De openbare heldenverering in Antwerpen. Het oprichten van standbeelden als uitdrukking van maatschappelijke tendensen en discussies (1830-1914). (Bert Evens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Van Ogier tot De Wael: De versnippering van de verering 1887-1897

 

Een gebruik op de terugweg  

 

Na de vele grootse oprichtingen in de vorige periode is het publieke vereren van helden na 1888 op de terugweg.  Tussen 1888 en 1903 zijn slechts zes standbeelden ingehuldigd.  In 1890 worden Willem Ogier (1618-1689), een Antwerps rederijker, en schepen van onderwijs, Evarist Allewaert (1835-1889), vereerd met een sculptuur.  Schepen en dichter Jan Van Beers (1821-1888) kreeg een monument in 1892.[294]  1895 was het jaar waarin Frans De Cort (1834-1878), poëet en journalist-uitgever, en kolonisator-militair Camille Coquilhat (1853-1891) tot openbare held werd gepromoveerd.  Ten slotte werd burgemeester Leopold De Wael (1823-1892) vereeuwigd in 1897.  In deze tijdspanne zijn echter ook een aantal rekwesten afgekeurd.  Er komen voorstellen aan bij het college omtrent gedenktekens voor Gustaaf Wappers (1803-1874) en Nicaise De Keyser (1813-1887), twee succesvolle Antwerpse kunstschilders, voor Abraham Ortelius (1527-1598), een beroemd geograaf, en voor Eugène Zetternam (1826-1855), een Vlaamsgezind schrijver.  Deze initiatieven werden door de stad afgekeurd of sterven een stille dood. 

 

 

Het type: eigentijds, lokaal, triomferend en opvoedend 

 

Opnieuw verschuift de invulling van wat men bewonderenswaardig vindt gedeeltelijk.  Tradities die voortleven uit de vorige periodes worden aangevuld met nieuwe elementen.  De nieuwe accenten die worden gelegd, zijn weerspiegelingen van de maatschappelijke tendensen die in Antwerpen leven in de jaren 1890.

 

In de eerste plaats valt op dat de drie categorieën uit de driedelige typologie net zoals in de vorige periode aanwezig zijn.  De kunstenaars, met opnieuw de nadruk op literatoren, worden vertegenwoordigd door Ogier en De Cort.  Allewaert en De Wael behoren duidelijk tot het type politici en Coquilhat is als militair een strijderstype.  Van Beers kan niet tot één type worden gerekend: enerzijds wordt de nadruk gelegd op zijn kunstenaarschap, maar anderzijds kan niet vergeten worden dat hij jarenlang een liberale verkozene was in de gemeenteraad en dus een politicus.  Deze dubbelzinnige typering is één van de kenmerken van deze periode. 

 

Een tweede element dat gelijklopend is met de vorige periode, is het feit dat nog steeds de voorkeur lijkt uit te gaan naar eigentijdse helden.  Enkel Ogier is een historische held, alle anderen zijn eigentijdse figuren.  Nog meer dan in de jaren 1870-1887 krijgen de personen hun openbaar gedenkteken bijna onmiddellijk na hun dood: op De Cort na krijgen alle helden hun monument binnen de vijf jaar na hun afsterven.  Dit gebruik is dus zeer sterk doorgedrongen.  Toch zal te merken zijn dat er steeds meer kritiek ontstaat op deze werkwijze. 

Ook het derde element, de voorkeur voor triomferende helden, komt overeen met de vorige periode.  Ook hier is de dubbele benadering van dit begrip aan de orde.[295]  Enerzijds worden nog steeds de concrete verwezenlijkingen een verantwoording voor de heldenstatus.  Vooral de helden van het politieke type worden voorgesteld als een verpersoonlijking van hun beleidsdaden.  Evarist Allewaert is een typevoorbeeld.  De voormalige schepen van onderwijs wordt door zijn opvolger Jan Van Rijswijck geëerd om zijn verwezenlijkingen op het vlak van het onderwijs.  Hij was als schepen verantwoordelijk voor de uitbouw van het stedelijk onderwijsnet in Antwerpen.  'Het volk, dat zoo gaarne de gebeurtenissen verpersoonlijkt in hen die ze geleid hebben, het volk heeft aan Evarist Allewaert den eerenaam toegekend van hervormer, van stichter onzer scholen.'[296]  Het zijn dus de beleidsopties van Allewaert die hem verheffen tot held: in feite is zijn beleid zelf het voorwerp van verering.  Allewaerts triomf is de triomf van zijn schoolpolitiek. 

