Nuptialiteitsstudie van Izegem (1750-1850) (Steven Vanbelle)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

II. Nuptialiteitsonderzoek in Izegem

 

10.Ritme van de huwelijkssluiting

 

“De dag van je leven”. Zo beschrijven veel mensen hun huwelijksdag. Het is een moment van opperste geluk. Een dag waarop alles mag en alles kan. Een volksfeest, waarbij men ziet en gezien kan worden. Een feest waarop champagne vloeit bij liters, rijkelijk gedineerd wordt en waarbij tot in de vroege uurtjes wordt gedanst. Alles moet perfect zijn, dus ook het moment waarop men huwt. Maar wat bepaalt nu precies dat geschikte moment?

 

Vandaag de dag kiezen jonge geliefden ervoor om op een mooie zomerse dag te trouwen[151]. Een stralend zonnetje zorgt voor blije mensen, mooie huwelijksfoto’s, veel plezier, … kortom een geslaagd feest. Bij voorkeur trouwt men op vrijdag of zaterdag. Op die manier kan men lekker lang door feesten zonder zich zorgen te maken over “the day after”. ‘s Zondags kan men dan voldoende recupereren om een nieuwe werkweek in te zetten[152].

Sommigen laten de dag van hun leven zelfs bepalen door beschikbaarheid van de gewenste feestzaal. Echt niets mag aan het toeval overgelaten worden, het moet een onvergetelijke dag worden. Het kiezen van de dag van de waarheid gaat dus niet over één nachtje ijs.

 

In de vorige eeuwen werd het “moment suprême” ook al door allerhande zaken bepaald. Zowel de keuze van een geschikt uur, een gepaste dag als een passende maand werden hier onderzocht en verklaard. Het zal duidelijk worden dat de beroepsuitoefening hier aan de basis lag. Een sectoriele opdeling is dan ook wenselijk om een beter en duidelijker inzicht te krijgen in het ritme van de huwelijkssluiting.

 

10.1.Uurschommelingen

 

In een eerste onderzoek naar het ritme van huwelijkssluiting zullen we pogen om een regelmaat te vinden in het uur van het huwelijk. Merken we topmomenten op? Blijven die piekuren dezelfde of veranderen ze doorheen de tijd?

Dankzij ons bronnenmateriaal, kunnen we ons een beeld scheppen van het moment waarop men huwde in de 19° eeuw. De parochieregisters geven het uur echter niet prijs, waardoor we ons hier moeten beperken tot de periodes 1810 – 1819 en 1840 – 1849.

 

Tabel 40: Uur van het huwelijk in Izegem (in procent).

Uur

1810 – 1819

1840 – 1849

5

2,5

 

6

1,7

0,7

7

2,5

8,4

8

6,6

4,2

9

8,3

2,2

10

9,1

5,9

11

3,3

13,8

12

0,8

0,2

13

0,8

0

14

2,5

1,5

15

13,2

3,7

16

18,2

15,8

17

9,1

23,2

18

16,5

15,3

19

3,3

4,2

20

0

1

21

0

 

22

0,8

 

23

0,8

 

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

In beide onderzochte fases merken we dat de helft van de koppels ervoor kiest om tussen 16 uur en 18 uur te huwen. En waar we in de eerste periode reeds een toename zien vanaf 15 uur, merken we voor de tweede periode vooral een concentratie rond 17 uur.

De late namiddag blijkt dus een erg populair moment te zijn geweest. Mogelijks kunnen we hieruit afleiden dat sommigen eerst nog wat gingen werken vooraleer ze hun zondagskleren aantrokken om te trouwen. Daarna konden ze hun huwelijk nog kerkelijk laten inzegenen.

 

Een tweede piekje valt te ontdekken in de voormiddag. In de periode 1810 – 19 koos ongeveer 20% ervoor om 9 uur of 10 uur te trouwen. In de volgende fase merken we een opsplitsing van dit topmoment. Enerzijds stellen we een vervroeging van de huwelijkssluiting vast; 8,4% van de bevolking koos ervoor om reeds om 7 uur te huwen. Anderzijds kunnen we ook een verlating constateren. Maar liefst 13,8% had 11 uur als uitverkoren moment aangeduid. Vlak voor het middagmaal werden eerst de formaliteiten geregeld.

 

Van 12 uur tot en met 14 uur, en zelfs 15 uur, wat de tweede fase betreft, werd zelden tot nooit gehuwd. Toen werd het middagmaal genuttigd. Daarna moest men eerst de spijzen nog wat laten zakken.

Ook vanaf 19 uur werd nog zelden een huwelijk afgesloten. In de periode 1810 – 1819 merken we wel nog een enkeling die pas om 22 uur en zelfs om 23 uur huwt. Maar dat is niet meer dan de spreekwoordelijke uitzondering. We veronderstellen dat het hier over ongewone procedures ging.

 

Om ons cijfermateriaal nog wat meer bijklank te bezorgen, vergeleken we onze onderzoeksresultaten met die van Lebbeke[153].

