Jef Turf. Een politieke identiteit van een communist (Susan De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

1 Verantwoording

 

Het belang van een kleine partij als de Kommunistische Partij van België, kan slechts aangegeven worden met een citaat van José Gotovitch:”Si la force d’un mouvement se mesurait à la virulence de ses adversaires, le Parti communiste aurait constitué, dès les années vingt et avant même sa structuration définitive, un élément moteur de la société belge”.[2] De communisten hebben zich inderdaad nooit kunnen beroepen op grote massa’s die de proletarische revolutie moesten waarmaken. Wanneer men focust op de hetze die communisten veroorzaakt hebben bij de traditionele partijen, dan heeft ze toch een indruk gelaten op het politieke leven in België.[3] Zo is er bijvoorbeeld de wet Pholien, gestemd kort na de wereldoorlog, die communisten verbood binnen de ambtenarij. De economische toestand in Europa net na de Tweede Wereldoorlog gaf aanleiding tot maatschappelijke onrust, wat in de kaarten speelde van de communisten. Op die manier kwamen de traditionele partijen in de problemen en werden geconfronteerd met een mogelijk verlies van macht. Op dat ogenblik koppelt de elite de communisten aan de U.S.S.R., die men verdacht van expansieve neigingen. Het betekende een middel om de K.P.B. politiek buiten spel te zetten. De schrik voor het communisme werd met andere woorden in grote mate door de hogere politieke echelons ingefluisterd. Het was de periode van het Atlantisme: de aansluiting bij Amerika was zowel politiek, economisch als militair opportuun.[4]

Zoals algemeen bekend, gebeurt het regelmatig dat historici hun onderwerp selecteren op basis van onder andere hun eigen maatschappijvisie of hun persoonlijke ideologische voorkeur. Lorenz bevestigt dat ‘de werkelijkheid’ steeds wordt beschouwd vanuit een bepaald gezichtspunt of perspectief.[5] Dit impliceert natuurlijk vooringenomenheid, maar dat hoeft niet per se een nadeel te zijn. Een socialistisch politicus bijvoorbeeld, die achteraf de geschiedenis van zijn partij poogt te reconstrueren, heeft alles van dichtbij meegemaakt en is een bevoorrecht getuige. Toch blijft het raadzaam er rekening mee te houden dat zijn werk per definitie subjectief is en (bewust of onbewust) in extremis dient om zijn politieke levenswandel te verantwoorden. Deze problematiek komt voor bij geschiedbeoefening in het algemeen, en zeker bij emancipatorische geschiedschrijving, zoals de historiografie omtrent het communisme uit het verleden.

Uiteindelijk beslissen historici welke groepen en mensen worden onthouden. Vroeger spitsten zij zich toe op grote politieke partijen, koningen, grote oorlogen. Belangrijke groepen als vrouwen, kinderen en arbeiders beschouwde men als grijs en oninteressant omdat deze geen beslissingsmacht hadden. Op die manier ontstaat er eveneens een vervorming van ons beeld over het verleden.[6]

De sociale geschiedschrijving ontstond in het spoor van de arbeidersbeweging, op het einde van de negentiende eeuw. De vrouwengeschiedenis kreeg haar finale impuls rond de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Het feit dat deze vaak geschreven werd door socialistische en feministische historici, trok de geloofwaardigheid van deze vorm van geschiedschrijving in vraag omwille van haar engagement. Eens die bewegingen echter opgenomen zijn in het historisch beeld, kan men kritischer omgaan met het materiaal. Aanvankelijk heeft men vooral oog voor het ontstaan en de pioniersperiode. Hierbinnen hecht men vaak veel belang aan grote figuren die aan de basis lagen van een beweging.[7]

Ik ben het eens met Chris Lorenz, wanneer deze stelt dat het streven naar objectiviteit een prioriteit moet zijn voor elke historicus. Wanneer men echter bepaalde doelstellingen heeft met zijn of haar werk, moet de auteur die uiten, opdat de lezer zich bewust zou zijn van de bedoelingen van de auteur. Deze verhandeling behoort enerzijds tot de emancipatorische geschiedschrijving omwille van de behandeling van een minderheidsgroep in het Belgische politieke pantheon. Dit gebeurt echter niet omwille van een politieke geëngageerdheid. Ik wil een verkeerd beeld dat na de Tweede Wereldoorlog rond de K.P.B. werd en wordt opgehangen, corrigeren. Communisten vereenzelvigt men vaak met Moskou en het Rode Gevaar.[8] Dit terwijl een groot deel van de geschiedenis van de partijen gekenmerkt wordt door de groei naar zelfstandigheid ten opzichte van Moskou, reeds bij de oprichting van de Kominform in 1947.

Ik neem de figuur van Jef Turf als uitgangspunt. Hij is geselecteerd uit een rij van politiek belangrijke personen, zoals er zijn: Jacques Jacquemotte en War Van Overstraeten, oprichters van de Kommunistische Partij van België, Louis Van Geyt, jarenlang partijvoorzitter, Ferdinand Minnaert, een overlevend communistisch verzetsstrijder. Jan Dhondt stelt dat men in de studie van een politieke partij niet alleen aandacht moet hebben voor haar ledental, deelname aan regeringen, verwezenlijkingen van wetsvoorstellen,…[9] Ook de mensen binnen de partij zijn van belang.[10] Het belang van ‘history from below’ vindt haar bevestiging eveneens in de werken van Hobsbawm.[11] Hij duidt deze vorm van geschiedschrijving met de prachtige benaming ‘grassroots history’, waarbij hij het belang aanhaalt van de mondelinge bron. Een partij bestaat uit mensen, waardoor er niet enkel sprake kan zijn van gemeenschappelijke politieke doelstellingen, maar eveneens persoonlijke banden die een rol gaan spelen. Een partij kan je zien als een netwerk dat zich heeft gevormd rond mensen met een zelfde politieke belangstelling. Dit zorgt er niet voor dat deze mensen het over alles eens zijn, meningsverschillen maken deel uit van het leven binnen elke partij. Onlangs nog zorgden diepgewortelde persoonlijke en politieke meningsverschillen voor de opheffing van de Volksunie (V.U.). Toch kan een partij evenmin geïsoleerd worden uit haar maatschappelijke context. De kopstukken en militanten moeten binnen een bepaalde maatschappij functioneren die hun handelingen en hun persoonlijkheid hebben bepaald. Zo houdt de biografie van een politicus eveneens de rondleiding in het politieke en socio-economische België in. Vooral in de behandelde periode (1953-1988) is de internationale context van belang, enerzijds omwille van het internationale communisme en anderzijds omwille van de allesbepalende bipolariteit. De keuze voor Turf is gebaseerd op verschillende aspecten van zijn persoon. Turf heeft verschillende werken geschreven die direct aangeven dat hij een bijzondere persoon was en is. Hij is een doctor in de kernfysica die toch kiest voor een leven voor en in de K.P.B. en is daarmee één van de intellectuelen die in de jaren 1950 kiest voor het communisme.[12] Hij is de voortrekker in België van een internationale stroming binnen het communisme: het eurocommunisme. In 1988 sluit de partijleiding hem uit de partij.

Het levensverhaal van Turf biedt een rode draad door een web van internationale en Belgische gebeurtenissen. We krijgen een zicht op het politieke leven met en tijdens de Koude Oorlog, we worden tegelijkertijd in contact gebracht met de vredesbeweging, de amnestiekwestie, de protestacties tegen de kernwapens, de Atlantische politiek van de Belgische regeringen in binnen- en buitenland, het anti-communisme, de détentepolitiek, de perikelen in Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Afghanistan, de perestrojka van Gorbatsjov en het einde van de Duitse kwestie. De K.P.B. leidt ons door momenten van groot sociaal protest in België, zoals de staking tegen de Eenheidswet. De milieubeweging vindt gedeeltelijk haar oorsprong in bepaalde initiatieven genomen door communisten. Ook was Turf actief tijdens de interessante periode die start in 1953, met de dood van Stalin, waarop een korte détente volgt die eindigt met de opstand in Hongarije van 1956. Vanaf dan stijgt de internationale spanning weer ten top. Een tweede ontspanning volgt na de Cubacrisis in 1962 en kent haar einde met de Praagse Lente van 1968. Kort daarop komen er opnieuw toenaderingspogingen die hun einde vinden in 1979 door de Russische inval in Afghanistan. De bipolariteit kent pas haar einde in 1991 door de implosie van de Sovjetunie. Een belangrijk keerpunt in deze periode, betekent het inzetten van verschillende pogingen tot détente vanuit verschillende Europese landen als Frankrijk (1964), Duitsland en België (beide in 1966). Dit resulteert in een meer onafhankelijke koers ten opzichte van grootmacht Amerika, wat gevolgen heeft op binnenlands vlak.[13]

Turf kan ons een gedetailleerd beeld schetsen omtrent het leven binnen de partij zelf. Hoe functioneert een partij, welke problemen kunnen er zijn, hoe gaat men er mee om, hoe zijn de taken verdeeld, wat zijn de verantwoordelijkheden van een Nationaal Secretaris, een partijvoorzitter, een ondervoorzitter, een politiek directeur van de pers, een lid van het Centraal Comité, kortom van alle belangrijke functies die bestaan in een partij. Dit zijn allen functies die Jef Turf heeft bekleed.[14] Het is evenzeer belangrijk te weten hoe men omgaat met verschillende opinies aan de basis en aan de top en hoe men die poogt samen te brengen in één partijlijn. Turf en zijn ervaringen kunnen ons vooral duidelijk maken hoe het eurocommunisme, dat electoraal succes opleverde in Frankrijk, Spanje en Italië, niet van de grond kwam in België. Wat hield de mensen tegen, welke structuren belemmerden bijvoorbeeld de vernieuwing, welke psychologische, sociale en politieke obstructies bestaan er om te verklaren waarom het eurocommunisme bij ons niet kon gedijen? De constante neergang van de partij, afgewisseld met korte heroplevingen, kan men bekijken vanuit menselijke hoek. De studie van electorale cijfers, grafieken, opiniepeilingen en andere methodes moeten aangevuld met kennis van de innerlijke problemen van een partij. Ze haalde nooit meer noemenswaardige cijfers na 1947, waardoor ze zichzelf constant confronteert met de vraag hoe men het kiespubliek moet aanspreken. Via de persoon van Turf die lang vertoefde in de hogere echelons van de K.P.B., krijgen we hierop een zicht, wat getoetst wordt aan de opinies van andere personen binnen de partij.

