De openbare heldenverering in Antwerpen. Het oprichten van standbeelden als uitdrukking van maatschappelijke tendensen en discussies (1830-1914). (Bert Evens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

De gedenktekens van de vroege twintigste eeuw: Een poging tot heropleving 1897-1914

 

Opnieuw meer monumenten ? 

 

Na de meer 'gelaten' periode tot 1897 lijkt er tussen de eeuwwisseling en het begin van de Eerste Wereldoorlog een reveil in de wil om openbare monumenten te construeren in de stad.  Verheerlijking door openbare monumenten lijkt opnieuw een opgang te kennen na de eeuwwisseling.  Op de grens tussen Antwerpen en Berchem wordt in 1905 graaf Fréderik de Mérode (1792-1830), een 'martelaar voor het vaderland', gesneuveld bij het beleg van de Nederlanders in 1830, vereerd met een beeld.  In 1909 kreeg Theodoor Verstraete (1851-1907), een Antwerps kunstschilder, zijn vereeuwiging.  1911 bracht de gedenkzuil die herinnert aan de aanhechting van Congo (1908), een monument dat tegelijk een hulde moest zijn aan de politiek van Leopold II.  Een jaar later kreeg baron François-Auguste Lambermont (1819-1905), Belgisch diplomaat en één van de belangrijkste verantwoordelijken voor de Vrijmaking van de Schelde, zijn grootse monument in de Zuidwijk.  Ten slotte werd in 1913 het gedenkteken voor de gesneuvelde koloniaal en militair baron Francis Dhanis (1862-1909) opgericht.  Hij had naam gemaakt in de Afrikaanse veldtochten tegen de Arabische 'slavenhandelaars'.  Er moet hier nog melding gemaakt worden van het gedenkteken voor het graven van de eerste dokken (1803): in 1903 wordt een zuil opgericht die herinnert aan deze gebeurtenis.[390]

Deze periode kende nog meer initiatieven, die echter nooit, of veel later tot uitvoering zijn gebracht.  Het gaat dan om aanvragen voor monumenten voor Peter Benoit (1834-1901) de Vlaamse componist, Pieter Appelmans (1373-1434), de architect van de Antwerpse kathedraal, Julius De Geyter (1830-1905), een Vlaamsgezind liberaal toondichter, en burgemeester Jan Van Rijswijck (1853-1906).[391]

Het is de bedoeling als afronding in dit hoofdstuk de crisis te duiden waarin het gebruik van de openbare heldenverering zich bevindt.  De nadruk ligt dus op de groeiende scepsis en de reactie hierop van de initiatiefnemers.  Bijgevolg blijven de nieuwe evoluties, die de overgang naar de twintigste-eeuwse heldenverering inluiden, minder besproken. 

 

 

Een terugkeer naar 'grote helden' en prestigieuze monumenten ?   

 

Na de eeuwwisseling zijn er belangrijke evoluties te erkennen op drie vlakken: ten eerste is er een duidelijke tendens tegen de verering van bestuurders-politici, ten tweede is er een nieuwe voorkeur voor nationale helden te erkennen en ten derde verandert de vormgeving, grootse prestigieuze heldenmonumenten worden opnieuw het ideaal.[392]  Er treedt dus een soort van reactie op tegen de tendensen die de vorige periode kenmerkten: de sterke politisering en de voorkeur voor kleinere gedenktekens en plechtigheden verdwijnen.  De heldenverering moet terug de grootsheid verkrijgen die ze had onder het bewind van De Wael, in de periode 1868-1888.

 

In de driedelige typering kan enkel Lambermont nog als een bestuurder-politicus beschouwd worden.  Het is opvallend dat geen enkele Antwerpse eigentijdse politicus meer wordt verheerlijkt: de grote voorkeur die bestond voor dit type lijkt weggeëbd. Baron Lambermont wordt afgebeeld als personage dat boven de partijtwisten staat.  Hij zette zich als diplomaat in voor België en voor zijn vorst.  Hij krijgt nergens een politieke kleur mee, ondanks het feit dat de verering wordt georganiseerd door een liberale vereniging.  Er wordt expliciet voor gekozen om het heldenbeeld door iedereen te laten aanvaarden: Lambermont wordt niet als partijpoliticus, maar als Belgisch diplomaat, gehecht aan de voorspoed van het land, voorgesteld.  'La pensée qui nous réunit autour de ce monument s'inspire de ce sentiment de reconnaissance comme aussi d'une légitime fierté au souvenir de la distinction et de l'autorité avec laquelle baron Lambermont représenta la Belgique devant les gouvernements étrangers.'[393]  Iedereen is verenigd in vaderlandsliefde en trots over de Belgische verwezenlijkingen, verpersoonlijkt in Lambermont.  Bovendien is het tekenend dat er helemaal geen stemmingmakerij ontstaat naar aanleiding van de oprichting van het standbeeld en dat ook de katholieke pers neutraal over de plechtigheid bericht.[394]  De held is geen politicus waarrond de gemoederen tussen de partijen hoog opflakkeren. 

 

Typerend voor de negatieve houding tegenover het heldentype politicus is dat de twee pogingen om politieke helden te vereeuwigen een stille dood sterven.  Het gaat om de beelden van Julius De Geyter en van  Jan Van Rijswijck.  Het is opvallend dat ondanks de populariteit van de liberale burgemeester zo lang gewacht wordt met het starten van de verheerlijkingsprocedure.  Dit geldt eens temeer omdat reeds snel na Van Rijswijcks dood in 1906 stemmen opgaan om een dergelijk project te organiseren.  'Sinds jaar en dag zegt iedereen: Amaar wanneer zal iemand gevonden worden om de zaak in handen te nemen,@ maar niemand handelde.  Figuranten vindt men in overgroot getal ; personen van daad in kleiner getal.'[395]  Dit verwijt dat in 1914, bij het oprichten van het comiteit, wordt geuit, geeft duidelijk weer dat er een weerzin bestond in de stedelijke administratie om een nieuwe politicus te verheerlijken.  Naar alle waarschijnlijkheid verkiest de gemeenteraad de verheerlijkingsplannen enige tijd te laten bezinken voor hem te verheerlijken: op deze manier is het eerbetoon niet rechtstreeks een hulde aan de liberalen.  Door hem enige jaren 'te laten liggen' wordt de stemmingmakerij rond de eigentijdse held enigszins vermeden.

 

Het voorbeeld van het monument voor De Geyter is nog explicieter.  Hij is doorheen de negentiende eeuw één van de felste stemmen van het vrijzinnige flamingantisme geweest.  Hij heeft tijdens zijn leven vele inhuldigingsplechtigheden mogen opluisteren met zijn cantates, vaak in samenwerking met Benoit.[396]  Hij is steeds een belangrijk medestander geweest van het liberale college en wordt beschouwd als één van de beste vrienden van Jan Van Rijswijck: hij kan met andere woorden beschouwd worden als een uitgesproken politiek actieve liberaal.[397]  Nog voor er sprake is van enige stemmingmakerij door de katholieken  laten de liberale raadsleden A. Ryckmans en H. Van Kerckhoven weten dat zij tegen de oprichting zijn.  'De Geyter heeft het AOngediert der Papen@ geschreven, en daarom zou het gedenkteeken aanleiding geven tot betoogingen vanwege heethoofden der tegenpartij.'[398]  De twee liberalen bewonderen De Geyters talent, maar vinden hem niet geschikt voor een publiek monument.  Zij stellen dat ze principieel vinden dat iemand die zich heeft ingezet in de partijstrijd geen recht kan hebben op een openbaar gedenkteken.  Het is opvallend dat deze redenering ook gevolgd wordt door het college.  Zelfs burgemeester P. Hertogs, die zeer nauwe banden heeft met de initiatiefnemer, het Willemsfonds, volgt deze redenering: 'de naam De Geyter vereenigt niet alle gezindheden' is zijn argument voor de afwijzing.[399]  Ook in de gemeenteraad wordt het niet meer aanvaard dat gedenktekens voor politieke vrienden worden opgericht.[400]

Met Theodoor Verstraete, Peter Benoit en Appelmans lijken kunstenaars, zoals in de eerste fase, centraal te staan.  Net zoals vroeger wordt hier aangevoerd dat de verdiensten van deze helden door iedereen aanvaard kunnen worden en niet aan partijgrenzen gebonden zijn.  Er is dus een teruggrijpen naar het oudste type helden, de grote, verheven kunstenaar, die 'als schepper van heerlijke gewrochten, aan de gloriekroon van het Vlaamsche volk perelen heeft geschonken.'[401]  Het teruggrijpen naar het kunstenaarstype wordt mooi geïllustreerd in de rekwesten die naar aanleiding van de verheerlijking van Julius De Geyter aan het stadsbestuur worden gezonden.  De initiatiefnemers van het eerbetoon proberen hem met alle macht voor te stellen als een dichter en niet als een politiek gekleurd figuur.  In de rekwesten die gericht zijn aan het college wordt dan ook vooral zijn artistieke kwaliteit bezongen.  'Een dichter die zijn land en taal bezong met zulk diep gevoel, met zulke bezieling, staat hoogverheven boven alle miskenning, door vooroordeel en partijzucht ingegeven.'[402]  Als kunstenaar maakt De Geyter meer kans om als een algemeen aanvaarde held te worden ontvangen en dus wordt expliciet hierop de nadruk gelegd: kunst verenigt alle gezindheden.

