Een bijdrage tot de stedelijke lexicografie. Een terminologisch onderzoek aan de hand van diplomatische bronnen. (Steven Van Impe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Reeds bij het allereerste lijstje Latijnse woorden dat men tegenwoordig in het middelbaar onderwijs te leren krijgt, vinden we de woorden oppidum, dat wordt vertaald als “(ommuurde) stad”, en urbs, vertaald als “1. (grote) stad; 2. Rome.”[2] Voor een leerling in de eerste Latijnse komt het verschil tussen deze beide betekenissen neer op muggenzifterij, bedoeld om het de scholieren lastig te maken. Nijverig, zonder er verder bij na te denken, blokt hij deze dan toch maar uit het hoofd. Achter dit schijnbaar kleine betekenisverschil gaat echter een ganse problematiek schuil, die het onderzoeksterrein van mijn thesis vormt.

 

 

1. Doelstellingen

 

Het is mijn bedoeling met deze thesis een bijdrage te leveren tot het onderzoek naar het ontstaan en de vroegste evolutie der steden. Reeds vele tophistorici uit heden en verleden hebben op een bepaald ogenblik van hun carrière hun aandacht op deze oude problematiek gevestigd, al dan niet met enige successen tot gevolg.[3] Ik zal trachten een benaderingswijze te volgen die in het verleden nog slechts weinig gevolgd is, in de hoop zo een basis te vormen waarop bestaande theorieën zich kunnen verstevigen, of nieuwe theorieën zich kunnen vestigen.

Deze nieuwe aanpak zal zich uitsluitend richten op de naamgeving van de stedelijke nederzettingen, en wel op wat ik de categorische naamgeving zal noemen, dit in tegenstelling tot de specifieke naamgeving die tot het onderzoeksdomein van de toponymie behoort, waarin ondermeer wijlen Maurice Gysseling in de afgelopen decennia een enorme hoeveelheid onderzoek heeft verricht.

Met ‘categorische naam’ bedoel ik de term die aan verschillende klassen van nederzettingen wordt gegeven, en waarmee een specifieke nederzetting binnen één van die klassen (of categorieën) gerangschikt wordt. Het gaat met andere woorden om omschrijvingen als civitas, urbs, oppidum en dergelijke.

Het bronnenmateriaal werd in de eerste plaats gekozen uit elektronische uitgaven. Op deze manier kon snel en tamelijk volledig een groot aantal gegevens verzameld worden. Het gaat om de eerste CD-Rom van de elektronische versie van de Monumenta Germaniae Historica (eMGH 1) voor de verhalende bronnen, en om de Thesaurus Diplomaticus voor de diplomatieke bronnen. Vooral deze laatste zal als basis dienen voor ons onderzoek – in het methodologisch hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de problemen die het gebruik van de eMGH voor dit onderzoek bemoeilijkten.

De Thesaurus Diplomaticus biedt een zeer volledig beeld van de middeleeuwse aktes van een gebied dat min of meer overeenkomt met het huidige België, en het is net in dit gebied dat in latere eeuwen een zeer uitgebreid stedelijk netwerk zal ontstaan.

 

 

2. Afbakening van het onderzoek

 

2.1 Chronologische afbakening

 

Het onderzoek spitst zich toe op de vroege middeleeuwen, omdat in deze periode de kiemen worden gelegd van het latere stedelijke netwerk in de zuidelijke Nederlanden. Ook de continuïteitskwestie wordt op deze manier in het onderzoek betrokken, hoewel het aantal schriftelijke bronnen voor deze periode uiteraard erg schaars is. De eindgrens van het onderzoek der diplomatische bronnen hebben wij in 1200 getrokken: vanaf de 13de eeuw beleven zowel het stedelijk leven als de schriftcultuur een enorme toename. Het onderzoeken hiervan zou teveel werk in beslag nemen, en bovendien een andere aanpak vereisen aangezien over deze periode veel meer andere gegevens beschikbaar zijn. Bovendien loopt de huidige editie van de Thesaurus Diplomaticus, die ik als basis gebruikte, slechts tot dit jaartal.[4]

 

2.2 Regionale afbakening

 

Wat betreft het eigenlijke onderzoek naar het gebruik van de categorische namen beperk ik mij tot het (ruime) gebied van de zuidelijke Nederlanden. Uiteraard zal er worden op gelet dat betekenissen niet alleen chronologisch maar ook regionaal kunnen verschuiven.