 

Grafiek 3: Uurschommelingen in Lebbeke en Izegem.

Bron: N. Huys, Trouwen in Lebbeke, p.130 en eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

In de periode 1840 – 1849 stellen we vast dat de vroege namiddag tussen 14 uur en 16 uur erg goed scoort bij Lebbeke. Zo’n 45% van de bevolking trouwt dan. Voor Izegem merken we een soortgelijke curve met dien verstande dat de volledige beweging zich twee uur verlaat. De piek werd in Lebbeke om 15 uur bereikt en in Izegem slechts om 17 uur.

Ook in de voormiddag stellen we vast dat de top zich in Lebbeke wat eerder voordoet. De grafiek bereikt immers reeds een piek om 10 uur, terwijl het in Izegem wachten is tot 11 uur. De auteur verklaarde dat 10 uur een geliefd uur was onder de vrije beroepen[154]. Een grote aanwezigheid van een bepaalde beroepsgroep kan inderdaad de globale curve beïnvloeden. Daarom leek het ons opportuun om de keuze van het huwelijksuur te koppelen aan de beroepen. Hiermee pogen we een verklaring te vinden voor het al dan niet populair zijn van bepaalde momenten op een dag.

We hanteerden opnieuw onze zelfde beroepsindeling. Dit zorgt voor een goede uniformiteit en duidelijkheid.

 

Grafiek 4: Uurschommelingen per beroepsgroep in Izegem.

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

De absolute piek is 17 uur. Bijna elke beroepsgroep bereikt dan haar top. De vrije beroepen vormen hierop een uitzondering. Zij bereiken pas om 18 uur hun top.  Zeventien uur is inderdaad voor elke beroepsgroep erg populair. Toch kunnen we nog verschillen ontwaren. De piek reikt voor spinsters en wevers, zelfstandige landbouwers en landarbeiders net niet aan 30%. De ambachtslui halen amper 20%.

Deze eerste drie categorieën vertonen dan ook het meest uitgesproken verloop. Een verloop dat voor alle drie erg gelijklopend is.

 

Zoals gezegd is het trouwuur bij uitstek 17 uur. Een tweede top is 11 uur. Zo’n 15% van de loonafhankelijken (wevers en landarbeiders) huwt op dat uur. De zelfstandige boeren kozen er veel eerder voor om reeds om 7 uur in het huwelijksbootje te treden. Maar voor alle drie geldt dat de late middag het populairst is. Een 60% van hen huwde tussen 16 uur en 18 uur.

 

De ambachtslui huwden net als bijna alle anderen voornamelijk om 17 uur. De curve is echter veel minder scherp. Het aantal ambachtslieden dat om 16 uur en om 18 uur huwde was namelijk haast even hoog. Rond 11 uur beloofde zo’n 15% van de ambachtslui zijn eeuwige trouw. Opmerkelijk is dat de omliggende uren erg zwak scoren. Tien uur haalt net 4% en 12 uur amper 1%.

 

Een derde topje kunnen we terugvinden rond 7 uur. 10% van de ambachtslieden had toen reeds “ja” gezegd.

 

De vrije beroepen wijken blijkbaar nog het meest van het algemeen stramien af. Als piekmoment noteren we hier niet 17 uur maar 18 uur. Bijna 20% van de mensen tewerkgesteld in een vrij beroep huwden op dat uur. Het waren blijkbaar “laat trouwers”. Maar liefst 30% van hen huwde om 18 uur of later. In alle andere groepen bedroeg dit procent nauwelijks twintig.

Anderzijds waren zij met een vrij beroep ook vroege vogels. Méér dan 25% van hen huwde voor de klok negen uur sloeg. Enkel de zelfstandige landbouwers vertoonden een enigszins gelijkaardig ochtendhuwelijk.

Net als bij deze zelfstandige boeren, merken we ook bij de vrije beroepen een erg kleine piek om elf uur. In tegenstelling met de loonafhankelijken kozen de zelfstandigen er blijkbaar minder voor om 11 uur te trouwen.

 

Samengevat komt het hierop neer. Het favoriete uur om te huwen was 17 uur. Vanaf 16 uur merken we reeds een enorme toename van het aantal huwelijken. Zij die een vrij beroep uitoefenden huwden vooral vanaf 17 uur en het liefst om 18 uur.

In de voormiddag kozen de loonafhankelijken er voor om rond 11 uur te trouwen. De zelfstandigen hadden eerder de neiging om vroeger in de morgen, om 7 uur en om 8 uur te trouwen.

Tussen 12 uur en 15 uur trouwen, gebeurde erg zelden. Ook voor 6 uur, om 9 uur en na 19 uur werden maar weinig huwelijken gesloten.

Het huwelijksuur was niet enkel beroepsgebonden. We merken ook een verschuiving per seizoen. Om dit te onderzoeken keken we naar het uur van de huwelijkssluiting per maand.

 

Tabel 41: Uurschommelingen en maand van het huwelijk in Izegem.

 

Jan.

