De Zusters van Liefde van Jezus en Maria en het eerste Belgische asiel voor zwakzinnige meisjes: Sint-Benedictus te Lokeren (1887-1921). (Katrien Boone)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Deel II: Sint-Benedictus, asiel voor zwakzinnige meisjes, te Lokeren

 

3.4 Hoofdstuk IV: De inspectie en andere instanties over Sint-Benedictus

 

3.4.1 De overheidsinspectie

 

Uit het hoofdstuk over de Belgische overheid en de zorg voor zwakzinnigen werd duidelijk dat de overheid de gestichten streng controleerde. Het verplicht bijhouden van allerlei registers, waarvan de meeste bij het archiefmateriaal betreffende Sint-Benedictus werden teruggevonden, getuigt van deze dirigistische aanpak. De verschillende instanties die zorgden voor een bijna onophoudelijke controle van de instelling, werden reeds besproken[372]. Het doel van de controle was enerzijds nagaan of de wetten en reglementen in verband met de krankzinnigenzorg werden uitgevoerd en anderzijds ervoor zorgen dat misbruiken werden vermeden. Veel gestichten, zeker Sint-Benedictus met zijn groot aantal behoeftige patiënten, werden trouwens door de overheid gesubsidieerd. Het was de taak van de overheid om na te gaan of dit geld goed werd besteed.

In het stamregister vonden we in ‘Visas et observations’ de frequentie waarmee de inspecterende instanties het asiel bezochten[373].

Deze inspecteurs hadden, ons inziens, een vrij goede verstandhouding met het asiel. Dit leidden we af uit allerlei kanttekeningen in het archiefmateriaal. We zijn ons er wel van bewust dat het memoriaal en het tijdschrift Caritas bronnen zijn met een hoge graad van subjectiviteit.

Leden van de inspectie namen regelmatig deel aan festiviteiten door de congregatie georganiseerd, zoals het jubileum van mère Pacifique op 29 september 1908, waarop ook inspecteur - generaal van de krankzinnigengestichten, Van Schelle, aanwezig was.[374]

Ook het jubileum van mère Idonie werd op 25 juli 1911 met luister in Sint-Benedictus gevierd. Prominenten op dit feestelijk gebeuren aanwezig waren o.a.: Dom, directeur-generaal van het Ministerie van Justitie, Van Schelle, inspecteur-generaal van de Weldadigheidsinstellingen, Schram, procureur des konings van Dendermonde en Verwilghen, hoofd van de arrondissementscommissie. Ook de burgemeester en schepenen van Lokeren, de vrederechter en andere notabelen waren op dit gebeuren uitgenodigd. Op dit feest overhandigde de burgemeester van Lokeren trouwens aan mère Idonie het burgerlijk kruis eerste klas. De verstandhouding van de directie van Sint-Benedictus en de diverse overheden lijkt ons dus opperbest.[375]

Op 4 december 1911 brachten o.a. Carton de Wiart, Minister van Justitie, Dom, directeur-generaal van het Ministerie van Justitie[376] en Van Schelle, inspecteur-generaal van de krankzinnigengestichten[377] een bezoek aan het asiel Caritas te Melle en het asiel Sint-Benedictus te Lokeren. Ze werden ontvangen door baron de Kerchove-Exaerde, gouverneur van Oost-Vlaanderen en Algemene overste Van Rechem van de Zusters van Liefde. In de namiddag werd de delegatie door de idiote en achterlijke kinderen van Lokeren feestelijk onthaald. Carton de Wiart had mère Idonie toen aangesproken met: ’Votre établissement est un modèle d’ordre et de propreté, mais surtout un vivant example d’amour envers les déshérités de ce monde. Pour accomplir, comme vous le faites, une telle oeuvre, il faut avoir le coeur d’une mère, je dirai mieux encore, il faut avoir l’âme d’une Soeur de charité.’De katholieke regering was de zusters, ons inziens, heel genegen.[378]

Dr. Ley[379] was in zijn kritiek in 1899 op de Belgische krankzinnigengestichten vrij mild voor Sint-Benedictus[380]. De uitspraken van Dr. Ley werden besproken in het eerste deel van deze scriptie[381]. Zoals vermeld had hij vooral kritiek op het bedenkelijk niveau van de opleiding van het personeel. Dr. Ley werd na de Eerste Wereldoorlog inspecteur van de krankzinnigengestichten. Volgens het memoriaal bezocht hij in die hoedanigheid in 1920 het asiel Sint-Benedictus. De zuster-dagboekschrijfster was opgelucht dat hij tevreden leek. Waarschijnlijk was de man niet zo gemakkelijk om de tuin te leiden[382]. Hij kwam trouwens vaak onaangekondigd op inspectie[383].