 

2.3 Inhoudelijke afbakening

 

Deze afbakening houdt nauw verband met de definitie van de ‘stad’, of de ‘stedelijke nederzetting’. Dit vraagstuk zal hieronder uitgebreid aan bod komen, zodat we ons hier kunnen beperken tot de vaststelling dat elk punt van bevolkingsconcentratie in principe tot het onderzoeksdomein van deze thesis behoort. Uiteindelijk zullen vanzelfsprekend enkel die kernen die in de bronnen worden aangeduid met de door ons gekozen termen worden bestudeerd. Daarbij hebben we gepoogd op basis van de beschikbare informatie deze keuze enerzijds zo uitgebreid mogelijk te maken, en anderzijds toch te beperken tot het noodzakelijke.

De keuze viel uiteindelijk op drie ‘sets’ van termen. De eerste daarvan is burgus, één enkel woord maar, dat echter een dubbele betekenis kan hebben. Uiteindelijk zal blijken dat het in dit hoofdstuk voornamelijk om bevolkingsnederzettingen gaat, gebieden of wijken die voornamelijk een woonfunctie hebben met daarnaast ook ambachtelijke of handelsactiviteit.

De tweede reeks termen is civitasurbs municipium, drie termen die een connotatie van centrale functies meedragen, en instinctief wellicht worden aangevoeld als ‘stad’: het gaat om relatief grote gehelen die contrasteren met het platteland (we zullen hieronder terugkomen op de problematiek rond het concept ‘stad’).

Tenslotte is er een serie van woorden die slaan op het eerder militaire of op zijn minst defensieve karakter van een nederzetting. Het gaat om de termen castrumcastellum, die ook taalkundig nauw aan elkaar verwant zijn. Een derde term die mogelijk in dit rijitje zou passen is oppidum, doch ik heb ervoor gekozen deze term niet te behandelen in mijn thesis. Op die manier kon meer tijd worden vrijgemaakt voor het diepgaander behandelen van de overige termen.

 

 

3. Wat is een ‘stad’?

 

Bij het probleem van het ontstaan van de steden is niet enkel de historische vraag “wanneer” van belang, maar ook de sociaal-geografische vraag “wat”: vanaf wanneer kan men een nederzetting een stad noemen? Volgens de gevestigde consensus moeten minstens twee voorwaarden vervuld zijn: de nederzetting moet een opvallend hogere bevolkingsconcentratie hebben dan het platteland eromheen, en een aantal centrale functies vervullen voor dat omliggende platteland.[5] Deze beide criteria zijn bij historisch onderzoek echter zeer moelijk te achterhalen.

 

Om op een zinnige wijze te komen tot het bespreken van taalfenomenen dienen allereerst vaste bakens te worden vastgelegd, teneinde niet terecht te komen in een doolhof van foute interpretaties, vaagheid en spraakverwarring. Daarom zal ik hieronder enkele begrippen trachten te vestigen die, althans in dit werk, universeel gebruikt zullen worden. Aangezien ik noch een geograaf, noch een taalkundige, noch een socioloog ben pretendeer ik niet hiermee een vast systeem op te bouwen voor verder gebruik. Toch kan het misschien nuttig blijken indien personen die hiervoor meer geschoold en dus bevoegd zijn, een gelijkaardige structuur proberen op te bouwen.[6]

 

1. Nederzetting = plaats waar menselijke handelingen zich gedurende een kortere of langere periode concentreren in een bebouwde kern.

 

Het kan dan gaan om een abdij, een gehucht, een dorp, een villa, een burcht, of eender welke plaats waar een aantal gebouwen bij elkaar staan en waar verschillende personen hun dagelijkse taken naast elkaar uitvoeren. Naar hun functie hebben we vier verschillende types primitieve nederzettingen:

 

a. Bevolkingsnederzettingen

b. Religieuze nederzettingen

c. Militaire nederzettingen

d. Economische nederzettingen

 

Vanzelfsprekend kunnen deze verschillende types gecombineerd worden: rond een militaire of religieuze nederzetting groeit bijna steeds een economische nederzetting (agrarische, ambachtelijke en vaak ook commerciële nederzettingen) en vanzelf dus ook een bevolkingsnederzetting. Een zuivere bevolkingsnederzetting bestaat eigenlijk niet in de middeleeuwen, aangezien de bevolking steeds actief moet zijn in een economische sector. Een soort van bevolkingsnederzetting hebben we bijvoorbeeld wel wanneer de agrarische bevolking zich concentreert in een agglomeratie, waarbij de landbouwactiviteiten niet in de dorpskern zelf gebeuren. Zuivere bevolkingsnederzettingen zijn slechts in onze tijd ontstaan, met de befaamde ‘slaapsteden,’ zoals we die bijvoorbeeld in de ruime omgeving van Parijs vinden.