 

Ook het strijderstype krijgt in deze periode veel aandacht.  Er is wel een evolutie te erkennen: waar vroeger de aandacht enkel uitging naar vrijheidsstrijders, worden er nu heldhaftige en opofferingsgezinde soldaten geëerd.  De strijd voor het welzijn van België is nog steeds zeer eerbiedwaardig.  De verheerlijking van De Mérode, die sneuvelde tijdens het verzet tegen de Nederlandse troepen in 1830, kan als voorbeeld gelden.  De aandacht voor heldhaftige militairen gaat verder: zo beslist het college in 1905 de toelating te geven aan een  comiteit dat sinds lange tijd ijverde voor een grafteken voor de gesneuvelde Franse soldaten bij het Nederlandse beleg van 1832.[403]  Opvallend is dat hierbij de vroegere nationalistische bezwaren minder belangrijk geacht worden dan het gevoel van 'piëteit tegenover alhier gesneuvelde landgenoten'.[404]  Ook Baron Dhanis wordt voorgesteld als een militair die in Congo streed voor 'la libération du territoire de l'infâme traite des nègres.'[405] Het gaat dus om wat het best aansluit bij de klassieke dagelijkse interpretatie van het heldenbegrip: oorlogsveteranen die zich met doodsverachting ten volle inzetten voor de grote zaak, namelijk de vrijheid en het zelfbestuur van eigen natie.  'Ginder, bij den evenaar, zijn reeds velen gevallen.  Zullen wij de gesneuvelden gering schatten, voor niets tellen den heldenmoed en den geest van opoffering, die ze vrijwillig ten bate der Belgische natie ten beste gaven ? Neen, wij zullen ze bewonderen en vereren, de soldaten van ons leger en de burgers die hun wetenschap en leven offerden.'[406]  De strijd voor het vaderland is zonder onderscheid en verenigt alle Belgen.

 

De voorkeur voor helden met een lokale actieradius lijkt ook te zijn verlaten na 1900.  Er is duidelijk opnieuw een voorkeur voor helden die hun status baseren op een nationale of zelfs internationale bewondering.  De Mérode, Lambermont, Dhanis en Benoit hebben duidelijk een bredere impact gehad dan alleen op de Antwerpse maatschappij.  Toch zijn er enkele voorstellen om  lokale helden te eren met een monument bij het college aangekomen: het zijn precies deze voorstellen die afgekeurd worden of door gebrek aan enthousiasme een stille dood sterven.  De Geyter, Appelmans en Van Rijswijck zijn vooral Vlaanderen bekend en kunnen minder aanspraak maken op nationale roem.  Enkel Theodoor Verstraete kreeg ondanks zijn geringe nationale bekendheid zijn gedenkteken ; dit is allen mogelijk geweest dankzij de ijver die beeldhouwer Charlier toonde om zijn beeld, dat hij schonk aan de stad, geplaatst te krijgen. 

 

Na 1900 is duidelijk de wil opnieuw aanwezig om grootse prestigieuze heldenmonumenten op te richten.  De kleine beelden uit de vorige periode lijken niet te voldoen aan de eisen die de bevolking stelt aan een openbaar gedenkteken.[407]  Er wordt opnieuw gehoor gegeven aan de roep naar grandioze feestelijkheden en monumenten.  Belangrijk is dat het college, zoals in de gloriejaren onder De Wael, enkele grote verheerlijkingsprojecten probeert op te zetten.  In augustus  1899 organiseert de stad een zeer grootse Van Dijck viering, die zelfs door de koninklijke familie wordt bezocht.  Maar een jaar eerder al werkt het schepencollege, op aanraden van de schepenen Van den Nest en Goemaere, het idee uit om een prestigieus monument op te richten dat de inhuldiging van de eerste spoorlijn in Congo moet herdenken en tegelijk een 'een duurzame blijk van hulde aan Leopold II, den verlichte vorst,' moet worden.[408]  Het kunstwerk zou centraal in de stad een groots geheel vormen met een 'Congo-huis': het zou komen op de hoek van de Jezusstraat en de Leysstraat, 'een plaats, die eene der belangrijkste van de stad is.'[409]  Door het kunstwerk te integreren in een bouwkundig geheel zou de stad opnieuw getooid worden met een prominente constructie die de grootsheid van Antwerpen zou etaleren: het moet 'op den vreemdeling een goeden indruk laten'.[410]  Een krantenartikel vermeldt expliciet de eis dat het monument niet 'encore une statue stéréotypique et allégorique' mag zijn, het beeld moet 'grandeur' uitstralen.[411]  Een tweede prestigeproject zou het gedenkteken voor Peter Benoit worden.  Het monument zou voor het nieuwe operagebouw, de 'Peter Benoit schouwburg' of het 'Vlaamse Lyrisch Toneel', komen en zou dus eveneens zeer centraal in de stad gelegen zijn.  Het grootse kunstwerk zou de glorie van de stad vergroten.  Het laatste voorbeeld is het monument ter ere van Lambermont: één van de laatste centrale pleinen in de nieuwe rijke Zuidwijk moest volgens de oorspronkelijke urbanistische planning nog worden ingevuld met een groots monument.[412]  Dit beeld, het grootste en duurste uit deze periode, moest eveneens de grootsheid van de stad etaleren: 'Het is een indrukwekkend gewrocht, gansch in arduin'[413] Het werk is inderdaad één van de meest monumentale constructies van Antwerpen en het verfraait de nieuwe wijk glorieus.

 

Deze drie verschuivingen moeten duidelijk maken dat de periode voor de Eerste Wereldoorlog een belangrijk keerpunt is voor de beleving van de openbare heldenverering.  De toegenomen afkeer van de politisering van de verheerlijkingen, de steeds heviger wordende reacties brengen het gebruik wezenlijk 'in gevaar': meer en meer zullen de helden alle bewondering verliezen en gezien worden als personificaties van belangen van bepaalde groepen of partijen.  De inrichters van de verheerlijkingen, vooral het stadsbestuur, zullen er alles aan doen om het gebruik te redden: dit betekent opnieuw glorie en verhevenheid geven aan de helden door de politisering te vermijden en opnieuw grote nationale helden te eren met glorieuze indrukwekkende monumenten. 

 

 

Het verzet groeit, de helden passen zich aan  

 

In de loop van de jaren 1890 was er een afkeer gegroeid van de politieke inkleuring van de helden.  Het werd hoe langer hoe minder aanvaard dat de helden gebruikt werden om partijpolitieke discussies uit te vechten.  Vooral het verheerlijken van pas overleden liberale politici kwam zwaar onder vuur te liggen.  Het protest werd sterk aangevoeld door de liberale initiatiefnemers en dreef hen naar een verhulling van de politieke kleur van de held.

In de jaren na de eeuwwisseling krijgt deze tendens nog meer navolging.  Daar waar voorheen vooral verhuld werd, wordt nu door de initiatiefnemers effectief vermeden om de helden een politieke invulling te geven.  Het vormideaal van de a-politieke held leeft in deze periode verder op en krijgt meer aanhang dan ooit.  Het lijkt alsof de heldenverering terug wil naar de 'neutraliteit' van de eerste helft van de negentiende eeuw.  De mening ontstaat dat 'iemand die in den strijd is geweest der partijen, dus een gedeelte eener bevolking heeft bevochten, alle recht verbeurt op een openbaar gedenkteeken.'[414]  De opinie wint veld dat een held per definitie door zijn verdiensten de hele bevolking moet aanspreken.

