor moest vechten. Aanleunen bij een groter bedrijf was één oplossing, maar om te overleven en te blijven groeien was ook een andere weg noodzakelijk. Namelijk de overname van kleine brouwerijen en daardoor de uitbreiding van het aantal verkooppunten en cafés, al dan niet met aankoopverplichting. In geen andere bedrijfssector was de trend naar groepsvorming zo duidelijk merkbaar en haalbaar als in de brouwerswereld. Koplopers van deze trend waren Artois en Piedboeuf.[257] Deze concentratie was ook merkbaar op internationaal vlak. Brouwerij Maes werd immers opeenvolgend overgenomen door Watney Mann en Grand Metropolitan. Op nationaal vlak bleef de brouwerij te Waarloos niet achter op deze trend en slaagde eind jaren zeventig erin verschillende kleine brouwerijen over te nemen. Zodoende wist ze haar positie op de biermarkt te behouden en beetje bij beetje uit te vergroten.

 

4.1. Brouwerij Maes nam de brouwerij N.V. Vandenheuvel-Ixelberg over

 

Vlak na de overname van de Brouwerij Maes door Watney Mann, nam Maes de brouwerij Vandenheuvel over. Deze brouwerij was daarvoor eigendom van Watney Mann. De overname gebeurde niet voor de volle 100%. Door het succes van Maes Pils in Groot-Brussel en de mindere verkoop van de Ekla bieren in de Vandenheuvel cafés in het Brusselse, kwam er een spontane vraag naar Maes Pils in deze regio. Enkel de rendabele commerciële zaken schakelden over op Maes Pils, ongeveer 350 000 hectoliter. Er moet immers rekening mee gehouden worden dat Maes een beperkte capaciteit had en daarom genoodzaakt was te investeren.[258] Het zal tot 1977 duren eer Maes de brouwerij Vandenheuvel-Ixelberg volledig overnam. Onder de overname werd de inbreng van de gronden en de bedrijfsgebouwen van de opgeslorpte brouwerij gerekend. De inbreng van een brouwerij, een bureel, drie garages, twee magazijnen, twee huizen, een smidse, een werkhuis, drie stallen, een industriegrond en meerdere hectaren was alles samen 213 miljoen BEF waard.

 

De brouwerij N.V. Vandenheuvel-Ixelberg werd op 4 juni 1921 gesticht onder de naam “Oude Brouwerijen Vandenheuvel en C° Brouwerij Sint-Michaël”. Op 29 december 1969 fusioneerde de N.V. Vandenheuvel-Ixelberg met de N.V. Brasserie de Koekelberg et d’Ixelles-Brouwerijen van Koekelberg en Elsene, of kortweg Ixelberg. De brouwerij Ixelberg is op haar beurt gesticht op 30 december 1921 en fusioneerde in 1962 met de N.V. Brasserie et Malterie Roelants frères, gevestigd te Schaarbeek.[259]

 

4.2. Poging tot een fusie met Alken

 

In 1977 probeerde Maes een fusie tot stand te brengen met de Brouwerij van Alken. Het lag in de bedoeling van Theo Maes een samenwerking te bekomen tussen beide brouwerijen. Via een minderheidsparticipatie wenste Theo Maes te komen tot een meerderheidsparticipatie. Hij verklaarde zich bereid al de aandelen op te nemen voor een bedrag van 600 miljoen en het saldo te spreiden over een periode van drie tot vijf jaar. Het zag er naar uit dat de Raad van Bestuur van de Brouwerij van Alken de uitgestoken hand zou aanvaarden, maar Jean Boes stelde zijn veto. De fusie ging niet door. Enkele weken later kondigde Jean Boes in het personeelsblad van de Brouwerij van Alken de samenwerking aan met de groep Kronenbourg. Die samenwerking leidde spoedig tot een volledige opslorping door BSN, een multinational die met de groep Kronenbourg toen reeds meer dan 50% van de Franse biermarkt controleerde.[260] De Brouwerij van Alken liet de uitnodiging van de Brouwerij Maes dus links liggen en gaf de voorkeur aan een Franse multinational.

 

4.3. De overname van Brasserie-Malterie l’ Union door Brouwerij Maes

 

In 1978 nam Brouwerij Maes de Brasserie-Malterie l’Union te Jumet over. Deze overname gebeurde vrij vlot en tegelijkertijd besliste Theo Maes om de productie van de brouwerij Delbruyère over te brengen naar Jumet en brouwerij Delbruyère te sluiten.[261] Te Jumet werd enkel gebrouwen, gegist, gelagerd en gefilterd. In de jaren tachtig werden de geproduceerde bieren vervolgens met tankwagens naar de Brouwerij Maes overgebracht en daar gebotteld of in vaten afgevuld.[262] Het meest bekende bier van Brasserie-Malterie l’Union is de Cuvée de l’Ermitage. Dit bier bleef men brouwen, ook na de overname.

 

De brouwerij te Jumet werd reeds in de negentiende eeuw opgericht. In 1888 besloten de heren Jan Baptiste Biernaux en Léopold Deposson om de Brasserie-Malterie l’Union te Jumet op te richten, maar daarvoor moesten ze beroep doen op vreemd kapitaal en een naamloze vennootschap creëren. Een jaar later werd de N.V. Brasserie de Jumet opgericht met een kapitaal van 360 000 BEF. Met het overlijden van Deposson kwamen de moeilijkheden en werd de brouwerij gesloten. Echter niet voor lang, want bij een openbare verkoop werd de brouwerij eigendom van Fernand Biernaux, zoon van de stichter. Meteen groeide het bedrijf uit tot één van de grootste uit de streek. Na de overname in 1914 van de Brouwerij Lamot-Launay te Marcinelle met een vrij belangrijk klantenbestand, werd de productie bijna verdubbeld. In 1925 werd de eenmanszaak omgevormd tot een naamloze vennootschap en werd René Duquesnoy aangetrokken, een jonge dynamische brouwingenieur van de Gentse Universiteit. Met hem begon een explosieve expansie: van 25 500 hectoliter in 1923 naar 135 700 in 1930. In 1935 werd de Brouwerij van Blaugies overgenomen, in 1952 de Brouwerij Jules Delbruyère te Châtelet en de Brouwerij Dussart te Gilly. Inmiddels was de Brasserie-Malterie l’Union hoofdaandeelhouder geworden van de NV Villers Monopole te Villers-le-Jambon. Een nieuwe brouwzaal met een capaciteit van 1200 hectoliter per dag werd in gebruik genomen en een nieuwe afvulinstallatie voor flessen met een snelheid van 30 000 stuks per etmaal, in werking gesteld.[263]

 

4.4. De poging tot de overname van brouwerij Anglo-Belge

 

De besprekingen voor de overname van de brouwerij Anglo-Belge te Zulte in 1978 verliepen niet probleemloos. Deze brouwerij had in de voorbije jaren zelf een aantal kleinere brouwerijen opgekocht zoals de Brouwerij van Veltem, de Brouwerij Le Progrès te Lummen en de Brouwerij Christiaens te Koekelare. In 1978 zat ze echter in minder goede papieren en werd ze aldus zelf opgeslorpt. Maar Theo Maes was niet de enige die belangstelling toonde voor deze Oost-Vlaamse brouwerij met een niet onaardig distributienet. Ook Artois meldde zich met een zeer aanlokkelijk financieel bod. Het was echter wederom de Franse groep BSN die Anglo-Belge overnam. De overname van Anglo-Belge betekende het einde van een familiaal bedrijf dat, opgericht in 1884, sedertdien onafgebroken in expansie was.[264]

 

4.5. De overname van Brasserie des Houillières

 

Brouwerij Maes nam in 1979 de Brasserie des Houillières over die gevestigd was in Allouange te Noord-Frankrijk. Deze brouwerij telde slechts 20 000 hectoliter, maar was interessant omdat 52 cafés aan de brouwerij verbonden waren. Zodoende had de Brouwerij Maes meer cafés waar ze haar eigen bier kon afzetten en bevestigde ze haar expansiedrang in Frankrijk.[265] De Brasserie des Houillières was opgericht in 1850 en werd in 1929 gemoderniseerd. Bij haar sluiting in 1983 haalde ze een productie van 20 000 hectoliter pils en speciale bieren (Duva en Forcia-spéciale) en een even grote hoeveelheid limonades.[266]

 

Het is duidelijk dat de concentratiebeweging binnen de brouwerswereld hard werd gespeeld en dat men over een grote concurrentiele slagkracht moest beschikken. De Brouwerij Maes wist op het einde van de jaren zeventig drie brouwerijen over te nemen, namelijk Brouwerij Vandenheuvel, de Brasserie-Malterie l’Union te Jumet en de Brasserie des Houillières te Allouange. Twee overnames mislukten doordat andere brouwerijen dezelfde interesses hadden en betere voorwaarden stelden. De concentratie van brouwerijen had een diversificatie van het bieraanbod tot gevolg. Ook bij Brouwerij Maes kwam dit sterk aan bod.

 

5. Het bieraanbod

 

Vlak na de overname door Watney Mann produceerde de brouwerij in 1970 Maes Pils, Triple Maes, Speciale Maes, Maes Dort, Grimbergen, Kepler International en Pedro, een limonade.[267] In de loop van de jaren zeventig onderging dit aanbod aardig wat veranderingen. Door de fusie met Watney Mann en door de overnames van kleinere brouwerijen kwamen er verschillende nieuwe bieren bij en verdwenen oude biersoorten. De eerste bieren die werden geschrapt in het gamma waren Speciale Maes, Prima Maes en Maes Dort. De directie besloot om zich voor 100% in te zetten voor Maes Pils om aan de steeds groeiende vraag te kunnen voldoen.[268]

 

In de Brasserie-Malterie l’Union werd voornamelijk Cuveé de l’Ermitage gebrouwen. Dit is een amberkleurig bier met een densiteit van 7,6°C. Het is een 100% moutbier. De aparte volle smaak van deze specialiteit werd bekomen door het gebruik van een uitgezochte gistcultuur en typische hoppen. Het gebruik van amberkleurig mout (hoger afgestookt) gaf een bruinrode kleur.[269] Dit bier won verscheidene prijzen waaronder de Internationale Trofee voor Kwaliteit. Het Institut Mondial pour la Protection de la Haute Qualité Alimentaire de Genève vereerde de Cuvée de l’Ermitage als eerste Belgisch bier met dit kwaliteitslabel. In deze brouwerij werden ook de Watney-bieren gebrouwen: Pale-Ale, Scotch, Stout, Red Barrel en Watneys Christmas bier. Vanzelfsprekend zijn dit allemaal Britse bieren met elk een eigen smaak. De productie van Grimbergen Dubbel en Grimbergen Tripel verhuisde in deze periode van Waarloos naar Jumet.[270] In Waarloos moest men zich immers concentreren op de uitbreidingen en het brouwen van Maes Pils.

 

6. Brouwerij Maes in feeststemming

 

In de jaren zeventig was de Brouwerij Maes tweemaal in grote feeststemming. De eerste maal met de inhuldiging van de nieuwe vaten- en flessenafvullerij en een tweede maal met de viering van de miljoenste hectoliter. Beide feesten hadden telkens plaats binnen de brouwerij zelf en er werd op geen pintje gekeken. Op deze feesten waren vooral klanten, bierhandelaars, politici en andere vooraanstaanden uitgenodigd. De werknemers werden ingezet om te helpen in de vele kleine bars en cafés die in de grote hall aanwezig waren.

 

6.1. De inhuldiging van de nieuwe flessen- en vatenafvullerij

 

Op 31 mei 1975 had de feestelijke inhuldiging van de nieuwe vaten- en flessenafvullerij plaats in de brouwerij te Waarloos. Die zaterdag was de hall (13 000 m²), waarin de nieuwe installaties werden ondergebracht, voor de gelegenheid omgetoverd in een kermistent. In de immense ruimte stonden allerlei stands die de sfeer van een Vlaamse kermis opriepen. Men kon er ballen smijten, met ringen naar flessen gooien, enz. Verschillende bierstands zoals de “Maes Inn” en “the Watney club” zorgden voor het nodige gerstenat, terwijl muziek van het orkest Jos Van Beeck weerklonk. Onder de talrijke genodigden waren o.a. David F. Muirhead, ambassadeur van Groot-Brittannië, toenmalig minister van verkeer Jos Chabert, toenmalig staatssecretaris Poma en verscheidene volksvertegenwoordigers. Jim Buckley, afgevaardigd-bestuurder van Watney International sprak een verwelkoming uit. Daarin herinnerde hij aan de contacten die gelegd werden met de familie Maes in 1969. Hij bracht ook hulde aan de directie en het personeel van de brouwerij en hoopte dat de nieuwe installaties verder zouden bijdragen tot de uitbouw van de brouwerij.[271] Daarna kwam Theo Maes aan het woord. Hij schetste de evolutie van de Brouwerij Maes van kleine dorpsbrouwerij tot een van de grootste brouwerijen van België. Hij bracht tevens een woord van hulde aan Eduard en Michel en aan de vele bierhandelaars, zonder wie de grote opgang van het bedrijf nooit mogelijk zou zijn geweest. Vervolgens werd dan door David Muirhead het traditionele lint doorgeknipt en de nieuwe installaties plechtig in werking gesteld.[272]

 

6.2. Feest voor de miljoenste hectoliter Maes Pils

 

Op 15 april 1978 waren de grote bedrijfshallen van de Brouwerij Maes opnieuw ingericht met wanden van netjes opgestapelde bakken bier en dofglimmende vaten ter gelegenheid van het feest voor de miljoenste hectoliter.[273] Voor deze feestelijkheden waren 1500 bierhandelaars, verdelers, leveranciers, politici, en perslui uit binnen- en buitenland uitgenodigd. Jan Theys leidde een show met een quiz, afgewisseld met pop- en zigeunermuziek. Iedereen kon trouwens aanschuiven aan een koud en warm buffet en het bier vloeide rijkelijk. Theo Maes, toen 38 jaar oud, getuigde fier dat de bouw van de tweede brouwzaal in mei 1973 de totale brouwcapaciteit bracht boven het miljoen hectoliter en dat twee jaar later een nieuwe afvulinstallatie voor vaten en flessen in werking werd gesteld. Dankzij deze expansie kon de Brouwerij Maes dagelijks 4000 hectoliter wort brouwen met inachtneming van de twaalf dagen gisttijd en een rijpingsperiode van drie maanden. Hygiënische controle, het gebruik van het beste mout en van uitgelezen hopsoorten waren de troeven van de brouwerij. Al deze factoren draagden bij tot de groeiende vermaardheid van het bier.[274]

 

7. Sportsponsoring

 

Eduard en Michel Maes waren beide echte sportfanaten en steunden vooral wielerploegen financieel. Theo Maes zal deze sportinteresse overnemen, maar dan wel op een meer professionele manier. Hij ging over tot de oprichting van een marketingafdeling. Deze afdeling moest zorgen voor reclame op de T-shirts van de sportmannen en voor reclame op en rond een sportgebeuren. Al deze sponsoring zorgde ervoor dat Maes een grotere naambekendheid verwierf. De Brouwerij Maes ging over tot de sponsoring van meerdere sporttakken in plaats van enkel de wielrennerij.

