Jungle Book herbekeken. Kipling, Disney & jeugdadaptaties. (Nienke van Son)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1: De oorspronkelijke roman: The Jungle Books van Rudyard Kipling

 

1. Rudyard Kipling

“…after blocking out the main idea in my head, the pen took charge, and I watched it begin to write stories
about Mowgli and animals, which later grew into the Jungle Books.”

(Kipling, 1937:87)

 

1. 1 Het leven van Rudyard Kipling (1865-1936) (Seymour-Smith, 1989)

 

Op 30 december 1865 kregen John Lockwood Kipling en Alice Macdonald hun buitengewone zoon, Joseph Rudyard Kipling. Rudyard gebruikte zijn echte voornaam Joseph nooit, omdat een klasgenoot hem ooit zei dat die naam pesterijen uitlokte. Kipling werd geboren in Bombay, India, dat in die tijd geregeerd werd door de Britten. Zijn vader, die later verschillende van zijn boeken zou illustreren, was er professor aan de New Bombay School of Art.

Rudyard leerde de inheemse taal van de kindermeid en andere dienstboden, en moest zijn best doen zich te herinneren Engels te spreken tegen zijn ouders. Toen Alice voor de tweede keer zwanger werd, besloot ze dat kind in Engeland te krijgen en ze nam de 2,5jarige Ruddy mee. Hij was toen een druk en onrustig kind, en maakte zijn hele familie gek. In juli 1868 kreeg hij er een zusje Alice, Trix bijgenaamd, bij. In 1871 liet Alice, na het verlies van haar derde kind, Trix en Ruddy achter in Engeland om hen de hitte en ziektes te besparen. Zo kon Rudyard zijn opleiding beginnen. Ze logeerden omwille van hun verwende gedrag niet bij familie, maar bij vreemden, met name Kapitein Pryce Agar Holloway en zijn vrouw Sarah Holloway, ook gekend als ‘Aunty Rosa’, in Southsea. Zonder iets te zeggen vertrok Alice terug naar India om haar man met zijn carrière te helpen. Dit was een zeer grote schok die Rudyard nooit te boven is gekomen, en het verwerken ervan heeft hem tot de vorm van liegen gebracht die wij fictie noemen. Wanneer hij zich begon te ontplooien en leerde lezen (pas op zijn zevende, wat vaker voorkomt bij literair getalenteerde mensen), ging Aunty Rosa hem straffen uit jaloezie. Ze was van oordeel dat wie eerst zo ongehoorzaam en moeilijk was, daarna niet getalenteerd moest blijken. Kipling was de Engelse discipline duidelijk niet gewend. (Seymour-Smith, 1989:22)

Toen Kipling naar de Hope Lodge School gestuurd werd, ging het van kwaad naar erger, hij weigerde te werken voor school en leerde er volgens hem hoe hij moest liegen.

Op zeer jonge leeftijd gingen Kiplings ogen snel achteruit, wat mede de oorzaak kon zijn van zijn trage leesvorderingen. Toen hij zijn grootmoeder met een boom verwarde, riep zijn tante hulp in en zijn moeder kwam terug van India om hem te halen. Rudyard was bijna ingestort door de angst om blind te worden, wat nog maar een voorproefje was van de waanideeën die hij gedurende zijn verdere leven nog zou ervaren. Over deze ongelukkige tijd schreef hij het kortverhaal “Baa Baa, Black Sheep”, de roman The Light That Failed (1890), en zijn autobiografie Something of Myself (1937).

Toen Rudyard twaalf jaar was, had hij dus al heel wat meegemaakt: een comfortabele jeugd waarin hij alle touwtjes in handen had, dan de schok van de verlating door zijn ouders, wat zijn gevoel van macht deed verdwijnen, zijn slechte ogen en mevr. Holloway, met wie het contact zeer slecht verliep. Nadat zijn moeder hem was komen terughalen, begon het in zijn hoofd te malen, en de ‘slechte’ vrouwen in zijn leven, zijn moeder en mevr. Holloway, kregen een fictionele invulling.

 

Toen hij dertien was, ging hij studeren aan de United Services College in Westward Ho! in Noord-Devon. Dat was een dure school die zich bezig hield met trainingen die voorbereiden op de militaire academie. Ondanks het feit dat zijn middelmatige resultaten en slechte zicht hem belemmerden om het leger in te gaan, was hij er gelukkig en hij werd geprezen om zijn vlotheid en entertainende verhalen. Deze gelukkige tijd werd vereeuwigd in één van zijn meest populaire boeken Stalky & Co (1899).

In 1882 keerde Kipling terug naar India, waar hij de volgende zeven jaar als journalist en correspondent werkte. Dat was één van de gelukkigste en leerzaamste perioden van zijn leven. Hij was gefascineerd door India, de dieren, de jungle, de spoken en legenden. Hij ontwikkelde er de kunst van het observeren. Alles wat hij er leerde en meemaakte zou hem in zijn gehele literaire carrière goed van pas komen. Ondanks de drukte die Kipling ondervond van zijn job als journalist, had hij toch nog tijd om wat te schrijven. In 1888 publiceerde hij verschillende bundels met poëzie en kortverhalen, waaronder Plain Tales from the Hills, wat een groot succes bleek te zijn. Zijn verhalen uit die tijd werden verzameld in The Phantom Rickshaw (1888).

Aangemoedigd door zijn succes in India, besloot Kipling in 1889 om zichzelf te introduceren in het literaire circuit van Engeland. In 1891 werd zijn eerste verzameling kortverhalen, Life’s Handicap, gepubliceerd in Engeland. Hij boekte er meteen succes mee en werd met open armen in het Londense literaire milieu onthaald, als opvolger van Charles Dickens. Tussen 1889 en 1892 woonde Kipling in Londen en publiceerde hij ook nog een verzameling verhalen over Indianen naast Barrack-Room Ballads, een dichtbundel.

 

In 1891 trouwde Rudyard met Caroline ‘Carrie’ Starr Balestier, de zus van een Amerikaanse schrijver en uitgever, met wie hij samen de roman The Naulakha (1892) schreef. Ze gingen samen in Vermont in de Verenigde Staten wonen, waar Carrie’s familie ook verbleef. In 1894 en 1895 schreef Kipling daar The Jungle Book en The Second Jungle Book, geïllustreerd door zijn vader John Lockwood Kipling. Beide boeken werden later echte klassiekers. Kipling was echter niet gelukkig in Vermont en in 1896 keerde hij terug naar Engeland met Carrie en hun twee dochters, om in Rottingdean, East Sussex te gaan wonen. Daar werd in 1897 zijn enige zoon John geboren. Twee jaar later werd het jonge gezin echter door het ongeluk geteisterd. Terwijl Kipling zelf ziek was in New York, stierf zijn oudste dochter Josephine aan een longontsteking. Kort daarna verhuisde het gezin naar het huis wat bekend zou staan als hun echte thuis bij Burwash in East Sussex. In 1901 en 1902 schreef hij er zijn bekendste verhalen, Kim en Just So Stories. Kim is het verhaal over de leergierige weesjongen die net zoals Kipling zelf met zijn half-Engelse en half-Indische afkomst worstelt. Het wordt gekenmerkt door een zeer nauwkeurige beschrijving van India. Just So Stories is een verhalenbundel met korte verhalen over dieren en hoe de dingen ontstaan, bedoeld voor ouders van kleine kinderen om voor te lezen. (Seymour-Smith, 1898: 235, 238) Dit staat duidelijk te lezen in de ondertitel van het boek: “Just So Stories for Little Children” (Kipling, 1986:257)

Kipling raakte hoe langer hoe meer ingeburgerd in het Engelse milieu en zijn geschiedenis. Het resultaat van deze nieuwe bezigheid was Puck of Pook’s Hill, uit 1906, een bundel verhalen gebaseerd op episodes uit de Engelse geschiedenis. In 1910 werd de sequel Rewards and Fairies gepubliceerd. In 1907 ontving Rudyard Kipling als eerste Engelsman en als jongste persoon ooit de Nobelprijs voor de literatuur. (Seymour-Smith, 1898: 348)

Kort daarna begon zijn kunst om te dichten en verhalen te schrijven, te tanen. Zijn zoon werd gedood in de Eerste Wereldoorlog en in 1923 publiceerde Kipling The Irish Guards In The Great War, een geschiedenis over het regiment van zijn zoon.

Kipling’s depressie uitte zich in een psychosomatische maagzweer, die jarenlang niet gediagnosticeerd werd. Op 18 januari 1936, de verjaardag van zijn huwelijk, stierf Kipling in Londen. (Seymour-Smith, 1989: 270) Zijn as werd begraven in de Poet’s Corner in Westminster Abbey. Hij had een zeer hoge status verworven in de Engelse literaire maatschappij. Zijn personages leefden verder, wat een tijdloos cadeau was voor de generatie schrijvers die hem zouden opvolgen. In 1937 verscheen zijn autobiografie Something of Myself.

 

1. 2 Inspiratie voor The Jungle Books

 

Kipling was onderhevig aan meerdere invloeden die als inspiratiebron voor The Jungle Books dienden. De Indiase setting, de machtsproblematiek en de moeilijkheden om ergens thuis te horen zijn aspecten die rechtstreeks voortkomen uit zijn eigen ervaringen. Maar, als lid van de literaire avant-garde in Engeland, kwam Kipling uiteraard ook in contact met andere auteurs, wat eveneens impact had op zijn oeuvre. Rider Haggard, een goede vriend van Kipling, schreef in 1889 de roman Allan’s Wife, en de harmonie tussen mens en dier is Kipling meteen bijgebleven.

“And somehow or other I came across a tale about a lion-hunter in South Africa who fell among lions who were all Freemasons, and with them entered into a confederacy against some wicked baboons. I think that, too, lay dormant until the Jungle Books began to be born.” (Kipling, 1937:12)

Haggard publiceerde in 1891 Nada the Lily, een roman gesitueerd in Afrika, die handelt over de vriendschap tussen een Zulukoning en de leider van een horde wolven. Aanvankelijk probeerde Kipling de hierop geïnspireerde ideeën uit zijn hoofd te bannen, maar zijn pen nam het over en meer verhalen over Mowgli en de dieren ontstonden. (Kipling, 1937: 87) In de loop van 1892 heeft hij “In the Rukh” geschreven, het verhaal dat chronologisch laatst komt in de intrige over Mowgli. Het werd niet opgenomen in The Jungle Books, maar wel in Many Inventions uit 1893 en in de verzameling van alle verhalen over Mowgli, All the Mowgli Stories uit 1933. In de winter van 1892, het geboortejaar van zijn dochter Josephine, begonnen er meer ideeën uit zijn jeugd naar boven te komen, samen met een regel uit Nada the Lily. The Jungle Book uit 1984 en The Second Jungle Book uit 1985 zijn er het resultaat van.

Kipling heeft dus zelf wat inspiratie gezocht bij Haggard en Burroughs, die in 1914 Tarzan of the Apes schreef, zocht op zijn beurt inspiratie bij Kipling, wat deze laatste met plezier aanvaardde.

“But the genius of all genii was one who wrote a series called Tarzan of the Apes. I read it, but regret I never saw it on the films, where it rages most successfully. He had ‘jazzed’ the motif of the Jungle Books and, I imagine, had thoroughly enjoyed himself.” (Kipling, 1937: 163)

 

1. 3 Historische en politieke context voor The Jungle Books

 

Kiplings positie ten opzichte van het Britse imperialisme[1] was zeer ambivalent. Hij kon zowel voor het ‘empire’ als voor zijn geliefde India geen echte kant kiezen; hij werd letterlijk heen en weer geslingerd tussen beide landen. (Sullivan, 1993:3)

            “Rootlessness is in the essence of Kipling’s work.” (Gilmour, 2003:3)

Kipling heeft een onstabiel thuisgevoel, daar hij zowel in India als in Engeland opgegroeid is. In zijn werk, vooral in Kim en The Jungle Books, is een duidelijke spanning waar te nemen tussen de wens om geliefd te zijn en de noodzaak om te domineren en gevreesd te worden. (Sullivan, 1993:1)

            “All the jungle was his friend, and just a little afraid of him.” (Kipling, 1986: 220)

Deze doelstellingen zijn zeer eigen aan die van het Britse Imperium tijdens de kolonisatie van verschillende landen aan het einde van de 19e eeuw.

De Engelse dominantie over India wordt ook weergegeven in Kiplings werk. Zowel Mowgli als Kim gaan uiteindelijk voor de Britse regering werken, wanneer ze verlangen naar een plaats waar ze thuishoren. De overstap van verlangen naar macht, van een geborgen familiale leefwereld naar de structuren van het imperialisme, is zeer drastisch, maar was volgens Kipling vereist om de twee zeer verschillende leefwerelden – waar hij zelf ook goed mee vertrouwd was – samen te brengen. (Sullivan, 1993:1-2)

 

In 1899 schreef Kipling het controversiële gedicht “The White Man’s Burden”[2], wat zijn standpunt ten opzichte van het imperialisme goed weergeeft. Het kan gelezen worden als een steun aan de Verenigde Staten tijdens de kolonisatie van de Filippijnen, maar ook als een waarschuwing aan en kritiek op de Amerikanen. Hoewel  het gedicht met gemengde gevoelens werd ontvangen, gebruikten de Amerikanen het concept van ‘the white man’s burden’ als eufemisme voor het imperialisme, waardoor het nobel zou lijken. Kipling had het met het woord ‘blank’ echter niet over iemands huidskleur, maar over zijn beschaafdheid. Met de ‘blanke’ mens bedoelde hij degene die het meest puur is, volgens de wet leeft en zich inzet voor een anders welzijn, dus niet noodzakelijk het blanke ras.

De boodschap van Kipling aan de Amerikanen lijkt sterk op zijn boodschap aan de Britse regering in India. Tijdens hun bewind is de plaatselijke bevolking sterk aangetast: er was geen vrijheid van godsdienst meer en tradities gingen verloren. Gilmour typeert zijn optreden als volgt:

“Kipling added the role of national prophet to that of imperial laureate.” (Gilmour, 2003:124)

Kipling ging het Westerse superioriteitsgevoel hoe langer hoe meer aanklagen, en hoewel er ook positieve gebeurtenissen en successen plaatsvonden, lag het niet in zijn stijl om die te bejubelen. (Gilmour, 2003: 126-132)

In “Recessional”[3] uit 1897, een ander bekend gedicht van Kipling, treffen we een gelijkaardige thematiek aan. Verzen als “lesser breeds without the law” doen denken aan de onbeschaafde plaatselijke bevolking die door de kolonisten geciviliseerd moeten worden, maar het was niet Kiplings bedoeling een lofzang voor het imperialisme te schrijven. Hij waarschuwt het Engelse volk juist voor zijn grootmoed en de mogelijkheid om al zijn grootsheid te verliezen. (Gilmour, 1993:199-124)

“On 16 July Kipling sent ‘Recessional’ to The Times with the explanation that ‘we’ve been blowing the Trumpets of the New Moon a little too much for White Men, and it’s about time we sobered down.’ (…) ‘The White Man’s Burden’, begun a week before he started ‘Recessional’, promotes a dedicated but much less humble approach to imperial responsibility.” (Gilmour, 2003: 122-123)

 

1. 4 Kipling als jeugdauteur

 

Rudyard was geen vriendelijke man, maar hij compenseerde zijn gebrek aan hartelijkheid door het schrijven voor kinderen. Of Kipling een echte kinderboekenschrijver was, kan worden bediscussieerd; hij hanteerde namelijk een strenge dogmatische toon die de onschuldige jonge lezers niet goed konden bevatten. Ook voor zijn eigen zoon was Rudyard een strenge vader, hij gebruikte hem namelijk om zijn eigen belangen te behartigen. (Seymour-Smith, 1989:7) Kim is van al zijn boeken het meest geschikt voor kinderen, en zelfs hier lijkt het alsof de auteur niet echt kon beslissen of hij nu voor kinderen of volwassenen schreef. Zijn latere werk, Puck of Pook’s Hill en Rewards and Fairies, zijn duidelijk zowel voor volwassen als voor kinderen bedoeld. In Something of Myself schrijft Kipling er het volgende over:

“(…) since the tales had to be read by children, before people realised they were meant for grown-ups.(…) I worked the material in three or four overlaid tints and textures, which might or might not reveal themselves (..)” (Kipling, 1937: 142)

Kipling heeft The Jungle Books geschreven omdat hij daardoor in een kinderlijke fantasie kon wegvluchten, en zichzelf zo kon distantiëren van zijn ongelukkige huwelijk. Hij wou ontsnappen uit zijn Engelse omgeving en deed dat door een literaire wereld te creëren gebaseerd op zijn herinneringen aan India.

“(…) they have validity as a kind of dream of health, a refuge in child-like fantasy, which Kipling must have found healing to himself.” (Seymour-Smith, 1989: 337)

Er is eveneens een sterke didactische functie in de verhalen aanwezig. Kipling vertelt kinderen over – en waarschuwt volwassenen voor – wat zou moeten gebeuren in het leven. Volgens Bettina Hürliman was hij één van de auteurs, ‘men of letters’, die normaal gezien voor volwassenen schreven en wat inspiratie hebben bewaard om voor kinderen te schrijven. Hij schreef The Jungle Books zo overtuigend, dat iedereen gewaarschuwd is voor de Indische jungle. Het woud wordt levend en de dieren veranderen in wonderlijke wezens wanneer ze samen komen om over het lot van de menselijke vondeling Mowgli te beschikken. Het werk van Kipling wordt nog steeds als eigendom van zowel jong als oud beschouwd, en ook al stond Kipling in zijn tijd bekend als een overtuigd imperialist, hij kon zijn liefde en begrip voor het opmerkelijke land India niet beter beschrijven. De vraag of volwassenenauteurs wel voor kinderen mogen schrijven blijft volgens Hürliman open, ze vindt het al heel positief dat grote auteurs de moeite doen om ook aan de behoeften van kinderen te voldoen in hun werk. (Hürliman, 1967:256-259)

“He loved writing the books and enjoyed replying to children’s letters about them. But of course he was not simply writing animal stories to amuse children. The tales are also fables with a moral, allegories with a message. (…) The creatures of the Jungle Books are plainly not animals although they possess some animal characteristics. “ (Gilmour, 2003: 107)

Persoonlijk sluit ik me bij de mening van Gilmour en Hürliman aan; volgens mij is het een boek dat toegankelijk is voor kinderen wat betreft de personages, avonturen en het didactische gehalte, maar er is ook zeker een onderliggende betekenis die een historische en politieke achtergrond vereist. Ook vind ik niet dat het zozeer moet worden bepaald of het nu om kinderliteratuur gaat of niet, of Kipling nu wel of geen kinderauteur was. Mijns inziens is het heel knap om literatuur te schrijven die een dergelijk uiteenlopend doelpubliek kan boeien.

 

1. 5  Autobiografisch gehalte van The Jungle Books

 

Door Kiplings eigen ervaring met het vaderschap werd zijn schrijven meer op kinderen afgestuurd, en hij verwerkte zijn nieuwe, opvoedende taak in zijn verhalen, onder andere door middel van de wet van de jungle. Maar ook al voor de geboorte van zijn oudste dochter Josephine had hij een aanleg ontwikkeld om zich bloot te geven aan kinderen. Hij vond volwassenen moeilijke mensen, iets wat voortkomt uit de moeilijke relatie met zijn vrouw Carrie, en in die zin beschouwde hij zichzelf niet als één van de volwassenen. Hij was zelf kinderlijk en jongensachtig, wat opmerkelijk was voor een befaamd en ervaren volwassen man. Zijn publiek van kinderen stelde geen dingen in vraag. Hij schrijft op de manier waarop kinderen praten en doet niet neerbuigend. Hij is één van hen en is dus eerder kinderlijk dan kinderachtig. (Seymour-Smith, 1989: 236-237)

Volgens Joyce Tompkins, de auteur van het kritische werk The Art of Rudyard Kipling uit 1959, worden er in The Jungle Books drie werelden met elkaar gefuseerd. Ten eerste de kinderlijke speelwereld; huiselijk, simpel en volledig in lijn met de verbeelding van kinderen. Ten tweede is er de wereld van de echte fabel, een wereld waar dieren vooral allegorische afbeeldingen van mensen zijn, en iets minder ‘beestachtig’. De derde en belangrijkste wereld is die van het wilde en het vreemde, het poëtische. Dit is het onverklaarbare element dat een auteur vanuit eigen ervaringen, hier dus zijn gebrekkige huwelijk met Carrie, in al zijn literair werk laat doorklinken. (Seymour-Smith, 1989: 236-237)

Kipling werd voor zijn Jungle Books beïnvloed door zeer oude fabels en volksverhalen uit India en de wereldverhalen van Haggard, maar de geboorte van zijn dochter Josephine of de verwachting ervan heeft hem rechtstreeks aangezet tot het schrijven ervan. Hij stapte opnieuw de kinderwereld in met een duidelijke opvoedende, didactische intentie. Hij wilde respect voor de natuur en voor wat hij noemde ‘the Law’ overbrengen. Die ‘wet’ heeft hij nooit echt concreet kunnen maken, het is altijd een ambigu concept gebleven. Het houdt de bescherming van het individu in, die het best in een soort kudde verblijft. De mens hoort volgens Kipling thuis in een kudde, voor zijn eigen bestwil. (Seymour-Smith, 1898: 235-240)

The Jungle Books zijn in zekere zin – hoewel niet zo sterk als Kim – autobiografisch. Mowgli’s personage wordt gekenmerkt door zowel de wil tot aanpassing als het onvermogen om een echte thuis te vinden. Dit gevoel is heel herkenbaar voor Kipling, die op zesjarige leeftijd uit zijn heerlijke leventje in India gerukt werd om in Engeland een minder gelukkige tijd tegemoet te gaan. (Seymour-Smith, 1898: 18)

“The survivors, often those who are supported by fantasy families, are always in danger of losing those families: Mowgli the “Frog”, amphibious child of jungle and city, of humans and animals, can live precariously as Lord of the Jungle and be not of the Jungle” (Sullivan, 1993: 24)

De gevoelens die Kipling als kind had, beïnvloeden overduidelijk zijn werk. Zijn zoektocht naar een echte thuis, waar hij zichzelf en tegelijk onderdeel van een groep mag zijn, wordt in The Jungle Books overgedaan door Mowgli. Ook in de Disney adaptatie is deze zoektocht opmerkelijk aanwezig: Mowgli transformeert van wolf, naar olifant, naar beer, naar aap, naar gier, en steeds komt hij bedrogen uit. Uiteindelijk volgt hij zijn instinct en gevoel en komt hij vanzelf bij de andere mensen terecht. (Seymour-Smith, 1989: 235-240)

 

 

2. The Jungle Books van Rudyard Kipling

 

2. 1 Inleiding

 

The Jungle Book en The Second Jungle Book (waarnaar gerefereerd wordt als The Jungle Books, zoals Kipling dat zelf ook deed (Kipling, 1937:87)) zijn, net zoals Kim, Bildungsromans, waarin de protagonist leert om te overleven in de jungle door afstand te nemen van zowel interne als externe bedreigingen. Het personage van Mowgli is ondertussen legendarisch geworden in de jeugdliteratuur. De jongen krijgt de naam ‘Mowgli the Frog’ van de wolven, vanwege zijn schaarse beharing en omdat de wolven hem van Shere Khan gered hebben, die uitgemaakt wordt voor ‘kikkereter’. Aanvankelijk wordt Mowgli aanvaard door de wolvengroep, maar wanneer de oude en zwakke leider Akela de macht verliest over de jonge wolven, keren die zich tegen Mowgli. Hij moet de jungle verlaten en met menselijke middelen Shere Khan bestrijden. Mowgli is op nog andere vlakken eerder man dan dier. Hij heeft namelijk een zeer krachtige blik die zelfs Bagheera niet kan verdragen. Hij respecteert de wet van de jungle die Baloo hem heeft aangeleerd, maar heeft toch een besef van lol en geluk, wat zijn leraars niet kunnen hebben. Hij blijft niet lang bij de andere mensen, aangezien die zijn dierlijke talenten wantrouwen. Buldeo drijft hem dan ook weer de jungle in. Uiteindelijk overvalt Mowgli opnieuw een melancholisch gevoel dat hem terug naar de mensen voert. Hij heeft menselijke liefde en gezelschap nodig. Mowgli kan niet echt vergeleken worden met Adam die uit het paradijs gestuurd wordt, hij is gewoon een jongen die op een pijnlijke manier uit de ene wereld, in een andere groeit, iets wat vergeleken kan worden met de puberteit. Hij hoort eigenlijk nergens thuis. Hij beleeft het leven in de jungle sterker dan het menselijke leven, maar een echt dier zal hij nooit zijn. Dat zien we goed in het verhaal “In the Rukh”, gepubliceerd in All the Mowgli Stories (1933). Mowgli heeft een verdeelde persoonlijkheid. Kipling heeft ook zijn hele leven gezocht naar een plaats, een groep, een geloof waar hij thuishoorde, maar of hij het personage Mowgli gebaseerd heeft op zichzelf, zullen we nooit weten. (Fisher, 1978:243-246)

The Jungle Books waren meer dan nieuwe klassiekers voor kinderen. Nergens werd het thema zo uniek en betekenisvol uitgewerkt. Kipling kende het verhaal ongetwijfeld, aangezien hij als kind al bekend was met de Indische folklore, maar hij heeft het op een vernieuwende manier behandeld. (Meigs, Nesbitt & Eaton, 1969:312)

 

2.2 Samenstelling van The Jungle Books

·        The Jungle Book (1894)

·        The Second Jungle Book (1895)

 

2.3 Korte inhoud

 

The Jungle Book begint met het verhaal “Mowgli’s Brothers”, waarin we lezen hoe er een mensenkind verzeild geraakt in de jungle, en terecht komt bij een wolvengezin. Moeder wolf besluit het kind op te voeden en doopt het Mowgli de kikker. Mowgli wordt in de Seeonee wolvengroep opgenomen en Baloo de beer en Bagheera de zwarte panter gaan zich ook over hem ontfermen. Als ze het kind goed opvoeden, kan het hen later namelijk helpen in de strijd tegen Shere Khan de tijger. Mowgli groeit op tussen de dieren en Baloo en Bagheera leren hem alle wetten van de jungle. De situatie in de wolvengroep is echter aan het veranderen. Akela, de leider, wordt oud en zwak en Shere Khan probeert de jonge wolven aan zijn kant te krijgen. Mowgli wordt gewaarschuwd voor Shere Khan, die van het begin af aan heeft gezworen dat hij Mowgli ooit zal doden. Ook wordt hem uitgelegd dat hij een mens is en nooit helemaal tot de wolvengroep kan behoren, maar Mowgli kan dat maar moeilijk begrijpen. Bagheera draagt hem op om de rode bloem, het vuur, bij de mensen te gaan stelen, omdat alle dieren er bang van zijn. Wanneer hij ermee terug komt, is net bewezen dat Akela te zwak is om de groep te leiden en Shere Khan neemt de leiding op zich in de Hoge Raad. Dan wordt Mowgli woest, en met het vuur maakt hij zich meester over alle dieren. Hij vindt dat de wolven zichzelf moeten leiden, maar als ze hem niet accepteren, zal hij net als de mensen, de wolven als onderdanige honden beschouwen. Met verdriet in het hart neemt hij afscheid van zijn ouders en trekt naar het mensendorp. Hij zorgt ervoor dat Akela mag blijven leven en zweert terug te keren om Shere Khan te doden.

