De houding van de Belgische dagbladpers tegenover de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948.  (Wouter Van Der Spiegel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. ENKELE THEORETISCHE BESCHOUWINGEN OVER MASSACOMMUNICATIE

 

Vermits onze bron, de krant, een ongewoon maar zeer belangrijk productiegoed is, zullen we eerst de totstandkoming en de factoren die dit proces beïnvloeden even nader belichten, aan de hand van enkele standaardwerken over massacommunicatie. Uit deze analyse zullen reeds enkele punten blijken waarmee men rekening dient te houden bij een persstudie.

 

1) MASSACOMMUNICATIE

 

Aan de oorsprong van alle communicatie staat iemand met een boodschap en iemand voor wie die boodschap bestemd is. Die boodschap wordt via een hulpmiddel meegedeeld. Tussen mededeler en ontvanger staat dus het complex veld van het medium: taal, schrift, spraak, brief, krant, radio, TV, …[1]

Het is duidelijk dat deze problematiek ingewikkelder is als het een massa betreft, dan wel als het om individuen gaat.

 

2) NIEUWS [2]:

 

De vraag kan nu rijzen: waarom hecht men belang aan nieuws? Waarom wilmen nieuws weten of kennen? Nieuws of kennis is gelijk aan macht. Als men eerder en vollediger dan anderen ingelicht is over militaire, economische, politieke of sociale zaken, dan kan men, door tijdig de nodige maatregelen te treffen, er voordeel uit halen [3].

Maar wat kan een doodgewone doorsnee-burger vandaag met al die informatie aanvangen, als de anderen voor hem beslissingen nemen, of als hij weinig of geen daadwerkelijke invloed, controle of inspraak heeft? “In de twintigste eeuw is de universele informatie voor alle bevolkingslagen een levensbelang geworden. Om iets te begrijpen van de binnenlandse politiek, om het sociaal programma van het syndicaat te kunnen beoordelen, …, moet men op de hoogte zijn van wat er gebeurt in de wereld” [4].

In schril contrast met deze theorie staat het feit dat de massa, overspoeld door een stroom gebeurtenissen, vervaltin apathie. “Hoe meer men de mensen wil voorlichten, hoe vlugger ze zich van de problemen afkeren. Hoe meer de massa (indirect) bevolen wordt haar plicht uit te oefenen om een goed geïnformeerde gemeenschap te worden, hoe minder ze er zich toe in staat voelt. En overweldigd door het aanbod van problemen en oplossingen van publieke aard, keert een deel van het publiek zich terug in de relatieve veiligheid van zijn privé-problemen en probleempjes [5].

 

Daarmee is de vraag: “Waarom wil men nieuws weten?” echter nog niet opgelost. Vermits ze buiten het eigenlijk kader van deze studie valt, zullen hier slechts enkele mogelijke redenen aangehaald worden. Mogelijks is het slechts een modeverschijnsel. Wie enige betekenis heeft, hoort goed ingelicht te zijn, al was het maar om zijn woordje te kunnen plaatsen in de conversaties. Het kan ook voortspruiten uit een universele bekommernis om te weten wat er gebeurt met onze soortgenoot, mens, over gans de wereld. Het kan ook zijn om er lessen of voordeel uit te halen[6].

Het is evident dat deze redenen nauw samenhangen en variëren al naar gelang de personen die zich informeren (wie = waarom); de manier waarop men zich inlicht: oppervlakkig, grondig, kritisch (hoe); en de onderwerpen waarover men zich informeert (wat): politiek, economie, ongelukken, sport,… De leesgewoonten in het algemeen zouden dus eerst grondig moeten bestudeerd zijn, voor men de studie aanvat van de houding van de krant of de publieke opinie ten aanzien van een concreet probleem. Voor ons zou het bijvoorbeeld interessant om weten zijn of in onze periode enkel de “intellectuelen” het internationale nieuws lazen en of “het gewone volk” onmiddellijk doorbladerde naar de sport- en ongevallenpagina’s…Dat dit onderzoek nog niet gebeurd is, zal wel samenhangen met het feit dat dit moeilijk kan achterhaald worden voor periodes uit het verleden.