 

 

2 Status Quaestionis [15]

 

2.1 Geschiedbeoefening vanuit de partij

 

Partijverantwoordelijken en andere militanten hebben ogenschijnlijk zeer weinig aandacht besteed aan de partijgeschiedenis. Enkele herinneringen werden opgetekend door Georges Van Den Boom, Joseph Tonet, Albert De Coninck en Fernand Demany.[16] Dit schijnbaar gebrek aan belangstelling moet gerelativeerd worden. De partij bestaat hoofdzakelijk uit arbeiders en bedienden en heeft daardoor weinig literair potentieel.[17] Met uitzondering van de periodes tussen 1936 en 1945 en vanaf het einde van de jaren 1960, heeft de partij nooit aantrekkingskracht uitgeoefend op intellectuelen. Een tweede verklaring is te vinden in de conflicten binnen de partij die haar geschiedenis teisterden waardoor sommige gebeurtenissen, partijstandpunten en militanten werden weggemoffeld of benadrukt in relatie tot de partijlijn die men tot op een bepaald ogenblik volgt. Dit soort van geschiedschrijving ressorteert onder de noemer ‘Stalinistische geschiedschrijving’. Ook in de politieke vorming van de militanten beperkt men zich tot de opsomming van enkele heroïsche feiten, zonder enige vorm van analyse. Bewijs hiervoor vond Rudi Van Doorslaer in de cursussen van het Instituut voor Marxistische Vorming (I.M.A.V.O.).[18]Deze werken bespreek ik niet omdat ze weinig relevantie hebben voor de tijdspanne die in deze verhandeling onderzocht wordt (1953-1988).

De enige uitzondering hierop is het werk onder redactie van Jan Debrouwere over Leo Michielsen.[19] Dit werk is een bundeling van bijdragen van Ronald Commers, Jan Craeybeckx, Jaap Kruithof, Marcel Maes, Louis Roth, Bert Van Hoorick en Juul Verelst. Het is opgevat als een vriendenboek waarin deze mensen kunnen reflecteren over een vriend, leraar, kameraad. Voorts komt Michielsen ook zelf aan het woord via de opname van door hem geschreven teksten. Het boek kan beschouwd worden als een biografie omdat het een beeld geeft over de persoon van Michielsen via de teksten van zijn vrienden en van zichzelf. Dit beeld is zeer subjectief, omdat het uitgaat van mensen die dicht in zijn buurt stonden. Het was ook niet de bedoeling om een wetenschappelijk werk te schrijven, maar een herinnering aan een belangrijk man in hun leven. Enkel Commers en Verelst maken gebruik van literatuur. Dit kan echter niet geïnterpreteerd worden als onderzoek dat werd gedaan naar de figuur van Michielsen, men gaat af op eigen herinneringen. Dit biedt een uitvalbasis voor verder onderzoek, aangevuld met archiefmateriaal en literatuur over deze persoon.

 

2.2 Professionele historici

 

Professionele historici die zich hebben beziggehouden met de communistische geschiedschrijving, vinden we vooral terug onder Franstalige universitair geschoolden die in de naoorlogse periode dicht bij de partij stonden of er deel van uitmaakten. Daaronder behoren C. Renard, M. Liebman, B. Dandois, M. Steinberg en J. Gotovitch.[20] Zij schrijven vanaf de jaren 1960 vooral over de stichtingsgeschiedenis van de partij. Wanneer Gotovitch met Gérard-Libois in 1971 ook de oorlogsperiode bestudeert in zijn publicatie “L’an 40”, bijt hij de spits af voor verder onderzoek.[21] Hij krijgt meteen ook sceptische reacties vanuit bepaalde partijkringen. Een tweede groep ontstaat naar aanleiding van mei 1968. Jonge intellectuelen die naar aanleiding van 1968 in contact komen met het linkse gedachtegoed, raken geïnteresseerd in de studie van de linkse tendensen binnen de Belgische arbeidersbeweging. Voorbeelden van historici zijn N. De Beule, C. De Smet, M. Le Bruyn, J. Rathe, R. Van Doorslaer en F. Wolfers.[22]Deze werken bespreek ik ook niet omdat ze niet relevant zijn. Ze handelen over de periode voor 1953. In de laatste jaren ontstonden nog enkele thesissen die het verder verloop van de partij onderzochten. Deze zijn bruikbaar om het historisch kader van de K.P.B. te schetsen.

De Koude Oorlog bepaalde zeer sterk de geschiedenis van Europa, waardoor dit doorslaggevend werkt op de geschiedenis van een communistische partij. Hiertoe kunnen drie belangrijke werken aangehaald worden: het werk van Rik Coolsaet biedt niet alleen een feitenrelaas, maar gaat ook op zoek naar oorzaken en gevolgen.[23] De theorieën gehanteerd in het werk konden regelmatig helpen in de interpretatie van de gebeurtenissen in het leven van Turf. Het werk van Mc Williams en Piotrowski bood een bredere, internationale kijk op het fenomeen Koude Oorlog. De aanvullende hoorcolleges van Rik Coolsaet gaven ook hier aanleiding tot theorievorming, wat een belangrijke houvast gaf in het tot stand komen van de verhandeling.[24] Het verzamelwerk onder redactie van Van Den Wijngaert en Beullens betekende een interessante kijk op de impact van de Koude Oorlog op de verschillende politieke partijen van België, waaronder eveneens de K.P.B.[25] Op die manier kon ik het kader van de Koude Oorlog toepassen op de biografie. Een tweede belangrijk aspect binnen het werk is de geschiedenis van de partij. Hiervoor kon ik me nauwelijks beroepen op publicaties en werd er gebruik gemaakt van enkele licentiaatverhandelingen van historici. De verschillende werken vullen elkaar chronologisch aan. Voor de ontstaansgeschiedenis van de partij kunnen we teruggrijpen naar een publicatie onder redactie van Marcel Liebman, die de geschiedenis tot 1945 beschrijft.[26] Ook het werk van José Gotovitch biedt een interessant beeld over de communisten tijdens de Tweede Wereldoorlog, waardoor hun affectieve band met Moskou na de oorlog beter is te begrijpen[27] De periode tussen 1945 en 1958 wordt beperkt belicht in de werken van José Gotovitch en het voornoemde werk van Van Den Wijngaert en Beullens.[28] Deze periode overspant slechts vijf jaar in de behandelde chronologie, waarin weinig verandering te bemerken is. Dit blijkt uit de studie van het archief van Jef Turf. Luc Peiren bestudeert de geschiedenis tussen 1958 en 1965 en brengt een zeer uitgebreid verhaal, wat zeer interessant is om het verhaal van Turf op te enten.[29]

Het werk van Luc Peiren baseert zich op uitvoerig archiefonderzoek om de periode 1958-1965 te bespreken. Hij nam hiervoor zowel de Rode Vaan als de Drapeau Rouge door, samen met heel wat archiefmateriaal. Hij focust voornamelijk op de congressen van de K.P.B. Peiren bekijkt de partij echter als een instelling, waardoor hij minder aandacht besteedt aan de militanten. Deze spelen nochtans een belangrijke rol, zoals dit onderzoek zal uitwijzen. De congressen geven bijvoorbeeld niet steeds weer wat leeft binnen de partij. Het eurocommunisme wordt bijvoorbeeld in 1978 met een grote meerderheid aanvaard. De belevenissen van de eurocommunisten en hun ontgoochelingen die ze oplopen, spreken dit echter tegen. De militant wordt niet volledig naar de vergeethoek geschreven, door zijn personderzoek en archiefonderzoek van de federaties, komen hun ervaringen af en toe in het daglicht.

De volgende jaren van de partijgeschiedenis beschrijft Veerle Van De Moortel, die een zeer uitgebreid verslag geeft en pogingen doet om feiten te interpreteren. Zeer interessant in dit laatste werk is de uitgebreide behandeling van het fenomeen eurocommunisme. De auteur beklaagt zich in haar inleiding over het tekort aan insiderinformatie. Ze vindt het belangrijk de opinie van de mensen te kennen, waarin mondelinge getuigenissen een belangrijke bron zijn. Zij beschrijft de geschiedenis van de K.P.B. tussen 1968 en 1979 vanuit de gebeurtenissen in het buitenland: de aanval op Tsjecho-Slowakije en Afghanistan. Ze steunt zich op zeer uitgebreid archiefonderzoek, vraaggesprekken en personderzoek. Deze studie biedt in vervolg op de verhandeling van Peiren een uitstekend kader om Turf in te plaatsen.

