Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk I: De voorstelling van de stad

 

            In dit eerste hoofdstuk gaan we wat dieper in op drie belangrijke punten die tot doel hebben een algemeen beeld van de stad te schetsen. Eerst komt de geografische ligging van Kortrijk aan bod, waarbij de nadruk wordt gelegd op de belangrijkste verkeersaders van de stad, omdat deze een belangrijke militaire en strategische rol zullen spelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als tweede facet zullen we de sociaal-economische kenmerken van de stad toelichten, waarbij we een antwoord zullen geven op de volgende vragen: wat zijn de dominante industrieën aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog? Wat is de belangrijkste troef van de Kortrijkse nijverheid? In welke sectoren concentreert zich de werkgelegenheid het meest? Welke zijn de belangrijkste bedrijven en wie heeft deze in handen? Na de economische kenmerken, komen de sociale aan bod. Volgende vragen duiken hierbij op: wat is de bestuurstaal van Kortrijk, welke maatregelen zijn tijdens het interbellum genomen die hun eventuele stempel hebben gedrukt op het dagelijkse leven en hoe zit het met het bevolkingsaantal?

 

Als laatste punt nemen we het politieke leven onder de loep, waarbij we eerst een algemene schets geven van het politieke verloop tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. De bedoeling is de macht en invloed van alle traditionele partijen, namelijk katholieken, socialisten en liberalen, te schetsen. Ook gaan we wat dieper in op het Vlaams-nationalisme dat in die periode in Kortrijk van de grond zou komen. We stellen ons hierbij een supplementaire vraag: wie zijn de belangrijkste politieke voormannen en is hun rol belangrijk of verschenen ze slechts eenmalig op het politieke toneel? Bovendien is het niet onbelangrijk om binnen de katholieke overheersing van de stad, de houding inzake de Kerk ten opzichte van de opkomst van het sociaal-marxisme te schetsen. Wanneer we een antwoord op deze vragen hebben gegeven, belichten we specifieker de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 en 1938. Op volgende vragen zal een antwoord geboden worden: welke partij is de overwinnaar en wie zijn de grote verliezers, welke partij krijgt de meeste invloed in het College van Burgemeester en Schepenen en met welk schepencollege gaat Kortrijk de Tweede Wereldoorlog in?

 

 

1. De geografische beschrijving

 

            De stad Kortrijk bevindt zich in het zuiden van de provincie West-Vlaanderen en behoort tot het arrondissement Kortrijk. De fusie, van kracht op 1 januari 1977, maakte van Kortrijk een nieuwe entiteit gespreid over Heule, Bissegem, Marke, Aalbeke, Rollegem, Bellegem, Kooigem en Kortrijk zelf. [1] Het centrum van de stad Kortrijk beschikt over vier belangrijke verkeersaders: de Leie, het kanaal Kortrijk-Bossuit, de rijksweg Kortrijk-Gent en de spoorlijn die hetzelfde traject volgt. Deze spoorlijn werd, na de inwijding door koning Leopold I in 1839, in de daaropvolgende jaren uitgebreid door de aanleg van een buurtspoorwegennet en door de totstandkoming van andere lijnen vanuit Kortrijk (Kortrijk-Brugge, Kortrijk-Ieper en Moeskroen-Kortrijk).[2] Niet onbelangrijk waren het in de buurt liggende vormingsstation Kortrijk-Marke en het vliegveld Bissegem-Wevelgem, die beide tijdens WereIdoorlog II een belangrijke militaire en strategische rol zullen spelen.[3] Kortrijk is tevens een belangrijk regionaal stedelijk verzorgend centrum voor het zuiden van West-Vlaanderen met vooral een belangrijke handelsfunctie door de aanwezigheid van een drukke vlasbeurs.