 

In 1973 kwam rond de figuur van Frans Verbeeck een nieuwe extrasportieve rennersploeg tot stand met de renners Willy Van Maldegem, Walter Planckaert, Noël Van Clooster, Georges Van Coningslo, Pol Aerts, Jos Timmermans, André Dierckx, Miel Bodart, Fons De Bal, Jackie Coene en Herman Vrijders. In 1976 werd de Maes-Rokado ploeg opgericht met Berten De Kimpe en Willy Jossart als directeurs. Renners waren o.m. Walter en Willy Planckaert, Luc Dhondt, H. Vermeersch, S. Van Daele en de Duitser K.H. Bohnen. Rokado is een merknaam van een grote Duitse meubelfabrikant. Het jaar daarop werd de Maes-Mini Flat wielerploeg gevormd met dezelfde sportdirecteuren en met de renners Willy Van Landeghem, Walter Planckaert, André Dierckx, … . In 1978 werd om een reeks gegronde redenen door de Brouwerij Maes een einde gesteld aan deze extrasportieve ploegvorming. Elk Maescafé, en zo waren er honderden, had uiteraard één of meer plaatselijke vedetten. Het lag dan ook voor de hand dat de brouwerij al deze renners in de Maesploeg zou opnemen en op de loonlijst zou inschrijven, wat natuurlijk onmogelijk was. Een andere reden was de weigering van de dagbladen om nog foto’s van wielerwedstrijden af te drukken met rennerstruien waarop reclame stond. Tenzij tegen betaling.[275]

Van de wielrennerij werd in 1978 overgeschakeld naar de sponsoring van voetbalclubs. Tijdens het seizoen 1979-1980 speelden maar liefst drie ploegen in Maes-Pils-truien, nl. Standard Luik, Koninklijk Berchem Sport en Royal Charleroi Sporting. Het was de eerste maal in het sportgebeuren dat een bedrijf drie voetbalploegen tegelijk sponsorde.[276]

De brouwerij steunde nog een andere sporttak, nl. basketbal. Sedert het speelseizoen 1972-1973 sponsorde het bedrijf ook Racing Basket Mechelen, een club die toen reeds elf jaar in de hoogste nationale afdeling speelde. Deze Mechelse club werd gesticht op 6 september 1940 en werd in 1949 officieel lid van de Koninklijke Belgische Basketball Federatie. Gestart in derde provinciale, speelde Racing Basket Mechelen in 1953-1954 reeds in vierde nationale om tijdens het seizoen 1961-1962 negende te eindigen in eerste afdeling. Sedertdien veroverde de club negenmaal de nationale landstitel en zesmaal de Beker van België.[277]

 

Ook buiten de sponsoring hield de Brouwerij Maes zich bezig met sport. Zo had de brouwerij een eigen voetbalploeg die in het Mechels Handelsverbond op zaterdag tegen andere ploegen speelden. Nadien voetbalde de ploeg tegen handelsrelaties, wat voor de spelers zelf veel plezanter was. De brouwerij heeft zelfs een tijdje een vrouwen voetbalploeg gehad met vrouwelijke bedienden en onder leiding van Rik Schotte. Naast voetbal was er ook een eigen pingpongploeg.[278]

 

8. Besluit

 

Het is duidelijk dat na 1969, onder impuls van Watney Mann en Grand Metropolitan, de brouwerij een ware metamorfose onderging. Op bestuurlijk vlak kwam een nieuwe bedrijfsleider, Theo Maes. Het leeuwendeel van de aandelen was in handen van de Britten, waardoor de beslissingskracht van Theo Maes sterk werd ingeperkt. Binnen het bedrijf zelf ging men over tot een modernisering. De verschillende diensten (de directie, de commerciële dienst, de administratieve dienst, de financiële dienst en de personeelsdienst) verhuisden van Brussel naar Waarloos. De technische dienst was de enigste die altijd in Waarloos is gebleven. Enkele diensten werden aangepast en verbeterd. De commerciële dienst werd uitgebreid met een marketingafdeling en de personeelsdienst kreeg meer taken. Ze had onder meer de leiding in de onderhandelingen met de ondernemingsraad en het comité voor veiligheid en gezondheid. Tevens kwam er voor de bedienden een herziening van de salarissen op basis van een evaluatie door de rechtstreekse overste binnen een bepaalde marge.

 

Doordat de brouwerij nu mee deel uitmaakte van een multinational kon men gemakkelijker over groot kapitaal beschikken. Dit was nodig om de vele en dure uitbreidingen te bekostigen. De jaren zeventig werden aldus gekenmerkt door de bouw van een nieuwe brouwzaal en verdere uitbreidingen. Dit was noodzakelijk om de capaciteit te verhogen om zo te kunnen beantwoorden aan de stijgende vraag. Uiteindelijk slaagde de brouwerij erin om in 1978 de miljoenste hectoliter te brouwen! Dit heugelijk feit werd gevierd met een groots feest. Een andere belangrijke tendens was de overname van kleinere brouwerijen onder impuls van Watney Mann en Grand Metropolitan. Drie brouwerijen werden overgenomen en, afhankelijk van de situatie, verder uitgebaat. Dit had een effect op het bieraanbod van Maes. De bieren van de overgenomen bedrijven bleef men brouwen en werden opgenomen in het gamma van de brouwerij. Anderzijds verdwenen biersoorten te Waarloos om meer capaciteit te geven aan het succesbier Maes Pils.

 

De uitbreiding van de brouwerij had tot gevolg dat de familiale sfeer in het bedrijf stilaan verdween. De arbeiders hadden geen rechtstreeks contact meer met de eigenaars, waardoor het persoonlijk contact verloren ging. Theo Maes liep niet meer, zoals Eduard en vooral Michel Maes wel deden, dagelijks door alle afdelingen van de brouwerij. Voor Theo was dit ook onmogelijk geworden, omdat het bedrijf constant in groei was en hij daar geen tijd meer voor had. De oudere arbeiders, die van in het begin op de brouwerij werkten, gingen in deze periode op pensioen. Met gevolg dat de families op de brouwerij uiteen vielen. Het gevoel van één familie te zijn op de brouwerij verdween en dit werd nog versterkt door de aanwezigheid van werknemers die uit Brussel of Antwerpen kwamen.

De brouwerij kende dus een expansie in deze periode, maar wel ten koste van de vroegere sfeer en mentaliteit op het bedrijf.

 

 

Hoofdstuk 5: Van een arbeidsintensief naar een kapitaalsintensief bedrijf (1980-1988)

 

1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

In de jaren tachtig kreeg de brouwerijsector enkele zware klappen te verwerken. Ten eerste was er een daling van de bierbrouwerijen door fusies en overnames. In de eerste helft van de jaren tachtig bleef het aantal brouwerijen nog min of meer stabiel, maar dit veranderde na 1985 (zie tabel 2.12.). Dit ging, ten tweede, gepaard met een lichte daling van de binnenlandse consumptie en een geleidelijke verschuiving van pilsbier naar speciale bieren en importbieren (Carlsberg en Tuborg). De bierproductie bedroeg toen tussen de 14 291 000 hectoliter in 1980 en 13 940 000 hectoliter in 1985 (zie tabel 2.13.).[279] Dit leidde tot een stagnatie van de Belgische biermarkt, waardoor deze minder aantrekkelijk werd.[280] Ten derde kreeg de biermarkt te maken met een stagnerende, zelfs dalende Belgische bevolking in de toekomst. Oorspronkelijk lag het verbruikspeil vrij hoog in België met 125 liter per hoofd (zie tabel 2.14.), maar door een verschuiving naar meer allochtonen dan autochtonen verminderde dit omdat allochtonen in het algemeen geen bierdrinkers waren. Ook het succes van wijn als drank beïnvloedde de dalende bierconsumptie. Door al deze elementen was een verbruiksstijging uitgesloten.[281]

 

De bierproducenten kregen in de jaren tachtig dus te maken met een stagnerende binnenlandse markt. Één van de mogelijkheden om hier uit raken was expansie naar het buitenland. Verschillende Belgische brouwerijen probeerden voet aan wal te krijgen in Italië, Spanje, Nederland en zelfs de Verenigde Staten. In het algemeen was deze expansie geen groot succes, ondanks de vele promoties voor Belgisch bier.[282] Een andere mogelijkheid om de productie toch op te drijven was het overnemen van kleinere producenten. Dit was meestal nadelig voor de marges en de rendabiliteit.[283] De brouwers konden ook overschakelen op andere biersoorten. Het verbruik verschilde namelijk per biersoort. Er was een dalend verbruik van tafelbieren en luxebieren merkbaar en een stijgend verbruik van sommige speciale bieren waaronder trappisten en abdijbier.[284]

 

Ondanks het feit dat ook Brouwerij Maes met deze stagnerende biermarkt te maken kreeg, bedroeg de productie 1,2 miljoen hectoliter per jaar. Ze wist, ondanks de slechte economische vooruitzichten, haar sterke positie op de biermarkt te verzekeren door de commerciële strategie aan te passen. Deze strategie liep volgens twee ontwikkelingen, enerzijds een uitbreiding van het assortiment speciale bieren en anderzijds nieuwe markten opzoeken.

Één van de speciale bieren die Brouwerij Maes op 21 maart 1988 aan haar gamma kon toevoegen was de nieuwe Grimbergen Optimo Bruno. Het is de grote broer van de roodbruine Grimbergen Dubbel en van de meer blonde Grimbergen Tripel. De Optimo Bruno was volgens een apart concept ontstaan. Dit bier, ook wel het Opperste Bruintje genoemd, werd reeds in 1128 gebrouwen en kan bogen op een eeuwenoude traditie. Door de tijd heen werd het echter niet meer gebrouwen.[285] Een historica was in de archieven van de Norbertijnenabdij van Grimbergen alle informatie over het bier gaan opzoeken. Zo weet men nu dat met Pasen de paters Norbertijnen niet meer moesten vasten en dan brouwden ze één zwaar speciaal bier om terug op krachten te komen, de Optimo Bruno. Dit bier is met haar 10 Vol.% alc. zwaarder dan een gewoon bier. Het was gebrouwen met honderd procent mout en door een mengeling van aromahoppen had deze drank een zacht bittere smaak.[286]

Ten tweede ging de Brouwerij Maes op zoek naar nieuwe afzetmarkten voor bier met een hoge toegevoegde waarde, zoals bijvoorbeeld Grimbergen en Cuvée de l’Ermitage. De export van bieren met een hoge toegevoegde waarde bracht meer op dan de export van gewone pils. Bij pils moest de brouwerij meer P.O.S. (Point Of Sales) materiaal leveren die rechtstreeks niets te maken hadden met bier, zoals glazen, tafels en stoelen in een café, lichtreclame, … .[287] Het exporteren van bier was een project van lange adem. Men moest immers eerst de buitenlandse markt onderzoeken en voorbereiden vooraleer men kon uitvoeren. Allereerst werden pogingen ondernomen in Frankrijk en Italië en daarna ook in Nederland en Spanje. De jaren 1984-1985 kende een piek inzake uitvoer en in het segment abdijbieren werd de Brouwerij Maes nummer één in Nederland en Spanje en nummer twee in Italië.[288]

 

Zodoende was Maes met een marktaandeel van 12 procent de derde grootste brouwerij op de Belgische biermarkt, na Piedboeuf en Stella Artois. In de horeca bedroeg haar aandeel 9 procent en in de voedingswinkels was Maes nummer twee met een aandeel van 19 procent.[289] Op de binnenlandse markt was de groep Maes erg sterk in de distributie, vooral dan in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Brabant. In Wallonië scoorde Maes, ondanks een sponsoring van drie jaar van Standard Club Luik, een marktaandeel van 5%, in Limburg was dat slechts 1,6%.[290]

 

2. Brouwerij Maes herdenkt zijn honderdjarig bestaan

 

De brouwerij zette de jaren tachtig feestelijk in met de viering van haar honderdjarig bestaan op zaterdag 6 september 1980. Theo Maes had tweeduizend gasten uitgenodigd waaronder tientallen bierhandelaars, vele leveranciers, vooraanstaanden uit de financiële en de zakenwereld, concurrenten, de ambassadeur van Groot-Brittannië en natuurlijk de werknemers van de brouwerij zelf. De grote brouwerijhal was omgetoverd tot een sfeervolle zaal. Rode lopers waren uitgerold met links een muur van opeengestapelde bierkratten en rechts een vesting van biertonnen. Het podium was versierd met hop en er waren verschillende bierstands en een restaurant in de hal ondergebracht. In zijn toespraak bracht Theo Maes kort de geschiedenis van de brouwerij in herinnering. De vader van Theo Maes mocht jammer genoeg de viering van het 100-jarig bestaan niet meemaken, want hij overleed het jaar voordien. Eduard Maes en zijn echtgenote Elisabeth Fleck waren de eregasten op dit feest.[291]

Na de toespraak werd de “Maes Pils-mars” gespeeld. Dit muziekstuk was destijds door Henderickx, de dirigent van de fanfare, gecomponeerd. Doordat het later in de vergetelheid geraakte moest een bejaarde de melodie nog eens zingen opdat ze met noten kon worden vastgelegd. Theo Maes deed tijdens dit feest een mooi gebaar naar de Waarlozenaars toe. De cafés van Waarloos tapten tot in de vroege uurtjes gratis bier van de brouwerij![292]

 

3. Maes en milieu: de bouw van een waterzuiveringstation

 