In het verslag van een bijeenkomst van de leden van de Société de Médecine Mentale van 28 april 1900[384] over het onderwijs aan achterlijke en idiote kinderen, weerlegde Dr. Lentz[385] de kritiek op de Belgische gestichten van Dr Ley. In zijn betoog vermeldde Lentz over Sint-Benedictus: ‘Je connais particulièrement le petit établissement de Lokeren, eh bien, je souhaite que les pays environnants en possèdent beaucoup de pareils: on y fait peu d’ostentation et surtout peu de réclame, mais on y fait en revanche de la bonne besogne, et de la besogne qui par ses résultats pratiques supporte certainement la comparaison avec celle des établissements similaires des autres pays.’

Leden van de gemeenteraad van Anderlecht bezochten op 27 december 1911 Sint-Benedictus om de situatie van door de gemeente Anderlecht geplaatste patiënten na te gaan. Zij concludeerden dat de patiënten zeer goed werden verzorgd en dat het jammer was dat er zo geen instelling voor jongens bestond[386]. De instelling van de Broeders van Liefde voor minderjarige mannelijke krankzinnigen te Manage bestond nochtans sinds 1892.

Tijdens de oorlogsjaren verleenden de zusters onderdak aan de procureur des konings en de vrederechter van Dendermonde. De vrederechter en zijn vrouw keerden, na een verblijf van enkele dagen in Nederland, naar Lokeren terug, ‘want het is nergens beter dan bij mère Idonie’[387].

Een verslag over de gebeurtenissen in het asiel te Lokeren tijdens de Eerste Wereldoorlog citeert een aantal bezoekers die zich interesseerden voor de werking van Sint-Benedictus:’ M. et Mme Carton de Wiart, le Comité d’Inspection des asiles de Saint-Nicolas, les directeurs des colonies de Lierneux et Gheel.’[388] In dit verslag lezen we dat ‘de inspectie bij elk nieuw bezoek verheugd was over de vooruitgang die de patiënten boekten’. Waarschijnlijk moeten deze loftuitingen gerelativeerd worden, maar ze laten alleszins een gunstige indruk na ...

We vonden bij de jaarverslagen een brief uit 1919 van arrondissementscommissaris Verwilghen, vol lof over Sint-Benedictus, mère Idonie, mère Pacifique en de in Sint-Benedictus gebruikte methodiek[389].

Dit zijn enkele kanttekeningen van de inspecterende instanties in dienst van de overheid waaruit we voorzichtig durven afleiden dat de reputatie van Sint-Benedictus zeker niet negatief was. Wel leidden we uit het memoriaal af dat de inspecties strakker en veelvuldiger werden vanaf 1919.[390] Ook de onderwijsinspectie kwam toen regelmatig op bezoek. In 1912 was immers felle kritiek geuit door de onderwijsinspecteur van Aalst op de opleiding van het personeel werkzaam in Sint-Benedictus[391].

 

3.4.2 De buitenlandse delegaties

 

Verschillende buitenlandse delegaties kwamen - uit interesse of nieuwsgierigheid - het asiel inspecteren. Ook in mentaal gehandicapten geïnteresseerde wetenschappers brachten een bezoek aan Sint-Benedictus.

We geven een kort overzicht van wat deze (buitenlandse) onderzoekers over het asiel te vertellen hadden.

In 1905 bezochten Engelse dokters de instelling te Lokeren. De Minister van Justitie, De Latour[392], verwittigde de directrice van het asiel van de komst van de Engelse commissie. Op 30 mei 1905 ontving de directrice een brief van de minister dat ‘La commission anglaise pour la protection et la surveillance des faibles d’esprit’ de instelling bedankte voor de ontvangst tijdens hun bezoek aan Sint-Benedictus.[393]

In 1906 werd het asiel geïnspecteerd door een Deense commissie (o.a. een dokter, iemand van het ministerie en een architect). Ook het Deense rapport over het asiel te Lokeren was positief. Sint-Benedictus werd beschouwd als ‘ le type, l’idéal du genre’[394].