De enige wetenschappelijke biografie werd geschreven over Louis Van Geyt door Hilde Vekeman, een studente politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Gent.[30]Zij baseert zich op het archief van de K.P.B., het archief van de federatie Brussel, de parlementaire handelingen, interview en literatuur. Ze schetst Louis Van Geyt aan de hand van zijn eigen toespraken, vanuit de geschiedenis van de K.P.B. en minder vanuit zijn maatschappelijke context. De auteur heeft haar feiten op een chronologisch rijtje gezet, zonder de waaromvraag te stellen. Waarom treedt Van Geyt toe tot de partij, waarom wil hij voorzitter worden? Door het enorme aantal citaten, blijkt nog eens dat ze weinig kritisch omspringt met haar bronnen. Daarbij stel ik me vragen bij haar voetnotenapparaat. Ze beweert zeer uitvoerig onderzoek gedaan te hebben, maar verwijst nooit naar dit materiaal. De interviews, parlementaire handelingen, de tijdschriftenartikels en de gemeenteraadsverslagen worden aangehaald, het archief echter niet. Het is niet gemakkelijk om die informatie aan elkaar te breien, maar daarom blijft ze wel belangrijk en geeft ze je een meer gedetailleerd beeld van het interne partijleven. Niettegenstaande ze een uitgebreide bibliografie heeft, verwijst ze er evenmin veel naar, voor gebeurtenissen put de auteur uit voornoemde bronnen. Dit maakt duidelijk dat deze verhandeling niet als voorbeeld kan genomen worden.

Alain Meynen schrijft de geschiedenis van de partij aan de hand van vraaggesprekken met Louis Van Geyt, die eveneens als een soort biografie kunnen worden beschouwd.[31]Hij heeft niet als eerste doelstelling het politieke levensverhaal van Turf te schetsen, maar eerder: ‘een demontering van een bijzondere politieke en ideologische conjunctuur, van een bijzondere en tevens algemene representatie- of denkstructuur en van apparaten en strategieën van een bijzonder, maar ooit wereldwijd verspreid type’.[32]Hij legt vooral de klemtoon op het communist worden van Van Geyt, niet de achtergronden. Meynen gebruikt zijn de kennis vanuit zijn wetenschappelijke achtergrond om de periode tussen 1948 en 1954 te schetsen. Sedert jaren is hij medewerker aan het DACOB, waardoor hij zich kon verdiepen in de materie. Aan de hand van een bevoorrecht getuige, probeert hij inzicht te krijgen in de K.P.B. van toen. Hiermee geeft hij een duidelijk beeld over hoe het leven van een militant en vrijgestelde was. Onbewust, het werk verscheen pas in 2001 op een moment waarop mijn probleemstelling reeds vast lag, hangt de doelstelling van deze verhandeling samen met die van Meynen. In 2001 had ik reeds een verhandeling voor ogen die rekening hield met de context en de mensen binnen de K.P.B. Het leven van Turf als een rode draad doorheen een waaier van gebeurtenissen. Het onderzoek werd evenwel verschillend opgevat, ik baseer me niet enkel op mondelinge bronnen.

Voor de geschiedenis van België kan gerefereerd worden naar het standaardwerk van Els Witte, Jan Craeybeckx en Alain Meynen.[33] Deze werken kunnen beschouwd worden als de literaire uitvalsbasis voor het onderzoek. Andere werken werden opgezocht aan de hand van deze basiswerken. Een bespreking van alle boeken die mij ter hulp kwamen, zou ons te ver leiden. Om een idee te krijgen waarvoor bepaalde werken interessante informatie kunnen verschaffen, kan ik verwijzen naar het voetnotensysteem en de bijhorende bibliografie. Hierin vindt men eveneens het archiefmateriaal en de mondelinge bronnen die gebruikt zijn. Een biografie heeft zijn eigen specificiteit, vooral wanneer je een personage onderzoekt die tot op heden leeft. Dit heeft consequenties voor het gebruik van materiaal en de mogelijkheid tot vraaggesprekken.

 

 

3 Biografie

 

3.1 Theoretisch kader [34]

 

Wie een biografie schrijft, moet zichzelf eerst enkele fundamentele vragen stellen: wat is de waarde van het levensverhaal van één persoon? Wat is de verhouding tussen het handelende subject en structuur? Voor een definitie van de begrippen persoon en structuur gaan we ten rade bij Chris Lorenz.[35] De term persoon verwijst natuurlijk naar een mens, maar er zijn verschillende theorieën over de mens. Dit zorgt ervoor dat wat je onder mens verstaat, afhankelijk is van het theoretische model dat je hanteert. Een voorbeeld van concept is bijvoorbeeld de psychoanalytische methode die drie lagen in een persoonlijkheid onderscheidt. Sociologen vatten de mens dan weer als een handelend wezen op. Dit verplicht de onderzoeker rekening te houden met de sociale context omdat vrijwel alle handelingen van een individu afgestemd zijn op handelingen van andere mensen en daarom volgens sociale regels worden verricht. Op die manier is de maatschappij via het normbesef in het individu aanwezig. Lorenz stelt zelfs dat de mens geen individu is, maar dat alleen dank zij een sociale omgeving kan worden. Sommigen beschouwen die omgeving als totaal onafhankelijk, maar Lorenz prefereert de opvatting van de wederzijdse afhankelijkheid tussen individu en structuur. Het begrip structuur slaat op een waaier van begrippen: er is de demografische structuur zoals het gezin, de politieke structuur zoals de democratie, de economische, mentale, culturele en internationale structuren. In al deze contexten verwijst structuur naar de relatie tussen onderling verbonden elementen die gedurende een zekere tijd relatief stabiel ofwel constant blijft. We kunnen echter alleen van structuren spreken wanneer deze zich herhalen in de tijd. Structuren zijn er niet, maar moeten steeds weer via menselijke handelingen worden geproduceerd.

Een belangrijk probleem is hoe de relaties tussen handelende, intentionele individuen en de maatschappelijke structuren moeten worden beschreven en verklaard. Ten aanzien van deze vragen ontwikkelden zich in de sociale wetenschappen twee visies, die als individualistisch en holistisch bekend staan. Ontologisch individualistisch zijn die beschrijvingswijzen die alleen de individuen en hun eigenschappen als reëel veronderstellen. De maatschappij wordt gezien als een verzameling van handelende individuen. Verzamelingen van handelende individuen bezitten volgens deze visie geen kenmerken die men niet op individuen kan herleiden. Hierbinnen vinden we twee varianten. Ze verschillen in hun visie op wat een individu is. De psychologische visie veronderstelt dat het individu een zelfstandige entiteit is. Het is een zelfstandige drager van eigenschappen die niet herleidbaar zijn op iets anders zoals de sociale omgeving. De sociologische variant stelt dat het individu sociaal is, dat het zijn identiteit ontleent aan zijn relaties met andere individuen, waarnaar hij zijn handelingen richt. Op die manier wordt het individu gezien als het knooppunt binnen een netwerk van sociale relaties. Instituties worden opgevat als collectieve voorstellingen van individuen, waarnaar deze hun handelen richten. Een politieke structuur als de staat is dan de beschrijving van een bepaalde gewoonte van territoriaal gebonden groepen om de verdeling en uitoefening van de legitieme macht te regelen.

Daartegenover staat het ontologisch holisme waarin verondersteld wordt dat de maatschappij een samenhang van instituties is. Dit systeem bevat eigen kenmerken die niet op de delen, de afzonderlijke instituties, kunnen herleid worden. Ook hierbinnen onderkennen we twee varianten. De metafysische variant veronderstelt dat sociale gehelen als maatschappijen, volkeren of culturen zelfstandige entiteiten zijn, voorzien van een eigen, volledig van de delen onafhankelijk ontwikkelingsprincipe. De wetenschappelijke variant ziet de maatschappij als een relationele samenhang. Het is een systeem van instituties met niet op de delen te herleiden systeemeigenschappen. Deze laatste zijn het resultaat van de onderlinge interactie tussen de instituties.

De vraag naar hoe de relaties tussen de handelingen van individuen en de maatschappelijke structuren moeten worden verklaard, wordt eveneens beantwoord door twee visies: het methodologisch individualisme en het methodologisch holisme.