Feb.

Maa

April

Mei

Juni

Juli

Aug

Sept.

Okt.

Nov

Dec

6

0

0

0

0

1,9

2,8

3

0

0

0

0

0

7

2,7

0

8,3

9,4

9,6

13,9

11,8

18,2

2,2

12,5

4,4

0

8

5,4

3

0

0

3,8

8,3

3

3

2,2

10,4

2,2

0

9

0

0

0

3,1

0

2,8

3

3

0

8,9

2,2

0

10

5,4

6,1

8,3

3,1

3,8

13,9

3

0

8,9

8,9

4,4

0

11

13,5

9,1

8,3

12,5

9,6

11,1

11,8

9,1

24,4

22,9

13,3

0

12

0

0

0

0

0

0

3

0

0

0

0

0

13

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

14

8,1

0

0

0

0

0

3

0

2,2

0

0

0

15

5,4

15,2

0

6,3

0

0

0

3

4,4

2,1

4,4

0

16

24,3

27,3

8,3

9,4

5,8

8,3

11,8

9,1

6,7

12,5

42,2

100

17

27

36,4

50

18,8

21,2

8,3

17,6

18,2

33,3

29,2

11,1

0

18

8,1

3

16,7

28,1

28,8

22,2

20,6

21,2

13,3

4,2

0

0

19

0

0

0

9,4

15,4

5,6

8,8

6,1

0

0

0

0

20

0

0

0

0

0

2,8

0

6,1

0

0

2,2

0

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

We zien duidelijk dat men 150 jaar geleden nog veel afhankelijker was van de natuur. Er was een veel scherpere scheiding van dag en nacht. De mensen gingen slapen wanneer het donker werd en stonden op bij het krieken van de dag.

Zo merken we, dat in de zomermaanden veel meer mensen al om zeven uur en zelfs om zes uur huwen. In de winter daarentegen kwamen weinigen aan trouwen toe voor tien uur.

In de wintermaanden werd vooral om 16 uur en om 17 uur getrouwd. In de lente en de zomer was dat vooral 18 uur en ook wel 17 uur. In september en oktober was het opnieuw 17 uur, maar scoorde ook 11 uur erg goed. De laatste maanden van het jaar waren zo kort dat men vooral om 16 uur ging trouwen.

 

Onvermijdelijk zal de lengte van de dagen dus ook een invloed gehad hebben wanneer we nagingen welke uren per beroepsgroep het populairst waren. Wevers en landarbeiders huwden vaak in februari, net voor de Vasten. Gezien het toen vroeg donker werd zullen zij meermaals al om 17 uur huwen. Zij die een vrij beroep uitoefenden, trouwden vooral in de volle lente (mei, juni). Toen waren de dagen al langer. Geen wonder dat zij dan ook veel meer rond 18 uur huwden. De zon verscheen ook veel vroeger aan de horizon. Daardoor was het ook mogelijk dat zij vroeger in de ochtend huwden.

We moeten er dus rekening mee houden dat “dag” een rekbaar begrip is. Zeker in vorige eeuwen stond het synoniem met daglicht. Men leefde van zonsopgang tot zonsondergang. Voor we dus al te vlug conclusies trekken uit het huwelijksuur was het nodig hier even op in te gaan. Met de invloed van de seizoenen in het achterhoofd mogen we stellen dat men verkoos te trouwen kort na zonsopgang en vooral een tijdje voor zonsondergang. Afhankelijk van de maand waarin men huwde was dit 16 à 18 uur.

 

10.2.Dagschommelingen

 

Niet enkel het uur waarop getrouwd wordt, maar ook de keuze van een dag, vertelt ons iets meer over de huwelijkskandidaten. Doorheen de geschiedenis was het een komen en gaan van populaire en minder populaire huwelijksdagen.

Vrijdag is tegenwoordig erg geliefd als huwelijksdag. Vooral burgerlijke huwelijken worden dan afgesloten[155]. Het is de uitgelezen dag om een feest te starten dat tot in de vroege uurtjes op zondag kan doorgaan. De vrijdagavond wordt vaak gebruikt om de buurt te laten weten dat er weer een getrouwd koppeltje is komen nesten. Harde knallen, vuurwerk of meters toiletpapier zijn de favoriete feestattributen[156]. Op zaterdag gaat men dan vaak over tot de kerkelijke inzegening van het huwelijk waarop een groot feest volgt.

Het is echter genoegzaam geweten dat vrijdag niet steeds de populairste trouwdag was[157]. Welke deze dan wel was en wat de evoluties waren wordt in het hiernavolgende besproken.

 

Bij het bestuderen van het weekritme moesten we vaststellen dat de parochieregisters ons opnieuw in de steek lieten. Enkel voor de periodes 1810 – 1819 en 1840 – 1849 konden we informatie verzamelen.

 

Mochten we de mogelijkheid hebben gehad om het Ancien Regime te onderzoeken, dan zouden we waarschijnlijk een zeer hoge concentratie van huwelijken op zondag vaststellen. Rond 1800 verdween echter deze traditie; toch is het goed om dit in het achterhoofd te houden bij het bestuderen van volgend cijfermateriaal.