In 1907 bracht een Zweedse onderwijzeres van achterlijke kinderen, Karin Ekwell, in opdracht van de Zweedse regering een bezoek aan Lokeren. Zij bezocht in juni 1912 voor een tweede maal het asiel, ditmaal vergezeld van Maria Almovist, een andere Zweedse onderwijzeres. Hun impressies over Sint-Benedictus verschenen in een Zweeds tijdschrift’Nyt Tidsskrift for abnormvasent’[395]. De Zweedse onderwijzeressen waren vol lof over het asiel[396].

 

3.4.3 Andere bezoekers aan Sint-Benedictus

 

Ook Belgische wetenschappers visiteerden het asiel. In april 1909 bracht de directrice van het doofstommeninstituut van Antwerpen een bezoek aan Sint-Benedictus.

Op 28 februari 1910 werd het asiel geïnspecteerd door de geneesheer-directeur van de provinciale kolonie van Lierneux. De arts bedankte de directrice om de goede ontvangst en drukte zijn bewondering uit voor de zorgen die ze aan de ‘arme kinderen’ gaf en de goede resultaten die ze bereikte[397]. Ook de geneesheer-directeur van de kolonie van Geel kwam op inspectiebezoek naar Lokeren. Deze inspecties waren waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de overheid er allang op aandrong om zoveel mogelijk patiënten naar deze publieke kolonies over te plaatsen. In 1908[398] gaf de Minister van Justitie aan de directrice van Sint-Benedictus de instructie om samen met de arts te onderzoeken welke patiënten bekwaam zouden zijn om naar Geel of Lierneux overgebracht te worden, want de instelling zat boven het toegelaten aantal patiënten. De opname van nieuwe patiënten moest daarom waarschijnlijk stopgezet worden[399]. De directrice antwoordde[400] dat er al patiënten naar de kolonies zijn gestuurd, maar dat veel patiënten de reglementaire leeftijd niet hadden bereikt en dat de ouders zich vaak tegen deze transfers verzetten. In 1909 wees de Minister van Justitie de directrice er opnieuw op dat een circulaire van december 1896 de artsen ertoe uitnodigde om zoveel mogelijk krankzinnigen naar een kolonie over te brengen. Dit voorschrift was volgens de minister uit het oog verloren aangezien er zo weinig transfers naar Geel en Lierneux waren. Nochtans was het in het belang van de patiënten om te profiteren van het familiaal regime in een kolonie in plaats van in een asiel opgesloten te zijn. Het zou ook een oplossing zijn voor de overbezetting van zoveel gesloten asielen. Hierdoor zouden het asiel vlug weer het reglementair aantal bereiken, vervolgde de brief. [401] Het dertiende rapport van de inspectie over de toestand van de krankzinnigeninstellingen in België benadrukte ook al het belang van de publieke kolonies.[402] Uit de patiëntendossiers blijkt dat vooral in de periode 1908-1912 sporadisch patiënten naar de publieke kolonies werden overgeplaatst[403].

In 1911 kwam Dr. Heymans van de rijksuniversiteit Gent de instelling bezoeken in verband met zijn studie over tbc.

In 1920 kwam de directeur van het asiel van Oostduinkerke het asiel bezichtigen, volgens de zuster-dagboekschrijfster was hij meer gecharmeerd van Sint-Benedictus dan van het Strop van de Broeders van Liefde[404].

Op 29 oktober 1920 kwam Dr. Decroly[405] naar een patiënte informeren. Hij woonde de gymlessen bij. De leerlingen zongen ook voor hem. Hij verliet tevreden het asiel[406].

In november 1920 kwamen twee zusters uit Kortrijk op bezoek. Ze waren gezonden door Dr. Glorieux, inspecteur-generaal voor de krankzinnigengestichten, omdat ze een nieuwe taak op zich wilden nemen: het verzorgen van niet-opvoedbare abnormale jongens[407].

Ook deze bezoekers leken vrij tevreden over de werking van het asiel.

 

3.4.4 De reacties van de ouders van de patiënten

 

We beseffen dat het heel delicaat is om te proberen weer te geven hoe de ouders over de instelling waar hun kind was opgenomen, dachten. Onze informatie hierover is beperkt en subjectief. We baseerden ons op brieven die we sporadisch in patiëntendossiers vonden en we mogen niet uit het oog verliezen dat de meeste kinderen uit een sociaal behoeftig milieu kwamen. Veel ouders konden amper lezen en schrijven.