Het methodologisch individualisme lost deze vraag op door de verklaring te zoeken in de individuele handelingen. Het individuele en het sociale worden hier, net als in de sociologische variant van het ontologische individualisme, als relationeel opgevat. Stabiele handelingspatronen worden verklaard op grond van ‘handelingsdisposities’ van actoren, hiermee worden intenties, doelen, neigingen,… bedoeld. Een tweede verklaringsgrond bestaat uit de handelingscontext van waaruit de individuele actor opereert. Het methodologisch collectivisme beschouwt de maatschappij niet als een aggregaat van individuele handelingen, maar als een systeem van instituties. De instituties zijn entiteiten op zichzelf, die niet herleid kunnen worden tot individuele handelingen en de voorstellingen van actoren. Wanneer men verklarend werkt, gaat de socioloog op zoek naar de band tussen de instellingen, zonder rekening te houden met individuen of hun handelingen.[36]

Deze scriptie is geschreven vanuit een ontologisch en methodologisch individualistische invalshoek. Ik ben het eens met de Engelse filosoof Watkins die stelt dat alle verschijnselen die we maatschappelijk of collectief noemen, in feite bestaan uit individuen en hun neiging om op een bepaalde manier te handelen.[37] Een tweede argument heeft betrekking op de notie historische oorzaak. Alleen individuen kunnen in de geschiedenis ageren en daarom kunnen alleen individuen de oorzaak van iets zijn. Dit moet echter genuanceerd worden. Wanneer we stellen dat de handelende individuen zeer belangrijk zijn in het begrijpen van een maatschappij, mogen we de rol van instituties niet onderschatten. Op die manier kan men niet ontkennen dat een individu een belangrijke rol kan spelen in de geschiedenis. Individuen kunnen niet bekeken worden los van hun maatschappelijke context. Een mens wordt geboren binnen een bepaalde maatschappijvorm en wordt er door gevormd. Mensen moeten leven binnen de expliciet en impliciet vastliggende regels binnen de maatschappij. Zoals we zullen zien bij Turf, heeft hij een bepaalde opvoeding gekregen thuis, binnen zijn gezin, waardoor hij bepaald wordt door sociale relaties met zijn ouders, broers en zussen. Later krijgt hij vorming binnen verschillende scholen, die instituten kunnen worden genoemd. Binnen deze instituten zijn er echter ook leerkrachten aanwezig die via sociale contacten iets proberen mee te geven. De partij waarin hij later terechtkomt, is enerzijds een instituut dat functioneert volgens welbepaalde regels, binnen dat instituut werken mensen die eveneens een eigen persoonlijkheid hebben en bepaald zijn door hun maatschappelijke omgeving. In mijn verantwoording stipte ik reeds aan dat de biografie van één K.P.B.-militant kan bijdragen tot een betere kennis van de partij. Een partij formuleert niet enkel wetsvoorstellen, verkiezingsprogramma’s, partijlijnen; ze bestaat uit een groep mensen die iets probeert naar buiten te brengen. De manier waarop men met elkaar omgaat, kan even belangrijk zijn als een economische crisis in België. De manier waarop één persoon invloed kan hebben op de hele instelling en omgekeerd kan beïnvloed worden, is zeer interessant om te verklaren waarom een partij een bepaalde weg uitgaat. Dit kan niet louter afgeleid worden uit verkiezingsresultaten en -programma’s.

 

3.2 De specificiteit van een biografie

 

Een biografie heeft dus weinig wetenschappelijke waarde als deze zich beperkt tot een aaneenrijging van feiten.[38] Er moet gezocht worden naar verklaringen. Motieven die iemand tot een bepaalde daad brengen, de invloed van de samenleving, de invloed van zijn of haar sociale groep, het speelt allemaal een rol om een personage te situeren en te begrijpen. Mensen leven niet alleen.[39] Hij of zij functioneert binnen een bepaalde samenleving die gedragscodes, normen en waarden vooropstelt waarvan je niet makkelijk kan afwijken. Het alternatief is meestal exclusie uit het sociale leven. De mens wordt ook gevormd door deze samenleving. De opvoeding van de ouders, de opvoeding op school, de vriendengroep, idolen beïnvloeden het vormen van eigen ideeën, van de eigen persoonlijkheid. Deze factoren moeten dus zeker onderzocht worden in een wetenschappelijk onderzoek met een individu als onderwerp.

 

3.3 Bronnen

 

Voor deze scriptie heb ik mij gebaseerd op verschillende bronnen: archiefmateriaal, de werken van Turf, interviews en literatuur.

 

3.3.1 archiefmateriaal

 

Voor de biografie van Turf kan men gebruik maken van zijn archief dat gedeponeerd werd in het Amsab. Verder bestaat de mogelijkheid tot consultatie van materiaal dat hij nog thuis bewaart. In het DACOB werd er eveneens materiaal teruggevonden. Door een tekort aan subsidies zijn deze bronnen niet geïnventariseerd, waardoor je je moet laten leiden door de archivaris om je bronnen op te zoeken. Milou Rikir en Alain Meynen zijn de enige die een beeld hebben van de inhoud van het archief. Er bevinden zich vier dozen met voornamelijk documentatiemateriaal van Turf en zijn persoonlijk dossier, opgesteld door de K.P.B. Ook het archief van Chantal De Smet en Koen Raes, beide leden van de federatie Gent ten tijde van Turf, kan in het AMSAB geconsulteerd worden.

Het archief van Turf in het AMSAB bestaat voornamelijk uit verslagen van allerhande vergaderingen. Deze verslagen van het Nationaal Secretariaat, het Politiek Bureau, het Centraal Comité en de Vlaamse Gewestraad, zijn voor de hele besproken periode terug te vinden. Verscheidene teksten door Turf zelf geschreven, moesten dienen als verslag voor een vergadering, voor een persmededeling, eigen bedenkingen over een bepaalde problematiek. Daar voor vele problemen commissies werden opgericht en Turf dus ook deel heeft uitgemaakt van deze commissies, komt er regelmatig documentatie voor, dat leden inzicht moet geven in de te behandelen dossiers. Verder bewaart Turf zaken zoals het blaadje van de Vlaamse Gewestraad, met name Feiten & Argumenten. Dit leverde heel wat nuttige bijkomende informatie op wanneer meer uitleg gewenst is bij een bepaald verslag. Zo staan er in het blad discussiefora waarin ook de opinie van de basismilitant verschijnt. Dit betekent een waardevolle aanvulling op wat in de verslagen van de politieke organen besproken wordt. Er kunnen eveneens verslagen teruggevonden worden van de vergaderingen van die commissies. Turf had als voorzitter van de Vlaamse Gewestraad (V.G.R.) en als lid van het Centraal Comité (C.C.) de taak om sommige van die commissies op te volgen en maakte ook deel uit van enkele. Het archief bestaat uit 52 dozen en werd bijna volledig uitgekamd. Enkel studiemateriaal inzake grote dossiers werd vluchtig doorgenomen omdat dit nauwelijks relevante informatie bevat. In de verslagen van vergaderingen en beleidsnota’s was de essentie terug te vinden. Hiertoe werd besloten na het volledig doornemen van het materiaal van de jaren 1950 en 1960 waaruit de irrelevantie van die informatiemappen bleek. Soortgelijk materiaal werd eveneens in het DACOB teruggevonden. Hierover hebben we het verderop nog. Dit materiaal werd door Turf bewaard, samengesteld en overgedragen aan het AMSAB. Rik De Coninck verzorgde de inventarisering.

Het materiaal van Koen Raes en Chantal De Smet werd enkel gebruikt om meer informatie te verkrijgen over de problemen met het eurocommunisme in de federatie Gent. Koen Raes is de auteur van een manifest met kritiek op de handelswijze van Turf en de partijleiding. Daardoor is hij een belangrijke tegenhanger van Turf enerzijds en anderzijds van andere mensen uit de partijtop die geïnterviewd werden zoals Jan Debrouwere, Louis Van Geyt en Ludo Loose. Het materiaal bestaat uit teksten die de betrokken personen zelf schreven naar de partijleiding en naar de pers. Ook de Rode Vaan en Drapeau Rouge werden doorgenomen op de data van de nationale congressen. Op die manier kon achterhaald worden wanneer Turf verkozen werd voor een bepaalde functie.

In het Dacob bevindt zich het persoonlijk dossier van Jef Turf, opgesteld door de partij. Dit bestaat voornamelijk uit administratieve documenten. Een voorbeeld is een formulier waarop hij moet motiveren waarom hij lid wordt van de partij en later van het C.C. Dit archief werd samengesteld door de partij. Verder bewaart men er vooral dozen met studiemateriaal van Turf. Eén doos bestaat bijvoorbeeld voornamelijk uit materiaal over kernenergie. Dit materiaal werd samengesteld en bewaard door de partij, waardoor het doorgestroomd is naar het DACOB.

Het persoonlijk archief van Turf dat thuis bewaard wordt, stelde mij voor enkele problemen die allemaal te maken hebben met het feit dat Turf mij geen vrije toegang tot zijn archief verleende. Hij maakte voor mij een selectie van wat naar zijn mening belangrijk en interessant voor zijn biografie was. Ik heb dus geen zicht op het volledige archief van Jef Turf en doordat de documenten die ik wel mocht bekijken volledig uit de context getrokken waren, kon ik er moeilijk de intrinsieke historische waarde van inschatten. Het idee dat wat ik kreeg, alleen maar was wat Turf mij wilde laten zien, speelde dus een belangrijke rol in de kritische analyse van zijn persoonlijk archief.

Het archief bestaat uit materiaal dat helemaal door communisten is geproduceerd. Dit kan met andere woorden een vertekend beeld geven omdat in de verslagen geschillen en knelpunten dikwijls nogal summier werden weergegeven. Via de eerder vermelde discussietribunes en onderlinge briefwisseling, kon evenwel veel geleerd worden inzake interne problematiek. Om een vollediger beeld te bekomen, had de partijpers echter volledig moeten doorgenomen worden, wat voor mij onmogelijk was wegens tijdsgebrek. De ideeën die leefden onder de militanten inzake hun partijleiding zijn enorm interessant. Toch is het zo dat de structuur en interne partijdiscipline van de K.P.B. van die aard was, dat de mening van de basismilitant vaak ter zijde werd geschoven. Op die manier is het beeld geschapen door de behandelde bronnen vrij accuraat. Een volgende probleem met het materiaal is het feit dat het voornamelijk van Turf zelf is, waardoor er nog meer risico is op een eenzijdige blik op zijn leven. Dit probeerde ik tegen te gaan via de interviews met verscheidene personen, waarover verder meer. De personen werden gekozen op basis van welbepaalde criteria die een meer genuanceerde visie moeten mogelijk maken.