 

Tabel 42: Dag van het huwelijk in Izegem.

 

1810 - 1819

1840 - 1849

MAANDAG

11,2

20,6

DINSDAG

21,8

3,5

WOENSDAG

40,4

27,1

DONDERDAG

9,9

4,8

VRIJDAG

7,7

4,8

ZATERDAG

6,6

39,7

ZONDAG

2,4

0

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

De zondag, lange tijd trouwdag nummer één, verloor in de 19° eeuw alle belang. In de periode 1810 – 1819 hielden nog enkelen vast aan de traditie, tegen het midden van de eeuw was de zondag helemaal vergeten.

 

Ook de nu zo populaire vrijdag scoorde erg slecht. Daar zal het wekelijkse vleesverbod op vrijdag natuurlijk voor veel tussen[158]. Terwijl we nu massaal, culinair door de knieën gaan voor een plakje zalm of een heerlijk tongrolletje, was een feest toen pas geslaagd als er een degelijk stuk vlees op tafel kwam. De vrijdagse vleesderven zorgden er dus voor dat het feestje niet doorging.

 

Donderdag scoorde al evenmin goed in Izegem. De absolute topdag was de woensdag, alhoewel deze na verloop van tijd de eerste plaats aan zaterdag moest afstaan.

Tussen 1810 – 1819, huwde maar liefst 40% van de Izegemnaren op woensdag. Rond het midden van de eeuw was dit aantal wel tot 27% gedaald. Dit betekende  dat meer dan één op vier ervoor koos om op de midweekdag te trouwen.

 

In 1840 – 1849 werd de nieuwe topdag de zaterdag. Lange tijd was er nochtans weinig interesse voor deze dag. In 1810 – 1819 koos slechts 6,6% ervoor om toen in het huwelijksbootje te stappen. In enkele decennia was dat aantal verzesvoudigd. Vier op de tien Izegemnaren verkozen toen de zaterdag als hun heuglijke dag.

De zaterdag was de uitgelezen dag voor de dagloners en anderen die het niet zo breed hadden[159]. De meeste konden het zich niet permitteren om midden in de week te huwen en dan een halve week te feesten. Men trachtte de feestelijkheden zo kort mogelijk te houden om niet al te veel kostbare arbeidstijd te laten verloren gaan. Op zaterdag huwde men en de maandag was men al terug druk in de weer om het nodige brood op de plank te krijgen.

De plotse populariteit van de zaterdag kan misschien verklaard worden aan de hand van de sociaal- economische crisissen van de jaren 1840. De landbouwcrisis werd hard aangevoeld en ook de tyfusepidemie liet de stad niet onaangetast[160]. De zwaar verzwakte bevolking kreeg het hard te verduren. Tussen 1842 en 1848 daalde het aantal inwoners met méér dan 10%. Van de 8868 zielen die Izegem in 1842 telde bleven er zes jaar later nog 7963 over (zie bijlage 15).

Een andere mogelijkheid had te maken met de wekelijkse marktdag die op zaterdag viel. Lange tijd had de Izegemse linnenmarkt een enorme rijkdom gekend. De welvaart en populariteit van de markt verdween samen met de huisnijverheid. De gewone markt bleef verder bestaan op zaterdag[161].  

Dit alles zijn mogelijke verklaringen voor het hoge aantal huwelijken dat op zaterdag werd afgesloten.

 

Net als de zaterdag, onderging ook de dinsdag een ware metamorfose. Als in het begin van de eeuw nog méér dan 20% de dinsdag verkozen, was dat aandeel 30 jaar later verwaarloosbaar. Wat precies de oorzaak van die bruuske daling is, is niet helemaal duidelijk. Het blijkt om een nationale tendens te gaan. Uit soortgelijke studies voor Lebbeke en Destelbergen blijkt dat ook daar een markante achteruitgang plaatsvond[162].

 

Komen we tenslotte bij “de zot van de week”, de maandag. Niet meteen de meest geliefde dag om te huwen volgens vakliteratuur. De maandag werd afgekeurd door middel van spreuken als: “Wie op een maandag trouwt, blijft niet bij zijn vrouw[163]. In Izegem werd deze waarschuwing in de wind geslagen. Rond het midden van de vorige eeuw koos ruim één op vijf om op maandag te huwen.

 

Laten we ook hier nog een vergelijkende grafiek bekijken. Opnieuw werden Izegem en Lebbeke met elkaar vergeleken. Ditmaal werd echter ook Antwerpen aan de grafiek toegevoegd[164]. Op die manier kunnen we een vergelijking maken tussen een gemeente, een stad en een grootstad.

 

Grafiek 5: Dagschommelingen  in Lebbeke, Antwerpen en Izegem.