De brieven waren meestal van ‘tevreden’ ouders (of familie). De ouders schreven in hun ‘bedankingsbrief’ dat ze de directrice bedankten voor de goede zorgen, maar dat het kind thuis nodig was om mee te helpen in het huishouden. Een ouder voegde eraan toe dat hij aan zijn vrouw verteld had dat Sint-Benedictus goed georganiseerd was.

De ouders drongen er regelmatig op aan om het kind naar huis te laten gaan, zeker wanneer de gezinssituatie was veranderd en elke hulp onmisbaar was. Een vader schreef dat zijn dochter niet terug naar het asiel kon komen ‘want ze heeft dikke voeten en kan haar schoenen niet aandoen’. De moeder van Marie N[408]. schreef dat haar in het Weldadigheidsbureau was verteld dat de overste van het asiel nu ‘baas’ was over haar kind. Maar ze had het meisje nodig, nu haar oudste dochter was overleden. Een andere moeder wilde haar kind terug omdat haar man steeds zieker werd.[409] De familie (oom en tante) van een weesmeisje vroeg het kind terug opdat het meisje kon ingeschakeld worden bij het werk op het land. Ze zouden erop toezien dat het kind niet verleid zou worden, zo vervolgde de brief.[410] Anderzijds smeekte een vader erom zijn kind (zwaar idioot) van bijna vier jaar toch te laten opnemen in het asiel, want zijn vrouw was zwaar ziek[411]. In dit verband vonden we een eigenaardige brief in het dossier van Elisabeth M.[412] uit Pâturages. Lieven D. schreef aan de directrice van Sint-Benedictus dat hij een kind (Elisabeth) had opgevoed dat door haar broer gestolen was opdat zij voor hem zou gaan bedelen. Het meisje werd opgepakt in Antwerpen en opgesloten in Ruiselede. Deze vermoedelijke ‘pleegvader’ van Elisabeth schreef, op aanraden van de directeur van Ruiselede, naar de directrice van het asiel van Lokeren om zijn pleegkind terug te krijgen. De pleegvader beloofde naar Onze-Lieve-Vrouw te Bergen en naar Lourdes in Oostakker te gaan indien hij het kind zou terugkrijgen. De brief was een ware smeekbede, maar tevergeefs. Elisabeth keerde niet naar haar ‘pleegvader’ terug. Ze was twaalf jaar toen ze op 4 juli 1892 in Sint-Benedictus werd opgenomen. Eerder was ze al in Ruiselede en in Beernem opgenomen. Ze was onzindelijk en vertoonde bizarre handelingen. Zo liep ze ’s nachts in haar hemd door de slaapzalen. De diagnose van Van Neste was idiotie en de prognose ‘incurable’. In haar dossier lazen we ook dat de vertrouwelijke gegevens van haar ‘familie’ volledig fout waren. Dit wijst erop dat de diverse directies en artsen van de instellingen de brief van haar ‘pleegvader’ niet vertrouwden. Elisabeth werd niet naar haar familie teruggestuurd. Ze verbleef nog tien jaar in Sint-Benedictus. Ze was goed voor huishoudelijk werk, maar de laatste jaren van haar verblijf in Sint-Benedictus werd ze ‘onhandelbaar’, zo lezen we in haar dossier. Op 10 juni 1902 werd Elisabeth naar Ieper overgebracht. Werd het kind in 1892 door haar ‘familie’ misbruikt om als bedelaar te fungeren? Een eigenaardig verhaal, vonden we.

Of de ouders nu écht tevreden waren over het asiel of alleen maar bedankten in de hoop hun kind terug te krijgen, konden we uit dit beperkt bronnenmateriaal niet afleiden.

Van de weinige kostgangers in het asiel hebben we bijna geen persoonlijke brieven gevonden. De rijkere families bedankten de zusters met bij voorbeeld schenkingen. In het memoriaal werd een gift van de familie R. aan de kapel van de zusters vermeld ‘uit dankbaarheid wegens de goede zorgen voor de kleine Josephine’. [413] In het memoriaal lezen we ook dat er een ‘gala-begrafenis’ voor een ‘pensionnaire’ werd gehouden.