 

Anderzijds kan triomf ook geïnterpreteerd worden als de populariteit, de roem van de vereerde persoon.  Vooral dit aspect lijkt in deze periode sterk benadrukt.  Populariteit is een element dat aan alle helden wordt toegeschreven.  De initiatiefnemers zien het belang in van een populaire legitimatie: de held moet door voldoende mensen gekend en bewonderd worden.[297]  In de jaren 1890 lijkt deze populariteit een belangrijke verantwoording voor de heldenstatus.  Willem Ogier kreeg in 1889, tweehonderd jaar na zijn dood, een borstbeeld in de Nederlandse schouwburg.  De Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk wil hem echter een openbare heldenstatus aanmeten: een kopie van het borstbeeld zou moeten worden ingehuldigd op de Ogierplaats.  De associatie benadrukt in haar argumentatie dat de  dramaturg zeer populair is geworden na de grote viering in 1889: 'Sindsdien is de herinnering levendiger geworden, zij grijpt meer en meer in het hart der bevolking'.[298]  De vermelde  populariteit van de dramaturg moet de openbare verheerlijking verantwoorden.  Ook de heldenstatus van Frans De Cort wordt gerechtvaardigd door zijn populariteit en zijn beroemdheid.  De initiatiefnemers benadrukken dat zijn simpele volksliedjes 'nog immer op de lippen van ons volk zweven', ze halen aan dat de reden voor zijn verheerlijking 'niet meer gezegd hoeft worden' want zijn naam is 'in de Scheldestad overbekend'.[299]  De Cort is een gevierd en beroemd volksdichter en verdient daarom, in de redenering van de initiatiefnemers, een publieke verheerlijking.   De held moet populair zijn, zijn verdiensten moeten voldoende gekend zijn om vereerd te worden. 

 

Camille Coquilhat kan niet voldoen aan die populariteitsvereiste.  De Antwerpse legerofficier, die in dienst van Leopold II samen met H. Stanley (1841-1904) Congo verkende en daar stierf aan een ziekte, wordt door de organisatoren, de Société Royale de Géographie d'Anvers, eerder als een symbool voor 'les efforts, l'abnégation et le courage des illustres pionniers ...en Afrique' gezien.[300]  Nergens maken zij vermelding van de roem of de populariteit van de kolonisator.  Het valt bovendien op dat de kranten vooraf geen gewag maken van deze inhuldiging, een praktijk die gangbaar is.  De organisatoren rekenen dus enkel op de affiniteit die bestond met de idealen waarvoor de held symbool stond, zij rekenen niet op de persoonlijke bekendheid van Coquilhat.  Het feit bij de onthulling, ondanks het hoge bezoek, 'buiten het leger en de burgerwacht niet veel volk doet opkomen,' doet afbreuk aan de status van de held: helden moeten door hun populariteit gelegitimeerd worden.[301]  De reacties in de pers zijn dan ook zeer lauw: zelfs de kranten die sympathiseren met de liberale initiatiefnemers kunnen hun teleurstelling niet verbergen.[302]  Coquilhat, die niet kon rekenen op de steun van het publiek, wordt niet als held aanvaard.  Dit komt nog sterker tot uiting door de tegenstelling die er bestaat met de populaire inhuldiging van het monument van De Cort, die vier weken nadien plaatsvindt.  Die onthulling gaat gepaard met een grote toeloop, waarbij de meeste verenigingen van de Vlaamse Beweging en hun aanhang aanwezig zijn.[303]  De Cort kan rekenen op een grote populariteit.

