De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Leden en Bevoegdheden (1627-1665). (Annelies Vanhaelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen.

 

Bijlage 1.

Biografieën van de raadsleden van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 1627-1665.

_________________________________________________________________________________________________________________

1. Robert Asseliers.

            Robert Asseliers, ridder, werd in 1576 in Antwerpen geboren. Zijn ouders waren Guillaume Asseliers, raadsheer in de Raad van Brabant, en Isabelle van Haeften, beiden van adellijke afkomst. Hij werd doctor in de rechten en in 1608 trouwde hij met Antoinette Vandenberghe. [1]

            Asseliers werd, nadat hij zijn wens uitgedrukt had in de Raad van Brabant te zetelen, auditeur-militair van een Iers leger dat zich aan de Rijn bevond. Na het overlijden van zijn vader in 1619, nam hij diens functie in de Raad van Brabant over. Later, in februari 1632 werd hij er benoemd tot advocaat-fiscaal.[2]

            Eind 1639, begin 1640[3] werd hij door Filips IV aangesteld tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[4] Na de dood van De Vulder, raadsheer in de Hoge Raad, nam Asseliers zijn taak als afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata over.[5] Tijdens de afwezigheid van de voorzitter, de markies van Leganés, verving Asseliers hem als zegelbewaarder.[6]

            Filips IV benoemde hem in 1640 ook tot raadsheer van de Consejo de Estado.[7] Hij was in het najaar van 1645 ook lid van de Junta en la posada del inquísidor general. [8]

            Toen het ambt kanselier van Brabant in 1651 vrij kwam, liet hij zijn verlangen blijken deze betrekking in te vullen. Daarop gaf Filps IV hem zijn toestemming[9], maar het zou duren tot het voorjaar van 1652 eer hij uit Madrid vertrok.[10]

            Begin oktober 1651 werd hij tevens aangesteld tot raadsheer van de Raad van State in de Zuidelijke Nederlanden.[11]

            In 1657 stelde Asseliers vast dat hij alleen niet meer in staat was zijn betrekking als kanselier naar behoren uit te voeren. Hij berichtte de koning hierover en deze stelde een vice-kanselier aan om hem te assisteren (lees: zijn taken over te nemen).[12]

            Hij zou ook raadsheer in de Raad van Financiën geweest zijn, maar dit valt te betwijfelen daar enkel in één bron hierover bericht.[13]

            Hij stierf in Brussel op 28 november 1661.[14]

 

2. Botin Juan.

            Botin werd in de zomer van 1647 benoemd tot secretaris van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[15], hij zou hiervoor actief geweest zijn in het secretariaat van de Consejo de Estado.[16]

            Hij overleed in het najaar van 1648.[17]

 

3. Brecht Jacques.

            Naar alle waarschijnlijkheid werd Jacques Brecht, ridder[18], in 1581 geboren[19], en behoorde hij tot het nageslacht van een Brabantse adellijke familie.[20]

Al van in 1624,[21] 1630 of 1631[22] was hij actief als griffier van de Raad van Financiën. Begin 1638 werd Jacques Brecht als vertrouweling van de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad, Roose, benoemd tot secretaris van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[23] Het werd hem toegestaan zijn plaats in de Raad van Financiën te behouden.[24]

Door een koninklijk decreet van eind augustus 1638 werd er een junta gevormd die, doordat er geen raadsheren in de Hoge Raad aanwezig waren, de taken van deze Raad tijdelijk zou overnemen. Brecht werd toen ook in deze junta opgenomen.[25]

Hij werd in de Hoge Raad dé vertrouwensman van Roose[26], maar toen Rooses geloofwaardigheid vanaf eind de jaren 1630 begon te tanen, bleek Brecht minder en minder informatie aan hem door te spelen. Hij was immers zelf zijn belangrijkste informant, Olivares, kwijt en de vorst had hem hier waarschijnlijk ook over berispt.[27] In januari 1647 vroeg hij dan ook toestemming aan Roose om terug naar de Nederlanden te mogen keren.[28]

In maart 1640 werd hij voor een geheime missie naar Frankrijk gestuurd.[29] Hij was in het najaar van 1645 de secretaris van de Junta en la posada del inquísidor general.[30]

Eind 1652 liet hij opnieuw te kennen dat hij graag naar de Nederlanden zou terugkeren en er als gecommitteerde in de Raad van Financiën aan de slag wou gaan.[31] Deze functie werd voor hem vrijgehouden, maar hij kon pas vertrekken wanneer het de koning behaagde.[32] Dit zou duren tot de lente van 1660[33], maar Brecht was al van in het voorjaar van 1659 terug naar de Nederlanden vertrokken[34]. Van deze periode had Filips IV gebruik gemaakt om naar een andere secretaris uit te kijken.[35] Ondertussen had zijn zoon, Pierre Brecht, zijn betrekking in de Raad van Financiën al van hem overgenomen.[36]

 

4. De Brito Juan Osvaldo.

            Juan Osvaldo de Brito was voor hij in november 1628[37] zijn eed aflegde als secretaris van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, secretaris van een klein departement dat voor de briefwisseling tussen Madrid en de landvoogdes Isabella zorgde, waaruit dan de Hoge Raad in 1627 groeide. Hij oefende deze functie uit sinds mei 1622.[38] In februari 1630 werd hij door de voorzitter Leganés aangesteld om de lopende zaken tijdens zijn afwezigheid af te handelen.[39]

            Tot aan zijn overlijden, begin 1637, was hij secretaris.[40]

 

5. Van Brouchoven Jan Baptist.

            Jan Baptist van Brouchoven werd geboren in ‘s-Hertogenbosch in 1619. Zijn ouders waren jonkheer Gerard van Brouchoven[41], in 1620 in de adelstand verheven, en Catharina Maes. Zijn eerste huwelijk was met Helena Fourmet, weduwe van Pieter Paul Rubens, na haar dood trouwde hij opnieuw met Marie Françoise d’Ennetières, weduwe van Hendrik van Croonendaele.[42]

            Van 1643 tot 1644 was hij actief als schepen in Antwerpen, in 1648 werd hij er één van de stadthesauriers. Twee jaar later werd hij commissaris voor de aanwerving van soldaten, en kort daarna hoofd van de contadorie.[43]

            In mei 1655 werd hij benoemd tot raadsheer en gecommitteerde in de Raad van Financiën. Nadat hij twee jaar de superintendant van de aanwerving van soldaten als adjunct had bijgestaan, nam hij deze betrekking in 1660 over. Dat jaar werd hij ook tot ridder in de orde van Santiago geslagen. [44]

            Kort nadat hij in mei 1663 tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië was aangesteld, vertrok hij naar Madrid.[45] Hierdoor kon hij in eerste instantie zijn functie in de Raad van Financiën niet behouden, maar tekende hier met succes verzet tegen.[46]

            In april 1665 werd hij raadsheer van de Raad van State, hiervoor keerde hij terug naar de Zuidelijke Nederlanden, maar met behoud van zijn betrekking in de Hoge Raad.[47] Later dat jaar werd hij baron van Bergeyck.[48]

            Als afgevaardigde van Fililps IV werd hij in het najaar van 1667 naar Den Haag gezonden om er de Verenigde Provinciën te proberen overtuigen een alliantie aan te gaan met Spanje.[49]

            Toen in 1672 opnieuw een oorlog uit brak, en Frankrijk en Engeland als bondgenoten tegenover de Verenigde Provinciën stonden, zond men Van Brouchoven als buitengewoon gezant naar het Duitse Rijk om er te overleggen met de vorsten over onder meer de hulpverlening aan de Republiek.[50] Het jaar daarop raakte ook Spanje volop in de oorlog betrokken, maar door de Vrede van Westminster, februari 1674, tussen de Verenigde Provinciën en Engeland, stond Frankrijk nu alleen. Daarop werd Van Brouchoven als waarnemend ambassadeur naar Londen gestuurd, waar hij van eind 1674 tot mei 1675 verbleef.[51]

            In januari 1676 stuurde de toenmalige gouverneur-generaal Villahermosa hem naar het Spaanse hof om er de erbarmelijke toestand van het Spaanse leger te belichten, maar deze zending bleef zonder resultaat. [52]

            Vanaf augustus 1676 was hij opnieuw buitengewoon gezant tot de eigenlijke ambassadeur van Londen er zijn functie er kwam innemen, net zoals bij zijn vorige missie overigens. Het duurde wel tot het voorjaar van 1677 vooraleer hij vanuit Spanje naar Londen kon vertrekken. Zijn taak luidde nu een defensief of offensief verbond met Engeland sluiten.[53]

            Eind 1676 kreeg hij de titel graaf.[54] Van Brouchoven vertrok in oktober 1677 opnieuw naar Madrid, om er zijn betrekking in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië opnieuw op te nemen. [55]

            Hij stierf in Toulouse, op terugweg naar de Zuidelijke Nederlanden, op 13 november 1681. [56]

 

6. Van der Bruggen Koenraad.

            Koenraad Van der Bruggen, ridder, werd geboren in Antwerpen. Hij was de zoon van Jérôme van der Bruggen en Isabelle Coymans. Vanaf 1636 studeerde hij rechten aan de universiteit van Leuven.[57] Hij trouwde met een Utrechtse, Aldegonde Barchman-Wuytiers.[58]

            Zijn carrière begon hij als schepen in Antwerpen.[59] Na de bekrachtiging van de Vrede van Münster in mei 1648, stuurde Filips IV Van der Bruggen naar Holland om er de uitvoering van het verdrag te verzekeren.[60]

            Reeds in het najaar van 1648 drukte Van der Bruggen zijn wens uit om benoemd te worden tot raadsheer van de Raad van Brabant[61], maar het zou duren tot juli 1649 eer hij effectief de betrekking kreeg toegewezen.[62]

            De Raad van State stelde Van der Bruggen in juni 1653 voor als kandidaat-raadsheer in deze raad, maar Filips IV ging hier niet op in.[63]

            Na het overlijden van de ambassadeur Antoine Brun in Den Haag, begin januari 1654, dacht men er aan hem te laten vervangen door Van der Bruggen. Later kwam men hier op terug toen bleek dat hij invloedrijke verwanten had in de provincie Holland, een provincie waarop het Huis van Oranje het niet zo begrepen had, en bovendien de inlichtingsagent van Spaanse ambassade ermee dreigde de besprekingen te belemmeren.[64]

            In juni 1657 werd hij aangesteld tot raadsheer van de Geheime Raad[65], maar door problemen met de benoeming[66] duurde het tot februari 1658 voor hij de betrekking kon innemen.[67]

            De markies van Caracena stelde hem in januari 1660 aan als afgevaardigde van Filips IV om in Brussel een grenskwestie[68], als gevolg van de Vrede van de Pyreneeën, met een gezant van Frankrijk te regelen.[69]

            Filips IV benoemde hem in juli 1660 tot raadsheer van de opperste Admiraliteitsraad.[70]

            Eind januari 1661 werd hij benoemd tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[71], maar pas een jaar later kwam hij in Madrid aan.[72] Het werd hem toegestaan zijn betrekkingen in de Admiraliteits- en in de Geheime Raad te behouden.[73] In juni 1662 trad hij toe tot een junta die in het leven geroepen was om onder andere de conflictsituatie in de abdij van Sint-Amands in de Zuidelijke Nederlanden op te helderen. [74]

            Later op dat jaar kreeg hij de opdracht te onderhandelen met de Franse koning, Lodewijk XIV, over de overdracht van een grensstad.[75]

            Hij stierf te Madrid op 13 oktober 1662.[76]

 

7. Antoine Brun.

            Antoine Brun, ridder, zoon van Claude Brun[77] en Marie Dard, werd geboren in Dole op 29 juni 1599. Hij liep er school in een jezuïetencollege, ging in 1617 naar Lyon om er filosofie te studeren en volgde daarna rechten aan, afwisselend, de universiteit van Dole en van Bourges. In 1622 trouwde hij met Marguerite Tissot[78], maar zij stierf in 1638. Nog datzelfde jaar trouwde hij opnieuw met Madeleine d’Accoste.[79]

            Na zijn studies werd hij advocaat[80] en kreeg belangrijke politieke opdrachten, waarvoor hij onder andere naar Frankrijk en Zwitserland trok, in dienst van de gouverneur van Franche-Comté of van het parlement van Dole.[81]

            In juni 1632 werd hij benoemd tot procureur-generaal van het Parlement van Dole en kreeg er opnieuw politieke opdrachten. Zo speelde hij een dominante rol bij de organisatie van de afwering van het Franse leger in Franche-Comté, en hieruit voortvloeiend werd hij lid van verschillende militaire raden. Toen Dole door Franse troepen omsingeld werd[82], had hij een grote invloed op de verdediging ervan.[83] Hij nam de politieke correspondentie op zich, hij verzorgde de briefwisseling van het parlement met het Spaanse hof, de hertog van Lotharingen en andere. Samen met de markies van Saint-Martin[84] en de president van het parlement van Dole, Boyvin[85], vormde hij een triumviraat dat de kern van het verzet tegen de Franse invasiemacht vormde.[86]

            In 1639 besloot Filips IV Brun te benoemen tot raadsheer van de Geheime Raad. Maar door verwikkelingen aan het hof en vooral door de houding van de hoofd-voorzitter, die volledig tegen deze benoeming gekant was, werd deze niet bekrachtigd door de Kardinaal Infant.[87] Begin 1640 drong de markies van Saint-Martin opnieuw op deze benoeming aan, maar tevergeefs.[88] Een jaar later moeide ook Melo zich met deze affaire, maar opnieuw stelde de hoofd-voorzitter zijn veto.[89]

            Hij werd eind 1640 afgevaardigd om de belangen van de Bourgondische Kreits te verdedigen op de Rijksdag van Regensburg. In juni 1641 verdedigde hij er ook deze van het Paltsgraafschap en van Spanje.[90]

            In dat jaar werd Brun door Petrey de Champvans[91] ervan beschuldigd overheidsgelden te hebben verduisterd, contact te hebben gehad met de vijand en zijn macht misbruikt te hebben[92], maar werd toch vrijgesproken.[93]

            In het najaar van 1641 volgde hij de markies van Castel Rodrigo naar Wenen, waar de onderhandelingen van de Rijksdag met betrekking tot de vrede en het paltsgraafschap verder werden gezet.[94]