 

De politisering van de helden brengt met zich mee dat er duidelijk een verminderd respect te merken is voor de heldenverering in het algemeen.  De toeschouwers zijn er meer en meer van overtuigd dat elke verheerlijking los van de persoon in feite alleen in het belang is van de initiatiefnemers.  Daar waar er vroeger meestal kritiek was op de organisatie, wordt nu ook het vereringsgebruik zelf getroffen door tegenstand.  Het aantal satirische beschrijvingen van de verheerlijkingen stijgt enorm in deze periode.  De reacties op de verheerlijkingsprojecten in de stad tonen dat het enthousiasme voor de heldenvererningen sterk is afgenomen en plaats heeft gemaakt voor een nooit gezien sceptiscisme.  'Zoowel als bij ons, gevoelen de vroede heeren te Brussel de behoefte om eenige groote mannen die dood zijn, en dus in persoon niemand meer in de weg staan, in steen en brons op den openbaren weg ten toon te stellen, als blijvend hindernis voor de circulatie.  De bestelling voor zoo'n monument uit ter hand geven aan vrienden en kennissen, gaat zoo maar niet ; er zijn te veel menschen die willen meelikken aan't boterpotteken, en die nobele ambitie mag niet tegengewerkt worden.'[415]  De kritiek op de zelfverheerlijking en de verspilling wordt steeds sterker.[416]

Bovendien laat het stadsbestuur een duidelijk gebrek aan respect ten opzichte van oudere helden zien.  De periode voor de Eerste Wereldoorlog wordt als de 'stoelendans der standbeelden' gekenmerkt.  Het college verplaatst bijna willekeurig de oudere standbeelden.  Van Dijck, Teniers, De Franse Furie en Jordaens krijgen in de eerste jaren van de negentiende eeuw een nieuwe lokatie.  Het is tekenend dat geen van deze helden een nieuwe inhuldiging krijgt, zoals voorheen gebruikelijk was.  De verplaatsing is louter een technische aangelegenheid.  De beelden zijn geen herdenking meer van een groot genie, maar zijn verworden tot kunstzinnige straatornamenten.[417] 

 

De reacties blijven dan ook niet uit.  In de vele krantenartikels waarin geklaagd wordt over de behandeling van de helden, kan men merken dat het gebruik uit de gratie begint te vallen.   Drie reacties zijn te erkennen: ten eerste gaan steeds meer stemmen op om de fondsen voor de dure projecten aan dringendere zaken te besteden.[418]  De dure beelden worden meer en meer bekeken als een 'luxe inutile' die grote budgetten opslokt.[419]  Vooral doordat de socialisten hun afgevaardigden kunnen plaatsen in de gemeenteraad wordt deze optie steeds luider gehoord.  De drie socialisten stemmen dan ook telkens tegen de extra budgetten voor de monumenten die toch steeds alleen de 'exploitation capitaliste' bevorderen.[420]  Ten tweede weerklinkt de roep om opnieuw 'oprecht' de ware helden te vereren, dit wil zeggen helden die zich door hun kwaliteiten verheffen boven elke particulariteit en door iedereen bewonderd kunnen worden.  Wanneer het voorstel wordt gedaan om Teniers te verplaatsen ten voordele van het Congo-gedenkteken, klinkt het protest hard: 'Teniers est en somme, un très grand homme, qu'on n'a pas le droit de faire déambuler comme un Van Schoonbeke quelquonque.'[421]  Het feit dat Teniers wordt verdedigd en hoger geplaatst dan Van Schoonbeke is tekenend: de laatste is als bestuurder-politicus geëerd en gerecupereerd door de liberalen waardoor hij niet op de bewondering van de hele bevolking kan rekenen, Teniers daarentegen wel.  De schilder, in de ogen van velen nog een échte held, mag niet respectloos behandeld worden: hij verdient oprechte eerbied.  Steeds meer wordt ingezien dat het gros van de helden uit de vorige periode, vooral bestuurders-politici, door de initiatiefnemers gebruikt worden.

 

Ten derde lijkt er een afkeer van het gebruik zelf te ontstaan: meer en meer stemmen gaan op om de 'heldendaden' of verdienstelijke evenementen in de geschiedenis niet meer te herleiden tot de inzet van één persoon, om met andere woorden het concept van de openbare heldenverering op te geven.  Het heeft in deze visie geen zin om individuele personen te verheerlijken.  Wanneer een diamanthandelaar in zijn gevel een gedenkteken voor Lodewijk Van Berken, de uitvinder van de moderne diamantslijpkunst, wil oprichten, wekt hij bijvoorbeeld heel wat ergernis op.[422]  Het is niet meer aanvaardbaar dat de verwezenlijkingen van een generatie worden beschouwd als de verdienste van één persoon.  'Suivant un procédé habituel à l'esprit humain, la tradition a personnifié en un seul homme l'oeuvre de plusieurs générations, et la vérité ne prévaudra jamais entièrement contre la fiction.'[423]  Zo weigeren sommige kranten het beeld voor de Congo-naasting te bekijken als een hulde aan Leopold II, zij willen het gedenkteken zien als een eerbetoon aan de 'volksbeschaving, de ontwikkeling van handel en onze nijverheid en den welstand onzer bevolking' en afstand nemen van de verpersoonlijking van deze ideeën.[424]

 

Het moet duidelijk zijn dat de openbare heldenverering niet meer algemeen aanvaard wordt in de vorm die het gebruik op het einde van de negentiende eeuw had gekregen.  Het groeiend besef van het politiek gebruik van de vereringen doet vele toeschouwers en initiatiefnemers verlangen naar verandering.

 

 

De stad ziet haar fouten in  

 

Na de afgenomen interesse van de stad die de vorige periode kenmerkte, lijkt nu een kentering op te treden.  Het stadsbestuur wil zijn invloed op de verheerlijking opnieuw vergroten en zo de versnippering die was opgetreden omkeren.  Het doel is een heldenverering creëren die waardig is voor een stad als Antwerpen en die dus vrij is van de steeds hevigere kritiek die gespuid wordt tegenover de gepolitiseerde verheerlijkingen. 

 

Een eerste indicatie dat het stadsbestuur wat van zijn verloren invloed wil recupereren is het feit dat zij in deze periode opnieuw zelf meer initiatieven begint te ontwikkelen en die bovendien zelf wil financieren.  Belangrijk is dat het college, zoals in de gloriejaren onder De Wael, enkele grote verheerlijkingsprojecten probeert op te zetten.  Dit uit zich reeds in het initiatief dat door het schepencollege genomen wordt om de inhuldiging van de eerste spoorlijn in Congo te vereeuwigen in een monument van de stad.  Belangrijk is dat het college in de discussies omtrent de praktische uitwerking van het project, niet wil wijken van haar voornemen het zelf, zonder publieke inschrijving, te betalen.  De grote kost van het beeld zou volgens het plan voor twee derde door Antwerpen en een derde door het ministerie van landbouw en openbare werken gedragen worden.[425]  Door de financiële inbreng van individuen en vooral van particuliere verenigingen te vermijden, kan het college de touwtjes in handen houden en het oprichtingscomiteit volledig beheersen.  Op die manier wordt vermeden dat particuliere verenigingen de verering in handen krijgen en hun eigen aandachtspunten gaan verkondigen doorheen de oprichting.  Belangrijk is dat het stadsbestuur zo ook kan verhinderen dat de helden opnieuw te sterk gepolitiseerd worden.  Bij het voornemen Benoit te vereren wordt nog een strenger standpunt ingenomen: de bijdrage van de regering wordt zelfs  geweigerd.[426]  'Wij betalen het werk alleen, om het middel te hebben, ons tegen de eeuwige Brusselsche aanmatiging te kunnen verzetten.'[427]  De stad wil door de projecten zelf te financieren de volledige controle hebben over de verering.  De grootste helden zijn opnieuw bezit van de stad geworden.  Dit staat in contrast met de vorige periode waar de stad blijkbaar interesse voor de oprichtingscomiteiten verloren had. 

In de tweede plaats gaat het stadsbestuur ook de initiatieven van anderen recupereren.  Zo zal het vanaf de eeuwwisseling opnieuw enkele initiatieven overnemen en zelf uitwerken.  Dit is bijvoorbeeld het geval bij de nooit uitgevoerde vereeuwiging van Jan Van Rijswijck.  De Naamloze Vennootschap voor Diamanthandel van Antwerpen geeft in 1906 het overschot van een geldinzameling voor een krans voor het graf van Jan Van Rijswijck aan de stad.  Zij vermeldt hierbij dat de stad deze som moet beschouwen als een eerste bijdrage voor een gedenkteken voor de populaire burgemeester.  Het stadsbestuur, dat vele van zijn voormalige vrienden verzamelt, richt zelf het comiteit voor de realisatie ervan op in 1914.[428]  Op die manier kan het een prominente rol spelen in de oprichting en krijgen de initiatiefnemers toch hun held in de kijker.  De stedelijke overheid treedt dus terug uit haar passiviteit en zet een offensief in om haar verloren invloed te herwinnen.

 

Het stadsbestuur heeft in de jaren voor de Grote Oorlog haar best gedaan om zijn invloed over de heldenverering opnieuw bepalend te maken.  Het staat nu voor de opdracht de openbare verheerlijkingen opnieuw een respectabel uiterlijk te geven en de kritiek en het scepticisme te doen wegdeemsteren.  Er zijn verschillende houdingen tegenover de heldenverering die allemaal tot doel hebben de verheerlijkingen terug een oprecht en integer evenement te laten worden en die bepalend zijn voor het gebruik in deze periode. 