In 1981 begon de brouwerij met de bouw van een waterzuiveringstation. De overheid had toen beslist dat alle brouwerijen moesten instaan voor hun waterzuivering. Maes was één van de eerste brouwerijen in België die een waterzuiveringstation bouwde.[293] De plannen voor de bouw van een waterzuiveringstation waren ongeveer dertig jaar vroeger ter sprake gekomen op de brouwerij. De gemeente Waarloos was de drijvende kracht achter dit project. In 1948 knoopte ze onderhandelingen aan met de brouwerij en de toen nog bestaande zuivelfabriek om tot de verwezenlijking van een gemeentelijk waterzuiveringstation te komen. De gemeente kreeg zelfs een staatstoelage van het ministerie van Volksgezondheid toegezegd. In de jaren daarop werden gronden aangekocht, plannen uitgetekend en bestekken opgemaakt. Maar door de administratieve rompslomp werd de realisatie van het waterzuiveringstation een aangelegenheid van lange duur. Pas in 1972 scheen er schot in de zaak te komen en werd grond van de C.O.O. Mechelen gekocht. Vervolgens kwam het tot een ruiling van gronden met de kerkfabriek van Waarloos, en tot akkoorden met de omliggende gemeenten Hove, Lint en Kontich. Deze gemeenten moesten ook een financiële bijdrage leveren voor de lozing van hun afvalwaters aangezien die bleven samenvloeien in de Bautersembeek.[294]

 

Uiteindelijk werd op 15 januari 1981 het waterzuiveringstation in gebruik genomen. Het was gevestigd in de Gasthuistraat, aan het uiteinde van Waarloos, richting Duffel. Zodoende kon het ook 15 procent van het afvalwater van de Waarlose bevolking zuiveren. Dit had twee voordelen voor de Brouwerij Maes. Ten eerste kwam de gemeente Kontich tussen in de kosten van de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation. Het aandeel van de brouwerij in de bouw van het waterzuiveringstation bedroeg 94 525 000 BEF of 85,73% van de kosten. De resterende 14,27% was voor rekening van de gemeente Kontich omdat Waarloos gedeeltelijk op het station was aangesloten.[295] De zuivering van het afvalwater kostte aan de brouwerij ongeveer 7,5 BEF per hectoliter geproduceerd bier. Op jaarbasis vertegenwoordigde dit een groot bedrag. Ten tweede vergemakkelijkte huishoudafval het beheer van het zuiveringsproces. De zuivering geschiedde in drie fasen. Een eerste fase was een mechanische zuivering waarbij alle vaste voorwerpen door middel van een rooster uit het water werden verwijderd. In een tweede fase begon de biologische zuivering. Het afvalwater werd in een bekken vergaard en gemengd met slib. Dit slib bevat ontelbare bacteriën die het afvalwater als voedsel gebruiken. Door toevoer van zuurstof groeien deze bacteriën snel aan en zuiveren zij het water. In een derde fase werden slib en water gescheiden. Dit kon door de bezinking van het zwaardere slib en door lozing van het zuivere water naar de nabijgelegen Hessepoelbeek. Het slib dat zich op de bodem heeft opgehoopt, werd voor een gedeelte terug gebruikt om nieuw afvalwater op dezelfde manier te behandelen. Het resterende slib werd tot droge koek verwerkt en door sommige landbouwers als bemesting gebruikt.[296]

 

De brouwerij bleek niet altijd even milieuvriendelijk te zijn. Zo klaagden buren in 1985-1986 dat de hele buurt dagelijks gehuld was in een vettige walm afkomstig van de zware stookolie die de brouwerij gebruikte. De omwonenden klaagden over ademhalingsstoornissen, roetdeeltjes, een zwarte film op gras, bomen, tuinmeubelen, … . Na een aantal protestbrieven gaf de brouwerij toe dat de schoorstenen dringend hersteld moesten worden maar dat een filterinstallatie miljoenen kostte. Uiteindelijk schakelde de Brouwerij Maes onder druk van de omwonenden terug over op gas, wat voor veel minder overlast zorgde.[297]

 

4. Brouwerij Maes na 17 jaar weer Belgisch (1986)

 

Het multinationaal conglomeraat karakter van Grand Metropolitan en haar uitermate snelle expansie verplichten diegenen, die voor het beleid van de maatschappij verantwoordelijk waren, de basisstrategie van de groep regelmatig te herzien. In maart 1985 gaf de Raad van Bestuur van Grand Metropolitan zijn bedoeling te kennen zich strategisch te reorganiseren. Dit wilde zeggen, de drankindustrie op het Europese vasteland verlaten om elders in andere sectoren te investeren. Zo werd in de Verenigde Staten o.m. de Ligett group overgenomen voor meer dan een half miljoen dollar. Het was een groep die zich specialiseerde in de productie en de commercialisering van de sigaretten Chesterfield, L&M, Lark, Eve en de goedkope Stride. Watney International controleerde in 1985 nog twee Europese brouwerijen, nl. de Stern Brauerei Carl Funke in Duitsland en Brouwerij Maes. De bedoeling van Grand Metropolitan was de twee brouwerijen te verkopen zodat ze met een deel van de verkoop de verovering van de Amerikaanse markt konden financieren.[298] De Stern Brauerei had het zeer moeilijk op een stagnerende markt met een moordende concurrentie en de Britten verkochten zeer snel hun aandelen aan privé-investeerders. Voor de Brouwerij Maes lagen de kaarten helemaal anders. Ondanks een moeilijke markt bleef de verkoop van zowel Maes Pils als van de speciale bieren Cuvée de l’Ermitage en Grimbergen gunstig evolueren.[299] Daarom besliste de Raad van Bestuur om veel belang te hechten aan de kandidaat-opvolgers die aan bepaalde eisen van Grand Metropolitan moesten voldoen, meer specifiek inzake de continuïteit en onafhankelijkheid van de brouwerij en de verdere ontwikkeling van Maes Pils.[300] De grote baas van Grand Metropolitan, Stanley Grinstead, liet Theo Maes weten dat de brouwerij te koop was voor vier miljard BEF. Theo Maes voerde aan dat die prijs veel te hoog lag en Grinstead antwoordde hierop dat hij er rekening mee zou houden. Een paar maanden later meldde Grinstead Theo Maes dat de vraagprijs verlaagd was naar 2,3 miljard BEF.[301]

 

Uiteindelijk was het Theo Maes zelf die zijn brouwerij terug kocht van Grand Metropolitan voor 1,9 miljard BEF. Dit gebeurde door middel van een management buy-out (MBO). Dit was een financiële transactie waarbij dynamische en competente managers van een onderneming de onderneming zelf overnemen. Deze techniek laat toe dat de managers de volledige controle krijgen en samen met externe investeerders het beleid bepalen. Om het vertrouwen van deze externe investeerders te winnen en om hen een bepaald rendement te garanderen, werd een beroep gedaan op bankfinanciering. Om een MBO te doen slagen waren heel wat elementen vereist. Er moest uiteraard een verkoper-aandeelhouder zijn, een equity-partner, één of meerdere bankiers, een gunstig sociaal klimaat en tenslotte een dynamisch management.[302] Om deze MBO mogelijk te maken richtte gedelegeerd bestuurder Theo Maes en directeur-generaal Paul Vangerven de Belgische vennootschap Belgian United Beverages (B.U.B.) op. Deze vennootschap kocht de aandelen van de Brouwerij Maes over van de multinational Grand Metropolitan voor 1,9 miljard BEF. Belgian United Beverages had een kapitaal van 500 miljoen BEF en leende de resterende 1,4 miljard van de banken. De afbetaling van deze som gebeurde in een periode van 7,5 jaar. Het kapitaal van B.U.B., de 500 miljoen BEF, werd bijeengebracht door de twee aandeelhouders van B.U.B: Intercontinental Beverages en Protalux. Intercontinental Beverages beschikte over een kapitaal van 150 miljoen BEF dat bijeen werd gebracht door de directie van de Brouwerij Maes, die daarvoor in eigen naam bij de banken ging lenen. Theo Maes was de voornaamste aandeelhouder van deze vennootschap. Protalux was de financieringsmaatschappij van Ackermans & van Haaren. Protalux beschikte over een kapitaal van 170 miljoen BEF dat door Ackermans & van Haaren werd opgetrokken tot 350 miljoen en integraal werd ingebracht in B.U.B.

Na de afwikkeling van de hele operatie kreeg Ackermans & van Haaren 49% van de aandelen van de brouwerij in handen, terwijl Intercontinental Beverages een meerderheidsparticipatie van 51% verwierf. Dat de directie met een kapitaalinbreng van slechts 150 miljoen BEF tegen 350 miljoen BEF voor Ackermans & van Haaren toch 51% van de aandelen in handen kreeg, heeft alles te maken met de gebruikte financieringstechniek. In een MBO wordt de inbreng van het management niet alleen in kapitaal, maar ook in know-how, ervaring, deskundigheid en het klantenbestand uitgedrukt. De financiering werd rond gemaakt door de Generale Bank, de Kredietbank en Bank Brussel Lambert. Zij werkten samen met de Engelse afdeling van Bankers Trust Company die de nodige ervaring inzake MBO aanbracht.[303] Deze hele operatie had geen negatief effect op het sociaal beleid en de tewerkstelling.[304]

 

Op vrijdagvoormiddag 21 juni 1986 werd in de Panoramazaal van de Kredietbank in het Antwerpse Torengebouw het financieringsakkoord voor deze operatie ondertekend door W. Martens, directeur van de Kredietbank, W. Van Helvert, adjunct-directeur van de Kredietbank en Theo Maes en Paul Vangerven, gedelegeerde bestuurders van Belgian United Beverages.[305] Aldus kreeg Theo Maes na 17 jaar weer volledig de leiding over de groep Brouwerij Maes. Deze groep bestond eigenlijk uit zeven vennootschappen. In Waarloos waren er Brouwerij Maes en Brouwerij Vertel (zoals bij alle grote brouwerijen was elke brouwzaal een aparte N.V.). Verder waren er Brouwerij l’Union, Brouwerij Vandenheuvel-Ixelberg, Omnium Commercial, Ets. E. Delferrière en de Franse Watney-Maes.[306]

 

Maar wie of wat was Ackermans & van Haaren eigenlijk? Dit was een Belgische holding die vijftien maatschappijen controleerde. Zij was toen hoofdzakelijk actief in baggerwerken, petroleumexploitatie en micro-elektronica. De directie wilde echter in minder cyclische en stabielere markten diversifiëren, liefst in Belgische ondernemingen met producten die niet onderhevig waren aan conjuncturele schommelingen, met een degelijke leiding en met een rendabiliteit die nog verbeterd kon worden.[307] Simon Deckers, bestuurder-directeur-generaal van Ackermans & van Haaren, verklaarde dat de Brouwerij Maes perfect paste in deze strategie. Volgens Theo Maes kon de rendabiliteit verbeterd worden door meer te gaan exporteren. Belangrijk in dat verband was dat de brouwerij met Grand Met een akkoord had gesloten over de verdeling van Maes Pils in het Verenigd Koninkrijk. Ook dacht Maes aan de aanpak van de Spaanse markt, zodra het marktaandeel op de Italiaanse markt voldoende stabiel was.[308]

 

Op deze manier wist Theo Maes na zeventien jaar de brouwerij weer volledig in Belgische handen te krijgen, dankzij de financiële hulp van de holding Ackermans & van Haaren. Deze onafhankelijkheid had ook enkele nadelen. Grand Metropolitan had immers altijd gezorgd voor een ondersteuning van strategisch-structurele aard, waarbij het financiële scherp in het oog werd gehouden. Door het terug zelfstandig worden verloor Theo Maes deze financiële ondersteuning. De brouwerij en de directie waren nu verantwoordelijk voor hun eigen financiën en door de veranderde situatie op de biermarkt moest de directie op zoek naar een nieuw structureel evenwicht. De management buy-out met Ackermans & van Haaren legde het bedrijf enigszins financiële restricties. De te volgen strategie diende dan ook rekening te houden met deze financiële restricties. Maes was hoofdzakelijk een één-product-maatschappij, Maes Pils, en wilde ook alles op dit bier zetten. Omwille van de financiële restricties en de volledige concentratie op Maes Pils werden enkele belangrijke beslissingen genomen. Grimbergen werd naar Brasserie-Malterie l’Union gestuurd, ondanks het feit dat de kwaliteit daar niet was wat de technische directeur wenste. Verder werd Maes Speciale verkocht aan Brouwerij Palm. De brouwerij heeft daar geen windeieren voor gekregen en Palm mocht in Maescafés verkocht worden. Het eigen limonademerk, Pedro, werd eveneens van de hand gedaan, omdat Maes alles wilde steken in de sterke groei van Maes Pils.[309]

 

Dat de MBO een goede zet was blijkt duidelijk uit de cijfers van 1987. In dat jaar realiseerde de brouwerij een geconsolideerde omzet van 3,7 miljard BEF, een bruto cash-flow van 307 miljoen en een geconsolideerde winst van 93 miljoen. Deze cijfers, vooral de cash-flow, tonen duidelijk de gunstige evolutie van de onderneming aan na de buy-out.[310]

 

5. Het personeel

 

De MBO had ook zijn effecten op de personeelsbezetting van de directie. Tussen 1984 en 1988 namen twaalf leden van de beheerraad ontslag. Hieronder bevond zich onder meer Herman De Nayer. Hij werd opgevolgd door Robert Putman en David Dawns.[311] Ter gelegenheid van zijn pensionering werd hij in april 1985 feestelijk in de bloemetjes gezet, samen met zijn echtgenote Simone De Schutter. Het ganse kaderpersoneel en twee afgevaardigden van Grand Metropolitan, Bill Hoyles en Edward Palmer, waren aanwezig. In zijn toespraak roemde Herman De Nayer de kwaliteiten en verdiensten van Theo Maes. Hij eindigde zijn toespraak als volgt:”Afscheid nemen van deze brouwerij valt mij niet zo zwaar. Als ik mijn ogen dicht doe, wandel ik zo door alle afdelingen en zie ik elke installatie nog in detail voor mijn ogen. Afscheid nemen van de brouwerij betekent echter ook afscheid nemen van het dagelijks contact met de mensen van de brouwerij en dat valt zwaarder, aangezien ik onder die mensen veel vrienden ken.” Ter gelegenheid van dit feest werd speciaal voor Herman De Nayer en zijn vrouw een lied geschreven (zie bijlage 5.4.) en tijdens de feestelijkheden in het Berkenhof werd een heuse Maesquiz georganiseerd! De grote verdienste van Herman De Nayer was de productiecapaciteit te brengen van 165 000 hectoliter naar 1 200 000 hectoliter. Dat vergde een grenzeloze inzet en een grote verantwoordelijkheid. Herman De Nayer werd opgevolgd door Robert Putman, die sedert 1962 als adjunct-brouwmeester te Waarloos was tewerkgesteld.[312]

