Het politiek leven te Lokeren tijdens het interbellum (1918-1940). (Vicky T'Jampens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1. Schets van Lokeren voor 1919.

 

1. Algemene situatie in België.

 

Op 4 augustus 1914 vielen de Duitse troepen België binnen en het duurde niet lang vooraleer bijna het hele grondgebied was bezet. Honderdduizenden vluchtelingen trokken naar Nederland, Frankrijk en Engeland. In november 1914 stabiliseerde het front zich aan de IJzer. Intussen had de regering Brocqueville zich teruggetrokken in de Franse havenstad Le Havre. De koning bleef bij zijn troepen op het kleine restje onbezet grondgebied. Tengevolge van de Duitse inval ontstond er een fel patriottisme; de politieke tegenstellingen maakten plaats voor de godsvrede tussen de partijen en voor een geest van nationale unie[5].

 

De aanslepende oorlog liep toch nog onverwacht snel af. In de zomer van 1918 bracht het geallieerde offensief beweging in het front en op 11 november zag het Duitse opperbevel zich verplicht een wapenstilstand te ondertekenen, die neerkwam op een onvoorwaardelijke capitulatie. Over het algemeen had de oorlog de ideeën van politieke en sociale gelijkheid geradicaliseerd en het bewustwordingsproces van de massa versneld[6].

 

 

2. Politiek leven te Lokeren.

 

Een van de belangrijkste objectieven van een politieke stroming op lokaal vlak is voet aan wal zetten in het stadsbestuur. Vanaf 1890 werd de machtspositie van de Lokerse liberalen overgedragen aan de katholieke stroming. Deze laatsten konden hun monopolie tot 1914, het begin van wereldoorlog I, standhouden. De verpletterende katholieke meerderheid in het Lokers stadsbestuur betekende niet dat de oppositie van het politiek plan verdween. Zij was nog steeds aanwezig en alhoewel ze een behoorlijk aantal kiezers vertegenwoordigde kon zij als gevolg van het bestaande kiessysteem, met name het meerderheidsstelsel, niet doorbreken. Pas in 1903 slagen de liberalen te Lokeren erin opnieuw 2 zetels in de gemeenteraad te bemachtigen[7]. Tijdens de periode 1890-1914 doorbreken de katholieken dus elke politieke tegenstand en werd er na de verkiezingen telkens een bijna homogeen katholiek gemeentebestuur aangesteld. De katholieke stroming te Lokeren kende een nooit geziene ontwikkeling[8].

 

Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen voor de eerste wereldoorlog, op 15 oktober 1911, hadden de progressieve liberalen opnieuw contact gezocht met de socialisten. Niettegenstaande de moeilijkheden die ze hiermee in hun partij ontketenden, was de kiescampagne van het kartel bijzonder hevig en volledig afgestemd op hun eis voor algemeen enkelvoudig stemrecht. In katholieke hoek verliep de voorbereiding op de gemeenteraadsverkiezing uitermate rustig. Op 15 oktober 1911 werden de katholieke kandidaten opnieuw met ruime meerderheid verkozen[9].

 

De laatste vooroorlogse parlementsverkiezingen hadden plaats op 24 mei 1914. Het land van Waas had recht op vier volksvertegenwoordigers. In verband met de senaatsverkiezingen had het arrondissement Sint-Niklaas toenadering gezocht met het arrondissement Dendermonde. Beide besloten zich inzake senaatsverkiezingen samen te smelten. Samen hadden ze recht op vier senatoren[10].

Bij die laatste vooroorlogse parlementsverkiezingen hadden de katholieken schrik hun parlementaire meerderheid te verliezen, omdat de invoering van de persoonlijke dienstplicht (1913) en de sociale wetgeving een verzwaring van de belastingen met zich hadden meegebracht. De verkiezingen zelf stonden in het teken van de militaire en onderwijspolitiek van de regering, terwijl de oppositie streefde voor het algemeen enkelvoudig stemrecht. Liberalen en socialisten trokken afzonderlijk ten strijde, omdat het kartel van 1912 niet de verwachte resultaten had opgeleverd. Ook nu bleef na de verkiezingen de toestand onveranderd: drie katholieken werden tot volksvertegenwoordiger herkozen, namelijk Raemdonck, Nobels en Van Brussel, samen de met liberaal Jan Persoons[11].