 

2. Pre-stedelijke nederzetting = nederzetting die enkele functies vervult die contrasteren met het omliggende land, maar die geen noodzakelijk verband heeft met dit omliggende land.

 

Hier gaat het om een nederzetting die om de één of andere reden (bijvoorbeeld gunstige ligging, aanwezigheid van een kerk of burcht, ...) de kans krijgt om uit te groeien. Zij vervult echter nog geen centrale functie tegenover het platteland, maar is slechts een bevoorradingscentrum voor zichzelf en de kern (abdij, burcht, ...) waarbij ze is ontstaan. Niet alle pre-stedelijke nederzettingen zullen uiteindelijk stedelijke nederzettingen of steden worden, om uiteenlopende redenen van sociale, geografische, juridische, economische, politieke of andere aard.

 

3. Stedelijke nederzetting = nederzetting die een aantal centrale functies vervult voor het omliggende gebied.

 

Wanneer de prestedelijke nederzetting de kans krijgt verder uit te groeien, zal ze haast automatisch meer centrale functies (voornamelijk die van interregionale marktplaats) en specifieke ambachten (goudsmid, ...) naar zich toe trekken. Daardoor ontstaat een bloeiende en groeiende nederzetting.

 

4. Stad = nederzetting die duidelijk contrasteert met het omliggende land door demografische, institutionele, economische en sociale kenmerken.

 

Uiteindelijk ontwikkelt de stedelijke nederzetting zich tot stad. Een toenemend bevolkingsaantal zorgt ervoor dat er een speciale situatie ontstaat die het platteland gaat overheersen in plaats van dienen: in de eerdere fases was het de nederzetting die diensten verleende voor het platteland. Vanaf een bepaald punt zullen deze diensten voornamelijk voor de stedelingen zelf bedoeld zijn, en heeft het platteland nog slechts de functie van het aanleveren van graan en grondstoffen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] R. Lenaers S.J. & J. Van Baeveghem, Vestibulum. Latijns handboek voor het eerste jaar van de eenheidsstructuur (vier lestijden), Leuven, 1988.

[3] Goede, recente overzichten van de vorming en evolutie van steden vinden we bijvoorbeeld bij Edith Ennen, Les différents types de formation des villes européennes, en in de verschillende werken van Adriaan Verhulst waarvan we hier An aspect of the question of continuity between antiquity and middle age: the origin of the Flemish cities between the North Sea and the Scheldt en Anfänge des Städtewesen an Schelde, Maas und Rhein bis zum Jahre 1000 vermelden, ten volle beseffend dat daarmee slechts een zeer beperkt overzicht wordt gegeven van het brede spectrum van publicaties in deze tak van het historisch onderzoek.

[4] Een nieuwe uitgave, die tot het jaar 1250 loopt, is in voorbereiding.

[5] Ik neem hiermee grotendeels de definitie over van Professor R. Van Uytven: “de stad is een nederzetting met centrale functies, waaraan zij haar gediversifieerde sociaal-economische structuur, haar relatief dichte bevolking en geconcentreerde bebouwing en een tegenover de omgeving afstekend uiterlijk en een eigen mentaliteit dankt.” (Stadsgeschiedenis in het Noorden en Zuiden, in NAGN, blz. 188). Het juridische aspect blijft daarbij grotendeels achterwege. De juridische bekrachtiging van de ‘stedelijkheid’ van een plaats is immers vaak slechts de bevestiging van een reeds bestaande en langzaam gegroeide situatie.

[6] Mogelijk bestaan er reeds verschillende dergelijke systemen binnen het vakgebied van de Sociale Geografie. Ik ben hiermee echter niet voldoende vertrouwd, en heb tijdens mijn bibliografisch werk, dat zich uiteraard enkel toespitste op de historische wetenschap, geen verwijzingen gevonden naar één of ander werk waarin zo’n structuur werd besproken.