 

3.3.2 Interviews

 

Interviews maken een belangrijk deel uit van het bronnenmateriaal. Dit kan verklaard worden door het feit dat met deze verhandeling zeer eigentijdse geschiedenis behandelt. Dit kan enerzijds negatief zijn omwille van de gevoelsfactor die nog steeds speelt. Zaken kunnen niet worden gezegd omdat het gaat over mensen die nog leven. Dit bleek regelmatig bij het afnemen van interviews, voornamelijk als het gaat over zware problemen die evenwel vernoemd worden, maar zonder namen te noemen, ook niet wanneer ik er expliciet naar vroeg. De recente geschiedenis zorgt in bepaalde gevallen voor een beperkte inzage van het materiaal door de archiefwet. Anderzijds is er voor de twintigste eeuw veel meer archief voor handen dan voor bijvoorbeeld de Middeleeuwen.[40] De recente datum van de gebeurtenissen zorgt er voor je bepaalde dossiers niet mag inkijken omwille van de archiefwet. Een voorbeeld hiervan is de boekhouding van de partij die zich bevindt in het Dacob. Dit betekent niet dat een dergelijk onderzoek geen voordelen heeft. De personages in het verhaal leven voor het grootste deel nog, waardoor je de mondelinge informatie uit eerste bron krijgt. Wanneer je interviewt, merk je nu dat mensen reeds veel vergeten zijn. Door verschillende mensen te interviewen, kunnen de verhalen aan elkaar getoetst worden, waardoor je meer kans krijgt een verhaal te creëren dat zo dicht mogelijk aanleunt bij de door iedereen verschillend gepercipieerde gebeurtenissen. De waarheid zal nooit bekomen worden omdat mensen op een andere manier met gegevens omgaan of bepaalde gegevens niet hebben, waardoor ze de werkelijkheid op een andere manier gaan zien. De vraag is of je eigenlijk wel kan spreken over de waarheid. Historici debatteerden over dit onderwerp reeds eeuwen zonder tot een consensus te komen. Ik ga in deze scriptie uit van de idee dat mensen bepaald worden door hun sociohistorische context en bijhorende wereldbeschouwingen, wat leidt tot verschillende percepties van gebeurtenissen en verschillende waarheden.[41]Door verschillende visies samen te leggen, kunnen we dichter komen tot een consensus over ‘de waarheid’, over wat echt gebeurd is. Door hun achtergrond, levenservaring, vriendenkring en nog verschillende andere factoren, maken mensen dezelfde dingen mee, zonder dat hun verhalen volledig overlappen. Dit maakt het ook moeilijk een biografie te schrijven, waarvan het personage de kans krijgt om kritiek te uiten. Dit betekent echter ook een uitstekende mogelijkheid tot controle op de auteur. Fantasie en sensatie kunnen geen optie zijn om lacunes aan elkaar te schrijven. Kritiek hoeft dan ook niet negatief te zijn. Vanuit die kritiek en met het overblijvende bronnenmateriaal dat omwille van voornoemde omstandigheden niet bestudeerd kon worden, bestaat de mogelijkheid dit onderzoek verder uit te werken, eventueel ook uit te breiden met dit werk als basis.

Gebruik van interviews in de tekst kan voor problemen zorgen. Soms is het beter om zelf te verwoorden wat mensen zeggen, dan dat ze in de eigen spreektaal aan het woord worden gelaten. Hierdoor loop je eveneens het risico te veel informatie onverwerkt te laten. Dit houdt dus in dat er geen historische kritiek wordt op toegepast.

De bekomen informatie kan niet als een transparante bron worden beschouwd. Dit komt enerzijds door de historicus zelf en anderzijds door de geïnterviewde. De bron is namelijk het resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van de geïnterviewde en de historicus, waarbij de ideeën van de historicus invloed hebben op de inhoud. Het materiaal komt voort uit een gesprek met twee mensen met een maatschappelijke positie en identiteit, waarbij er een maatschappelijke afstand en een afstand in tijd is met de besproken ervaringen. De historicus heeft dus een zeer directe invloed op de totstandkoming van de bron. Wanneer hij of zij zich niet bewust is van de sturing die hij legt in de interviews, van de onbewuste selecties door bijvoorbeeld een overlijden, een weigering, kan dit een verkeerd beeld opleveren.[42] Onder de geïnterviewden hebben weinigen er baat bij om zichzelf als een gewoon mens met kleine of grote fouten op te laten tekenen. Ook voor nabestaanden kan het onderkennen van deze negatieve aspecten aan de persoonlijkheid van het personage problematisch zijn.

Het is dus aan de onderzoeker om deze bronnen aan grondige historische kritiek te onderwerpen. Dit kan door de bronnen aan elkaar te toetsen: geïnterviewde personen met elkaars verklaringen confronteren en de bronnen toetsen aan gedrukte bronnen, in dit geval het archiefmateriaal van Turf en de publicaties omtrent de politiek-economisch en sociale context van België, aangevuld met literatuur over de K.P.B.

Het wordt wel moeilijk wanneer je veel getuigen hebt, die verschillende meningen voorstaan: wie heeft gelijk? Wanneer dit geval zich voordoet, kan een historicus zich niet voordoen als rechter. Zonder bewijzen moeten de verschillende meningen aan bod komen. Hierbij kan de auteur wel weergeven wat hij of zij de meest plausibele oplossing acht, met eigen argumenten.

Qua mondelinge bronnen heb ik Turf verschillende malen geïnterviewd over zijn leven en activiteiten binnen de partij. Omwille van de chronologische opbouw van de verhandeling en het vorderen van het archiefonderzoek, verliepen ook de interviews chronologisch. Ik stelde hem vragen naar de motivatie die hem binnen de partijtop bracht, zowel van hemzelf als van de partijleiding, de activiteiten bijbehorend aan een bepaalde functie, reacties op bepaalde gebeurtenissen in zijn omgeving op binnenlands en internationaal vlak, ideeën omtrent de werking van de partij, mogelijke frustraties en hoe hij daar mee omgaat. Voor een uitgebreid beeld, verwijs ik naar de vragenlijsten die in bijlage 5 worden opgenomen. De lezer moet evenwel rekening houden met de interactie bij een interview, waardoor bepaalde vragen overbodig worden omdat ze reeds werden beantwoord of het antwoord aanleiding geeft om dieper in te gaan op een onderwerp. De interviews zelf zijn te beluisteren op CD-ROM, opgenomen in bijlage 6.

Zoals gezegd, wordt een tegengewicht geboden via de interviews met andere mensen. Deze werden geselecteerd op basis van hun actieve deelname binnen echelons waarin ook Turf actief was. Door de mensen beter te situeren, wordt dit duidelijk gemaakt. Louis Van Geyt wordt in 1975 partijvoorzitter, is eveneens lid van de Vlaamse Gewestraad, het Politiek Bureau, het Nationaal Secretariaat en het Centraal Comité. Op die manier heeft hij een duidelijk beeld van de manier waarop Turf participeert in de partijtop. Van Geyt is evenwel moeilijk te categoriseren onder voor- of tegenstander van Turf. Hij stond de eenheid van de partij voorop, waardoor hij nooit een keuze maakte voor de eurocommunistische strekking of conservatieve strekking. Hij beweerde in theorie een eurocommunist te zijn, maar in praktijk poogde hij beide partijen met elkaar te verzoenen door een compromispolitiek te voeren. Jan Debrouwere was eveneens lid van het Politiek Bureau, Centraal Comité, Nationaal Secretariaat en Vlaamse Gewestraad. Daarenboven ging hij Turf voor als Politiek directeur van de Rode Vaan en vertegenwoordigde hij de K.P.B. in het buitenland. Hij kan het helemaal niet vinden met de eurocommunistische ideeën van Turf. Bovendien betekende Turf een concurrent inzake partijfuncties. Het verhaal van Ludo Loose is belangrijk omwille van zijn relatie met Turf voor en na de machtswissel in de Vlaamse partijtop. Wanneer Turf zich terugtrekt uit de nationale partijleiding, zorgde hij voor enkele opvolgers als Ludo Loose, Miel Dullaert en Filip Delmotte, die eveneens doordrongen waren van het eurocommunistische gedachtegoed. Wanneer ze echter de leiding overnemen, keren ze zich tegen Turf op gebied van de Rode Vaan en op gebied van partijpolitiek. De Rode Vaan wordt een nieuw concept aangemeten, de manier waarop Turf zijn functie als politiek directeur invult, wordt in vraag gesteld en de eurocommunistische lijn wordt verzwakt om compromissen mogelijk te maken. Juul Verelst is een man die Turf kende binnen de werking van de Gentse federatie. Niettegenstaande hij het niet altijd eens kon zijn met Turf, keurde hij diens politieke liquidatie en vooral de manier waarop, af. Verelst is professor emeritus geschiedenis, waardoor hij tijdens het interview steeds gepoogd heeft een zo objectief mogelijke visie ten opzichte van de partij te hanteren. Het aspect betrokkenheid mag daarom niet onderschat worden. Hij is vooral belangrijk omwille van de schaarste aan archiefmateriaal over de Gentse federatie. Deze mensen werden ondervraagd op basis van het corpus dat tot stand kwam na het archiefonderzoek. Vragen, contradicties, onduidelijkheden, meningen waren de belangrijkste onderwerpen voor het interview.