Robert Putman was als technisch bestuurder bevoegd voor de productie, de kwaliteitscontrole, de technische dienst, de distributie en de debietafdeling.[313] Hij kon zeer goed inspelen op de veranderende markt. Zo heeft hij mee geholpen om in te pikken op de trend van abdijbieren door de Grimbergen blond en Optimo Bruno te introduceren. Ook op het einde van zijn carrière schatte hij de opkomst van de ijsbieren voldoende in om te zien dat Maes zijn eigen ijsbier zou moeten ontwikkelen, de Maes Cool. Ook de ISO 9000 en H.A.C.C.P. kwaliteitsnormen werden onder zijn leiding in de groep Alken-Maes ingevoerd. ISO 9000 was een programma waarin alle grondstoffen moesten voldoen aan bepaalde kwalitatieve normen en ook in alle stappen van het productieproces moesten deze normen nageleefd en gecontroleerd worden. Het H.A.C.C.P. (Hazard Analysis Critical Control Points) programma moest in elke stap van het productieproces de chemische, fysische en microbiologische gevaren opsporen. Bijvoorbeeld na het reinigen van een koeltank moet nagegaan worden of er geen resten van het schoonmaakproduct zijn achtergebleven.[314] Binnen de brouwerij was Robert Putman gekend voor zijn nauwgezetheid, gedrevenheid en veeleisendheid. Hij was zeer gedisciplineerd en streng. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn medewerkers. Hij werd dan ook niet voor niets door het personeel de man met “de stalen kaken” genoemd.[315]

 

Andere mensen namen op een minder spectaculaire wijze ontslag. In 1986 dienden Sheppard, Martin, Downes, Berlanger, Vingerhoets en Cristian Fache hun ontslag in. Ze werden vervangen door Robert Cools en Alain Dieryck.[316] Het ontslag van de Britten had te maken met de management buy-out die Theo Maes in datzelfde jaar doorvoerde en daarmee de Brouwerij Maes voor 100% terug in Belgische handen bracht.[317]

 

Tot 1979 bleef het personeel van de brouwerij toenemen. In 1979 waren er 320 arbeiders en 90 bedienden. Maar vanaf de jaren tachtig daalde het aantal arbeiders langzaam door de verdere automatisering. De brouwerij was in de jaren ’50 en ’60 nog arbeidsintensief maar door de ingebruikname van machines en door uitbreidingen in de jaren zeventig werd het bedrijf in de jaren tachtig kapitaalsintensief. De nieuwe machines waren wel duur, maar vervingen gedeeltelijk het werk van tientallen arbeiders. Bijlage 5.5. vergelijkt een brouwerij in de jaren ’50 met een brouwerij in de jaren ’90. Het is duidelijk dat de invoering van nieuwe machines ten koste ging van het aantal arbeiders.[318]

 

6. Maes en sponsoring

 

Sport

Volgens de traditie bleef Maes een fervente sportsponsor. In 1983 werd het bedrijf van Theo Maes cosponsor en officiële leverancier van de Belgische nationale voetbalploeg, de Rode Duivels. Ze deden dit samen met het Gemeentekrediet, Kodak, Opel, Olivetti en Lotto. De Brouwerij Maes beperkte zich niet enkel tot een passieve rol van cosponsor, maar animeerde gans het gebeuren rond de nationale ploeg met een jaarlijks referendum dat de populairste Rode Duivel aanduidde. Het grote publiek werd daarvoor geraadpleegd en honderdduizenden voetbalsupporters en sportliefhebbers beantwoorden jaarlijks dit referendum. De winnaar, de populairste Rode Duivel dus, kreeg de Maes-Pils-Trofee. Dit was een wisselbeker in goud met een waarde van ongeveer één miljoen BEF.[319] Maes sponsorde later ook de voetbalploegen K.V. Kortrijk, K.A.A. Gent en F.C. Heirnis-Gent.

In de jaren tachtig bleef het bedrijf voor het vijftiende opeenvolgende seizoen fungeren als hoofdsponsor van Racing Basket Mechelen. Deze club vierde tijdens het seizoen 1985-1986 haar 25-jarige aanwezigheid in de hoogste nationale basketbalafdeling. Op deze wijze hoopte de Brouwerij Maes natuurlijk dat de consument de relatie tussen een topploeg en een topproduct zou leggen. De brouwerij bleef actief in de basketbalcompetitie via een co-sponsoring van Cuva Houthalen, B.C., een nieuwkomer in de eerste afdeling.[320]

De Brouwerij Maes sponsorde ook andere sporttakken zoals paardensport en volleybal. In de paardensport werden de olympische discipline van 7 jumpings en de Internationale Military te Zonhoven gesponsord. In het volleybal steunde Maes de topploegen Zellik en Ternat.[321]

 

Cultuur

Het overgrote deel van de sponsoring ging naar sport, omdat via deze sporten veel gebruikers bereikt kon worden. Maar Theo Maes dacht ook aan de andere gebruikers en hij vond dat je die als alternatief cultuur moest aanbieden. Cultuur werd door Maes zeer breed opgevat. Ten eerste sponsorde het bedrijf toneelgroepen zoals Volondat, het Merksems theater, De Zwarte Komedie, het Appeltje, Het Raamtheater en BENT.[322] Maes richtte haar sponsoraandacht ook op het steunen van muziek met een daadwerkelijke sponsorbijdrage van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen en van de virtuoos François Glorieux en zijn orkest. Verder was de brouwerij hoofdsponsor van de nationale ploeg van de Koninklijke Belgische Bridge Federatie en samen met Carta Mundi jaarlijks inrichter van het Internationaal Bridgetornooi.[323] De cultuursponsoring nodigde ook grote zangers uit om een concert te geven. Zo trad Pavarotti tweemaal op in het Sportpaleis en Kiti Te Kamala, een bekende sopraanzangeres, was te zien in de Elisabethzaal te Antwerpen.[324]

 

In de jaren tachtig ging de Brouwerij Maes dus over tot een grotere spreiding van zijn sponsoractiviteiten. In de sportsponsoring kwam er een verruiming. Naast voetbal en basketbal, werden enkele volleybalploegen en de paardensport gesponsord. Na een lange periode toonde de Brouwerij Maes opnieuw belangstelling voor de cultuursponsoring. Verschillende culturele evenementen en concerten over het hele land kregen financiële steun. Dus een schaalvergroting van lokaal naar nationaal niveau. Door de sport- en cultuursponsoring bereikte de Brouwerij Maes alle lagen van de Belgische bevolking. Dat was belangrijk, want door de sponsoring hoopte de brouwerij een grotere naambekendheid te verwerven.

 

7. De invloed van de brouwerij op het Waarlose verenigingsleven

 

Theo Maes was net zoals zijn vader begaan met de arbeiders. Maar zijn bedrijf was in een tiental jaren tijd zo uitgegroeid dat het onmogelijk was dat hij alle werknemers persoonlijk kende en hun problemen kon oplossen. Wat niet wil zeggen dat hij niet bereid was naar hun problemen te luisteren. Als ze wilden konden ze steeds bij hem terecht. Het persoonlijk contact verviel dus wel een beetje, maar Theo Maes was steeds de lokale verenigingen blijven steunen. De ene vereniging al meer dan de andere. Bijna alle verenigingen kregen bij bepaalde gelegenheden één of meerdere vaten gratis en als ze financieel in de problemen zaten, konden ze steeds bij de brouwerij terecht. Zo heeft de brouwerij aan de fanfare rond 1980 twee tuba’s geschonken ter waarde van 90 000 BEF. Ook het huidige uniform werd volledig door de brouwerij betaald. De Veteranen, de plaatselijke voetbalclub, ontving eveneens veel steun van de brouwerij. Zij kregen van de brouwerij bier aan een goedkopere prijs, gratis meubilair en materiaal zoals tapinstallaties, koelinstallaties, prijzen voor tombola’s, enz. In ruil moesten de Veteranen in hun chalet Maes Pils tappen, wat voor de meesten evident was. Het koor, waarvan Michel Maes van in het begin lid is geweest en later erevoorzitter, kreeg nieuwe uniformen (ter waarde van ± 40 000 BEF) en ieder jaar met de teerfeesten een gratis vat. Bij speciale aankopen kon het koor eveneens bij de brouwerij terecht. Zo hadden zij in de jaren ’70 een orgeltje als gift gekregen. Ook de vrouw van Michel Maes was sterk verbonden met het koor. Zij organiseerde jaarlijks een etentje voor alle vrouwen. Als de fanfare of het koor een feest gaven waren Theo en Michel Maes en zijn vrouw steeds aanwezig. Ook de jeugd genoot van de steun van de brouwerij. Het jeugdhuis Den Trap kreeg o.a. bier aan een verminderde prijs, halve liter glazen met een totale waarde van 24 000 frank en 150 T-shirt met het Maes Pils logo op. Voor Chiro Waarloos bezorgde de brouwerij jaarlijks een vrachtwagen met chauffeur om al hun materiaal van en naar de kampplaats te brengen.[325]

 

Ook op het vlak van personeelswerving stond de brouwerij gunstig tegenover dorpelingen. Als er mensen kwamen solliciteren voor werk, kregen Waarlozenaars voorrang op de anderen. Zo gingen veel boeren en hoveniers, als hun boerderij niet meer rendeerde, werken op de brouwerij om zeker te zijn van een pensioen.[326] Maar ook nadat de werknemers op pensioen waren, bleven zij een band met de brouwerij behouden door de oprichting van een vriendenkring van de gepensioneerden van de Brouwerij Maes.

 

In het begin kreeg dit idee niet veel bijval van het bestuur, maar August Van Dingenen en andere oud-werknemers waren rond de tafel gaan zitten om na te denken over de praktische kant van zo'n vriendenkring. Wie wou zich opgeven als voorzitter, secretaris en penningmeester? En wie zou in het algemeen enthousiast zijn over de oprichting van de vriendenkring? Dit waren de twee belangrijkste vragen die behandeld werden. Uiteindelijk ging de overgrote meerderheid akkoord met de oprichting van een vriendenkring. Gewapend met deze wetenschap trok August Van Dingenen naar meneer Vingerhoets, de personeelsdirecteur, en stelde volgende eisen i.v.m. de vriendenkring: dat de leden van de vriendenkring één maal per jaar op reis mogen gaan; dat men materiaal van de brouwerij mocht gebruiken zoals brieven, kopieën, enz.; dat men bij het overlijden van een lid van de vriendenkring een overlijdenskrans van de brouwerij zou krijgen en dat men bij de bijeenkomsten van de vriendenkring gratis bier mocht drinken. Het bestuur ging akkoord met deze eisen en zo werd in 1987 de vriendenkring opgericht. August Van Dingenen werd voorzitter, Ludo Van Hoof ondervoorzitter, mr. Cock secretaris en Jos Dom penningmeester.

 

De ideologie die achter de vriendenkring stak, was om de familiale sfeer die vroeger op de brouwerij heerste min of meer te behouden. De Brouwerij Maes was vroeger immers een familiezaak en alle arbeiders zagen elkaar als familie. Er leefde op de brouwerij een spirit van familiegeest. Alle werknemers trokken aan hetzelfde zeel. Door naar de vriendenkring te gaan konden de gepensioneerden elkaar blijven ontmoeten.[327]

 

8. Besluit

 

In deze periode maakte de brouwerij enkele belangrijke gebeurtenissen mee. Allereerst werd het honderdjarig bestaan herdacht en gevierd op een groot feest. Hiermee toonde het bedrijf aan dat ze belang hechtte aan hun geschiedenis en traditie. Vooral het brouwen van Maes Pils op een traditionele wijze garandeerde zijn kwaliteit en succes. Ten tweede bouwde de brouwerij een waterzuiveringstation. Deze enorme investering kwam niet alleen ten goede aan de brouwerij, maar ook aan de Waarlose bevolking en vooral het milieu. Maar dé belangrijkste gebeurtenis was toch wel de management buy-out in 1986. Met deze financiële transactie slaagde Theo Maes erin zijn brouwerij terug te kopen van de Britten en zo terug onafhankelijk te worden. Vanaf dan had Theo Maes zijn brouwerij weer volledig in handen en kon hij zelf de toekomst van het familiebedrijf bepalen.

 

De sportsponsoring, ingezet door Michel en Eduard, werd verder gezet door Theo Maes, maar op een meer professionele manier. De dienst marketing sponsorde niet alleen voetbal en basketbal, maar ook andere sporttakken zoals paardensport en volleybal. Om alle lagen van de bevolking te bereiken, ook de niet-sportliefhebbers, ging Maes meer cultuur sponsoren zoals theater, concerten, enz. Op lokaal vlak bleef Theo Maes de Waarlose verenigingen steunen met giften, financiële steun en … bier.

 

 

Hoofdstuk 6: De fusie Alken-Maes en het einde van het familiebedrijf (1988-1993)

 

1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

Op het einde van de jaren tachtig en begin jaren negentig werd de structuur van de bierbrouwerijsector gekenmerkt door een hoge concentratiegraad, de daling van het bierverbruik en de productdifferentiatie.

 

Zoals eerder gezegd was het aantal brouwerijen in de 20ste eeuw in een snel tempo gedaald. Van de meer dan 3000 brouwerijen tijdens de eeuwwisseling naar 125 in 1989. Dat is een daling van ± 95% in 90 jaar tijd. De daling van het aantal brouwerijen was o.m. te wijten aan een concentratiebeweging. Grote brouwerijen kochten kleinere brouwerijen op, namen hun productie over en sloten de overgenomen bedrijven. De concentratiebeweging werd daarbij nog bewerkstelligd door hoge investeringen in brouwtechnologieën, in de uitbouw van afzetkanalen en de opkomst van de grote distributiebedrijven die de voorkeur gaven aan brouwerijen met voldoende productiecapaciteit.[328] Als brouwerijen niet aan deze voorwaarden konden voldoen was de kans groot dat ze niet lang overleefden of opgeslorpt werden.

In de eerste helft van de jaren negentig was de Belgische brouwerijsector sterk geconcentreerd. Tabel 2.15. toont het aandeel van de tien grootste bierproducenten in België. De kolom cumulatieve productie uitgedrukt in procent van de totale productie (14 miljoen hectoliter) is een maatstaf voor de concentratiegraad. Het aandeel van de vier grootste bedrijven bedroeg meer dan 85%. De acht grootste bedrijven waren goed voor 90 percent van de bierproductie. Negentig procent van de brouwerijen concurreerden dus om minder dan twintig procent van de markt. Deze brouwerijen kan je verder opsplitsen in regionale en lokale brouwerijen. Regionale brouwerijen zijn bedrijven met een output van om en bij de 75 000 hectoliter tot 500 000 hectoliter. De lokale brouwerijen (met minder dan 75 000 hectoliter) richten zich op geografisch beperkte markten of ook op de buitenlandse markt via buitenlandse importeurs. De twee grootste brouwerijgroepen in België, Interbrew en Alken-Maes, hadden ongeveer 90% van de pilsmarkt in handen. Hun deel in dit segment is dus groter dan hun aandeel in de totale markt, want de macht van de twee brouwerijgroepen in de niet-pilssegmenten was veel kleiner.[329] Het aandeel van Interbrew in de totale biermarkt was 56%, dan volgde Alken-Maes met 15,5% en derde was de Brouwerij Haacht met 4%.