Ten eerste is er een tendens te merken tegen de persoonsverheerlijkingen.  Om de  oprichting van grote stedelijke monumenten te redden en de kritiek van overdreven politisering te ondermijnen worden steeds meer gebeurtenissen op zichzelf vereerd.  Ze worden niet meer gepersonaliseerd in één held, maar worden als feit verheerlijkt.  Daar waar in de jaren negentig enkel nog individuen werden verheerlijkt, komen nu meer en meer historische evenementen in de kijker te staan.  De evidente voorbeelden zijn het gedenkteken voor het graven van de eerste dokken en de verheerlijking van het inhuldigen van de eerste spoorlijn in Congo.  Door de plechtigheden en de monumenten toe te spitsen op historische verwezenlijkingen wordt het gevaar van het politieke misbruik voor een stuk omzeild.  Het herdachte moment kan immers door alle Antwerpenaren geapprecieerd worden.  Er moet geen afstand genomen worden van de kleur van de held, het beeld is voor iedereen aanvaardbaar.  Het verheerlijken van te reële personen had immers in de jaren negentig voor een crisis in het heldengeloof gezorgd.[429]  De helden die door te weinig afstand te tastbaar waren geworden, moeten nu gedeeltelijk plaats maken voor aandacht voor evenementen. 

 

Toch moet worden opgemerkt dat er niet volledig afstand kan genomen worden van de eerbiedwaardige personen.  Er blijven in deze periode nog steeds veel persoonsverheerlijkingen.  De aantrekkelijkheid om alles te reduceren tot de verdiensten van één actor blijft groot.  Telkens een gebeurtenis verheerlijkt wordt, wordt die, minstens voor een deel, gepersonaliseerd in een held.  Het graven van de dokken wordt gezien als een eerbetoon aan de visionaire Napoleon, die het decreet uitvaardigde waardoor de moderne havenontwikkeling van start ging.[430]  Het Congo-gedenkteken dat oorspronkelijk de naasting van de kolonie moet herdenken, wordt volledig gekaderd in de verering van Leopold II.  Het feit is ondergeschikt aan de persoon.  Dit teken wordt opgericht 'als duurzaam hulde aan den verlichten vorst door wiens beleidvol streven België in de mogelijkheid werd gesteld, zich eene rijke overzeesche bezitting aan te schaffen'.  Congo is dus maar een reden om de koning te verheerlijken.  De gebeurtenis staat dus nog steeds in de schaduw van de persoon.  Enerzijds wil men het verheerlijken van de individuen vermijden en herdenkt men meer en meer de gebeurtenissen, anderzijds kan men toch niet los van het idee dat 'de groote mannen de geschiedenis maken'.[431]  De verschuiving weg van de persoonsverheerlijking is dus een zeer langzaam proces.[432]

 

Een tweede alternatief is de verheerlijking van a-politieke helden, helden die voor heel de bevolking aanvaardbaar zijn.  Er wordt expliciet gekozen voor helden die zich niet 'schuldig' gemaakt hebben aan enige politieke stemmingmakerij en die hun actieradius niet beperken tot het Antwerpse politieke toneel.  Dit verklaart de voorkeur die duidelijk bestaat voor nationale helden van het type kunstenaar en het type strijder.  Deze types zijn veel minder gebonden aan de semi-particuliere, politieke invullingen die benadrukt worden bij het type bestuurder-politici.  Ook de aandacht voor de economische verwezenlijkingen lijkt meer en meer centraal te staan in de verantwoording van de heldenstatus van de verheerlijkte personen.  Het bevorderen van de welvaart van Antwerpen is immers niet het privilege van één ideologie.  Vooral de havenactiviteiten lijken een bron van bewonderenswaardige gebeurtenissen en personen.  In deze periode wordt het graven van de eerste dokken, de vrijmaking van de Schelde door Lambermont en de ontwikkeling van de koloniale handel gevierd.  'L'oeuvre de Lambermont fut vraiment providentielle pour le pays et plus immédiatement pour le commerce d'Anvers qu'elle libéra d'entraves seculaires, créées pour arrêter tout développement durables du trafic de notre port.'[433]  De rijkdom die de stad had verworven door zijn inzet is duidelijk een reden om hem te bedanken met een monument: het is een element uit de eerste groep concentrische cirkels, het wordt door iedereen als bewonderenswaardig aanvaard.  De ontwikkeling van de Antwerpse economie lag iedereen nauw aan het hart.  De helden worden verantwoord door hun artistieke, economische en militaire verdiensten en niet meer door politieke verwezenlijkingen.  Het vereringsgebruik wordt, zeker uiterlijk, gezuiverd van de politisering.

 

Waarom doet het stadsbestuur zoveel moeite om de tanende openbare heldenverering nieuw leven in te blazen ? In de eerste plaats is er een tendens te erkennen die opnieuw uiting wil geven aan de rijkdom en het succes van de stad.  Dankzij de nieuwe economische slagkracht van Antwerpen is hier terug de wil en de financiële ruimte voor.  De late inzet van de industrialisatie in Antwerpen zorgt er vanaf midden jaren 1890 voor dat de stad minder af te rekenen heeft met de remmende voorsprong waarmee oudere industriesteden te kampen hebben.  De stad kan bij de ontwikkeling van de tweede industriële revolutie volop inpikken op de nieuwe technologische verwezenlijkingen en een voorsprong op andere steden nemen.  Bovendien bevorderen de grote moderniseringen,  die de stad op het vlak van infrastructuur op het einde van de negentiende eeuw had uitgevoerd, de economie.[434]  De crisis die de jaren negentig had gekenmerkt zorgde er bovendien voor dat enkel de sterkste bedrijven en handelszaken overbleven.[435]  Vanaf de eeuwwisseling is dan ook een enorme stijging in de omzet van de stad te merken.[436]  Er komt dus opnieuw financiële ruimte voor grootse projecten, maar belangrijker is dat het negatieve gevoel omtrent de verdere economische ontwikkeling van de stad plaats heeft gemaakt voor een nieuw optimisme.  Het stadsbestuur en de ondernemers geloven opnieuw in het potentieel van Antwerpen en willen daar uiting aan geven.

 

Op de tweede plaats lijkt er in het begin van de eeuw een vernieuwde aandacht voor de publieke gedenktekens.  De stad heeft immers een groot deel van de alternatieve prestigeprojecten uitgebouwd.  De bouw van het nieuwe Museum voor Schone Kunsten, van de nieuwe Beurs, van het Zuid- en het Ooststation hebben ervoor gezorgd dat de stad vele prestigieuze bouwwerken bezit.  Om opnieuw haar grootsheid te kunnen aantonen, moet de stad op zoek naar originele, indrukwekkende projecten.  De aandacht kan dus niet beperkt blijven tot de oudere vorm van standbeelden, zij bezitten niet meer de kracht om opzien te baren, zij zijn een ordinair deel van het stadsbeeld geworden.  Daarom valt de keuze in deze periode op gehelen van architectuur en sculptuur.  Zo wilde de stad dat zowel het Congo-monument als het gedenkteken voor Benoit samen zouden gaan met respectievelijk een Congo-huis en met het nieuwe Vlaamse Lyrisch Toneel, nu de Koninklijke Vlaamse Opera.[437]  Op die manier kan het opbod in prestige verder gaan: men biedt op die manier iets dat grootser is dan wat men ooit gezien had in Antwerpen.  Deze nooit geziene kunstgehelen zouden het respect voor de stad en haar regering enorm doen toenemen.

 

Ten derde is er de invloed van het nieuwe kiesstelsel.  Sinds 1893 was er een meervoudig algemeen stemrecht voor mannen van kracht.  Het aantal kiezers wordt hierdoor in Antwerpen met tien vermenigvuldigd.[438]  De partijen moeten meer en meer rekening houden met de wil van de bevolking.  Het liberale college zal zich met alle kracht proberen te handhaven, zeker omdat de socialistische partij zich sterk begint te ontwikkelen.[439]  De politici zullen alle middelen moeten inzetten om de bevolking aan zich te binden.  Dit geldt tenslotte eens te meer omdat het, na het ontslag van Jan Van Rijswijck in 1906, voorgoed gedaan is met de populaire Antwerpse liberale politici.  De Wael en vooral Van Rijswijck konden rekenen op de steun van een zeer groot deel van de bevolking.  Hun persoonlijke populariteit was voor een belangrijk stuk verantwoordelijk voor het dertigjarige politieke overwicht van de Antwerpse liberalen.  Na 1906 valt het burgemeesterschap in handen van minder bekende politici.  De noodzaak wordt dus aangevoeld om de bekendheid en de populariteit van de liberalen op te krikken.  Door de aanhoudende kritiek op de politisering kan dit niet meer door politieke vrienden te verheffen tot de heldenstatus.  Het is dan ook niet te verwonderen dat zij zich willen profileren door hun naam, net zoals hun voorgangers, te verbinden met grootse projecten.[440]  Op deze manier wensen zij hun populariteit te vergroten en te zorgen voor een stabiele aanhang voor hun regime.  De bestuurders van de stad zien in het verwaarloosde medium een middel om de bevolking te bereiken.  De roem en de glorie die afstraalt op de initiatiefnemers van grootse verheerlijkingen moet volledig ten goede komen van de burgemeester en zijn schepenen.