Door deze mensen voorgesteld te hebben, meen ik dat de verscheidenheid tussen de verschillende mensen duidelijk is geworden, ook hun positie ten opzichte van Turf moet ervoor zorgen dat een zo neutraal mogelijk verhaal wordt gereconstrueerd. Zoals eerder gesteld, kunnen deze bronnen ook nog getoetst worden aan het archiefmateriaal en de bestaande literatuur.

Een laatste bron bestaat uit publicaties. Er werd een onderscheid gemaakt tussen gewone publicaties en werken die tot stand kwamen vanuit communistische hoek. Een artikel van bijvoorbeeld Jan Debrouwere of de werken van Jef Turf, kunnen niet beschouwd worden als neutrale literatuur. Ook deze staan gecategoriseerd als bron, wat hen aan historisch-kritisch onderzoek onderwerpt. De belangrijkste werken gebruikt voor het onderzoek vallen onder het thema Koude Oorlog, de Kommunistische Partij van België en de geschiedenis van België, waarover we het reeds hadden.

 

3.4 De mogelijke problemen binnen het onderzoek

 

Objectiviteit wordt doorgaans beschouwd als het criterium om een onderzoek wetenschappelijk te kunnen noemen. Dit wordt echter gerelativeerd door Chris Lorenz, die aantoont dat de mens enkel in staat is om objectiviteit na te streven en dit zowel in de positieve als in de menswetenschappen.[43]

Men heeft het vooral over het feit dat er een waardestandpunt wordt ingenomen door de historicus, veroorzaakt door zijn betrokkenheid met het onderwerp. Hierbij stelt Lorenz dat dat kan, zolang men niet blind wordt voor bijvoorbeeld de maatschappelijke context en de gebreken van het individu.[44] Er wordt verondersteld dat, wanneer een wetenschapper aan een onderzoek begint, hij hiervoor toch enige interesse vertoont, dat hij of zij zich toch minimaal betrokken voelt bij het onderwerp. Hierbij moet je rekening houden met het feit dat wetenschappelijk onderzoek vaak lange tijd vergt en niet elk deel van het onderzoek even gemakkelijk of prettig is. Op die manier geldt dat waardebetrokkenheid altijd een rol speelt.

Een biografie betekent een aaneenrijging van feiten, die samen een verhaal moeten vormen, mits interpretatie. Het is dus altijd een reconstructie die gemaakt wordt door een persoon, gevormd binnen de eigen tijdsgeest.[45] Dit verklaart waarom er verschillende biografieën kunnen bestaan van één persoon. Door reacties op het werk, kunnen nieuwe invalshoeken opduiken waardoor een nieuwe studie kan ontstaan. Op die manier gaat wetenschap en onze kennis vooruit. Steeds wordt er gestreefd om een objectiever en vollediger beeld te schetsen.

Inzake betrokkenheid met het personage, wordt de biograaf misschien meer aan gevaar blootgesteld dan de historicus die zich bezighoudt met andere onderwerpen, omdat het aspect van inleving meer speelt.[46] Men geraakt verweven met het personage waarbij het mogelijk is dat verklaringen worden gezocht binnen de sfeer van ideeën en gevoelens. Door te grote verweving kunnen die dan meer betrekking hebben op de biograaf dan op de gebiografeerde. De auteur kan het gevoel krijgen in de loop van zijn onderzoek, enkele gelijkenissen te vertonen met zijn personage, waardoor hij dit als uitgangspunt gaat gebruiken bij de zoektocht naar oorzaken en motivaties van handelingen.

In een historisch werk moet men door middel van de verbeelding de samenhang tussen feiten en de nuances van de persoonlijkheid tot zijn recht laten komen.[47] In het stadium van de verbeelding kan het dus fout gaan. Het gaat er om dat de biograaf een bepaalde bewondering voor zijn personage heeft. Zonder deze zal hij nooit in de biografie kunnen slagen.[48] Wanneer deze te groot wordt, tast dit de wetenschappelijkheid van het werk aan.

Een volgend probleem is het probleem van het anachronisme. Het materiaal is verzameld, het hele leven wordt beschreven. Verklaringen worden gezocht voor handelingen, vaak vindt men deze in het verleden. Voor de gebiografeerde is het niet zo eenvoudig. Hij heeft geen overzicht over zijn leven, noch de mogelijkheid om die gegevens van op afstand te bekijken. De structuur die aldus wordt aangebracht in zijn verhaal is dus anachronistisch, zoals dat voor elk wetenschappelijk werk in die zin geldt. Dit beschrijft Lorenz als het anachronisme van het waarnemersperspectief: het beschrijven en verklaren van gebeurtenissen vanuit de kennis en de afloop, kennis waarover de historische actoren niet beschikken.[49]

Het gedrag van een persoon kan je niet volledig verklaren vanuit rationele logica. Impulsiviteit, gevoelens, ambitie,… kunnen een rol gespeeld hebben. Ook deze factoren moeten bestudeerd worden, de historicus moet ook oog hebben voor zulke aanwijzingen. Dit betekent op een andere manier omgaan met je bronnenmateriaal.

Kleine feitjes kunnen belangrijk zijn in een biografie, waar ze meestal worden weggelaten in een doorsnee historische studie. In de biografie moet men pogen een beeld te schetsen van het karakter, het gevoelsleven, de persoonlijkheid,… Die details kunnen hiervoor een ideale bron zijn: kleine uitlatingen in een brief, een korte nota in een dagboek, … ze kunnen alle nuttige aanwijzingen opleveren.[50]

Bij de weergave van een levensverhaal is er het probleem van een hele reeks feiten en feitjes die het personage belangrijk vindt, maar de auteur niet allemaal kan opnemen. [51] Er moet gesynthetiseerd worden, het essentiële moet je filteren uit de vaak overweldigende hoeveelheid aan archiefmateriaal. Hier gebeurt dus opnieuw een selectie door de historicus. Ook dit aspect zorgt ervoor dat er verschillende biografieën van eenzelfde personage kunnen bestaan. Dit geldt ook voor historische onderwerpen die door verschillende wetenschappers vanuit verschillende invalshoeken worden bekeken. Dit geldt zeker voor deze biografie. Het grote archief van Turf, de interviews en het persoonlijke archief leveren een enorme hoeveelheid gegevens die ik niet allemaal kon opnemen. Er werd geselecteerd op relevantie voor het levensverhaal van Turf, met de klemtoon op zijn carrière binnen de K.P.B.

Hier speelt de vraag vanuit welk perspectief een biografie wordt geschreven: vanuit dat van de historicus of dat van de gebiografeerde. Achteraf blijken zaken belangrijk te zijn waarvan bijvoorbeeld het personage dat op het moment zelf niet zo aanvoelt. Naar mijn mening wordt er het best geschreven vanuit het perspectief van de biograaf. De auteur kent het hele leven, wat het verhaal beïnvloedt. Hij maakt het zichzelf nog moeilijker wanneer hij dit probeert te verdringen en in de huid te kruipen van de gebiografeerde. De biograaf is de persoon die het geheel ziet en weergeeft. Dat legitimeert ook het feit dat men structuur aanbrengt in het levensverhaal. Op die manier vermijdt men een te groot anachronisme, aangezien de auteur niet bepaald is door de tijd waarin het personage leeft. Dit samen met een te grote versmelting van de twee personen, kan gevaar opleveren voor het waarheidsgehalte van het onderzoek.

De spanning tussen feitelijkheid en fictionaliteit is eveneens problematisch.[52] Om een verhaal interessant te houden, mogen er geen grote gaten vallen in het betoog. Wanneer je als historicus bepaalde leemtes niet kunt opvullen met je verzamelde materiaal, moet je de gedachte aan de wensen van het lezerspubliek kunnen terzijde schuiven en dit gewoon toegeven. Soms kan men het niet laten om aan de oplagecijfers en het succes te denken en verzint men er wat bij. Hetzelfde geldt voor saaiere periodes in de levensloop. Niemand heeft een personage, wiens leven een aaneenrijging was van interessante gebeurtenissen. Op het moment van een vertraging in het verhaal, kan de aandacht van de lezer verloren gaan.

Er moet gelet worden op de inpassing van het individu in de maatschappelijke context.[53] Een persoon is bepaald door zijn omgeving, je kan hem er niet zo maar uithalen alsof hij er niets mee te maken heeft. Bij deze maatschappelijke context hoort echter weer het probleem van de synthese. Volgens Diltheykan de context niet eindeloos uitgebreid worden, er moet ergens een grens gesteld worden. [54] Dit vergt andermaal een selectie. Ook de internationale context kan daarbij van groot belang zijn. De gebeurtenissen in Rusland en in andere Europese communistische partijen, is duidelijk van zeer groot belang voor leden en leiders van de Belgische Kommunistische Partij.

 

 

4 Onderzoeksvragen

 

De voorgaande stukken omkaderden deze verhandeling theoretisch. Voor we overgaan tot de eigenlijke biografie, maken we een overzicht van de vragen die gesteld werden aan de bronnen. In een eerste deel geef ik een overzicht van de algemene onderzoeksvragen. Hiermee werd het onderzoek effectief gestart. Naarmate het onderzoek vordert, breidt dit geheel zich uit, door met het feitenmateriaal in contact te komen. De vragen worden hierdoor specifieker. Deze worden op een rijtje gesteld in de tweede paragraaf.