De Belgische brouwerijen moesten geen rekening houden met concurrentie vanuit het buitenland. In 1989 was slechts 5% van de bierconsumptie geïmporteerd. In 1976 was dat nog bijna 10% van de consumptie, dus een halvering in 10 jaar tijd! De grootste invoerders waren Denemarken met 42,2% van de invoer, gevolgd door Groot-Brittannië met 23,6%.[330]

 

In deze periode was eveneens een daling van het bierverbruik merkbaar, wat leidde tot winstdaling. Het verminderde bierverbruik was een gevolg van verschillende factoren. Ten eerste de accijnsverhoging en aldus de verhoging van het vatenbier en het flessenbier maakten dat de prijs van het bier met 30% steeg en dit kwam hard aan bij de verbruiker. Met gevolg een structurele daling van het totale bierverbruik met 6%. Ten tweede speelde de Golfcrisis van 1991 ook een rol. Velen bleven thuis voor hun TV gekluisterd, waardoor de cafés leeg bleven.[331] Ten derde was er een terugval van de pilsbieren, die al een tijdje aan de gang was. Dit was een probleem voor de grote brouwerijen, aangezien hun hoofdproduct de pils was. Vooral bij Alken-Maes steunde de strategie op de sterke positie van de pils. In 1989 kreeg de brouwerij te maken met een krimpende pilsmarkt, maar ze slaagde erin haar marktaandeel in de pils met een procentpunt op te trekken tot 24%. Interbrew tekende met zijn twee pilsmerken voor een aandeel van ongeveer 60%. Maar de smaak van de consumenten veranderde en men koos meer en meer voor zoet. Hierdoor waren de brouwers genoodzaakt om meer voor frisdranken en niet-bittere bieren te opteren. Sommige brouwers speelden daar tijdig en dynamisch op in en kwamen met nieuwe bieren op de markt of namen andere brouwerijen over zodat men andere soorten bier aan hun gamma kon toevoegen (cfr. infra).[332]

Dat men bieren van hoge gisting in hun aanbod opnam was belangrijk, omdat er duidelijke verschuivingen in het totale bierverbruik merkbaar waren. Pilsbieren bleven de markt domineren met een aandeel van rond de 75%. Maar het aandeel van hoge gistingsbieren was sterk uitgebreid sinds 1975. Deze sterke groei werd door verschillende factoren gunstig beïnvloed. Via grootscheepse reclamecampagnes kregen ze een grote merkbekendheid en konden ze hun traditioneel vrij beperkt afzetgebied fors uitbreiden. Zo steeg het Trappistsegment van 1,85% in 1987 naar 2,14% in 1988. De omzet van abdijbieren (1,66%) en geuze (4,2%) bleef nagenoeg gelijk. Streekbieren stegen van 10,63% naar 12,9%. Daarbij kwam dat men voor bieren van hoge gisting een hogere prijs kon aanrekenen, wat voor pils niet het geval was. Over de tafelbieren werd nauwelijks nog gesproken. Hun marktaandeel was in de afgelopen tien jaar gehalveerd.[333]

 

Ten vierde kregen de brouwerijen te maken met de opgang van alcoholcontroles en sensibilisatiecampagnes, waardoor de mensen bewust werden van rijden onder invloed. Vanzelfsprekend had dit gevolgen voor het bierverbruik van de gewone consument. Als gevolg van de daling van het bierverbruik lag het verbruik op 106 liter per persoon per jaar. In de loop van enkele jaren was het verbruik per inwoner dus met meer dan 20% gedaald. Hiermee kwam een consumptiedaling van 2 miljoen hectoliter overeen, ongeveer de productie van Alken-Maes![334] Daarbovenop was de Belgische biermarkt een dure markt voor de bierproducenten vergeleken met de buurlanden. Dit was ten eerste te wijten aan de brede waaier van diensten die de brouwers de klanten gratis aanboden en ten tweede was België toen het goedkoopste pilsland. De meeste brouwers ijverden dan ook voor een vrijmaking van de prijzen, zoals voor de speciale bieren al het geval was.[335]

De Belgische biermarkt kreeg in deze periode te maken met een structurele daling van 2% en na de invoering van de nieuwe alcoholwet bedroeg de daling zelfs 4%.[336]

 

Aldus was de Belgische biermarkt op het einde van de jaren tachtig verzadigd. Reeds verschillende jaren bedroeg het verbruik ongeveer 12 miljoen hectoliter, wat overeen kwam met ongeveer 120 liter per capita per jaar.[337] Ter vergelijking, in 1974 bedroeg het bierverbruik in België 14 miljoen hectoliter en in 1986 13,7 miljoen hectoliter. Historische productiepieken werden behaald in 1911 en 1931 met 17 miljoen hectoliter.[338]

Één van de oplossingen voor de verzadiging van de markt was export. Bijna 20% van de Belgische bierproductie werd uitgevoerd. Dit was een betrekkelijk bevredigende prestatie aangezien het doorsnee uitvoerpercentage van de toenmalige EG-landen slechts circa 8% bedroeg. Maar Nederland en Ierland deden wel veel beter met elk 42%. Naar Nederland verliep de export zeer gunstig, vooral dankzij de promotie van bieren van hoge gisting. Ook de uitvoer naar Italië zat in de lift, gedeeltelijk door de omschakeling van wijn op bier. Groot-Brittannië kende een toenemend succes, ten nadele van de typisch Engelse Ale-bieren. Uitvoer naar West-Duitsland was praktisch onbestaande. Belangrijk is het om te weten dat de expansiemogelijkheden van bier beperkt waren door de aard van het product zelf. De smaak en het uitzicht van bier kan immers snel veranderen bij temperatuurschommelingen en als het bier blootgesteld wordt aan zon en licht.[339]

 

2. De fusie Alken-Maes

 

Op 19 augustus 1988 fusioneerde Brouwerij Maes met Brouwerij Alken-Kronenbourg van de Franse voedingsgroep BSN. Beide partijen brachten hun Belgische belangen samen in een nieuwe holdingmaatschappij, Brouwerijen Alken-Maes. Daarin participeerden Belgian United Beverages en Brouwerij Alken-Kronenbourg in de vorm van een 50/50 joint venture. De verhoudingen binnen B.U.B. bleven ongewijzigd en de groep Alken-Kronenbourg was voor 100% van BSN (zie bijlage 5.6.).[340] In de raad van bestuur zetelden twee leden van Maes, met Theo Maes zelf als voorzitter en twee leden van BSN, topman Antoine Riboud en Phillippe Lenain. Onder Theo Maes kwamen twee directeurs-generaal: Alken-verantwoordelijke Didier Ernst en Maes-directeur Paul Vangerven.[341]

 

Door de fusie werden vijf brouwerijen in één groep samengebracht. De groep Maes had namelijk al drie brouwerijen: Brouwerij Maes, Brasserie-Malteries l’Union en Brouwerij Campina. Alken-Kronenbourg had twee brouwerijen, één in Alken en één in Zulte.[342] De fusievennootschap was, met een omzet van ruim 7 miljard BEF en een productie van 2 miljoen hectoliter, de tweede belangrijkste brouwerij van België na Interbrew en had een eigen vermogen van 2,18 miljard BEF. Het fusiebedrijf nam op de biermarkt een aandeel van 22% in, maar stond zeer zwak op het gebied van waters en limonades en in Wallonië.[343] De nieuwe groep beschikte over een volledig productengamma en spitste haar verkoopsinspanningen toe op haar voornaamste merken: Maes, de nationale pils; Cristal, de regionale pils; Kronenbourg, groot internationaal merk; Tourtel, het alcoholvrije bier, en zijn specialiteiten. De publiciteit van elk bier werd aangepast aan de eigenheid van het merk. Zodoende was het mogelijk de marktaandelen van de voornaamste producten te verstevigen en te vergroten.[344]

De fusie van de Brouwerij Maes met Brouwerij Alken-Kronenbourg zorgde ervoor dat deze groepen samen sterker stonden op de stagnerende biermarkt. Alken-Maes kende nochtans een zwak 1991. De omzet zakte van 8,34 miljard naar 8,08 miljard BEF, terwijl de nettowinst van 360 miljoen op 201 miljoen BEF kwam. De cashflow volgde dezelfde tendens met een daling van 1,27 miljard naar 1,11 miljard. De bedrijfsleiders stelden de Golfcrisis gedeeltelijk verantwoordelijk voor deze zwakke resultaten, maar ook de structurele daling van de biermarkt speelde een rol.[345] De jaren nadien steeg de cashflow van Alken-Maes met 30%, wat gezien de heersende markt allesbehalve negatief was. Een bewijs dat het samengaan van deze twee ondernemingen onder de Franse groep BSN succesvol verliep.

 

Met welke ondernemingen ging Brouwerij Maes in 1988 nu precies in zee? Ten eerste met de Brouwerij Alken-Kronenbourg. Dit bedrijf ontstond in 1982 toen de Brouwerij van Alken fusioneerde met de Brouwerij Anglo-Belge te Zulte. De Brouwerij Anglo-Belge was voor 100% van BSN, waardoor BSN zijn aandeel in de Brouwerij Alken-Kronenbourg kon verhogen tot 99%. Hiermee was Alken-Kronenbourg de vierde grootste Belgische Brouwerij met een marktaandeel van 10%.[346] De Brouwerij van Alken werd gesticht in 1881 door Arthur Boes in het Limburgse Alken. Toen heette het bedrijf nog de Brouwerij Sint-Aldegondis, naar de patroonheilige van Alken. De brouwerij groeide al snel uit tot een industrieel complex en in 1929 werd daar de eerste Belgische pils gebrouwen. Op het einde van de jaren zeventig werden de familieaandelen verkocht aan BSN.[347] De Brouwerij van Alken telde 545 werknemers in Alken zelf en 340 in Zulte. Per jaar produceerde de brouwerij 70 miljoen liter bier, 125 miljoen flessen en 600 000 vaten.[348] De geschiedenis van Kronenbourg begon in 1664 toen de familie Hatt te Straatsburg de Brauerei zur Carthanen kocht. Het bedrijf ging meer dan drie eeuwen lang over van vader op zoon en bereikte in 1940 een productie van 200 000 hectoliter. Op het einde van de oorlog bleef er nauwelijks 70 000 hectoliter over. Toen nam Jérome Hatt de leiding over en bracht meteen het luxebier “Kronenbourg 1664” op de markt, een merknaam die duidt op het jaar waarin het brouwersgeslacht Hatt te Straatsburg zijn intrek nam. In 1957 was de productie reeds gestegen tot een half miljoen hectoliter. In 1960 werd één miljoen gehaald.[349]

 

Buiten de Brouwerij Alken-Kronenbourg was dé belangrijkste nieuwkomer BSN (later Danone). Dit bedrijf was de derde grootste voedingsconcern na Nestlé en Unilever en actief in de voeding- en dranksector.[350] In 1966 fusioneerden twee glasfabrieken, de Glaces de Boussois (vlakglas) en de Verrerie Souchon-Neuvesel (holglas), tot één bedrijf , BSN. Voluit staat BSN dan ook voor Boussois-Souchon-Neuvesel. Zeer snel verwierf BSN de meerderheidsparticipatie in Kronenbourg en de Société Européenne de Brasserie. Aldus werd BSN nummer één in de Franse bierwereld en met Evian en later Badoit de grootste producent van mineraalwater. In 1971 werd het biermerk Kanterbrau gelanceerd en zeer snel daarna ging BSN internationaal. In de voedingssector was ze actief in de zuivelsector (Gervais-Danone), de koekjessector (General Biscuits, Heudebert), de kruideniersgroep Liebig Benelux en de verpakkingssector. In de dranksector was BSN bedrijvig in de sector van mineraalwater (Evian, Badoit) en champagne (Pommery en Lanson).[351] In 1988 had de Franse multinational in de brouwerijsector belangen over heel Europa. In Frankrijk zelf was er Kronenbourg met drie brouwerijen in Straatsburg, Obernais en Rennes. Kanterbrau met één brouwerij in Champigneulles en verder het wetenschappelijk centrum Tepral te Straatsburg. In Spanje had BSN brouwerij Mahou en drie brouwerijen van San Miguel. Verder vijf brouwerijen van Peroni in Italië en drie brouwerijen van Henninger Hellas in Griekenland. In België had BSN de controle over de Brouwerijen Alken-Maes, die in het totaal vijf brouwerijen bezat, na het sluiten van de Brouwerij Anglo-Belge te Zulte in 1988.[352]

 

Door de fusie met Alken-Kronenbourg, onder de leiding van BSN, kwam de Brouwerij Maes wederom in buitenlandse handen terecht. Brouwerij Maes behoorde nu tot een grote groep waar de besluitvorming op een andere manier verliep. Vanaf nu werden de strategische beslissingen genomen in Parijs, de hoofdzetel van BSN, en niet meer lokaal. Één keer per jaar moest de directie van Alken-Maes naar Parijs om de strategie op korte en middenlange termijn te bepalen. Als het rapport werd goedgekeurd kreeg Alken-Maes een budget voor een bepaalde periode opgelegd, waar men zich aan moest houden. Deze manier van werken werd de ‘les objectives pré-eliminaires’ genoemd. Het is duidelijk dat alles sterk gecentraliseerd was bij BSN. Een andere belangrijke verandering voor de Brouwerij Maes was de sterke nadruk die BSN legde op de versterking van de marketing. Bij het brouwen van nieuwe bieren moesten de brouwingenieurs rekening houden met de smaak van de consument, de concurrentie, enz. Dat was anders dan men in de brouwerij gewoon was. Vroeger brouwde men immers een bier en men bracht dit op de markt. Zolang er geen klachten kwamen van de consument en de verkoop steeg was alles in orde. Bij BSN verliep dit dus helemaal anders. Daarbovenop kwamen de kwaliteitsbeoordelingen die door neutrale labo’s werden uitgevoerd om te zien of de kwaliteit van het bier in orde was. Ook de brouwerijen uit andere landen moesten dit doen. Aldus belandde de Brouwerij Maes van een plaatselijk kader naar een internationaal kader met een andere visie.[353]

 

Opvallend is dat in hetzelfde jaar, 1988, brouwerij Artois en brouwerij Piedboeuf (Jupiler) bekend maakten te fusioneren tot Interbrew. Hierdoor werd Interbrew de grootste Belgische brouwer en de derde grootste Europese groep. De strategische drijfveer was het vooruitzicht van de interne Europese markt.[354]

 

3. De concentratiebeweging van Alken-Maes

 

De concentratiebeweging binnen de brouwerijsector werd niet alleen voltrokken door Interbrew, maar ook door Alken-Maes. Door andere brouwerijen over te nemen probeerden de ondernemingen hun positie op de markt te verstevigen en hun bieraanbod uit te breiden en te differentiëren. Maar welke brouwerijen had Alken-Maes nu juist overgenomen? Ten eerste kijk ik naar de brouwerijen die Brouwerij Maes en de Brouwerij Alken-Kronenbourg reeds in hun bezit hadden voor de fusie en vervolgens behandel ik de brouwerijen die ze nadien samen overnamen.

