De eerste Europese ontdekkingsreizen in Katanga 1797-1897 ( Pieter De Coster)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

IX. NKULUKULU: DE CARRIERE VAN CLEMENT BRASSEUR IN KONGO (1890-1897)

 

Thus, without books, without archies, or the machinery of civilization, this great man rules the whole country, sitting quietly at his capital, and knowing exactly what is going on in all parts of his empire, and he is everywhere feared.”[353]

 

De verhalende bronnen over Katanga in de periode 1850-1890 zijn uitermate nuttig om ons meer informatie te geven over Msiri, de inlandse vorst die tussen 1874 en 1891 een groot rijk uitbouwde in de zuidelijke savannes van Centraal-Afrika. Zijn rijk, dat ongeveer de grootte van Groot-Brittannië had, besloeg delen van het huidige Zaïre en Zambia en stond in permanent contact met zowel de oost- als de westkust van Afrika.

De heerschappij van Msiri - letterlijk: de mug [354]- was om meer dan een reden opvallend te noemen. Ten eerste wortelde zijn koningschap niet in de lokale tradities; hij was een usurpator die etnisch tot de Unymawesi behoorde, een volk dat ten oosten van het Tanganyikameer leefde. Een ander opvallend facet van zijn heerschappij was het absoluut autokratische karakter ervan. Dit “Afrikaans absolutisme” is doorheen de hele geschiedenis van tropisch Afrika altijd al een grote uitzondering gebleven. Tenslotte moet ook opgemerkt worden dat zijn rijk een multi-etnisch karakter had, hoewel Msiri erin slaagde het rijk sterk te centraliseren en het tot een grote eenheid te smeden. Ondanks de wreedheid van Msiri moet men bewondering hebben voor de manier waarop hij erin slaagde inheemse elementen (zowel uit de Luba- als uit de Unyamwesicultuur) met Portugese en Arabische invloeden tot een geheel te versmelten. Hij bracht innovaties aan in de materiële cultuur, verbood de bloedwraak en introduceerde de waarzeggerij en een nieuw koningsritueel[355].  De figuur van Msiri en het rijk dat hij stichtte, zijn dus om meer dan een reden een nadere studie waard.

 

IX. 1. De carrière van Msiri

 

Msiri was, zoals hierboven opgemerkt, afkomstig uit het gebied ten oosten van het Tanganyikameer. Het gebied kwam al vrij vroeg onden de invloed van Arabische of gearabiseerde handelaars, die vanuit het sultanaat Zanzibar landinwaarts trokken, op zoek naar slaven, ivoor en andere handelswaar. Deze Arabische invloed is van belang om de opkomst en heerschappij van Msiri te begrijpen.

Kalasa, Msiris vader, was een kleine chef, die onder de voogdij stond van de grote Unyamwesichef Mirambo [356]. Kalasa kwam in contact met Mpande, de chef van de Sanga, het voornaamste volk in Katanga, waar hij vaak heen reisde om koper op te kopen. Kalasa was een bloedbroeder geworden van Mpande[357]. Bij een van deze gelegenheden ging Msiri, de tweede zoon van Kalassa, naar de Sanga in plaats van zijn vader. Bij zijn aankomst merkte hij dat de Sanga af te rekenen hadden met invallen van de Luba vanuit het noorden. De Luba hadden Mpandes harem meegenomen[358].

De Unyamwesi waren door hun contacten met de Arabieren vertrouwd met vuurwapens. Msiri, die in gezelschap van drie anderen naar de Sanga gekomen was, had vier geweren bij zich. Hij kwam de chef van de Sanga te hulp gesneld en dankzij de vuurwapens van Msiri werden de invallers op de vlucht gedreven. Uit dank gaf de chef Msiri grote hoeveelheden ivoor en drong erop aan om zo snel mogelijk terug te keren naar Katanga.

Msiri keerde als een succesvol handelaar terug naar zijn geboortestreek. Toen hij opnieuw naar de Sanga vertrok, gingen heel wat familieleden en stamgenoten mee met hem. Onder hen was Molenga, die later een hoge post zou bekleden in Msiri’s rijk.

De Sangachef was een oud man geworden en beloofde Msiri dat hij hem zou mogen opvolgen. Msiri kreeg de omande, een schelp, die bij de Sanga gebruikt werd als teken van leiderschap; het equivalent van kroon en scepter in Europa. 