 

 

2. De sociaal-economische kenmerken

 

2.1. De dominante industrieën aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog

 

Vanaf 1880 kende Kortrijk een ongekende welvaart, te wijten aan de industriële expansie van de 19de eeuw. Dankzij de vruchtbare zand- en kleigrond en de aanwezigheid van de Leie (de “Golden River”) kon het bogen op een hoge landbouwproduktie en een uitbating van de kleigronden, waarvan de produkten een internationaal en nationaal afzetgebied hadden en een actieve textielnijverheid die de meest diverse schakeringen vertoonde: vlas, katoen, jute, wol werden er verwerkt in spinnerijen, weverijen, wasserijen, kantwerk en gecombineerd met alle bijkomstige artisanale activiteiten.[4] Dankzij de vlasbewerking groeide Kortrijk uit tot een belangrijke vlasvezelmarkt. Dit is nu nog altijd zo, hoewel het vlas sinds de Tweede Wereldoorlog veel van zijn belang heeft ingeboet.[5]

 

            Na de Eerste Wereldoorlog brak voor Kortrijk een periode van sterke economische expansie aan met een sterk industrieel karakter, waarbij de landbouw op de achtergrond werd geplaatst. Textiel bleef de belangrijkste troef van de Kortrijkse nijverheid. Na de hoogconjunctuur van 1928 volgde de crisis van 1930-1934. De Kortrijkse textielnijverheid reageerde hierop door resoluut de richting in te slaan van een doorgedreven mechanisatie in de vlasvezelbereiding en het op de markt brengen van nieuwe artikelen als katoentapijt en fluweel, waardoor ook het aantal werkplaatsen steeg. Voor de constructie van machines en weefgetouwen voor tapijten en meubelstoffen zorgde de firma Van de Wiele in Marke. [6]

 

In de periode tussen 1910 en 1947 bleek dat de werkgelegenheid in alle aanwezige industrieën zich vooral concentreerde in vier sectoren: ten eerste in de textielnijverheid en de bedrijfstak kleding, schoeisel en leer. Zeer belangrijk was ook de hout-en meubelnijverheid en op de vierde plaats kwam de bouwnijverheid, waartoe zowel de aannemersbedrijven als de produktie van bouwstoffen gerekend werden.[7]

 

Bedrijfstak

1910

1930

1937

1947

extractieve nijverheid

-

-

-

-

voeding drank tabak

6,12 %

4,32 %

3,35 %

4,06 %

Textiel

51,05 %

48,78 %

43,17 %

49,12 %

Kleding schoeisel leer

13,77 %

9,55 %

10,80 %

7,70 %

hout meubelen

10,09 %

14,24 %

21,95 %

13,84 %

Chemie

1,44 %

0,56 %

1,03 %

1,37 %

papier drukkerij uitgeverij

2,54 %

1,46 %

3,09 %

3,90 %

klei ceramiek glas cement

4,04 %

9,52 %

3,79 %

3,37 %

zware metaalnijverheid

0,33 %

0,64 %

0,81 %

0,92 %

metaalverwerking

2,97 %

4,61 %

3,16 %

4,95 %

Diverse nijverheden

1,63 %

1,28 %

2,26 %

3,10 %

Bouw

5,97 %

5,07 %

6,36 %

7,63 %

Totaal van de actieve bevolking

7200

11878

14297

14154

 

 

De bloei van de hout- en meubelbranche in Kortrijk is vooral toe te schrijven aan het ingenieuze economische inzicht van Jozef De Coene. Het bedrijf “Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene” werd opgericht in 1897 en de in 1905 opgezette meubelzaak breidde zich voortdurend uit. Het bedrijf specialiseerde zich tijdens de depressie van de jaren ’30 in de triplexafdeling. In 1937 waren ongeveer 3000 mensen in die bedrijfstak werkzaam. [8]

 

Een belangrijk bedrijf van schrijnwerkers in Kortrijk was de “Firma Vandenbulcke Vankor”. Twee broers, namelijk Jozef, architect van beroep, en Julien Vandenbulcke, een schrijnwerker, later oorlogsschepen van Kortrijk en actief lid sinds 1936 van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), hadden dit familiebedrijf begin jaren ’20 opgestart. Tijdens het interbellum kregen ze vaak de opdracht om kloosters te bouwen, waaronder dit van Kruishoutem en St. Kathelijne Waver. [9]Maar vanaf het moment dat Jozef Vandenbulcke lid werd van het VNV in 1936, werden de opdrachten voor de kerk geschrapt. Ze hadden dus geen werk meer. Ze werden dan specialist in deuren maken. In 1939 hebben ze een aanbesteding aangegaan met het Belgisch leger en werkten dus als schrijnwerkers.” [10]