            Op 7 januari 1642 werd hij tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië benoemd, met als doel zo de macht van Roose uit te hollen, zij stonden immers bekend als tegenstanders.[95] Enkele maanden nadien kreeg hij de opdracht van Filips IV zich dringend naar Madrid te begeven om er zijn functie uit te oefenen, maar een tijdje later kreeg hij de aanbeveling nog even in Wenen te blijven.[96]

            Hij werd opnieuw afgevaardigd, eind 1642, om de belangen van de Bourgondische Kreits te verdedigen op de rijksdag van Frankfurt, net zoals in Regensburg. Daar de besprekingen over het verdrag met Frankrijk in Münster verder gezet werden, trok hij er in augustus 1643 naartoe.[97] Over zijn prestaties bij de besprekingen van Münster waren de historici van de zeventiende eeuw en de huidige vol lof, hij zou de meest behendige van alle afgevaardigden van de Spaanse koning geweest zijn.[98]

            Begin 1643 werd hij benoemd tot raadsheer in de Raad van Vlaanderen, maar hij heeft er nooit in gezeteld.[99]

            Doordat hij zijn functie als procureur-generaal in het parlement van Dole door permanente afwezigheid niet meer naar behoren kon bekleedden, gingen er in het najaar van 1643 stemmen op om hem uit het ambt te zetten. Twee jaar later werd hij er vervangen en kreeg hij ter compensatie een benoeming in de Raad van State.[100]

            In maart 1647 stuurde de koning opnieuw een verzoek naar Brun om zijn functie in de Hoge Raad te Madrid te komen uitoefenen[101] en uit het antwoord van Brun leek het erop dat hij wel degelijk van zin was op dit verzoek in te gaan.[102] Maar dit is er, door omstandigheden, nooit van gekomen.[103]

            Op 22 juli 1648 werd de graaf van Peñaranda[104] benoemd tot buitengewoon ambassadeur in Den Haag om er de Staten Generaal te feliciteren met de ratificatie van het verdrag van Münster. Na deze opdracht werd voorzien dat Brun zijn betrekking, als gewoon ambassadeur, zou overnemen.[105] Eind 1649 deed hij zijn intrede in Den Haag.[106]

            In mei 1651 kreeg Brun de indruk dat zijn aanwezigheid in Den Haag overbodig werd, hij had immers al zijn opdrachten volbracht, waarop hij Filips IV vroeg zich te laten vervangen. Maar volgens de koning was zijn presentie er absoluut noodzakelijk, de Staten Generaal waren immers niet te vertrouwen.[107]

            In datzelfde jaar werden Boyvin en Brun getipt door Leopold-Willem als mogelijke opvolgers van de hoofd-voorzitter Roose in de Geheime Raad.[108]

            Begin 1653 uitte de koning nogmaals zijn wens dat Brun in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië zijn betrekking zou komen uitoefenen.[109]

            Toen Brun, in april 1653, aan de koning een plaats als tweede hoofd van de Raad van Financiën vroeg, zag deze hierin de manier in om financieel tegemoet te komen aan Bruns wensen. Een paar maand later voltrok Leopold-Willem zijn benoeming, en daarmee samenhangend werd hij baron vergezeld van een baronie. Filips IV had hier voor ogen dat, eens hij zijn functie in de Raad van Financiën ingenomen had, Brun naar Den Haag terug zou keren, iets wat Brun slechts met tegenzin deed.[110]

            Antoine Brun stierf er op 2 januari 1654.[111]

 

8. De Coxie Michel.

            Michel de Coxie, ridder, was gehuwd met Anne-Marie del Plano d’Ayala.[112]

            Begin november 1638 werd hij aangesteld tot raadsheer en advocaat-fiscaal van de Grote Raad van Mechelen.[113]

            In maart 1652 werd hij een eerste maal voorgesteld als raadsheer voor de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, maar hij werd niet verkozen.[114] Pas toen hij in het najaar van datzelfde jaar opnieuw werd voorgedragen, kreeg hij de betrekking toegewezen.[115] Het duurde tot eind november 1656 eer hij in Madrid aankwam.[116] Ook hier, net zoals bij Boudewijn Van der Piet, lagen de kosten van de reis en problemen met het paspoort in Frankrijk aan de basis.[117]

            Hij werd door de Hoge Raad afgevaardigd om op de ceremonie van de Vrede van de Pyreneeën Filips IV, Mariana de Austria en de Infante, Maria Theresia, te feliciteren. Maar hij werd er te laat van op de hoogte gebracht, zodat dit niet doorging.[118]

            Tijdens zijn verblijf in Madrid zou hij zou ook lid van de Consejo de Estado geweest zijn.[119]

            In juni 1660 was hij door ziekte niet meer in staat nog in de Hoge Raad te zetelen, een paar maanden later zou hij gestorven zijn.[120]

9. De Croÿ Jean.

De Croÿ Jean, graaf van Solre, baron van Molembaix en markies van Renty, was de zoon van Philippe de Croÿ[121] en Anne de Beauffort. In 1608 trouwde hij met Jeanne de Lalaing, dochter van Anne de Croÿ. Anne de Croÿ was de weduwe van de graaf de Lalaing en tweede vrouw van zijn vader. Hij werd ridder van de orde van het Gulden Vlies in 1614.[122]

De Croÿ werd in 1616 kamerheer van de aartshertog Albert.[123] Als ambassadeur vertegenwoordigde hij, tijdens de periode 1619-1636, de Spaanse koning in Polen, Duitsland en in Frankrijk.[124]

In de jaren 1622 en 1623 was hij interim hoogbaljuw en kapitein-generaal van het graafschap Henegouwen.[125]

Hierna,  in 1624,  vertrok hij naar Madrid om er kapitein van de lijfwachten van   Filips III te worden.[126] Datzelfde jaar werd hij ook raadsheer van de Raad van State.[127]

Hij werd raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in september 1627.[128] Twee jaar later werd er de functie ‘hoofd van de financiën’ in de Hoge Raad gecreëerd, en de Croÿ kreeg deze toegewezen.[129] Tot 1635, toen hij voor een opdracht naar Polen en Duitsland vertrok, was hij er ook afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata.[130]

            In 1629 werd hij naar Duitsland gestuurd om er de keizer, Ferdinand II, te feliciteren met de verloving van zijn zoon met de Infante María, zus van Filips IV.[131]

Hij stierf in Madrid in 1640. [132]

 

10. De Fierlant Simon.

            De Fierlant, ridder, heer van Bodeghem, werd in Brussel in 1602 geboren. Zijn ouders waren Martin de Fierlant[133] en Catherine van Eyck, beiden van patriciërsfamilies afkomstig. Hij was getrouwd met Anne-Marie van Reynegom. De Fierlant schreef een groot aantal theologische werken[134] en poëzie.[135]

            Als jurist stelde hij zich kandidaat voor een betrekking in de Raad van Brabant, maar in de plaats hiervan werd hij in mei 1657 benoemd tot raadsheer van de Grote Raad van Mechelen.[136]

            Hoewel hij in januari 1661 al eens werd voorgesteld als kandidaat raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[137], werd hij pas in het voorjaar van 1663 aangesteld tot raadsheer van de Hoge Raad te Madrid.[138]

            Aangesteld tot kanselier van Brabant[139] en raadsheer van de Raad van State[140], kwam hij in 1668 terug naar de Zuidelijke Nederlanden.[141] Het werd hem toegestaan zijn functie in de Hoge Raad te behouden.[142]

            Hij stierf te Brussel op 15 augustus 1686.[143]

 

11. De Gamarra y de Contreras Esteban.

Esteban de Gamarra y de Contreras werd in 1593 in Brussel geboren als zoon van Juan de Gamarra y de Contreras[144], afkomstig uit Castillië, en Doña Adriana de la Torre. Hij droeg het wapen van de oorspronkelijke tak uit Gamarra la Mayor en was ridder van de orde van Santiago. Getrouwd met zijn nicht, Doña Maria de Urquina kregen ze zes kinderen.[145]

Gamarra kende een spectaculaire militaire loopbaan, hij klom op van eenvoudige soldaat tot de hoogste leidersfuncties. ‘Weinig, hoe groot hun bekwaamheid en verdiensten ook waren, konden op dergelijke prestaties bogen.’[146] Op twaalfjarige leeftijd trad hij in Milaan in dienst van de koning[147]. Toen hij achttien werd, debuteerde hij als soldaat en enige jaren later werd hij gepromoveerd tot kapitein van een compagnie Spaanse infanteristen. Hij werd tot ridder van de Orde van Santiago geslagen in 1624, enkele jaren nadat hij naar de Zuidelijke Nederlanden was teruggekeerd waar hij zijn militaire carrière verder zette. Zo werd hij in 1631 luitenant van de algemene kampoverste Carlos Coloma.

Al tijdens zijn militaire loopbaan werden hem diplomatieke opdrachten toevertrouwd, op die wijze reisde hij in 1636 als vertrouwensman van de Kardinaal Infant Don Fernando naar Duitsland om er overleg te plegen over de komende veldtocht. Twee jaar later klom hij op tot kampoverste en kreeg het bevel over een nieuw regiment Spaans voetvolk.

Uit een afpersingszaak waarin Gamarra beschuldigd werd, blijkt duidelijk de steun die hij genoot van de vorst[148] die voor een goede afloop van de affaire zorgde.[149] In 1644 kwam hij opnieuw in de problemen terecht, waarbij zijn geloofwaardigheid in het gedrang kwam omdat hij een vertrouweling was van de prins Thomas van Savoye[150] die overliep naar het Franse kamp. De zaak kende echter geen gevolgen.

Als beloning voor zijn prestaties als kampoverste kreeg hij in 1644 als gouverneur ad interim de verdediging van Cambrai toegewezen. Alhoewel er nog steeds geruchten de ronde deden over zijn financiële zaken, kon hij zijn betrekking behouden; een uitmuntende officier kon niet gemist worden.

Voor de veldtocht tegen Frankrijk in 1646 werd hij benoemd tot generaal van de artillerie. Door zijn verdiensten werd zijn mandaat verlengd en kreeg hij de verantwoordelijkheid over de zuidelijke grensverdedigingswerken. Het jaar nadien werd hem als artillerie - generaal het beleg van Komen en Landrecies toegewezen. Landrecies viel echter in Franse handen en Gamarra werd hiervoor verantwoordelijk geacht en aangehouden. De koning besliste in het voordeel van Gamarra waardoor hij in juli 1649 vrijgesproken werd. Gamarra kreeg nieuwe diplomatieke opdrachten[151] toevertrouwd die hij telkens tot een goed einde wist te brengen.

Hij verkreeg definitief de titel artillerie - generaal of grootmeester van de artillerie voor de veldtocht van 1651 welke hij tot 1653 behield, alhoewel hem eind 1651 de functie kastelein van Gent[152] toegewezen was. In datzelfde jaar nog werd hij opnieuw gearresteerd, nu omdat troepen onder zijn bevel bij een gevecht betrokken waren. Met hulp van de koning werd hij twee jaar later vrijgesproken en kon hij zijn betrekkingen behouden.[153]

Leopold-Willem liet eind juni 1654 zijn voorkeur blijken om de overleden ambassadeur in Den Haag, Antoine Brun, te laten vervangen door Gamarra, onder andere om zijn uitgebreide talenkennis. Hoewel hij reeds op 15 oktober 1654 officieel bericht kreeg van zijn benoeming, waardoor hij de titel ‘ordinaris ambassadeur van de Spaanse koning bij de Staten Generaal der Verenigde Provinciën’[154] kreeg, vertrok hij pas vier maanden later naar Den Haag.

Later, in februari 1658, werd hij ook lid van de Consejo de Guerra[155] en hiermee gepaard kreeg hij ook een oproep tot deelname als algemeen kampoverste aan de campagne van dat jaar in de Zuidelijke Nederlanden. Al in 1657 gingen er stemmen op hem terug te roepen naar het leger vanwege zijn talenten op militair vlak. Tegelijkertijd werd er gespeculeerd rond zijn overplaatsing naar de ambassade in het Duitse Rijk als gevolg van een woordenwisseling tussen de landvoogd Don Juan en Gamarra omtrent het politiek beleid met betrekking tot de Verenigde Provinciën. Gamarra weigerde de oproep, waarop hem de Gentse citadel werd toegewezen[156] en de koning de landvoogd opdroeg nieuwe kandidaten te zoeken voor de Haagse ambassade. Hierdoor aanvaardde hij dan toch de militaire opdracht en probeerde hij zijn plaats in de ambassade van Den Haag veilig te stellen, wat hem lukte. Desondanks had de campagne geen succes.

Gamarra was toen, na de markies van Caracena, de belangrijkste raadgever van de landvoogd en deed ook dienst als plaatsvervanger van Caracena. Hij trad ook op als één van de belangrijkste medewerkers van deze laatste.

Eens eind 1659 het oorlogsgevaar geweken was, veranderde de situatie. Gamarra wou verder in dienst blijven als kampoverste in de Zuidelijke Nederlanden maar de koning zag hem liever in Den Haag, toch bleef hij in de Zuidelijke Nederlanden tot april 1660. Hoewel zijn militaire loopbaan ten einde liep door de vrede van de Pyreneeën in 1659, bleef hij een actieve rol spelen. Hij zetelde, net als vroeger, als ambassadeur in verscheidene junta’s over belangrijke politieke en economische vraagstukken betreffende de Verenigde Provinciën.

In 1662 sloeg hij een promotie, ambassadeur in Parijs, af. Het jaar daarop, op 4 februari 1663[157] werd hij wel raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, maar waarschijnlijk heeft hij nooit in deze Hoge Raad gezeteld.[158]

Toen, in 1668, de nieuwe landvoogd te Brussel aankwam, werd Gamarra belast met de opdracht hem te introduceren in de politieke situatie en hem enige tijd te assisteren. Hierdoor bevond Gamarra zich in de ideale positie om het politiek beleid in de Spaanse Nederlanden tot 1670 te beïnvloedden[159], het jaar waarin hij zijn ambt wou neerleggen.

Hij overleed in Den Haag op 10 augustus 1671.[160]

 

12. Jean de Gaverelles.

Jean de Gaverelles werd in Antwerpen geboren als eerste kind van Jean de Gaverelles[161] en Dorothea Hoecx, en gedoopt op 14 januari 1579. Hij studeerde rechten in Leuven en trouwde met Maria de Keyser, maar zij overleed kort daarna.[162]

In 1611 keerde hij naar de Zuidelijke Nederlanden terug, na enkele maanden in het Zuiden vertoeft te hebben waar hij onder andere Rome bezocht had. Daarop vestigde hij zich te Brussel, waar hij enkele maanden het ambt landmeter uitoefende.