Het is belangrijk op zoek te gaan naar de feiten in Turfs politieke carrière, wanneer hij verkozen werd voor welke functie, waarom en wat deze functies inhouden. Verder zoek ik de onderwerpen op, die hem bezighouden en waarop hij zich gaat concentreren binnen zijn werk in het partijkader. Het archief wordt gescreend op mogelijke breuken binnen zijn carrière en gedachtegoed en de oorzaken hiervan. Het is de bedoeling met de feiten de evolutie van zijn carrière te beschrijven, wat eveneens moet te vinden zijn in het materiaal. Op die manier moet het eveneens mogelijk zijn de persoonlijkheid van Turf op politiek vlak te schetsen. Hierbij is het eveneens interessant hoe Turf gepercipieerd wordt door collega’s en partijmilitanten. Indien de partij evolueert, kunnen we ons afvragen in hoeverre Turf zich kan vinden in nieuwe ideeën. Staat zijn ontslag hiermee in verband?

In een eerste deel vragen we ons af hoe Turf terecht kwam bij de K.P.B. Hierin is het belangrijk een idee te krijgen van wat de K.P.B. inhield en waar ze voor stond in 1953. Voor Turf zelf is het belangrijk na te gaan vanuit welk gezin hij komt en in hoeverre dit effect had op zijn keuze voor het communisme. Ook de studiekeuze en de sociale omgeving kunnen een belangrijke parameter zijn voor de evolutie in Turfs gedachtegoed. De vraag kan gesteld worden hoe Turf in contact komt met mensen uit de linkse beweging. Door de anticommunistische sfeer, moeten vele mensen negatief gereageerd hebben op zijn lidmaatschap. We gaan na wie dit waren en waarom. Anderzijds moeten er mensen geweest zijn, die hem hebben gestimuleerd in zijn keuze. Ook naar hen gaan we op zoek. Als lid van de partij, maak je deel uit van een bepaalde federatie. Het is nuttig te weten in welk soort federatie Turf zal terechtkomen, met welke zaken deze zich bezighoudt. Dit kan een stimulans geweest zijn voor Turf, die medebepalend was voor zijn keuze. Ook de politieke en internationale context kunnen hierin een rol gespeeld hebben.

Wanneer hij lid wordt van de partij, stellen we ons de vraag hoe zijn omgeving reageerde. Leefde het anticommunisme zo sterk dat hij een outcast werd? Hoe serieus neemt Turf zijn lidmaatschap op, werkt hij actief mee of blijft hij lid op papier. Hoe gedraagt Turf zich als nieuw lid van de partij, neemt hij taken op zich, valt hij op bij de federatieleiding en/of de partijleiding? Speelt zijn diploma als kernfysicus nog een rol in zijn politieke carrière? Hoe gaat de overgang van de Kommunistische Studenten naar de partij zelf in zijn werk? Moet Turf zich houden aan bepaalde regels, moet hij zich bijscholen?

In 1957 stelt hij zich kandidaat voor het Centraal Comité, wie vraagt dit en waarom, zijn er tegenstanders en hoe staat Turf tegenover de nieuwe positie? Welke ambities heeft hij om hogerop te klimmen? Na zijn studies moet Turf op zoek naar werk en waarschijnlijk zal hij huwen. In welke mate heeft dit invloed gehad op zijn engagement binnen de partij? Heeft zijn lidmaatschap effect op de reacties van zijn collega’s tegenover hem? In welke mate neemt Turf deel aan grote acties van de K.P.B. en waarom? Wat brengt hem er toe om zijn wetenschappelijke carrière op te geven ten voordele van een politieke loopbaan in de K.P.B.? Wie stimuleert hem, wie houdt hem tegen, waarom is de K.P.B. geïnteresseerd in een intellectueel? Hoe staat Turf zelf tegenover intellectuelen binnen de partij? Speelde het flamingantisme een rol in zijn keuze voor de partij? Met welke zaken houdt Turf zich bezig als vrijgestelde, heeft hij bepaalde ambities, bijvoorbeeld om ooit voorzitter te worden?

In de besproken periode gebeurt er veel op internationaal vlak dat impact heeft op de Europese communistische partijen. Hoe gaat Turf om met Hongarije 1956, Tsjecho-Slowakije 1968 en Afghanistan 1979? Hoe staat de partij hiertegenover en zijn deze denkbeelden met elkaar te verzoenen. Door deze perikelen ontstaat een nieuwe internationale stroming binnen het communisme. Hoe komt Turf hiermee in contact? Betekent deze stroming een volledige ommezwaai voor Turf of kunnen we eerder spreken van een continuïteit in zijn denken? Vinden we een weerslag van zijn denken in de acties die hij onderneemt, probeert hij de theorie in praktijk om te zetten?

In 1978 en in 1988 verschijnen werken van Turf. Schrijft Turf deze op eigen initiatief of wordt hij hiervoor gevraagd? Is het makkelijk voor een communist een uitgever te vinden? In welk kader moeten deze boeken gesitueerd worden? Waarschijnlijk lokken ze reactie uit. Vanuit welke hoek komen deze reacties? Worden de publicaties positief of negatief geapprecieerd?

Hoe valt te verklaren dat Turf 35 jaar lid blijft van de partij, als je ziet dat de partij doorheen de jaren steeds meer leden blijft verliezen? Waardoor wordt en blijft Turf gemotiveerd? Welke oorzaken en aanleidingen zijn terug te vinden voor zijn ontslag? Wat is er gebeurd om de partijleiding zo ver te krijgen dat ze Turf uitsluiten als lid van de partij? Verliest Turf hierdoor zijn geloof in het marxisme? Hoe reorganiseert Turf zijn leven? De partij kwam 35 jaar op de eerste plaats en bepaalde zijn levensritme. Het ontslag moet een groot gat hebben geslagen dat hij moet repareren. Is hij nog politiek geëngageerd en heeft het marxisme nog toekomstperspectieven in de huidige maatschappij?

Dit is een hele serie vragen, waarop ik een antwoord verwacht vanuit het archiefmateriaal. In de literatuur ging ik op zoek naar een situering van gebeurtenissen waarmee de K.P.B. en Turf in contact kwamen. Door de vergelijking te maken met het archiefmateriaal, kon de nauwkeurigheid van dit laatste getoetst worden en in een breder kader geplaatst. Er werd bijvoorbeeld gezocht naar meer informatie over de communautaire kwestie, de economische problematiek in België en de inval in Afghanistan. De mondelinge bronnen zijn totstandgekomen in een laatste fase van het onderzoek. Zoals eerder gezegd, betekent dit materiaal in de eerste plaats de mogelijkheid om in contact te komen met andere versies van één verhaal. De interviews waren in een tweede plaats belangrijk om lacunes op te vullen. Zaken die nog niet helemaal duidelijk waren, konden gevraagd worden aan de verschillende mensen. Hoe de eigenlijke tekst opgebouwd is, wordt uitgelegd in het volgende punt.

 

 

5 Opbouw van de verhandeling

 

Na deze uitvoerige inleiding, gaan we over tot het echte werk. In het volgende hoofdstuk wordt eerst een korte uiteenzetting gegeven over de ontstaansevolutie van de partij, aangevuld met het verder verloop tot 1953, om zoals eerder gezegd, een beeld te kunnen schetsen over de partij waar Turf lid van wordt. Dit wordt gevolgd door een beschrijving van de aspecten uit de jeugd van Turf, die een aanleiding tot de keuze voor het communisme kunnen zijn. Er wordt gesproken over zijn jeugd en zijn studies. Hierop volgt een uiteenzetting over de wetenschappelijke carrière van Turf, gecombineerd met zijn activiteiten binnen de K.P.B. Uiteindelijk wagen we ons aan een verklaring voor de keuze die Turf maakte in deze periode. Dit hoofdstuk handelt helemaal over Turf, mits enige uitwijdingen over de situatie van de K.P.B., de Belgische context en andere items waarmee Turf in contact komt. In dit hoofdstuk is het belangrijk de keuze van Turf voor het communisme te verklaren, heeft hij nog geen politieke carrière, waardoor de Belgische politiek, de buitenlandse gebeurtenissen en de partijproblemen van de K.P.B. nog niet zo belangrijk zijn. Dit deel behandelt de periode tot 1960. De volgende delen bespreken elke keer een decennium.

De volgende hoofdstukken twee, drie en vier hebben dezelfde opbouw. In een eerste deel wordt de toestand in België besproken. Hierbij beperken we ons tot de items die betrekking hebben op de K.P.B. en haar beleid en daardoor ook op Turf, omdat hij tot de partijleiding behoort. Als lid van die nationale leiding, bespreken we ook de onderwerpen die belangrijk zijn voor de partij en de eventuele interne problematiek. In een derde deel spitsen we ons toe op Turf en zijn houding tegenover de besproken zaken, zijn activiteiten, de verwerving van functies en eventuele problemen. Op het einde van elk hoofdstuk proberen we tot een besluit te komen met de onderzoeksvragen in het achterhoofd, die we naar het einde van deze verhandeling toe, volledig trachten te beantwoorden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] GOTOVITCH J., Du Rouge au Tricolore. Les Communistes belges de 1939 à 1944. Un aspect de l’histoire de la Résistance en Belgique, Bruxelles, Editions Labor, 1992, p. 13.

[3] DENECKERE G., Het ‘rode gevaar’ tijdens het interbellum. Of hoe de waan van een wereldwijd communistisch complot de werkelijkheid beïnvloedde. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, pp.49-65.

[4] LAGROU P., Een oorlog achter de rug, een oorlog voor de boeg 1944-1965. In: VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L.(red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog, Tielt, Uitgeverij Lannoo n.v., 1997, pp. 124-136.

[5] LORENZ C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, p. 39.

[6] Op.cit.