Bron: N. Huys, Trouwen in Lebbeke, p.122. K. Huysmans, Vrijen en trouwen in Antwerpen, 1830-1850, p.84 en eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

In de drie onderzochte gebieden blijken de dinsdag, de vrijdag en de zondag niet in trek te zijn. De Izegemnaren kozen ook zelden voor de donderdag. In de andere gebieden was het aandeel dat op donderdag huwde veel hoger. De maandag, daarentegen werd in Izegem overgewaardeerd, wanneer we de cijfers vergelijken.

Zowel in Lebbeke als in Antwerpen was de woensdag de huwelijksdag bij uitstek. In Antwerpen had deze dag zelfs een rijkelijke monopoliepositie. Haast vier op vijf Antwerpenaars huwden op woensdag. In Lebbeke werden bijna de helft van de huwelijken op een woensdag afgesloten[165]. Izegem hinkte hier blijkbaar achterop; slechts 27% van de huwelijken vond op woensdag plaats.

 

“De huwelijksdag” in Izegem was, tegen het midden van de 19° eeuw, de zaterdag. In Lebbeke was deze dag van middelmatig belang en in Antwerpen zelfs van geen belang. Ook de maandag, die in Izegem van relatief groot belang was, werd in de andere twee plaatsen verwaarloosd.

 

Om de populariteit van sommige dagen naar waarde te schatten, kozen we er ook hier voor om een beroepsopdeling te maken. Was de zaterdag de trouwdag van de loontrekkers, de minder gegoeden? Was de woensdag daarentegen meer geschikt voor zelfstandigen, die enkele dagen doorfeestten?

 

Zoals reeds meermaals vermeld, huwde men in Izegem bij voorkeur op zaterdag. Dit gegeven vinden we in elke categorie terug. De percentages lopen van 36,1% tot 50,6%. De wevers steken er met kop en schouders bovenuit. Zaterdag was immers vooral een dag waarop de armere huwden. Opvallend is dan ook dat de andere categorie van loontrekkers, de landarbeiders, hier aan de staart bengelt.

 

Tabel 43: Dagschommelingen van de huwelijken per beroepsgroep, in Izegem.

 

Wevers

Zelfst. Landb.

Loonafh. Landb.

Ambachtslui

tertiaire

sector

Maandag

21,7

15,4

27.7

15,8

13,9

Dinsdag

2,4

2,6

3,6

4,3

5,6

Woensdag

22,9

23,1

21,7

29,9

36,1

Donderdag

-

7,7

8,4

3,7

5,6

Vrijdag

2,4

10,3

2,4

4,9

2,8

Zaterdag

50,6

41

36,1

41,5

36,1

Zondag

-

-

-

-

-

Bron: eigen berekeningen op basis van de Huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

Dat er voor alle categorieën een hoge waarde aan de zaterdag wordt toegeschreven heeft waarschijnlijk te maken met de heersende crisissen. De waarden uit de tabel slaan op de periode 1840 – 1849. Het was een tijd van sociale crisis, met landbouwcrisissen, tyfusepidemieën en algemene armoede.

 

De woensdag scoorde ook goed. Vooral ambachtslui en de vrije beroepen kozen deze dag. Bij deze laatste categorie merken we zelfs dat de woensdag evenveel gefrequenteerd werd als de zaterdag. In het midden van de week huwen was volgens Vandenbroeke vooral weggelegd voor de méér gegoeden. Ze konden de feestelijkheden wat laten uitlopen. Familieleden die van elders kwamen konden zo ook deelnemen aan het feest[166].

 

Wanneer we dat midweek gebeuren wat uitrekken, stellen we vast dat het aantal dat huwt op dinsdag, woensdag of donderdag, sterk varieert. Slechts één op vier van de wevers gaat over tot het sluiten van een huwelijk in het midden van de week. Bij diegenen die een vrij beroep uitoefenden was dit haast één op twee.

De relatieve populariteit van de maandag in Izegem was blijkbaar vooral te wijten aan de loonafhankelijken. Zowel de landarbeiders als de wevers waren veel meer geneigd om op maandag te huwen, dan de zelfstandigen dit waren.

De vrijdag tenslotte was nergens erg geliefd. Toch merken we dat deze dag bij de zelfstandige landbouwers iets meer belang kent dan in de andere takken.

 

10.3.Maandschommelingen

 

Wanneer we heden ten dage uitgenodigd worden op een huwelijksplechtigheid kunnen we ons losjes en luchtig kleden. De meeste mensen kiezen er immers voor om in de lente, en vooral in de zomer te trouwen. Het weer is aangenaam, iedereen is blij, de bruidsjurk blijft proper,…kortom succes gegarandeerd. Uit cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek blijkt dat de periode tussen mei en september de meeste voorkeur wegdraagt[167]. Maar dat was ooit wel anders… .

Men beschikte niet steeds over de luxe om zelfs een passende maand te kiezen. Vaak koos het beroep voor de partners. Economisch gesproken rustige maanden, konden dan ook op veel bijval rekenen.