 

De laatste samenkomst van de gemeenteraad voor de eerste wereldoorlog vond plaats op 10 augustus 1914. Hierna werd de stad bestuurd door het college van burgemeester en schepenen: meer bepaald door de katholieke burgemeester Raemdonck, en de katholieke schepenen Blancquaert, Vanneste, Goedertier en De Pesseroey. Zij werden nog bijgestaan door de stadssecretaris Klein. De provincies Oost- en West-Vlaanderen behoorden tot het etappengebied en de bevoegdheid hierover lag aldus bij de militaire overheid. Er grepen weinig veranderingen plaats op lokaal gebied. Lokeren was wel goed bewaakt omwille van haar centrale ligging. In de maand september slaat de katholieke burgemeester dan op de vlucht naar Nederland[12]. Op 10 oktober werd August Raemdonck dan ook uit zijn functie van burgemeester ontheven tengevolge van zijn afwezigheid. Op 28 oktober kwam het schepencollege voor de eerste maal terug bij elkaar, zonder Raemdonck en De Pesseroey, die beiden in Nederland verbleven. De Pesseroey keerde wel terug en hernam zijn schepenambt op 20 november 1914. De herneming van de gemeenteraadszittingen vond plaats op 31 oktober 1914. Op 16 november 1914 werd Herbert aangesteld tot nieuwe burgemeester. Men kan hier verschillende motieven voor aanduiden: zijn ervaring als voorzitter van de werkrechtersraad, zijn kennis van de Duitse taal en zijn snelle terugkeer naar Lokeren na het bombardement. Bovendien hadden andere katholieke schepenen en raadsleden dit ambt geweigerd. In augustus 1917 volgde dan het ontslag van burgemeester Herbert, officieel omwille van gezondheidsredenen. In realiteit hadden er zich enkele incidenten afgespeeld die zijn relatie met de lokale Kommandatur had ontwricht. Eduard Vanneste nam de taak van dienstdoend burgemeester op zich tot 22 november 1918. Zijn schepenambt werd ingenomen door raadslid Lerno. De katholieke partij had het minst last van de oorlog, maar ook de liberalen voerden geen oppositie en maakten zich eveneens nuttig in de lokale hulpverlening.

 

Het einde van de bezetting bracht enorme problemen met zich mee. In de eerste plaats had men te maken met een overbevolking van de stad, veroorzaakt door vluchtelingen (voornamelijk van het front) en Duitse soldaten. Ten tweede waren er ook grote veiligheidsproblemen. 11 november 1918 luidde het definitieve einde van wereldoorlog één in. De eerste zorg van de burgemeester was het in de hand houden van de bevolking door ervoor te zorgen dat de openbare orde en de veiligheid op punt werden gesteld. Het einde van de oorlog bracht tevens de terugkeer van August Raemdonck en de politieke tegenstellingen met zich mee[13].

 

Tijdens de bezetting vervulden stadsbestuur en burgemeester een belangrijke rol: ze vervulden de functie van bemiddelaar tussen het volk en het lokale Duits bestuur. De Lokerse raadsleden en burgemeester waren afhankelijk van de inschikkelijkheid van de lokale commandant. Voor een deel van de bevolking vervaagde echter de functie van het stadsbestuur en werd het als een verlengstuk van het Duitse bestuur beschouwd. Op politiek gebied was er een consensus tussen de partijen. Van augustus 1914 tot oktober 1918 werden politieke twisten aan de kant geschoven en maakten ze plaats voor eensgezindheid. Katholieken en liberalen vervulden in de eerste plaats bestuurlijke functies en maakten zich verdienstelijk in verschillende hulpinstellingen. Alleen de socialisten durfden tijdens deze periode kritiek geven op de werking van het stadsbestuur[14].

 

 

3. Sociaal-economische situatie te Lokeren.

 

Op het einde van de 18de eeuw begint de textielnijverheid te Lokeren een belangrijke plaats in te nemen. Vlas en hennep waren de gewassen die zeer veel geteeld werden in deze streek. Ze waren in de eerste plaats de bron voor de huisnijverheid: in bijna alle huizen werden deze grondstoffen gehekeld, gesponnen tot garen en zelfs geweven. In een latere periode werd vlas en hennep ingevoerd door handelaars, die ze dan ter bewerking uitbesteden aan thuiswerkers. In het midden van de 19de eeuw ontstond de haarsnijderij en de hoedenmakerij. Deze industrie bewerkte vellen van hazen en konijnen om ze aan te leveren aan de hoedennijverheid. De meer dan dertig haarsnijderijen stelden ooit een groot deel van de Lokerse arbeidersklasse te werk. De vellenbewerking gebeurde in eerste instantie weer langs de huisvlijt om en schiep ellendige levensvoorwaarden[15].