[7] GREVER M., Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in geschiedenis, Hilversum, Verloren, 1994, pp. 13-34.

[8] DENECKERE G., Het ‘rode gevaar’ tijdens het interbellum. Of hoe de waan van een wereldwijd communistisch complot de werkelijkheid beïnvloedde. In: Brood & Rozen, nr. 4, 1997, pp.49-65.

[9] DHONDT J., Macht en mensen. De belangrijkste studies van Jan Dhondt over de geschiedenis van de 19e en 20e eeuw, Gent, Jan Dhondt Stichting, 1976, pp.147-170.

[10] DENECKERE G., Het katoenoproer van Gent in 1839. Collectieve actie en sociale geschiedenis, s.l., Kritak, 1998, pp. 7-14.

[11] HOBSBAWM E., On history, London, Weidenfeld & Nicolson, 1987, pp. 228-240.

 

[12] SCHANDEVYL E., Een bijdrage tot de studie van het intellectuele veld in België: communistische intellectuelen tijdens de Koude Oorlog (1945-1956). In: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, jrg. 77, nr. 4, 1999, pp. 1003-1049.

[13] COOLSAET R., Constanten, determinanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid ( 1830-1990), Gent, R.U.G. onuitgegeven doctoraatsthesis, 1996-1997, 620 p.

 

[14] Een meer gedetailleerd beeld van deze functies geeft bijlage 2.

[15] Dit stuk baseert zich op VAN DOORSLAER R., De Kommunistische Partij en haar geschiedschrijving, een kritische analyse. In: VMT, jrg. 12, nr. 1, 1978, pp. 25-36, tenzij anders is aangegeven.

[16] VAN DEN BOOM G., Over de weerslag van de oktoberrevolutie in België. Enkele herinneringen. In: VMT, jrg. 2, nr. 4, 1967.

VAN DEN BOOM G., La constitution des premiers groupes communistes en Belgique et la fondation du Parti. (in samenwerking met GLINEUR H., THONET J. en TAILLARD J.). In: Communisme, nr. 9, 1951, p. 43.

VAN DEN BOOM G., Een terugblik: de houding van de Belgische intellektuelen tegenover de oktoberrevolutie. In: VMT, jrg. 4, nrs. 3/4.

THONET J., Mémoires et souvenirs, s.d., s.l., een reeks van een dertigtal kleine brochures vooral handelend over de periode van 1921 tot 1945.

DEMANY F., Si c’était à refaire., Brussel, s.n.,1951, s.p.

DE CONINCK A., Espana. Belgen in de Internationale Brigaden, Brussel, Frans Masereel Fonds, 202 p.

[17] VAN DOORSLAER R., De Kommunistische Partij en haar geschiedschrijving, een kritische analyse. In: VMT, jrg. 12, nr. 1, 1978, pp. 25-36.

[18] Op.cit.

[19] DEBROUWERE J., Stappen naar de verte. Leo Michielsen: leraar, marxist, Leuven, Acco, 1997, 208 p.

[20] LIEBMAN M., VAN DOORSLAER R. en GOTOVITCH J.(red.), Een geschiedenis van het Belgisch communisme, 1921-1945, Gent, Frans Masereelfonds, 1980, 154 p.

RENARD C., Documents sur la Fondation du Parti Communiste de Belgique. Dans: Cahiers Marxistes, 1971, jrg. 6, nr. 3 (speciaal nummer), 148 p.

[21] GOTOVITCH J. et GERARD-LIBOIS J., L’an 40: la Belgique occupée, Bruxelles, CRISP, 1971, 517 p.

[22] DE BEULE N., Ontstaan en aktie van de trotskystische beweging in België. (1928-1935), Gent, R.U.G. onuitgegeven licentiaatverhandeling, 1976, 2 dln.

DE SMET C., De Vlaamse afdelingen van de KP: 1921-1926, Gent, R.U.G. onuitgegeven licentiaatverhandeling, 1973, 365 p.

LE BRUYN M., Ontwikkeling en aktie van de KPB van 1927 tot 1933. Bijdrage tot de studie van het Stalinistisch fenomeen, Leuven, K.U.L. licentiaatverhandeling, 1977, 188 p.

RATHE J., Bijdragen tot de geschiedenis van de eenheids-en volksfrontbeweging in België (1934-1937), Brussel, V.U.B. niet uitgegeven licentiaatverhandeling, 1970, s.p.

STEINBERG M., A l’origine du communisme belge: l’extrème-gauche révolutionaire d’avant 1914, s.l., Fondation Joseph Jacquemotte, 1985, 187 p.

VAN DOORSLAER R., De Kommunistische Partij van België en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt, Brussel, Frans Masereelfonds v.z.w., s.d., 272 p.

WOLFERS F., L’origine du mouvement trotskyste en Belgique, Brussel, U.L.B. onuitgegeven licentiaatverhandeling, 1975, s.p.

[23] COOLSAET R., Constanten, determinanten en discontinuïteit in het Belgisch buitenlands beleid ( 1830-1990), Gent, R.U.G. onuitgegeven doctoraatsthesis, 1996-1997, 620 p.

[24] MC WILLIAMS W.C. and PIOTROWSKI H., The World since 1945. A history of International Relations, London, Lynne Rienner Publishers, 1997, 619 p.

[25] VAN DEN WIJNGAERT M. en BEULLENS L.(red.), Oost West West Best. België onder de Koude oorlog, Tielt, Uitgeverij Lannoo n.v., 1997, 286 p.

[26] LIEBMAN M., VAN DOORSLAER R. en GOTOVITCH J.(red.), Een geschiedenis van het Belgisch communisme, 1921-1945, Gent, Frans Masereelfonds, 1980, 154 p.

[27] GOTOVITCH J., Du Rouge au Tricolore. Les Communistes belges de 1939 à 1944. Un aspect de l’histoire de la Résistance en Belgique, Bruxelles, Editions Labor, 1992, 609 p.

[28] GOTOVITCH J., Histoire du Parti communiste de Belgique. In: Courrier hebdomadaire, nr. 1582, 1997, CRISP, 36 p.

[29] PEIREN L., De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965. Een partijanalyse, Brussel, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1987-1988 (vol. 1), 485 p.

[30] VEKEMAN H., Een politieke biografie van Louis Van Geyt, Gent, niet uitgegeven licentiaatthesis, 1988-1989, 151 p.

[31] MEYNEN A., Van Praag 1948 tot Vilvoorde 1954. Politiek-biografische gesprekken met Louis Van Geyt. Gesprekspartner: Alain Meynen, Brussel, IMAVO-DACOB, 2001, 197 p.

[32] Op cit, p. 7.

[33]WITTE E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1990, 416 p.

[34] Dit stuk baseert zich op: LORENZ C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, pp. 198-209, tenzij anders is aangegeven.

[35] Op.cit.

[36] LORENZ C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, pp. 198-206.

[37] WATKINS J., Ideal types and historical explanation. In: FEIGL H. and BRODBECK M. (red.), Readings in the philosophy of science, New York, s.n.,1953, pp. 723-743.

[38] WESSEL M., Levensbeschrijving: kroniek of geschiedenis? Carole Fink, Marc Bloch. A life in History ( Cambridge University Press, Cambridge 1989). In: Tijdschrift voor geschiedenis, jrg. 104, 1991, pp. 233-234.

[39] VERHOFSTADT-DENEVE L., Adolescentiepsychologie, Leuven, Garant, 1991, pp. 13-15.

[40] HOBSBAWM E., On history, London, Weidenfeld & Nicolson, 1987, pp. 37-39.

[41] LORENZ C., De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, pp. 30-37.

[42] S.n., Hoe krijg ik mijn bronnen aan de praat? Ideeën voor een geschiedschrijving van onderaf, Utrecht, Vulgo, 1990, pp. 114-117.

[43]LORENZ C. , De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, pp. 35-36.

[44]VAN DEN BRAEMBUSSCHE A.A., Het biografisch element in de geschiedschrijving. Een geschiedtheoretische verkenning. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jrg. XV, nr. 1, 1989, p. 53.

[45] FONTIJN J. , Broeders in bedrog. De biograaf en zijn held. Essays, Amsterdam, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., 1997, p. 36.

[46] Op.cit., p. 17.

[47]Op. Cit., p. 36.

[48] Op.cit., pp. 43-44.

[49] LORENZ C. , De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Boom, Amsterdam Meppel, 1998, p. 249.

[50] FONTIJN J. , Broeders in bedrog. De biograaf en zijn held. Essays, Amsterdam, Em. Querido’s Uitgeverij

 B.V., 1997, p. 17.

 HAASSE H.S. , De litteraire biografie. In: TOUSSAINT B. en VAN DER VELDE P. (red.), Aspecten van de historische biografie, Kampen, Kok Agora, pp. 20-21.

[51]VAN DEN BRAEMBUSSCHE A.A., Het biografisch element in de geschiedschrijving. Een geschiedtheoretische verkenning. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jrg. XV, nr. 1, 1989, p. 30.

[52]VAN DEN BRAEMBUSSCHE A.A. , Het biografisch element in de geschiedschrijving. Een geschiedtheoretische verkenning. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jrg. XV, nr. 1, 1989, p. 30.

[53]Op.cit., p. 30.

[54] DE MUL J. , Tussen kunst en wetenschap. Wilhelm Dilthey en de historische biografie. In: TOUSSAINT B. en VAN DER VELDE P. (red.), Aspecten van de historische biografie, Kampen, Kok Agora, p. 35.