 

Het stadsbestuur kiest na enkele jaren van verwaarlozing opnieuw om de vereringen in handen te nemen.  Antwerpen besluit terug haar aandacht te richten op grootse verheerlijkingen, die net zoals onder De Wael, volledig onder haar gezag zouden worden uitgewerkt.  De schepenen zien in dat de macht van de heldenverering nog niet uitgewerkt is en dat zij, in deze nieuwe situatie, het zich niet kunnen veroorloven het medium nog uit handen te geven.  Zij voelen aan dat er dankzij de nieuwe financiële ruimte en het vooruitgangsoptimisme weer vraag is naar uitingen van de rijkdom van Antwerpen.  Na een periode van bijna exclusieve aandacht voor bouwkunst, put de stad nu prestige uit de combinatie van architectuur en beeldhouwkunst.  Bovendien doet de dreiging van andere, nieuwe partijen de liberale fractie alle middelen die ter beschikking zijn, inzetten om het volk te bereiken.  Het stadsbestuur wil duidelijk de  heldenverering recupereren en wil dan ook moeite doen om de heldenverering, die door de politisering sterk onder druk was komen te staan, nieuw leven in te blazen door terug algemeen aanvaarde helden te promoten.

 

 

Een verloren strijd  

 

Toch is er nog een enorm verschil met de bijna absolute macht die het kabinet van De Wael in de jaren 1870 en 1880 had en de invloed die het stadsbestuur begin twintigste eeuw heeft.  Het moet direct opvallen dat de voorbeelden die hier zijn aangehaald om de recuperatiebeweging van de stad aan te tonen, bijna allemaal onuitgevoerde projecten zijn.  De doelstellingen van het stadsbestuur worden nooit tot uitvoer gebracht.

 

Het Congo-monument is een eerste mooi voorbeeld.  Het grootse initiatief lijkt zich aanvankelijk zeer voorspoedig te ontwikkelen.  Er bestaat zelfs een consensus omtrent dit beeld, iets dat in vele jaren niet meer is voorgekomen.  Het stadsbestuur lijkt erin te slagen de politieke verdeeldheid te overstijgen en iedereen in bewondering te verenigen voor de kolonisator Leopold II.  Cooremans, een katholiek raadslid, spreekt zich voor het eerst sinds jaren positief uit over een voorstel van de liberale meerderheid tot openbare verheerlijking: 'Ik wil in de Congo-kwestie niet tusschenkomen, ik beken dat de Congo-handel voor Antwerpen een groot belang heeft en daarom denk ik, dat wij algemeen het voorstel kunnen bijtreden.'[441]  Zowel conservatieve katholieken als progressieve en doctrinaire liberalen kunnen zich vinden in een monument dat de eerste spoorlijn in Congo herdenkt.[442]  De goedkeuring in de raad van de extra fondsen voor het beeld is dan ook, op drie socialistische stemmen na, unaniem.[443]  De viering, waarin koning Leopold II centraal staat, legt opnieuw de nadruk op het eerste niveau: bijna alle gezindheden kunnen zich erin vinden.  Toch is te merken aan de reacties in de kranten dat de eensgezindheid snel barsten vertoont.  De algemeen respect voor de viering blijft onaangetast, maar er komt steeds meer kritiek op de gebrekkige organisatie door het stadsbestuur.  Als orgaan bestaande uit verschillende strekkingen, komt de raad er niet toe als eenheid naar voor te komen.  Vooral het uitblijven van een krachtdadige bepaling van de wedstrijdreglementen voor het beeldhouwwerk zal zorgen voor een gewrongen sfeer binnen en buiten het stadsbestuur.[444]  Naar aanleiding van een zware discussie in de raad over de noodzaak van het eerbetoon vallen de volgende woorden '..., maar ik zal er bijvoegen, dat deze bespreking een wel slechten indruk zal maken.  Gij scheent zoo vol geestdrift te wezen voor het gedenkteeken van den Congo, die het land zooveel geld zou doen winnen.  Uwe huidige houding zal doen gelooven dat gij van gevoelen veranderd zijt, om reden der finantieele rampen, die den Congo komt opeen te stapelen.'[445]  De raadsleden zijn er zich dus van bewust dat hun weifelende houding een slechte indruk nalaat, wat hun imago fel kan schaden.  Het is dan ook niet te verwonderen dat er op deze manier van werken klachten komen van de minister P. J. De Smet De Naeyer (1843-1913), die uiteindelijk zal beslissen zijn steun aan het voorstel van de stad te herroepen.[446]  Dit betekent het begin van het einde: vanaf nu is de eenheid in de raad rond het monument voorgoed verdwenen.

Gedeeltelijk is dit natuurlijk te verklaren door de krappe financiële situatie waarin het comiteit komt te zitten, maar het is zeker dat er een soort oprichtingsmoeheid optreedt.  De publieke opinie is duidelijk de discussies omtrent de praktische beslommeringen, die breed uitgesmeerd worden in de pers, grondig beu.  De vele rekwesten die oproepen tot meer daadkracht vanwege het college zijn tekenend, zeker wanneer Congo Belgisch grondgebied wordt: 'Maintenant que le Congo est belge il est plus nécessaire que jamais de commémorer le dévouement et l'héroisme que des belges choisis et guidés par le Roi, y ont prodigué.'[447]  Door het aanslepen van de procedure verdwijnt het eensgezinde enthousiasme dat de voorbereiding eertijds kenmerkte.

Wanneer duidelijk wordt dat het stadsbestuur het voorstel niet verder wil uitwerken wordt het terug leven ingeblazen door een particuliere organisatie.  De Kamer van Koophandel zal de organisatie weer opnemen en zelf uitwerken.[448]  Het nieuwe oprichtingscomiteit dat in haar schoot ontstaat zal veel gerichter en sneller kunnen werken dan het oude, dat met handen en voeten gebonden was aan de gemeenteraad.  De vereniging kan net zoals in de vorige periode met een afgewerkt dossier naar het college stappen, dat dan alleen nog haar goedkeuring aan het project moet geven.[449]  Het stadsbestuur kan dus haar voornemens niet waarmaken en moet het initiatief terug uit handen geven. 

 

Het probleem is dat het stadsbestuur verstrikt geraakt is in zijn zelf opgelegde procedures.  Tot nog toe was dit een bron van invloed op de verering, geen enkel beeld kon publiek worden opgericht zonder de procedures te passeren die werden bepaald en beheerst door het college en de raad.  De stad had op die manier de hand in alle aspecten van de heldenverering.  Na de eeuwwisseling echter speelt dit in het nadeel van de stad.  Net doordat het college in tegenstelling tot de vorige periode de praktische uitwerking zelf wil bepalen de procedure lijkt volledig vast te lopen in het bureaucratisch proces.[450]  De raad die alle beslissingen moet bevestigen is immers politiek verdeeld en partijpolitieke discussies zijn eerder regel dan uitzondering.  Alle praktische beslissingen zoals de plaats, de kost en de keuze van de kunstenaar moeten volgens de regels bevestigd worden door het bestuur en worden het voorwerp van partijpolitieke discussies.  Nu de partijen uiteen zijn gevallen in verschillende fracties, laait de politieke vechtlust hoog op.[451]  De realisatie van de verheerlijkingsprojecten loopt dus steeds enorme vertragingen op. 

Bovendien moet het stadsbestuur rekening houden met allerlei instanties en vooral met een steeds kritischer wordende publieke opinie.  Een mooi voorbeeld van de gevoeligheid voor kritiek zijn de verlammende twisten die ontstaan naar aanleiding van de loodzware procedures voor de wedstrijden die moeten bepalen welke beeldhouwer een monument mag uitvoeren.  Nadat de wedstrijd voor het monument is uitgeschreven en gepubliceerd in het gemeenteblad, start de eerste ronde.  De kunstenaars kunnen anoniem hun werk binnenbrengen en een professionele jury, aangeduid door de stad, zal op een bepaalde datum de sculpturen keuren.[452]  De laureaten, in de meeste gevallen een vijftal, moeten hun beeld, mits de nodige aanpassingen, maken op een grotere schaal, waarna de uiteindelijke beslissing van de keurraad valt.  De keuze van de jury moet dan nog eens bekrachtigd worden door het college.[453] 

 

Deze procedure, die oorspronkelijk tot doel had de artistieke waarde van de werken te verzekeren, werkt in het nadeel van het stadsbestuur.  Het project rond de persoon van Peter Benoit loopt hierop spaak.  De keurraad, bestaande uit capabele kunstenaars onder wie Auguste Rodin, baseert haar oordeel louter op artistieke waarden en kroont Emiel Vloors (1871-1952) als laureaat.[454]  Wanneer duidelijk wordt dat het monument van Vloors onmogelijk voor de gestipuleerde prijs kan worden gerealiseerd, breekt een storm van protest los bij de andere deelnemers.  Zij verenigen zich in de Ligue des Sculpteurs Anversois en voeren actie tegen de beslissing van de keurraad en voeren de druk op het stadsbestuur op.[455] Dit laatste moet zich echter houden aan de regels die het zichzelf heeft opgelegd: de lange procedure, die de ontwerpen moeten doorstaan, zou ervoor moeten zorgen dat het beste werk geselecteerd wordt.  Het winnend ontwerp is dan ook als het ware gelegitimeerd door de selectieprocedure en door de publieke opinie die zich volmondig achter het grootse ontwerp schaart.[456]  Het stadsbestuur kan de beslissing van de jury niet naast zich neerleggen, maar kon toch de financiële kosten niet dragen die de uitvoering met zich meebrengen.