In het tweede hoofdstuk “Kaa’s Hunting” krijgen we een flashback naar de tijd dat Baloo Mowgli in de wetten van de jungle onderwijst. Die lessen verlopen niet zonder strubbelingen. Baloo verliest geregeld zijn geduld met de jongen, die erg eigenwijs is en denkt dat hij alles beter kan. Bagheera en Baloo zijn het ook oneens over de lesmethode. Dan wordt Mowgli door het apenvolk ontvoerd. De apen zijn volgens de andere dieren een minderwaardig ras, omdat ze vuil en listig zijn. Baloo en Bagheera gaan Mowgli redden en daarvoor hebben ze het enige dier nodig waarvan de apen bang zijn: Kaa de wurgslang. Chil de havik heeft Mowgli gelokaliseerd vanuit de lucht en brengt hen erheen. De apen leven in de Verloren Stad, een ruïne van een Indische stad en doen er alsof ze mensen zijn. Al gauw heeft Mowgli ook in de gaten hoe dom en trots de apen zijn, en hij heeft spijt dat hij niet beter naar Baloo geluisterd had toen hij hem waarschuwde voor de apen. ’s Avonds vallen Baloo en Bagheera de Verloren Stad aan. Mowgli wordt gevangen genomen en zijn vrienden vechten voor hun leven. Wanneer Kaa aankomt en er nog andere dieren komen helpen, winnen ze uiteindelijk het gevecht en de apen vluchten weg. Mowgli belooft dat hij beter zal opletten en ondergaat zijn strafslagen zonder mokken.

In “Tiger! Tiger!” gaat het verhaal van het eerste hoofdstuk verder. Mowgli komt bij een mensendorp, waar hij vreemd wordt aangekeken. Er is een vrouw, Messua, die vindt dat hij op haar zoon lijkt die lang geleden door de wolven werd meegenomen, en zij neemt hem in huis. Ze weet wel dat hij haar echte zoon niet is, maar toch is het een troost om weer iemand in huis te hebben om voor te zorgen. Mowgli leert de mensentaal en ’s nachts slaapt hij buiten omdat hij niet kan aarden onder een dak. Zijn oudste wolvenbroer komt nieuws brengen en zegt dat Shere Khan zich aan het klaarmaken is om Mowgli te vermoorden. Mowgli verloochent zijn afkomst niet en zegt dat hij in zijn hart altijd een wolf zal blijven. In de drie maanden die daarop volgen, leert Mowgli alles wat de mensen doen. Ze hebben andere ideeën over de dieren in de jungle, en wanneer Mowgli hen uitlegt hoe het echt is, zijn ze beledigd. Ze dagen hem uit om het vel van Shere Khan te stropen. Wanneer Mowgli op een dag een kudde dieren laat grazen in een veld, waarschuwen zijn wolvenbroers hem dat Shere Khan in de buurt is. Mowgli verdeelt samen met Akela de kudde in twee groepen en sluit Shere Khan in. Die wordt vertrappeld en sterft, Mowgli stroopt zijn vel eraf. Buldeo, een andere herder, vindt dat Mowgli onverstandig en dom is geweest en dat hij veel geluk heeft gehad, maar Mowgli stuurt hem weg terwijl hij de rest van het vel stroopt. Buldeo begint hem te aanbidden als een koning omdat hij de hulp krijgt van de andere wolven, en gaat in het dorp het magische verhaal vertellen. Maar wanneer Mowgli eraan komt met de huid, wordt hij bekogeld en beschoten omdat hij anders is en rare dingen veroorzaakt. Weer moet Mowgli afscheid nemen van zijn familie, maar Messua is hem wel dankbaar dat hij de dood van haar eigen zoon gewroken heeft. Mowgli is opgelucht om niet meer in de hut te moeten leven en gaat met de huid terug naar zijn wolvenmoeder. Iedereen is blij dat hij terug is en de huid wordt op de rots van de Hoge Raad tentoongesteld. Ze willen dat Mowgli en Akela de uitgehongerde, zwakke groep weer gaan leiden, maar Bagheera wijst erop dat ze na een goede maaltijd weer de leider gaan omverwerpen. Mowgli gaat met zijn vier broers in een klein groepje in de jungle jagen, en later wordt hij een man en trouwt, maar dat is een verhaal voor grote mensen.

De vier verhalen die volgen zijn verhalen over andere dieren die op andere plaatsen in de wereld leven. In “The White Seal” vertelt een winterkoninkje over een witte zeehond, Kotick. Het is een dapper en leergierig zeehondje. Hij jaagt de jagers weg omdat ze denken dat hij een spook is, maar hij ziet dat zijn vriendjes wel gedood en gestroopt worden. Kotick is vastbesloten een plek te vinden waar de mensen niet bij kunnen komen, en waar ze onverstoord kunnen leven. Jaren doet hij erover om de ideale plaats te vinden, en niemand gelooft nog in de zaak, behalve Kotick. Uiteindelijk vindt hij samen met een vrouwtjeszeehond de mooiste stranden die hij ooit gezien had. Wanneer hij het goede nieuws gaat vertellen aan de andere zeehonden, dagen ze hem eerst uit voor een duel en alleen als hij wint, geloven ze hem. Met gemak wint hij, maar Kotick is kwaad dat de andere zeehonden hem na al die moeite nog niet geloven. Samen met zijn vader vechten ze tegen de andere zeehonden en ze stoppen pas als ze allemaal verslagen zijn en hun lesje geleerd hebben. De meeste zeehonden volgen Kotick naar de magische plaats en wanneer de geruchten erover zich verspreiden, volgen er nog veel meer.

Het verhaal “Rikki-tikki-tavi” gaat over een mangoeste die door mensen gevonden en verzorgd wordt. Hij went snel in het huis en wil er graag blijven, maar de moeder van het gezin wantrouwt het wilde dier nog steeds een beetje. In de tuin ontmoet Rikki-tikki-tavi Nag en Nagiana, twee cobra’s. Ondanks het feit dat Rikki-tikki-tavi slangen eet, en Nag even bang van hem is, kan hij tegen twee slangen niks beginnen. Hij begint na te denken hoe hij de slangen kan verslaan. Dan komt er een derde slang in het huis, en Rikki-tikki-tavi vecht ermee tot die dood is. De ouders van het gezin zijn blij en dankbaar dat hij hun zoontje Teddy van de slang gered heeft. Rikki-tikki-tavi houdt zich klaar voor de strijd met de slangen. Hij hoort hoe ze hem willen aanvallen: ze gaan het huis binnendringen en de mensen doodbijten om zo Rikki-tikki-tavi te verdrijven. Nag verstopt zich in een kruik tot de vader zijn bad neemt maar Rikki-tikki-tavi bijt hem wanneer hij slaapt en de man schiet hem dood. Weer zijn de ouders hem heel dankbaar. De volgende dag moet hij met Nagiana, Nag’s vrouwtje afrekenen. Hij vernielt al haar eieren op één na, en zegt dat ze het mag houden als ze het gezin met rust laat. Toch ontstaat er een gevecht en Rikki-tikki-tavi kan haar doden. Sindsdien is Rikki-tikki-tavi weer koning te rijk, hij mag bij Teddy slapen en bewaakt de tuin. Nooit is er nog een slang gekomen.

Het derde verhaal, “Toomai of the Eleplants” gaat over Kala Nag (wat zwarte slang betekent), een oude sterke olifant die voor de Indische regering werkt. Big Toomai is de man die hem berijdt en zijn zoon, Little Toomai, moet op een dag in zijn vaders voetsporen treden en kent alles van de olifant. Wanneer Little Toomai ongehoorzaam is en hij Kala Nag mee uit jagen neemt, wordt zijn vader heel kwaad. Maar wanneer Petersen Sahib, de baas van de olifantenjagers, hoort dat Little Toomai de olifant meloenen heeft leren stelen, geeft hij hem een beloning voor zijn kunsten. Toch krijgt hij een straf en mag pas weer naar de Keddahs (olifantenvallen in Zuid Azië) gaan als hij de olifanten ziet dansen, wat dus zo goed als nooit betekent. Op een nacht neemt Kala Nag Little Toomai het woud in en daar ziet hij de olifanten dansen. Hij is zeer onder de indruk en de andere mannen gaan ook kijken naar de dans. Die avond wordt er een groot feest gegeven en Little Toomai wordt Toomai of the Elephants gedoopt net zoals zijn grootvader. Hij mag weer naar de Keddahs gaan.

Het laatste van de vier verhalen, “Her Majesty’s Servants” speelt zich af op een legerkamp in India. Het regent er al een maand lang en een wilde koning uit Afghanistan heeft er de rust verstoord. Een soldaat vlucht weg van op hol geslagen kamelen in het kamp en slaat op een rustig plekje zijn tent op voor de nacht. Dan komen er andere dieren in de buurt van de man: een kameel, ezels, paarden en een olifant. Ze praten over de oorlog. Ze komen allemaal van verschillende plaatsen en ze moeten de mensen helpen in de oorlog. Maar ze weten niet wie de bevelen geeft en willen eigenlijk helemaal geen oorlog voeren. Dan zien ze de terriër van de man, en beseffen dat diens baasje ergens in de buurt moet zijn. Ze zijn bang van de hond en gaan terug. De volgende dag houdt de man de dieren goed in de gaten en hij bekijkt het ineens vanuit een heel ander standpunt.

 

The Second Jungle Book gaat verder met het verhaal van Mowgli, maar ook in dit boek komen er nog een paar verhalen voor die losstaan van die intrige.

In “How Fear Came” wordt beschreven hoe Mowgli, als hij ouder wordt, ziet dat de hele jungle volgens de wetten van de jungle leeft. Op een gegeven moment heeft het al lang niet meer geregend, alles is uitgedroogd en verschillende dieren vluchten naar het noorden. Hathi de olifant, die heerser van de jungle is, kondigt een wapenstilstand af. Er mag niet meer gejaagd worden bij drinkplaatsen omdat drinken belangrijker is dan eten en iedereen een kans verdient. Shere Khan heeft een mens gedood en wil zich wassen in de rivier maar Hathi stuurt hem weg omdat hij zo het water bevuilt. Hathi vertelt hoe Shere Khan het recht verkreeg om andere mensen en dieren te doden. In het begin leefden alle dieren in harmonie samen en iedereen at planten. Tha, de eerste olifant, had de leiding. Toch ontstond er ruzie en al gauw had een tijger een bok gedood. Tha besliste dat, nu er al moord en schaamte in zijn jungle gekomen waren, er ook angst moest komen om ervoor te zorgen dat het niet uit de hand liep. Die angst was een mens, waar iedereen bang van was. De tijger wou de mens doden, maar deinsde uiteindelijk ook terug. Toen bleek dat er één nacht per jaar was waarop de mens bang was van de tijger, en die nacht benutte de tijger om hem te doden. Tha had echter de bedoeling om de tijger medelijden te laten tonen, en was dus heel boos. Shere Khan doodt wel meerdere mensen in een jaar, maar slecht één nacht per jaar is hij niet bang. Dan is Hathi’s verhaal uit, en Baloo vertelt Mowgli dat de jungle vol van zulke verhalen zit en dat hij dus nog veel te leren heeft.

The Miracle of Purun Bhagat” is een verhaal over een zeer succesrijke man, Purun Dass, van een hoge kaste die zich, nadat hij genoeg titels (o.a. eerste minister van India) bereikt had, bekeert en als bedelaar gaat leven. Hij noemt zichzelf dan Purun Bhagat. Hij wandelt tot aan de rand van het Himalaya gebergte en onderweg ontmoet hij een dorpspriester. Die denkt dat Purun een heilige is, en het dorp begint hem meteen te eren. Purun blijft er, maar gaat nooit het dorp is, hij houdt zich graag afzijdig op een heuvel van waar hij op het dorp kan neerkijken. Hij wordt vergezeld van dieren en blijft er roerloos zitten, doorheen alle seizoenen. Op een nacht vertelt een aapje Purun dat de berg waarop het dorp ligt, gaat instorten en het dorp zal vernielen. Hij brengt de mensen naar een veilige plek en ze beseffen dan dat Purun hun leven gered heeft. Maar dan zien ze dat hij gestorven is. Ze bouwen een tempel op de plek waar hij woonde om hem te gedenken zonder te weten dat die man ooit de eerste minister van India was.

Letting in the Jungle” handelt weer over Mowgli. Het bouwt verder op “Tiger! Tiger!”, vanaf het moment waarop Mowgli besluit om met een klein groepje (zijn ouders, broers, Baloo en Bagheera) te gaan jagen in de jungle, en niet langer bij de wolvengroep blijft. Mowgli wil niets meer van de mensen weten. Op een moment ontdekken ze dat ze door mensen gevolgd worden en Mowgli ziet de jager Buldeo terug. Ze willen het duivelskind Mowgli en zijn echte ouders vermoorden. Mowgli gaat alleen naar het dorp waar zijn ouders al vastgebonden en gemarteld zijn. Hij bevrijdt hen en Mowgli’s wolvenmoeder wil ook helpen, omdat ze veel gemeen heeft met Messua. Terwijl Messua en haar man naar een naburig dorp trekken, gaat Mowgli hen ongemerkt volgen om hen te beschermen. Bagheera laat ondertussen het dorp schrikken en het plan lukt. Maar Mowgli is zo boos dat ze zijn moeder pijn gedaan hebben, dat hij opdracht geeft aan de olifanten om het hele dorp te verwoesten. De mensen denken dat de goden hen slecht gezind zijn en ze vluchten weg.

The Undertakers” is wederom een losstaand verhaal. Het begint met een gesprek over schaars wordend eten tussen een jakhals en een kraanvogel, die op de rivier varen. Ze botsen tegen een oude wijze krokodil die in de rivier vlakbij het dorp rondzwemt. Er is in de omgeving een brug gebouwd en sindsdien gaat het volgens de dieren bergaf. De krokodil vertelt hoe hij op een dag wel drie man opat, dankzij zijn behendigheid in het jagen. Hij weet veel over de gebruiken van de dorpelingen. Bij het bouwen van de brug had de krokodil de mensen die eraf vielen opgegeten, en de Engelsman die de brug kwam bouwen, ging op hem jagen, zonder succes. De krokodil blijft bij het dorp om de mensen te beschermen en ze zijn hem er dankbaar voor. Ooit heeft hij bijna een jong sappig mensenkind opgegeten, maar zijn moeder had op hem geschoten. Dan gaat de krokodil weg, en de jakhals en de kraanvogel zien twee mannen op de brug, die op zoek zijn naar de krokodil. Het zijn de mannen die de brug gebouwd hebben, ze zijn uit op wraak. De krokodil ligt op de kust te slapen wanneer hij drie exploderende kogels in zijn lijf krijgt. De mannen onthoofden hem en nemen het hoofd mee. De man die de brug had laten bouwen vertelt dat hij als kind ooit bijna was opgegeten door deze krokodil.

In “The King’s Ankus” gaat Mowgli’s verhaal weer verder. Kaa is voor de 200ste keer in zijn leven verveld, en Mowgli gaat hem feliciteren. Kaa vertelt van een witte cobra die hem dingen liet zien waar hij nog nooit van gehoord had. Ze gaan ernaar kijken en Mowgli vindt de slang prachtig. De slang wil weten hoe het met de stad van de koning van twintig koningen is. Hij wordt doof onder de grond en hoort hun oorlogslawaai niet langer. Maar er is geen stad, ze zijn omringd door jungle. De slang is de bewaker van de schatten van de koning zegt hij, maar Mowgli en Kaa proberen hem ervan te overtuigen dat er geen stad boven hem ligt. Ze denken dat hij gek is. Dan laat de slang de schatten in de grot zien; goud, zilver en edelstenen. Hij had toch gelijk, de schat is van onschatbare waarde. Mowgli echter heeft alleen interesse voor de messen, geld betekent niets voor hem. Dan ziet hij een scepter. Mowgli wil hem in het zonlicht zien, en krijgt hem van de slang. De slang wilt hem echter vermoorden omdat er geen enkel mens levend uit zijn schuilplaats mag komen. Hij wil op hem jagen, voor de sport, maar Mowgli opent de mond van de slang en ziet dat zijn giftanden uitgedroogd zijn. De slang kan hem niets doen en voelt zich machteloos. Hij zegt dat de scepter gevolgd wordt door de dood. Kaa en Mowgli zijn blij om eindelijk weer boven de grond te komen, en de scepter schittert in de zon. Mowgli laat hem aan Bagheera zien. Hij zegt dat het een wapen is om het hoofd van olifanten mee in te slaan zodat het bloed eruit loopt. Mowgli gooit het ding snel weg, hij wil geen bloed aan zijn handen. Wanneer hij hem gaat zoeken, heeft een mens hem meegenomen. Ze volgen hem om te zien of de dood echt het gevolg is van het dragen van de scepter en ze komen inderdaad bij het lichaam van een dode man. De sporen van de tweede man gaan verder. Ze komen bij een tweede lijk en daar is de scepter ook niet. Ze vinden wel voetsporen van vier andere mannen. Een derde lijk wordt gevonden en even later nog drie andere. Daar ligt ook het wapen. Ze zijn vergiftigd, de eerste man zou het giftige eten al bij zich moeten hebben gehad toen hij vertrok. Mowgli gaat het wapen terug naar de slang brengen, omdat hij niet wil dat er nog meer doden vallen, ook al heeft hij geen affiniteit met de mensen.

Quiquern” is een verhaal over de Inuïten. Kotuko, een eskimojongen, is 14 en wil meedoen met de grote mannen en met hondensleeën rijden. Hij krijgt een puppy en leert hem alle dingen die hij moet kunnen. De hond en de jongen groeien op en worden goede jagers. Dan komt er een strenge winter en omdat er al een paar jagers weggevallen waren, gaat Kotuko op zeehonden jagen, zonder veel succes. Er dreigt hongersnood,  een paar honden worden ziek en Kotuko’s hond sterft eraan. Kotuko zelf wordt ook ziek. Hij gaat samen met een meisje naar Sedna, de geest van de onderwereld. Het is een lange, harde tocht en ze hallucineren van de honger. Op een gegeven moment zien ze iets van 40 meter breed en 10 meter hoog, en het meisje noemt het ‘Quiquern’. Het is een soort monster waar niemand uitspraak over kan doen. Ze volgen het en komen bij een eiland, waar ook Kutoku’s hond gezond en wel rondloopt. De lente is er in aantocht en het tweetal geniet er en blijft er om bij te komen en aan te sterken. Dan gaan ze de anderen waarschuwen. Kutoku en het meisje gaan trouwen en iedereen is blij. Kotuko heeft het verhaal in ivoor gekerfd en is het verloren, maar het wordt door de mensen verder verteld.

Weer gaat Mowgli’s verhaal verder in “Red Dog”. Een hele leuke tijd van Mowgli’s leven breekt aan wanneer hij weer in de jungle ontvangen wordt. Hij beleeft allerlei avonturen en iedereen mag hem en vreest hem tegelijk. Zijn ouders sterven en de anderen worden ouder en trager. De groep breidt zich uit en Phoa neemt de leiding op zich. Op een moment komt er een onbekende gewonde wolf aan, Won-tolla. Een groep hyena’s, rode honden, laat een spoor van moord achter in de jungle. Mowgli wilt er een einde aan maken en Kaa bedenkt een plan hoe ze de wilde honden kunnen verslaan. Ze gaan naar de plaats des doods, waar het stikt van de meedogenloze bijen. Mowgli moet de rode honden erheen leiden en zelf zorgen dat hij snel genoeg in het water zit, waar ze hem niet kunnen steken. Met wilde knoflook worden de bijen gelokt en woester gemaakt en Mowgli brengt de honden naar hen toe. Eén voor één belanden de honden in het water en de meeste verdrinken. Won-tolla kan nu bloedwraak nemen. Dan komt Akela op Mowgli toe, stervende. Hij zegt dat Mowgli zijn wolvengroep gered heeft, en nu terug moet gaan naar zijn eigen volk, maar Mowgli wil dat niet, en vindt dat hij bij de wolven hoort. Akela zegt dat hij zelf terug zal willen gaan, en Mowgli zal dat dan ook doen. Dan zingt Akela het doodslied en sterft. Er zijn vijftien wolven van de groep gedood in het gevecht, en geen enkele is ongewond gebleven. Maar geen van de hyena’s kon teruggaan om de strijd na te vertellen.

Het laatste verhaal, “The Spring Running” speelt zich af in het tweede jaar na de dood van Akela, nu Mowgli bijna 17 jaar oud is. Mowgli is geliefd en gevreesd in de jungle en zijn ogen verraden geen angst of haat. De lente is in aantocht, maar in tegenstelling tot andere jaren, wordt Mowgli er niet vrolijker van. Het jagen gaat hem te makkelijk af en hij wil naar het noorden. De rest gaat niet mee en hij voelt zich in de steek gelaten. In het noorden betert het nog niet en dan gaat hij naar het mensendorp, naar Messua. Hij vertelt haar alles en valt in een diepe slaap. Grijze broer komt Mowgli smeken om terug te komen, en Messua smeekt hem om te blijven. Ooit heeft Akela gezegd dat iedereen eens terugkeert naar waar ze vandaag komen, en de hele jungle respecteert dat. Mowgli kan nog altijd op zijn vrienden uit de jungle rekenen. Bagheera had hem jaren geleden met een stier gekocht en nu staat hij er met een gedode stier om hem vrij te kopen. Mowgli schaamt zich omdat zijn voeten hem naar de mensen leiden, maar toch blijft hij bij hen. Een zeer emotioneel afscheid volgt, en iedereen gaat dan zijn eigen weg.