 

Niet onbelangrijk in deze kleistreek was het bouwbedrijf. De klei werd in de streek gegraven en tot stenen en dakpannen gebakken. Het in 1920 opgerichte “Kortrijks Dakpannenkantoor” verenigde alle pannenfabrieken in de buurt. Deze nijverheid creëerde een niet onbelangrijk aantal arbeidsplaatsen en vanaf 1937 bemerkte men zelfs een lichte stijging in de werkgelegenheid.[11]

 

Uit de nijverheidstelling van 1937 blijkt dat het aantal tewerkgestelden in de Kortrijkse textielnijverheid het hoogst was in de katoenweverijen (22 bedrijven met samen 1154 tewerkgestelden) en de mechanische katoenspinnerijen (3 bedrijven met samen 1037 tewerkgestelden).[12] Een belangrijk bedrijf, dat een groot deel van de tewerkstelling in de katoenspinnerij vertegenwoordigde, was de “Kortrijkse Katoenspinnerij”, een met “Vlaams kapitaal” opgericht bedrijf, in handen van Tony Herbert, leider van de Vlaams Nationale Centrale voor Sociale Actie (VNCSA) en medestichter van het VNV. Dit bedrijf was ondergebracht in een textielholding met veel Vlaamsgezinde katholieken, namelijk de “NV Algemene Textielmaatschappij”.[13]  Een ander niet onbelangrijk textielbedrijf in Kortrijk was de firma “Vetex”, waarvan Frans Strubbe beheerder-bestuurder werd. Hij bekleedde deze functie ook in de firma “NV Algemene Fluweelweverij”, “NV De Kortrijkse Katoenspinnerij” en de “SV Union des Tisseurs de Jute de Belgique”. [14]

 

2.2. De sociale kenmerken

 

2.2.1. Kortrijk werd eentalig Nederlands

 

            Het belangrijkste kenmerk van het interbellum was de volledige vernederlandsing van de administratie en het onderwijs in heel Vlaanderen. Deze ondervond ongetwijfeld de druk van het Vlaams-nationalisme en van de Vlaamse Beweging, die zich het eerst manifesteerden in de geïndustrialiseerde gebieden, zoals in Kortrijk-Roeselare.[15] Hoewel tot kort voor Wereldoorlog I het Frans een onaangetaste positie bleef bekleden als bestuurstaal, spraken er in 1890 op 30.389 inwoners slechts 317 Kortrijkzanen uitsluitend Frans, terwijl 22.149 zich enkel in het Nederlands konden uitdrukken.

 

Pas met de installatie van een nieuwe gemeenteraad op 15 januari 1912 deed er zich een grondige wijziging voor en werden de notulen in een tweetalige versie opgesteld, op verzoek van de socialistische en christen-democratische gemeenteraadsleden. Diezelfde gemeenteraadsleden wilden dat alle opgestelde stukken, uitgaande van het Kortrijkse stadsbestuur, in het Nederlands werden opgesteld en dat in de gemeenteraad de tussenkomsten in de taal van de Kortrijkse bevolking zou gebeuren. Meer en meer zal het verzet tegen het Frans groeien en pas met de wet op het taalgebruik in de administratie , bekrachtigd op 28 juni 1932, werd de regionale eentaligheid erkend. [16]

 

 

2.2.2. Enkele initiatieven op sociaal vlak

 

            Op het sociaal vlak voerde men in de periode 1919-1940 een aantal belangrijke maatregelen door in verband met de privaatbouw van woningen en de oprichting van de Commissie van Openbare Onderstand (COO). Op 27 mei 1923 werd overgegaan tot de oprichting van de “S.M. Goedkope Woningen” onder het voorzitterschap van burgemeester Vercruysse. Deze maatschappij heeft in aanzienlijke mate bijgedragen tot het bouwen, het herinrichten, de verkoop en de verhuur van goedkope woningen en tevens haar aandacht gericht op de aankoop van gronden om de oprichting van woonhuizen en tuinwijken mogelijk te maken. De zware economische crisis van 1931-1935 remde de bouwactiviteiten in aanzienlijke mate af.[17]