 

Reeds voor 1988 had de Brouwerij Maes de Brouwerij Vandenheuvel, de Brasserie-Malterie l’Union en de Brasserie des Houillières overgenomen. Enkel de brouwerij te Jumet bleef bestaan, de overigen werden gesloten. Einde maart 1988 verwierf Maes een meerderheidsparticipatie van 71,6% in de Kempische brouwerij Campina te Dessel. De overige 28,4% was in handen van de Brouwerij Haacht, die op zijn beurt voor 33% tot de groep Interbrew behoorde! De overeenkomst tussen Brouwerij Maes en Brouwerij Campina was voor beiden partijen voordelig. Dankzij de overname werd voor Campina een oplossing geboden voor de bedrijfseconomische problemen waarmee de regionale brouwerij kampte. Maes kreeg door de overname van Campina 690 horecaverkooppunten bij, waardoor Maes de marktleider werd in de regio’s Antwerpen en de Kempen. Met deze overname bewees Maes tegelijkertijd dat ze financieel gezond was na de management buy-out. Maes benadrukte dan ook dat overname gebeurde binnen de bestaande bankkredieten en zonder extra belasting voor de normale exploitatie van de brouwerij. Ook na de overname hield Maes financiële slagkracht over en bleef de brouwerij uitkijken naar een opportuniteit.[355]

De Brouwerij Campina, een familiebedrijf, werd in 1850 onder de naam De Hopbloem aan het Marktplein te Dessel opgericht door Stijn Verbeeck. Opvolger van Stijn was zijn zoon Edmond die in 1929 de eenmanszaak liet omvormen tot een N.V. Meteen werd de naam van de brouwerij veranderd in Campina. Edmond Verbeeck werd op zijn beurt opgevolgd door zijn zoon Stijn, die het pilsbier Golding Campina op de markt bracht. Van deze pils werden jaarlijks ongeveer 70 000 hectoliter verkocht. In maart 1988 werd Brouwerij Campina dan gedeeltelijk overgenomen door Maes.[356] De Brouwerij Maes besliste twee jaar later om de Brouwerij Campina te sluiten en de volledige productie over te hevelen naar Waarloos. Reeds eerder waren de flessen- en vatenafvulling naar Waarloos verhuisd. De voordelen van de overheveling van de productie naar Waarloos waren legio. Het volledige brouwproces kon overgebracht worden zonder kapitaalsinvesteringen in uitbreiding te doen en zonder een verhoging van het personeelsbestand. De productie in Dessel bedroeg nauwelijks 91 000 hectoliter tegenover de 1,2 miljoen hectoliter in Waarloos. Daarbovenop leek een overbrenging naar Waarloos technologisch en productkwalitatief noodzakelijk om de kwaliteit van Golden Campina te handhaven. Het productieproces werd er microbiologisch beter en nauwgezetter opgevolgd. Het merk Golding Campina bleef dus bestaan.[357] Voor de bijna negentig werknemers werden verschillende sociale oplossingen voorzien. Een groot deel moest vanwege hun leeftijd op pensioen gaan. De overigen werden ingeschakeld in de commerciële dienst of in de dienst debiet. Slechts een klein deel kon in Waarloos terecht.[358]

 

De Brouwerij Alken-Kronenbourg had de Brouwerij Anglo-Belge te Zulte overgenomen, met de hulp van BSN. Na de fusie werd deze brouwerij gesloten. De bieren bleven wel bestaan. Zulte en Kronenbourg verhuisden naar Alken en Judas naar Jumet. Brouwerij Anglo-Belge werd gesloten omdat aanzienlijke investeringen in de productielijnen zich opdrongen, terwijl de capaciteit zonder al te grote investeringen door Alken kon worden overgenomen. In Zulte bleef wel een transport- en commercieel centrum voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deze brouwerij werd in 1881 opgericht door Alfred Versele en Ernest Martens. Het was een familiebedrijf dat in 1913 uitgroeide tot de N.V. Versele en de pils Anglo-Belge brouwde. Na zijn dood in 1929 werd Alfred Versele opgevolgd door zijn zoon Leon, die de productie merkelijk wist op te voeren. Hij stierf echter voor de Tweede Wereldoorlog. In 1940 werd de brouwerij door meer dan vijftig obussen getroffen en volledig in puin gelegd. Na de oorlog begon Verhaeghe, een schoonbroer van Versele, met de wederopbouw van het familiebedrijf. In 1948 werd aan de brouwerij een limonadefabriek toegevoegd en in 1950 kwam de leiding in handen van Ignace Versele. Onder zijn leiderschap begon de expansie van het bedrijf, tot de brouwerij in 1979 werd overgenomen door Kronenbourg.[359] Doordat ook Alken later overgenomen werd door Kronenbourg en later fusioneerde met Maes, kwam de Brouwerij Anglo-Belge bij Alken-Maes terecht.[360]

 

Na de fusie in 1988 sloot Alken-Maes een overeenkomst met Heineken. Alken-Maes nam 600 Belgische cafés van Heineken over en die werden dan Maescafés.[361]

In 1989 verwierf Alken-Maes een belang van 50% in de Brouwerij De Keersmaeker te Kobbegem. Deze brouwerij werd geleid door de gebroeders Paul en André De Keersmaeker. Bij de overname verkocht Paul, toen staatssecretaris voor Europese Zaken en Landbouw, zijn aandelen aan Alken-Maes en zijn broer bleef de brouwerij leiden. Deze brouwerij baatte het merk Mort Subite uit en produceerde ook geuze en andere bieren van spontane gisting die niet in het assortiment van Alken-Maes voorkwamen. Met 50 000 hectoliter Mort Subite bieren had Alken-Maes ongeveer een vijfde van de productie van de spontane gistingsbieren in België in handen. In 1986 haalde deze brouwerij een omzet van 138 miljoen en stelde ze dertig mensen te werk.[362] In 2000 werd de brouwerij helemaal overgenomen door Alken-Maes, maar André en Philippe De Keersmaeker bleven het bedrijf leiden, omdat ze ervaring hadden met het productieproces van spontane gisting.[363] De Brouwerij De Keersmaeker bestond oorspronkelijk onder de naam “Den Hert” en werd vermoedelijk opgericht in 1686. In 1721 werd de brouwerij uitgebaat door de familie Bastiaert en rond 1850 liet de ongehuwde Jan Baptist Bastiaert de brouwerij over aan Felix Jan De Keersmaeker (1840-1912). Na zijn dood liet Felix Jan zijn brouwerij over aan zijn zestienjarige zoon Hubert De Keersmaeker. Hubert De Keersmaeker stierf op 49-jarige leeftijd en zijn vrouw Josephine Vanderhasselt bleef alleen achter met 4 kinderen. Zij leidde de brouwerij alleen verder totdat haar zonen André en Paul De Keersmaeker de fakkel overnamen in de jaren vijftig.[364]

In hetzelfde jaar kocht Alken-Maes de geuzebrouwerij Eylenbosch te Schepdaal over van Whitbread & Company. Eigenlijk liet Alken-Maes de Brouwerij De Keersmaeker deze brouwerij over kopen voor 100%. Aangezien De Keersmaeker voor 50% van Alken-Maes was, had Alken-Maes ook een aandeel in Eylenbosch. De overgenomen brouwerij werd gesloten en de productie overgebracht naar Kobbegem.[365]

 

Deze overnames pasten in de politiek van Alken-Maes om haar productengamma in het algemeen te verruimen en het aanbod van kwaliteitsgeuzen in het bijzonder. De bieren van al deze brouwerijen samen zorgden voor een gevarieerd bieraanbod.

 

4. Het bierassortiment

 

In de Brouwerij Maes te Waarloos werd Maes Pils en Golding Campina gebrouwen. In 1989 besloot Alken-Maes ook het bier Miller te brouwen. Dit was het gevolg van een overeenkomst tussen Alken-Maes en Miller Brewing Cy uit Milwaukee (VS) om een totaal nieuw bier in België te brouwen en te commercialiseren. Theo Maes verklaarde bij de overeenkomst dat hij Miller een prima bier vond met 5,7 Vol.% alc.[366]

Het bieraanbod in Alken bestond uit Cristal Alken, Alken faro, Alken special blonde, Spar Pils, Kronenbourg en Tourtel. Tourtel is een alcoholvrij bier dat in 1990 een marktaandeel haalde van 60% in het segment alcoholvrije en alcoholarme bieren. Maar nadat Interbrew de alcoholvrije bieren Stella NA en Jupiler NA lanceerde, daalde het marktaandeel van Tourtel naar 40%. Uiteindelijk haalde het product maar 2% van de totale biermarkt en kon het de verwachtingen niet inlossen.[367] De naam Tourtel is afkomstig van de kleine Brouwerij Tourtel. Dit bedrijf werd in de jaren 1840 opgericht door de broers Jules en Prosper Tourtel in Tatonville, een klein dorpje in de buurt van Nancy. Reeds in 1855 werd getracht bier van lage gisting te brouwen en in 1873 werd Tourtel op de markt gebracht. Het was een vrij zwaar bier dat koel gedronken moest worden. Met een productie van ruim 100 000 hectoliter deed de brouwerij het vrij goed en Louis Pasteur riep de brouwerij uit tot de grootste van Frankrijk. Brouwerij Tourtel was ook een sociaalvoelende brouwerij. Elke werknemer genoot met zijn gezin van een volledig kosteloze geneeskundige verzorging en verder nog o.m. gratis onderwijs in scholen die in opdracht en voor rekening van de Brouwerij Tourtel werden gebouwd.[368]

Een derde brouwerij van de groep Alken-Maes was de Brasserie-Malterie l’Union te Jumet. Het bekendste bier van deze brouwerij was de Cuvée de l’Ermitage. Daarnaast brouwde men ook Ciney (blonde, brune en spécial), Grimbergen (blond, dubbel, tripel en Optimo Bruno), Park bruin, Rubens Gold, Watneys (red barrel en Scotch) en Wellington (red lion en scotch ale).[369]

In de Brouwerij Anglo-Belge te Zulte werd Anglo Pils, Judas, Zulte en Kronenbourg gebrouwen. Daarnaast produceerde de brouwerij ook Reinbrau, Rossbrau en Zulte Export. Judas heeft een zoete basissmaak met zoetig bittere aroma’s, Zulte daarentegen heeft een neutrale bijsmaak en zurig zoete aroma’s. Het Franse Kronenbourg heeft eveneens een neutrale basissmaak, zoete aroma’s en een alcoholgehalte van 4,8 Vol.% alc.[370]

 

Brouwerij Campina brouwde drie bieren voor ze overgenomen werd door de Brouwerij Maes: Golding Campina, Postel en Skipper-Ale. Na de overname in 1988 bleef Golding Campina bestaan, de productie van de donkerbruine Postel verhuisde naar Brouwerij De Smedt en Skipper-Ale verdween helemaal.[371]

 

De gebroeders De Keersmaeker brouwde in hun lambiekbrouwerij te Kobbegem enkel bieren van spontane gisting. Het brouwen bestaat uit het mengen van mout, tarwe en water. Na het omzetten van het zetmeel in gistbare suikers wordt het wort gedurende één à twee uur gekookt, terwijl overjarige hop wordt toegevoegd. Het koelen gebeurdt in open platte kuipen om de micro-organismen die in de Brabantse lucht aanwezig zijn hun werk te laten doen, een proces eigen aan de vervaardiging van Lambiek. Lambiek is een seizoensbier dat gebrouwen wordt in de winter. Het gekoelde wort wordt op vaten, pijpen of foeders getrokken, waarin het natuurlijke gistingsproces zich rustig twee à drie jaar voltrok. Pijpen, ook wel picardijnen genoemd, zijn vaten die tot 700 liter kunnen bevatten, foeders tot 600 liter. Wanneer men oude en jonge Lambiek mengt en bottelt, bekomt men in de fles een tweede gisting, een nagisting die ± een jaar duurt. Dat product heet dan geuze. Kriek is tenslotte zoals geuze een mengsel van jonge Lambiek en geselecteerde zure krieken, die afkomstig zijn van de streek van Tienen. Na ongeveer vijf maanden maceratie, wordt de Kriekenlambiek op flessen getrokken.[372] De brouwerij brouwde Mort Subite kriek, maar ook met andere smaken zoals Mort Subite cassis, framboise en pêche. Andere bieren van spontane gisting zijn Mort Subite geuze fond en Mort Subite geuze gefilterd.[373]

 

Een andere lambiekbrouwerij was Brouwerij Eylenbosch te Schepdaal. Deze brouwerij bestond sinds 1851 en had ongeveer een omzet van 12 000 hectoliter per jaar. Zij hadden drie bieren: Eylenbosch framboise Lambiek, Eylenbosch geuze Lambiek en Eylenbosch kriek Lambic.[374]

 

Door de overname van deze brouwerijen slaagden Alken-Maes erin hun bieraanbod gevoelig uit te breiden en de consument een grote verscheidenheid te presenteren. Alken-Maes had zowel pilsbieren als bieren van hoge gisting, zoals abdijbieren, en bieren van spontane gisting. Door een ruimer aanbod te creëren probeerde Alken-Maes een antwoord te bieden op de krimpende biermarkt en in te spelen op de smaakveranderingen van de consument.