 

De enige oplossing die de stad nog ziet is het project op de lange baan schuiven: het voorstel om een kleinere uitgave van het ontwerp van Vloors uit te werken wordt immers onthaald op een storm van verzoeken en petities.[457]  De oprechte bewonderaars van Peter Benoit voelen na al deze praktische vertragingen en manoeuvres een sterke moeheid optreden bij de bevolking en eveneens bij de stad.  Tegen 1910 ontvangt het stadsbestuur hoe langer hoe meer 'wanhopige' smeekbrieven die vragen om een snelle afwikkeling van de procedure.  Desondanks is het duidelijk dat het stadsbestuur opteert voor een langzaam uitsterven van het project.  De stedelijke overheid heeft immers na de vermoeiende polemieken geen energie meer om nog een oplossing te vinden voor dit probleem.  Het monument van Vloors kan niet uitgevoerd worden, het zou volgens een berekening van de stadsbouwmeester 541 725 frank kosten, en het oprichten van een kleiner monument zou een teleurstelling zijn voor het publiek.[458]  Bovendien voelt het bestuur aan dat het publiek zich niet ook meer kan vinden in de verering van de held.  Het is niet de persoon die afschuw oproept, maar de eeuwige verspilling van tijd en middelen door de stad.[459]  Het stadsbestuur heeft door het gewicht van de procedures en zijn gevoeligheid voor de publieke opinie zijn  eigen slagkracht aangetast.

 

 

De verenigingen vullen de leemte  

 

Particuliere verenigingen kunnen volop van de geblokkeerde positie van het stadsbestuur profiteren.  Zij zijn immers niet gebonden aan de zware procedures en moeten minder rekening houden met de wil van de verschillende belangengroepen of van de publieke opinie.  De algemene aanspreekbaarheid die een belangrijk aspect was voor de verheerlijkingen van het college, speelt in mindere mate mee bij de particuliere oprichtingscomiteiten.  Hun doelgroep is niet de hele bevolking, maar bestrijkt meestal slechts een kleiner deel.[460]  Hun monumenten moeten niet door de hele bevolking gelegitimeerd worden.  Hierdoor zijn zij veel minder kwetsbaar voor commentaar in de kranten en moeten zij met veel minder verschillende belangengroepen rekening houden.  Doordat het comiteit op die manier veel meer beschermd is van alle, vooral negatieve, media-aandacht, kan zij veel sneller werken.  Wanneer de Fédération des Associations Commerciales et Industrielles de Belgique, de overkoepeling van de lokale Koophandelskamers, in 1906 het initiatief neemt om een monument voor baron Lambermont op te richten willen zij eveneens een artistiek hoogstaand werk afleveren.[461]  De organisatoren besluiten dus de wedstrijdprocedure van de stad over te nemen.  Al snel worden zij geconfronteerd met problemen die eveneens bij de wedstrijd rond Peter Benoit voorkwamen.  De verliezers betichten de winnaars er ook nu van dat het onmogelijk is het werk uit te voeren tegen de vooropgestelde prijs en bijgevolg komt het opnieuw tot een polemiek in de pers.[462]  De afwikkeling van de procedure is hier echter van een heel andere aard: het comiteit legt alle protesten naast zich neer en voert het winnende werk uit zoals gepland.  Het moet geen rekening houden met de kritische reacties.  Doordat de maatschappij veel minder geremd is door een publieke opinie kan zij haar project met glans afwerken.[463]  De snelheid en soepelheid van de particuliere organisatie creëren een veel betere omgeving dan de zware bureaucratische organen van de stad.

Het is bovendien een enorm voordeel voor de verenigingen dat zij bestaan uit gelijkgestemde zielen.  De comiteiten onder voogdij van de stad zijn niet onafhankelijk.  Elke belangrijke beslissing moet worden gesteund door het college en de raad.  Door de verdeeldheid die hier regel is, ontstaan enorme vertragingen.  De particuliere oprichtingscomiteiten hebben door hun homogene aard echter geen last van partijpolitiek gekibbel en kunnen onafhankelijk sneller beslissen.

Het grootste deel van de openbare gedenktekens wordt opgericht door verenigingen.  Zij organiseren net zoals in de vorige periode alle praktische zaken zelf.  Het stadsbestuur wordt pas om toestemming gevraagd wanneer alles al volledig beslist is.  Op die manier krijgt het Antwerps bestuur de mogelijkheid de projecten van haar keuze te steunen zonder daarvoor teveel te moeten investeren.  Het verlies van de prominente initiatiefnemersrol wordt hierbij als de kost gezien.  Het is niet verwonderlijk dat de beelden die op deze manier tot stand komen, zeer veel gelijkenissen vertonen met de beelden uit de vorige periode.  Zo past het gedenkteken voor Dhanis perfect in de typologie van de vorige periode: het is een beeld met veel allegorische elementen voor een held die zijn bewonderaars moet zoeken in een eerder beperkte, particuliere kring.[464]

Het stadsbestuur zal wel proberen actief mee te werken aan de grote heldenvereringen die worden georganiseerd, zoals bijvoorbeeld de oprichting van het gedenkteken voor Lambermont.  Het stadsbestuur besluit het comiteit op alle mogelijke manieren te helpen: zo wijzen de schepenen bijvoorbeeld vrij snel een locatie aan voor het monument en besluiten het plein te herdopen in 'Lambermontplaats', er wordt gezorgd voor de nodige infrastructuur voor de viering en ook financieel wordt een handje toegestoken.[465]  Op die manier werken zij actief mee aan de voorbereidingen van de verheerlijking en kunnen ze zich als stadsbestuur toch profileren zonder de hele organisatie op zich te moeten nemen.  De samenwerking tussen particuliere initiatiefnemers en het stadsbestuur wordt gekristaliseerd in het feit dat deze inhuldiging tijdens de officiële gemeentefeesten plaatsvindt.  Het stadsbestuur leidt geen enkele comiteit meer, maar vult ze aan.

Dezelfde denkwijze leidt ertoe dat het stadsbestuur zonder probleem schenkingen van sculpturen aanneemt.  Zo worden de beelden ter ere van Appelmans en van Verstraete respectievelijk door raadslid Van den Nest en beeldhouwer Guillaume Charlier (1854-1925) aangeboden aan de stad.[466]  Op die manier wordt de langdurige procedure van de beeldhouwerskeuze via een wedstrijd, waarmee de grootste problemen waren ontstaan, vermeden.  Bovendien wordt de kost van de oprichting hierdoor fel beperkt en wordt de stereotiepe kritiek op de geldverspilling vermeden.  De stad kan in deze gevallen wel zelf de oprichting organiseren, maar vermijdt de klassieke twistpunten. 

 

De stedelijke overheid faalt in haar opzet om opnieuw een bepalende invloed te verkrijgen over de openbare heldenverering.  Door het gewicht van de procedures, waarin teveel factoren en actoren werkzaam zijn, slaagt zij er niet meer in haar grootse projecten te realiseren.  Het feit dat zij meer en meer gebonden is aan een steeds mondiger wordend publiek maakt dat haar projecten steeds in oeverloze debatten en publieke polemieken verzanden.  De moeheid die hierdoor optreedt doet alle enthousiasme voor de projecten verdwijnen.  De enige redding kan zijn dat particuliere verenigingen net zoals in de vorige periode de praktische voorbereidingen op zich nemen en met een afgewerkt dossier naar de stad komen.  Deze groepen kunnen immers veel vrijer werken, daar ze nauwelijks geremd worden door zware bureaucratie of politieke verdeeldheid.  Ondanks de pogingen van de stad zal de rol van de verenigingen in deze periode dus nog groeien en zet de versnippering van de vereringen zich onvermoeid door. 

 

 

Een nieuw keerpunt  

 

De groeiende kritiek die het vereringsgebruik ervaart is misschien wel het meest typerend voor de periode.  De extreme politisering van de monumenten in de jaren 1890, heeft tot gevolg dat er steeds meer kritiek komt op deze aanpak.  De recuperatie van helden voor partijdoeleinden is na 1900 een taboe geworden.  Een gevolg van de 'misbruiken' is het tanend respect en een afgenomen enthousiasme, zowel bij de stad als bij de toeschouwers, voor de heldenbeelden.  Er gaan dan ook steeds meer stemmen op om de enorme fondsen die aan de verfraaiing van de stad door openbare monumenten worden uitgegeven te besteden aan andere, meer sociaal verantwoorde, projecten.  De organisatoren van de oprichtingen gaan dan ook rekening houden met de veranderde houding van het publiek.  In de eerste plaats is er een beweging te erkennen weg van de persoonsverheerlijking.  Steeds meer komt de nadruk te liggen op eervolle gebeurtenissen om zo het gevaar van politieke verheerlijking te omzeilen.  Belangrijker is in de tweede plaats de expliciete keuze voor a-politieke helden.  Geen enkel voorstel om partijgebonden personen te verheerlijken krijgt nog te toelating en de voorkeur gaat opnieuw naar algemeen bewonderde personen die zich hebben onderscheiden op artistiek, economisch en militair vlak. 