 

2.4 “In the Rukh” uit All the Mowgli Stories

 

Mowgli kwam het eerst voor in Kipling’s kortverhaal “In the Rukh”, gepubliceerd in Many Inventions in 1893. In 1907, 11 jaar na het verschijnen van The Jungle Books, verscheen het verhaal van Mowgli in het verzameld werk The Works of Rudyard Kipling Volume VII: The Jungle Book. Hierin werden alle verhalen over Mowgli gebundeld. In volume VIII kwamen alle verhalen voor uit The Jungle Books die niet over Mowgli gaan. In 1933 werd er nog een boek met alle verhalen over Mowgli gepubliceerd, All the Mowgli Stories.

 

2.4.1 Structuur van All the Mowgli Stories:

 

2.4.2 Korte inhoud van “In the Rukh”

 

Gisborne werkt bij het departement van Bossen en Wouden, het belangrijkste van de Indische regering. Hij woont in een bungalow, vlakbij de rukh, een stuk jungle, dat hij goed heeft leren kennen doorheen alle seizoenen. Op een dag wordt er een man gevonden, met de schedel ingeslagen. Het is het werk van the red one, een tijger. Wanneer Gisborne de tijger wil gaan zoeken, komt er een schaars geklede man aan, die Gisborne mee naar de tijger neemt, waar Gisborne hem zonder moeite kan doodschieten. De man stelt zich voor als Mowgli, en legt uit dat hij niet uit een dorp maar uit de jungle komt, en dat hij alle tijgers haat. Hij komt mee naar het huis van Gisborne kijken omdat het nieuw voor hem is, maar hij vindt het op een gevangenis lijken en leeft veel liever in de jungle, waar hij alle vrijheid heeft. Mowgli begint Gisborne meer en meer op te zoeken om met hem te praten. Hij laat Gisborne zien dat hij veel van de jungle weet door een antilope naar het huis te lokken. Eerst denkt Gisborne dat Mowgli gek is, maar de antilope komt echt en dan is hij onder de indruk. Mowgli mag blijven eten en in ruil daarvoor bewaakt hij ’s nachts het huisje. Abdul Gafur, de butler, is erg achterdochtig tegenover de geregelde bezoeker. Hij vindt het vreemd dat Mowgli tot geen enkele kaste behoort en hij kan hem bevelen geven naar believen. Op een dag gaan Mowgli en Gisborne de jungle in, om de dieren weg te jagen van bij de jonge boompjes, en Gisborne zegt dat Mowgli ook voor de staat kan komen werken. Mowgli zegt dat hij niet kan aarden in een hutje, en moet er nog wat over nadenken. Dan komen ze Muller tegen, een Duitser die het departement van Bossen en Wouden leidt. Gisborne eet bij hem en er wordt over het werk gepraat. Mowgli komt erbij, en Gisborne legt de situatie uit. Ze bestuderen hem grondig, en laten hem tonen wat hij allemaal kan, bijvoorbeeld Mullers paard roepen. Muller stelt Mowgli voor om voor het departement te komen werken, te rapporteren waar de dieren zitten en hen te drijven. Mowgli stemt toe, als hij in die rukh mag blijven. Ze sluiten een akkoord en Muller is blij met zo’n wonderlijke werknemer. Terug bij de bungalow ontstaat er een band tussen Mowgli en de dochter van de butler. Hij vertelt haar dat hij bij mensen geboren, maar bij wolven opgegroeid is, hij blaast op zijn fluit om zijn wolvenbroers te roepen en hij vertelt dat hij zowel bij de wolven als bij de mensen weggejaagd is. Mowgli wil dat het meisje de wolven aait, maar ze moet nog erg wennen aan de situatie. Abdul is kwaad dat Mowgli zijn dochter omarmt en zijn familie onteert, maar Gisborne verdedigt Mowgli. Uiteindelijk mag hij trouwen met het meisje en een jaar later komen Muller en Gisborne in de jungle Mowgli met zijn vrouw en hun baby tegen.

 

2.5 Bespreking van de ingelaste liederen  [4]

 

The Jungle Books zijn opgebouwd uit kortverhalen die steeds met een kort gedichtje beginnen en eindigen met een lied. De verhalen hebben geen chronologische volgorde, en verschillende verhaallijnen lopen door elkaar. De structuur lijkt zeer versnipperd en verwarrend te zijn, maar het tegendeel is waar. De lezer krijgt juist een mooi geheel van beschrijvingen, illustraties en liederen die in elkaar overvloeien, en de hoofdintrige wordt niet uit het oog verloren. De ingelaste verhalen (vooral “Rikki-Tikki-Tavi”, “The White Seal” en “Toomai of the Elephants”) zijn een paar van Kiplings beste kortverhalen, en de gedichten die de kortverhalen openen en sluiten, kunnen tot zijn beste poëzie gerekend worden, vooral “Seal Lullaby”, met een langzaam, wiegend ritme en de terugkomende, dromerige ‘l’ en ‘s’ klanken. (Meigs, Nesbitt & Eaton, 1969:313)

In dit onderdeel ga ik de ingelaste stukken tekst (gedichten en liederen) en de verhalen buiten de intrige over Mowgli bespreken aan de hand van hun inhoud en functie.

 

2.5.1 Teksten aan het begin van de verhalen

 

Elk kortverhaal begint, zoals ik al gezegd heb, met een kort stukje tekst. Bijvoorbeeld, het eerste stukje tekst aan het begin van “Mowgli’s Brothers” gaat als volgt:

            Now Chil the Kite brings home the night

                        That Mang the Bat sets free –

            The herds are shut in byre and hut,

                        For loosed till dawn are we.

            This is the hour of pride and power,

                        Talon and tush and claw.

            Oh, hear the call! – Good hunting all

                        That keep the Jungle Law!” (Kipling, 1986: 17)

 

Dit tekstje fungeert als een soort van inleidende sfeerschepper waarin de nachtelijke jacht beschreven wordt, maar het staat nog redelijk los van de verhaallijn. Voor “Kaa’s Hunting” krijgen we een grondregel van Baloo voorgeschoteld, waarin hij de kleine Mowgli waarschuwt voor de gevaren van de jungle. In “Tiger! Tiger!”, het verhaal waarin Shere Khan gedood wordt, begint Kipling met een soort interview met de stervende Shere Khan, die al zijn kracht en macht verloren is. Hier wordt vooruitgeblikt naar het einde van het verhaal. “The White Seal” begint met een slaapliedje voor zeehonden, wat dus weer een illustratie en sfeerschepping veroorzaakt. In “Rikki-tikki-tavi” wordt het gevecht tussen de mangoeste en de slang, dat pas aan het einde van het verhaal plaatsvindt, meteen al aan het begin beschreven. Aan het begin van “Toomai of the Elephants” staat er een soort krachtig strijdlied van de olifant, die ervan overtuigd is dat hij ooit weer in vrijheid zal leven en “Her Majesty’s Servants” begint met een algemeen rijmpje over onoverbrugbare verschillen. Ook voor The Second Jungle Book geldt deze structuur. “How Fear Came” wordt ingeleid door een beschrijving van hoe de droogte in de jungle een wapenstilstand teweeg brengt, en hoe de regen die weer opheft. In “The Miracle of Purun Bhagat” krijgen we een vooruitblik naar het einde van het verhaal, waarin de dorpelingen beschrijven hoe de kluizenaar hen van de dood gered heeft en zelf gestorven is. Zo ook vormt “Letting in the Jungle”, een vooruitblik naar de afloop van het verhaal, waar de dieren het mensendorp vernietigen. Bij “The Undertakers” wordt er nogmaals een stuk uit de wet van de jungle weergegeven, en ook “The King’s Ankus” vertolkt een gezegde uit de jungle, over de vier grote behoeften die nooit bevredigd zijn. In “Quiquern” worden verschillende Eskimovolkeren beschreven, wat weer illustrerend en sfeerscheppend werkt. “Red Dog” wordt ingeleid door een soort van strijdlied en tenslotte begint “The Spring Running” met een afscheidslied voor Mowgli, die uiteindelijk terugkeert naar de mensen.

De korte tekstjes fungeren dus als inleiding en sfeerschepping, vooruitblik naar het einde van het verhaal, algemene achtergrondinformatie en/of  illustratie.

 

2.5.2 Teksten aan het einde van de verhalen

 

De liederen aan het einde van de verhalen hebben een soortgelijke functie. Ze worden bijna allemaal beschreven als ‘song’, eentje als ‘chaunt’ (chant), en in het begin van The Second Jungle Book, na het verhaal “How Fear Came”, krijgen we de “The Law of the Jungle” voorgeschoteld, ingeleid door de volgende tekst:

“Just to give you an idea of the immense variety of the Jungle

Law, I have translated into verse (Baloo always recited them in

a sort of sing-song) a few of the laws that apply to the wolves.

There are, of course, hundreds and hundreds more, but these will

do for specimens of the simpler rulings.” (Kipling, 1984:137)

Hier wordt duidelijk weergegeven welke bedoeling Kipling onder andere heeft met de toegevoegde teksten. Hij wil de ‘simpele mens’ een voorsmaakje geven van de complexe levenswijze in de jungle, en zo een volledig beeld schilderen van een levensvorm, een cultuur.

Ik zal eveneens een overzicht geven van de liederen doorheen de Jungle Books. Na “Mowgli’s Brothers” wordt het jachtlied van de Seeonee wolvengroep weergegeven, “Hunting-Song of the Seeonee Pack”, na “Kaa’s Hunting”, het lied van de apen uit dat verhaal, “Road-Song of the Bandar-Log”. Na “Tiger! Tiger!” volgt “Mowgli's Song, that he sang at the Council Rock when he danced on Shere Khan’s hide”. Na “The White Seal” volgt een soort van volkslied van de zeehonden, “Lukannon”. Na “Rikki-Tikki-Tavi” wordt er een ode aan de mangoeste weergegeven, “Darzee’s Chaunt” (Sung in honour of Rikki-Tikki-Tavi).  Na Toomai of the Elephants” volgt er eveneens een illustratief liedje, “Shiv and the Grasshopper” (The song that Toomai's mother sang to the baby). Na “Her Majesty’s Servants” volgt “Parade Song of the Camp Animals”. Dit zijn stuk voor stuk liederen die gezongen worden in de jungle, op de plaatsen waar de verhalen zich afspelen, of tenminste, dat wil Kipling ons laten geloven. Ze werken illustratief maar ook in zekere zin uitbreidend voor het verhaal. Het betreft vaak een soort impliciet, logisch gevolg. Na een overwinning wordt er bijvoorbeeld een ode aan de held gebracht.

Voor The Second Jungle Book is dit eveneens het geval. Het begint, zoals ik al gezegd heb, met “The Law of the Jungle” na het eerste verhaal “How Fear Came”. “A Song of Kabir” volgt op “The Miracle of Purun Bhagat”, Mowgli protesteert tegen de gebruiken van het menselijke ras in “Mowgli’s Song against People” na “Letting in the Jungle”, de gevaarlijke, bedreigende krokodil wordt beschreven in “A Ripple Song” na “The Undertakers”, in “The Song of the Little Hunter” dat op “The King’s Ankus” volgt, wordt de angst beschreven die de kleine jager in de jungle achtervolgt, na “Quiquern” volgt een vertaling van een Eskimolied,  “Angutivaun Taina”, “Chil’s Song” sluit “Red Dog” af en tenslotte maakt “The Outsong” een einde aan The Jungle Books.

“The Law of the Jungle” vormt een uitzondering in het rijtje van liederen, maar wel een zeer begrijpelijke en interessante uitzondering. Kipling legt in The Jungle Books zeer veel nadruk op de wet van de jungle, en het is noodzakelijk om die toch, zij het slechts gedeeltelijk, weer te geven. Kiplings literatuur komt voort uit het leven zelf, uit de ervaring met het leven, zowel menselijk als dierlijk. Hij creëert in zijn fictie een elementaire wereld die bestaat uit primitieve en eeuwige onderwerpen als liefde en haat, angst en moed, trouw en verraad, eerlijkheid en bedrog, de strijd om te overleven en de overleving van de sterkste. Het meeste nadruk wordt gelegd op de gehoorzaamheid aan de wet van de jungle, die voortkomt uit een gevoel van verantwoordelijkheid. De wet van de jungle belichaamt volgens Kipling de ware vrijheid, want alleen wie echt vrij is, kan zich die discipline opleggen zonder dat als een verplichting aan te voelen. De apen staan symbool voor alles wat buiten de wet staat, ze hebben dan ook geen discipline of verantwoordelijkheidsgevoel. In contrast met die elementaire wereld staan de dramatische momenten in The Jungle Books, die zelfs een episch karakter hebben, zoals het moment waarop Akela de wolvengroep moet trotseren, maar dat op een waardige manier doet. Mowgli staat in het centrum van dit alles. Hij wordt opgenomen in de jungle maar blijft zo wezenlijk mens, dat de dieren hem niet lang in de ogen kunnen kijken. (Meigs, Nesbitt & Eaton, 1969:312-313)

 

2.6 Ingelaste verhalen buiten de hoofdintrige

 

The Jungle Book

The Second Jungle Book

 

2.6.1 Functie van de verhalen

 

Als we de inhoud[5] van de zeven ingelaste verhalen bekijken, kunnen we toch wel wat conclusies trekken. In alle verhalen is er een botsing, of tenminste een ontmoeting tussen mens en dier. De ene keer is die al negatiever dan de andere. In “The White Seal” en “The Undertakers” gaat het om een doodstrijd, in het eerste geval doden de jagers de onschuldige zeehonden, en in het tweede geval is de drang om te doden wederzijds, maar eigenlijk heeft de krokodil de doodsstrijd geïnitieerd. In andere verhalen gaat het er een stuk vreedzamer aan toe. In “Quiquern” is de hond zowat de beste vriend van de Eskimojongen Kotuko, en ook in “The Miracle of Purun Baghat” leven mens en dier in harmonie met elkaar.  Een aapje verhindert dat een heel dorp verpletterd wordt onder de rotsen. In “Toomai of the Elephants” gaat Kipling zelfs nog een stapje verder. Er is geen menselijke communicatie mogelijk tussen mens en dier, maar er is een organische en primitieve band tussen mens en dier. De menselijke hartslag correspondeert met die van het dier en dat contact wordt op zijn beurt weerspiegeld in de vibraties van de aarde. Zo voelt Little Toomai het ook aan, de kleine jongen die op de enorme rug van de olifant zit, voelt het pijnlijke ritme van de olifantendans en hij kan dat amper aan. Hij huilt, valt flauw en is afgepeigerd wanneer hij er van terug komt. (Jan, 1973:84-85) Hier wordt het duidelijk dat de natuur met zijn fauna en flora als superieur ten opzichte van de mens gezien kan worden. Kipling hecht heel veel belang aan de wet van de jungle, die de dieren op een harmonieuze wijze vanuit verantwoordelijkheid eigen aan zichzelf gemaakt hebben. Dit is iets wat de mens niet kan bevatten, hij noemt ze zelfs “specimens of the simpler rulings”. (Kipling, 1986:137)

In “Rikki-tikki-tavi” en “Her Majesty’s Servants” is de relatie iets problematischer. Rikki-tikki-tavi sluit zich als het ware bij de mensen aan - dat zit ook in zijn natuur - en hij gaat de strijd aan met de slangen, omdat die het op de mensen gemunt hebben. Hij zet zich als het ware af tegen andere dieren, omdat die zijn nieuwe thuis komen bedreigen. De relatie met andere dieren uit de tuin is beter, waarschijnlijk omdat zij eveneens in harmonie met de mensen leven. De dieren die oorlog moeten voeren in “Her Majesty’s Servants” zijn ontevreden over hun situatie en wanneer de verteller dat verneemt, worden zijn ogen geopend. Mens en dier leven hier niet vrolijk in harmonie met elkaar, maar er is wel een zekere mate van wederzijds respect.

Het contact tussen mens en dier, dat al dan niet problematisch is, is volgens mij het hoofdthema is in The Jungle Books. Ook in de verhaallijn over Mowgli wordt er zeer veel nadruk op gelegd. Mowgli komt als kind terecht bij de wolven en de andere dieren uit de jungle, hij wordt één van hen en leert alles over de jungle dat hij moet weten. Maar dan komt er een moment waarop hij de dieren met vuur overmeestert en met verdriet constateert dat hij een zekere macht over de dieren heeft en niet langer bij hen hoort. Hij trekt naar het mensendorp en moet daar ook erg veel leren. Maar als de mensen ontdekken dat hij met dieren kan praten en hun gewoontes erg goed kent, vertrouwen ze hem niet meer. Hij wordt opnieuw weggejaagd, en besluit met een kleine groep dieren de jungle te bewonen, waar hij zelfs nog een keer met de dood bedreigd wordt door de jagers van het dorp. Uiteindelijk krijgt Mowgli toch weer een fundamenteel gevoel van gemis naar zijn eigen soort en keert hij terug naar zijn moeder, Messua. Er is dus een constante wisselwerking van aantrekking en afstoting tussen mens en dier, net zoals in de verhalen. Dieren moeten in de literatuur (gecreëerd door de mens) onthecht worden van de menselijke wereld en gereïntegreerd worden in de natuur. Ze mogen geen menselijke creatie lijken en moeten weer wilde beesten worden. Dit vergt een opmerkelijk goed inzicht, respect en observatievermogen, wat Kipling in hoge mate bezit. Hij heeft er goed gebruik van kunnen maken bij het schrijven van The Jungle Books. (Jan, 1973: 80,84)

Wat ook opvallend is aan de ingelaste verhalen, is dat er een aantal diersoorten in voorkomen die ook in de verhalen over Mowgli voorkomen. De slang en de apen worden er op een andere manier voorgesteld, terwijl voor de olifant de karakterisering ongeveer hetzelfde blijft. De olifant wordt vanuit het menselijke perspectief, zowel in “Toomai of the Elephants” als “Her Majesty’s Servants” geïllustreerd als een groot, sterk en machtig dier, de – al dan niet militaire – leider van de jungle. Dat is Hathi in de verhalen over Mowgli ook, dus deze voorstellingen liggen wel in lijn met de manier waarop olifanten voorkomen in de Mowgli-intrige. De slang wordt in “Rikki-tikki-tavi” als een bedreiging voor mens en dier geportretteerd, hoewel Kaa voor Mowgli een goede vriend is, en in “The Miracle of Purun Baghat” is het een aapje dat een mensendorp van de ondergang redt, terwijl de apen in de verhalen over Mowgli staan voor alles wat buiten de wet van de jungle staat. Ze zijn vies, ongemanierd en immoreel. Er moet wel opgemerkt worden dat deze afschildering mede wordt beïnvloed door het perspectief van waaruit op de situatie gekeken wordt. De apen zijn van alle dieren in de jungle het meest gefixeerd op de mensen, ze willen alles kunnen wat zij ook kunnen en hun gewoonten zoveel mogelijk overnemen. Het is dan ook niet echt verwonderlijk dat ze de mensen willen redden uit de nood, maar toch is het een goede illustratie van hoe verschillende perspectieven een genuanceerder beeld kunnen brengen.

Een derde kenmerk van de verhalen is het feit dat het bijna overal om een kind, een jong of een klein dier gaat. Kotick, het kleine zeehondje, wil de wereld voor zijn soortgenoten verbeteren en zit vol ambitie, Rikki-tikki-tavi, de kleine mangoeste, redt een heel mensengezin van een aantal dodelijke slangen, Little Toomai is een ongelofelijk leergierig kereltje dat er alles voor over heeft om ooit zelf te mogen jagen met olifanten, en Kotuko vindt in een periode van hongersnood en ziekte een nieuw onderkomen voor de andere eskimo’s.

Een ander terugkerend motief is de strijd tegen een groter kwaad (jagers, honger en ziekte, andere gevaarlijke dieren), waarbij de jonge, ambitieuze dieren of kinderen als redders optreden, wat heel bijzonder is. Dit gegeven ligt wederom in lijn met de verhaallijn over Mowgli, het kleine kind dat de levens van de dieren in de jungle drastisch verandert. Ook Mowgli is leergierig en ambitieus. Hij is dankbaar dat hij deel mag uitmaken van de wolvengroep en wil er alles voor doen om er echt bij te horen. Ook bij de mensen doet hij zijn best, maar daar verloopt de aanpassing veel moeilijker. Mowgli wint uiteindelijk ook de strijd tegen Shere Khan, waarmee hij de andere dieren een grote dienst bewijst.

 

 

Hoofdstuk 2: Walt Disney’s adaptatie: The Jungle Book

 

1. Biografie Walt Disney (1901 – 1966)

"I do not make films primarily for children. Call the child innocence. The worst of us is not without innocence, although buried deeply it might be. In my work, I try to reach and speak to that innocence.”

(http://en.wikiquote.org/wiki/Walt_Disney)

Walt Disney

 

 

 

Walter Elias Disney werd geboren als de zoon van Elias en Flora Disney in Chicago, Illinois, op 5 december 1901. Omdat Elias en Flora hun kinderen niet in de stad wilden opvoeden, verhuisde het gezin naar een boerderij in Marceline, Missouri, waar Walt voornamelijk opgegroeid is. Daar vond Walt de inspiratie voor ‘Main Street USA’ in Disneyland. Op een zeer vroege leeftijd raakte Walt geïnteresseerd in tekenen en toen hij pas 7 jaar oud was, verkocht hij al schetsen aan zijn buren. Op de McKinley High School in Chicago concentreerde hij zich zowel op tekenen als fotografie, en hij werkte er ook mee aan de schoolkrant. In avondonderwijs ging hij naar de academie van de schone kunsten, om zijn tekenkunsten te perfectioneren. Na wat financiële problemen moest Elias de boerderij verkopen en het gezin Disney verhuisde vervolgens naar Kansas City, Missouri, waar Walt zich begon te interesseren voor het acteren en entertainen. In 1918 had hij een poging gedaan om in het leger te gaan, maar omwille van zijn jonge leeftijd kon dat niet. Na gelogen te hebben over zijn leeftijd, mocht hij voor een jaar naar Frankrijk om er voor het Rode Kruis als chauffeur en ambulancier te gaan werken. In 1919 keerde hij terug naar Kansas en vond er werk in een commerciële studio, waar hij Ubbe Iwwerks (later verkortte hij zijn naam tot Ub Iwerks) ontmoette. Samen begonnen ze een bedrijfje, maar toen kreeg Walt een job bij de Kansas City Film Ad Company. Nadat hun bedrijf failliet ging, volgde Iwerks hem daarheen. Walt perfectioneerde daar de animatietechniek, die hij aanvankelijk maar onbevredigend vond. Hij experimenteerde onder andere met de Newman Laugh-O-Gram films, en om zijn techniek nog meer te kunnen specialiseren, nam hij ontslag en concentreerde hij zich op de Laugh-O-Gram films. Iwerks en andere tekenaars volgden hem, maar het liep al snel slecht met het bedrijf en al even snel als ze gekomen waren, waren de tekenaars weer weg. Met het geld dat hij verdiend had met een promotiefilmpje voor mondhygiëne, begon hij aan het werk voor Alice’s Wonderland, waar een kind tegen een tekenfilmachtergrond gezet werd, maar hier moest hij ook mee stoppen. In 1923 ging hij, met $40 in zijn zakken, zijn kansen wagen in Hollywood, nadat het in Kansas mislukt was. Hij had amper geld, maar met de financiële hulp en steun van zijn broer Roy kwam hij een eind verder. Ze stuurden Alice’s Wonderland naar Margareth Winkler, een distributeur, en zij besloot hen te financieren.  Ze richtten de Disney Bros. Studio op, huurden tekenaars in en begonnen te werken aan een reeks van avonturen over Alice. Walt kon Iwerks overtuigen om hem opnieuw te vergezellen. 