 

3) DE GESCHREVEN PERS [7]:

 

De radio, en later ook in mindere mate de televisie, zijn de geschreven pers ver vooruit wat betreft de bekendmaking van het nieuws[8]. Het is daarom niet opportuun de nieuwsberichten in de kranten te bestuderen, aangezien de meeste mensen de nieuwsfeiten eerst via de radio vernamen. Bovendien zijn de berichten veelal een letterlijke overname van wat de persagentschappen doorseinen. De bestudering van de nieuwsberichten in de kranten is dus vrij irrelevant voor de invloed op de publieke opinie, en ook voor de houding van de krant zelf [9].

Het is daarom dat enkel de commentaren en de opiniërende artikels als bronnenmateriaal weerhouden werden in dit onderzoek. Op het vlak van de beïnvloeding via commentaren, staat de geschreven pers trouwens beter geplaatst dan radio en TV, wiens zendtijd te beperkt is om veel aan actualiteitsduiding te doen, en zich dan ook hoofdzakelijk beperken tot het louter meedelen van feiten[10]

Vooraleer verder te gaan, is het nodig enkel termen nader te omschrijven [11].

Nieuws:Een verschijnsel of een gebeurtenis die we nog niet wisten. Dit verschilt van persoon tot persoon. Bovendien bestaat een gebeurtenis die niet bekend raakt niet! Als een gebeurtenis, bijv. in Australië, door geen enkel persagentschap geregistreerd wordt, dan is die gebeurtenis voor ons eigenlijk niet gebeurd. Het ganse probleem van de nieuwsagentschappen en hun agenten komt hierbij kijken: verspreiding, werking, betrouwbaarheid, … Hier gebeurt de eerste nieuwsselectie, zij het op een min of meer onbewuste manier

 

Informatie: Het meedelen van feiten onder hun zuiverste vorm, zonder enige persoonlijke commentaar of interpretatie vanwege de meedeler, en zonder de bedoeling te beïnvloeden. Wat in de praktijk onmogelijk is (cfr.: vormgeving, tijdskader, …).

 

Duiding: Het begrijpelijk en duidelijk maken van informatie door achter- en ondergronden te schetsen. Sociale, economische, geografische, culturele en/of andere gegevens meedelen in zoverre ze belangrijk zijn voor het beter begrijpen van wat door de dagelijkse nieuwsmolen gemalen wordt. Ook in de duiding steekt een aanzienlijke brok informatie; maar de oorzakelijke verbanden, de samenhang, de redenen, … worden aangetoond. Hiermee beoogt men de samenhang tussen de onderscheiden naakte feiten en het inzicht in de samenleving te verhogen en hoopt men op een zich wijzigend attitude bij de lezer, als gevolg van die kennisvermeerdering.

 

Opiniëring: Een doelbewuste poging tot het vormen van een welbepaalde opinie. Men wil een opinie doen ontstaan die er nog niet was, of een bestaande opinie richten, aanvullen, versterken of ombuigen.

 

Commentaar: Kan subjectief gekleurde, aanvullende informatie zijn, maar het kunnen net zo goedpersoonlijke, individuele bedenkingen van de journalist zijn.

 

Bij het tot stand komen van een krant spelen, zoals men al kan vermoeden uit bovenstaande begripsbepalingen, heel wat elementen mee waar de krantenlezer zich niet van bewust is, omdat de krantenmakers ze liever niet bekend maken. Met veel van deze subtiele technieken en elementen dient rekening gehouden te worden bij een persstudie. De kranten worden vaak gedwongen door de actualiteit of de sensatie over iets te schrijven, dat de volgende week misschien reeds totaal vergeten heeft. Als de krant zich niet uitsluitend laat leiden door deze dwingende nood en ook over thema’s schrijft die niet in de onmiddellijke actualiteit liggen, dan wijst dit op een speciale interesse en waarschijnlijk ook op een zeker niveau [12] .