 

5. De exportmarkten

 

Een andere mogelijkheid om te ontsnappen aan de krimpende nationale pilsmarkt was door op zoek te gaan naar andere afzetmarkten. Alken-Maes voerde reeds bier uit naar een aantal Europese landen en in 1991 vertegenwoordigde de export 7% van de omzet. De uitvoer van bieren bestond hoofdzakelijk uit speciale bieren, dus het was zeker en vast niet slecht dat Alken-Maes een aantal brouwerijen, met hun specifieke bieren, had overgenomen. Deze bieren konden dan gepromoot worden in het buitenland. In Frankrijk breidde de brouwerij haar activiteiten met succes uit, net zoals in Italië. Nederland haalde de prognoses, zij het dat enige vertraging werd opgelopen. In Spanje werden twee nieuwe “Maes de Flanders-cafés” geopend. Met die formule hoopte Maes spoedig op het franchisepad te kunnen. Nieuwe markten waren Duitsland en Portugal. De Duitse markt werd aangepakt met speciale bieren, maar daarvoor werden akkoorden met Duitse distributeurs afgesloten. De presentatie van de bieren werd wel aangepast aan de plaatselijke gevoeligheden.[375] Alken-Maes had ook pogingen gedaan om voet aan wal te krijgen in de VS, maar dat was niet echt een succes.[376] In 1989 kreeg Alken-Maes toegang tot een andere afzetmarkt, IJsland. Dit werd mogelijk tengevolge van een versoepeling van de wet op het bierverbruik in IJsland. De IJslander David Thorsteinson, een frisdrankenfabrikant uit Reykjavik had uit een keuze van 24 pilsbieren de Maes Pils uitverkoren. De versoepeling van de wet op bierverbruik werd echter door de nieuw verkozen regering terug geschroefd zodat het contract nooit in werking was getreden.[377]

 

6. De uitbreidingen bij Alken-Maes

 

De fusieonderneming Alken-Maes geloofde in hun kansen en toekomst en beslisten zeer snel over te gaan tot enkele vernieuwingen, zowel te Waarloos als in Alken, Jumet en Kobbegem. Tussen 1988 en 1998 werden zeer veel uitbreidingen in deze vier brouwerijen uitgevoerd.

 

Te Waarloos besliste men in 1989 om een nieuwe afvullijn van 120 000 flessen per uur te installeren, bestaande uit twee superblokken. Deze hoogtechnologische machines waren multifunctioneel want ze inspecteerden, vulden en etiketteerden tweemaal 60 000 flessen per uur. De machines waren gebouwd door de West-Duitse fabrikant Kronseder Mashinenfabrik uit Neutraubling. De nieuwe afvullijn was een investering van 450 miljoen. Ze stond opgesteld in een “hygiënische ruimte” om infectie uit de omgeving uit te sluiten en werd bediend door twee mensen. Hoofdbedoeling was de kwaliteit van het bier te verbeteren en dat gebeurde als volgt. Het eerste deel van de machine was de bottle-inspector die de flessen inspecteerde die uit de spoelinstallatie kwamen. De bottle-inspectors waren uitgerust met digitale camera’s. Hierdoor werd het mogelijk mondbeschadigde flessen te elimineren en verdween het gevaar voor lekkende flessen. De bodem van de fles werd drie maal afgescand naar onzuiverheden en vreemde voorwerpen. Bovendien werd de fles niet meer alleen van boven naar onder doorgelicht, de zijwandinspectie liet toe aan de wand klevende onzuiverheden te elimineren. Daarenboven bood de zijwandinspectie de mogelijkheid de flessen met scuffing (grijze slijtranden) gradueel te elimineren. Dit elimineren werd zinvol omdat de nieuw geïnstalleerde transportbanden, door hun computergestuurde snelheidsregeling, het scuffingeffect met een factor tien verminderden. De flessen raakten mekaar immers niet meer op de transportbanden. Naast de vermelde controles werden de gewassen flessen nog dubbel geïnspecteerd op de aanwezigheid van vloeistofresten via ultrafrequente en infrarood doorlichting.

Het tweede deel was de vuller-stopper. Beide met 144 vulkranen uitgeruste vulmachines werkten volgens de allerlaatste concepten met het doel de versheid en de kwaliteiten van het pas gefilterde bier zo lang mogelijk te behouden. Om de lucht, de hoofdoorzaak van de verouderingssmaak van bieren, maximaal te elimineren werd de lucht uit de flessen gezogen en kwam er koolzuurgas in de plaats. Het inertgas had geen invloed op het bier en aldus behield het bier langer zijn smaakstabiliteit. Dit, gecombineerd met het begassen van de kroonkurken met koolzuur, garandeerde een langere versheid. In tegenstelling met vroegere vullers, waar het bier op 0°C werd afgevuld, gebeurde dit nu op omgevingstemperatuur. De kans op roestende kroonkurken werd aldus minimaal.

Tenslotte kwamen de flessen langs de etiketteermachine die drie etiketten kon aanbrengen. Aangezien Maes Pils niet gepasteuriseerd werd, microbiologisch was dat niet nodig, kon er geen condenswater op de flessen komen, zodat de etiketten altijd perfect op de flessen bleven kleven. De afvulruimte onderging een grondige verandering in die zin dat de ruimte, zoals in operatiekwartieren, onder overdruk van gefilterde lucht werd geplaatst. Daarom werd het geheel met glazen panelen omringd. De brouwerijen te Jumet en Kobbegem hadden geen afvulinstallatie en al het gebrouwen bier werd met tankwagens naar Waarloos gebracht om daar af te vullen. Later installeerde Maes trouwens een andere afvulinstallatie met mogelijkheden voor het vullen van speciaalbieren in zowel flessen van 0,25 liter (34 000 per uur) als van 0,33 liter (40 000 per uur) en zelfs van 0,75 liter (24 000 per uur).[378]

 

In 1991 stelde de Brouwerij Maes een project voor om van moutvezels snacks te maken. Moutvezel is een bijproduct van het brouwproces. Jaarlijks produceerde Alken-Maes ongeveer 30 000 ton moutvezel en het product werd verkocht als dierenvoeding. Maar de prijs voor dit product daalde sterk in de jaren tachtig, waardoor Alken-Maes op zoek ging naar alternatieve mogelijkheden. Men ontdekte dat als de materie snel gedroogd en gemalen werd men een waardevolle poedervormige grondstof bekwam. Die bestond voor meer dan 50% uit voedingsvezels, had een hoog eiwitgehalte en een laag gehalte aan inositfosfaat, een stof die de opname van essentiële mineralen verhindert. Vanwege de positieve bijdrage op nutritioneel vlak en de functionele eigenschappen bij de bereiding van brood, werd in eerste instantie aan een toepassing in de bakkerssector gedacht. In speciaal brood kon 10 % moutvezel worden verwerkt, wat niet alleen een specifieke smaak opleverde, maar bovendien de bewaarbaarheid bevorderde. Anderzijds werd eind 1986 een onderzoeksproject opgestart in samenwerking met het IWONL en prof. Tobback van de KU Leuven. Dit project was meer specifiek toegespitst op geëxtrudeerde producten. Uit het onderzoek werd de optimale samenstelling afgeleid voor een geëxtrudeerde, met moutvezel verrijkte snack, waarin tot maximaal 15 % van de moutvezel kon worden verwerkt. Pre- en postaromatisering zorgde ervoor dat zowel een pikant als een zoet product kon worden verkregen.[379]

Daarnaast werd de Brouwerij Maes nog uitgebreid met warme kamers om bier met gerst een tweede gisting te laten ondergaan op 22°C, nieuwe sociale blokken voor de arbeiders met eetzaal, wasplaatsen, kleedkamers, een dokterslokaal en EHBO. Er kwamen nieuwe kwaliteitscontrolegebouwen met een bibliotheek, een proefbrouwerij en een degustatielokaal. Verder werd de distributiehal en de stapelruimte voor leeggoed uitgebreid.[380]

 

Te Alken werd brouwzaal 1 vernieuwd, er kwam een uitbreiding van de gistings- en lageringcapaciteiten en de vatenafvulling werd voor 50% vernieuwd. De high-gravity brewing werd ingevoerd, nieuwe stoomketels werden geplaatst en men bouwde een nieuw zuiveringsstation. In de Brouwerij l’Union te Jumet werd ook zeer veel geïnvesteerd in nieuwe machines. Er kwam een nieuwe wortfilter, een uitbreiding van de gistings- en lageringcapaciteit, een nieuwe filtratielijn, een vernieuwing van koelinstallaties en luchtcompressoren. Er kwamen ook nieuwe blokken bij zoals sociale ruimtes voor de arbeiders, een ontvangstzaal, een labo, een laadplaats voor tankwagens en een voorzuiveringsstation voor afvalwaters. In Kobbegem tenslotte kwam een nieuw stookhuis, een vernieuwing van de filtratiecapaciteit en de opslag van gefilterd bier en een uitbreiding van de gistings- en rijpingscapaciteit tot 75 000 hectoliter.[381]

 

Dankzij het samengaan van Alken-Kronenbourg met Maes slaagden deze brouwerijen erin zichzelf en hun overgenomen brouwerijen uit te breiden en de productie te moderniseren. Dit was noodzakelijk om het productieproces overal even correct te laten verlopen en concurrentiegevoelig te blijven. De investeringen op de verschillende locaties liepen tijdens de periode 1988-1997 op tot ± 1,7 miljard BEF.

 

7. Een afbouw van de sponsoring

 

Onder impuls van BSN en de marketingafdeling werd vanaf 1988 sterk afgezien van sponsoring. Vanaf dan werd er meer geld besteed aan publiciteit: reclamespots voor cinema en TV, reclame in dagbladen en promoties. Dat was een andere, meer moderne aanpak.[382] Daardoor kwam er min of meer een einde aan de jarenlange sportsponsoring die Maes voerde. De sportsponsoring werd wel sterk beperkt, maar helemaal verdwijnen deed ze niet.

 

In 1988 ging de Brouwerij Maes de ruitersport verder steunen. Met de goedkeuring van en in samenwerking met de Koninklijke Belgische Ruitersportfederatie en het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité, werd door de Brouwerij Maes een Super-Trophy voor een jumpingproef op Olympisch niveau in het leven geroepen. Aan deze Maes-Pils Super Jumping Trophy was niet alleen een vrij belangrijke financiële bijdrage verbonden voor de eerste negen geklasseerde Belgische ruiters, maar ook de inrichtende jumpingorganisatie werd royaal bedacht. Met andere woorden, het was een betrachting de Belgische ruiters aan te sporen sneller en talrijker het Olympisch niveau te bereiken en hen financieel te helpen om de beste paarden in ons land te houden. De Trophy zelf, een gouden tapkraan met een waarde van twee miljoen frank, werd toegekend aan de Belgische ruiter die, in twee seizoenen, vier van de twaalf Maes Pils omlopen won die jaarlijks verreden werden tijdens zes door de Brouwerijen Alken-Maes geselecteerde topjumpings.[383]

 

Ook Basket Racing Maes-Pils werd niet over het hoofd gezien. Reeds jaren was Maes de hoofdsponsor van deze club en dit bleef ze, ook al werd er minder geld besteed aan sponsoring. Het seizoen 1988-1989 kenmerkte zich door een opzienbarende beslissing van Basketclub Maes-Pils, waarbij een team werd opgesteld met een profstatuut. De semi-profs van voordien werden als fulltimers in de gelegenheid gesteld “anders” te trainen en basketbal “anders” te beleven. De wekelijkse basketbalbedrijvigheid werd, exclusief wedstrijden, uitgebreid van zes tot dertig uren. Tijdens het seizoen 1988-1989 veroverde Racing Maes-Pils voor de tiende maal de nationale landstitel. Basketclub Maes-Pils kon een mooi palmares voorleggen: zesmaal kampioen van België en tweemaal winnaar van de Beker van België, wat nog eens duidelijk bewijst dat de Brouwerijen Alken-Maes in de sport alleen topkwaliteit sponsorden.[384]

 

8. De invloed van de brouwerij op het Waarlose verenigingsleven

 

Ook na de fusie bleef Brouwerij Maes de lokale verenigingen van Waarloos steunen met gratis bier, materiaal, goedkopere prijzen en andere giften. In ruil mocht de brouwerij gratis een reclameadvertentie plaatsen in een boekje of mocht de brouwerij gebruik maken van hun diensten en hun infrastructuur. Zo ging de fanfare spelen op de brouwerij, als het bestuur het hen verzocht. De veteranen stelden hun lokalen en voetbalveld steeds ter beschikking als de brouwerij erom vroeg. Zo mocht de voetbalclub van de brouwerij daar hun wedstrijden spelen en de gepensioneerden van de vriendenkring Brouwerij Maes kwamen om de drie maanden samen in het Chalet.[385]

 

Alhoewel Eduard Maes al zeer lang weg was bij de brouwerij en in Knokke woonde, wou hij toch nog eens al zijn oude werknemers zien. Daarom nodigde hij op 4 november 1992 sommige oud-arbeiders uit om in Knokke te komen eten. Hij was zo verheugd hen allemaal nog eens terug te ontmoeten en er mee te praten, dat hij hen opnieuw allemaal uitnodigde op 6 oktober 1993. Deze dubbele uitnodiging getuigt dat Eduard Maes erg gehecht was aan zijn oude werknemers en dat hij nog steeds in hen geïnteresseerd was en aan hen dacht (zie foto 3.19.).

 

9. Theo Maes stapt uit de brouwerij

 

Ackermans & van Haaren werd in 1992 volledig uitgekocht door BSN. De Franse multinational kreeg daardoor 59,2% van de aandelen in handen en zo de controle over Alken-Maes. Met zijn 25,4% van de aandelen beschikte Theo Maes over een blokkeringminderheid. Theo Maes werd toen aanzien als de Belgische verankering binnen de groep Alken-Maes. Een jaar later, op 16 november 1993, kwam ook daar een einde aan toen Theo Maes besloot zijn operationele taken binnen de maatschappij neer te leggen en zijn aandelen af te staan aan hoofdaandeelhouder BSN. Zo kreeg BSN 85% van het kapitaal in handen. De overige 15% bleven eigendom van Belgische institutionele beleggers,nl. Sofina. Dit was een naamloze vennootschap die volledig in handen was van de familie Boël, de ‘natuurlijke partner’ van BSN.[386]

 

Door het opstappen van Theo Maes kwam de brouwerij voor de tweede keer in haar bestaan volledig in buitenlandse handen terecht. Maar door dit ontslag kwam er ook een einde aan het familiebedrijf dat sinds 1880 bestond en dat van generatie tot generatie werd doorgegeven. De hoofdreden waarom Theo Maes op 54-jarige leeftijd ontslag nam uit zijn familiebedrijf was de minder goede relatie met BSN. Ten eerste strookte de strategie van Theo Maes niet met die van BSN. Theo wou immers dat er één pils was voor België en dat moest Maes Pils zijn. De Fransen probeerden echter de opgang van Kronenbourg in België te bewerkstelligen. Ten tweede stoorde Theo Maes zich aan de mentaliteit van BSN. Zij hadden, volgens hem, minder vertrouwen in het Belgisch bestuur en plaatsten een BSN afgevaardigde aan het hoofd van Alken-Maes. Op opvolging binnen de familie moest Theo Maes niet rekenen. Hij had wel twee kinderen, Marina en Michaël, maar beiden voelden er niets voor de leiding in de brouwerij over te nemen van hun vader. De Brouwerij Maes was toen immers, samen met Alken, uitgegroeid tot de tweede grootste brouwerij van België met 850 werknemers. En om ineens aan de leiding van zo’n groot bedrijf te staan is ook geen sinecure.[387] Aldus kwam er een einde aan het familiebedrijf Brouwerij Maes dat gedurende 113 jaar zijn stempel heeft gedrukt op Waarloos en op de Belgische biermarkt.