 

De organieke wet van 10 maart 1925 bracht een totale omwenteling op het gebied van de steun aan de behoeftige klasse en groepeerde voortaan twee bestaande instellingen, namelijk de Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van Weldadigheid., waaronder ook de Berg van Barmhartigheid ressorteerde. De COO was geboren en zal in 1976 vervangen worden door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn . Als voorzitter van de COO in Kortrijk werd Paul Van Den Peerenboom aangeduid. Gaston Bossuyt was tevens lid. [18]

 

            De jaren ’30 werden gekenmerkt door een crisisperiode. De vele stakingsinitiatieven, waarvan de belangrijkste in 1932 en 1936, werden ook in de stad Kortrijk gehouden. Aanvankelijk waren het de loonsverminderingen in de talrijke sectoren die bij de arbeiders onrust veroorzaakten. De werkgevers probeerden immers de verworven rechten van de arbeiders op allerlei manieren aan te tasten door bijvoorbeeld loonaftrek en het niet betalen van sommige feestdagen. Dit gaf aanleiding tot verschillende stakingen, en vaak werd het werk neergelegd onder het motto van “grooten loonaftrek”.[19] Ook de eis voor de 40-uren week kan men aflezen op de leuzen op de spandoeken. In Kortrijk zal Jozef Coole, socialistisch gemeenteraadslid, de Kortrijkse werklozen naar aanleiding van het vaak niet behouden van de werkloosheidsvergoedingen op straat roepen “tegen de gemeentebesturen die den bijleg geschorst hebben ofwel niet betalen”.[20]

 

2.2.3. Het bevolkingscijfer als maatstaf voor de toenemende welvaart

 

            Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw steeg, in correlatie met de toenemende welvaart, de bevolkingsaangroei gestadig. Rond de eeuwwisseling waren er 33.143 inwoners geteld. Op 31 december 1939 waren er 41.320 inwoners op een totaal van 268.376 voor het arrondissement Kortrijk. In 1940 was het bevolkingsaantal nog nooit zo hoog geweest in vergelijking met de vorige jaren: 41.464 mensen waren woonachtig te Kortrijk.[21] Toch kunnen we hieruit concluderen dat de Kortrijkse bevolking geen echte explosie heeft gekend.

 

 

3. De politieke evolutie tot aan de Tweede Wereldoorlog

 

3.1. Algemene schets tot 1932

 

            Het politieke leven in de stad Kortrijk was gekenmerkt door een volledige katholieke overheersing. Het burgemeestersambt werd vanaf de ambtsperiode van 8 oktober 1830 steeds bekleed door katholieke burgemeesters. De katholieken hadden, behoudens het liberale intermezzo van 1855 tot 1864 met als eerste liberale burgemeester Danneel Benoit, steeds ononderbroken de politieke macht in handen gehad, wat nog steeds het geval is in de stad Kortrijk.[22]

 

            Alleen de liberalen konden de katholieken enigszins naar de kroon steken. In een katholiek bastion als Kortrijk was het moeilijk voor de socialistische partij om in het begin een belangrijke stempel op het politieke leven te drukken. Pas met de wetgevende verkiezingen van 1906 werd August Debunne, afkomstig uit het eerste socialistische bolwerk, namelijk Menen, tot de eerste socialistische volksvertegenwoordiger verkozen in het arrondissement Kortrijk.[23] Het socialisme van Debunne zal zijn stempel drukken op de socialistische beweging van Kortrijk:“ Debunne die de ziel van heel de beweging in het Kortrijksche was, wist zijn geestdrift op de anderen over te zetten. Overal waar hij de leiding in handen nam, kwam er leven en bedrijvigheid.” [24] Het was niet zo dat Debunnes sympathisanten alleen in de kieskantons Moeskroen of Menen leefden. In het kieskanton Moeskroen haalde hij 4.423 voorkeurstemmen, maar ook in het kanton Kortrijk bekwam hij een niet onbelangrijk aantal van 3.876 stemmen.[25] Toch is deze score opmerkelijk zwakker en door de overdonderende katholieke meerderheid in Kortrijk werd de Belgische Werklieden Partij (BWP) voor jaren naar de oppositie verwezen.[26]