Met de toekenning van de omande was een beslissende stap gezet. Vele Sanga konden niet verkroppen dat een buitenstaander tot nswana (troonsopvolger) benoemd was, wat voor een deel hun latere opstand verklaart. Msiri besefte nu ook de noodzaak om een multi-etnische staat te creëren, om op die manier het overwicht van de Sanga wat af te zwakken[359].

Msiri begon nu een snelle klim naar de macht. Iedereen die mogelijk zijn macht kon bedreigen werd geliquideerd. Hij weigerde nog tribuut te betalen aan Kazembe, de machtige chef die bij het Mwerumeer verbleef. Deze wilde Msiri straffen voor zijn rebellie, maar moest het onderspit delven tegen Msiri, die zich gesteund wist door de Ovimbundu, een handelsvolk uit de omgeving van Bihé. Deze zege bezorgde hem een groot prestige. Hij annexeerde de Lubavolkeren uit het noorden bij zijn rijk en verwelkomde een groeiende stroom migranten, die het Lundarijk van de Mwata Yamvo in het westen ontvlucht waren. Daarnaast kwamen steeds meer Unyamwezi zich in het gebied vestigen.

Zijn rijk strekte zich na enkele jaren uit van de Lualaba in het westen tot de Luapula in het oosten en van de waterscheiding Kongo-Zambesi in het zuiden tot aan het Mwerumeer in het noorden. Daarbuiten waren ook nog veel gebieden die onder onrechtstreekse heerschappij van Msiri stonden en die aan hem tribuut moesten betalen, ook al waren ze niet formeel ingeschakeld in het rijk.

Msiri moet, aan de hand van de beschrijvingen die we van hem hebben, een eigenaardig man geweest zijn. Reichard beschrijft hem als een gespierde, breedgeschouderde man. Zijn gezicht vertoonde gelijkenissen met dat van de Zuid-Afrikaanse rassen; hij had een vooruitspringend voorhoofd, kleine ogen, een platte neus, dikke lippen en neerhangende mondhoeken[360].

 

IX. 2. Politieke structuren

 

De uitgestrektheid van het rijk deed de noodzaak van een stabiele politieke structurering ontstaan. Msiri brak op dit vlak met de traditie van de Luba-koninkrijken die er voor hem waren geweest. Precies doordat hij erin slaagde de vroegere lokale heersers in te schakelen in de nieuwe hiërarchieën die hij opbouwde, was zijn rijk politiek veel stabieler dan dat van zijn Luba-voorgangers. Eerder al zagen we dat juist deze factor verklaarde waarom het Lundarijk in het westen van de savannes van Centraal-Afrika een grotere omvang en macht bereikte dan het Lubarijk in het oosten, ook al stamden ze uit dezelfde culturele traditie.

Msiri stelde in de grote bevolkingscentra in zijn rijk goeverneurs aan, die elk de omande kregen als teken van macht[361]. Deze kleinere chefs stelden zelf op hun beurt kleinere bestuursverantwoordelijken aan. Zo was er de ‘moeder’ van de chef, die tot taak had op de dag van de inhuldiging van de chef, die door dagenlange afzondering voorafgegaan was, de chef op zijn schouders het dorp rond te dragen. Een andere ondergeschikte chef was ‘de man onder het bed’.  Deze droeg rond zijn nek twee leeuwenklauwen. Zijn functie was de goeverneur de dagen voor zijn inhuldiging nauwkeurig in de gaten te houden, om te zien of hij alle regels en rituelen respecteerde.  Deze bewakingsopdracht ging zelfs zo ver dat de man in kwestie ‘s nachts onder het bed van de toekomstige goeverneur ging liggen - vandaar de naam - om hem zelfs ‘s nachts geen seconde uit het oog te verliezen.

Het risico bestond dat een van deze goeverneurs, vooral wanneer hij ver verwijderd was van het hof in Bunkeya, zich te zelfstandig zou opstellen. Daarom moest iedere goeverneur een vrouwelijke verwante laten huwen met Msiri; deze vrouw bleef dan ook aan het hof te Bunkeya, bij de andere “vriendinnen van het hof”. In totaal verbleven er ongeveer 500 vrouwen aan het hof.  Nochtans werden zij niet zomaar tot concubines gedegradeerd. Het is juist typerend voor het relatief “geëmancipeerde” beleid van Msiri dat deze vrouwen een belangrijke rol speelden in het rijk. Ze werden ingezet als verbindingspersonen met de goeverneur, langs wie deze alle bevelen van Msiri doorgestuurd kreeg.  Ook op het vlak van arbeidsverdeling waren vrouwen bevoordeeld; op de velden deden zij het lichte werk (wieden), terwijl fysiek zware arbeid aan mannen overgelaten werd[362]. Toch maakten vele observators de fout om, in de traditie van het koloniale exotisme, te spreken over een ‘harem’, waarbij de vrouwen streden om de gunsten van Msiri. Met alle nefaste gevolgen vandien: Luxury is the conqueror of conquerors. [363] Op die manier werd een direct verband gelegd tussen de ‘harem’ van Msiri en zijn langzaam afbrokkelende macht.