Het is vooral het stadsbestuur dat inziet dat het gebruik zich in een crisis bevindt.  De schepenen proberen in deze periode dan ook uit alle macht de comiteiten terug stevig in handen te krijgen om zo de versnippering en de politisering teniet te doen.  De pogingen om opnieuw eigenmachtig grootse verheerlijkingsprojecten te verwezenlijken verdrinken echter in de zware procedures en de kritiek van de publieke opinie.  Het teloorgaan van deze projecten schept opnieuw ruimte voor de particuliere maatschappijen om het vacuüm op te vullen.  Zij zullen net zoals in de vorige periode met een afgewerkt dossier naar de stad komen en op die manier hun eigen helden kunnen verheerlijken. 

 

Alhoewel deze verenigingen ook de noodzaak inzien om opnieuw meer algemeen aanvaardbare helden te promoten en zo de kritiek van overdreven politisering teniet te doen, slagen zij er niet in het gebruik terug algemeen te laten aanvaarden.  Te veel mensen beseffen dat de verheerlijking van een held in feite vaak neerkomt op een verheerlijking van de initiatiefnemers.  De mechanismen van het medium worden doorzien.  Het zal pas na de Eerste Wereldoorlog zijn dat, dankzij de opkomst van de gesneuvelde held, het gebruik in een nieuwe vorm tot leven komt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[390] In 1906 werd het voorlopige beeld vervangen door een permanent exemplaar.  Strikt genomen gaat het hier niet om een heldenbeeld, maar de gebeurtenis wordt gepersonaliseerd in Napoleon, die het order gaf. 

[391] Van deze initiatieven zou slechts het monument voor Benoit en dat voor Appelmans respectievelijk in 1934 en 1935 voltooid worden.  P. SCHEPENS, Antwerpse standbeelden, p. 12-15 en p. 93-95.

[392] Er is nog steeds een voorkeur voor eigentijdse en triomfantelijke helden te erkennen. Enkel De Mérode, als martelaar voor het vaderland, een kan beschouwd worden als een typische tragische held.

[393] SAA, MA 4164, Bundel 1 feesten 1912.  Onthulling van het standbeeld Lambermont, Artikel in: Bulletin de la Chambre de Commerce d'Anvers, 6 augustus 1912.

[394] Het Handelsblad, 16 augustus 1912 en De Nieuwe Gazet, 16 augustus 1912.  De kranten van beide strekkingen vermelden zeer weinig over de inhuldiging.

[395] De Nieuwe Gazet, 29 mei 1914.

[396] Hij schreef de officiële cantates bij de onthulling van het beeld van bijvoorbeeld Antoon Van Dijck, van Theodoor van Rijswijck en van David Teniers. 

[397] J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck, p. 62.

[398] SAA, MA 62.163, Bundel 5 gedenkteeken Julius De Geyter 1906-1949, Verslag van de Commissie voor Schone Kunsten, 25 februari 1908.

[399] Max Rooses, invloedrijk voorzitter van het Willemsfonds, is een persoonlijke vriend van Hertogs.  De burgemeester kan hem, ondanks sterk aandringen, geen toelating geven voor de oprichting.  SAA, MA 62.163, Bundel 5 gedenkteeken Julius De Geyter 1906-1949, Brief van burgemeester Hertogs aan Max Rooses, 16 mei 1908.

[400] De verering van Jan Van Rijswijck krijgt aanvankelijk wel de toelating, maar verzand wanneer er een te grote oppositie, tot in de raad toe, tegen de oprichting ontstaat.  SAA, MA 3510, Bundel 13 standbeeld van Burgemeester Jan Van Rijswijck, passim.

[401] Het Handelsblad, 10-11 maart 1901.

[402] SAA, MA 63.163, Bundel 5 gedenkteeken Julius De Geyter 1906-1949, Brief van de Liberale Vlaamsche Bond van Antwerpen aan de raad, 14 juli 1908.

[403] SAA, MA 3510, Bundel 6 gedenkteken voor de gesneuvelde Franse soldaten bij het beleg van 1832, College, 26 januari 1904.

[404] Het handelsblad dat in de jaren negentig, net zoals het college, een fel tegenstander was van het gedenkteken kan zich na de eeuwwisseling beter vinden in de herdenking van gesneuvelde militairen.  Het Handelsblad, 7-8 februari 1904.  Let op: het gaat hier niet om een echt openbaar gedenkteken, maar om een grafteken.

[405] SAA, MA 4164, Bundel 2 standbeeld Baron Dhanis.  Inhuldiging.  Zondag 12 oct. 1913, Krantenartikel in: Neptune, 13 oktober 1913.

[406] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Krantenartikel in: De Nieuwe Gazet, 4 april 1898.

[407] In de jaren 1890 was veel kritiek geweest op de kleine, 'oneerbiedige' gedenktekens.  Cf. supra p. 115-116.

[408] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, College, 11 maart 1898.  Het gaat hier om een Congo huis dat een geheel moet vormen met een openbare sculptuur.

[409] Gemeenteraad van 28 december 1901, in: Gemeenteblad, 1901, p. 711.

[410] Ibid.

[411] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Krantenartikel in: Le Matin, 5 april 1898.

[412] Een eeuw openbare werken, p. 156.

[413] Het Handelsblad, 16 augustus 1912.

[414] SAA, MA 62.163, Bundel 5 gedenkteeken Julius De Geyter 1906-1949, Verslag van de Commissie voor Schone Kunsten, 25 februari 1908.

[415] SAA, MA 62.169, Bundel gedenkteeken Lambermont 1908-1913, Artikel in: Tijbaert de Kater, 11 april 1909.

[416] 'Er bestaat bij mijn weet geen stad waar de standbeelden zoo talrijk zijn als te Antwerpen.  Overal rijzen die afschuwelijke bobijnen op, die elk een min of meer gelukt of doorgaans mislukt beeld dragen van een nationaal genie.  Het komt er dan ook niet op een monument meer of minder aan, en vermits men sinds lang uit alle hoeken geroepen had dat Peter Benoit de grondlegger onzer eigen Vlaamsche toonkunst, Ahij die zijn volk leerde zingen@, moest verheerlijkt worden door een grootsch monument, zoo zou men dus maar een prijskamp uitschrijven.  Dat is aldus de gewoonte.'  SAA, MA 62.158, Bundel E gedenkteeken Peter Benoit.  Voorbereidende wedstrijd.  Uitspraak van de Keurraad 1908, Krantenartikel in: De Hofstad, s.d.

[417] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, passim.

[418] SAA, MA 1378/2, Bundel 28 of de beelden Van Dijck, Teniers te verplaatsen ? , Krantenknipsels bv. in: L'Escaut, 16-17 mei 1901.

[419] 'Luxe inutile et dépense nécessaire' titelt een artikel dat vraagt om het voorstel van het Congo-monument op te geven ten voordele van een degelijke tentoonstellingsruimte.  SAA, MA 1379/1, Bundel 2 Congo-gedenkteken.  Aanvragen om het programma der prijsvraag te bekomen, Krantenartikel in: La Métropole, 31 december 1901.

[420] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Gemeenteraad, 19 februari 1900 en Krantenartikel in: La Métropole, 21 februari 1900.

[421] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Krantenartikel in: La Métropole, 5 augustus 1898.

[422] Het gaat hier niet om een openbare heldenverering zoals in de inleiding gedefinieerd: het gedenkteken wordt geplaatst op de eerste verdieping in een nis aan een herenhuis.  P. SCHEPENS, Antwerpse standbeelden, p. 54.

[423] SAA, MA 1378/2, Bundel 27 standbeeld Lodewijk Van Berken, Krantenartikel in: Le Soir, 5 januari 1898.

[424] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Krantenartikel in: De Nieuwe Gazet, 4 april 1898.

[425] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Brief van het college aan het ministerie van landbouw en openbare werken, 22 april 1898 en Raad, 14 februari 1900.  De totale kost van het monument bedroeg 200 000 frank.  Dit is een veelvoud van de uitgaven uit de vorige periode.

[426] SAA, MA 62.158, Bundel A gedenkteken Peter Benoit.  Programma voor den prijskamp, Verslag van Commissie voor Schone Kunsten aan de gemeenteraad, 12 maart 1906.