           

Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1911 kwamen belangrijke figuren naar voor die in het verdere politieke leven van Kortrijk een belangrijke rol zullen spelen: Arthur Mayeur voor de katholieke partij, Jozef Coole voor de socialisten en Robert Gillon voor de liberale partij. Mayeur was een kandidaat van de Gilde. Ook Gillon startte zijn politieke loopbaan met deze gemeenteraadsverkiezingen. Hij was een advocaat en scoorde hoog op de liberale lijst door toepassing van de evenredige vertegenwoordiging. Jozef Coole zal zich opwerken tot de spilfiguur van de socialistische partij in Kortrijk, maar was nu nog niet in aanmerking gekomen voor de toepassing van de evenredige vertegenwoordiging, want de kieswet van 1895 hield slechts een beperkte toepassing van de evenredige vertegenwoordiging in.[27]

 

            De eerste naoorlogse verkiezingen van 16 november 1919, die voor het eerst volgens het enkelvoudig algemeen stemrecht gehouden werden, brachten een grondige wijziging in het politieke leven met zich mee. De katholieken verloren hun absolute meerderheid in de Kamer, wat de noodzaak van coalitievorming impliceerde.[28] De partij werd onder de benaming van Katholieke Unie heringericht op basis van de standenvertegenwoordiging. Op plaatselijk vlak probeerde men na de oorlog zo vlug mogelijk de syndicale werking weer vlot te krijgen. Ook in Kortrijk diende de katholieke gemeenschap alles opnieuw op te bouwen. De Gilde bestond niet meer. Gaston Bossuyt had, samen met René Debruyne uit Gent, de indruk moeten geven dat de Gilde toch nog leden had, anders zouden ze niet bij de naoorlogse onderhandelingen betrokken worden. De best functionerende vakvereniging was die van de drukkers, in 1899 door Arthur Mayeur gesticht. De werking van de katholieke Gilde schoot na de Eerste Wereldoorlog veel trager op gang dan de vakvereniging van de socialisten, waarvan het ledenaantal zienderogen steeg. Op het syndicale en coöperatieve vlak waren deze beter en meer georganiseerd.[29] Priester Honoré Maes zal trachten het christelijk syndicaat terug nieuw leven in te blazen. Dankzij Gaston Bossuyt, Arthur Catteeuw en Isidoor De Greve kwamen talrijke vakverenigingen van de grond.[30]

 

            De gemeenteraadsverkiezingen van 1921 betekenden een verdere vooruitgang voor de socialisten, die voor het eerst in de Kortrijkse gemeenteraad vertegenwoordigers hadden en een verder achteruitgang voor de liberalen. Jozef De Coene, een belangrijk Kortrijks industrieel, zal op de landdag van het Liberaal Vlaams Verbond te Kortrijk in 1931 scherp uithalen naar de liberalen. Hij verweet hen “elke voeling met de massa te hebben verloren omdat het liberalisme te lang synoniem was geweest van anti-vlaams en anti-volks. Verder verweet hij de liberalen “te lang de kloof tussen de leidende klasse Frans en de arbeidersklasse Vlaams geduld te hebben”.[31] Dit zal bij de liberalen, vooral bij Valère Tahon, niet in goede aarde vallen. De Coene was een uitgesproken liberaal, maar speelde behalve als lid van de gemeenteraad van 1927 tot 1938 nooit een belangrijke politieke rol in Kortrijk. [32]

 