 

3.4.5 Gesprek met Zuster Vera

 

Aangezien deze scriptie de periode van Sint-Benedictus als asiel, dus vanaf 1887 tot 1921, behandelt, was het onmogelijk om een zuster werkzaam in het asiel zelf te interviewen. Zuster Vera was vanaf de jaren 1950 werkzaam in het medisch-pedagogisch instituut in Lokeren. Van 1950 tot 1977 werkte ze er als onderwijzeres, eerst in de lagere school, later in de beroepsschool. Aan de hand van een gesprek met haar probeerden we toch een duidelijker beeld te krijgen van het reilen en zeilen in Sint-Benedictus.

Zuster Vera vertelde dat de kinderen werden ingedeeld in afdelingen volgens leeftijd en verstandelijk vermogen. Ook de epileptici vormden een aparte afdeling. Elke afdeling bestond uit een vijftigtal kinderen die werden begeleid door 3 à 4 ‘opvoedsters (zusters en/of lekenhelpsters). De kinderen droegen per afdeling hetzelfde uniform (met gekleurde haarstrik), elke afdeling had een uniform in een ander kleur. Iedere afdeling had een eigen naaikamer, badkamer, slaapzaal, refter en recreatiezaal, linnenkamer. Het linnen was getekend met de naam (bv. Sint-Joseph, Sint-Benoît) [414] van de desbetreffende afdeling. De activiteiten, bij voorbeeld uitstapjes, gebeurden ook per afdeling. Voor het onderricht werden de afdelingen nog eens in kleinere klasjes (10 à 20 kinderen) onderverdeeld.

Toen Zuster Vera in de instelling werkte, waren de zwaarst mentaal gehandicapte kinderen, de ‘gâteuses’, niet meer in de instelling aanwezig. Zij waren, sinds de omschakeling van het asiel in een M.P.I., naar Sint-Denijs-Helkijn overgebracht.

Zoals bleek uit het populatieonderzoek werden er in Sint-Benedictus, zeker vóór 1920, weinig gerechtskinderen opgenomen. Toen zuster Vera in de instelling werkte, was er een grote afdeling gerechtskinderen. Ze herinnerde zich nog een kinderrechter uit Kortrijk die regelmatig met zijn vrouw de door hem geplaatste kinderen kwam bezoeken. Hij was heel begaan met die kinderen en nam ze regelmatig mee op uitstap, soms zelfs een dagje naar zee. Voor die meisjes was dit een extraatje, ze keken echt uit naar dit bezoek. Op de vraag waarom deze kinderen in de instelling waren opgenomen, antwoordde zuster Vera dat dit vertrouwelijke informatie was. De zusters, die deze kinderen begeleidden, werden niet op de hoogte gesteld van de reden tot opname. Maar volgens zuster Vera werden er soms twee of meer kinderen uit één gezin tegelijk opgenomen, dat wijst erop dat er iets mis was met de gezinssituatie. Deze kinderen kregen ook geen bezoek van ouders of familie, terwijl de ouders van de andere kinderen elke maand op bezoek kwamen. De gerechtskinderen ontvingen na hun beroepsopleiding in de instelling een getuigschrift van de huishoudschool en konden later een zelfstandig leven opbouwen.

Zuster Vera vertelde dat de orde in elke afdeling werd gehouden door lekenhelpsters, die zelf vroeger leerlingen waren geweest. Deze lekenhelpsters konden goed met de kinderen omgaan en hielpen de zusters bij het toezicht houden en het helpen van de kinderen. Toen Zuster Vera in het instituut aankwam, werkte er bij voorbeeld de 50-jarige J., die zelf als kind in Sint-Benedictus was opgenomen. Deze alleenstaande vrouwen waren blij in hun vertrouwde omgeving te kunnen blijven of durfden het niet aan om aan gewone maatschappelijke leven deel te nemen. Zij bleven heel hun leven in de instelling. Volgens zuster Vera waren deze ex-patiënten tevreden bij de zusters. Zij kregen kost en inwoon en eventueel een kleine vergoeding.

De zusters sliepen bij de kinderen in de slaapzaal. De kinderen hadden een open slaapzaal en de zuster-surveillante sliep in een ‘chambrette’, in die slaapzaal.