[427] In concreto gaat het hier om de eis van de regering om zelf mee de beeldhouwers te mogen aanduiden.  Het stadsbestuur wil echter de volledige controle over het kunstwerk en wil Antwerpse kunstenaars de eer schenken het beeld te maken.  SAA, MA 62.158, Bundel A gedenkteeken Peter Benoit.  Programma voor den prijskamp, Krantenartikel in: Het Handelsblad, 8 augustus 1906.

[428] SAA, MA 240/10, Bundel 13 standbeeld van Burgemeester Jan Van Rijswijck, Brief van de NV voor diamanthandel Antwerpen, 25 oktober 1906 en Gedrukte brief van het comiteit 'gedenkteken Jan Van Rijswijck' aan de maatschappijen van Antwerpen en omstreken, 20 mei 1914.

[429] Cf. supra p. 129-131.

[430] SAA, MA 13/10, Redevoeringen van het Magistraat 1890-1909, Redevoering van schepen V. Desguin bij de inhuldiging van het gedenkteken 100 jaar graven der dokken, 10 augustus 1903.

[431] Cf. supra p. 4 noot 2.

[432] De verdere uitbouw van dit alternatief voor de 'klassieke' heldenverering zou het einde betekenen voor het gebruik ; het heldenbegrip is echter te sterk verankerd in de geschiedenis.  A. MORELLI ed., De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië,  Berchem, 1996, p. 12-15.

[433] SAA, MA 4164, Bundel 1 feesten 1912.  Onthulling van het standbeeld Lambermont, Artikel in: Bulletin de la Chambre de Commerce d'Anvers, 6 augustus 1912.

[434] Op het einde van de negentiende eeuw had Antwerpen haar spoorweginfrastructuur en haar haveninrichting fel verbeterd.  Denk bijvoorbeeld aan de bouw van het Centraal Station en het Zuiderpershuis. 

[435] M. NICOLAI, De industralisatie van Antwerpen, p. 120 en 124.

[436] Antwerpen 1860-1960,  p. 120-125.

[437] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 148-149 en SAA, MA 62.158, Bundel A gedenkteeken Peter Benoit.  Programma voor den prijskamp, College, 9 maart 1901.

[438] F. PRIMS, De Politische orde,  p. 101.

[439] Aanvankelijk is er een samenwerking tussen socialisten en progressieve liberalen, maar al snel, vanaf 1900, komt er een gespannen sfeer en zelfs concurrentie.  F. PRIMS, De Politische orde,  p. 101-103.

[440] De naam van De Wael is bijvoorbeeld verbonden aan de nieuwe Zuidwijk en Jan Van Rijswijck is de grondlegger van het nieuwe museum.  De vooroorlogse burgemeesters kunnen hun roem echter niet evenaren, temeer omdat hun regeerperiode van zeer korte duur is.  Antwerpen 1860-1960,  p. 24-27.

[441] Het Handelsblad, 3-4 april 1898.

[442] De opiniepers, onafhankelijk van de strekking, bericht positief over dit initiatief.  De verschillende kranten leggen wel andere accenten, maar dit doet geen afbreuk aan hun steun aan het initiatief.  SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Krantenartikels in: L'Opinion, 2 april 1898; De Nieuwe Gazet, 4 april 1898 ; Le Précurseur, 17 oktober 1898 en La Métropole 5 augustus 1898.  Enkel de socialisten keren zich tegen deze 'kapitalistische verheerlijking'.

[443] De raad keurt een buitengewoon krediet goed van 133000 frank, een zeer groot bedrag.  SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Gemeenteraad, 19 februari 1900. 

[444] De raad geraakt het niet eens over de plaats en over de aard van het gedenkteken.  De publicatie van het wedstrijdreglement wordt hierdoor nodeloos lang uitgesteld, waardoor het enthousiasme wegebt en de kritiek aanzwelt.  SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Gemeenteraad, 5 mei 1900.

[445] Gemeenteraad van 28 december 1901, in: Gemeenteblad, 1901, p. 711.

[446] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Brief van het ministerie aan het college, 24 maart 1900 en SAA, MA 1379/1, Bundel 2 Congo-gedenkteken.  Aanvragen om het programma der prijsvraag te bekomen, Krantenartikel in: De Nieuwe Gazet, 8-9 oktober 1900.

[447] SAA, MA 1379/1, Bundel 1 Congo-gedenkteken, Brief van de Kamer van Koophandel van Antwerpen aan het college, 14 september 1908.

[448] Ibid.  De Kamer verandert wel het 'onderwerp' van de verering: het is nu niet meer de inhuldiging van de eerste spoorlijn, maar de naasting van Congo die wordt verheerlijkt.  Leopold II blijft ook hier de kernfiguur waar de verheerlijking rond is opgebouwd.

[449] SAA, MA 13830/31, Bundel gedenkteken Congonaasting park 1910-1926, Gemeenteraad, 27 september 1910.  Dit monument is wel kleiner dan het voorstel van de stad was.  De tegenstand tegen deze verheerlijking is groter, maar dit weegt niet op tegen het voordeel van de snelheid en de soepelheid van een particuliere comiteit.

[450] Doordat in de vorige periode de monumenten in hoofdzaak werden uitgewerkt in de particuliere, eensgezinde oprichtingscomiteiten werd nauwelijks last ondervonden van de politieke verdeeldheid die leefde in de raad.

[451] Het verbrokkelen van de typische negentiende eeuwse partijen werkt als een katalysator van dit probleem: de liberale partij is gesplitst in een doctrinaire, een democratische en een socialistische fractie en de katholieken zijn verdeeld tussen christen-democraten en integristen. 

[452] De keurraad of jury wordt aangeduid door de gemeenteraad en de Commissie voor Schone Kunsten. SAA, MA 62.158, Bundel D gedenkteeken Peter Benoit.  Keurraad van den wedstrijd 1908, Ledenlijst van de keurraad.

[453] SAA, MA 62.158, Bundel G gedenkteeken Peter Benoit.  Bepaalde wedstrijd.  Uitspraak van den Keurraad, passim.

[454] SAA, MA 62.158, Bundel G gedenkteeken Peter Benoit.  Bepaalde wedstrijd.  Uitspraak van den Keurraad, Beslissing van de jury, 19 oktober 1908.

[455] SAA, MA 62.158, Bundel G gedenkteeken Peter Benoit.  Bepaalde wedstrijd.  Uitspraak van den Keurraad, Krantenartikel in: De Hofstad, 17 november 1908.

[456] Het publiek kreeg bij dergelijke wedstrijden steeds de mogelijkheid om de ontwerpen te bekijken en in de pers werden de beelden ook steevast becommentarieerd.

[457] SAA, MA 62.158, Bundel G gedenkteeken Peter Benoit.  Bepaalde wedstrijd.  Uitspraak van den Keurraad, Petities en verzoekschriften van onder andere de Opera, het Nationaal Vlaamsch Verbond en enkele beeldhouwers.

[458] Dit bedrag staat in contrast met de 75 000 die oorspronkelijk voorzien was voor het monument.  SAA, MA 62.158, Bundel H gedenkteeken Peter Benoit.  Uitvoering ontwerp Vloors, Brief van de dienst stadsgebouwen aan het college, 28 oktober 1910.  Na de documenten in 1910 is er geen archiefmateriaal meer terug te vinden dat handelt over het monument voor Benoit: de enige uitweg voor het stadsbestuur is het initiatief laten uitsterven. 

[459] Kranten die voorheen zeer positief stonden tegenover Vloors ontwerp noemen het nu een verspilling van geld.  SAA, MA 62.158, Bundel H gedenkteeken Peter Benoit.  Uitvoering ontwerp Vloors, Krantenartikels.

[460] Hiermee hangt de voorkeur voor lokale helden samen.  Cf. supra p. 123-124.

[461] Deze vereniging is de overkoepeling van de lokale Kamers van Koophandel.  In deze verheerlijking neemt de Antwerpse Kamer duidelijk het voortouw.  SAA, MA 3510, Bundel 9 Baron Lambermont, Inschrijvingslijsten, 28 november 1906.

[462] SAA, MA 62.169, Bundel gedenkteken Lambermont 1908-1913, Krantenartikel in: Le Nouveau Précurseur, 9 april 1909.

[463] SAA, MA 62.169, Bundel gedenkteken Lambermont 1908-1913, Brief van de Fédération des Associations Commerciales et Industrielles de Belgique aan het college, 17 februari 1910.

[464] Het beeld van Dhanis werd opgericht door de Club Africain d'Anvers-Cercle d'Etude Coloniale.  N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 152.

[465] SAA, MA 62.169, Bundel gedenkteeken Lambermont 1908-1913, Brief van het oprichtingscomiteit aan de burgemeester, 11 februari 1908 en College, 21 maart en 3 april 1908.

[466] SAA, MA 3510, Bundel 10 standbeelden.  Gedenkteeken Th. Verstraete.  Inhuldiging, College, 23 april 1909 en SAA, MA 6385, Bundel 10 standbeeld van Appelmans 1904, Brief van A. Van der Nest aan het college, 16 juni 1904.