Eind augustus 1611 werd hij één van de vier stadssecretarissen in Antwerpen. Op 29 april 1617 werd hij er pensionaris en bleef deze functie tot 29 maart 1624 uitoefenen.[163] Toen er in Antwerpen een nieuwe kerk voor de Onze-Lieve-Vrouwbroeders of Karmelieten werd opgericht, stond hij financieel bij en liet een zijkapel optrekken. Hierin werd de Karmelitaanse broederschap van de schapulier van Onze-Lieve-Vrouw gevestigd met De Gaverelles als hoofdman.[164]

Begin januari 1624 richtte de aartshertogin Isabella een nieuwe Admiraliteitsraad op in Sint-Winoksbergen en duidde De Gaverelles aan als voorzitter[165]. In 1626 werd hij, op zijn verzoek, overgeplaatst naar de Admiraliteitsraad van Duinkerke.[166] Bovendien had de aartshertogin hem begin april 1624 de functie admiraal van de Zuid-Nederlandse vloot, superintendent van de marine toegewezen.

Op 14 maart 1631 werd hij gepromoveerd tot raadsheer van de Geheime Raad te Brussel en bleef dit tot 1634.[167]

Twee jaar later, eind december 1633, werd hij door de koning benoemd tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[168], waarop hij naar Madrid trok om er zijn functie te bekleden. De koning sloeg hem rond deze periode ook tot ridder van de Portugese orde van Christus.[169]

In 1634 vergezelde hij de Kardinaal Infant Don Fernando en zijn leger van Italië op weg naar de Nederlanden. Kort daarop, in juni 1634, werd hij naar de koning van Hongarije, Ferdinand III, gestuurd, waar hij inlichtingen moest winnen over het leger van deze koning, van de hertog van Beieren, van de Katholieke Liga, over Frankrijk en andere informatie van politiek en strategisch belang. Eind juli onderhandelde hij samen met de markies de los Balbases en de staatssecretaris de Axpe te Regensburg met de afgevaardigden van Ferdinand II, de keizer van het Duitse Rijk.[170]

In september 1634 keerde hij terug naar de Zuidelijke Nederlanden.[171] Daar werd hij op de hoogte gebracht dat hij, begin 1634, door Filips IV gepromoveerd was tot superintendent van de Zuid-Nederlandse vloot, een functie die hij zeker tot in augustus 1641 uitoefende.

In november 1639 werd hij voorgesteld door de Kardinaal Infant voor de functie raadsheer van de Raad van State, maar kreeg enkel de titel ereraadslid van de Raad van State[172], waarvoor hij ook een wedde ontving. In 1641[173] werd hij dan benoemd tot raadslid van deze raad en vanaf 1643[174] zetelde hij er ook in.

In een brief aan de Kardinaal Infant van november 1640 schreef de koning dat in geval zijn vertrouweling Pieter Roose ziek werd, hij vervangen moest worden door onder andere De Gaverelles.[175]

Vóór augustus 1644 trok hij zich terug in de kerkelijke wereld en liet zich tot priester wijden. [176]

Hij stierf in Brussel op 11 juli 1645.[177]

 

13. Guzmán y Dávila Diego Mexía Felípez.

Diego Mexía Felípez Guzmán y Dávila was hertog van San Lucar la Mayor en van Aznarcollar, markies van Leganés, van Deinze en van Maierena, ridder in de orde van Santiago en heer enkele Spaanse stadjes. Hij was de zoon van Diego Velasquez Mexía de Ovando y de la Torre, markies van Loriana en graaf van Uceda; en van Dona Leonor de Guzmán. Verder was hij ook de neef en intimus van Olivares, de valido van Filips IV. In 1634 kreeg hij de titel Grande de España. Leganés was twee maal getrouwd, eerst met de dochter van Ambrioso Spínola[178], Polixena Spínola en daarna met Juana de Rojas.[179]

            In 1626 werd Leganés benoemd tot cavalerie-generaal van het Ejército de Flandes, maar deze functie vervulde hij bijna nooit door een vrijwel permanente afwezigheid. Eind 1627 deed Olivares een beroep op hem om het project van de Wapenunie in de Nederlanden ingang te doen krijgen.[180] Tevens bekleedde hij, zeker vanaf mei 1630, de functie kapitein-generaal in de artillerie in Spanje.[181]

            Een jaar later werd hij opgenomen in het lijstje van het college van gouverneurs die het bestuur in de Nederlanden zouden waarnemen bij het overlijden van de landvoogdes Isabella.[182]

       In november 1629 kwam de nieuwe ambassadeur van Spanje, Aytona, in Brussel aan en als tijdelijke begeleider werd onder meer op de markies van Leganés vertrouwd. Leganés was, net als Aytona, goed vertrouwd met de situatie in het Zuiden, doordat hij er meer dan twintig jaar gediend had als officier en kamerheer van de aartshertog Albert. Hierdoor werd hij aan het hof in Madrid als een specialist inzake Nederlandse aangelegenheden beschouwd.

In 1621, na de dood van de aartshertog, keerde hij naar Madrid terug, waar hij een gewichtig man werd.[183]

            Leganés werd in het najaar van 1628 benoemd tot voorzitter van de heropgerichte Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[184]

Aytona en Isabella beslisten hem in 1630 aan te stellen als dienstdoend maestro de campo general van het Ejército de Flandes. Maar Filips IV bepaalde datzelfde jaar nog een collectief leiderschap, bij gebrek aan een volwaardige maestro de campo general, tot stand te brengen, waarin onder andere Leganés[185] in opgenomen werd.[186] Bovendien, toen men er in geslaagd was een gezagscrisis in 1630 in de Nederlanden te onderdrukken, werd hij - hij behoorde immers tot de top van het Spaans-Habsburgse bestel - met enkele andere vertrouwelingen[187] in Brussel geplaatst. Op hen werd gerekend informatie te kunnen inwinnen en door te spelen naar Madrid.[188] Hiervoor vertrok hij al begin 1630 richting Zuidelijke Nederlanden, terwijl hij evenwel zijn post in de Hoge Raad bleef behouden.[189]

In het voorjaar van 1630 werd Leganés ook raadsheer in de Raad van State[190], nadat hij ook al lid van de Spaanse Consejo de Estado[191] en van de Raad van Gelre[192] was. Hij zou ook kastelein van Antwerpen geweest zijn.[193]

            Toen hij in 1635 naar Milaan vertrok, kon hij wederom zijn voorzitterschap in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië behouden.[194] Hij werd er gouverneur, een functie die hij tot eind 1641 zou uitoefenen.[195] In 1638 was hij er kapitein-generaal van het leger in Lombardije.[196]

            Hij was opperbevelhebber in León in 1638 en 1639.[197] Leganés voerde in 1642 het Spaanse leger in Catalonië aan en in 1646 kreeg hij de titel virrey van dit gebied. In datzelfde jaar leidde hij ook een campagne tegen Portugal.[198]

Tevens zetelde hij in de Consejo de Guerra[199] en zou ook voorzitter van de Raad voor Italië[200] geweest zijn, maar dit valt te betwijfelen.[201]

            Hij stierf te Madrid op 16 februari 1655.[202]

 

14. Hernart Jean.

            Jean Hernart werd geboren in Brabant en studeerde er rechten. Vóór hij zijn ambt van secretaris ad interim uitoefende, was hij onder meer eerste wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies en griffier in het secretariaat van deze orde. Bovendien was hij voor de oprichting van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië assistent van de secretaris De Brito in het college dat de Hoge Raad voorafging.

            Op 29 december 1627 werd hij dan benoemd tot secretaris ad interim van de Hoge Raad totdat Gabriël de Roy er zijn betrekking van secretaris kwam opnemen.[203] In de lente van 1628 werd hij naar het Heilig Roomse Rijk en naar Vlaanderen gestuurd om er halssnoeren van de Orde van het Gulden Vlies te overhandigen.[204]

 

15. Locquet Jean Antoine.

            Jean Antoine Locquet, ridder, burggraaf[205] van Hombeek, heer van Impel, e.a., werd geboren te Brussel als zoon van Guillaume Locquet en Pétronille Taedts. Na zijn studies filosofie aan de universiteit van Leuven[206] en later ook rechten, trouwde hij met Marie-Christine De Keyser.[207]

            Vanaf 1638 doceerde hij filosofie aan de universiteit van Leuven, maar verliet deze betrekking om advocaat in de Raad van Brabant te worden.[208] In het najaar van 1643 werd hij benoemd tot assistent van de provoost en van de drossaard van Brabant.[209] Hierna, in 1656, werd hij postulant en surnumerair raadsheer van de Raad van Brabant, welke functie hij twee jaar later effectief verkreeg.[210]

            Locquet werd in november 1661 benoemd tot raadsheer van de Opperste Admiraliteitsraad te Brussel[211], in die hoedanigheid was hij in het najaar van 1663 in Oostende actief.[212]

            Begin januari 1661 werd hij als kandidaat voorgesteld voor een plaats als raadsheer in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, maar werd toen niet verkozen.[213] Hij werd opnieuw voorgesteld, en deze keer met succes, in mei 1663.[214] Het werd hem toegestaan zijn betrekking in de Admiraliteitsraad te behouden.[215] In het najaar van 1668 werd hij als voorlopige zegelbewaarder aangeduid, daar de zegelbewaarder Watteville zich in Lissabon bevond.[216]

            In oktober 1669 werd hij tot president van de Grote Raad van Mechelen[217] en raadsheer in de Raad van State[218] benoemd.[219] Hij werd een eerste maal voorgesteld als gegadigde voor kanselier van Brabant in 1668,[220] maar het duurde tot in 1686 eer hij de betrekking kreeg toegewezen.[221]

            Hij stierf in Brussel op 22 maart 1687.[222]

 

16. Van Male, Aurele Augustin.

            Aurele Augustin Van Male, ridder, werd als zoon van Charles Van Male[223] geboren te Antwerpen.[224] Hij trouwde met Anne Prats, weduwe van Ogier Sucquet, luitenant-civil van de indaginghe van Gent.[225]

            Verscheidene bronnen melden dat hij luitenant-civil van de indaginghe van Gent is geweest[226], andere bronnen dan weer dat hij daarvoor zelfs eind 1619 officieel Vlaams burger werd.[227] Maar in het archief werd hij enkel teruggevonden als ‘informant’ van de indaginghe van Gent voor de jaren 1621 - 1623.[228] Was hij vóór deze periode actief als luitenant-civil van de indaginghe of kwam er protest? Drie bronnen[229] melden dat er inderdaad protest kwam van de Staten van Vlaanderen en dat hij daardoor in 1620 of 1621[230] ter compensatie tot raadsheer in de Raad van Brabant werd benoemd.[231] Later werd hij er ook vice-kanselier.[232]

            Toen de Admiraliteitsraad in Duinkerke werd afgeschaft, bleven nog enkele te behandelen zaken over. Voor de afronding van deze zaken werd Van Male eind januari 1611 tot superintendent benoemd.[233] Eind 1631 werd hij aangesteld tot raadsheer van de opperste Admiraliteitsraad in Brussel.[234]

            Er staken opnieuw problemen de kop op toen hij in december 1645 tot voorzitter van de Raad van Vlaanderen benoemd werd. Ook deze keer werd hij ervan beschuldigd, door onder meer de Geestelijkheid en de Staten van Vlaanderen, geen Vlaming te zijn. Hij zou deze functie nooit uitoefenen.[235]

            Hierna kreeg hij, in april 1648, de betrekking raadsheer van de Geheime Raad toegewezen.[236]

            Als gezant van de Bourgondische Kreits werd hij in 1653-1654 naar de Rijksdag van Regensburg gezonden[237] en in 1657-1658 als vertegenwoordiger van Filips IV naar de kroning van Leopold I tot keizer van het Duitse Rijk.[238]

            De landvoogd Leopold-Willem wou in 1655 Van Male een plaats als raadsheer in de Raad van State toewijzen, maar Filips IV was hier tegen.[239]

            Op 24 juli 1660 stelde Filips IV hem aan tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[240], zeven jaar nadat hij een eerste maal was voorgesteld door de toenmalige gouverneur-generaal voor deze functie[241]. Nadat op Van Males voorwaarde, behoud van zijn betrekkingen in de Admiraliteitsraad en in de Geheime Raad, was ingegaan[242], vertrok Van Male, samen met Van Der Bruggen, in oktober 1661 naar Madrid.[243]

            Hij stierf in Madrid op 17 augustus 1662.[244]

 

17. Van der Piet Boudewijn.

            Boudewijn Van der Piet, ridder en heer van Weghewalle, werd te Gent geboren in 1595.[245] Hij huwde Isabelle De Vulder, dochter van Antoon De Vulder.[246]

            In juni 1634 werd hij aangesteld tot raadsheer van de Raad van Vlaanderen[247]. Later, in 1640, volgde de benoeming tot procureur-generaal in de Grote Raad van Mechelen,[248] hiervoor of hierna zou hij ook raadsheer van deze raad geweest zijn.[249]

            Hij werd in juli 1650 als kandidaat naar voor geschoven voor de vrije functie van voorzitter van de Raad van Vlaanderen, maar werd niet verkozen.[250] Niettemin werd hij dat jaar wel kanselier van Gelre.[251]

            Twee jaar daarna werd hij gepromoveerd tot raadsheer van de Geheime Raad.[252] Filips IV benoemde Van der Piet op 23 maart 1652 ook tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[253] De gouverneur generaal Leopold-Willem zag hem liever niet uit de Geheime Raad vertrekken en liet niet na dit de koning ook te melden.[254] Als tegenprestatie stond Filips IV dan toe dat Van der Piet zijn plaats in de Geheime Raad achterhield en een reisvergoeding kreeg.[255] Toch was er nog heel wat heen en weer schrijven nodig tussen beiden[256], zo lag het dan aan de Raad van Financiën die niet wilde bijstaan in de reiskosten[257] of aan het paspoort[258], eer Van der Piet uiteindelijk vertrok. Ruim vier jaar na zijn benoeming kwam hij in Madrid toe[259], maar zetelde er slechts enkele jaren in. In februari 1658 drukte hij al zijn wens uit terug te keren naar de Zuidelijke Nederlanden.[260]

            Eens terug in de Zuidelijke Nederlanden, in september 1658, werd hij, op zijn aanvraag, raadsheer van de Raad van State[261] en hernam hij zijn functie in de Geheime Raad.[262]

            Hij stierf in Brussel op 7 oktober 1672. [263]

 

18. Pieter Roose.

            Pieter Roose, ridder, heer van Froidmont, Ham en Jemeppe[264], werd in Antwerpen geboren in 1586. Zijn ouders behoorden tot het stedelijk patriciaat, zijn vader, Jean Roose[265], was afkomstig van Vlaanderen, terwijl zijn moeder, Marie Kinschot, de dochter was van Ambroise Kinschot[266].