Bovendien kan een krant, los van de dwang der sensatie, niet alles publiceren wat een persagentschap doorspeelt. In deze selectie is men dus hoe dan ook subjectief.

Hier tegenover staat het feit dat er op bepaalde dagen duidelijk “minder” nieuws is. Sommige nieuwtjes worden klaar gehouden voor die dagen, zodat die minder belangrijke berichten dan toch in het “nieuws” komen [13].

Van een individuele krant wordt aanvaard dat ze soms verbonden is met bepaalde belangengroepen. Maar steeds wordt voorgehouden dat het totaalbeeld van de pers democratisch en pluralistisch is. Maar door het al dan niet publiceren van bepaalde berichten of door berichten in een ander voetlicht te plaatsen worden bepaalde fundamenten van de samenleving door de pers in haar geheel steeds verdedigd [14] [15].

Eén van de grote problemen is de invloed van de krant op de publieke opinie, of van de publieke opinie op de krant. Is de lezer gebonden aan de krant, of de krant aan zijn lezers? Van beide theorieën zijn voor- en tegenstanders. De meest aanvaarde theorie is nog altijd dat de krant de lezer beïnvloedt. De krant biedt immers informatie, die nodig is om bepaalde gebeurtenissen te begrijpen of te beoordelen. Een andere theorie zegt dat de inhoud van de pers slechts het effect is van de publieke opinie. Een groot dagblad, vooral bezorgd om zijn omzetcijfer, zal eerder de smaak en de opinie die men de lezer toekent, trachten te behagen, dan de eigen – eventueel afwijkende of tegengestelde – visie op te dringen [16] .

 

Het zijn echter enkel de waarden en opinies van de groepen die over genoeg kapitaal beschikken die aan bod komen. Het perspluralisme zit dus in een ruime veiligheidsmarge gevat: het betreft enkel de opinies van de sterke groepen. In de praktijk zijn het dus enkel de opinies van de gevestigde belangen die recht op bestaan hebben [17]. De druk van de geldmachten op de geschreven pers is in onze twintigste-eeuwse democratieën immers zo groot geworden dat ze tot ergerlijke misbruiken aanleiding kan geven. Zeker nu de kranten in handen vaneen steeds kleiner aantal personen raken en enkel nog kunnen leven bij de genade van de kapitaalkrachtige adverteerders [18].

Een combinatie van beide theorieën zal waarschijnlijk dichtst de werkelijkheid benaderen: de krant beïnvloedt in zekere mate de lezer, maar deze bepaalt ook in zekere mate de inhoud van “zijn” krant.

 

4) DE COMMENTAREN:

 

Naast de min of meer onbewuste elementen die de inhoud van een krant meebepalen, speelt de commentator een grote en meestal bewuste [19] rol in het beïnvloedingsproces. De taak van de commentator is zoveel mogelijk het wereldbeeld, door politici en andere machthebbers geschminkt en bijgekleurd ten dienste van eigen, pragmatische doeleinden, te ontschminken [20]. Loutere berichtgeving – in de zin van het meedelen van feiten – is immers niet voldoende voor de mediagebruiker om er optimaal rendement uit te trekken. Daartoe is verder ook duiding nodig. Dit wil zeggen dat niet alleen de feiten, maar ook het belang van die feiten dient toegelicht te worden[21].