Image of waltwife7.jpgOp 13 juli 1925 trouwde hij met Lillian Bounds, één van zijn eerste werknemers, en ze kregen twee dochters, Diane en Sharon. Charles Mintz, de kersverse man van Winkler, nam de leiding over en de studio verhuisde naar Hyperion Avenue, dicht bij het centrum van Los Angeles. Vanaf dan stond de studio bekend als de Walt Disney Studio. Ze begonnen te werken aan een tekenfilm over een konijn Oswald, en in 1928 werd Mickey Mouse (Lillian vond die naam beter dan Mortimer) geboren. Er zijn veel bronnen die zeggen dat voornamelijk Iwerks de geestelijke vader van het figuurtje was. De eerste stille tekenfilm met het muisje heette Plane Crazy, maar voor die uitgebracht kon worden, deed de geluidsfilm zijn intrede. Steamboat Willy was de eerste tekenfilm met gesynchroniseerd geluid ter wereld. De première vond plaats op 18 november 1928 in het Colony Theatre in New York. Walt wilde zijn animatietechniek nog meer perfectioneren, en Technicolor werd geïntroduceerd. De eerste twee jaar had Walt een patent op Technicolor, zodat hij de enige was die tekenfilms kon maken. Er volgden andere tekenfilms, de Silly Symphonies, waarin onder andere de drie biggetjes en Donald Duck muziek maakten. In 1932 won Disney’s studio voor één van de Silly Symphonies, Flowers and Trees de eerste van 32 Academy Awards, wat nog steeds een record is. Deze tekenfilm was tevens ook de eerste die in kleur verscheen. In het begin van de jaren ’30 was het bedrijf uitgegroeid van 6 naar 187 werknemers, en de stal met figuurtjes was eveneens uitgebreid, met onder andere Pluto, Donald Duck en Goofy.

 

 

Snow White and the Seven Dwarfs was de eerste geanimeerde en muzikale tekenfilm met speelfilmlengte. De film werd voor het eerst getoond  op 21 december 1937 in het Carthay Theater in Los Angeles. Disney won er een Oscar voor, en heeft er voor de gelegenheid zeven dwergoscars bij gekregen. (Finch, 1973: 165, 198)

 

In de vijf jaren die erop volgden, werden de klassiekers Pinocchio, Fantasia, Dumbo en Bambi uitgebracht. Met de opbrengst van Snow White werd in 1940 de bouw van de Disney Studio in Burbank, Los Angeles afgewerkt; er waren toen ongeveer duizend medewerkers (artiesten, animatoren, verhaalschrijvers en technici). Tijdens de tweede wereldoorlog ging het minder goed met de zaken en de studio produceerde vooral trainings- , gezondheids- en propagandafilmpjes. De Europese afzetmarkt was door de oorlog volledig uitgeschakeld. In 1945 kwam de eerste musical van de Disney Studios uit, The Three Caballeros. Er werd voor het eerst gespeeld met de combinatie van live actie, animatie en muziek. Song of the South en het populaire Mary Poppins volgden. Voor de True-Life Adventure serie, waarin de wereld en het belang van het behoud van de wilde dieren getoond werd, kreeg Disney ook verschillende prijzen. (Finch, 1973: 345-358) De distributeur was echter niet geïnteresseerd in de films over het echte leven, dus belde Roy Buena Vista, die van toen af aan al de Disneyfilms gingen verdelen. Aan het eind van de jaren ’40 begon Walt zich te interesseren in een attractiepark met zijn tekenfilmfiguurtjes als spilfiguren. Hij begon zelf plannen te maken en in 1955 werd ergens buiten Los Angeles Disneyland geopend, een succesvol attractiepark helemaal volgens Walts eigen ontwerp en met thema’s uit de Disney animatiefilms. Door de inkomsten van het park steeg de omzet van de studio enorm. In diezelfde periode begon Disney met televisieproductie. Hij was één van de eerste met kleurenproducties op tv. Vooral series als The Mickey Mouse Club en Zorro waren populair.

In 1965 begon Walt zijn aandacht te vestigen op het stedelijke Amerikaanse leven dat hij wilde verbeteren. Hij liet het Experimental Prototype Community of Tomorrow (EPCOT) bouwen. Ook engageerde hij zich voor de California Institute of the Arts, een soort kunstacademie op universitair niveau.

In zijn laatste jaren was Walt Disney ietwat verkrampt en neerslachtig, hij hanteerde de afstandelijke bijnaam ‘Uncle Walt’. Toch zou zijn succes nooit geëvenaard kunnen worden. Men vroeg hem om burgemeester van Los Angeles te worden, maar dat voorstel wimpelde hij af met de zin: “Waarom zou ik burgemeester willen worden als ik al koning ben?”

Op 15 december 1966 stierf Walt Disney aan de gevolgen van longkanker, tijdens de productie van The Jungle Book. The Walt Disney Company is nog tot op de dag van vandaag zeer succesvol, nog steeds worden er talrijke animatiefilms gemaakt. (Finch, 1973: 17-24, 309)

“Working his mediating magic in the art and politics of a rapidly transforming age, this sentimental modernist and sentimental populist drew upon the past to make the present palatable and the future inviting. In such fashion, Walt Disney became more typically, fantastically American than even he ever knew.” (Watts, 1995: 110)

 

 

2. Disney’s The Jungle Book (1967)

 

2.1 Algemene  informatie

 

In Hollywood is men nooit zo literair geweest, en reeds van het begin zijn de filmmakers inspiratie gaan zoeken in de literatuur, wat een onuitputtelijke bron van plots en personages was, en de klassieke werken gaven de films ook een zekere klasse. Natuurlijk kwam er van het begin al kritiek op deze werkwijze, onder andere Virginia Woolf vond de overgang van literatuur naar film onnatuurlijk en een ramp voor beide genres. Toen in de jaren ’30 de film met geluid zijn intrede deed, werden de mogelijkheden voor de film om een verhaal te vertellen nog groter, en langzaamaan werd de filmmaker een concurrent voor de schrijver. (Boyum, 1985:3-6)

 

Deze tekenfilm was de laatste film die werd geproduceerd onder Walt Disney’s supervisie, die nog voor de film afgewerkt was, stierf aan longkanker. De makers hebben dan ook extra aandacht besteed aan de afwerking van de film. Het script werd geschreven door Larry Clemmons, Ralph Wright, Ken Anderson en Vance Gerry, en de tekenfilm werd geregisseerd door Wolfgang Reitherman. Niemand van hen had van te voren Kiplings werk gelezen, en Walt Disney wou het graag zo, omdat het niet Kiplings Jungle Book, maar Disney’s Jungle Book moest worden. Disney vond Kiplings verhaal te grimmig, en het werd herschreven tot een grappigere versie, aangevuld met vrolijke liedjes. (Williams, 2004:286) Bill Dover, een Disney animator, onthulde in een interview dat Walt zijn zinnen had gezet op het verhaal van Mowgli, omdat zowel de kleine jongen als de dieren uitstekend geschikt waren voor de merchandising. (Bryman, 1995:32)

De stemmen werden verzorgd door Phil Harris (Baloo), Louis Prima (King Louie), Sterling Holloway (Kaa), Bruce Reitherman (Mowgli), Chad Stuart (Flaps, gier), John Abbott (Akela), Darleen Carr (Shanti, het meisje), Digby Wolfe (Ziggy, gier), Sebastian Cabot (Bagheera), George Sanders (Shere Khan), J. Pat O'Malley (Colonel Hathi/Buzzie, gier), Clint Howard (Junior), Verna Felton (Winifred, gier), Lord Tim Hudson (Dizzy, gier), Ben Wright (Rama) en Leo DeLyon (aap). De meeste van de stemmen werden vertolkt door acteurs met een sterke persoonlijkheid in hun stem, wat opmerkelijk en vernieuwend was. De animators moesten hun getekende personages op hetzelfde niveau brengen als de prestaties van de acteurs, wat een hele uitdaging was. Phil Harris, de stem van Baloo, domineerde bijvoorbeeld de opnamesessies en improviseerde met het script, en de tekenaars probeerden dat personage dan in beeld te brengen. (Finch, 1973: 306-310)

 

2.2 Korte inhoud

 

 

Bagheera, een zwarte panter, vindt op een dag een mensenkind alleen in de jungle. Hij besluit het naar een wolvengezin te brengen dat net jongen heeft, omdat hij denkt dat het er wel terecht kan. Onopgemerkt laat hij het kind bij hun hol achter, en wanneer de wolven het kind zien, besluiten ze het na een kort moment van twijfel op te nemen in hun gezin. Tien jaren verstrijken en het mensenkind, Mowgli, groeit op. Bagheera komt nog af en toe kijken hoe het met hem gaat. Mowgli is de favoriet van alle wolvenjongen, hij speelt en stoeit met hen. Wanneer Bagheera het kind zo gelukkig ziet, wordt hij meteen bezorgd, want ooit zal het kind terug naar zijn eigen soort terug moeten. Dan is er een vergadering van de wolven op de Council Rock, waar ze de terugkeer van de tijger Shere Khan bespreken. Akela, de leider van de wolven, vreest dat Shere Khan Mowgli zal komen doden. De jongen vormt dus een gevaar voor de hele groep. Rama, Mowgli’s wolvenvader, wordt erbij geroepen en er wordt hem meegedeeld dat Mowgli niet langer bij hen kan blijven. Bagheera biedt aan om Mowgli naar een mensendorp te brengen, Akela gaat akkoord en wenst hem geluk. Mowgli en Bagheera gaan op stap en Bagheera probeert Mowgli rustig de situatie uit te leggen. Shere Khan heeft gezworen Mowgli te doden omdat hij wil voorkomen dat Mowgli opgroeit tot een jager. Mowgli beweert niet bang te zijn en hij wil gewoon in de jungle blijven. Het tweetal kruipt in een boom om de nacht door te brengen, maar terwijl Bagheera indommelt, heeft Kaa, de wurgslang, Mowgli ontdekt. Hij probeert de jongen te hypnotiseren, om hem te wurgen, maar Bagheera kan dat net op tijd verhinderen. Dan probeert Kaa het nog eens bij Bagheera en dit keer kan Mowgli hem nog net redden. De slang gaat weg en zegt dat hij zich nog wel zal wreken. Bagheera en Mowgli vallen in slaap. De volgende dag wordt Mowgli gewekt door een hels kabaal, veroorzaakt door de olifantenstoet van Kolonel Hathi. Mowgli gaat meteen kijken (lied: Colonel Hathi’s March). Mowgli ontmoet een kleine olifant, Hathi’s zoon, en gaat bij hem achteraan in de stoet lopen. Dan laat Hathi de stoet stoppen en hij begint alle leden ervan te controleren. Wanneer hij Mowgli ziet, wordt hij boos omdat hij geen mensen in zijn jungle duldt. Bagheera legt alles uit en de stoet gaat verder, maar Hathi vergeet in zijn verstrooidheid zijn eigen zoon en laat de stoet op elkaar botsen. Mowgli vindt het heel grappig maar Bagheera wil meteen verder lopen richting het mensendorp. Weer protesteert Mowgli, en Bagheera verliest zijn geduld en laat de jongen alleen achter. Dan komt Baloo de beer zingend aangelopen. Hij ziet Mowgli en wil met hem praten maar Mowgli wil daar niets van weten, en hij probeert Baloo te slaan. Baloo besluit Mowgli te leren vechten en grommen als een beer. Bagheera hoort Baloo’s grommen van ver en snelt terug om Mowgli van de beer te redden, maar dan ziet hij dat het Baloo maar is. Bagheera lacht Baloo uit omdat hij een luie levensgenieter is en niet serieus kan zijn.  Mowgli wil zich bewijzen tegenover Bagheera en vecht weer mee. Ze sluiten vriendschap en wanneer Bagheera Mowgli weer wil meenemen naar het mensendorp, zegt Mowgli dat hij liever bij Baloo blijft. Baloo zal hem alles leren wat hij moet weten om een beer te worden (lied: The Bare Necessities). Bagheera laat het tweetal achter. In een onbewaakt moment wordt Mowgli ontvoerd door apen en dan heeft Baloo Bagheera’s hulp nodig om hem terug te halen. De apen hebben Mowgli naar de ruines van de Verloren Stad meegenomen. Louie, de koning van de apen, wil namelijk van Mowgli weten hoe je vuur moet maken, want hij wil net zoals de mensen zijn (lied:  I wan’na be like you). Baloo en Bagheera komen aan bij de ruines, en ze smeden een plan om Mowgli terug te halen. Baloo vermomt zich als aap en zorgt voor de afleiding die Bagheera nodig heeft om Mowgli weg te halen. Baloo’s vermomming faalt echter en de apen hebben hem door. Er ontstaat een groot gevecht waarbij de ruines instorten. Baloo, Bagheera en Mowgli kunnen wegkomen en zijn weer samen. Wanneer Mowgli slaapt, overtuigt Bagheera Baloo van het feit dat Mowgli terug naar zijn eigen soort moet gaan. Met verdriet in zijn hart neemt Baloo Mowgli mee richting het mensendorp, zonder dat het kind dat beseft. Wanneer Baloo uitlegt wat er aan de hand is, voelt Mowgli zich verraden en rent weg. Baloo vertelt aan Bagheera wat er gebeurd is en ze gaan hem zoeken. Bagheera doet Hathi’s stoet halt houden en legt uit wat er met Mowgli aan de hand is. Shere Khan hoort alles, lacht stiekem en gaat ook op zoek naar het mensenkind. Hathi wil uiteindelijk wel mee helpen zoeken en stelt een strategie op. Mowgli loopt alleen in de jungle rond en komt Kaa tegen. Die probeert hem opnieuw te hypnotiseren, dit keer met meer succes (lied: Trust in me). Shere Khan onderbreekt Kaa, omdat hij vermoedt dat Kaa Mowgli heeft. Kaa ontkent alles en moet beloven dat hij het meteen zal zeggen wanneer hij Mowgli vindt. Mowgli ontwaakt uit zijn slaap en ontsnapt nogmaals uit de greep van de slang. Opnieuw verraden, wandelt hij verder tot hij een stelletje gieren tegenkomt. Zij vervelen zich en zijn blij wanneer ze een kind zien om wat lol mee te trappen. Mowgli kan er niet om lachen en de gieren beseffen dat hij verdrietig is en helemaal alleen. Ze herkennen zichzelf erin en willen hem opvrolijken (lied: That’s what Friends are for), met succes. Shere Khan beëindigt echter hun lied. Mowgli is niet bang en wanneer Shere Khan hem wil bespringen, is Baloo net op tijd ter plaatse om hem een halt toe te roepen. Er ontstaat een gevecht waarbij Mowgli en de gieren ook helpen. Dan slaat de bliksem in op een boom, die vuur vat. Nu heeft Mowgli een wapen tegen Shere Khan, die bang is voor vuur, en hij bindt een brandende tak aan zijn staart. Shere Khan loopt weg maar dan zien ze Baloo geruisloos op de grond liggen. Iedereen denkt dat hij dood is en huilt, terwijl Bagheera een plechtige speech over Baloo geeft. Maar gelukkig komt Baloo bij, en iedereen is opgelucht. Baloo belooft Mowgli nooit meer alleen te laten.

Dan horen ze een meisje zingen. Ze zijn dicht bij een mensendorp gekomen. Mowgli wil naar het meisje gaan kijken, en Baloo wil hem nog tegenhouden, maar voor ze het weten is Mowgli al bij het meisje (lied: My own Home). Ze lokt hem mee het dorp in, Mowgli helpt gewillig als ze haar kruik laat vallen. Hij kijkt nog één keer om en zwaait. Baloo zegt dat hij moet terugkomen, maar Bagheera weet dat Mowgli nu is waar hij thuishoort. Baloo en Bagheera blijven alleen achter en zingen “The Bare Necessities” wanneer ze terug de jungle in wandelen. 

 

2.3 Bespreking van de liederen

 

Alle Disneyfilms worden gekenmerkt door muzikale interventies, en in The Jungle Book is dat niet anders. Er komen zes prachtige liederen in voor, en die zorgen voor een zeer specifieke sfeer in de film. De beat-, scat-, pop- en jazz-invloeden zorgen ervoor dat de film zeer typisch klinkt voor de tijd waarin hij gemaakt was. De gieren hebben in de film zelfs een cockney accent aangemeten gekregen, onder invloed van de stijgende populariteit van The Beatles.

De muziek was in de eerste plaats geschreven in overeenstemming met het duistere karakter van Kiplings origineel, maar uiteindelijk werd het iets lichter gemaakt om zo beter in de Disneysfeer te passen. De liederen hebben ook zeer aparte vormen. Het lied van de gieren, “That’s What Friends are for” is een ‘barbershop quartet’. “Colonel Hathi’s March” is uiteraard geïnspireerd op militaire ritmes en de liederen die tijdens de dril gezongen worden. “The Bare Necessities” is een jazznummer en “I wanna be like you” heeft zowel beat- als scat-invloeden. (http://www.gravelvoice.com/change/jungle.html) De liederen hebben nog steeds een zeer grote invloed, vooral “I wan’na be like you” en “The Bare Necessities”. Ze worden nog steeds gecoverd en bewerkt door artiesten en groepen zoals Gabriel Rios en Smash Mouth.

 

2.4 The Jungle Book 2 (2003)

 

“You can take the boy out of the jungle, but you can’t take the jungle out of the boy.”        (Trenbirth, 2003)

 

Voor de bespreking van de Disney adaptatie van Kiplings The Jungle Books, beperk ik mij tot de film uit 1967. Omdat ik mij in deze verhouding vooral richt op de vergelijking tussen boek en film, komt The Jungle Book 2 slechts kort ter sprake. Deze film is geen adaptatie van The Second Jungle Book, zoals de titel eventueel suggereert; de inhoud ervan komt amper overeen met die van Kiplings romans. The Jungle Book 2 gaat verder waar The Jungle Book, de eerste film, stopt. De film begint op het moment dat Mowgli vijf dagen in het mensendorp is, waar hij aan het einde van de eerste film binnengewandeld is. Hoewel Shanti, het meisje dat hem meelokte naar het dorp, hem op zijn gemak probeert te stellen, moet hij erg wennen aan de regels waar hij zich aan moet houden. Bovendien mist hij zijn vriendjes uit de jungle, vooral Baloo.  Hij probeert zijn twee werelden samen te brengen door de andere kinderen mee de jungle in te nemen, maar komt daardoor in de problemen. De volwassenen van het dorp vinden de jungle een gevaarlijke plaats voor kinderen. Ook Baloo komt in de problemen wanneer hij uit gemis Mowgli gaat opzoeken in het dorp. Wanneer Shere Khan wraak komt nemen op Mowgli, vluchten Mowgli en Baloo de jungle in, terwijl Shanti en haar broer hen volgen. Er volgen allerlei avonturen waarbij Mowgli’s vrienden uit het dorp ook de dieren uit de jungle leren kennen en ze samen Shere Khan verslaan. Uiteindelijk wordt de barrière tussen het mensendorp en de jungle weggenomen, en iedereen is daar blij mee.

(Trenbirth, 2003, http://www.disney.nl/Films/jungleboek2/, http://www.hollywood.com/movies/review/id/1707583)

Er zijn enkele raakpunten met de inhoud van The Jungle Books in deze film, zoals Mowgli’s  gevoel van gemis naar de jungle toe, het feit dat hij erg moet wennen aan zijn nieuwe leven in het dorp en de wraak van Shere Khan. Toch zijn dit volgens mij eerder logische gevolgen van de eerste Disneyfilm, dan wel verhaallijnen die aansluiten bij Kiplings werk. Voor de rest zijn er enkele nieuwe personages bijgekomen. De liederen worden deels hernomen en deels aangevuld met nieuw materiaal (dat overigens in veel mindere mate de sfeer van de eerste film oproept) en er worden nieuwe technieken gebruikt, zodat het geheel ver van het origineel komt te staan. In A Look at The Jungle Book 2 formuleert Joe Tracy de doelstelling van de film als volgt:

“Disney’s goals for the sequel (story goals, not money goals) are:

1) To reacquaint the audience with the characters.
2) To do a more in-depth exploration of the relationship between Baloo and Mowgli.
3) Create more “memorable” jazz music scenes.
4) Bring back the “sense of fun” from the original movie.”
(http://www.digitalmediafx.com/Features/junglebook2.html)

Uit deze informatie is duidelijk af te leiden dat het niet de bedoeling was om Kiplings verhaal te volgen voor deze ‘sequel’. The Jungle Books waren de inspiratie voor de eerste film, en daar is al aanzienlijk van afgeweken, en deze film bouwt gewoon verder op de eerste film zonder rekening te houden met de inhoud van Kiplings werk. Op de DVD van The Jungle Book 2 staat een interview met de medewerkers van de film. Zij vertellen hoe ze geprobeerd hebben om een eervol vervolg van de eerste film te maken, waar Walt zelf tevreden over zou zijn. Er komt geen enkele vermelding van Kiplings naam in voor, wat er nogmaals op wijst dat het bronmateriaal voor de filmmakers niet verder teruggaat dan de eerste film uit 1967, en dat de rol van legendarisch artiest van Kipling overgegaan is op Walt Disney. Het lijkt me dus een logische conclusie om geen rekening te houden met The Jungle Book 2 voor de vergelijking tussen Kiplings The Jungle Books en de Disney bewerking.

 

 

Hoofdstuk 3 Vergelijking boek -  film

 

1. Inleiding

 

Bij het vergelijken van de verschillende verhalen over het mensenkind Mowgli dat in de jungle opgroeide, neem ik Kiplings Jungle Books als vertrekpunt, aangezien dat de brontekst is en de Disney adaptatie een bewerking daarvan. Ten eerste wordt er een indeling van ‘vorm’ tegenover ‘inhoud’ doorgevoerd, omdat die twee aspecten mijns inziens apart beschouwd kunnen worden in de vergelijking. Ten tweede wil ik onderzoeken hoezeer de adaptatie van de brontekst afwijkt en welke aanpassingen er gemaakt zijn. Dan probeer ik een verklaring te geven voor de veranderingen die er gemaakt zijn.

Voor ik met de eigenlijke vergelijking begin, wil ik Kiplings positieve standpunt ten opzichte van bewerkingen kort benadrukken. Kipling heeft namelijk zelf een toneelbewerking van de Jungle Books geschreven, The Jungle Play. Dit stuk verscheen eind 1900-begin 1901. Het was de bedoeling dat het opgevoerd zou worden, maar het raakte begraven tussen zijn papieren en werd pas in 1998 weer ontdekt en geïdentificeerd door professor Thomas Pinney. (Gilmour, 2003: 159)

Ook tegenover verfilming stond Kipling redelijk positief, aangezien hij wist dat hij niet kon achterblijven. Toch vinden sommige critici, onder andere Gilmour, het goed dat Kipling de verfilming van zijn Jungle Books niet meer heeft moeten meemaken:

“Realistic enough to know that the cinema was not going to disappear, Kipling decided to co-operate with the film-makers. The work was artistically (though not financially) unrewarding because, although he was advising on a screenplay for “Without Benefit of Clergy” as early as 1920, very few of his stories were filmed in his lifetime – mercifully he died long before Disney’s Jungle Book.” (Gilmour, 2003: 288)

 

2. Vorm tegenover inhoud

 

2.1 Vorm

 

Allereerst moet ik wijzen op een groot verschil tussen het boek en de film, namelijk het feit dat het om twee verschillende media gaat. Sommige indelingen die in een boek gemaakt worden, zijn niet makkelijk te incorporeren in een film, zoals de indeling in hoofdstukken en de toevoeging van aparte liederen en gedichten. In een film vloeit het verhaal meestal in één geheel over, zonder onderbrekingen. Toch worden in het begin van de Disneyfilm de twee media even samengebracht. Er wordt eerst een boek getoond, The Jungle Book, dat openklapt, zodat we als het ware in het verhaal stappen. Disney benadrukt duidelijk dat zijn film een adaptatie van een roman is.

De structuur van Kiplings Jungle Books is behoorlijk apart. Het betreft steeds eerst een kortverhaal en dan een lied over het voorgaande thema, vaak als reactie, nabeschouwing of illustratie. Het kortverhaal zelf begint overigens ook steeds met een kort stukje tekst, dat fungeert als een soort inleiding op het verhaal[6].

In de Disney adaptatie daarentegen wordt het verhaal alleen onderbroken door liederen, zoals in alle Disneyfilms overigens. Het is een handelsmerk geworden. De onderbrekingen in de film kunnen enigszins vergeleken worden met die in het boek, maar toch zijn er duidelijke verschillen.