Ook de onderwijzeressen sliepen in de instelling, zij werden betaald door de congregatie, maar moesten een deel van hun wedde afstaan omdat ze in de instelling woonden. Zuster Vera bevestigde dat ze Clara Galle, lerares in Sint-Benedictus sinds 1907, had gekend. Clara Galle was twintig jaar in 1907 en moet dus meer dan 60 jaar geweest zijn toen Zuster Vera haar ontmoette.

Zuster Vera vertelde dat de zusters regelmatig cursussen volgden bij de Broeders van Liefde om de methode van Ebergiste De Deyne aan te leren. Ook in Lokeren gingen gemeenschappelijke studiedagen door.

Dr. Van Neste heeft zuster Vera nooit gekend, maar ze had wel veel goeds over hem gehoord. Hij stond in aanzien bij de zusters. Ze vertelde dat het huis van Van Neste dat uitkwam op de tuin van de instelling, later door de congregatie werd gekocht. Daar werden dan ook kinderen ondergebracht.

Zuster Vera beaamde dat er een soort apotheek, met een zuster-verpleegster aan het hoofd, aan de instelling was verbonden. Het was meer een medicamentendepot, want de zuster had zeker niet het diploma van apotheker.

Zuster Vera was het met onze veronderstelling eens dat de zusters waarschijnlijk de grootste inbreng hadden bij het begeleiden en opvoeden van de kinderen. Ze verzuchtte dat die eerste periode heel zwaar moet geweest zijn voor de zusters omdat er toen nog heel zwaar gehandicapte kinderen in het asiel waren opgenomen. De zusters waren dag en nacht met de kinderen bezig, vertelde ze. Zuster-overste keek er nauwlettend op toe dat de kinderen goed gevoed en verzorgd gekleed waren. Zuster Vera had veel goeds gehoord over één van de eerste oversten van Sint-Benedictus, zuster Idonie.

Op onze vraag of de zusters in zo een zware werkomstandigheden niet in conflict kwamen met de Regel, antwoordde zuster Vera dat er inderdaad soms door oudere zusters werd gewaarschuwd om zich niet te veel aan de kinderen te hechten.

 

3.4.6 Besluit

 

Als we al deze reacties op de werking van Sint-Benedictus overlopen, krijgen we een vrij positieve indruk, zowel van de inspectie als van de andere (buitenlandse bezoekers) uit.

We durven ons er echter niet over uit te spreken of de ouders ‘tevreden’ waren met de plaatsing van hun kind in Sint-Benedictus.

We denken ook dat de zusters met de beste bedoelingen, weliswaar vanuit hun religie en volgens de vereisten van de Regel, hun patiënten poogden op te voeden tot zo maatschappelijk bekwaam mogelijke katholieke volwassenen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[372] Zie Deel I, Hoofdstuk II, over de richtlijnen van de overheid in verband met intern beleid en algemene organisatie in de periode tot 1920.

[373] Zie Deel I, Hoofdstuk II, over de registers en statistieken.

[374] Caritas, 1908, p. 84.

[375] Caritas, 1911, p. 107.

[376] H. Dom was erelid van de Société de Médecine Mentale vanaf 25 november 1911.

[377] Van Schelle was erelid van de Société de Médecine Mentale vanaf 31 oktober 1896.

[378] Caritas 1912, p.6.

[379] Dr. Ley was arts aan de school voor bijzonder onderwijs te Antwerpen en later hoofdgeneesheer van het asiel te Fort Jaco te Ukkel.

[380] Bulletin de la Société de Médecine Mentale en Belgique, 1899, p. 409.

[381] Zie Deel I, Hoofdstuk II, België, een laatkomer wat zwakzinnigenzorg betreft?

[382] Op 11 april 1920 bracht Dr. Ley een bezoek aan de instelling te Lokeren. Hij verliet het asiel ‘satisfait’, Journal de Saint-Benoît, 1920, AZLJM., Fonds Lokeren.

[383] ‘A 7 1/2 h. Mr. Ley est annoncée! Il vient inspecté les dortoirs, et part satisfait.’ Journal de Saint-Benoît, 2/9/1921, AZLJM., Fonds Lokeren.

[384] Bulletin de la Société de Médecine Mentale en Belgique, 1900, p.125.

[385] Dr Lentz was geneesheer-directeur in het staatsgesticht te Doornik.

[386] Extrait du Bulletin communal de la commune d’Anderlecht, nr. 7, de 1911, Caritas, 1912, p. 27-28.

[387] Journal de Saint-Benoît, 1914, AZLJM., Fonds Lokeren.