            Hij volgde klassieke talen en later ook rechten in Leuven. Vervolgensr werd hij fiscaal en decaan van de studenten van de faculteit rechten. In 1608 werd hij door de universiteit van Dole gevraagd om er rechten te doceren, maar hij opteerde voor de advocatuur. [267]

            Hij was lid van een commissie, door de aartshertog Albert opgericht in 1615, die als taak had het Brabants gewoonterecht te verzamelen en vast te leggen.[268]

            In maart 1616 begon hij, als raadsheer en advocaat-fiscaal in de Raad van Brabant[269], zijn politieke carrière.[270] Dat zijn kunnen op prijs gesteld werd blijkt uit het feit dat hij deel uitmaakte van de junta[271] die de klachten onderzocht die leidden tot de Guerre de Gigot. Hij had hier een bijzonder groot aandeel in de besprekingen. De toewijding en inzet waarmee Roose te werk ging in deze zaak, ontsnapte niet aan de aandacht van de aartshertog.[272] Hij stond er dan ook op dat Roose raadsheer werd in de Geheime Raad, wat ook gebeurde in 1622[273]. Hij werd er gewoon rekwestmeester en enige tijd later raadsheer-fiscaal.[274]

            Zijn werk bleef ook niet onopgemerkt in Madrid. Al in 1627 wou de koning hem laten zetelen in een handelsraad die hij plande te vestigen in Brussel. Hij benoemde ook tot lid van de Junta van State en Oorlog[275] op 8 november 1629.[276] Later dat jaar, op 29 december 1629, werd hij tevens benoemd tot raadsheer van de Raad van State.[277]

            In september 1630 droeg Filips IV hem op naar Madrid te komen, waar hij eind december 1630[278] tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië werd benoemd.[279] In deze raad werd hij aangesteld tot afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata.[280]

            Verder belastte de koning hem ook met het verzamelen van allerhande inlichtingen van politieke, economische en militaire aard om een beeld te kunnen schetsen van de situatie in de Nederlanden. Zijn ijver voor de koninklijke zaak en zijn kennis, als gevolg van zijn vele betrekkingen in de Nederlanden, waren de ideale mix om de koning op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen aldaar. Er werd een junta opgericht om de verslagen[281] van Roose te onderzoeken.[282]

            In de kleine twee jaar dat hij actief geweest was in Madrid, waren zijn talenten en politieke opvattingen niet zonder gevolgen voorbij gegaan, hij had de koning en Olivares aan zijn kant gekregen.[283] Op 11 april 1632 werd Roose benoemd tot hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en daardoor werd hij ook voorzitter[284] van de Raad van State.[285] Maar vooraleer hij vertrok om deze functie uit te voeren, maakte hij deel uit van een junta die de instructies voor de volgende gouverneur-generaal opstelde waar hij een enorme invloed op uit oefende.[286]

            Hij werd ook met andere zaken belast, zo waren er gedurende deze periode veel grieven over de misbruiken van de Raden in de Nederlanden en de twisten die hierdoor ontstonden. Filips IV gaf de opdracht aan de Geheime Raad en aan de Raad van Financiën hun instructies van 1540 op te sturen, en Roose werd bevoegd verklaard om ze aan te passen.[287]

Rond 1632 verslechterde de situatie in de Zuidelijke Nederlanden, men werd in het Noorden en in het Zuiden aangevallen, waardoor men strategische steden, zoals Gelre en later ook Maastricht, verloor. De natie eiste een bijeenroeping van de Staten-Generaal, die de problemen met de Verenigde Provinciën zouden moeten oplossen. Isabella zag geen andere mogelijkheid dan in te stemmen, ondanks het verbod van Filips IV. Spanje rekende op Roose als hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en voorzitter van de Raad van State om de situatie, zonder nadelige gevolgen, tot een goed einde te brengen. Daarop droeg Filips IV Roose in het geheim op, indien dit nodig zou zijn, Isabella de bevoegdheden te ontnemen die zij in 1629 gekregen had om te onderhandelen over vrede met de rebellen. Op 20 oktober 1632 legde hij in aanwezigheid van de koning de ambtseed af, vertrok richting Brussel en slaagde erin de Staten-Generaal te kalmeren.[288]

Als hoofd-voorzitter van de Geheime Raad bezat hij nu de spilfunctie van het Zuid-Nederlandse staatsbestel, waardoor hij zijn invloed kon laten gelden in het hoogste politieke beleid. Hij beschikte ook over een enorme militaire, financiële en bestuurlijke macht. Na zijn aankomst in Brussel, werd hij vertrouweling van de landvoogdes en van de ambassadeur, Aytona, met de instructie een oogje in het zeil te houden. Na het overlijden van de landvoogdes klom hij op tot de tweede belangrijkste persoon van het regime, na de Markies van Aytona die aangesteld was tot interimair gouverneur-generaal.[289] Na de benoeming van Don Fernando tot landvoogd over de Zuidelijke Nederlanden in 1634, diende Roose samen met Aytona en de gouverneur der wapens toe te zien op de naleving van alle bestuurlijke reglementen en instructies door de Kardinaal Infant.[290]

Vanaf 1635 behoorde Roose tot het interim-bestuur, welke bestond uit intimi van het Madrileense Hof, dat indien de landvoogd Don Fernando zou sterven en de eerste vervanger, Markies van Aytona, in de onmogelijkheid zou verkeren deze functie waar te nemen, zou regeren over de Zuidelijke Nederlanden totdat een nieuwe landvoogd de functie op zich zou kunnen nemen.[291]

In dat jaar werd hij ook lid van de militaire Raad, wiens belangrijkste taak het formuleren van voorstellen over de te volgen strategieën was en van de financiële Raad, die zich ook, doordat zij de legerkas beheerde, met militaire kwesties bezighield.[292] Roose was echter niet geliefd in de militaire raad, het was vooral de landvoogd Don Fernando die Roose liever zag gaan dan komen. De spanningen reikten in het voorjaar van 1637 zo een hoog niveau dat hij de koning om ontslag vroeg, maar dit werd hem geweigerd.[293]

Door deze talrijke belangrijke functies die Roose bekleedde, was hij alomtegenwoordig in de centrale besluitvorming en bovendien vormde hij de belangrijkste schakel tussen Madrid en de Zuid-Nederlandse organen.[294] ‘Wegens zijn beroepskennis, zijn veeltaligheid, zijn politieke overtuiging en zijn betrouwbaarheid, was Roose de man die Madrid wou, en zowel Olivares als Filips IV hielden niet op dit te onderstrepen.’[295] Zeker tot het einde van 1637, het begin van 1638 bleef Olivares in het kunnen van Roose geloven, zelfs voor de belangrijkste kwesties.[296]

Maar vanaf dan viel hij in ongenade[297], hij werd enorm tegengewerkt in de Zuidelijke Nederlanden, waardoor hij in 1640 zelfs een beperking van zijn opdrachten vroeg.[298]

Niettemin werd hij in juli 1641 nog lid van een interim-bestuur dat de leiding waarnam tot de benoeming van een nieuwe gouverneur-generaal. Dit bestuur werd afgeschaft bij de aanstelling van een interimair landvoogd, don Fancisco de Melo. Hij werd bijgestaan door Roose[299], maar deze samenwerking verliep niet zo vlot als gehoopt.[300] Bovendien werd zijn macht beknot door het benoemen van tegenstanders in onder andere de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in 1642. Eind 1642 groeide het plan Roose als hoofd-voorzitter van de Geheime Raad te vervangen. Daarbij kwam nog dat hij zijn behoeder Olivares, die eind januari 1643 van het politieke toneel verdween, verloor waardoor hij bijna alle steun in Madrid kwijtraakte. Van dat moment af verloor hij ook zijn contactpersoon, Jacques Brecht, secretaris van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Zijn macht werd verder beperkt door het intrekken van Melo’s instructies en deze te vervangen door degene die Albert in 1595 ontvangen had. Hierdoor werden de voorrechten van de hoofd-voorzitter sterk verminderd, diende de landvoogd niet langer alle gewichtige zaken met hem te bespreken en de akten te laten voorzien van zijn zegel en handtekening. Ook werd de opheffing van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië overwogen, omdat deze vaak dienst gedaan had als instrument van Roose.[301]

In 1643 vaardigde Paus Urbanus VII de bul In Eminenti uit, waardoor Jansenius’ Augustinus werd verboden. Het probleem bestond er in deze bul in de Zuidelijke Nederlanden te laten publiceren. Volgens de Raad van Brabant en de Geheime Raad moest ze eerst onderzocht worden en was er een placet nodig op te bul rechtsgeldigheid te geven. Hier speelde de invloed van Roose, die het manuscript verdedigde[302], mee. Toen in 1646 Filips IV er op aan drong de bul zonder placet te publiceren, ging de Geheime Raad over tot allerlei afleidingsmanoeuvres.

Deze zaak was een van de laatste waarbij Roose van zijn macht gebruik kon maken, zijn tijd was duidelijk voorbij. De nieuwe interim gouverneur-generaal[303] bouwde verder zijn invloed af, Madrid wou zich zelfs volledig van hem ontdoen. Uiteindelijk kreeg Castel Rodrigo vrij spel, hij kreeg zelfs de kans hem, onder het excuus dat de koning zijn hulp nodig had bij instructies voor de nieuwe landvoogd, naar Madrid te sturen. Toch besloot hij hem nog een tijdje te dulden, niettemin zorgde hij ondertussen voor de gepaste vervanger.[304] Ongeveer drie jaar later, in 1649, vertrok hij dan toch richting Madrid, onder hetzelfde voorwendsel. Hij zou er tot april 1653 verblijven.[305]

            De doodsteek kwam er op 3 november 1653 door de benoeming van Charles d’Hovyne, een tegenstander van Roose, tot hoofd-voorzitter van de Geheime Raad.

            Pieter Roose stierf op 27 februari 1673 in Brussel.[306]

 

19. De Roy Gabriël.

Gabriël de Roy werd in 1570 in Artesië geboren en was ridder en heer van Sopenval en Chantraine.[307]

Op 29 december 1627 werd hij door Filips IV benoemd tot secretaris van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[308]. In juli 1629 beoefende hij zijn functie nog altijd niet, daar hij zich toen in de Hanzesteden bevond voor een diplomatieke opdracht. Hiervoor was hij ook al actief in het Heilig Roomse Rijk en was hij gecommitteerde in de Raad van Financiën, een betrekking die hij trouwens behield.[309] Een jaar nadien, vanaf mei 1631, was hij op post in Madrid[310], maar in maart 1633 vertrok hij opnieuw naar Noord-Europa.[311]

Hij overleed in 1645.[312]

 

20. Sancho Dávila y de Toledo Antonio.

            Antonio Sancho was markies van Velada en van San Román, Grande de España en ridder van de orde van Calatrava. Hij was de zoon van Gómez Dávila[313] en Ana de Toledo, en werd geboren te Madrid op 15 januari 1590. Constanza Osoria werd zijn vrouw. [314]

       Velada was kamerheer van Filips IV, daarna werd hij gouverneur en kapitein-generaal van Oran[315] en aangrenzende gebieden. Later was hij kapitein-generaal bij de verovering van de haven Mina[316] en ook in Portugal. Daarnaast was hij tevens wapenkoning van Portugal.[317]

  Sedert 1636 verbleef hij in de Zuidelijke Nederlanden en was er gouverneur van Duinkerke.[318]

  In 1639 was hij kapitein-generaal van de Duinkerkse Armada[319], een campagne die mislukte.  Het Spaanse hof hoopte uit deze nederlaag alsnog een voordeel te halen en   Charles I[320] van Engeland ervan te overhalen de Republiek - ter vergelding van het niet naleven van de neutraliteit van de Engelse wateren - de oorlog te verklaren. Hiertoe stuurde men Velada als buitengewoon ambassadeur naar Londen, waar hij in april 1640 aankwam.[321] Officieel, hij verbleef gedurende deze periode vaak in de Zuidelijke Nederlanden, vervulde hij deze functie tot eind 1641.[322]

            Toen hij nadien terug naar de Zuidelijke Nederlanden kwam, werd hij maestro de campo general tegen de Republiek.[323] Hiervoor, in juli 1641, werd hij benoemd tot lid van het interim-bestuur dat in werking zou treden bij een vroegtijdig overlijden van de landvoogd Don Fernando, tot de aanstelling van een nieuwe landvoogd.[324] Bovendien was hij in 1640 en 1641 admiraal generaal van het Ejército de Flandes en in 1642 generaal van de cavalerie.[325] In 1643 werd hij gouverneur van Milaan en oefende deze functie uit tot in 1646.[326]

            In 1647 werd hij raadsheer van de Consejo de Estado en zes jaar later ook president van de Consejo de Órdenes.[327]

       Hij werd benoemd tot president van de Raad voor Italië op 3 maart 1652, en bekleedde deze functie tot september 1662.[328] Op 11 januari 1660 stelde Filips IV hem aan tot voorzitter van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[329]

            Hij stierf op 25 augustus 1666.[330]

 

21. Spínola Felipe.

       Felipe Spínola werd geboren in 1594 als zoon van Ambrioso Spínola en Juana Bassadonna. Hij was hertog van San Severino en van Sexto, markies van los Balbases en van Benafro, ridder van de orde van Santiago en van de orde van het Gulden Vlies. Spínola was gehuwd met Hieronima Doria. [331]

Vanaf 1622, misschien er voor ook al, was hij kapitein-generaal van de marine in de Zuidelijke Nederlanden.[332] Vanaf 1626 beschikken we over gegevens dat hij raadsheer in de Consejo de Estado en maestro de campo general was, het is mogelijk dat hij deze functies voor deze datum ook al uitoefende.[333] In 1634 onderhandelde hij met de afgevaardigden van Ferdinand II, de keizer van het Duitse Rijk.[334] Hij nam deel aan de oorlogen van Catalonië in 1639.[335]

Hij werd benoemd tot voorzitter van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in het voorjaar van 1653.[336] Zo volgde hij zijn schoonbroer de markies van Leganés op die met zijn zus, Polixena Spínola, getrouwd was.[337]