Kiplings liederen zijn niet te vergelijken met de liedjes in Disney’s film, noch qua inhoud, noch qua plaats van voorkomen. Het gaat ten eerste over twee verschillende media; een boek kan alleen geschreven tekst en illustraties bieden en een film brengt zowel bewegende beelden als geluid voort. Het concept ‘lied’ wordt in beide gevallen op een andere manier weergegeven. In Kiplings werk worden ze weergegeven als gedichten waar de lezer al dan niet een melodie kan bij denken, en in Disney’s film wordt het hele concept ingevuld voor de kijker. Ook de inhoud van de liederen is zeer verschillend. In The Jungle Books werken de liederen illustrerend en sfeerscheppend, en bieden ze bovendien een hoop informatie voor de lezer (de wet van de jungle, de lessen van Baloo, volksliederen en gezegden). Vaak gaat het trouwens om een soort nabeschouwing van één van de personages uit het voorgaande verhaal. Nadat Mowgli de mensen in het dorp een lesje heeft geleerd door hen te verjagen en het dorp te vernielen in “Letting in the Jungle”, zingt hij “Mowgli’s Song against People”. In dat lied deelt Mowgli mee wat er met het dorp zal gebeuren:

            “(…) I have untied against you the club-footed vines,

            I have sent in the Jungle to swamp out your lines.

            The trees--the trees are on you!

            The house-beams shall fall,

            And the Karela, the bitter Karela,

            Shall cover you all!” (Kipling, 1986: 171)

De animatiefilm zet sommige scènes, die noodzakelijk zijn voor de intrige, om in een lied, soms compleet met dans.  Zo leert Baloo Mowgli met “The Bare Necessities” al dansend zijn filosofie aan, waarop Mowgli vrolijk meezingt en het dansje imiteert. Kolonel Hathi’s dans is het marcheren, en bij “I wan’na be like you” wordt er door de apen en Mowgli ook naar hartelust gedanst.

Alleen in het geval van “The Bare Necessities” is er een overeenkomst met Kipling, omdat in beide gevallen Baloo aan Mowgli zijn junglefilosofie leert. Toch is dit slechts een formele gelijkenis. De Baloo uit Kiplings werk valt totaal niet te vergelijken met de luie levensgenieter die Disney neerzet. In The Jungle Books waarschuwt Baloo Mowgli voor alle levensbedreigende gevaren in de jungle, hij leert hem hoe hij met andere dieren moet communiceren om zo deel uit te maken van de junglemaatschappij, en hij neemt die taak zeer serieus. In Disney’s film is Baloo eerder een ‘outsider’, hij leeft alleen, eet en slaapt de hele dag door en draagt weinig bij aan de gemeenschap. Die luie beer gaat Mowgli leren hoe hij net zo moet worden, hij adopteert het mensenkind dat niet weet waar het thuishoort, en wil een luie beer van hem maken.

Het enige lied dat voor een gelijkenis in aanmerking zou kunnen komen, wordt dus erg verschillend uitgewerkt, mede door de verschillende uitwerking van het personage van Baloo. Nu moet ik zeggen dat Disney er niet volkomen naast zit op dit gebied. Kipling zelf beschrijft Baloo als volgt:

“Then the only other creature who is allowed at the Pack Council – Baloo, the sleepy brown bear who teaches the wolf-cubs the Law of the Jungle: old Baloo, who can come and go where he pleases because he eats only nuts and roots and honey – rose up on his hindquarters and grunted.” (Kipling, 1986: 22)

Dit beeld komt vrij goed overeen met de Baloo uit Disney’s filmversie, ware het niet dat Baloo in Kiplings werk als een nuttigere, serieuzere en meer verantwoordelijke beer wordt afgeschilderd dan dat bij Disney het geval is.

Wat de andere liederen betreft, daar ontbreekt reeds elk inhoudelijk aanknopingspunt, laat staan dat de vorm of motivatie overeenkomen.

 

2.2 Inhoud

 

Voor de vergelijking van de inhoud van de twee werken, heb ik het verhaal van Mowgli uit The Jungle Books chronologisch gereconstrueerd[7]. Er komen namelijk ook andere verhalen in voor, die qua thematiek wel aansluiten bij Mowgli’s verhaal, maar er toch genoeg van afwijken om ze niet op te nemen in de Disney adaptatie. Daar is immers een duidelijke verhaallijn gewenst, met een begin en een einde, en met die rode draad wordt er in Kiplings werk juist gespeeld. Het verhaal wordt er niet chronologisch verteld, het verloop van het verhaal is zelfs helemaal door elkaar gegooid en ingelaste verhalen onderbreken het verhaal dan ook nog eens. Ik heb eveneens het verloop van de film in sequenties[8] opgedeeld, en in een tabel boek en film naast elkaar geplaatst en vergeleken[9]. De mogelijke strategieën die gehanteerd worden, heb ik ontleend uit het schema van metatekstuele relaties in het Lexicon van literaire termen (Van Gorp, 1998). Er zijn vijf mogelijke procédés die kunnen optreden bij de bewerking van literatuur: herhaling, weglating, toevoeging, herschikking en vervanging. Herhaling is gewoon de overname van een scène of gebeurtenis, bij weglating wordt er een sequentie weggelaten, bij toevoeging wordt er een nieuw element toegevoegd, bij herschikking wordt er een element overgenomen maar met andere of nieuwe accenten en bij vervanging wordt er een nieuwe scène in de plaats van een oorspronkelijke scène ingevoegd. In dit geval zijn de procédés van weglating, toevoeging en herschikking het meest voorkomend.

 

Weglating

De inhoud van Kiplings verhaal over Mowgli verschilt aanzienlijk ten opzichte van de inhoud van de Disneyfilm. Slechts twee hoofdstukken uit The Jungle Books komen ook in de Disneyfilm voor, namelijk “Mowgli’s Brothers” en “Kaa’s Hunting”. Alle overige hoofdstukken worden door Disney weggelaten, terwijl hij tegelijk weer een aantal elementen toevoegt.

Disney heeft verder heel wat personages, die niet direct belangrijk waren voor de intrige rond Mowgli, weggelaten.

Anderzijds laat Disney zes van de acht hoofdstukken over Mowgli uit Kiplings verhaal weg. Een deel van die hoofdstukken, zoals “The King’s Ankus” en “How Fear Came” zijn niet cruciaal voor de intrige, maar de weglating van hoofdstukken zoals “Tiger! Tiger!” en “The Spring Running” zorgt ervoor dat de verhaallijn helemaal gewijzigd wordt. Het plot wordt ingekort en datgene wat er overblijft krijgt andere, vrolijkere accenten. De procédés van herschikking en vervanging bewerkstelligen de verandering van dat deeltje van de intrige dat overblijft na de weglating van het grootste deel van Kiplings teksten.

 

Toevoeging

De elementen die worden toegevoegd zijn qua aard niet te vergelijken met de weggelaten elementen uit Kiplings werk. Disney verandert de verhaallijn in beperkte mate door bijvoorbeeld Bagheera Mowgli tegen zijn zin te laten terugbrengen naar het mensendorp omdat Shere Khan anders de wolven in gevaar zou brengen, terwijl Kipling Mowgli zelf die beslissing laat maken nadat hij beseft dat hij niet thuishoort tussen de dieren.

Qua personages werden er ook toevoegingen gedaan. Zoals eerder gezegd, was de merchandising één van Disney’s motivaties om Kiplings klassieker de verfilmen. Daar bieden de personages een goede gelegenheid toe. Disney heeft nogal wat aanpassingen gedaan op dat gebied, zodat er een duidelijke karaktertekening ontstond. Koning Louie komt in The Jungle Books niet voor, daar zijn het gewoon de apen in het algemeen die van Mowgli willen weten hoe ze meer zoals de mensen kunnen zijn. Mogelijk heeft Disney met dit personage de apen een leider gegeven en die het woord gegeven om een duidelijke dialoog te creëren. Verder voegt Disney personages zoals de gieren, het babyolifantje en het meisje Shanti toe, waardoor de verhaallijn eveneens gewijzigd wordt. Deze personages staan los van de wolvenhorde en worden allemaal vrienden van Mowgli. Hij komt ze tegen in de jungle tijdens de tocht naar het mensendorp en hij leert van iedereen wel iets.

Het procédé van toevoeging heeft dus een grote invloed op de personages in de film. Naast de toegevoegde personages worden sommige personages die behouden werden, anders ingevuld qua karakter. Baloo wordt nog meer onverantwoordelijk afgebeeld[10] dan Kipling hem al afschildert, Bagheera heeft er zijn handen mee vol om hem op het juiste pad te houden. Baloo komt telkens weer in de problemen doordat hij niet luistert. Zo gaat het door Baloo’s roekeloosheid bijvoorbeeld bijna mis wanneer ze Mowgli bij de apen willen bevrijden. De machtige kolonel Hathi is in de Disneyfilm zeer vergeetachtig en wordt daar op gewezen door zijn vrouw en zoon. Het feit dat een volwassene ook wel eens fouten maakt, en dat het kind het dan beter weet, is voor kinderen zeer leuk om te zien. Wanneer Bagheera Hathi’s hulp vraagt om Mowgli te zoeken in de jungle, gaat Hathi eerst niet akkoord. Wanneer zijn vrouw zegt dat het zijn eigen zoon had kunnen zijn, doet hij alsof hij al een plan aan het bedenken was, terwijl hij eigenlijk vernederd werd voor zijn hele peloton. In Kiplings werk is Hathi zeer oud en wijs, hij beslist over het reilen en zeilen in de jungle en heeft ook qua kracht de bovenhand. Disney maakt zijn positie iets zwakker, en die van de vrouw in de film iets sterker. Ook Shanti kan Mowgli namelijk om haar vinger winden en hem mee naar het dorp lokken. Disney geeft – in tegenstelling tot Kipling – een dominante positie van de vrouwelijke personages weer.

Kaa wordt in Disney’s bewerking een slecht personage, terwijl ze in The Jungle Books vrienden zijn. Ook dit kan leiden tot een duidelijkere karaktertekening van de personages. Wel moet er gezegd worden dat Kaa, net zoals de apen, een veel minder slecht personage is dan Shere Khan. Er zijn dus wel gradaties in de zwart-witte karaktertekening. De ouders van Mowgli spelen een beperktere rol in de animatiefilm dan in Kiplings werk, ze komen slechts in het begin voor. Nadat Mowgli naar het mensendorp gaat, ziet hij hen niet meer terug.

De wolvenvader van Mowgli krijgt in de film de naam Rama, terwijl die bij Kipling naamloos bleef. Bij moeder wolf is het omgekeerd; in de film krijgt ze geen naam, terwijl Kipling haar Raksha noemt. Disney benadrukt vooral het personage van de vader. Er wordt hem op de vergadering op de raadsrots meegedeeld dat Mowgli naar de mensen moet vertrekken, en hiermee gaat hij met pijn in het hart akkoord. Wanneer Mowgli de horde verlaat, komt hij er ook niet bij terug, hoewel hij het overgrote deel van de film nog wel in de jungle verblijft.

 

Herschikking

Een eerste herschikking van de inhoud van het verhaal, is de reden waarom Shere Khan het op Mowgli gemunt heeft. In Kiplings verhaal is Mowgli Shere Khan’s prooi die op het nippertje aan zijn klauwen ontsnapt. De wolven redden Mowgli van Shere Khan en vanaf dat moment zweert de tijger dat hij het mensenjong vroeg of laat wel zal krijgen. In Disney’s versie wordt Mowgli toevallig door Bagheera gevonden en tot bij de wolven gebracht, en wanneer Shere Khan hoort dat er een mensenkind in de jungle rondloopt, wil hij het uit pure haat voor alle mensen doden. Shere Khan weet dat als Mowgli opgroeit, hij dan een gewapende jager zal worden, wat in zijn nadeel speelt.

In The Jungle Books willen de apen dat Mowgli hen leert hoe ze hutten moeten bouwen, terwijl dat in de Disneyfilm het maken van vuur is. De manier waarop Mowgli gered wordt uit de Verloren Stad waar de apen hem gevangen houden, wordt in Kiplings werk nogal gewelddadig ingevuld terwijl Disney dat met een grappig dansje en een listig plan oplost. Mowgli gaat in Kiplings werk het vuur bij de mensen halen om Shere Khan aan hem te onderwerpen, terwijl in de Disneyfilm de bliksem een boom doet branden, wat Mowgli goed uitkomt op dat moment. Tenslotte is het einde ook een herschikking van Kiplings verhaal. Mowgli wordt door Shanti gelokt om het dorp in te gaan, terwijl dat in Kiplings werk door een fundamenteel gevoel van gemis veroorzaakt wordt.

De procédés oefenen tenslotte ook een invloed uit op de boodschap van het verhaal. Door de wijzigingen in Kiplings tekst, is het verhaal vrolijker, kindvriendelijker en duidelijker geworden. Het einde is daar onder andere een voorbeeld van. Disney’s verhaal eindigt wanneer Mowgli tegen zijn verwachtingen uit nieuwsgierigheid het mensendorp ingaat. Het einde van The Jungle Books is echter een stuk gecompliceerder. Mowgli wordt niet aanvaard door de jongere wolven in de horde, overmeestert hen met vuur en gaat uit noodzaak naar de mensen. Daar wordt hij ook weer verjaagd, en Mowgli gaat nogmaals in de jungle leven. Uiteindelijk gaat hij vanuit een melancholisch gevoel weer naar de andere mensen terug. Disney vond dit waarschijnlijk te wisselvallig en zette het verhaal stop op een mooier moment, met name wanneer de tijger verjaagd wordt en Mowgli uit eigen beweging terug naar zijn eigen soort trekt. Hier kunnen de jonge kijkers volgens mij meer vrede mee sluiten dan met een wisselvallig einde waarna waarschijnlijk vragen blijven hangen zoals: zal Mowgli toch weer terug naar de jungle gaan? Zal hij zich ooit ergens helemaal thuis voelen?[11]

Het ruwere karakter van Kiplings verhaal wordt verzacht in de Disneyfilm, waar we Mowgli bijvoorbeeld geen enkele keer vlees zien eten. Het enige wat hij eet zijn de vruchten die Baloo hem leert plukken. In Kiplings werk gaat Mowgli jagen met de andere dieren, en eet hij net zoals hen rauw vlees. In de Disneyfilm gaat hij niet jagen, of wordt dat tenminste niet getoond.

 

 

3. Conclusie

 

Zowel op gebied van de vorm als van de inhoud zijn er drastische verschillen tussen het origineel van Kipling en de bewerking van Disney. Nu kan men zich afvragen welke motieven Disney had om dergelijke aanpassingen door te voeren. Waarschijnlijk wou hij er een meer kindvriendelijke versie van maken, door gruwelijkere elementen, zoals het jagen op en doden van andere dieren, weg te laten, de personages duidelijker een zwart-wit karaktertekening te geven en de verhaallijn zodanig aan te passen dat die kinderen meer zou behagen.

 

 

Hoofdstuk 4: Jeugdadaptaties

 

1. Motivatie voor de keuze van jeugdbewerkingen

 

Het volgende deel van mijn eindverhandeling houdt de bespreking in van enkele jeugdboeken die de intrige over Mowgli hebben overgenomen en/of bewerkt. Na de bespreking ga ik de bewerkingen vergelijken met de oorspronkelijke romans en waar mogelijk met de Disneyfilm.

Hier volgt een chronologische lijst van de (jeugd)bewerkingen die ik gevonden heb,:

 

  1. Strobbe, Jan, De Witte Zeehond, Averbode, 1936

  2. Daems, Ilse, Djungelboek, Antwerpen, 1985 

  3. Barends, Anthe, Elice Kernkamp & Rudyard Kipling, Moo, een kind bij de wolven : het verhaal van Mowgli bij de wolven uit het Jungle-boek van Rudyard Kipling, Thieme en Cie Zutphen, 1988

  4. Kipling, Rudyard, Het Jungle Boek, Antwerpen, 1992

  5. De Wondere wereld van Disney, Jungle Boek, Aartselaar, Deltas, 1993

  6. De Kuyper, Eric, Mowgli’s tranen, Nijmegen, 1999

  7. Kipling, Rudyard en Nicola Bayley, Jungle Boek: Mowgli’s verhaal, Zeist, 2005

  8. Tervooren, Arthur, Door wolven opgevoed : de geschiedenis van Mowgli in de wildernis, Amsterdam, s.d.

Het eerste boek op de lijst, De witte zeehond van Jan Strobbe, is geen bewerking van het verhaal over Mowgli, maar van één van de ingelaste verhalen, “The White Seal”. Het tweede boek, Djungelboek van Ilse Daems, is een vrije interpretatie van Kipling in een korte, geïllustreerde versie, duidelijk geschikt voor analyse en vergelijking met Kipling. Dat boek is bovendien geschreven in opdracht van VVKSM Vlaanderen, wat mij de gelegenheid biedt Kiplings relatie met de Scouts te benadrukken. Het derde boek is een bewerking van Kiplings teksten, waarin er heel wat boeiende veranderingen gemaakt zijn, zoals al uit de titel Moo, een kind bij de wolven blijkt. Het vierde boek is een volledige en letterlijke vertaling van het eerste Jungle Book van Kipling, die ik buiten beschouwing ga laten. Ik ga de vertaling van Nicola Bayley uit 2005 wel bespreken, omdat dat een zeer recente en prachtige bewerking is, die het origineel alle eer aandoet. Vooral de illustraties verlenen het jeugdboek een bijzondere charme. Het boek uit 1992 is in tegenstelling hiermee nogal traditioneel. Het vijfde boek op de lijst is een bewerking van de Disneyfilm uit 1967, die ik ga vergelijken met de film omdat het een redelijk korte versie is, wat weglatingen met zich meebrengt. Ook lijkt het boek me interessant om te bekijken, omdat er hier van een Disneyfilm gebruik wordt gemaakt om kinderen aan te zetten tot lezen. Het werk van Eric De Kuyper is autobiografisch, en zijn boek is dan ook geen adaptatie van Kiplings werk. Dit zal ik niet behandelen. Bij inzage van het boek van Arthur Tervooren bleek dat het om een reeks van klassiekers voor volwassenen ging. Ook dit boek wordt buiten beschouwing gelaten.

 

 

2. Voorstelling van de jeugdadaptaties

 

Voor de bespreking van de jeugdbewerkingen ga ik in thema’s werken, en telkens aangeven hoe dat bepaalde boek omgaat met illustraties, de structuur van het verhaal, personages, enz. Hieronder volgt een korte voorstelling van de vier bewerkingen:

 

2.1  Anthe Barends, Moo, een kind bij de wolven

 

Moo, een kind bij de wolven, A. BarendsDit boek werd in 1988 uitgegeven bij uitgeverij Thieme & Cie in Zutphen, wat nu Thieme-Meulenhoff is (www.thiememeulenhoff. nl). De inhoud ervan is gebaseerd op de intrige rond Mowgli in beide Jungle Books. De cover vermeldt een leesniveau van AVI 7-8, wat betekent dat het technisch geschikt is voor leerlingen van het derde leerjaar (7 en 8-jarigen). Het bestaat uit 80 bladzijden en is voorzien van negenentwintig zwart-witte illustraties. De serie ‘woordbeeld’, waarin het boek thuishoort, samen met klassiekers als o.a. Reinaart de Vos, De hut van oom Tom (dat ook door Anthe Barends bewerkt is), Moby Dick en Alice in Wonderland, heeft waarschijnlijk de intentie om klassieke verhalen tot bij een jonger leespubliek te brengen. Barends eigent zich het verhaal toe op de kaft van het boek, maar op de titelpagina staat er:

“Moo, een kind bij de wolven. Het verhaal van Mowgli bij de wolven uit het

Jungle-boek van Rudyard Kipling.” (Barends, 1988)

In het voorwoord legt Barends nogmaals de geschiedenis van het boek uit, evenals haar doel om het iets makkelijker te maken voor jonge lezers:

“Rudyard Kipling, de Engelse schrijver van het Jungle-book, heeft heel lang in India gewoond. Hij hield veel van dat land en hij schreef er graag over. In het Jungle-boek staat het verhaal over een jongetje dat opgroeit in het oerwoud van India, de jungle. Het oerwoud is op sommige plaatsen een heel dicht en donker bos. Op andere plaatsen is het een grote open vlakte, waar gras en bamboe groeit. Rudyard Kipling gebruikt in zijn Jungle-boek moeilijke namen. Voor dit verhaal zijn andere namen bedacht. Ze lijken wel op de namen uit het Jungle-boek, maar ze zijn allemaal wat korter gemaakt.” (Barends, 1988:3)

 

2.2  Ilse Daems, Djungelboek

 

Dit verhaal, dat samen met Kattekus (ook van Ilse Daems) in één boek zit, werd in 1985 uitgegeven in opdracht van VVKSM Vlaanderen, in Antwerpen. Ilse Daems heeft de hoofdstukken “Mowgli’s Brothers” en “Kaa’s Hunting” uit Kiplings eerste Jungle Book vrij bewerkt en Ingrid Allaerts heeft de opmerkelijke illustraties en lay-out verzorgd. Het verhaal beslaat vijftig bladzijden en er komen in totaal vijftien zwart-witte illustraties in voor. Het leesniveau wordt niet aangegeven, maar in het voorwoord staat wel dat het boek bedoeld is voor de welpentak van de Scouts, wat 8 tot 11-jarigen zijn. De uitgave van dit verhaal in de context van de Scouts is niet verwonderlijk, aangezien The Jungle Books al heel lang als bijbel van de Scouts fungeren. Er worden totems uit overgenomen en de hele werking wordt ingekleed met fantastische elementen eruit. Zo wordt bijvoorbeeld een vergadering ‘raadsrots’ en een leider ‘Akela’ genoemd. (http://www.vvksm.be/iedereen/kos/takken.asp)

Robert Baden-Powell, de stichter van de Scouts, kwam aan het begin van de 20ste eeuw terug uit Zuid-Afrika om de fysieke en morele kwaliteiten van jongens uit de middenklasse, die niet geschikt waren voor het leger, te verbeteren. Hij kreeg eerst Kiplings toestemming om het geheugenspel uit Kim te gebruiken in zijn Scouting for Boys uit 1908. Kipling schreef ook het volkslied van de jeugdbeweging, de “Boy Scouts’ Patrol Song”, waarin hij de jonge knapen waarschuwt voor mogelijk gevaar. Kipling was heel enthousiast over het succes van de scouts, volgens hem was het “the best thing for boys outside boarding schools that [had] ever been invented” (Gilmour, 2003: 238). Baden-Powell vroeg af en toe toestemming om uit Kiplings werk te citeren, en in 1916 gaf Kipling hem toestemming om de Jungle Books te herschrijven als moreel handboek voor de welpentak van de scouts. Hierdoor besefte hij pas de integriteit en impact van zijn geschreven werk. In 1922 woonde Kipling een ‘jamboree’ bij, de eerste wereldconferentie van scouting in Parijs, waar 88 landen vertegenwoordigd waren. Daar hoorde hij 20 000 welpen tijdens “probably the biggest howl in history” (Gilmour, 2003:239) “Akela, we’ll do our best!” roepen.  (Gilmour, 2003:99, 238-9)

Ook Ilse Daems eigent zich het verhaal toe op de kaft, maar in haar tekst lezen we dat ze het verhaal als nieuwere versie van een oud verhaal beschouwt, een geschiedenis die zich herhaald heeft:

“Hij zal een mens worden en een wolf. Zoals ooit nog eens is gebeurd. Lang geleden…. in een andere horde en een andere tijd.” (Daems, 1985: 9)

De motivatie voor het   herschrijven van Djungelboek en de manier waarop het verhaal tot stand gekomen is worden in het voorwoord van het verhaal duidelijk weergegeven:

“Lang geleden schreef een koloniale meneer het djungelboek. Alle welpen van de hele scoutswereld kennen het. Ze gebruiken al jarenlang dit verhaal om hún avonturen te spelen. Ondertussen zijn de woorden van het boek wel oud geworden. Maar het verhaal zelf niet. Daarom heb ik het nog eens opgeschreven. Zodat jij het ook kan lezen. Natuurlijk is het verhaal verzonnen en bedacht. Maar de djungel – en de dierenwereld zijn té fantastisch om te bedenken. Dus alles wat ik daarover schrijf is waar: Zoenvissen kussen echt, en wolven praten werkelijk zoals het hier geschreven staat. En verder maak jij zelf maar uit wat voor jou waar is en wat niet. Eén ding weet ik zeker: Ik ben – terwijl ik dit boek maakte – erg van wolven gaan houden. En ik zou er veel voor over hebben om een tijdje tussen hen te mogen wonen. Ik denk wel dat het kan. En jij?” (Daems, 1985)

 

2.3  De wondere wereld van Disney, Jungle Boek

 

Dit prentenboek is een bewerking van de Disneyfilm uit 1967. Het is in 1992 uitgegeven in Aartselaar door de Zuid-Nederlandse Uitgeverij, ook wel bekend onder de merknaam Deltas. (http://www.fbg.be/90755) Het is een A-boek in de Openbare Bibliotheek van Mol, dus geschikt voor beginnende lezers, maar het bevat toch een aanzienlijke hoeveelheid tekst. Mogelijk is het als voorleesboek bedoeld, dat de kinderen in de loop van de lagere school ook zelf kunnen gaan lezen. Het boek heeft zesenveertig bladzijden en evenveel illustraties; elke bladzijde werd geïllustreerd. Op de kaft wordt duidelijk weergegeven dat het om een adaptatie van de Disneyfilm gaat.