 

In tegenstelling met de vorige paragrafen (betreffende uur en dag) konden we ditmaal wel de volledige honderd jaar toeschouwen. Dit gaf ons de mogelijkheid om wat meer de long - run evolutie te bestuderen.

In de hiernavolgende tabel wordt aan alle maanden een indexcijfer toegekend, rekening houdend met het aantal dagen per maand en het aantal huwelijken binnen iedere maand. De som van de 12 indexen levert per periode 1200 op. Wanneer een maand meer dan 100 scoort, wordt deze relatief vaak gekozen. Ligt het indexcijfer daarentegen een stuk lager, dan wil dat zeggen dat die maand niet zo geliefd was.

 

Tabel 44: Maand van het huwelijk in Izegem.

 

1750 - 1759

1780 - 1789

1810 - 1819

1840 - 1849

JANUARI

108,4

100,4

93,2

99,3

FEBRUARI

136,7

110,2

98,4

112

MAART

5,5

5,1

38

31,2

APRIL

173,6

106,4

128,4

108,4

MEI

146,3

263,5

169,2

147,5

JUNI

72,8

93,4

89,1

126

JULI

86,8

87,8

110,5

76,6

AUGUSTUS

73,2

110,4

72,4

93,7

SEPTEMBER

134,4

111,5

67,7

131,9

OKTOBER

108,4

110,4

100

147,5

NOVEMBER

154

93,4

164

117,2

DECEMBER

0

7,5

69

8,5

Bron: eigen berekeningen op basis van de trouwboeken, 1750-1759 en 1780-1789 en de  huwelijksregisters van Izegem, 1810-1819 en 1840-1849.

 

Bij een eerste oogopslag vallen twee maanden in negatieve zin op. De maanden maart en december blijken allesbehalve geschikte keuzes te zijn geweest. Het achterstellen van beide maanden heeft een kerkelijke verklaring. Maart staat bekend als de “vastenmaand” en in december gaat de Advent, Kerstmis vooraf. Beide periodes worden door de Katholieke Kerk dan ook als ongeschikt aangeduid. Huwelijksfeesten en braspartijen vielen moeilijk te rijmen met het vrome leven dat in die maanden werd gepredikt[168].

In Loveling’s romans stellen we vast dat er in de “besloten” tijd van de Advent wel uitzonderingen werden gemaakt voor weduwen en weduwnaars[169].

Het aandeel van maart en december als trouwmaanden, blijkt inderdaad zo goed als nihil te zijn. Enkel in de periode 1810 – 1819 is er een heel lichte opgang merkbaar. Waarschijnlijk waren sommigen na de Franse Tijd het noorden en hun Bijbel kwijtgeraakt. Hun aantal was echter zeer beperkt. De Fransen hadden de Katholieke Vlamingen niet echt in de war gebracht. Zo stelde ook G.F. Tanghe vast: “In den nieuwen almanak, verdween alles wat aan God en zijn gebod herinnert; doch hij (de Fransen) was onbekwaam om de katholyken in doling te brengen en hen de religiepligten te doen vergeten. Toen, zowel als nu, wisten zij genoegzaam, wanneer het zondag of heiligdag was, of wanneer de vastendagen vielen[170].

 

Ook januari en de zomermaanden juni, juli en augustus, waren niet al te populair. De oorzaak hiervan is er één van sociaal- economische aard. In de hoog zomer primeerde slechts één zaak: het landwerk. Alles moest daarvoor wijken. Het huwelijk werd ervoor opgeofferd. Ook kinderen werden zelden in die periode geboren. Onze voorouders werkten zich 16 uur per dag uit de naad, tijd voor iets anders was er niet.

Februari, april, september en oktober kenden wisselend succes. Het voorjaar was vooral in de 18° eeuw in trek. Vermits de Katholieke kerk, huwelijken in de vastenperiode afkeurde, trouwden veel koppeltjes nog vlug voor deze veertig dagen periode. Felix Timmermans stelde vast dat het ook na deze periode, vanaf Pasen, huwelijken regende[171]. In de 19° eeuw moesten februari en april aan belang inboeten.

 

September en oktober wonnen dan weer aan belang. Vooral naar het midden van de 19° eeuw kenden ze vrij veel succes. Ze werden zelfs, na mei, de populairste maanden. Boeren gaven er vaak de voorkeur aan om rond eind september of “Bamis” (= eerste zondag van oktober) te huwen. Het zwaarste werk was toen achter de rug en bovendien was er het begin van de jaarlijkse huur. Dit komt goed naar voren in Vermeulen’s werk: “ ’t paste goed; den volgenden voorwinter, met Bamisse, stond er een woonstje open tenden den achtersten boomgaard[172].

 

Wanneer we de honderd jaar overschouwen, constateren we dat mei en november de “evergreens” waren. Mei was bijna constant de meest gebruikelijke trouwmaand. De pacht- en dienstcontracten voor meiden en knechten, liepen eind april af, wat van mei het geschikte trouwmoment maakte[173].

Daarna volgden de arbeidsintensieve maanden. Wilde men huwen dan kwam het voor velen goed uit, om dit in de maand mei te doen.