Meer en meer zou de katholieke eenheid van voor de oorlog en ook van 1919 uitmonden in een verdeeldheid. Voor het eerst in de Kortrijkse geschiedenis zouden de katholieken in 1921 tegen katholieken opkomen. Aan de ene zijde stond de oude conservatieve Associatie, die in haar spoor de Middenstandsvereniging en de Boerengilde meesleepte, en aan de andere kant stond het Werkersverbond. Voor de parlementsverkiezingen van 20 november 1921 behaalden de christen-democraten in het arrondissement Kortrijk twee verkozenen, met name Arthur Catteeuw en Henri Duchatel, terwijl de Verenigde Katholieken slechts 1 zetel haalden.[33] De parlementsverkiezingen van 1921 waren voor de Frontpartij een ontgoocheling. In Kortrijk kwam in 1921 de Frontpartij voor het eerst op met een bescheiden 2,1% als resultaat.[34] De in 1923 genomen beslissing om een zelfstandige katholieke Vlaams-nationalistische organisatie op te richten in West-Vlaanderen, leidde in 1925 tot de stichting van het Katholiek Vlaams Nationalistisch Verbond (KVNV). Leidend figuur in het Kortrijkse KVNV was de advocaat Frans Strubbe. Strubbe was eveneens lid van het Katholiek Vlaams Verbond (KVV), een Kortrijkse organisatie die de “Vlaamsgezinde elite” verenigde. Toen in 1925 het KVNV werd opgericht, waren Tony Herbert, Frans Strubbe en Paul Beeckman de leidende krachten hierachter. [35]

 

            Met de wetgevende verkiezingen van 1925 zou, naast de gemeenschappelijke lijst van fronters en daensisten, een andere kleine lijst aan de verkiezingen deelnemen, namelijk die van de rooms-katholieke Vlaams-nationalisten. Dit bewijst nogmaals dat in West-Vlaanderen het Vlaams-nationalisme een sterk katholiek profiel had.[36] Dit was echter een vrij kleine lijst want ze telde maar twee kandidaten, Vandenwalle en Seys. Die zullen slechts eenmalig op het Kortrijkse politieke toneel verschijnen en verder geen belangrijke rol meer vertolken in het politieke beleid. De lijst kwam enkel voor de Kamerverkiezingen op, net zoals de lijst van de daensisten, de fronters en de communisten. Hun programma bestond hoofdzakelijk uit het behoud van Vlaanderen voor de Vlamingen en Wallonië voor de Walen. Op het gebied van onderwijs werd de opheffing van de “fransche” staatsuniversiteit Gent en de gelijkstelling met het vrij onderwijs geëist. Wat de buitenlandse politiek betrof, diende naar internationale vermindering van bewapening en naar de afschaffing van het Geheim Frans-Belgisch Militair Traktaat  gestreefd te worden. De diensttijd moest tot 6 maanden worden beperkt en ook de militaire uitgaven moesten worden besnoeid.[37]

 

            De toekomst voor het socialisme zag er in 1925 rooskleurig uit. Jozef Vandevelde, een belangrijk voorman van de Kortrijkse socialisten, werd burgemeester in Moeskroen en Debunne in Menen. Voor het eerst kwam in Kortrijk een communistische lijst bij de verkiezingen op. In 1925 dienden de communisten een kamerlijst in, waarvan Albert Vanovertveldt de lijst aanvoerde. Verder waren Jean Penot, François Parqui, Victor Staelens en Jerome Huyse kandidaat.[38]

 

            De vrees voor de opkomst van het socialisme-marxisme was in het interbellum ook bepalend voor de houding van de Kerk inzake de sociale problemen. Het belangrijkste pauselijke document van die jaren was de sociale encycliek Quadragesimo Anno door Pius XI uitgegeven. In alle katholieke kringen werd de nieuwe encycliek met open armen ontvangen. In Kortrijk werd in 1932 binnen de werkgeversorganisatie een Quadragesimo Anno-kring gesticht, waar regelmatig vergaderingen ter bespreking van de wereldbrief werden gehouden en waarbij proost Hilaire Van Overbeke een van de drijvende krachten was.[39] De roep naar bedrijfsorganisatie, die vooral na het uitbreken van de economische crisis een van de meest actuele problemen was geweest, werd vooral door de katholieke werkgevers in echte plannen omgezet. Met hun eerste landelijk congres op 16 en 17 september 1933 in Kortrijk, onder het voorzitterschap van de industrieel Léon Bekaert en Van Overbeke als secretaris, beten ze zelfs de spits af.[40] Tegen het particularisme in van de regionale afdelingen bracht Léon Bekaert in de loop van de jaren 1935-1940 het Algemeen Christelijk Vak-en Werkersverbond (ACVW) tot een volwaardige gesprekspartner.[41] De Vlaams-nationalisten probeerden ook eigen sociale organisaties op te richten. Eind 1931 werd een VNCSA opgericht. De drijvende kracht hierachter was Tony Herbert, een Kortrijks bedrijfsleider en industrieel, die tevens voorzitter werd van de VNCSA.[42]