[388] Anima Una, Les Soeurs de la Charité pendant la guerre, 1914-1918, p. 231-235.

[389] Jaarverslagen voor de overheid, 1919, AZLJM., Fonds Lokeren.

[390] ‘Visite de Mr. le Président du Comité d’Inspection. Ce bon Monsieur a prévenu notre bonne Mère qu’une dame-inspectrice viendrait dorénavant voir nos enfants. Il paraît que toutes les inspections seront rigoureuses en fréquentes.’, Journal de Saint-Benoît, 13 december 1919, AZLJM., Fonds Lokeren.

[391] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over de opleiding van de zusters en het personeel werkzaam in Sint-Benedictus.

[392] Brief van 14 april 1905 van de Minister van Justitie aan de directrice van Sint-Benedictus, Correspondances Ministerielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[393] Brief van 30 mei 1905 van de Minister van Justitie aan de directrice van Sint-Benedictus, ibidem.

[394] Caritas, 1908, p. 84.

[395] Nyt tidsskrift for abnormvasent, nr. 3, 1913, in AZLJM., G.A., 9.2.2.Lokeren 3.1.Een vertaling van dit artikel vonden we in Caritas, 1913, p; 78-81.

[396] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over hygiëne en lichamelijke verzorging.

[397] Brief van 2 maart 1910 van de directeur van de kolonie van Lierneux aan de directrice van Sint-Benedictus, Correspondances Ministrielles, originele losse brieven AZLJM., Fonds Lokeren.

[398] Brief van 29 augustus 1908 van de Minister van Justitie aan de directrice van Sint-Benedictus, ibidem.

[399] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over het materiële aspect.

[400] Brief van 8 september van de directrice van Sint-Benedictus aan de Minister van Justitie, ibidem.

[401] Brief van 26 november 1909 van de Minister van Justitie aan de directrice van Sint-Benedictus, Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[402] Zie Deel II, Hoofdstuk I, over de positie van de gestichtsarts op het einde van de 19de eeuw.

[403] Het is heel moeilijk om exact weer te geven hoeveel patiënten naar de kolonies werden overgebracht. De bestudeerde dossiers vermeldden niet altijd naar waar de patiënten overgeplaatst werden en we hebben maar een beperkt aantal dossiers kunnen doornemen.

[404] Journal de Saint-Benoît, 26 oktober 1920, AZLJM., Fonds Lokeren.

[405] Zie Deel I, Hoofdstuk II, Protagonisten in de zwakzinnigenzorg eind 19de-begin 20ste eeuw.

[406] Ibidem.

[407] Ibidem.

[408] Patiëntendossier van nr. 602, 1897, AZLJM., Fonds Lokeren.

[409] Patiëntendossier van nr 1386, 1907, ibidem.

[410] Patiëntendossier nr. 1375, 1907, ibidem.

[411] Patiëntendossier van nr. 2613, 1921, ibidem.

[412] Patiëntendossier van nr. 216, 1892, ibidem.

[413] Journal de Saint Benoît,1902, AZLJM., Fonds Lokeren.

[414] Na de overbrenging van de idiote kinderen naar Sint-Denijs-Helkijn (25 september 1921) bestond de instelling uit 10 afdelingen:

- Ange Gardien met kinderen van 3 tot 7 jaar

- Notre Dame met kinderen van 8 tot 10 jaar

- Sainte Famille met debielen en pedagogisch verachterden van 10 tot 18 jaar

- Saint Benoît met imbecielen van verschillende leeftijden

- Saint-Louis met jonge epileptici

- Saint-Joseph met gerechtskinderen van 14 tot 21 jaar

- Saint-Antoine met zwaar imbeciele kinderen

- Providence voor de zieke kinderen

- Villa voor betalende kostgangers van alle leeftijden

- Een weinig en soms helemaal niet bevolkte afdeling voor tuberculeuze kinderen (Saint-Elisabeth)

Zie H. Scheire, op.cit. p. 56. We durven niet stellen dat deze afdelingen integraal gelijk waren aan de afdelingen in Sint-Benedictus vóór 1921. Waarschijnlijk werden een deel van deze benamingen (Saint-Elisabeth, Sainte Famille, Notre Dame vonden we in de bronnen terug) toen al gebruikt maar de specifieke samenstelling van de populatie ervan hebben we niet kunnen terugvinden.