 

De lokale bestuurders kregen van Msiri alle volmachten, op enkele belangrijke uitzonderingen na. Alle belangrijke zaken werden aan Msiri overgelaten, die ook als enige over leven en dood kon beslissen. Hij had eveneens een monopolie op de handel in ivoor; rubber en slaven mochten evenwel ook door de goeverneurs verhandeld worden. Msiri zette over heel het rijk spionnen uit die erop moesten toezien dat er geen ivoor door de chefs verduisterd werd; gebeurde dit toch, dan werd er onmiddellijk een compagnie soldaten op afgestuurd, die de chef doodden en zijn dorp plunderden en platbrandden; de inwoners werden verkocht als slaven.

Een ander middel om zijn macht te consolideren vond Msiri in de religie. Bij zijn troonsbestijging riep hij zichzelf uit tot enige man in het rijk met magische krachten. Hij was de enige bemiddelaar tussen deze wereld en het bovennatuurlijke. Hierdoor kon hij allerlei rivalteiten die anders tussen de diverse ethnieën zouden ontstaan, uitschakelen.

De Sanga, die uiteindelijk zijn val zouden bespoedigen, waren van al deze volkeren voor Msiri het gevaarlijkst. Zij hadden het nooit kunnen verkroppen dat hij als buitenstaander tot nswana was uitverkozen. Het harde bewind van Msiri was dan ook ten dele een reactie op zijn vrees voor de Sanga: hij kon zich in geen geval zwak tonen en moest de Sanga door een tiranniek bewind afschrikken. Tegelijk poogde hij hen numeriek te minoriseren, door zijn pogingen een multi-etnisch rijk uit te bouwen[364].

 

IX. 3. Handel, de economische basis van het rijk

 

De reden waarom Msiri zo angstvallig vasthield aan zijn ivoormonopolie ligt waarschijnlijk in het feit dat ivoor zeer gegeerd was bij de Arabieren, die hem ervoor betaalden met wapens en munitie. Die constante aanvoer van wapens was als het ware de slagader van Msiri’s rijk. Zijn positie als relatieve nieuwkomer in het rijk was immers een fundamentele zwakte. De Sanga en alle andere volkeren die hij overheerste waren erop gebrand om hun onafhankelijkheid te herwinnen. Slechts door zijn militaire superioriteit kon hij zijn positie behouden.

Msiri had er dus alle belang bij om van Bunkeya een knooppunt van handel te maken.

Hij besefte dat hij tot dan toe te afhankelijk was geweest van de Arabieren aan de oostkust, omdat zij de enigen waren die hem wapens konden leveren. Hij zocht daarom contact met de westkust. Hij zond zijn neef Molenga naar het westen. Deze kwam in Lovaleland in contact met een halfbloed uit Angola, een zekere Domingo.  Deze vertelde aan Silva Porto over een machtig rijk in het oosten, waarvan de heerser grote hoeveelheden ivoor bezat, dat hij wilde verruilen voor wapens. Silva Porto zond dadelijk een karavaan onder leiding van de pombeiro Jao, die zich naar Msiri begaf[365]. De handelsmissie was een succes en vanaf dat moment werd een regelmatige verbinding met de westkust aangelegd. Msiri van zijn kant was nu minder afhankelijk geworden van de Arabieren (een doel dat hij heel zijn leven lang heeft nagestreefd) en werd in militair opzicht steeds machtiger.