 

3.2. De gemeenteraadsverkiezingen van 1932

 

            Het belang van deze verkiezingen lag hem in het feit dat voor de eerste keer één verkozene voorkwam op de Vlaams-nationalistische lijst, zo ook in Kortrijk. De opkomst van een Vlaams-nationalistische partij viel niet overal in goede aarde en velen behoedden hun kiezers, zo ook de liberalen: “zooals elk ene het weet, vielen de Vlaamsch nationalisten reeds in verschillende groepen uiteen. De zotste bende van dien zotte boel stelde zich onder de orders van den Hitleriaansch –Communiseerende Vlaamsche Nationalist Van Severen, een echte gloeiende beeste die in zijn  lijfblad “De West-Vlaming” van zondag laatst ’t volgende antwoord gaf: Op! Tegen het verderfelijke partijensysteem…”. Verder vroegen de liberalen de kiezers zich niet te laten beetnemen.[43] In Kortrijk behaalde het VNV 1 zetel die werd toegewezen aan Beeckman, één van de medestichters van het VNV. De liberalen behaalden drie zetels waardoor ze op een status quo bleven; de socialisten maakten één zetel winst. Aan het katholieke front werden afzonderlijke lijsten ingediend in Kortrijk. Onder de benaming Katholieke Werkerslijst behaalde de fractie zes zetels, de Verenigde Katholieken behaalden eveneens zes zetels. Alhoewel het aantal stemmen iets hoger lag bij de Werkerslijst, sloten de Verenigde Katholieken en de Werkerslijst een akkoord af voor de samenstelling van het schepencollege.[44] Voor het eerst in de Kortrijkse geschiedenis werd een christen- democraat voorgedragen als kandidaat-burgemeester in de persoon van Arthur Mayeur. Op 2 januari 1933 werd hij burgemeester van de stad Kortrijk.[45]

 

3.3. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938

 

De grootste winnaar was het Christelijk Werkersverbond met tien zetels. Het maakte deel uit van de Katholieke Vlaamse Volkspartij die ook boeren, burgers en middenstanders omvatte. Maar in West-Vlaanderen, en vooral in Kortrijk, waren de tegenstellingen scherp, hoewel de vier standen samen de stad bestuurden. In 1938 kwam het Werkersverbond afzonderlijk op. De overige drie groepen vond men onder de lijst van de Verenigde Katholieken die 4 zetels haalden. De socialisten haalden er zes, wat één zetel verlies betekende en de liberalen behielden er drie. De grote verliezers waren het VNV, Rex en de communisten die geen enkele zetel behaalden.[46] Na de gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938 waar de Katholieke Werkerslijst  10 mandaten veroverde, werd per 1 januari een homogeen ACW-minderheidscollege gevormd weliswaar met de neutrale goodwill van de vier gekozenen op de Katholieke Lijst van Burgers, Middenstanders en Boeren. Met de vier schepenen, Gaston Bossuyt, Jules Coussens, Vital Depraetere en De Taeye Alfred en burgemeester Arthur Mayeur, allen behorende tot het Christelijk Werkersverbond (CWV), ging Kortrijk de Tweede Wereldoorlog in.[47]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] N. Maddens, Geschiedenis van Kortrijk tot 1945 in vogelvlucht, Vichte, 1983, p. 35.

[2] R. Tanghe, P. Vancolen, Gedenkboek Stad Kortrijk 1830-1976, Kortrijk, 1978, p. 132.

[3] J. Rommel, Kortrijk tijdens Wereldoorlog II, Kortrijk, 1986, p. 4.

[4] P. Vancolen, De Hedendaagse Tijd, In: De geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, p. 497.