Hij stierf op 8 augustus 1659.[338]

 

22. Vecquer Juan.

            Als sinds 1624 werkte Vecquer in dienst van de koning. Hij was eerste assistent in het secretariaat van de Raad van Luxemburg tot 1627, daarna secretaris van de Baron d’Auchy tot 1630 en vervolgens tweede assistent van het secretariaat van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[339]. In 1635 volgde hij de raadsheer De Croÿ naar de ambassade in Duitsland en Polen.[340]

            Bij de benoeming van Jacques Brecht tot secretaris in 1638, werd Vecquer zijn tweede assistent. In mei 1648 bleef hij die plaats behouden, maar werd ook gepromoveerd tot eerste assistent van de nieuwe secretaris Jean Botin.[341]

            Toen Brecht in het voorjaar van 1659 naar de Zuidelijke Nederlanden vertrok, nam Vecquer als secretaris ad interim zijn functie over[342], maar pas in oktober 1660 werd hij officieel tot interim aangesteld[343]. In juni 1660 werd voorgesteld om Vecquer als vaste secretaris aan te werven[344], maar het zou duren tot juli 1667 eer hij als secretaris benoemd werd.[345] Zeker tot 1673 was hij actief als secretaris.[346]

 

23. De Vulder Antoon.

            Antoon De Vulder, ridder, werd als zoon van Maillard De Vulder[347], geboren te Gent rond 1569.[348] Hij huwde een eerste maal met N. of Pierette de Proost, en een tweede maal met Jeanne de Wyckhuysse. Zijn dochter Isabelle uit zijn laatste huwelijk trouwde met Boudewijn Van der Piet.[349]

            Hij werd advocaat-fiscaal van de Raad van Vlaanderen eind december 1610, drie jaar later werd hij er aangesteld tot raadsheer.[350]

            In 1624 zou hij benoemd geweest zijn tot raadsheer van de Geheime Raad, maar dit lijkt te betwijfelen.[351]

Begin november 1626 plaatste de landvoogdes Isabella hem als eerste rechter in de heropgerichte Admiraliteitsraad in Duinkerke. Zijn termijn verliep er begin december 1631.[352] In augustus 1627 werd hij gepromoveerd tot buitengewoon en surnumerair raadsheer van de Grote Raad van Mechelen, later in 1634, kreeg hij er een plaats als gewoon raadsheer.[353]

            In een consult van juni 1637 van de Raad van State werd hij voorgesteld voor het presidentschap van de Grote Raad van Mechelen, maar uiteindelijk werd hij dan toch niet verkozen.[354]

            Eind 1639, begin 1640[355] benoemde Filips IV hem tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[356] Op 7 januari 1642 werd hij er aangewezen als afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata.[357]

            Hij stierf op 1 oktober 1644.[358]

 

24. Watteville Karel.

Karel Watteville, baron van, was in 1637-1638 officier van de regimenten van Lotharingen.[359] In 1647 zou hij als kapitein-generaal van de artillerie geholpen hebben een opstand tegen het Spaanse bewind in Napels te onderdrukken.[360]

De vroegste gegevens die we bezitten over Watteville als ambassadeur dateren van 1650, toen hij op en neer reisde tussen San Sebastián en Madrid.[361] Van deze laatste stad zou hij in 1660 gouverneur geweest zijn.[362] Hij was als ambassadeur ook actief in het land van Overmaas[363] in het najaar van 1651.[364]

Op 15 juni 1660 werd hij benoemd tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[365], maar in juli 1660 had hij nog steeds zijn eed niet afgelegd.[366] Na het overlijden van de voorzitter in 1666 werd Watteville aangewezen zijn plaats als zegelbewaarder van de Hoge Raad in te nemen.[367]

Filips IV zond hem in juli 1660 naar Londen,[368] waar hij belast werd met de onderhandelingen over de teruggave van Duinkerke aan Spanje.[369] Maar hij faalde hierin daar Frankrijk in 1662 de stad van Engeland kon afkopen.

Waarschijnlijk zetelde hij ook in de Consejo de Guerra en in de Consejo de Estado.[370] Vanaf juli 1668 was hij als ambassadeur werkzaam in Lissabon[371] maar hij bleef zijn plaats in de Hoge Raad behouden.[372]

Hij overleed er op 17 september 1670.[373]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Britz. Asseliers (Robert d’ ou van). pp. 503-505.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. Armorial et biographies des chanceliers et conseillers de Brabant. pp. 141-142. en A. Gaillard. Le conseil de Brabant: histoire, organisation, procédure. p. 341.

[2] Britz. art.cit. pp. 503-504.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 141-142.; A. Gaillard. op.cit. p. 341. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220 en p. 273.

[3] Omtrent de datum van de benoeming bestaat onzekerheid. Zeker is dat hij op 12 maart 1640 in Madrid zijn functie opnam. (Register van wedden, periode 1640-1650. ARA, RK, 46012, f. 5.); Britz. art.cit. p. 504.; P.M. De Wynants. op.cit. f. 66.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 141-142.; A. Gaillard. op.cit. p. 341. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.)

[4] Hij was voorgesteld door de hoofd-voorzitter van de Geheime raad, Roose. Asseliers stond bekend als een vertrouweling van de hoofd-voorzitter; wat maakt dat met Asseliers en nog andere vertrouwelingen in de Hoge Raad, deze raad hem weinig moeilijkheden zou bezorgen. (R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.)

[5] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 25 oktober 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.)

[6] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.)

[7] Register van wedden, periode 1651-1659/60. (ARA, RK, 46013.) en De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 141-142.

[8] L. Ceyssens. La première bulle. I, p. 294.

[9] Hier ging een lang over en weer schrijven tussen de koning en de gouverneur-generaal Leopold-Willem aan vooraf. Niettegenstaande deze laatste Asseliers te oud bevond om deze functie nog waar te nemen, benoemde Filips IV hem op 3 oktober 1651 toch. (Filips IV aan Leopold-Willem, 5 juli 1651. ARA, SEG, 250.; Filips IV aan Leopold-Willem, 12 oktober 1652. ARA, SEG, 253. en J. Lefevre. Documents concernant le recrutement de la haute Magistrature dans les Pays-Bas, sous le régime espagnol, (1555-1700). pp. 91-94.)

[10] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.) en Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 februari 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[11] - Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 september 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

     - Met betrekking tot beide functies, zie ook: Britz. art.cit. p. 503.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 141-142.; H. De Schepper. en P. Janssens, op.cit. p. 397. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[12] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 62, 331, 364 en 419.); Juan de Austria aan Filips IV, 23 juni 1657. (ARA, SEG, 262.) en J. Lefevre. Documents. pp. 106-107.

[13] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 427.

[14] Britz. art.cit.. p. 503.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 141-142. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[15] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, , 30 juni 1647. (AGS, SP, 2445, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 mei 1648. (AGS, SP, 2446, z.f.) en register van wedden, periode 1640-1650. (ARA, RK, 46012, f. 29.)

[16] Dit wordt wel maar door één bron vermeld. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 436.)

[17] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 8 november 1648. (AGS, SP, 2446, z.f.)

[18] P.M. De Wynants. op.cit. p. 128.

[19] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[20] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[21] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[22] Register van wedden, periode 1625-1639. (ARA, RK, 46011.); P.M. De Wynants. op.cit. p. 128. en J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 267.

[23] Brief aan de markies de Fuentes, 12 juni 1638. (ARA, SEG, 137.) en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.

[24] - Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.)

     - Later nam zijn zoon, Pierre Brecht, deze functie van hem over. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 maart 1652. AGS, SP, 2450, z.f.)

[25] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 mei 1639. (AGS, SP, 2437, z.f.)

[26] - R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 182.

     - ‘[…] Rooses ogen en oren te Madrid […]’ (Citaat, Ibid. p. 252.)

[27] Ibid. pp. 266-267.

[28] ‘[…] want ik heb hier de reputatie van spion en de duivel-doe-al van Uw heerschap te zijn.’ (Geciteerd in Ibid. p. 268.)

[29] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.)

[30] L. Ceyssens. La première bulle. I, p. 294.

[31] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[32] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 november 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[33] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 juni 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[34] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 26 mei 1659. (AGS, SP, 2456, z.f.)

[35] Consult Consejo de Estado, 22 februari 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); consult Consejo de Estado, 22 februari 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); consult Consejo de Estado, 24 april 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); en consult Consejo de Estado, 17 december 1653. (AGS, E., 2081, z.f.);

[36] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 24 augustus 1658. (AGS, SP, 2453, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 28 maart 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.)

[37] Volgens Wynants werd hij in 1627 benoemd, volgens andere bronnen in 1628 en zou hij zijn eed in november van dat jaar afgelegd hebben. (Respectievelijk: P.M. De Wynants. op.cit. f. 115. en P. Janssens en R. Vermeir. Hoge Raad. p. 99. en ook J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 223 en p. 257.)

[38] ‘Este consejo […] tiene oy por secretario a Juan Osvaldo Brito que ha seis años que sirbe [sic] el officio con cuidado y como hombre de bien y de verdad y sirvio antes muchos años en las secretarias de estado traduciendo papeles escritos en lengua francesa y alemana y presupongo que VM se servira de que continue su servicio en la secretaria de este consejo.’ (Íñigo de Brizuela aan Filips IV, 29 december 1627. AGS, SP, 2434, z.f.) Zie ook: Janssens en R. Vermeir. Hoge Raad. p. 99.

[39] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 februari 1630. (AGS, SP, 2435, z.f.)

[40] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.

[41] Jonkheer Gerard van Brouchoven was schepen in ’s-Hertogenbosch en raadsheer en rentmeester-generaal van de Staten van Brabant in het kwartier van Den Bosch.

[42] R. De Schrijver. Jan van Brouckhoven, graaf van Bergeyck 1644-1725. Een halve eeuw staatkunde in de Spaanse Nederlanden en in Europa. pp. 12-15 en p. 19. en Ch. Piot. Brouchoven (Jean Baptiste De). pp. 96-97 en p. 99.

[43] R. De Schrijver. op.cit. pp. 14-16.

[44] R. De Schrijver. op.cit. p. 16. en Ch. Piot. art.cit. p. 97 en p. 99.

[45] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 mei 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); Filips IV aan de markies van Caracena, 2 januari 1664. (ARA, SEG, 276.); R. De Schrijver. op.cit. p. 16. en Ch. Piot. art.cit. p. 97.

[46] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 18 januari 1664. (AGS, SP, 2461, z.f.)

[47] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 21 april 1665. (AGS, SP, 2462, z.f.); de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië aan Filips IV, 21 april 1665. (ARA, CE, 27, z.f.); en R. De Schrijver. op.cit. p. 17.

[48] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 mei 1665. (AGS, SP, 2462, z.f.) en R. De Schrijver. op.cit. p. 17.

[49] R. De Schrijver. op.cit. p. 18. en Ch. Piot. art.cit. p. 97.

[50] R. De Schrijver. op.cit. pp. 18-19. en Ch. Piot. art.cit. p. 98.

[51] R. De Schrijver. op.cit. p. 20. en Ch. Piot. art.cit. p. 98.

[52] R. De Schrijver. op.cit. p. 20. en Ch. Piot. art.cit. p. 98.

[53] R. De Schrijver. op.cit. p. 21.

[54] Ibid. p. 21.

[55] Ibid. p. 22.

[56] R. De Schrijver. op.cit. p. 22. en Ch. Piot. art.cit. p. 99.

[57] E. Reusens e.a. Matricule de l’université de Louvain. V, p. 308.

[58] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801.; A. Gaillard. op.cit. p. 360. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 532.

[59] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 154 en 473.) en De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801.

[60] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 532.

[61] Leopold-Willem aan Filips IV, 30 september 1648. (ARA, SEG, 242.)

[62] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 154 en 473.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801.; A. Gaillard. op.cit. p. 360. en V.L.v.d. op.cit. p. 532.

[63] Raad van State aan Leopold-Willem, 20 juni 1653. (ARA, CE, 195, z.f.)

[64] Leopold-Willem aan Filips IV, 11 maart 1654. (ARA, SEG, 257.); Leopold-Willem aan Filips IV, 15 mei 1654. (ARA, SEG, 257.) en P. Janssens. De Spaanse ambassade. pp. 15-16.

[65] Consulten Consejo de Estado, 20 juni - 20 augustus 1657. (AGS, E., 2091, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 154 en 473.); P. Alexandre. op.cit. p. 412.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801.; A. Gaillard. op.cit. p. 360. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 532.

[66] Deze benoeming was voorbehouden aan de koning, maar blijkbaar had ze plaatsgevonden buiten Filips IV om. (Consult Consejo de Estado, 13 september 1657. AGS, E., 2091, z.f.; consult Consejo de Estado, 25 september 1657. AGS, E., 2091, z.f.; consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 september 1657. AGS, SP, 2454, z.f.; consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 september 1657. AGS, SP, 2454, z.f. en Filips IV aan Juan de Austria, 14 oktober 1657. ARA, SEG, 262.)

[67] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 februari 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.)

[68] Het hier ging hier onder meer over Ieper en Sint-Winoksbergen of Bergues.

[69] E. Requette. op.cit. p. 72.

[70] Opperste Admiraliteitsraad aan Filips IV, 27 juli 1660. (ARA, AR, 124, z.f.)

[71] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 januari 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.); personeelslijst Raad van Braban. (ARA, MD, 1619, f. 154 en 473.); Filips IV aan de markies van Caracena, 22 januari 1661. (ARA, SEG, 268, f. 27.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 801.; A. Gaillard. op.cit. p. 360. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 532.

[72] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 6 januari 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.)

[73] Filips IV aan de markies van Caracena, 10 januari 1662. (ARA, SEG, 270.)

[74] Koninklijk decreet, 5 juni 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.)

[75] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 september 1665. (AGS, SP, 2459, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 6 oktober 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.)

[76] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 13 december 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 154 en 473.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 802.; A. Gaillard. op.cit. p. 360. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 532.

[77] Claude Brun was onder meer advocaat in het Parlement van Dole en kreeg ook enkele diplomatieke opdrachten toegewezen.

[78] A. De Truchis De Varenne. Un diplomate franc-comtois au XVII siècle: Antoine Brun (1599-1653). pp. 7-20.

[79] Ibid. p. 161 en p. 178.

[80] Onder zijn cliënteel telde hij de voornaamste lieden van de Franche-Comté.

[81] A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 21-47.