 

 

 

 

 

2.4  Kipling/ Bayley, Jungle Boek, Zeist, 2005

 

The Jungle Book front coverDeze vertaling van Kiplings tekst is uitgegeven bij Christofoor in Zeist (http://www.christofoor.nl/cgi-bin/showpage.cgi). Er staat geen informatie in over de doelgroep van het leespubliek, maar vermoedelijk is het geschikt voor kinderen vanaf 8 jaar (http:// www.walkerbooks.co.uk/The-Jungle-Book-0744586437). Het boek telt 160 bladzijden en tweeënzestig  illustraties. De verhalen over Mowgli uit Kiplings eerste Jungle Book zijn in het boek opgenomen en Nicola Bayley heeft de illustraties en lay-out verzorgd, zodat het geheel een nieuwe look aangemeten krijgt.

 

 

 

 

portrait of Nicola BayleyNicola Bayley werd op 18 augustus 1949 in Singapore geboren. Ze verhuisde naar Londen en  trouwde met John Hilton, met wie ze een zoon kreeg. Ze heeft haar opleiding aan de St. Martin's School of Art en de Royal College of Art genoten en studeerde af in 1974. Ze staat het meest bekend om haar illustraties van katten, en kreeg voor The Patchwork Cat de Children's Choice Award van de International Reading Association, de Kate Greenaway Medal, in 1982, en de Bologna Fair Prize in 1983. The Mousehole Cat werd in 1991 het beste geïllustreerde Britse kinderboek op de British Book Awards.

(http://www.walkerbooks.co.uk/Nicola-Bayley)

In deze uitgave wordt meteen op de kaft weergegeven dat het om Rudyard Kiplings Jungle Boek gaat. Dat is vrij logisch aangezien Bayley alleen de tekeningen en lay-out verzorgd heeft, en het verhaal amper bewerkt werd.

 

 

3. Bespreking van de jeugdadaptaties

 

Voor de bespreking van de jeugdadaptaties wordt een onderscheid gemaakt tussen micro- en macroniveau. Deze aanpak steunt op het artikel “On Describing Translations” van José Lambert en Hendrik van Gorp. (Lambert en van Gorp, 1985: 42-53)

 

3.1 Macroniveau

 

3.1.1 Verdeling in hoofdstukken en titels

 

De verdeling in hoofdstukken ziet er in Barends’ Moo, een kind bij de wolven als volgt uit:

  1. Het mensen-jong

  2. De horde beslist

  3. Moo in gevaar

  4. Brutale apen!

  5. Kaa maakt zich boos

  6. De grote vecht-partij

  7. De Rode Bloem

  8. Moo moet weg uit de horde

  9. Mensen-woorden en mensen-werk

  10. Sirkan probeert zijn huid te redden

  11. Wolfs-jong, tovenaar!

  12. Wat zijn de mensen van plan?

  13. Awr! Ik ben Giera!

  14. Laat het oerwoud los over het dorp, Hati!

  15. Gevaar! De Rode Honden!

  16. Een prachtig Plan

  17. Akeela spreekt wijze woorden

  18. Een nieuw spoor

Het boek bestaat uit achttien hoofdstukken, wat veel meer is dan de acht hoofdstukken uit The Jungle Books, die Mowgli’s verhaal beschrijven. De hoofdstukjes worden duidelijk genummerd weergegeven aan het begin van het boek. Aangezien er geen nieuwe inhoudelijke elementen aan het verhaal toegevoegd werden, zien we in de namen van de hoofdstukken ook geen verrassende elementen. Kiplings hoofdstukken werden door Barends nog eens opgedeeld in kleinere gehelen. Zo zijn de hoofdstukken 1, 2, 7 en 8  bijvoorbeeld gebaseerd op “Mowgli’s Brothers”, 3, 4, 5 en 6 op “Kaa’s Hunting”, 9, 10 en 11 op “Tiger! Tiger”, 12, 13 en 14 op “Letting in the Jungle”, 15 en 16 op “Red Dog”, en 17 en 18 op “The Spring Running”. De verhalen “How Fear Came” en “The King’s Ankus” werden buiten beschouwing gelaten, het zijn ook eerder illustrerende verhalen die niet echt bijdragen tot de hoofdintrige. De indeling in meer kleinere hoofdstukken werd volgens mij vooral voor het jonge doelpubliek doorgevoerd; kortere eenheden tekst met steeds een beperkte hoeveelheid informatie maken het lezen voor hen aangenamer. 

De titels zelf zijn expliciet aan een jong doelpubliek aangepast. Dat is duidelijk te zien aan het aantal uitroeptekens en de gesplitste langere woorden. Woorden als ‘gevaar’, ‘brutale’, ‘boos’, en ‘vecht-partij’ creëren meteen een zekere spanning in de titels.

In Daems’ Djungelboek is dat al heel anders. Daar komt er ten eerste geen inhoudsopgave aan het begin van het boek voor, en de hoofdstukken werden doorheen het boek niet genummerd:

 

Dit boek bestaat eveneens uit achttien hoofdstukken, maar slechts vijftien zijn duidelijk herleidbaar tot Kiplings hoofdstukken; “Als slakken in een schelp”, “Tenrek, Toko en Loerie” en “Het huis van Buulbuul” zijn nieuwe toegevoegde hoofdstukken. Bij nader inzien blijft het hier niet bij. Daems voegde nog meer nieuwe elementen toe[12]. In de hoofdstukken is duidelijk te zien dat Daems het verhaal stopzet op het moment dat Mowgli voor het eerst naar de mensen trekt, ze baseert de inhoud dus op Kiplings “Mowgli’s Brothers” en “Kaa’s Hunting”.

De titels zijn, net zoals de tekst zelf, vrij eenvoudig gehouden wat het taalgebruik betreft, en onderaan elke bladzijde van het boek staat de betreffende titel in grote letters weergegeven. Er gaat in vergelijking met Barends, in veel mindere mate een spanning uit van de titels van de hoofdstukken. Het zijn, op “Overal zijn er gevaren” na, neutrale, beschrijvende benamingen, zonder opvallende leestekens zoals vraag- of uitroeptekens.

In het prentenboek van Deltas is er geen onderverdeling in hoofdstukken gemaakt. Het is één doorlopende tekst, wat logisch is als adaptatie van de Disneyfilm, waar evenmin onderverdelingen gemaakt werden.

Bayley’s uitgave is een vertaling van een deel van The Jungle Book, namelijk alleen de verhalen die over Mowgli gaan. Wat de titels betreft, zijn er echter wel structurele aanpassingen gemaakt.

 

“Nachtlied in de jungle” is het lied waarmee in The Jungle Book “Mowgli’s Brothers” begint, maar Bayley heeft het in de inhoudsopgave een eigen titel gegeven. De verhalen en liederen zijn allemaal vertalingen van Kiplings werk, tot de lay-out van de gedichten toe. Voor “De jacht van Kaa” wordt weer hetzelfde gedaan als eerder, het inleidende tekstje, “De wijsheden van Baloe” krijgt zijn eigen titel en pagina. Het gedicht voor “Tijger! Tijger!” krijgt dezelfde titel als het verhaal dat erop volgt, terwijl het door Kipling niet van een titel voorzien werd. Dit kan gedaan zijn voor de verduidelijking van de inhoudsopgave, die aan het begin van het boek netjes weergeeft op welke pagina een verhaal of gedicht begint. Wat eveneens opvalt, is de weergave van de titels van de eigenlijke verhalen in grote drukletters. Zo is er een onderscheid tussen de langere en kortere teksten, en wordt het belang van de verhalen benadrukt. Voor de weergave van de titels werd in het boek steeds een volledige pagina benut, en bovenaan elk blad staat de titel en de pagina steeds weergegeven.

 

3.1.2  Inhoud

 

De inhoud van Barends’ Moo, een kind bij de wolven is zeer sterk gebaseerd op beide Jungle Books, met name op de verhalen over Mowgli. De hoofdintrige is behouden gebleven, maar hier en daar werden er toevoegingen, wijzigingen en weglatingen doorgevoerd. Er werden details toegevoegd om het verhaal mooier in te kleden, terwijl er andere details uit Kiplings werk weggelaten werden. Zo werd bijvoorbeeld de passage waarin Mowgli met een dode stier gekocht wordt, weggelaten en stemmen Baloe en Giera gewoon toe dat Moo in de wolvenhorde mag blijven. Moo krijgt geen straf na zijn ontvoering door de apen, en onbelangrijke personages, zoals Tabaqui de jakhals, worden weggelaten uit het verhaal. Er werden eveneens bepaalde elementen toegevoegd. Terwijl Moo bij de apen gevangen gehouden wordt, leert hij hen vechten, om de tijd te verdrijven. Na het gevecht met de apen ligt Baloe roerloos op de grond. Dit komt ook voor aan het einde de Disneyfilm, na het gevecht met Shere Khan. In beide gevallen komt hij tot ieders opluchting weer bij.

“ ‘Baloo, art thou hurt?’ ‘I am not sure that they have not pulled me into a hundred little bearlings’, said Baloo gravely, shaking one leg after the other. (…) ‘It is nothing, it is nothing, if thou art safe, O my pride of all little frogs!’ whimpered Baloo.” (Kipling, 1986: 46)

“Het werd heel stil… Toen zag Kaa Baloe liggen, daar op het plein. “Baloe, hee Baloe!” siste Kaa zacht. “Ben je gewond?” Met veel moeite stond Baloe op. Hij schudde zijn dikke vacht en gromde. “ik geloof dat die apen honderd kleine beertjes van me hebben gemaakt”, snoof hij. “Maar het gaat wel weer.” (Barends, 1988: 28)

Een derde en laatste toevoeging komt voor wanneer Moo door de mensen uit het dorp wordt achternagezeten. Akeela leidt de mensen om de tuin door de sporen die ze gemaakt hebben, te vervormen zodat ze misleidend werken.  Volgens mij werden deze wijzigingen doorgevoerd, om het verhaal voor jongere lezers duidelijker en aangenamer te maken.

Bepaalde concepten worden door Barends op een andere manier behandeld in vergelijking met Kipling. Zo wordt Moo wel ‘kikker’ genoemd, maar het naamgevingproces aan het begin van het verhaal wordt niet weergegeven. De wet van de jungle is in het boek wel aanwezig, maar niet zo nadrukkelijk als bij Kipling. Baloe onderwijst Moo alleen in de Meester-woorden van de jungle, zodat hij met andere dieren kan praten. Kaa verwijst aan het einde van het verhaal naar de wet van de jungle, net voordat Moo terug naar de mensen gaat:

“(…) De mens keert terug naar de mensen. Zo is de wet van het oerwoud.’” (Barends, 1988: 80)

Barends’ tekst ligt zeer dicht bij die van Kipling. Ze heeft bepaalde gebeurtenissen soms een ander accent gegeven, maar de algemene boodschap wordt duidelijk gerespecteerd. Dat kunnen we duidelijk zien bij vergelijking van de volgende fragmenten:

“(…) Go back before thou art driven.’ ‘Who will drive me?’ ‘Mowgli will drive Mowgli. Go back to thy people. Go to Man.’ ‘When Mowgli will drive Mowgli I will go,’ Mowgli answered.” (Kipling, 1986: 236)

“”Nee Akeela, ik ga niet naar de mensen toe. Ik hoor toch bij de wolven? Wie zal mij verjagen?” “Moo zal Moo verjagen,” zei Akeela zacht. Moo keek Akela aan. Dat begreep hij niet goed, wat bedoelde Akela?” (Barends, 1988: 76)

De inhoud van Djungelboek komt hoofdzakelijk overeen met de verhalen over Mowgli uit Kiplings eerste boek, op “Tiger! Tiger!” na; het eindigt wanneer Mowgli de andere dieren met vuur overmeestert en naar de andere mensen trekt. Er is echter een groot verschil. Daems heeft de thema’s die doorheen het boek voorkomen, anders ingedeeld en ze soms zelfs een apart hoofdstuk gegeven. Het hoofdstuk “In het hol van de wolf” werd toegevoegd, als extra illustratie van het leven van de wolven in hun hol. Deze toevoeging kan te maken hebben met de nadruk die in het boekje op de wolven wordt gelegd, vanuit de context van de Scouts[13]. Het hoofdstuk “Twee levens leven” wordt ingelast nadat Mowgli in de groep wordt aanvaard, en voordat Baloe hem de wetten van het woud aanleert. Mowgli zit meteen al met een triestig gevoel omdat hij zich zowel mens als dier voelt. Dit gevoel, dat bij Kipling doorheen het hele verhaal naar boven komt, wordt hier in een apart hoofdstuk beschreven. Het hoofdstuk “De eerste grote jacht” beschrijft de eerste keer dat Mowgli gaat jagen. Kipling vertelde wel dat Mowgli ook op dieren joeg, maar Daems geeft er een andere toon aan door de eerste keer te beschrijven als een mijlpaal in Mowgli’s leven.

Daems heeft ook verhalen toegevoegd, die niet voorkomen in The Jungle Book, namelijk “Als slakken in een schelp”, “Tenrek, Toko en Loerie” en “Het huis van Buulbuul”. In “Als slakken in een schelp” vertelt Bageera Mowgli over de gewoonten van de mensen, bijvoorbeeld dat ze net zoals slakken in een huisje wonen en hun lichaam bedekken met vreemde vacht. De twee andere verhalen illustreren hoe Bageera Mowgli de gewoonten van de mensen aanleert naar analogie met andere dieren in de jungle: Tenrek en Toko zijn zoenvissen (wat het zoenen illustreert), Loerie is een schuttersvis (mensen jagen ook met wapens) en Buulbuul is een vogel die een huis bouwt van takjes om indruk te maken op een vrouwtjesvogel (ook een eerder menselijke eigenschap). In “Een wolf met drie koppen” beleeft Mowgli weer een moment van onzekerheid, en Grijs stelt hem op zijn gemak. Mowgli is volgens hem een wolf met drie koppen, die goed voor zijn familie kan zorgen.

De rest van de hoofdstukken komen hoofdzakelijk overeen met Kiplings tekst. Er zijn een aantal elementen weggelaten, zoals het personage van Tabaqui, en de straf van Mowgli na de ontvoering door de apen. Tegelijk zijn er ook nieuwe elementen toegevoegd. Ten eerste zijn er de beschrijvingen die het verhaal rauw en realistisch maken (vb. de klier van moeder wolf die een geur op Mowgli afgeeft, het overgeven, groeten van Akela bij de Rots van de Raad, uitleg over de wolvenmaag als boodschappentas):

“Akela neemt hun snuiten voorzichtig in haar muil. Zo laat ze merken dat zij de aanvoerder is. Daarna bijten alle wolven haar zachtjes onder de kin. En dat betekent: “uw dienaar baas, wij luisteren.”” (Daems, 1985:11)

Ten tweede is er het personage van Drongo, een marginale wolf die Akela’s gezag ondermijnt en Mowgli aan Sjerekaan wil uitleveren. Dit personage vertegenwoordigt de jongere wolven in de horde uit The Jungle Books, die dezelfde doelstellingen hebben.

Bepaalde elementen worden door Daems op een andere manier benaderd dan door Kipling, zoals de naamgeving van Mowgli tot kikker (omdat hij het geluid van een kikker maakt), en het geslacht van Kaa, Baloe en Akeela[14].

Daems’ selectie van de verhalen “Mowgli’s Brothers” en “Kaa’s Hunting” voor haar bewerking is interessant, aangezien Disney dezelfde keuze heeft gemaakt voor zijn animatiefilm. Mogelijk werd Daems beïnvloed door Disney op dat gebied, maar zowel Disney als Daems zouden ook allebei dezelfde opvatting kunnen gekoesterd hebben, namelijk dat de beperking tot die twee verhalen een kindvriendelijkere versie zou opleveren. Een einde waarbij Mowgli de tijger verjaagt en zijn toekomst bij de andere mensen tegemoet gaat, klinkt positief en hoopvol. Kiplings verloop daarentegen is verwarrend en zwaarmoediger. Mowgli wordt eerst bij de wolven en dan weer bij de mensen weggejaagd, hij doodt de tijger en stroopt diens huid, leeft dan in de jungle, waar ook niet altijd alles koek en ei is, en vertrekt uiteindelijk vanuit een diepgegronde melancholie terug naar de mensen. Mogelijk zouden jonge lezers na een dergelijk wisselvallig verhaal niet veel hoop op een goede afloop hebben en het einde eerder als open beschouwen.

De inhoud van het prentenboek komt grotendeels overeen met de inhoud van de Disneyfilm. Er is in sommige situaties wat ingekort (de inspectie van Hathi, slechts een korte beschrijving van de liederen), en bepaalde elementen werden weggelaten maar het kan doorgaan als een exacte kopie van de film, in boekvorm, compleet met dezelfde illustraties. Een aantal elementen uit de film werden niet opgenomen in het boek, zoals de verwijzing naar een boek als bron, de korte twijfel van vader wolf om Mowgli in zijn gezin op te nemen, Bagheera’s bezorgdheid omdat hij weet dat Mowgli ooit terug naar de mensen zal moeten gaan, Hathi die niet vertelt over zijn achtergrond in het leger vertelt en onterecht blijft beweren dat hij een olifantengeheugen heeft. De ingrijpendste weglating is echter die van de scène nadat Mowgli weggelopen is. In de film krijgt Kaa hem te pakken en zingt hij het lied “Trust in me”, waarbij Mowgli gehypnotiseerd wordt. Shere Khan komt dan bij Kaa, die doet alsof hij niet weet waar Mowgli is. Mowgli wordt wakker uit de hypnose en kan ontsnappen. Dan komt hij bij de gieren terecht. In het prentenboek komt Mowgli nadat hij wegloopt rechtstreeks bij de gieren. Er worden in die scène geen nieuwe personages voorgesteld en het verloop van het verhaal wordt er niet door beïnvloed, dus was deze scène geschikt om weg te laten, puur om het verhaal kort te houden. Dit argument geldt volgens mij ook om de andere weglatingen te verklaren. Er werden geen elementen toegevoegd en er zijn ook geen verschuivingen gebeurd wat de inhoud van het boek betreft. Dit is logisch wanneer we het boek als ingekorte versie van de film beschouwen.

Qua inhoud is Bayley’s boek een bewerking van Kiplings Jungle Book, waar enkele structurele aanpassingen in aangebracht werden[15]. Toch heeft ze er ook op gebied van de inhoud haar stempel op gedrukt. Het is een selectie verhalen, alleen uit het eerste boek van Kipling, waaruit de verhalen die niet over Mowgli gaan, weggelaten zijn. Voor deze selectie is ook weer een mogelijke verklaring, ze zou het gewoon bij Kiplings eerste ‘originele’ boek kunnen willen gehouden hebben, het tweede eventueel beschouwend als een ‘overbodige’ sequel. De enige echt belangrijke gebeurtenis uit The Second Jungle Book is dat Mowgli terug naar de mensen gaat. Voor de rest komen er nog wat avonturen en verhalen in voor die niet echt cruciaal zijn voor de intrige rond Mowgli’s zoektocht naar een thuis.

Ik heb Kiplings hoofdstuk “Mowgli’s Brothers” en Bayley’s “Mowgli’s Broeders” eens grondig met elkaar vergeleken, en toch enkele kleine verschillen aangetroffen. Het gaat om beperkte inhoudelijke verschillen, verschillen die voortkomen uit een vrije vertaling en verschillen veroorzaakt door vereenvoudiging en verkorting. Voorbeelden van de  kleine inhoudelijke verschillen zijn de volgende:

“For a wolf, no’, said Tabaqui, ‘but for so mean a person as myself a dry bone is a good feast. (…)” “(…)  He will frighten every head of game within ten miles and I – I have to kill for two, these days.””  (Kipling, 1986: 18)

“ ‘Voor een wolf niet’, zei Tabaqui, ‘maar voor iemand als ik is een botje al een feestmaal.(…)” “(…) Hij zal over een g root gebied wild opjagen en ik moet twee keer zo hard werken om buit te vinden.” (Bayley, 2005: 12-13)

Het eerste verschil kan gemaakt zijn door weglating van het woord ‘mean’. Het blijkt duidelijk uit de tekst dat Tabaqui, de handlanger van Shere Khan, een boosaardig personage is. Het tweede verschil is groter. In de tekst van Kipling wordt bedoeld dat vader wolf voor twee moet jagen aangezien moeder wolf met welpen zit. In Bayley’s versie veroorzaakt Shere Khan de moeilijkheid om buit te vinden, aangezien hij het vee opjaagt.

Er komen ook verschillen voor die veroorzaakt werden door een vrije vertaling, zoals de volgende:

“Directly in front of him, holding on by a low branch, stood a naked brown baby who could just walk – as soft and as dimpled a little atom as ever came to a wolf’s cave at night. He looked up into father wolf’s face, and laughed. ” (Kipling, 1986: 19)

“Vlak voor hem stond een klein naakt kind dat net kon lopen en zich vasthield aan een lage tak. Het kind leek heel zacht en kwetsbaar en keek Vader Wolf recht aan. Langzaam gleed er een glimlach over het gezicht van het kind.” (Bayley, 2005: 16)

Deze zinnen werden op een iets andere manier vertaald, als gevolg van Kiplings ingewikkelde zinsstructuur en het feit dat het Engels uit The Jungle Books meer dan honderd jaar oud is. De boodschap blijft echter wel behouden.

Ten derde zijn er nog verschillen die opduiken als gevolg van inkorting en vereenvoudiging:

“He had fallen twice into a wolf-trap in his youth, and once had been beaten and left for dead; so he knew the manners and customs of men.” (Kipling, 1986: 21)

“In zijn jeugd was hij tweemaal in een wolvenklem beland en hij kende de manieren en gewoonten van de mensen.” (Bayley, 2005: 22)

Mogelijk werd dit detail als te gruwelijk beschouwd om voor te komen in Bayley’s bewerking, maar andere gruwelijke scènes, zoals het doden en villen van Shere Khan, worden wel overgenomen, hoewel het geweld dit keer gericht werd tegen een slecht personage.

De andere verschillen tussen Kiplings en Bayley’s tekst, bijvoorbeeld op gebied van persoonlijke naamwoorden, hebben volgens mij te maken met het oude Engels – waar voornaamwoorden als ‘thy’, ‘thou’ en ‘ye’ gebruikt worden – dat omgezet wordt in hedendaags Nederlands. 

Tenslotte wil ik nog even wijzen op de aanwezigheid van de liederen in Kiplings werk en de Disneyfilm, en kijken in welke mate de jeugdadaptaties hier iets mee gedaan hebben.

In het prentenboek komen de liederen uiteraard het duidelijkste voor. De liedjes die in de film gezongen worden, worden in het boek beschreven:

“Toen ik bij de plek kwam, zag ik Baloo en Mowgli samen vrolijk dansen en zingen.”, “(…) en meteen begonnen beiden te dansen en het gekste en meeslependste lied te zingen dat ik ooit gehoord had.”

“Baloo probeerde Mowgli een liedje aan te leren. Het ging over hoe je je zorgen kan vergeten om alleen maar te genieten van de goede dingen van het leven en de jungle.”