[5] N. Maddens, op.cit., p. 45. Het vlas werd uit het binnen- en buitenland aangevoerd, tot zelfs uit Rusland, voor de root en verdere bewerking. Kortrijk speelde hierin wel een mindere rol in vergelijking met de andere Leiegemeenten.

[6] s.n., Kortrijk, het Westvlaams industriecentrum, s.l., 1985, p.13.

[7] P. Vancolen, op.cit., p. 504.

[8] K. Speelman, De Kortrijkse Kunstwerkstede in de economische collaboratie, In: De Leiegouw, XXXIX, 1977, pp. 231-233.

[9] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met H.V. op 12/03/00.

[10] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[11] s.n., Kortrijk, het Westvlaams ..., op.cit., pp. 26-27.

[12] N. Maddens, op.cit., p. 62.

[13] B. De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945,Tielt, 1994, p. 81.

[14] B. Van Causenbroeck, Frans Strubbe. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[15] L. Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1921-1978, Tielt, 1979, p. 301.

[16] R. Tanghe, P. Vancolen, op.cit., pp. 199-200.

[17] R. Tanghe, P. Vancolen, op.cit., pp. 192-194.

[18] M.S.A.K., COO leden en personeel 1925-1944, bundel 2780.

[19] V. Mortier, W. Roets, S. Debaere, F. Santy, e.a., Een eeuw christelijk syndicalisme in het arrondissement Kortrijk, Kortrijk, 1992, p. 49.

[20] De Vrijheid, 13/02/1932.

[21] N. Maddens, op.cit., p. 71.

[22] L. Schepens, op.cit., p. 176.

[23] G. Vanschoenbeeck, De oorsprong van de sociaal-democratische aanwezigheid in de Vlaamse gemeentepolitiek, In: Handelingen van het 16de Internationaal Colloquium van het Gemeentekrediet. De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek (1890-1970), Brussel, 1992, p.120.

[24] M. De Rijcke, August Debunne en de werkersbeweging in het arrondissement Kortrijk, Brussel, 1931, p.135.

[25] L. Pauwels, De eerste wereldoorlog als breukpunt in het politieke leven te Kortrijk, 1900-1932, Gent, OLV, 1978, p. 33.

[26] G. Vanschoenbeeck, op.cit., p. 120.

[27] L. Pauwels, op.cit., p. 51.

[28] G. Van Haver, Onmacht der verdeelden. Katholieken in Vlaanderen tussen democratie en fascisme 1929-1940, Berchem, 1985, p. 23.

[29] M. De Rijcke, op.cit., pp. 161-178.

[30] V. Mortier, W. Roets, S. Debaere, F. Santy, e.a., op.cit., p. 35.

[31] L. Pauwels, op.cit., pp. 74-104.

[32] N. Maddens, Jozef De Coene. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[33] I. J. Lambrecht, 50 jaar sociaal en politiek engagement, Kuurne, 1985, p. 19.

[34] B. De Wever, op.cit., p. 42.

[35] B. van Causenbroeck, Frans Strubbe. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[36] B. De Wever, De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum, In: Handelingen van het 16de Internationaal Colloquium van het Gemeentekrediet. De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek (1890-1970), Brussel, 1992, p. 195.

[37] L. Pauwels, op.cit., p. 134.

[38] L. Pauwels, op.cit., p. 143.

[39] G. van Haver, op.cit., pp. 55-58.

[40] G. Van Haver, op.cit., pp. 86-87.

[41] H. Balthazar, Het maatschappelijk politiek leven tussen twee wereldoorlogen, In: Algemene geschiedenis van de Nederlanden, XIV, Haarlem, 1979, p. 189.

[42] B. De Wever, op.cit., p. 81.

[43] De Vrijheid, 8/10/ 1932.

[44] M.S.A.K., Gemeenteraadsverkiezingen van 1932, bundel 455.

[45] M.S.A.K., Burgemeester en schepencollege, samenstelling. Huldiging van burgemeesters, bundel 2462.

[46] M.S.A.K., Gemeenteraadsverkiezingen van 1938, bundel 457.

[47] P. Vancolen, R. Tanghe, op.cit., pp. 337-344.