De commentaar is een antwoord, vanuit een bepaalde en bewuste [22] houding, op een bericht (= stimulus), dat voor ieder gelijk is. De commentaren op een zelfde bericht kunnen dus verschillend zijn al naar gelang de auteur [23]. De commentator kan hierbij verschillende, al dan niet versluierde technieken aanwenden: vaak wordt gebruik gemaaktvan (objectieve) feiten als commentaar op andere feiten. Maar door het structureren van die feiten bekomt men een subjectief geheel. Bepaalde gebeurtenissen kunnen immers, geplaatst bij andere feiten, dienen als excuus, benadrukking, verdediging,…[24]Ook in de selectie van de besproken gebeurtenissen is de schrijver reeds subjectief want door bepaalde feiten te verzwijgen en andere te benadrukken, kan hij een heel ander, eventueel vertekend beeld ophangen[25].

Zo ook door systematisch veralgemenen of relativeren. Evenals door de “non-events”, door te benadrukken dat iets niet gebeurd is, kan de commentator duidelijk en toch op een beschutte manier zijn houding tonen [26] .

Het is dus niet onbelangrijk de identiteit en/of het milieu van de commentatoren te bepalen en te schetsen [27].

Hier tegenover staat de theorie van Foucault die zegt dat het tot stand komen van een geschrift en de uitwerking die het kan hebben, de auteur in zo veel opzichten overstijgt, dat de persoon

van de auteur eigenlijk niet belangrijk is [28].

 

5) HET BUITENLANDSE NIEUWS

 

Vooral over het buitenland bereiken de berichten ons in opeenvolgende discontinue flarden, waarvan zeer weinigen nog de betekenis en de continuïteit kunnen reconstrueren. Sommigen vrezen dan ook dat de buitenlandse berichtgeving wordt aangevoeld als een lukraak tot stand gekomen aaneenrijging van losse voorvallen, die de gemiddelde mediagebruiker niet schijnen aan te gaan. Nieuwsselectie en een systematische inspanning om meer duiding te brengen zijn hier dan ook noodzakelijk [29] want de presentatie en verspreiding van informatie over vreemde landen door de massamedia, draagt voor een groot deel bij, zoniet tot de vorming van stereotiepen, dan toch tot hun versterking of vulgarisatie [30] [31]. Hieruit volgt misschien dat de buitenlandse politiek meestal niet erg emotioneel geladen is en dat de massa er zich niet bij betrokken voelt, tenzij er eigenbelangen op het spel staan.

 

6) DE ONDERZOEKSMETHODE:

 

Rekening houdend met al die elementen die meespelen bij het tot stand komen van de inhoud van een krant, moet dan gezocht worden naar een goede en haalbare methode om dit bronnenmateriaal te verwerken.

Van bij de aanvang is in deze studie afgezien van elke vorm van kwantitatief onderzoek, in de zin van: hoeveel vierkante centimeter beslaan de artikels, hoeveel maal komt die naam of dat begrip voor, hoeveel maal op de voorpagina vermeld, … En dit omdat dat ons enkel iets zegt over het belang dat een krant aan een bepaald thema hecht, en weinig over de aard van die belangstelling [32]. Bovendien werd in de andere thesissen die reeds over de houding van de Belgische pers t.o.v. de conflicten in het Nabije Oosten in 1967 en 1973 gemaakt werden [33],

Geen bevredigende of uniforme kwantitatieve methode gebruikt. Het gebruik van éénzelfde methode, om zo de vergelijking te vergemakkelijken, was dus niet meer mogelijk.

Alhoewel het negeren van de vormelementen van de krant (titels, grootte van het artikel, foto’s, plaats van het artikel in de krant, …) eigenlijk de ogen sluiten is voor de evidente intentieverklaring en voor de materiële realiteit van de krant, die de lezers conditioneert op het ogenblik van hun lectuur [34]. Maar door het feit dat de diverse gegevens moeilijk te vatten zijn in cijfers, daalt de waarde van het kwantitatief onderzoek toch. Zo bijv. kan men wel kwantificeren wat gezegd wordt, maar niet hoe het gezegd wordt. Deintensiteit kan men dus moeilijk wegen. En het laten typeren van het woordgebruik en van de titels [35] door diverse

mensen, om het subjectief karakter van het aanvoelen door één persoon te neutraliseren, kan een winstpunt zijn. Maar die titels en kleurwoorden werden toen gelezen in een eigen context (na-oorlogse periode, Koude Oorlog, …) die nu niet meer kan nagebootst worden voor die onvooringenomen lezers. En bovendien is er nog een verschil in aanvoelen tussen vakbekwame mensen en de massa…