 

Kenmerkend op industrieel vlak te Lokeren tijdens de tweede helft van de 19de eeuw is de snelle opkomst en de overheersende positie van de spinnerijen wat de werkverschaffing betreft. Door hun sterk gemechaniseerd karakter vormden zij tijdens deze periode de kern van de Lokerse industrie[16]. De kinderarbeid tierde dan ook welig.

 

Het merendeel van de bevolking was echter nog steeds actief in de primaire sector: de landbouw. De landbouw was in deze provinciestad overwegend traditioneel, waarbij de kleine landbouwuitbating het dominerende type was (dit was zo voor 70% van de bedrijfjes); als gevolg daarvan was de landbouwbevolking omvangrijk. De primaire sector was hier voornamelijk afgestemd op de graanteelt. Door het overwicht van de in de landbouw actieve bevolking en de geringe afvloei van de plattelandsbevolking naar de industriële sectoren was Lokeren, niettegenstaande de opmars van de industrie, nog overwegend agrarisch[17].

 

Om de (industriële) economische geschiedenis van Lokeren te begrijpen mag niet voorbij gegaan worden aan de ligging van de stad aan de toenmalige drukke verkeersader de Durme, die de stad met de Schelde verbond. Lokeren was in die tijd een draaischijf voor een belangrijk handelsverkeer met alle Vlaamse steden. In 1827 werd het graven van het zeekanaal Gent-Terneuzen voltooid. Dit feit zou de Durme in de toekomst een zware slag toebrengen. Om de verbinding met de Moervaart te regelen werd immers ook een sluis op de rechteroever gebouwd, namelijk te Rodenhuize. Dit betekende voor de Durme een levensgevaarlijke aderlating, doordat haar hydrografisch bekken plots zeer sterk werd verkleind. De rivier werd afgesneden van haar bronnen en beroofd van haar bovendebiet. Dit feit ligt aan de basis van een verzandings- en aanslibbingproces dat met de jaren acuter zou worden en rechtstreeks veroorzaakt werd door het gebrek aan evenwicht tussen eb en vloed. Te Lokeren volgde men met grote bezorgdheid de geleidelijke verkommering van de Durme. De stad dankte immers zijn bloei aan zijn ligging op de rivier. Daarom was Lokeren ook uitgegroeid tot een belangrijke provinciestad. Tot na wereldoorlog I behield de Durme haar welvaartsscheppend karakter. Daarin zou nochtans spoedig verandering komen, met zowel gevolgen voor de scheepvaart en voor de afwatering van de Durmestreek[18]. Het was dan ook diezelfde rivier die, na de rechtrekking ervan, van 1925 tot 1955 regelmatig het centrum en alle omliggende dorpen onder water zette en voor veel ellende onder de bevolking heeft gezorgd[19]. Hier komen we later in dit exposé nog op terug.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[5] GERARD (E.).  De katholieke partij in crisis.  Partijpolitiek leven in België (1918-1940).  Leuven, Kritak, pp. 57-80

 

[6] Ibid., pp. 57-80

 

[7] VAN DEN DURPEL (V.).  Partijpolitiek in een provinciestad.  De Katholieke stroming te Lokeren tussen 1870-1914.  Onuitgegeven licentiaatverhandeling, RUG, 1984, pp. 72-73

 

[8] Ibid., p. 88

 

[9] Ibid., p. 96

 

[10] Ibid., p. 64

 

[11] Ibid., p. 70

 

[12] VAN DRIESSCHE (S.).  Lokeren bezet tijdens de eerste wereldoorlog.  Onuitgegeven licentiaatverhandeling, RUG, 1999, pp. 3-25

 

[13] Ibid.  pp. 26-31

 

[14] Ibid.  pp. 200-202

 

[15] SAL, MAL, Archivalia Prosper Van Cotthem (1900-1981) I

 

[16] VAN DEN DURPEL (V.).  Op. cit. , p. 3

 

[17] ibid., p. 5

 

[18] VAN UYTFANGHE (M.).  De Durme vroeger en nu, of de teloorgang van een welvaarts-en probleemrivier.  Overdruk uit het jaarboek 1978-1979 van de heem- en oudheidkundige kring Zele, pp. 20-28

 

[19] SAL, MAL, Archivalia Prosper Van Cotthem (1900-1981) I