Ook november was in Izegem erg gegeerd. De periode 1780 – 1789 vormde hierop een uitzondering. Toen dook de index zelfs onder de 100. Meestal scoorde november erg goed. Veel beter dan dit in Oudenaarde, Lebbeke of Destelbergen het geval was[174]. Velen wilden blijkbaar nog huwen vlak voor de Advent aanvatte.

In analogie met onze vorige onderzoeken, naar het huwelijksritme, zullen we ook nu de vergelijking met Lebbeke en Antwerpen maken.

 

Grafiek 6: Maandschommelingen in Lebbeke en Izegem, 1780 – 1789.

Bron: N. Huys, Trouwen in Lebbeke, p. 116. En eigen berekeningen op basis van de trouwboeken van Izegem, 1780-1789.

 

In Lebbeke blijken de maanden januari en februari veel belangrijker te zijn geweest dan in Izegem. Veel mensen bleken in het hartje van de winter te trouwen. De landbouw lag stil en men had veel tijd om te trouwen. Ook mei, juni en juli deden het erg goed.

 

Grafiek 7: Maandschommelingen in Lebbeke, Antwerpen en Izegem, 1840 – 1849.

Bron: N. Huys, Trouwen in Lebbeke, p. 116. K. Huysmans, Vrijen en trouwen in Antwerpen, 1830-1850, p. 82. En eigen berekeningenop basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

De drie curves vertonen een redelijk gelijk verloop. Toch valt op dat men in Izegem veel meer in het najaar huwde dan elders. In Antwerpen scoorde de hoog zomer (juli, augustus) beter dan in de andere twee plaatsen[175]. In Lebbeke waren het dan weer de maanden april en juni die beter scoorden dan elders.

 

Antwerpen was een grootstad. Het was logisch dat de seizoenen hier minder invloed hadden op de huwelijkssluiting. In Lebbeke waren waarschijnlijk veel dienstmeiden en knechten actief, terwijl Izegem meer zelfstandige boeren telde.

Om tot een concreet beeld te komen rond het maandritme, werd een beroepsindeling gemaakt.

 

Grafiek 8: Maandschommelingen per beroepsgroep in Izegem.

Bron: eigen berekeningen op basis van de huwelijksregisters van Izegem, 1840-1849.

 

Opvallend is dat er weinig uniformiteit valt waar te nemen. Elke beroepsgroep blijkt zo een favoriete huwelijksmaand te hebben. Wevers kozen meest voor de maand februari, landarbeiders en ambachtslui voor oktober, zelfstandige landbouwers voor november en bij de vrije beroepen was juni erg populair.

 

Januari en februari konden beide slechts in één groep op bijval rekenen. Januari was enkel bij de zelfstandige landbouwers in trek. Zij mijden de zomermaanden, vermits

er dan hard gewerkt moest worden op het land. De eerste maand van het jaar, midden in de winter was voor hen dus een geschikt alternatief. Hun landbouwactiviteiten lagen toen grotendeels stil.

 

Februari was de uitgesproken trouwmaand voor wevers. Ook augustus was slechts in één groep populair. Contradictorisch genoeg ging het hier om de zelfstandige landbouwers. Augustus kende een indexwaarde van maar liefst 211,5! De omliggende maanden juli en september waren nochtans alles behalve populair.

Maanden die zelden of nooit werden gebruikt, waren maart en december. Het duidelijkst kwam dit naar voren bij de vrije beroepen. Noch in maart, noch in december werd ook maar één huwelijk afgesloten.

 

Sommige maanden kennen dan weer een erg wisselend succes. April, mei, juni, september en november, waren in sommige groepen erg intrek en bij anderen heel wat minder.

April was vooral geliefd bij de vrije beroepen. Ook bij de zelfstandige boeren kon op wat interesse gerekend worden. De andere beroepsgroepen lieten april eerder links liggen.

De bloeimaand mei, werd vooral gekozen door wevers en vrije beroepen. Bij de zelfstandige boeren was deze maand dan weer heel wat minder in trek.

Zij die een vrij beroep uitoefenden kozen er in de eerste plaats voor om in juni te huwen. Het valt trouwens op dat bijna 60% van hen huwde na Pasen en voor 1 juli. Dit was in een tijdsspanne van minder dan 3 maanden! Juni werd ook behoorlijk geschikt gevonden door nogal wat ambachtslui. Bij wevers en zelfstandige landbouwers kon juni op minder bijval rekenen.

September was in trek bij de loonafhankelijke beroepen en ook wel bij de ambachtslui. In tegenstelling hiermee kozen maar weinig zelfstandigen ervoor om in de herfstmaand te huwen.

November was erg geliefd bij mensen die op het land actief waren. Het was de favoriete maand van de zelfstandige landbouwers en ook bij de landarbeiders scoorde november erg goed. Ambachtslui en vrije beroepen waren veel minder geneigd om zo laat op het jaar te trouwen.