Ook de zgn. objectieve kwantitatieve methode is in zekere mate subjectief. Welke criteria moet men kiezen? Hoe moet men de concordantie tussen titels en inhoud der artikels meten? Hoe moet men de verhouding meten tussen het belang van een tekst en de lengte er van?

Al deze nadelen nemen echter niet weg dat een kwantitatief onderzoek het beeld zeker zou verfijnen.

Is er over de kwantitatieve methode relatief veel literatuur te vinden, dan is die over de kwalitatieve methode eerder schaars. De kwalitatieve analyse verschaft via de filologisch-historische methode toegang tot de inhoud. Men leest de inhoud en geeft er een beoordeling over. Hier speelt de intuïtie een grote rol: niet iedereen leest immers in dezelfde tekst juist dezelfde idee. Het zal niet veel voorkomen dat er juist het tegenovergestelde uitgehaald wordt, maar iedereen zal toch wel andere klemtonen leggen. Daarom heeft men ook getracht deze methode te kwantificeren, informatie en subjectieve bijbetekenis zijn immers moeilijk van elkaar los te maken [36] .

Vermits enerzijds de kwantitatieve methodes niet binnen onze materiële mogelijkheden liggen en omdat we anderzijds de kwalitatieve methode als de meest zinvolle beschouwen, hebben we het bij deze laatste gehouden. Dit houdt in dat we alle commentaren en opiniërende artikels uit tien kranten [37], die representatief kunnen genoemd worden voor de ganse Belgische dagbladpers uit die periode, gelezen en met elkaar vergeleken hebben.

Onze objectiviteit berust dus vooral op het comparatieve. En verder ook op onze afstandelijkheid en het doornemen van “objectieve” informatie over deze periode uit andere bronnen.Maar het is duidelijk dat een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve methode ideaal ware geweest…

 

 

 

BESLUIT BIJ DEEL I.

 

Het is duidelijk dat met deze begrippen, mechanismen, evoluties, … uit decommunicatiewetenschap moet rekening gehouden worden bij een persstudie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] K.DE GOEYSE, De kronkelwegen van de informatie, p.8.

[2] Voor een verdere begripsomschrijving: zie verder (p.14).

[3] N. DE VOLDER, De ethiek van de pers, p.55.

[4] N.DE VOLDER, De ethiek van de pers, p.66.

[5] B.BERELSON, Communication and public opinion, -W.SCHRAMM, Mass Communication, p.509-510.

[6]R.CLAUSSE, Le journal et l’actualité. Comment sommes-nous informés? Du quotidien au journal télévisé, p.13.

[7]In ons onderzoek hebben we enkel de dagbladpers onderzocht omdat ons bronnenmateriaal anders te uitgebreid was.

[8]L.BOONE, Informatie. Mechanismen en problemen, p.37.

[9] Alhoewel je natuurlijk wel iets kan afleiden uit de manier waarop de kranten de info van de persagentschappen verwerken, wat ze overnemen, …

[10]L.BOONE, Krantenpluralisme en informatiebeleid, p.174.

[11]K.DE GOEYSE, De kronkelwegen van de informatie, p. 8-12.

[12]J.W.LAPIERRE, L’information sur l’Etat d’Israël dans les grands quotidiens français en 1958, p.95.

[13]H.VERSTRAETEN, Pers en macht. Een dossier van de geschreven pers in België, p.70.

[14]H.VERSTRAETEN, Pers en macht. Een dossier van de geschreven pers in België, p. 110-114.