[82] Over deze gebeurtenissen schreef hij in 1636 zelfs een manuscript, ‘Déclaration des commis au gouvernement de la Franche-Comté de Bourgongne sur l’entrée hostile de l’armée francaise audit pays.’. Hierin nam hij onder meer de correspondentie op, de verklaringen van de Franse koning en het gebeuren dat zich afspeelde voor het beleg van Dole. Het zou niet zijn laatste politiek getinte manuscript zijn.

[83] A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 48-93.

[84] Jean-Baptiste De La Baume, markies van Saint-Martin. Was kolonel, artilleriegeneraal, gouverneur van Dole, kapitein van de wachten van de Kardinaal Infant en gouverneur van Franche-Comté.

[85] Jean Boyvin, heer van Parcey, was advocaat-generaal, raadsheer en later eerste president in het parlement van Dole.

[86] A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 99-141.

[87] Ibid. p. 215 en p. 227.

[88] ‘ […] à la très grande consolation de toute la province qui en aurait loué le choix pour les mérites et zélés services dudit procureur général qui est doué de touttes les qualités nécessaires, ainsy qu’il a esté, par différentes fois, représenté à S.A. et que ledit marquis tient pour fort homme de bien […]’ (Geciteerd in Ibid. pp. 241-242.)

[89] Ibid. p. 285.

[90] Ibid. pp. 257-258.

[91] Jean-Baptiste Petrey, heer van Champvans, Eclans en Chemin. Was op dat moment de voorzitter van de rekenkamer van Dole.

[92] In september 1641 schreef Brun zijn verdediging neer, ‘Responce a un certain libel et escrit injurieux distribué depuis un an en la cour de Bruxelles contre l’honneur et réputation du provureur général Brun. Post tenebras spero lucem.’

[93] A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 276-283.

[94] Ibid. pp. 286-290.

[95] Brun en Roose hadden immers niet zo’n goede verhoudingen, zoals al gebleken was bij Bruns benoeming in de Geheime Raad. (R. Vermeir. In Staat van Oorlog. p. 265.)

[96] A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 290-291.

[97] Ibid. pp. 293-307.

[98] - A. De Truchis De Varenne. op.cit. pp. 320. en P.M. De Wynants. op.cit. f. 105.

   - Het zou dankzij Bruns kennis van de politieke situatie in de Nederlanden en voornamelijk door zijn assistentie geweest zijn dat de onderhandelingen met de Republiek tot een goed einde waren gebracht. (P. Janssens. De Spaanse ambassade in Den Haag onder Esteban de Gamarra van 1654 tot aan de Vrede van de Pyreneeën. p. 4.)

[99] A. De Truchis De Varenne. op.cit. p. 309.

[100] Ibid. pp. 311-315.

[101] Ibid. p. 357.

[102] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 24 juli 1647. (AGS, SP, 2445, z.f.)

[103] A. De Truchis De Varenne. op.cit. p. 554.; J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 272 en p. 426. en P.M. De Wynants. op.cit. f. 106.

[104] Gaspar de Bracamonte, graaf van Peñaranda, professor aan de universiteit van Salamanca, kamerheer van don Fernando, ambassadeur aan het hof van de Keizer en eerste afgevaardigde bij het congres in Münster.

[105] A. De Truchis De Varenne. op.cit. p. 377.

[106] Ibid. pp. 389-393.

[107] Ibid. p. 451 en p. 454.

[108] Leopold-Willem aan Filips IV, 1 februari 1651. (ARA, SEG, 249. en geciteerd in: J. Lefevre. Documents. p. 75.)

[109] Leopold-Willem aan Filips IV, 14 januari 1653. (ARA, SEG, 254.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 23 februari 1653. (ARA, SEG, 254.)

[110] A. De Truchis de Varenne. op.cit. pp. 529-531 en p. 541.

[111] Ibid. p. 542.

[112] Ch. Piot. Coxie (Albert De). p. 455.

[113] Personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1.) en Ch. Piot. art.cit. p. 455.

[114] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.)

[115] Consult Consejo de Estado, 29 oktober 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); Leopold-Willem aan Filips IV, 11 september 1653. (ARA, SEG, 256.) en Ch. Piot. art.cit. p. 455.

[116] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 november 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.)

[117] Consult Consejo de Estado, 24 oktober 1654. (AGS, E., 2083, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 april 1654. (AGS, SP, 2451, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 april 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 augustus 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.); Leopold-Willem aan Filips IV, 19 april 1654. (ARA, SEG, 257.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 13 september 1654. (ARA, SEG, 257.)

[118] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 november 1659. (AGS, SP, 2456, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 13 november 1659. (AGS, SP, 2456, z.f.)

[119] Dit wordt wel slechts in één bron gerapporteerd. (Register van wedden, periode 1651-1659/60. ARA, RK, 46013, f. 11.)

[120] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 9 juni 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 januari 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.)

[121] Philippe De Croÿ, graaf van Solre, was kapitein-gouverneur en baljuw van Doornik, ambassadeur van de Spaanse koning en lid van de Raad van State.

[122] V. Brants. Solre (Jean de Croy, second comte De). pp. 121-122.; G. Wymans. Inventaire des archives des ducs de Croÿ. p. 71. en R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 425.

[123] V. Brants. art.cit. p. 123. en G. Wymans. op.cit. p. 71.

[124] V. Brants. art.cit. p. 123. en G. Wymans. op.cit. p. 72.

[125] V. Brants. art.cit. p. 123.; R. Delplanche. op.cit. p. 22 en p. 24. en G. Wymans. op.cit. p. 71.

[126] R. Delplanche. op.cit. p. 24.; H. De Schepper en P. Janssens. De overheidsstructuren in de Koninklijke Nederlanden, 1580-1700. p. 397. en G. Wymans. op.cit. p. 71.

[127] Personeelslijst Raad van State. (ARA, CE, 26.); V. Brants. art.cit. p. 123.; R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 425. en G. Wymans. op.cit. p. 72.

[128] Infante Isabella aan Íñigo de Brizuela. (AGS, SP, 2434, 18 september 1627, z.f.); Íñigo de Brizuela aan Filips IV, 4 oktober 1627, met daarna het antwoord van Filips IV. (AGS, SP, 2434, z.f.) en G. Wymans. op.cit. p. 72.

[129] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 18 december 1629. (AGS, SP, 2435, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 december 1629. (AGS, SP, 2435, z.f.) en Filips IV aan Isabella, 14 december 1629. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit, II, p. 507.) en R. Delplanche. op.cit. p. 24.

[130] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 januari 1642. (AGS, SP, 2440, z.f.) en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.

[131] Filips IV aan Isabella, 18 mei 1629. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit, II, p. 447.)

[132] V. Brants. art.cit. p. 121 en p. 125. en G. Wymans. op.cit. p. 18.

[133] Hij was raadsheer en ontvanger van de domeinen van ‘s Hertogenbosch.

[134] Zo schreef hij bijvoorbeeld ‘Tres breves tractatus, primus de calviniano stigmate, secundus, de Martini Lutheri vita et morte, tertius, complectitur Epigrammata varia contra hoereticos.’ (J. Delecourt. Fierlant (Simon De). p. 57.)

[135] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 67 en 533.); J. Delecourt. op.cit. p. 56.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 147-148. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[136] Personeelslijsten Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1 en 140m.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 67 en f. 533.); J. Delecourt. op.cit. p. 56.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 147. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[137] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 januari 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.)

[138] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 mei 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 67 en 533.); benoemingsbrief van Filips IV, 26 juni 1663. (ARA, CE, 195, z.f.); Filips IV aan de markies van Caracena, 5 juni 1663. (ARA, SEG, 274.) en J. Delecourt. op.cit. p. 56.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 147. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[139] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 6 juni 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.); Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 20 juni 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 67 en 533.) en J. Lefevre. Documents. p. XXI, pp. 124-126 en p. 128.

[140] Brief aan de Raad van State, 15 december 1669. (ARA, CE, 195.)

[141] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 10 juli 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.); J. Delecourt. op.cit. p. 56.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 148. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[142] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 10 juli 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.)

[143] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 67 en 533.); J. Delecourt.. op.cit. p. 56.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 149. en A. Gaillard. op.cit. p. 341.

[144] Juan de Gamarra y de Contreras was commissaris-generaal van de ruiterij en stierf als gouverneur van Cremona in Italië, waar hij tevens lid was van de Geheime Raad van het hertogdom Milaan.

[145] P. Janssens. De Spaanse ambassade. p. 1-5.

[146] Citaat. Ibid. p. 252.

[147] P. Janssens vermoedt als trommelaar. (Ibid. p. 252.)

[148] Tot driemaal toe redde Filips IV hem uit moeilijke situaties.

[149] Beschuldigd van geldafpersing werd Gamarra aangehouden, maar het onderzoek steunde op omstreden getuigenissen. Hoewel de landvoogd er tegen was, gaf Filips IV toch het bevel hem vrij te laten onder de dekmantel dat er een tekort aan Spaanse hogere officieren was. Als hij dan toch zou veroordeeld worden, moest dit stil gehouden worden. Bovendien ijverde de koning ervoor Gamarra de mogelijkheid te geven zich te kunnen vrijkopen, wat ook gebeurde en Gamarra bleef zijn functie van kampoverste uitoefenen.

[150] Thomas van Savoye, prins van Carignan (1596-1656), was adjunkt in de Spaanse Nederlanden van de Kardinaal Infant in krijgszaken.

[151] Zo onderhandelde hij met de Hertog van Lorreinen, Karel IV, en met prins van Condé.

[152] Alhoewel hij in 1654 ambassadeur in Den Haag werd, kon hij tot aan zijn dood deze titel en de eraan verbonden bevoegdheden behouden.

[153] P. Janssens. De Spaanse ambassade. pp. 5-15.

[154] Volgens Requette was de periode dat Gamarra ambassadeur was in Den Haag, van 1654 tot 1671, de langste van alle carrières van Spaanse diplomatieke agenten in Den Haag en in het algemeen in alle hoven in Europa. Ze beschrijft hem ook als één van de actiefste en invloedrijkste diplomaten. (E. Requette. op.cit. pp. 98-99.) Hiermee is Janssens het niet eens. ‘Waren de talenten en de verdiensten van Gamarra als militair onbetwistbaar, als diplomaat reikte hij blijkbaar niet zo hoog.’ (P. Janssens. De Spaanse ambassade. p. 38.)

[155] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 mei 1663. (AGS, SP, 2461, z.f.); correspondentie tussen Juan de Austria en Filips IV, 9 januari - 30 december 1657. (ARA, SEG, 262.) en P. Janssens. De Spaanse ambassade. pp. 19.

[156] Want zijn benoeming tot kampoverste bleef van kracht.

[157] - P.M. De Wynants. op.cit. f. 108.

     - ‘En considerazión de los largos servicios de Don Estevan de Gamarra y Contreras mi embaxador a los Estados generales de Olanda y para que los pueda volver a continuar con alguna premio y consuelo le hago mrd [merced] de plaza de capa y espada de ese mi consejo de flandes en esta corte.’ (Filips IV aan de markies de Velada, 4 februari 1663. AGS, SP, 2461, z.f.)

[158] Hij verkeerde in de onmogelijkheid naar Madrid te komen voor zijn eedaflegging omdat hij de ambassade in Den Haag niet kon verlaten. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 maart 1664. AGS, SP, 2461, z.f.) Bovendien werd hij niet vermeld op een ledenlijst van de Hoge Raad die dateert van eind 1664, begin 1665. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, z.d. AGS, SP, 2461, z.f.)

[159] Nooit was zijn invloed zo beslissend als in 1668, toen hij de vertrouwensman was van Don Iñigo de Velasca.

[160] P. Janssens. De Spaanse ambassade. pp. 15-27.

[161] Hij was net als zijn vader dat geweest was, griffier van de Antwerpse lakenhal.

[162] F. Prims. Jan de Gaverelles, een figuur uit de katholieke renaissance (1579-1645). pp. 5-7.

[163] Ibid. pp. 7-8.

[164] Ibid. pp. 9-11.

[165] Volgens Bolsée zetelde De Gaverelles niet in deze raad. (J. Bolsée. Inventaire des archives des conseils et sièges d’amirauté. p. 162.)

[166] In 1626 werd de Admiraliteitsraad van Duinkerke opgericht. (Brief die terugblikt op deze oprichting, 4 maart 1642. ARA, AR, 123, z.f.) Opnieuw maakte volgens Bolsée De Gaverelles hier geen deel van uit. (J. Bolsée. op.cit. p. 164.)

[167] P. Alexandre. Histoire du Conseil Privé dans les anciens Pays-Bas. p. 411.

[168] - Op 24 december 1633 werd hij tot raadsheer van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië benoemd. Hij kon zijn titels in de Zuidelijke Nederlanden achterhouden. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 24 januari 1634. AGS, SP, 2436, z.f.)

    - P.M. De Wynants. op.cit. f. 102.

[169] F. Prims. Art.cit. pp. 12-13.

[170] Ibid. pp. 13-14.

[171] Volgens een consult van 14 oktober 1652 verbleef hij twee jaar in Madrid. Maar aangezien deze informatie van enkele jaren nadien dateert, houd ik mij aan de versie van Prims. Er wordt ook in vermeld dat hij, eens terug in de Zuidelijke Nederlanden, zijn plaats in de Hoge Raad behield. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. AGS, SP, 2450, z.f.) Dit laatste wordt bevestigd in een consult van 7 augustus 1641. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 augustus 1641. AGS, SP, 2439, z.f.)

[172] Hij werd voorgesteld om raadsheer te worden van de Raad van State door Don Fernando in de plaats van Laurin, een vertrouweling van Roose. (R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 219-220.) ‘Nous voyons toutefois que des sièges “ad honorem” furent encore conférés par la suite à des officiers supérieurs de l’armée des Pays-Bas.’ (M.R. Thielemans e.a. Inventaire des archives du Conseil d’État. p. IX.)

[173] Personeelslijst Raad van State, jaar 1645. (ARA, CE, 26.) en H. De Schepper. en P. Janssens. op.cit. p. 397.

[174] Personeelslijst Raad van State, jaar 1645. (ARA, CE, 26.) en J. Proost. op.cit. p. 43.

[175] In 1633 werd al vastgelegd dat De Gaverelles, samen met de De Croÿ, De Brito, de Roy, en de baron d’Auchy Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad Roose hoog te houden. (Brief van Leganés aan Filips IV, 8 mei 1633. ARA, E., 2047, z.f.)

[176] F. Prims. Art.cit. pp 15-16.