Handelaars kwamen van overal: Uganda, het land van de Unyamwesi, het gebied langs de Lualaba (tot aan Stanley Falls toe), het gebied van de Zambesi, het Nyassameer, Zanzibar en Angola. De voornaamste handelsgoederen waren koper, zout, ivoor en slaven. Dat laatste was de reden waarom de Plymouth Brethren aan de westkust zoveel moeite hadden om dragers te vinden[366]. Nochtans werden de meeste slaven van Msiri volgens Cameron niet naar de westkust gezonden (met als uiteindelijke bestemming Zuid-Amerika) maar naar het zuiden, om er in de diamantmijnen te werken in wat men later Zuid-Afrika en Rhodesië zou noemen[367]. Msiri verwierf in ruil hiervoor wapens, munitie, textiel en schelpen. Daarnaast waren er nog vele curiosa die Msiri als relatiegeschenken kreeg en die hij graag aan bezoekers toonde, om met zijn vele ‘relaties” te kunnen uitpakken tegen zijn bezoekers. Zo had hij vleesconserven, muziekdozen, toneelkijkers, wetenschappelijke instrumenten (veelal onbruikbaar), uurwerken en allerhande juwelen. Eens gaf hij een karavaan die naar Angola vertrok de opdracht de volledige lading uitsluitend tegen Engels aardewerk om te ruilen. Dit lukte, maar bij aankomst bleek alle aardewerk in scherven te zijn. De oortjes van de gebroken theekopjes werden een nieuw, prestigieus soort oorringen[368].

Zout was afkomstig van een groot zoutmeer. Arnot schatte de opbrengsten ervan op ca. 25 pond zout per vierkante meter.  Het belang dat aan deze zoutpan gehecht werd, blijkt uit het feit dat ieder jaar twee mensenoffers gebracht werden om de continuïteit van de zoutwinning te garanderen.

 

Heel de regering van Msiri werd gekenmerkt door het verlangen zich zo snel mogelijk van de invloed van de Arabieren van de oostkust te ontdoen. Msiri wilde werkelijk regeren als een Europees vorst. Hij dreef dit zeer ver door. Hij wilde graag een blanke vrouw hebben; daarvoor richtte hij zich zelfs tot de Portugese goeverneur van San Paolo de Luanda, met het verzoek een van zijn dochters te huwen ! Uiteindelijk kreeg hij toch een ‘blanke’ vrouw, Maria da Fonseca. Zij was de halfbloeddochter van een Portugees officier. Haar broer was Lourenço da Souza Coimbra, een slavenraider die indertijd met Cameron was opgetrokken. De aanwezigheid van deze vrouw aan zijn hof verhoogde het prestige van zijn heerschappij gevoelig. Bovendien was hij er nu van verzekerd dat de Lovale zijn karavanen die van of naar de westkust kwamen niet meer zouden plunderen.

De verhouding van Maria da Fonseca met Msiri was, begrijpelijk genoeg, niet erg harmonieus te noemen; tegelijk was zij het die hem aanzette tot de meest bloedige wandaden. Haar enige trots die zij nog had was haar ‘witte’ huid. Haar laatste wil, zo vertelde ze Crawford, was om in een witte kist te worden begraven[369].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[353]ARNOT (F.), Garenganze, p. 235.

[354]Cambridge History of Africa 6: 1870-1905, p. 75.

[355]VANSINA (J.), Südkongo, in: Die Völker Afrikas und ihre traditionellen Kulturen. Teil I. Allgemeiner Teil und südliches Afrika, Wiesbaden, Franz Steiner, 1975, p. 659.

[356]”Mirambo” werd later de term waarmee de Belgische kolonisator het tribuut aanduidde dat inlandse chefs aan hem moesten betalen. Mirambo werd door Stanley ‘de zwarte Napoleon’ genoemd. In zijn tijd was hij een van de machtigste mannen in het gebied tussen de Indische Oceaan en het Tanganyikameer. Hij was een bloedbroeder van Cambier, een van de eerste Belgen die zich in het gebied gevestigd hadden (september 1878).

Le Mouvement Géographique, II, 1885, 2, p. 8.

[357]CRAWFORD (D.), Thinking black, p. 181.

[358]ibid.

[359]CRAWFORD (D.), op. cit., p. 182.

[360]Le Mouvement Géographique, II, 1885, 15, p. 60.

[361]CRAWFORD (D.), op. cit., p. 191.

[362]ARNOT (F.), Garenganze, p. 170.

[363]CRAWFORD (D.), op. cit., p. 169.

[364]CRAWFORD (D.), op. cit., p. 182.

[365]ARNOT (F.), Garenganze, p. 233; Le dernier journal du dr. Livingstone II, p. 234.

[366]ARNOT (F.), Garenganze, p. 138.

[367]CAMERON (V.), op. cit., p. 387.

[368]”...the fragile China is an eloquent enough symbol of the very civilization he coveted which smashed in his hands.” CRAWFORD (D.), op. cit., p. 186.

[369]CRAWFORD (D.), op. cit., p. 191.