 

10. Besluit

 

Brouwerij Maes fusioneerde in 1988 met de Brouwerij Alken-Kronenbourg in Brouwerijen Alken-Maes. Deze fusie bracht enkele veranderingen teweeg voor Brouwerij Maes. Ze onderging niet alleen een naamsverandering, maar kwamen ook bij de Franse multinational BSN terecht. Op die manier was de familiebrouwerij haar onafhankelijkheid als Belgisch bedrijf opnieuw kwijt. Samen met de Brouwerij Alken-Kronenbourg groeide de brouwerij uit tot de nummer twee op de Belgische biermarkt en bood een uitgebreid pakket biersoorten aan. Dit werd mogelijk door enerzijds nieuwe bieren te brouwen of door andere brouwerijen over te nemen die andere biersoorten brouwden. Door de fusie met Alken-Kronenbourg en door de concentratie van brouwerijen, slaagde Alken-Maes erin een stevige positie te verwerven op een stagnerende biermarkt. Ook in het buitenland deed Alken-Maes het niet slecht met de export naar verschillende Europese landen. Door de verschillende brouwerijen van Kronenbourg in Europa verliepen de contacten vlotter zodat in Italië en Spanje de speciale bieren nieuwe kansen kregen. Alken-Maes bevestigde zijn sterke positie eveneens door de verschillende uitbreidingen die ze uitvoerden aan zowel de brouwerij te Waarloos, als in die van Alken en Jumet. Moest het slecht gaan met Alken-Maes waren deze uitbreidingen er niet gekomen.

De sponsoring nam, onder invloed van BSN, af en er werd meer tijd en geld besteed aan publiciteit. Binnen Waarloos zelf bleef de brouwerij de lokale verenigingen steunen.

 

In 1993 stapte Theo Maes uit de brouwerij om zich toe te leggen op andere activiteiten. Hij was de laatste telg van de familie Maes die in de brouwerij actief was. Bij zijn uittrede was de brouwerij dus geen familiebedrijf meer. Theo Maes stond gedurende 24 jaar aan het hoofd van de brouwerij en onder zijn leiding groeide de brouwerij uit van de negende tot de tweede grootste brouwerij van België. De productie steeg in de periode 1969-1993 van 260 000 hectoliter per jaar naar meer dan 1,2 miljoen hectoliter en het aantal uitbreidingen en nieuwe machines nam sterk toe. Het was Theo Maes die met zijn directie de hele traditionele brouwerij van 1969 uitbouwde tot een modern bedrijf.

Met het ontslag van Theo Maes kwam er een einde aan het familiebedrijf, maar het brouwen in Waarloos ging onverminderd voort. Hier kwam tien jaar later echter verandering in.

 

 

Hoofdstuk 7: En verder … ?

 

Zeven jaar nadat Theo Maes de brouwerij verlaten had, verkocht BSN alle brouwerijen in Frankrijk, Italië en België aan Scottish & Newcastle uit Groot-Brittannië. Ook de Brouwerijen Alken-Maes hoorden hierbij. Aldus kwam de brouwerij opnieuw in handen van de Britten. Scottish & Newcastle was de tweede grootste brouwersgroep in Europa en financieel zeer gezond. In 2000 werd dan de beslissing genomen om het productieproces in Waarloos stop te zetten en over te hevelen naar Alken. De directie van Alken-Maes had immers beslist dat de groep met één productiecentrum genoeg had om de lage gistingsbieren te brouwen. Men moest dan kiezen tussen Alken en Waarloos en men koos voor Alken omdat men dacht dat de investeringen in Alken minder zouden kosten en omdat de grond in Waarloos meer waard was en dus meer zou opbrengen bij een verkoop. De beslissing om de productie stop te zetten was eigenlijk al genomen bij BSN. Een bijkomende reden was het feit dat Alken-Kronenbourg als eerste bij BSN hoorde en daarom koos de toenmalige directie voor Alken.

 

In Waarloos werd eerst de bottellijn buiten werking gesteld, dan de afvullijn en in maart 2003 werd ook de productie zelf volledig stilgezet. Hiermee kwam er een einde aan 123 jaar bier brouwen in Waarloos. Maar de brouwerij verdwijnt niet helemaal uit het Waarlose straatbeeld. De industriële site wordt nu helemaal afgebroken en in de plaats komen er kantoren en een distributiehal. Voor Alken-Maes zal Waarloos dienst blijven doen als administratief en commercieel centrum en distributiecentrum. Om de band met het verleden te behouden zal één koperen ketel in het administratieve gebouw verwerkt worden en zichtbaar blijven vanaf de straatkant. In totaal beschikt Alken-Maes over een terrein van 15 hectaren. Dit terrein zal verder opgevuld worden als KMO-zone, zodat er een mix ontstaat tussen logistiek, KMO en kantoren.[388]

 

De Brouwerij Maes telt op dit moment tussen de 100 en de 150 personeelsleden. Voor deze mensen werd getracht de sociale gevolgen tot een minimum te beperken. Een deel kan met brugpensioen, anderen kunnen in Alken gaan werken of in de KMO-zone in Waarloos. De bedienden blijven waarschijnlijk in dienst en 31 arbeiders kunnen in het distributiehal terecht.[389]

 

Tien jaar na het vertrek van Theo Maes stopt dus ook de brouwerij met het brouwen van bier. Voor vele Waarlozenaars is dit een zware klap, omdat voor hen de brouwerij altijd een bron van welvaart was. Veel Waarlozenaars hadden veel te danken aan de brouwerij, niet alleen werk, maar ook steun voor het verenigingsleven, vakantiewerk voor jongeren, … . Vooral voor oud-werknemers is de sluiting van de brouwerij zeer pijnlijk. Zij hebben er immers hun hele leven voor gewerkt en hebben er bijgevolg veel herinneringen aan. Het was ook de brouwerij die Waarloos op de kaart plaatste. Als men zei dat je in Waarloos woonde, wist niemand waar dat lag. Als je Brouwerij Maes vermelde wist men het direct. Veel Waarlozenaars zijn dan ook zeer trots op ‘hun’ brouwerij en ‘hun’ bier, Maes Pils. En dat verdwijnt nu allemaal.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[233] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 6 augustus 1969.

[234] Ib. van 24 oktober 1969.

[235] Ib. van 19 september 1970.

[236] Ib. van 15 december 1970.

[237] Ib. van 17 februari 1927.

[238] Ib. van 13 februari 1957.

[239] Ib. van 15 december 1970.

[240] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 64.

[241] Ib., doc. 88.

[242] Ib., doc. 75.

[243] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 7 december 1974.

[244] Ib., van 20 oktober 1976.

[245] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 90.

[246] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 64.

[247] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 93.

[248] Interview Guido Maes, 6, 9/3/2003, blz. 3.

[249] Ib., blz. 2.

[250] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 61.

[251] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 91.

[252] Ib., blz. 98.

[253] Ib.

[254] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[255] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 95.

[256] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[257] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 92.

[258] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[259] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 1977.

[260] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 92.

[261] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[262] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 102.

[263] J. CELS, Les Brasseurs du Hainaut, Bruxelles, 1994, blz. 16-81.

[264] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 95.

[265] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 12.

[266] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 102.

[267] Bijlage van het Belgisch Staatsblad, van 15 december 1970.

[268] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 64.

[269] J. CELS, Les Brasseurs …, blz. 85.

[270] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 101.

[271] Ib., blz. 97.

[272] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 83.

[273] Ib., doc. 84.

[274] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 99-100.

[275] Ib., blz. 58.

[276] Persoonlijk archief Jos Dom, Brochure 100 jaar leven in de brouwerij.

[277] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 125.

[278] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 12-13.

[279] De toekomst van de caféuitbating, in: Het kleine brouwersblad, 42 (1987), blz. 68.

[280] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[281] De toekomst van …, blz. 68.

[282] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 65.

[283] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[284] De toekomst van …, blz. 68.

[285] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 115.

[286] M.-A. WILSSENS, Optimo Bruno Grimbergensis: de geschiedenis van een abdij en haar bier, Brussel, 1986, blz. 22.

[287] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[288] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 3.

[289] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 65.

[290] Ib., doc. 66.

[291] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 107-108.

[292] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 86.

[293] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 12.

[294] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 467.

[295] In 1977 was Waarloos gefusioneerd met Kontich, bron: R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 362.

[296] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 109.

[297] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 91.

[298] Ib., doc. 75.

[299] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 112.

[300] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 59.

[301] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 112.

[302] Ib., blz. 115.

[303] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 81.

[304] Ib., doc. 76.

[305] Ib., doc. 71.

[306] Ib., doc. 73.

[307] Ib., doc. 80.

[308] Ib., doc. 81.

[309] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[310] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 116.

[311] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 3 mei 1985.

[312] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 110.

[313] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 20.

[314] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 16-17.

[315] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 21.

[316] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 8 augustus 1986.

[317] Ib. van 27 september 1988.

[318] R. PUTMAN, Bierologie en gastronomie …, blz. 6-7.

[319] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 103.

[320] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 88.

[321] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[322] R. CEUPPENS en L. VANDRIESSCHE, Theo Maes is als zijn bier: fris en met veel schuim, in: Topics, s.d., blz. 85.

[323] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 88.

[324] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 14.

[325] Mondelinge informatie verkregen bij de (oud)voorzitters van deze verenigingen.

[326] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 2.

[327] Interview August Van Dingenen, 3, 25/10/2002, blz. 8-9.

[328] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 19.

[329] N. HOUTHOOFD, De structuur van de Belgische bierbrouwerijsector: analyse, verklaring en managementimplicaties, in: Economisch en Sociaal Tijdschrift, 48 (1994), blz. 258-259.

[330] Verzadiging nationale markt dwingt brouwers tot export, in: FET, 23/12/1989.

[331] Gekonsolideerde winst Alken-Maes vijf procent lager, in FET, 8/5/1991.

[332] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 58.

[333] Ib., doc. 10.

[334] W.B., Resultaten Alken-Maes dalend over heel de lijn, in: FET, 7/5/1991.

[335] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 102.

[336] Ib., doc. 94.

[337] Verzadiging nationale markt dwingt brouwers tot export, in: FET, 23/12/1989.

[338] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 19.

[339] Verzadiging nationale markt dwingt brouwers tot export, in: FET, 23/12/1989.

[340] F.L., Vandaag fusioneren Maes en Alken-Kronenbourg, in: FET, 19/8/1988.

[341] Persoonlijk archief Jos Dom, Mededeling aan het personeel van P. Vingerhoets op 30 augustus 1988.

[342] D. VLAM, Belgisch bierboek. Lexicon van de Belgische biermerken en hun brouwers, Rijswijk, 1993, blz. 34.

[343] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 45.

[344] Ib., doc. 60.

[345] W.B., Resultaten Alken-Maes dalen over heel de lijn, in: FET, 7/5/1991.

[346] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 45.

[347] Ib., doc. 100.

[348] Ib., doc. 85.

[349] J. CELS, De brouwers van Alken, Hasselt, 1991, blz. 119.

[350] N.G., BSN-VRB, in: FET, 18/7/1989.

[351] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 45.

[352] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 15.

[353] Ib., blz. 16.

[354] P.D.D., Theo Maes kan kontrole niet konsolideren, in: FET, 24/12/1992.

[355] L.V., Overname Campina moet ook gezondheid van Maes bewijzen, in: FET, 26/3/1988.

[356] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 128.

[357] W.B., Alken-Maes sluit Golding Campina, in: FET, 28/11/1989.

[358] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 15.

[359] J. VERSTAPPEN, Het bier in het volksleven, Brugge, 1977, blz. 167.

[360] W.B., Alken Maes hertekent juridische struktuur, in: FET, 10/2/1989.

[361] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 15.

[362] Maes neemt 50% in Brouwerij De Keersmaeker, in: FET, 21/1/1989.

[363] D.C., Mort-Subite helemaal in handen van Alken-Maes, in: Gazet van Antwerpen, 26/10/2000.

[364] J. CELS, Het mysterie van de geuze, Zellik, 1992, blz. 93-94.

[365] Brouwerij Alken-Maes koopt Eylenbosch, in: FET, 4/11/1989.

[366] W.B., Nieuwe afvullijn van Maes kan 120 000 flessen per uur aan, in: FET, 21/4/1989.

[367] W.B., Resultaten Alken-Maes dalend over heel de lijn, in: FET, 7/5/1989.

[368] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 138.

[369] P. CROMBECQ, Bier jaarboek 1995-1996. Complete gids over de Belgische en Nederlandse bieren, Utrecht-Antwerpen, 1995, blz. 319-320.

[370] Ib., blz. 332.

[371] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 57.

[372] J. CELS, Het mysterie …, blz. 32-35.

[373] P. CROMBECQ, Bier jaarboek …, blz. 284-285.

[374] Ib., blz. 272.

[375] W.B., Resultaten Alken-Maes dalende over heel de lijn, in: FET, 7/5/1991.

[376] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 4.

[377] W.B., Nieuwe afvullijn van Maes kan 120 000 flessen per uur aan, in: FET, 21/4/1989.

[378] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 137.

[379] W.B., Alken-Maes - R&D, in: FET, 22/3/1991.

[380] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 18.

[381] Ib., blz. 19.

[382] Ib.

[383] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 121-122.

[384] Ib., blz. 126.

[385] Mondelinge informatie oud-voorzitter Veteranen, Cois Campaert.

[386] E.D.L., Theo Maes weg bij Alken-Maes, in: FET, 17/11/1993.

[387] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 2.

[388] W.B., Slough hertekent site Alken-Maes, in: FET, 23/2/2002.

[389] V.R.C., Alken-Maes stopt met brouwerij, in: Gazet van Antwerpen, 1/2/2001.