[177] F. Prims. Art.cit. pp 15-16. en J. Proost. op.cit. p. 43.

[178] Ambrioso Spínola (1567-1630), markies van los Balbases, was als Genuees generaal in Spaanse dienst. Later was opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, terwijl Filips III hem belastte met de controle op de landvoogd, aartshertog Albert. Na 1621 werd hij de voornaamste raadgever van Isabella en acht jaar later werd hij benoemd tot gouverneur van Milaan.

[179] F. Barrios. El Consejo de Estado de la Monarquía Española, 1521-1812. p. 368.; P.M. De Wynants. op.cit. f. 85.; R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 417. en z.n. Guzmán (Diego Felipe De). p. 401.

[180] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 23.

[181] Personeelslijst Raad van State, jaar 1631. (ARA, CE, 26.); register van wedden, periode 1625-1639. (ARA, RK, 46011.) en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 23.

[182] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 14.

[183] Ibid. p. 23.

[184] Decreet van Filips IV, 21 oktober 1628. (AGS, 1562, f. 45); P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 100. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 23.

[185] Naast de markies van Aytona, de markies van Caracena, de graaf van la Motterie, Paulo Baglione en Juan Bravo de Laguna.

[186] R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 35-36.

[187] Dit waren de markies van Mirabel en de markies van Aytona.

[188] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 41.

[189] Hij stelde de secretaris Brito aan om voor de afhandeling van de lopende zaken tijdens zijn afwezigheid te zorgen. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 februari 1630. AGS, SP, 2435, z.f.)

[190] Personeelslijst Raad van State, jaar 1631. (ARA, CE, 26.) en citering benoeming, 20 juli 1630. (ARA, CE, 27, z.f.)

[191] Waarschijnlijk werd hij raadsheer in de Consejo de Estado in mei of voor mei 1639. (Register van wedden, periode 1640-1650. ARA, RK, 46012, f. 2, f. 38 en f. 175.; Filips IV aan Leopold-Willem, 17 juli 1653. ARA, SEG, 255. en F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 368.)

[192] Personeelslijst Raad van State, jaar 1631. (ARA, CE, 26.)

[193] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 256.

[194] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.

[195] Correspondentie tussen Don Fernando en de markies van Leganés. (ARA, SEG, 456-459.)

[196] Brief van Leganés, 25 mei 1638. (ARA, SEG, 457.) en z.n. Guzmán. p. 401.

[197] Correspondentie tussen Don Fernando en de markies van Leganés, periode januari 1638-maart 1639. (ARA, SEG, 456.) en J. Proost. Inventaire ou table alphabétique et analytique des noms de personnes contenues dans les registres aux gages et pensions des chambres des comptes. p. 25.

[198] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 30 maart 1642. (AGS, SP, 2440, z.f.) en z.n. Guzmán. p. 401.

[199] J. Proost. op.cit. p. 25.

[200] Volgens Wynants zou hij bij zijn zogenaamde benoeming in 1653 zijn voorzitterschap van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië moeten hebben afgestaan. Het klopt inderdaad dat hij in dat jaar geen voorzitter van de Hoge Raad meer was. (P.M. De Wynants. op.cit. f. 85.), er zijn ook twee archiefstukken die deze stelling bevestigen. (Consult van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 oktober 1653. AGS, SP, 2451. en een brief van de markies van Leganés, 17 juli 1653. ARA, SEG, 255.)

[201] Giardina vermeldt Leganés nergens, noch bij de presidenten, noch bij andere leden van de Raad voor Italië. (C. Giardina. op.cit. p. 9-42.)

[202] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 368. en z.n. Guzmán p. 401.

[203] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 29 december 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 januari 1627. (AGS, SP, 2435, z.f.)

[204] J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. II, p. 449.

[205] Hij werd burggraaf in september 1681. (Personeelslijst Raad van Brabant. ARA, MD, 1619, f. 69 en 476.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 152. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.)

[206] E. Reusens e.a. op.cit. V, p. 281.

[207] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en f. 476.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 151-152. en A. Gaillard. op.cit. pp. 341-342.

[208] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en f. 476.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 151. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[209] Brief van Albert en de Infante Isabella, 11 oktober 1643. (ARA, Aud., 1312, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en 476.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 151. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[210] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en 476.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 151. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[211] Brief van de Opperste Admiraliteitsraad, 16 november 1661. (ARA, AR, 125, z.f.)

[212] Instructies, 27 augustus 1663. (ARA, AR, 246.);brief, 5 september 1663. (ARA, AR, 246.); de markies van Caracena aan Filips IV, 10 oktober 1663. (ARA, SEG, 275.) en Filips IV aan de markies van Caracena, 26 december 1663. .(ARA, SEG, 275.)

[213] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 januari 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.)

[214] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 mei 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); brief van Filips IV, 26 juni 1663. (ARA, CE, 195, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en 476.); Filips IV aan de markies van Caracena, 5 juni 1663. (ARA, SEG, 274.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 151. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[215] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 28 november 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.)

[216] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 november 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.)

[217] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 28 oktober 1669. (AGS, SP, 2466, z.f.)

[218] Personeelslijst Raad van State. (ARA, CE, 26.)

[219] Personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 69 en f. 476.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 151. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[220] J. Lefevre. Documents. pp. 124-126.

[221] J. Lefevre. Documents. p. XXI.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 152. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[222] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 153. en A. Gaillard. op.cit. p. 342.

[223] Charles Van Male was burgemeester van Antwerpen, president van de Rekenkamer en van de Opperste Admiraliteitsraad.

[224] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728. en L. Goemans. Male (Aurèle-Augustin Van). p. 226.

[225] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 729.

[226] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728. en L. Goemans. art.cit. p. 226.

[227] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.) en J.-F. Foppens. op.cit. p. 76.

[228] Verslagen van de luitenant-civil van de indaginghe van Gent, 1621-1623. (RAG, RV, 23972 en 24075.)

[229] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 september 1643. (AGS, SP, 2441, z.f.) en J.-F. Foppens. op.cit. p. 76.

[230] Ook over deze datum bestaat er onenigheid. (Personeelslijst Raad van Brabant. ARA, MD, 1619, f. 420.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728. en A. Gaillard. op.cit. p. 357.)

[231] L. Goemans. art.cit. p. 226.

[232] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420) en De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728.

[233] J. Bolsée. op.cit. p. 161.

[234] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 1 april 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.) AR, 125, 31 december 1631.; personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728. en L. Goemans. art.cit. p. 226.

[235] Consult Consejo de Estado, 10 september 1643. (AGS, E., 2057, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 september 1643. (AGS, SP, 2441, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 10 september 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 9 maart 1648. (AGS, SP, 2446, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420); benoemingen verleend sinds 1560, jaar 1643. (ARA, SEG, 253.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. pp. 728-729.; H. De Schepper. op.cit. p. 82.; J.-F. Foppens. op.cit. pp. 76-77. en A. Gaillard. op.cit. p. 357.

[236] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); personeelslijst van de Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420); P. Alexandre. op.cit. p. 412.; De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728.; J.-F. Foppens. op.cit. p. 77.; A. Gaillard. op.cit. p. 357. en L. Goemans. art.cit. p. 226.

[237] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.); Leopold-Willem aan Filips IV, 14 januari 1653. (ARA, SEG, 254); Leopold-Willem aan Filips IV, 15 maart 1653. (ARA, SEG, 254); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 728.; A. Gaillard. op.cit. p. 357. en P. Janssens. De Spaanse ambassade. p. 20.

[238] Personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.) en De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 729.

[239] Leopold-Willem aan Filips IV, [?] april 1655. (ARA, SEG, 258.)

[240] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 24 juli 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.); de markies van Caracena aan Filips IV, 24 juli 1660. (ARA, SEG, 266.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 729.; J.-F. Foppens. op.cit. p. 77. en L. Goemans. art.cit. p. 226.

[241] Leopold-Willem aan Filips IV, 14 januari 1653. (ARA, SEG, 254.)

[242] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 1 april 1661. (AGS, SP, 2458, z.f.)

[243] Opperste Admiraliteitsraad aan Filips IV, 17 oktober 1661. (ARA, AR, 124, z.f.)

[244] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 29 augustus 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.); personeelslijst Raad van Brabant. (ARA, MD, 1619, f. 420.); De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 730.; J.-F. Foppens. op.cit. p. 77.; A. Gaillard. op.cit. p. 358. en L. Goemans. art.cit. p. 226.

[245] Personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 140m.); J.F. Foppens. op.cit. p. 205. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p.499.

[246] J.-F. Foppens. op.cit. pp. 194-195. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 461.

[247] Personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 140m.); J.F. Foppens. op.cit. p. 205. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. pp.499.

[248] J.F. Foppens. op.cit. p. 205. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p.499.

[249] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.) en Personeelslijsten Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1 en 140m.)

[250] Consult van de Raad van State, 8 juli 1648. (Geciteerd in: J. Lefevre. Documents. pp. 82-83.)

[251] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.); personeelslijsten Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1 en 140m.); J.F. Foppens. op.cit. p. 205., J. Lefevre. Documents. pp. 89-90. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 499.

[252] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.); personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 140m); P. Alexandre. op.cit. p. 412.; J.F. Foppens. op.cit. p. 205. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 499.

[253] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 maart 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.); personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (GRM, 140m.)

[254] Consult Consejo de Estado, 27 juli 1652. (AGS, E., 2078, z.f.) en consult Consejo de Estado, 13 augustus 1652. (AGS, E., 2078, z.f.)

[255] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 31 juli 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.); Filips IV aan Leopold-Willem, 23 april 1652. (ARA, SEG, 252.) en .); Filips IV aan Leopold-Willem, 9 juni 1652. (ARA, SEG, 252.)

[256] Consult Consejo de Estado, 22 november 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); consult Consejo de Estado, 24 oktober 1654. (AGS, E., 2083, z.f.); consult Consejo de Estado, 29 december 1653. (AGS, E., 2083, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 april 1653. (AGS, SP, 2451, z.f.); Leopold-Willem aan Filips IV, 29 juli 1652. (ARA, SEG, 253.); Leopold-Willem aan Filips IV, 21 augustus 1652. (ARA, SEG, 253.); Filips IV aan Leopold-Willem, 12 oktober 1652. (ARA, SEG, 253.); Leopold-Willem aan Filips IV, 17 december 1652. (ARA, SEG, 253.); Filips IV aan Leopold-Willem, 28 december 1652 (ARA, SEG, 253, f. 439.); Leopold-Willem aan Filips IV, 17 januari 1653. (ARA, SEG, 254.); Leopold-Willem aan Filips IV, 15 maart 1653. (ARA, SEG, 254.); Filips IV aan Leopold-Willem, 24 april 1653. (ARA, SEG, 254.); Leopold-Willem aan Filips IV, 19 april 1654. (ARA, SEG, 257.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 13 september 1654. (ARA, SEG, 257.)

[257] Consult Consejo de Estado, 29 oktober 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); consult Consejo de Estado, 16 november 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); Consult Consejo de Estado, 8 januari 1654. (AGS, E., 2083, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 augustus 1653. (AGS, SP, 2451, z.f.); Filips IV aan Leopold-Willem, 14 september 1653. (ARA, SEG, 256.) en Filips IV aan Leopold-Willem, 3 december 1653. (ARA, SEG, 256, f. 303.)

[258] Eerst waren Coxie en hij niet voorzien van de nodige paspoorten en ook in Frankrijk hadden ze er moeilijkheden mee, zo erg zelfs dat een alternatieve route langs Italië werd voorzien. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 april 1656. AGS, SP, 2453, z.f. en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 augustus 1656. AGS, SP, 2453, z.f.)

[259] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 november 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.)

[260] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 februari 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.); Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 maart 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.); De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië aan Filips IV, 10 februari 1658. (ARA, SEG, 266.) en De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië aan Filips IV, 16 februari 1658. (ARA, SEG, 266.)

[261] Briefing van de inname van zijn betrekking in de Raad van State, 17 september 1658. (ARA, CE, 27, z.f.); H. De Schepper en P. Janssens. op.cit. p. 397. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 499.

[262] V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 499.

[263] Personeelslijst Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 140m.); J.F. Foppens. op.cit. p. 205. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 499.

[264] Deze gemeenten bevinden zich respectievelijk in Doornik, Limburg en Namen.

[265] Jean Roose was burgemeester van Antwerpen.

[266] Hij was ontvanger van de domeinen van Maria van Hongarije in het kwartier van Turnhout.

[267] R. Delplanche. op.cit. pp. 19-20.

[268] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. Armorial et biographies de chanceliers et conseillers de Brabant. p. 712.

[269] Hij werd deze functie aangeboden door de aartshertog Albert die onder indruk was van zijn vermogen, en benoemd op 8 maart 1616.

[270] De Ryckman De Betz en De Jonghe D’Ardoye. op.cit. p. 711.

[271] Opgericht op 15 oktober 1619.

[272] Hier oppert Delplanche ook de gedachte dat misschien hier wel het idee groeide de Verenigde Provinciën te beschouwen als de erfelijke vijanden van de Spaanse monarchie. (R. Delplanche. op.cit. p. 21.)

[273] De aartshertogin Isabella gaf hem op 23 mei 1622, op vraag van haar overleden man, een plaats in de Geheime Raad. (Ibid. p. 22.)

[274] Ibid. pp. 20-22.

[275] Deze raad, die in 1630 werd afgeschaft, vervulde de taken en de functies van de Raad van State en assisteerde de Infante.

[276] ‘In de 7 jaar dat hij dit ambt had uitgeoefend, had hij zich laten kennen als een gedreven monarchaal-centralistisch ingesteld jurist.’ (R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 24.)

[277] R. Delplanche. op.cit. p. 27.

[278] ‘Al consejero Pedro Roose que lo es del Consejo de estado y privado en flandes, he nombrado para que entre en el Consejo de flandes que sea formado en esta corte […]’ (Koninklijk decreet, 25 december 1630. AGS, SP, 2435, z.f.)

[279] Al in 1627 werd hij voorgesteld voor deze functie. (Brizuela aan Filips IV, met daarna een apostille van Filips IV, 4 oktober 1627. AGS, CPE, 1562, f. 41. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 24.) In 1630 moest hij er de onderbezette Hoge Raad nieuw elan geven. (Ibid. p. 68.)

[280] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 januari 1642. (AGS, SP, 2440, z.f.)

[281] Zo schreef Roose bijvoorbeeld een rapport in het Frans, voor mei 1631, met de titel ‘De la forme de subordonner les États. Considérations des causes et des effets de l’usurpation pour en trouver les remèdes.’ (R. Delplanche. op.cit. p. 29.)