“En de gieren, die medelijden met Mowgli hadden, zongen voor hem een mooi lied over vriendschap” (Walt Disney Company, 1993).

In Djungelboek is er geen enkele vermelding van een lied. Het boek is wel volledig gebaseerd op Kiplings teksten, maar kiest alleen voor de verhaallijn eruit. Hetzelfde geldt voor Barends’ werk. In Bayley’s werk, dat Kiplings tekst trouw volgt, komen de liederen uiteraard op dezelfde manier voor als in The Jungle Books.

 

3.1.3  Focalisatie en verteller

 

Met focalisatie wordt “de relatie tussen de voorgestelde elementen en de visie van waaruit ze worden voorgesteld” (Van Gorp, 1998: 147-148) bedoeld. Er wordt een antwoord gezocht op de vraag: wie ziet? Er worden drie soorten focalisatie onderscheiden: zero-focalisatie (het gezichtsveld wordt niet beperkt), interne focalisatie (één of meer personages zijn het uitgangspunt van de focus) en externe focalisatie (de gebeurtenissen worden getoond alsof ze door een camera geregistreerd werden). (Van Gorp, 1998: 147-148)

Wat de vertelsituatie betreft, wordt er ook onderscheid gemaakt. In een auctoriele vertelsituatie is er een duidelijk waarneembare verteller aanwezig, in een personele vertelsituatie worden de gebeurtenissen door één of meer van de personages aan de lezer gepresenteerd (er is dus geen waarneembare verteller). In een neutrale vertelsituatie worden er geen gedachten of gevoelens rechtstreeks weergegeven, maar is alles af te leiden uit de dialogen die gevoerd worden. (Van Gorp, 1998: 32) Tenslotte is er ook nog een onderscheid te maken tussen een ik-, hij- en jij- vertelling. (Van Gorp, 1998: 434)

In Barends’ boek wordt er een neutrale vertelsituatie gecreëerd. De gedachten en gevoelens van de personages worden niet rechtstreeks weergegeven, maar door het gebruik van dialogen wel duidelijk gemaakt.

““Wat kom je doen?” gromde vader wolf. “En waarom blijf je niet buiten staan?” “Ik zoek mijn prooi”, antwoordde Sirkan. “Een mensenjong! Het is hier naar toe gelopen en ik wil het hebben, nu meteen! (…) Geef het hier!””(Barends, 1988: 7)

Er treedt in dit boek zero-focalisatie op, waarbij er geen beperkt gezichtspunt wordt aangenomen. De gebeurtenissen uit het verhaal worden verteld, en hierbij wordt niet uit de ogen van slechts één of een paar personages gekeken, maar het verhaal wordt geregistreerd vanuit een alles overziende blik.

Deze twee kenmerken zorgen voor een neutrale overdracht van het verhaal, en aangezien dat door zowel Barends als de reeks ‘woordbeeld’ waarin het boek verschenen is, als doelstelling vooropgesteld werd, is dit niet verwonderlijk. Objectiviteit in een verhaal is echter nooit haalbaar, aangezien waarneming van verschillende factoren afhankelijk is. (Bal, 1980: 108)

In het Djungelboek, is er geen neutrale, maar een personele vertelsituatie aanwezig, wat mede te zien is aan de geringe aanwezigheid van dialogen. Wel zijn er meerdere vertelperspectieven; verschillende personages zoals Mowgli, Baloe, Bageera, Akela, moeder en vader wolf geven hun gevoelens en gedachten bloot.

“Mowgli zit voor het hol op de heuvels. Hij is binnenin triestig. En weent zijn verdriet naar buiten. Mowgli is graag bij de wolven. Hij houdt van hen en hoort er thuis.” (Daems, 1985: 19-20)

“Baloe en Bageera zijn buiten zichzelf van woede en verdriet. Ze missen Mowgli en vrezen voor zijn leven.” (Daems, 1985: 40)

Het gaat hierbij wel alleen om de ‘goede’ personages; de gevoelens van Sjerekaan of de apen worden niet weergegeven. In het Djungelboek is eveneens een interne focalisatie aanwezig, waarbij de kijk van verschillende personages op de situatie wordt weergegeven.

In het  prentenboek is er een ik-vertelsituatie op te merken, analoog met de film, waar Bagheera ook de verteller is, weergegeven door middel van voice-over. Bagheera is degene die Mowgli vindt en later weer terugbrengt naar zijn eigen soort. Zijn betrokkenheid wordt weergegeven in de vertelsituatie:

”Op een dag liep ik – Bagheera, de zwarte panter – in de richting van de rivier om te gaan drinken, toen ik een heel eigenaardig geluid hoorde.” (De wondere wereld van Disney, 1992)

Er wordt dus een interne focalisatie gehanteerd, maar dit keer alleen vanuit het standpunt van Bagheera.

Bayley’s boek, evenals dat van Kipling, vertoont een neutrale vertelsituatie met een interne focalisatie van verschillende personages.

 

3.1.4  Ruimte

 

De literaire ruimte heeft verschillende functies. Zo kan de ruimte concretiserend werken, door bijvoorbeeld een gedetailleerde beschrijving van een plaats weer te geven. Er kan ook een sfeerscheppende functie aan verbonden zijn, waarbij de relatie tussen een ruimte en de personages wordt benadrukt. Als het verhaal in de eerste plaats over de ruimte handelt, zoals bijvoorbeeld in sciencefiction, heeft die ruimte een thematiserende functie. In een reisverhaal is de ruimte een “patroon van of voorwaarde voor het handelingsverloop” (Van Gorp, 1998: 357). De ruimte kan een karakteriserende functie hebben, wanneer een personage er een voorkeur voor heeft. Tenslotte kan een ruimte ook symbolisch werken in een boek, wanneer er semantische opposities in opgenomen zijn, bijvoorbeeld de stad als cultureel gegeven in contrast met het platteland als natuurlijk gegeven. (Van Gorp, 1998: 357)

In Moo, een kind bij de wolven wordt de ruimte geïmpliceerd door de personages en de gebeurtenissen die zich er voordoen. Er wordt vluchtig gezegd dat de gebeurtenissen zich in een oerwoud afspelen, maar hoe de omgeving er uitziet op die bepaalde plek (hol, rots,  woud), mag de lezer zelf invullen. De illustraties brengen wel invullingen met zich mee, maar die komen overeen met het algemene beeld van een jungle. De geëvoceerde ruimte in dit boek fungeert eerder symbolisch: het mensendorp staat haaks op de jungle, qua omgeving maar ook qua karakteristieken. Deze oppositie is er niet noodzakelijk één van positief tegenover negatief, het zijn gewoon verschillende leefwerelden die door Moo enigszins worden samengebracht. De Verloren Stad echter, waar de apen leven, wordt als negatief ervaren, in contrast met de jungle. De personages worden ook gekarakteriseerd door de ruimte, aangezien een bepaalde ruimte in dit boek specifieke bewoners met zich meebrengt.

Deze twee laatste karakteristieken komen volgens mij in alle vier de bewerkingen voor, aangezien dat het thema van The Jungle Books duidelijk kenmerkt.

Djungelboek werd op een andere manier opgebouwd. Het is een boek dat eerder beschrijvend verhalen vertelt, in tegenstelling tot Barends’ boek[16]. Het begin van het boek houdt toch zeker een concretiserende sfeerschepping in:

“De djungel wordt donker en zwijgt. De stilte weegt zwaar. Dat duurt even. Dan breekt de hel los. Kikkers kwaken hun nachtzang. Alle donkerdieren worden wakker. Uit het hol op de heuvels komt: Wolf. Hij krabt zich en geeuwt. Het licht van de maan blinkt in zijn zwarte haar.” (Daems, 1985: 5)

Deze beschrijving is een zeer goede inleiding, waarin de setting van het verhaal duidelijk wordt neergezet. Volgens mij is dat een kindvriendelijk trekje. De illustraties, die vaak groot en panoramisch zijn, ondersteunen deze beschrijvende eigenschap.

In het prentenboek wordt de omgeving niet expliciet beschreven. Het staat vol met tekeningen die het verhaal ondersteunen. Mogelijk is er rekening mee gehouden dat kinderen de Disneyfilm in hun achterhoofd hebben wanneer ze dit boek bekijken.

In Bayley’s boek werd Kipling, die dankzij zijn talenten de dingen zeer precies weet te beschrijven, getrouw gevolgd. Het boek begint als volgt:   

“Het was zeven uur op een heel warme avond, toen Vader Wolf in de Seeoneeheuvels wakker werd, zich eens krabde, geeuwde en zijn poten een voor een strekte om het slaperige gevoel kwijt te raken. Moeder Wolf lag met haar grote grijze snuit over haar vier luidruchtige welpen en de maan scheen door de ingang van de grot naar binnen.” (Bayley, 2005:11)

Dit is een duidelijke concretisering van het verhaal, door de plaats van handeling zeer gedetailleerd te beschrijven. Naast de karakterisering en symbolisering die plaatsvindt dankzij de beschrijving van de ruimte, is er volgens mij ook sprake van thematisering. Het verhaal gaat over de jungle, het heet per slot van rekening Het Jungle Boek. De ruimte is essentieel voor het verhaal, wat ook voor alle vier de bewerkingen geldt.

 

3.1.5  Tijd

 

Op gebied van tijd kan men in een roman onderscheid maken tussen de chronologie van een verhaal (de aanwezigheid van flashbacks en/of flashforwards), en het ritme van de vertelling (verhouding verteltijd met vertelde tijd). (Van Gorp, 1998: 408-409)

Zoals eerder vermeld, heeft Kipling de volgorde van Mowgli’s verhaal helemaal door elkaar gegooid. Hij werkte met flashbacks naar perioden waar eerst niet veel over verteld werd. Uiteraard is dat voor Bayley’s boek hetzelfde. Het hoofdstuk “De jacht van Kaa” is een flashback naar de tijd dat Baloo Mowgli onderwees en hoort chronologisch halverwege het hoofdstuk “Mowgli’s broeders. “Tijger! Tijger!” gaat weer verder waar het eerste verhaal eindigde. Steeds wordt aan het begin van het hoofdstuk duidelijk weergegeven waar het verhaal thuishoort in de chronologie, zodat er geen verwarring ontstaat.

“Alles wat hier verteld wordt gebeurde een poosje voordat Mowgli de horde van de Seeonee verliet of wraak nam op de tijger Shere Khan.” (Bayley, 2005: 57)

            “Nu moeten we teruggaan naar het eind van het eerste verhaal” (Bayley, 2005:115)

De drie andere adaptaties hanteren een chronologisch tijdsgebruik, er komen geen flashbacks of vooruitblikken in voor, het verhaal over Mowgli wordt gewoon van het begin tot het einde verteld.

Wat het ritme in Kiplings tekst betreft, worden de belangrijke passages breedvoerig beschreven, en de minder significante perioden rustig overgeslagen:

“Laten we nu zo’n elf of twaalf jaar overslaan en alleen maar raden wat voor wonderlijk leven Mowgli tussen de wolven leidde en wat hem allemaal overkwam. Want als we dat allemaal zouden moeten opschrijven, zou dat vele boeken vullen.” (Bayley, 2005: 28)

In Djungelboek groeit Mowgli ook op, maar daar wordt dat op een andere, zeer subtiele manier weergegeven. Net voor Mowgli beseft dat hij eigenlijk niet echt bij de dieren thuishoort – een eigenschap die niet kenmerkend is voor peuters – wordt er in het hoofdstuk “In het hol van de wolf” verwezen naar het feit dat de wolven en Mowgli opgroeien:

“Het spelen begint opnieuw. Uren aan een stuk. Want ook wolvenkinderen worden spelend groot.” (Daems, 1985: 17)

Er worden, wat het tijdsverloop in het verhaal betreft, amper tijdsaanduidingen weergegeven. Elk hoofdstuk begint met een zin als: “Mowgli slaapt in het hol” (Daems, 1985:16), “Mowgli zit voor het hol op de heuvels” (Daems, 1985:19), “Mowgli en Baloe lopen door de djungel” (Daems, 1985: 21), in tegenstelling tot “de volgende dag…”.

In Moo, een kind bij de wolven wordt het opgroeien van Moo kort beschreven, maar ook daar wordt omwille van het geringe belang voor het verhaal, snel overheen gegaan.

“Moo groeide samen met de welpen op. Hij werd groter en leerde klimmen, zwemmen en vooral lopen. Heel hard lopen!” (Barends, 1988: 13)

“Moo was twaalf jaar geworden. Hij was nu een sterke jongen, met lang zwart haar en vrolijke bruine ogen.” (Barends, 1988: 30)

Tijdsaanduidingen worden wel duidelijk weergegeven:

            “Een paar weken later was het volle maan.” (Barends, 1988: 9)

            “Die nacht waren alle wolven bij elkaar op de Rots.” (Barends, 1988: 35)

            “Al na een paar maanden was er niets meer van het dorp te zien.” (Barends, 1988: 66)

Het prentenboek volgt uiteraard de Disneyfilm, waarin het verhaal chronologisch wordt verteld en Mowgli’s opgroeien als deel van het eigenlijke verhaal wordt overgeslagen:

“Er gingen tien jaar voorbij en Mowgli – zo hadden ze hem genoemd – groeide samen met zijn broertjes wolf op tot een gezond en sterk jongetje.” (De wondere wereld van Disney, 1992)

De rest van het verhaal wordt aan elkaar gebreid met formules als “de volgende dag” en “de volgende morgen”. De tijd vanaf dat Bagheera Mowgli terug naar het mensendorp wil brengen tot het einde, duurt slechts twee dagen.

 

3.1.6  Personages

 

Zoals eerder vermeld[17], worden er in de verschillende adaptaties en in de Disneyfilm personages uit Kiplings verhaal weggelaten en nieuwe personages toegevoegd. Daems voegt Drongo toe en laat Tabaqui weg, Disney en het prentenboek voegen Louie, de gieren, het babyolifantje en Shanti toe en laten o.a. Tabaqui en Chil weg. Wat Barends en Bayley betreft, zijn er niet veel verschuivingen gebeurd wat de personages betreft. Ze worden over het algemeen behouden. In het geval van Daems’ boek en het prentenboek van Deltas is er echter nog iets heel interessants aan de hand. In het prentenboek van Deltas is Kaa namelijk een vrouwtje. Dat is zeer opmerkelijk aangezien het een adaptatie van de Disneyfilm is, waarin Kaa een mannelijke stem heeft en naar hem als mannelijk dier gerefereerd wordt. Mogelijk is Kaa als slang eerder een androgyn dier, maar misschien gaat het hier om een vergissing, aangezien het prentenboek nogal een slordige uitgave is.

In Daems’ boek is niet alleen Kaa vrouwelijk, maar ook Baloe en Akela. Hier werd het geslacht dus bewust veranderd. Akela is de leidster van de wolvengroep en wordt getoond als een oude, wijze wolf. Ze heeft geen typisch vrouwelijke kenmerken en gaat bijvoorbeeld voorop in de jacht. Baloe wordt afgebeeld als een moeder die één van haar jongen ooit verloren heeft, en daarom de jongeren in de jungle wil waarschuwen voor de valkuilen van de jungle. Het personage van Baloe wordt voor het eerst wat meer uitgediept, ze krijgt een geschiedenis en haar motieven om les te geven worden uitgewerkt.

Kaa wordt gewelddadiger en dodelijker afgebeeld dan in Kiplings boeken:

“En Kaa wurgt iedere aap die ze te pakken krijgt. Haar enorme lijf kronkelt krachtig en knijpt met dodelijk geweld.” (Daems, 1985: 43)

Nu is de keuze van Daems om deze drie dieren als vrouwelijk af te beelden, wel te begrijpen. In het boek wordt gezegd dat dit verhaal een nieuwere versie van het origineel is. Daems heeft het verhaal getransponeerd naar de hedendaagse tijd; ze wou het moderner maken en dat kan veranderingen met zich meebrengen wat de personages betreft. Mogelijk heeft Daems een evenwicht aangebracht in het aandeel van mannelijke en vrouwelijke personages. Bij Kipling zijn alle personages behalve de twee moederfiguren (Raksha de wolvenmoeder en Messua, de menselijke moeder van Mowgli) mannelijk.

De verschuivingen kunnen ook te maken hebben met het doelpubliek dat Daems voor ogen hield. Het boek is geschreven voor de welpen van de Scouts, wat oorspronkelijk jongens zijn, maar sinds 1973 zijn de groepen aan een gemengde werking begonnen. Daems’ boek is 12 jaar hierna gepubliceerd, dus heeft het hoogstwaarschijnlijk een gemengd doelpubliek.

Tenslotte kan het geslacht van de auteur misschien iets te maken hebben met de verschuivingen op gebied van het geslacht van de personages. Als vrouw zal Daems misschien gevonden hebben dat er meer vrouwelijke personages in het verhaal thuishoorden.

Een ander evenwicht dat bekeken kan worden, is het evenwicht tussen goede en slechte personages in de verschillende adaptaties. In alle adaptaties behalve het prentenboek van Deltas, worden de personages hetzelfde uitgebeeld: Mowgli, zijn familie en vrienden staan tegenover Shere Khan en eventueel Tabaqui, Drongo in het geval van Djungelboek, de apen en de mensen. Het prentenboek van Deltas maakt van Kaa ook een slecht personage. Er zijn wel gradaties van slechtheid in de personages daar; de apen, Louis en Kaa zijn veel minder bedreigend dan Shere Khan, die toch wel de ultieme slechterik is.

 

3.1.8 Algemene boodschap

 

Het boekje van Barends wil volgens mij gewoon een klassiek verhaal overbrengen naar jonge lezers. De namen van de personages zijn vereenvoudigd, en het geheel is kindvriendelijker geworden door weglatingen van de gruwelijke jachtscènes en door toevoeging van eigen grappige accenten.

Het Djungelboek is allereerst geschreven vanuit de context van de Scouts, en in het voorwoord[18] wordt gezegd dat het oude verhaal wat moderner gemaakt werd. Later in de tekst lezen we dan dat Daems het verhaal transponeert naar de hedendaagse tijd:

“Hij zal een mens worden en een wolf. Zoals ooit nog eens is gebeurd. Lang geleden…..in een andere horde en een andere tijd.” (Daems, 1985: 9)

Als we naar de kaft, de illustraties en het voorwoord van het boek kijken, lijkt het wel alsof de nadruk vooral op de wolven ligt. Toch is dat voor het verhaal zelf niet echt zo, met uitzondering van het ingelaste hoofdstuk “In het hol van de wolf”. Dit kan te maken hebben met de uitgave van het boek in opdracht van de Scouts. In de link tussen de Scouts en The Jungle Book wordt de klemtoon namelijk vooral op de wolven gelegd (Akela, welpen, Raadsrots).

Het prentenboek is een afgeleide van de Disneyfilm, de boodschap blijft er behouden. Het is echter een zeer slordige massa-uitgave; er is geen paginering of duidelijke informatie te vinden, en er werden zelfs slordige fouten gemaakt. De apen worden bijvoorbeeld ‘de apen van Bandar-Long’ genoemd, terwijl dat ‘Bandar-Log’ moet zijn. Koning Louie, zoals hij in de film voorkomt, wordt ‘Louis’ genoemd. Dit kan met de vertaling te maken hebben, maar aangezien alle andere namen wel behouden zijn (vb. geen ‘Baloe’ in plaats van ‘Baloo’) kan dit eveneens een slordige fout zijn.

De uitgave van Bayley is een zeer waardige heruitgave van Kiplings werk. Het geheel is prachtig afgewerkt met illustraties en dankzij de lay-out krijgt de tekst een nieuwe uitstraling.

De verschillende uitgeverijen hebben allemaal hun stempel op de bewerkingen gedrukt, in positieve maar ook in negatieve zin. Uitgeverijen beschouwen zichzelf graag als opdrachtgever, en ze beklemtonen graag dat ze ook creatief hebben bijgedragen tot het eindresultaat, wat volgend mij opgaat voor Daems’, Barends’ en Bayley’s uitgave. Het prentenboek van Deltas heeft een minder kwalitatieve uitstraling, en dat gaat evenzeer samen met de ideologie van de uitgever. (Ghesquière, 2000: 50-53)

 

3.2 Microniveau

 

3.2.1 Taalgebruik in relatie tot vertelinstantie

 

Ook het taalgebruik in relatie tot de vertelinstantie kan interessant zijn voor bespreking. Zo kunnen we kijken of de lezer aangesproken wordt en welke functie dat heeft. 

Daems spreekt de lezer een enkele keer aan. Zo luidt het in het voorwoord:

“En ik zou er veel voor over hebben om een tijdje tussen hen [de wolven] te mogen wonen. Ik denk wel dat het kan. En jij?” (Daems, 1985)

Ook de informatieve toevoeging tussen haakjes over de maag als boodschappentas is onrechtstreeks aan de jonge lezer gericht, ter verduidelijking.

“(Wolven gebruiken hun maag als boodschappentas.)” (Daems, 1985: 16)

Daems’ versie is mijns inziens de meest kindvriendelijke, qua taalgebruik.

Kiplings tekst in Bayley’s boek vertoont eveneens een enkele aanspreking van de lezer, wanneer er gesprongen wordt in het verhaal:

“Nu moeten we teruggaan naar het eind van het eerste verhaal” (Bayley, 2005:115)

Dit werd gedaan voor de duidelijkheid, zodat de lezer nog kon volgen in het verhaal. In de andere adaptaties wordt de lezer niet direct of indirect aangesproken.

 

3.2.2 Wijze van rapportage

 

In dit onderdeel ga ik bekijken hoe de vier jeugdadaptaties omgaan met de wijze van rapportage van de tekst. Hiervoor ga ik per boek een derde van elke tekst per zin onderverdelen in beschrijving, monoloog en dialoog.

In Barends’ boek heb ik van de achttien hoofdstukken de eerste zes onderzocht. Van de 580 zinnen in totaal maakten 244 zinnen deel uit van een dialoog, 75 van een monoloog en 261 zinnen waren beschrijvend. Dat maakt dus dat er 45% van de tekst uit beschrijving bestaat, 42% uit dialoog en 13% uit monoloog.

Wat er opvallend is in Moo, een kind bij de wolven, is dat er sterk afgewisseld wordt tussen beschrijvingen en dialoog. De actiescènes uit het verhaal worden door middel van beide weergegeven, wat de spanning opvoert.

““Brutale apen, laat hem los!” riep Gier schel. Maar de apen waren al een heel eind weg met Moo. Wat moesten ze nu doen? “Straks laten ze hem nog vallen,” kreunde Baloe. “Of ze doden hem, omdat ze te moe worden om hem mee te slepen.” “Onzin,” bromde Giera, “Moo redt zich wel.” “We moeten er achter aan!” jammerde Baloe. Maar Giera gromde een beetje spottend: “Die halen we nooit in. (…) Ja, we moeten Kaa om hulp vragen, kom mee!”” (Barends, 1988: 19)

Er wordt echter ook beschrijving gebruikt om spannende momenten weer te geven: 

“Kaa rolde zich stijf op, hij maakte zich klaar voor een enorme kopstoot. Want zo zet een wurgslang de aanval in. Hij geeft de vijand een keiharde stoot met zijn kop! De eerste stoot ging recht naar het midden van de troep apen. En… mooi zo, dat was al genoeg! Een tweede kopstoot was al niet meer nodig.” (Barends, 1988: 27)

Rustigere scènes worden uiteraard beschreven, vaak in functie van de lezer:

“En ja, daar stond een klein jongetje voor het hol, bloot en bruin. Het kindje lachte tegen de wolven en ging zitten. Het was ongeveer twee jaar, misschien iets jonger.” (Barends, 1988: 6)

Dergelijke beschrijvingen hebben een informatief karakter. De verteller vertelt de lezer hoe het kind eruit ziet en hoe oud het ongeveer is. Dit is geen boodschap van de personages, die allebei weten hoe het kind eruit ziet.

Er komen nog andere beschrijvingen voor, die bijvoorbeeld als antwoord op een vraag fungeren:

“Moeder wolf ging verder: “Sirkan heeft weer buffels gedood in het dorp. Als hij daarmee doorgaat, dan weet je wel wat er gaat gebeuren!” Ja, dat wist vader wolf heel goed. Als Sirkan nog meer buffels wou doden, dan zouden de mensen het oerwoud in komen;” (Daems, 1985: 5)

Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot Daems’ boek en het prentenboek van Deltas, er in Barends’ boek vaak de gedachten van de personages worden weergegeven door middel van beschrijvende zinnen.