Slechts één maand scoorde in alle groepen goed. Oktober was de enige maand die in alle vijf de categorieën een index boven het cijfer honderd haalde. Het was de favoriete maand van de loonafhankelijken en de ambachtslui. Ook bij alle andere groepen deed deze maand het goed.

 

Opvallend is dat de ene arbeidsgroep al veel wispelturiger is dan de andere. Sommige groepen vertonen erg uitgesproken pieken en dalen, terwijl anderen een meer gematigd verloop kennen.

De grafieken van de loonafhankelijke landarbeiders en de ambachtslui vertonen heel wat minder felle toppen. De landarbeiders kiezen er vooral voor om in het najaar te huwen. Bij de ambachtslieden merken we een gelijkaardige tendens op. Ook hier zijn oktober en september belangrijke huwelijksmaanden, aangevuld met april en mei.

Bij de andere categorieën merken we een duidelijker aftekening van de belangrijkste maanden. De wevers verkiezen duidelijk februari, mei en september. De zelfstandige landbouwers prefereren november, augustus en ook wel januari. Bij de vrije beroepen steken juni, mei en april er met kop en schouders bovenuit.

 

10.4.Besluit

 

De huwelijkssluiting blijkt een zekere ritmiek te volgen. Dat was de belangrijkste conclusie van dit hoofdstuk. Deze ritmiek werd in drie aspecten opgesplitst. Eerst werd het uur waarop men trouwde bestudeerd. We stelden vast dat men vaak in de late middag, rond 17 uur, huwde. Ook kort voor de middag werd dikwijls in het huwelijksbootje gestapt. Een sectoriele opdeling gaf een duidelijker beeld over het precieze huwgedrag van de verschillende beroepsgroepen.

In tweede instantie werden de dagen waarop men huwde aanschouwd. Woensdag bleek een erg populaire huwelijksdag te zijn. Ook op zaterdag en maandag werden heel wat huwelijken ingezegend. Op dinsdag, donderdag en vrijdag werd zelden getrouwd. De impopulariteit van deze laatste had te maken met de vleesderven. Het minst geliefd was de zondag; amper enkele koppels trouwden op zondag. In het Ancien Régime was de Dag des Heren nochtans dé trouwdag bij uitstek.

Het derde deel werd gewijd aan de maand waarin gehuwd werd. Over de honderd jaar stelden we veel verschuivingen vast. De maanden maart en april waren nooit geliefd. Dit had alles te maken met de vasten en advent. Traditioneel waren dit twee periodes die de Katholieke Kerk afkeurde voor feest en vertier. Maanden die wel succesvol waren, waren mei, oktober en soms februari, april, september en november.

De keuze van zowel het uur, de dag als de maand konden aan de economische structuren gelinkt worden. De vijf categorieën bleken verschillende belangen te hebben, wat hun verschillend gedrag kon verklaren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[151] J. Houdaille, “La célébration saissonnière des marriages avant, pendant et après la Révolution Française (1740-1829)”, Population, 1978, p. 367.

[152] S. Top, Verliefd, verloofd, getrouwd: huwelijksgebruiken in Vlaanderen en Wallonië vroeger en nu, Sint-Niklaas, 1988, p. 36.

[153] N. Huys, Trouwen in Lebbeke. Een nuptialiteitsstudie van een Oost-Vlaamse plattelandsgemeente, Gent, 2000, p. 130.

[154] N. Huys, loc. cit.

[155] C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen. Van middeleeuwen tot heden, Brussel-Amsterdam, 1986, p. 34.

[156] S. Top, op. cit., pp. 62-63.

[157] C. Vandenbroeke, Vrijen …, p. 34.

[158] S. Top, op. cit., p. 106.

[159] C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren-Nijmegen, 1981, p. 93.

[160] J. Lermyte, Geschiedenis van Izegem, Roeselare, 1985, p. 229.

[161] E. Dierick, Iseghem over honderd jaar, 1927, p. 15.

[162] N. Huys, op. cit., p. 122 en K. Lambrecht, De nuptialiteit van Destelbergen (1800-1950), p. 85.

[163] F. Van Poppel en E. Walhout, “De magie van het getal. Trouwen op een dolle dwaze dag in september”, Demos, 1999, p. 71.

[164] K. Huysmans, Vrijen en trouwen in Antwerpen 1830-1850, Gent, 2000, p. 84.

[165] N. Huys, op. cit., p. 122.

[166] C. Vandenbroeke, Sociale …, p. 93.

[167] NIS, Bevolkingsstatistieken: huwelijken en echtscheidingen, 1999, p.

[168] J. Houdaille, art. cit., p. 368.

[169] S. Top, op. cit., p. 106.

[170] G. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, Brugge, 1975, p. 89.

[171] S. Top, op. cit., p. 106.

[172] S. Top, loc. cit.

[173] C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 33.

[174]C. Vandenbroeke, Vrijen en …, p. 247. N. Huys, op. cit., p. 116. K.  Lambrecht, op. cit., p. 89.

[175] K. Huysmans, op. cit., p. 82.