[282] R. Delplanche. op.cit. p. 28.

[283] - R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 68-69.

    - Hij zou zijn latere macht en invloed aan dit verblijf te danken hebben. (Ibid. p. 309.)

[284] In de zeventiende eeuw werd het vanzelfsprekend dat de hoofd-voorzitter van de Geheime raad ook de Raad van State leidde. Deze persoon bezat toen ook een persoonlijk bureau in de Raad van Financiën. Daarbij komt dat Roose deze functie wist op te krikken tot een soort eerste ministerschap. (H. De Schepper en P. Janssens. op.cit. p. 399.)

[285] ‘De graaf-hertog [Olivares] dropte hem daarna op de positie van waaruit hij Madrid de beste diensten kon bewijzen: het ambt van hoofd-voorzitter van de Geheime Raad in combinatie van dat van voorzitter van de Raad van State. In de Consejo de Estado [cursivering door de auteur] besefte men goed dat een autochtone steunpilaar onmisbaar was om het vorstelijk gezag in de Zuidelijke Nederlanden te laten gelden [...].’ (R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 309.)

[286] R. Delplanche. op.cit. p. 31.

[287] Ibid. p. 32.

[288] J. Cuvelier. Roose (Pierre). p. 53.; R. Delplanche. op.cit. pp. 34-69; R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 68-69.

[289] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 73 en pp. 94-95.

[290] Ibid. p. 206.

[291] Ibid. p. 107.

[292] Deze raden ontstonden door het overlijden van belangrijke legerleiders, zoals de Markies van Aytona.

[293] R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 168-169, p. 172 en pp. 174-175.

[294] Ibid. pp. 216-217.

[295] Citaat, Ibid. p. 217.

[296] Ibid. p. 197.

[297] ‘Vanaf 1638-1639 […] begon Rooses halsstarrigheid de regeringswerkzaamheden sterk te hinderen, maar de vrees voor de macht van de hoofd-voorzitter, die ondertussen overal kon rekenen op zijn mannetjes, de koppig volgehouden bescherming door zijn patroon en het ontbreken van een valabel alternatief, maakten dat Madrid de hoofd-voorzitter voorlopig liet zitten waar hij zat.’ (Ibid. p. 311.)

[298] Ibid. p. 224.

[299] Daar Roose zich bij de interim van Aytona (1633-1634) zijn plicht zodanig goed vervuld had, rekende Olivares opnieuw op zijn medewerking.

[300] R. Vermeir. In staat van oorlog. pp. 244-246 en p. 264.

[301] Ibid. p. 252 en pp. 265-268.

[302] Roose was bevriend geweest met Jansenius.

[303] Don Manuel de Moura y Corte Real (1592-1652), markies van Castel Rodrigo. Hij was van 1630 tot 1640 Spaans ambassadeur te Rome, daarna te Wenen. Vervolgens was hij interimair landvoogd van 1644 tot 1647.

[304] J. Cuvelier. art.cit. pp. 64-65.; R. Delplanche. op.cit. pp. 136-143. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 235, pp. 270-275 en pp. 292-294.

[305] Volgens Cuvelier en Delplanche zou de koning alles gedaan hebben om Roose te behagen, zo werd hem onder andere de ambassade in Rome aan geboden. (J. Cuvelier. art.cit. pp. 68-69 en R. Delplanche. op.cit. pp. 150-151 en pp. 158-159.)

[306] J. Cuvelier. art.cit. pp. 70-71 en R. Delplanche. op.cit. pp. 161-163.

[307] Brief aan Filips IV, 5 april 1636. (ARA, CF, 251, z.f.) en R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 423.

[308] Er werden drie personen voorgesteld voor de functie van secretaris, maar de koning verkoos Gabriel de Roy die niet in het lijstje was opgenomen. Hij duidde ook een secretaris ad interim aan die de functie moest waarnemen tot dat De Roy aankwam. (Íñigo de Brizuela aan Filips IV, 29 december 1627. AGS, SP, 2434, z.f.) Op 11 januari 1628 was Gabriel de Roy er nog niet. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 januari 1628. AGS, SP, 2435, z.f.)

[309] Door de Rekenkamer van Rijsel werd hij hiervoor uitbetaald vanaf 1628. (Loonlijst, jaar 1628. GUB, RKR, 2951, 105. en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 30 juli 1629. AGS, SP, 2435, z.f.). Volgens Wynants werd hij al in 1625 benoemd. (P.M. De Wynants. op.cit. p. 111.)

[310] - Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juni 1631. (AGS, SP, 2435, z.f.) en register van wedden, periode 1625-1639. (ARA, RK, 46011.)

     - Volgens Wynants en Rabasco Valdés werd hij pas dan benoemd. (P.M. De Wynants. op.cit. p. 111. en J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 275.)

[311] Rabasco Valdés merkt op dat De Roy in 1632 al vertrok voor een opdracht naar de Hanzestad Wismar. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 265.) Volgens Wynants werd hij ook naar het hof van Denemarken gestuurd. (P.M. De Wynants. op.cit. p. 111.)

[312] In een koninklijk decreet van 30 juni 1647 werd een nieuwe secretaris voor de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië benoemd door het overlijden van Gabriel de Roy. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 30 juli 1647. AGS, SP, 2445, z.f.) Hieruit besluit Rabasco Valdés dat hij in juni 1647 stierf. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 275 en p. 436.) Maar daar het doctoraat van Rabasco Valdés niet veel geloofwaardigheid bezit, volgen we hier de stelling van Vermeir dat hij in 1645 stierf. (R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 423.)

[313] Gómez Dávila was de tweede markies van Velada en zetelde als raadsheer in de Consejo de Estado.

[314] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 377. en z.n. Dávila (Antonio Sancho). p. 1125.

[315] Oran of Wachran, havenstad in Algerije, aan de Baai van Oran (Middellandse Zee).

[316] Het is onduidelijk waar Mina zich bevind of bevond. Er zijn aanwijzingen van een Mina in Brazilië, de Dominicaanse Republiek, Mexico, Uruguay en andere.

[317] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 379.; R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 427. en z.n. Dávila. p. 1125.

[318] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 155. en Id. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. p. 427.

[319] Deze Armada voer in 1639 onder Antonio de Oquendo uit om troepen naar de Nederlanden te brengen. Zij werd voor een deel vernietigd door de Nederlandse vloot bij Duins.

[320] Charles I (1600 - 1649), koning van Engeland, Schotland en Ierland van 1625 tot 1649, uit het Huis Stuart.

[321] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 379.; R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 155. en z.n. Dávila. pp. 1125-1126.

[322] Correspondentie tussen Don Fernando en de markies van Velada. (ARA, SEG, 374, 375, 377 en 378.)

[323] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 187. en z.n. Dávila. p. 1125.

[324] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 244.

[325] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 325. en z.n. Dávila. p. 1125.

[326] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 377.

[327] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 377. en z.n. Dávila. deel 17, p. 1126.

[328] C. Giardina. op.cit. p. 13.

[329] ‘Al Marques de Velada que sirvia en Govierno la Presidencia de ltalia he mandado passe a servir en propriedad la Presidencia de ese Consejo de Flandes, con atencion a sus servicios, partes y meritos, y noticas que Ie asisten de mis Payses vajos. Tendrasse entendido, y despacharasele el titulo de tal Presidente en la forma que se acostumbra.’ (Koninklijk decreet, 11 januari 1660. AGS, SP, 2457, z.f.)

[330] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 377. en z.n. Dávila. deel 17, p. 1125.

[331] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 379.; P.M. De Wynants. op.cit. f. 85. en z.n. Spínola (Felipe). p. 836.

[332] Lijst van de kapitein-generaals. (ARA, AR, 79.)

[333] Consult Consejo de Estado, 18 januari 1659. (AGS, E., 2091, z.f.); brief van de markies de los Balbases, november 1626. (ARA, AR, 120.); de opperste Admiraliteitsraad aan de Infante Isabella, 1 januari 1627. (ARA, AR, 125, z.f.); register van wedden, periode 1651-1659/60. (ARA, RK, 46013.); Filips IV aan Leopold-Willem, 3 september 1655. (ARA, SEG, 259.) en F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 379.

[334] F. Prims. Jan de Gaverelles, een figuur uit de katholieke renaissance (1579-1645). pp. 13-14.

[335] z.n. Spínola. p. 836.

[336] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 april 1653. (AGS, SP, 2451, z.f.) en register van wedden, periode 1651-1659/60. (ARA, RK, 46013, f. 9.)

[337] P.M. De Wynants. op.cit. f. 85.

[338] F. Barrios. El Consejo de Estado. p. 379. en J. Proost. op.cit. p. 61.

[339] Filips IV aan de markies van Caracena, 24 juli 1660. (ARA, SEG, 266.)

[340] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 december 1640. (AGS, SP, 2438, z.f.)

[341] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 mei 1648. (AGS, SP, 2446, z.f.)

[342] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 26 mei 1659. (AGS, SP, 2456, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 8 mei 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[343] De markies van Caracena aan Filips IV, 15 oktober 1660. (ARA, SEG, 267.)

[344] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 juli 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[345] ‘Attendiendo a la aprobacion con que el secretario Juan Vecquer ha continuado sus antiguos servicios le he hecho mrd [merced] de la secretaria del consejo de Flandes y Borgoña [...]’ (Koninklijk decreet, 10 juli 1667. AGS, SP, 2464, z.f.)

[346] Consulten Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, jaar 1673. (AGS, SP, 2470.) en register van wedden, 1672-1680. (ARA, RK, 46015, f. 20.)

[347] Hij was raadsheer en advocaat-fiscaal van de Raad van Vlaanderen.

[348] J.-F. Foppens. Histoire du Conseil de Flandre. p. 194. en J. Lefevre. Documents. p. 76.

[349] J.-F. Foppens. op.cit. pp. 194-195. en V.L.v.d. Vynckt. Histoire conseil de Flandre, Biographie et armoiries. p. 461.

[350] J.-F. Foppens. op.cit. p. 194. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 461.

[351] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 269.

[352] Benoemingsbrief, 6 november 1626. (ARA, AR, 120.) Opperste Admiraliteitsraad aan Infante Isabella, 4 december 1631. (ARA, AR, 123.) en J. Bolsée. op.cit. p. 163.

[353] - Personeelslijsten Grote Raad van Mechelen. (ARA, GRM, 1 en 140m.); J.-F. Foppens. op.cit. p. 194. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 461.

     - Volgens een andere bron was hij al van in 1604 raadsheer van de Grote Raad. Dat deze stelling ontkracht wordt door voorgaande bronnen lijkt mij wel duidelijk. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 269.)

[354] Consult Raad van State, 25 juni 1637 en de hoofdvoorzitter van de Geheime Raad, Roose aan Filips IV, 30 oktober 1637. (Geciteerd in: J. Lefevre. Documents. pp. 75-76.)

[355] Omtrent de datum van de benoeming bestaat onzekerheid. Zeker is dat hij, samen met Asseliers, op 12 maart 1640 in Madrid zijn functie opnam. (Register van wedden, periode 1640-1650. ARA, RK, 46012, f. 7.; P.M. De Wynants. op.cit. f. 66. en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.)

[356] De hoofd-voorzitter van de Geheime Raad had hem, net als Asseliers, voorgesteld. De Vuldere was een van zijn vertrouwelingen en bovendien al zeventig jaar oud, hij zou Roose dus weinig moeilijkheden bezorgen. (R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.)

[357] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 januari 1642. (AGS, SP, 2440, z.f.)

[358] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 1 oktober 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.); J.-F. Foppens. op.cit. p. 194. en V.L.v.d. Vynckt. op.cit. p. 461.

[359] A. De Truchis De Varenne. op.cit. p. 142 en p. 172.

[360] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 281.

[361] Leopold-Willem aan Filips IV, 7 februari 1650. (ARA, SEG, 246); Leopold-Willem aan Filips IV, 26 maart 1650. (ARA, SEG, 246); Leopold-Willem aan Filips IV, 3 juli 1650. (ARA, SEG, 247.); Leopold-Willem aan Filips IV, 9 juli 1650. (ARA, SEG, 247.)

[362] P.M. De Wynants. op.cit. f. 107. en J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 281.

[363] Het land van Overmaas was een generaliteitsland dat zich bevond tussen het Prinsbisdom Luik en het hertogdom Gulich.

[364] Leopold-Willem aan Filips IV, 10 oktober 1651. (ARA, SEG, 251.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 16 november 1651. (ARA, SEG, 251.)

[365] - Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 juni 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

     - Filips IV wou zo van zijn toekomstige afgevaardigde te Londen een gewichtiger man maken. (P.M. De Wynants. op.cit. f. 107.)

[366] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 26 juli 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[367] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 8 oktober 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.)

[368] Watteville aan Esteban de Gamarra, 9 augustus 1660. (ARA, AH, 132.); Filips IV aan de markies van Caracena, 12 juli 1660. (ARA, SEG, 266) en de markies van Caracena aan Filips IV, 11 september 1660. (ARA, SEG, 267.)

[369] De markies van Caracena aan Filips IV, 12 mei 1661. (ARA, SEG, 268.); Filips IV aan de markies van Caracena, 20 juli 1661. (ARA, SEG, 269.); Filips IV aan de markies van Caracena, 3 augustus 1661. (ARA, SEG, 269.); Filips IV aan de markies van Caracena, 17 augustus 1661. (ARA, SEG, 269.); de markies van Caracena aan Filips IV, 24 augustus 1661. (ARA, SEG, 269.); de markies van Caracena aan Filips IV, 31 augustus 1661. (ARA, SEG, 269.); Filips IV aan de markies van Caracena, 14 september 1661. (ARA, SEG, 269.); Filips IV aan de markies van Caracena, 21 september 1661. (ARA, SEG, 269.); Filips IV aan de markies van Caracena, 19 oktober 1661. (ARA, SEG, 269.) en E. Requette. Le gourvernement du Marquis de Caracena dans les Pays-Bas espagnols, 1659-1664. p. 214.

[370] Er is slechts één bron die hierover bericht. (Register van wedden, periode 1660-1671. ARA, RK, 46014, f. 9.)

[371] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, september 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.) en De Gamarra aan Watteville, 11 juli 1668. (ARA, AH, 132.)

[372] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 6 oktober 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 8 oktober 1668. (AGS, SP, 2465, z.f.)

[373] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, z.d. (AGS, SP, 2468, z.f.)