[15]We hebben dit bijvoorbeeld duidelijk geconstateerd in de kranten uit deze periode: als het over de Koude Oorlog gaat, schuift gans de Belgische pers de schuld in de schoenen van de SU. Het is slechts door de communistische pers te lezen dat men een ander beeld te zien krijgt. Dit neemt niet weg dat de krant vaak de uitwassen van de maatschappij blootlegt en zo de democratie helpt verdedigen, weliswaar in moeilijke omstandigheden.

[16] J.W.LAPIERRE, L’information sur l’Etat d’Israël dans les grands quotidiens français en 1958, p.67.

[17]H.VERSTRAETEN, Pers en macht. Een dossier van de geschreven pers in België, p.67.

[18]T.LUYKX, Overzicht van de ontwikkeling der communicatiemedia, p.148.

[19]De commentator wordt ook beïnvloed door factoren waarvan hij zich niet altijd expliciet bewust is bij het schrijven van zijn commentaar: zijn opvoeding, zijn milieu, …

[20]E.TROCH, 4 miljard gijzelaars. Wereldpolitiek : 1945 tot heden, p. 9.

[21]L.BOONE, Informatie. Mechanismen en problemen, p.55.

[22]Die weliswaar kan beïnvloed zijn door onbewuste of niet expliciet bewuste factoren.

[23]G.RIKARDSON, The Middle East Conflict in the Swedish press, p. 26-29.

[24]G.RIKARDSON, The Middle East Conflict in the Swedish press, p. 35.

[25]J.W.LAPIERRE, L’information sur l’Etat d’Israël dans les grands quotidiens français en 1958, p.46.

[26]G.RIKARDSON, The Middle East Conflict in the Swedish press, p. 32-38.

[27]Zie verder, p. 43 - 54.

[28] E.BERNS, e.a., Denken in Parijs. Taal en Lacan, Foucault, Althusser, Derrida, p. 79-85.

[29] L.BOONE, Informatie. Mechanismen en problemen, p.55.

[30] J.W.LAPIERRE, L’information sur l’Etat d’Israël dans les grands quotidiens français en 1958, p.28.

[31] Dit is nogal negatief voorgesteld. Misschien is er wel iets van, maar zonder veralgemeningen is kennis of kennisoverdracht op ruimere schaal in de praktijk onmogelijk.

[32] A.HENDRIKS, Inhoudanalyse van dagbladen. Methode en proeven van toepassing.Bijdragen tot de communicaitewetenschap. Liber amicorum prof. N.De Volder, p.95.

[33] L.BUCHBINDER, La presse hebdomadaire belge à l’égard d’Israël en juin 1967 et en octobre 1973.

M.CHASSAN RIAD ALAMEDINNE, La presse et la résistance Palestinienne. Introduction à l’analyse semiotique.

J.P.DEFRENNE, La presse belge face au problème palestinien.

Y.HERLEMONT, Les conflits israélo-arabes de 1967 et de 1973 à travers la presse bruxelloise d’expression Française.

C.HEYMANS, Le 4ième conflit israelo-arabe.J.M.VERANNEMAN, De berichtgeving en de commentaren over de zesdaagse oorlog van 1967 en de Yom Kippoer oorlog van 1973 in de Belgische Nederlandstalige pers.

[34] J.KAYSER, L’étude de contenu d’un journal. Analyse et mise en valeur. – Etude de presse, 1959, nr.20/21, p. 3.

[35] Wij hebben in ons personderzoek de titels meestal buiten beschouwing gelaten omdat ze vaak sensationeel of anecdotisch zijn, en bijgevolg niet geheel representatief voor het artikel of voor de houding van de krant.

[36] A.HENDRIKS, Inhoudanalyse van dagbladen. Methode en proeven van toepassing. – Bijdragen tot de communicaitewetenschap. Liber amicorum prof. N.De Volder, p.96.

[37] Zie hoofdstuk4, p. 42 - 54.