“Moo knikte. Aan de boze blik van Giera zag hij wel dat er iets helemaal mis was. En hij had juist zo fijn gespeeld met de apen! Ze lachten zo veel en ze wilden dat hij hun leider zou worden! Ze gaven hem nootjes en andere lekkere dingen. Maar dat vertelde hij nu maar niet aan Baloe en Giera.” (Barends, 1988: 15)  

In Barends’ boek liggen de percentages van dialoog en beschrijving zeer dicht bij elkaar, en wordt er veel afgewisseld tussen de twee rapportagemogelijkheden.

In het Djungelboek van Ilse Daems liggen de verhoudingen heel anders. Ook daar heb ik van de achttien hoofdstukken de eerste zes bekeken. Van de 266 zinnen in totaal waren 242 zinnen beschrijvend, zestien zinnen maakten deel uit van een monoloog en slechts acht van een dialoog. Het boek bestaat dus uit 91% beschrijving, 6% monoloog en 3% dialoog. Nu moet erbij gezegd worden dat de beginnende hoofdstukken van een boek vaak uit beschrijvingen bestaan om een setting te creëren, en voor dit boek is dat niet anders. Toch is het aandeel beschrijvingen groter dan het aandeel van monoloog of dialoog doorheen heel het boek. Eén bepaalde manier van rapporteren wordt steeds zeer lang aan een stuk gehanteerd. Als er dan al gesproken wordt door de personages, neigt het gezegde eerder naar een monoloog:

            “Maar Akela blaft opnieuw:

            “Kijk goed.

Kijk naar deze wolf op mensenbenen.

Hij is anders dan wij.

Niks meer. Maar ook niks minder.

Kijk goed.

Dit is een mens en een wolf.

Hij is ook wij.

Want hij hoort ook bij ons.”” (Daems, 1985: 12)

 

In het prentenboek wordt er, net zoals bij Barends, vooral afgewisseld tussen dialoog en beschrijving. Ik heb de 18 eerste pagina’s van de 50 onderzocht, en van de 141 zinnen waren er 57 beschrijvend, 76 maakten deel uit van een dialoog en 8 van een monoloog. Dat maakt dus dat 40% van het boek beschrijvend is, 54% dialoog en 6% monoloog. Bagheera is in dit boek de verteller. Alle beschrijvende passages in het boek worden dus door hem verteld. De actiescènes in het boek worden eveneens door middel van een combinatie van beschrijving en dialoog weergegeven.  

In Bayley’s bewerking van Kiplings tekst tenslotte, hem ik het eerste van de drie hoofdstukken bekeken. Van de 522 zinnen waren er 167 beschrijvend, 327 maakten deel uit van een dialoog en 28 van een monoloog, dus 32% van de tekst is er beschrijvend, 63% dialoog en 5% monoloog.

De beschrijvende passages worden ingelast wanneer er iets moet worden uitgelegd aan de lezer.

“Een wolf die gewend is om zijn eigen welpen mee te dragen, kan als het nodig is een ei in zijn bek nemen zonder het te breken. Hoewel Vader Wolf het kind met zijn kaken bij zijn rug pakte, maakte geen van zijn scherpe tanden ook maar één krasje op de tere huid van het kind. Voorzichtig legde Vader Wolf het kind tussen zijn eigen welpen.” (Bayley, 2005: 16)

Ook in dit boek worden de gedachten van de personages al beschrijvend weergegeven:

“Vader Wolf keek verbaasd toe. Bijna was hij de dagen vergeten dat hij Moeder Wolf de zijne had gemaakt in een eerlijk gevecht met vijf andere wolven, in de tijd dat Raksha niet voor niets de demon werd genoemd binnen de horde. Shere Khan had misschien Vader Wolf wel aangekund, maar was geen partij tegenover Moeder Wolf. Want hij wist dat zij op eigen terrein in het voordeel was en zich desnoods dood zou vechten. (Bayley, 2005: 20)

Samenvattend kunnen we stellen dat er in Barends’ boek en het prentenboek van Deltas regelmatig wordt afgewisseld tussen beschrijving en dialoog. In Daems’ boek daarentegen, hebben de beschrijvingen de bovenhand, terwijl Bayley’s bewerking grotendeels uit dialoog bestaat. De beschrijvingen geven de gedachten en gevoelens van de personages weer, en bevatten informatie voor de lezers, zowel over de setting van het verhaal als de achtergrondinformatie. Ze kunnen echter ook deel van een dialoog uitmaken, zoals dat in Barends’ boek gebeurt. De dialogen en monologen in de jeugdboeken geven de gesprekken op een directere manier weer. Monologen komen slechts in beperkte mate voor in de jeugdadaptaties, bijvoorbeeld wanneer Akela een speech geeft aan de andere wolven, of wanneer Shere Khan hen bedreigt.

 

3.2.3 Opvallende gegevens in syntaxis

 

Het Djungelboek is een zeer kindvriendelijke versie, zoals al eerder gezegd, en dat komt grotendeels door het taalgebruik. Daems schrijft eenvoudige korte zinnen, zelfs nevenschikkingen met ‘en’ worden soms onderbroken, en de zinnen worden op de meeste plaatsen onder elkaar gezet:

            “Sjerekaan springt toe.

            Maar hij mist zijn prooi.

            En komt terecht in het kampvuur van de houthakker.

            Hij schroeit zijn poten en kajiet van de pijn.

            Zijn janken rilt door de rimboe.

            Raksja en Wolf ontspannen even.

            Dan spitsen ze opnieuw hun oren.” (Daems, 1985: 6)

In de andere adaptaties is de syntaxis redelijk normaal, de zinnen vormen een doorlopende tekst.

 

3.2.2  Opvallende gegevens in taalgebruik

 

In Barends’ boek werden zo goed als alle eigennamen vereenvoudigd: Moo (Mowgli), Giera (Bagheera), Sirkan (Shere Khan), Messa (Messua), Bul (Buldeo), Wonto (Wontolla), Til (Chil). Dit is iets waar Barends zelf uitdrukkelijk op wijst in haar voorwoord:

“Rudyard Kipling gebruikt in zijn Jungle-boek moeilijke namen. Voor dit verhaal zijn andere namen bedacht. Ze lijken wel op de namen uit het Jungle-boek, maar ze zijn allemaal wat korter gemaakt.” (Barends, 1988:3)

Ook de spelling van de namen werd aangepast, zodat het voor jonge lezers makkelijk is om het juist uit te spreken: Baloe (Baloo), Akeela (Akela), Hati (Hathi), Natoe (Nathoo), Fao (Phao). Moeilijkere, meerlettergrepige woorden worden ook gesplitst om het de jongeren makkelijker te maken: doods-bang (p. 32), houts-kool (p. 33), wolven-horde (p. 32).

De spelling van bepaalde woorden, zoals djungel en eigennamen als Sjerekaan (Shere Khan), Raksja (Raksha), Bageera (Bagheera), Baloe (Baloo), Tabakie (Tabaqui) en Sjil (Chil) is ook in Djungelboek aangepast aan het jonge doelpubliek en meer fonetisch geschreven. Andere namen werden vereenvoudigd, zo heet ‘Grijze broer’ gewoon ‘Grijs’.

In het prentenboek blijven de eigennamen bewaard zoals in Kiplings origineel. In de vertaling van Bayley blijven alle namen behouden, op die van Baloe na. Zijn naam krijgt wel een aangepaste spelling zodat Nederlandstalige kinderen het juist zouden uitspreken.
In Djungelboek wordt er een zeer specifiek taalgebruik gehanteerd. De gewoonten van de dieren worden op een duidelijke manier uitgelegd aan de kinderen.

“Sjerekaan jaagt op wolvengebied. En dat mag niet. De ongeschreven djungelwet verbiedt het.” (Daems, 1985: 6)

Tegelijkertijd wordt er ook zeer rauw en onbeschaamd verteld over de dieren, wat we zien in de zinnen die de vorige voorafgaan:

“Ze kromt haar rug. Haar keel gaat op en neer. Dan kotst ze vlees uit.”                (Daems, 1985: 16)

Ook andere dierlijke ‘processen’ worden zo realistisch mogelijk beschreven:

“Hij drinkt met de andere welpen mee. Het is of Raksja binnenin breekt. Dit zuigen maakt lieve gevoelens bij haar wakker. Er komt een zachte blik in haar ogen. En de klier bij haar staart geeft een zoete geur af. Op het mensenjong. Van nu af aan ruikt het mensje naar wolf. Van nu af aan hoort het bij hen.” (Daems, 1985: 7)

Ook opvallend zijn de vele onomatopeeën in Djungelboek, zoals Gggggrrrrooooooaaaaaa (p. 6), Jaaalaaahiiiieeeeeeee, Aaaaaaaawwwwoooooeeeee (p. 11), honkhonkkihonkihonk (p. 37), AWOEAAAHHH, GROOOAAAHHH (p. 43). Dit is iets wat bij jonge lezers zeker in de smaak valt.

Daems gebruikt werkwoorden die niet echt standaardtaal zijn, maar wel duidelijk weergeven wat ermee bedoeld wordt:

“Zijn janken rilt door de rimboe.” (Daems, 1985: 6)

“Want uit de struiken krabbelt een klein bloot kereltje.” (Daems, 1985: 6)

 

Om duidelijk te bepalen welk niveau de teksten hebben, werden de verschillende adaptaties aan een AVI-test onderworpen. Voor Moo, een kind bij de wolven, werd een AVI niveau van 6 geconstateerd. Dat komt niet overeen met wat er voorin het boek staat (AVI 7-8), maar dat is er met de hand ingeschreven, wat geen garantie voor correctheid biedt. Voor Daems’ Djungelboek werd eveneens twee keer een AVI niveau van 6 berekend. Het prentenboek heeft een AVI niveau van 8 à 9, wat zeer vreemd is aangezien het een boek is voor beginnende lezers. Waarschijnlijk is het aanvankelijk bedoeld als voorleesboek, dat later door de kinderen zelf gelezen kan worden. De bewerking van Bayley tenslotte heeft een zeer hoog niveau, hoger dan AVI 9, het niveau dat aan het einde van de lagere school bereikt wordt.

 

3.3 Illustraties

 

3.3.1 Algemene bespreking

 

De illustraties in de betreffende jeugdadaptaties verschillen onderling zeer sterk. In Moo heeft Elice Kernkamp het verhaal en de personages eruit voorzien van zwart-witte illustraties. De tekeningen zijn opvallend realistisch; dieren worden afgebeeld zoals ze er echt uitzien, zonder verzachtende trekjes of overdreven lachende gezichten. Het zijn ernstige en realistische afbeeldingen, die weinig emotie vertonen, hoewel de dieren in het verhaal wel emoties hebben. De afbeeldingen nemen steeds ongeveer een halve bladzijde in beslag. Van de negenentwintig afbeeldingen zijn er veertien die personages of taferelen afbeelden en vijftien die een bepaalde actie vertolken. De afbeelding van de Rode Honden, de passage waar Moo de staart van hun leider eraf snijdt met een brede grijns op zijn gezicht, en de prent waar Moo net Sirkan’s huid gestroopt heeft, komen dreigend over.

 

De illustraties van Ingrid Allaerts in Djungelboek zijn eveneens in zwart-wit, maar ze zijn allerminst realistisch. De tekeningen lijken wel vervormd te zijn, de dieren zien er robotachtig uit. Ook Mowgli’s lichaam en gezicht worden op een haast kubistische manier getekend: gekke, onnatuurlijke lijnen tekenen zijn vormen af. Wat verder opmerkelijk is, is dat Mowli’s edele delen vaak ook getoond worden, en niet bedekt zijn met een broekje of gras dat er ‘toevallig’ voor staat. Dat komt wel overeen met het rauwe realistische karakter van het verhaal. De tekeningen hebben eveneens een soort panoramisch karakter, waarbij de nadruk ligt op de omgeving. De tien illustraties die een actie weergeven nemen de hele pagina in beslag, de vijf illustraties die personages weergeven, zijn kleiner en beslaan ongeveer een kwart van een pagina.

 

De tekeningen in het prentenboek van Deltas zijn overgenomen uit de Disneyfilm. Er is een regelmatige structuur te bekennen: er is steeds een pagina gevuld met een grote prent, en de pagina ernaast toont naast de tekst ook nog een  kleine illustratie. Deze combinatie komt drieëntwintig keer voor en het zijn steeds actiescènes uit het verhaal.

Bayley’s boek heeft tenslotte ook aparte illustraties. Zoals eerder gezegd, staat Nicola Bayley bekend om haar mooie illustraties, en is ze gespecialiseerd in het tekenen van dieren. Haar tekeningen hebben iets weg van de tekeningen in de Tiny-boeken: ze zijn dromerig, en de dieren worden wollig en schattig afgebeeld. Zelfs de illustraties van de gruwelijke scènes zijn niet bepaald afschrikwekkend. Verder hebben de illustraties soms ook een filmisch karakter. Op acht plaatsen worden er drie kleinere afbeeldingen onder of naast elkaar gezet, om zo een dynamiek of actie aan te duiden. De drie titels van de verhalen worden geïllustreerd met een halfgrote prent, er worden vijf personages voorzien van een kleine illustrerende tekening, achtendertig actiescènes worden in een kleine prent getoond, en acht in een grote. Verder komen er nog kleine zwartwitte tekeningetjes in voor, die wat doen denken aan muurschilderingen, op één plaats in The Second Jungle Book, na “The Undertakers”, komt er zelfs een prentje voor dat er sterk op lijkt. Ze zijn onderaan sommige pagina’s te vinden en illustreren eveneens de liederen. Nicola Bayley heeft tenslotte alle bladzijden van een soort mozaïekmotief voorzien aan de binnenkant, en de kleur ervan verschilt per hoofdstuk. De pagina’s zelf zijn ingekleurd met een soort zandkleur met gestippeld motief. Er is duidelijk veel aandacht naar de lay-out van dit boek gegaan.

 

3.3.2 Vergelijking

 

Om de illustraties van de adaptaties onderling te vergelijken, wordt er eerst nagaan welke passages geïllustreerd werden en welke niet, om zo conclusies te trekken over de impact van de illustraties. Dan wordt er een passage die alle vier de boeken geïllustreerd hebben, de ontvoering door de apen, vergeleken en tenslotte wordt de evolutie van Mowgli in de illustraties nader bekeken.

Djungelboek bevat het minste illustraties. Dit boek heeft ook een afwijkende keuze gemaakt wat de afgebeelde scènes betreft: vader wolf die ’s nachts uit zijn hol komt, Sjerekaan die zijn hoofd in het hol van de wolven steekt, Akela die de wolven bij elkaar roept op de rots, Mowgli die zit te piekeren voor het hol, Mowgli die in het gras op Bageera ligt te wachten, Bageera die Mowgli de zoenvissen laat zien, de ontvoering door de apen, Kaa de slang, de dreigende Sjerekaan en het afscheid tussen Mowgli, Baloe en Bageera.

Verder zijn er vijf kleine prentjes van Baloe, Bageera, de zoenvissen, de schuttersvis en de vogel. Die laatste drie kunnen verder nergens opduiken, aangezien het hier om specifieke toevoegingen van Djungelboek gaat, die op dat gebied van de rest afwijken. De afbeeldingen van Baloo en Bagheera komen in Moo en Bayley’s boek op gelijkaardige manier voor. Dat tweetal komt namelijk op ongeveer hetzelfde moment het verhaal binnen en ze worden allebei goede vrienden van Mowgli. De dreigende Shere Khan komt in alle bewerkingen op min of meer op gelijke manier voor.


Er is één passage die in alle vier de bewerkingen voorkomt, wat een prima gelegenheid biedt voor vergelijking, namelijk het moment waarop Mowgli door de apen ontvoerd wordt.

 

In Barends’ boek wordt de nadruk gelegd op Til, de vogel die Mowgli vanuit de hoogte kan spotten. Er is ook een vogelperspectief in deze prent, de lezer kijkt net zoals de vogel vanuit de lucht op het tafereel neer. Mowgli zit op de achtergrond samen met de apen verscholen in de bosjes, en de vogel wordt groot op de voorgrond afgebeeld. De apen lachen en ze hebben Mowgli vast, die er bang uit ziet, maar tegelijk beseft dat de vogel redding kan bieden. 

 

 

In Djungelboek wordt de scène zeer hard weergegeven, Mowgli hangt hulpeloos en met open mond ondersteboven aan één been, en de apen lijken kreten uit te slaan, mogelijk om versterking te roepen, of hun overwinning te vieren. Dit versterkt het realistische aspect van het boek nog. Deze prent wordt van een recht perspectief getoond, de kijker staat op gelijke hoogte met het gebeuren, niet hoger of lager. Er worden zeer veel details getoond, de blaadjes in de bomen en de haren van de apen worden nauwkeurig weergegeven.

 

 

 

In het prentenboek wordt de situatie op gelijkaardige manier afgebeeld. Mowgli wordt van Baloo’s buik opgetild, en de bomen in geslingerd. Hij reageert echter niet bang, maar boos en Baloo steekt ook zijn vuist in de lucht van woede. De apen hebben een domme, lachende blik in hun ogen, wat hun positie iets zwakker maakt. In de Disneyfilm worden de apen wel als ‘slechteriken’ afgebeeld, maar net zoals bij Kaa weet de kijker wel dat Mowgli zich uiteindelijk wel kan redden.

Bayley tenslotte, beeldt het geheel iets vreedzamer af. Mowgli en de apen slingeren aan lianen, wat veiliger lijkt dan de manier waarop Mowgli gevaarlijk boven de hoogte bengelt in Djungelboek. Mowgli ziet er geschrokken uit, maar niet echt doodsbang. Ook kun je amper zien waar de apen hem aan zijn arm vasthouden. Ook hier is een gewoon perspectief aanwezig, de kijker hangt op gelijke hoogte met het gebeuren. Opvallend is verder de achtergrond, die de helft van de prent inneemt. Er zitten nog veel meer apen in de bomen erachter, en dat alles wordt met een groot oog voor detail afgebeeld.

 

De evolutie van Mowgli in de illustraties van de bewerkingen is ook interessant om te bekijken. In Djungelboek wordt Mowgli als baby niet afgebeeld, maar steeds als jonge knaap. Er is dus geen evolutie van klein naar groot te bemerken in de illustraties, in tegenstelling tot in het verhaal.

 

 

In Barends werk is er wel een duidelijke evolutie te bemerken:

        

Eerst wordt Moo weergegeven als hulpeloos kind, later als zorgeloze, nieuwsgierige jongen en tenslotte als gevaarlijke jager, die Sirkan verslaat. Uiteindelijk is Moo een verantwoordelijke, respectvolle jonge man geworden. Je ziet hem als het ware naar zijn omgeving toegroeien en zichzelf leren kennen.

 

Ook in Bayley’s werk is er een opvallende evolutie merkbaar:

     

In deze versie wordt de evolutie van Mowgli eveneens duidelijk aangegeven. Hij wordt gesterkt tegen de kwade, boze wereld, en weet dat hij niet langer thuishoort bij zijn lieve wolvenmoeder in het hol. Zijn blik staat vaak kwaad naarmate hij ouder wordt, en zijn donkere wenkbrauwen worden benadrukt.

 

In het prentenboek komt de volgende evolutie voor:

Mowgli wordt in één keer groot, en aangezien de vertelde tijd vanaf dat moment maar twee dagen duurt, evolueert hij uiterlijk ook niet meer. Wel zijn er duidelijke emoties op zijn gelaat die zich pas later uiten, zoals angst en boosheid. Dit ondersteunt zijn ‘ontnuchtering’ uit de mooie droom van het leven als kind in de jungle.

 

 

Nawoord

 

In mijn eindverhandeling heb ik Kipling, een auteur die deel uitmaakt van de wereldliteratuur, van dichterbij bekeken. Het verhaal over Mowgli in zijn Jungle Books is een tijdloos verhaal over de interactie tussen mens, dier en natuur, het vinden van een plaats waar je thuishoort, aanvaarding en verdraagzaamheid en de problemen hier rond. Het zou goed kunnen toegepast worden op de huidige maatschappij, en daarom blijft het thema actueel.

 

Tot op de dag van vandaag wordt het verhaal bewerkt, op allerlei uiteenlopende manieren, zowel in de literatuur als in de cinema. Sommige van de adaptaties die ik bestudeerd heb namen het verhaal getrouw en in zijn geheel over, anderen selecteerden eruit en transponeerden het naar een andere tijd en plaats.

 

De bewerkingen werden ook nog eens aangevuld met originele en uiteenlopende illustraties en  een aparte vormgeving, zodat de eindresultaten ver uit elkaar komen te liggen.

De verschillende uitgeverijen drukten ook hun stempel op de publicaties erover. Als we Christofoor vergelijken met Deltas, zien we toch een aanzienlijk verschil.

 

Ik heb zeer veel interessante ontdekkingen gedaan, zoals Kiplings inspiratie voor het oorspronkelijke verhaal, de link tussen Kipling en de Scouts, Disney’s visie op Kiplings verhaal en de adaptaties die er elk hun eigen ding mee deden.

 

Ik heb met volle overgave en plezier aan deze eindverhandeling gewerkt. Het is een waardige afsluiter van mijn studententijd.

 

 

 

 

Nienke van Son

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Aan het einde van de 16e eeuw  begon Engeland haar rijk zo ver mogelijk uit te breiden, en eind 19e- begin 20e eeuw kwam dat tot een hoogtepunt. Engeland bezat kolonies (o.a. India) op alle werelddelen, een kwart van de wereld. In 1858, na de Indian Mutiny waarin de Indische nationaliteit verdedigd werd, werd de macht over India volledig in Britse handen gelegd. In 1885 werd de Indian National Congress opgericht, een politieke partij die streefden voor meer inspraak in de Britse regering. Na de Imperial Conference die in 1887 begonnen was, kregen de kolonies meer autonomie en werd de band met Engeland verbeterd. Na de Tweede Wereldoorlog begon het Britse Imperium aan zijn teleurgang, en in 1947 werd India uiteindelijk ook onafhankelijk. (http://www.encyclopedia.com/html/B/BritEmp.asp)

[2] Zie Bijlage I, 2. “The White Man’s Burden”

[3] Zie Bijlage I, 1. “Recessional”

[4] Zie Bijlage II Inventaris van de ingelaste tekstjes in The Jungle Books

[5] Zie Hoofdstuk 1, 2.3 Korte inhoud

[6] Zie Hoofdstuk 1, 2.5 Bespreking van de ingelaste liederen

[7] Zie Bijlage IV. 1

[8] Zie Bijlage IV. 2

[9] Zie Bijlage IV. 3

[10] Zie Hoofdstuk 2, 2.3 Bespreking van de liederen

[11] zie ook hoofdstuk 4, 3.1.2

[12] Zie hoofdstuk 4, 3.1.2 Inhoud

[13] Zie hoofdstuk 4, 3.1.4 Algemene boodschap

[14] Zie hoofdstuk 4, 3.1.6 Personages

[15] Zie hoofdstuk 4, 3.1.1

[16] Zie Hoofdstuk 4, 3.2.2 Wijze van rapportage

[17] Zie Hoofdstuk 3, 2.2 Inhoud en Hoofdstuk 4, 3.1.2 Inhoud

[18] Zie hoofdstuk 4, 2.2

 

 

©Niets uit de website  mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
E-thesis kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de inhoud van de hier verzamelde publicaties. Elke auteur is en blijft volledig verantwoordelijk voor de volledige inhoud van zijn werkstuk.
Elke auteur heeft ten allen tijde het recht wijzigingen aan te brengen aan zijn/haar scriptie of die van E-thesis te laten verwijderen.

De op E-thesis voorkomende tekstfragmenten, grafieken, tabellen, afbeeldingen, foto's enz.  dienen als ondersteuning van het betoog in een wetenschappelijk werk. Zij worden voorzien van de nodige bibliografische referenties (voor zover dit mogelijk is). Indien de maker en/of rechthebbende bezwaar heeft tegen het gebruik van een citaat uit zijn of haar werk of indien er onbedoeld een storende fout is in geslopen, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij het desbetreffende citaat onmiddellijk aanpassen of verwijderen.

All rights reserved. No part of this site may be reproduced without the written permission of the author.