Een vierde element dat de helden typeert is de lokale aard van de helden, dit wil zeggen dat de bekendheid van en de bewondering voor de vereerde personen uit deze periode niet meer buiten de grenzen van de stad komt.  De helden met internationale faam uit de jaren 1870 en 1880 hebben plaats gemaakt voor eerder lokale 'grote mannen' wiens belang louter op het Antwerpse vlak ligt.  Enkel Ogier en De Cort kunnen rekenen op een kleine internationale, met name Nederlandse, interesse.[304]  Allewaert, Van Beers en De Wael hebben zich tijdens hun leven als gemeenteraadsleden voor het Antwerpse welzijn ingezet ; hun aantrekkingskracht is dan ook beperkt tot het lokale niveau.  Coquilhat kan in een Belgisch kader gezien worden, maar hij wordt vooral geëerd als Antwerpenaar en als lid van de Antwerpse Société de Géographie.  De inhuldigingsplechtigheden veranderen in deze periode bijgevolg helemaal van uiterlijk.  Terwijl in de vorige periode het stadsbestuur vaak een internationale grootse aantrek wilde creëren met prestigieuze feesten wordt nu steeds gekozen voor een kleinschaligere aanpak.  De inhuldigingen spreken nog enkel de Vlaamse of de Antwerpse bevolking aan: de standbeelden worden tijdens kleinere plechtigheden van de initiatiefnemende maatschappijen ingehuldigd en worden niet meer ingebed in de Antwerpse gemeentefeesten, die toch nog steeds een grotere aantrek hebben.[305]

 

Ten slotte gaat het opvoedingsideaal een belangrijke rol spelen in de typering van de held uit deze periode.  Ijver voor de opvoeding van het volk wordt in de laatste twintig jaar van de negentiende eeuw in groeiende mate bewonderenswaardig geacht.  Langzaam wordt begrepen dat de opvoeding een belangrijke invloed kan hebben op de mening van de gewone man.  Midden jaren tachtig breekt dan ook de schoolstrijd - onderwijs is een belangrijk aspect van de opvoeding - ten volle los.  Op nationaal vlak strijden de twee ideologische blokken om de invloed op de verschillende takken van het publieke onderwijs.  De plaatselijke besturen doen er alles voor om de eigen lokale schoolinstellingen te promoveren en in handen te houden.  De militante acties, waarvoor vaak een groot deel van de bevolking wordt gemobiliseerd, verspreiden het besef dat opvoeding een belangrijk maatschappelijk aspect is.[306]  Dit uit zich dan ook in de argumentatie die de status van de helden moet verantwoorden: al bij de verheerlijking van Conscience en Van Rijswijck wordt de nadruk gelegd op het opvoedingsaspect.  De helden doen het volk 'ontwaken uit zijn verbasteringsslaap' en 'werken onvermoeibaar aan's volks beschaving'.[307] 

In de jaren 1890 wordt het belang ervan nog sterker benadrukt: de ijver voor de opvoeding van het volk is een belangrijke verantwoording geworden voor de heldenstatus van veel openbaar verheerlijkte personen.  Het is dan ook niet te verwonderen dat Allewaert, die meer dan zeventien jaar lang schepen van onderwijs was, één van de eerste helden is die in deze periode vereerd wordt.  Het gaat hier immers om één van de belangrijkste spelers in de schoolstrijd in Antwerpen.  Onder zijn regering steeg het aantal stadsscholen van zeventien naar veertig en werd het katholieke overwicht op dit vlak sterk teruggedrongen.  Door zijn volharding tegen de schoolwetten van de katholieke regering, bouwde hij bij de liberalen een ijzersterke reputatie op.[308]  'In die houding hebben wij hem bewonderd en toegejuicht, toen hij de eisschen van het ministerie met verontwaardiging van zich afstiet en de onafhankelijkheid van het gemeentelijk gezag in onze scholen handhaafde, tegen de overmoedige partij die gedroomd had, ons te doen bukken.[309]  Zijn heldenstatus is gebaseerd op zijn fervente verdediging van het liberale onderwijs.

 

De latere helden uit de jaren negentig worden eveneens in dit daglicht gesteld.  Bij Van Beers wordt, naast zijn literaire carrière, vooral zijn politieke ijver voor Nederlandstalige kwalitatieve onderwijsinstellingen de verantwoording voor zijn eerbaarheid.  Het feit dat hij één van de oprichters van het Vlaams Muziekconservatorium was, geeft hem mede het imago van de Vlaamse opvoeder.[310]  Frans De Cort wordt in dezelfde context geplaatst, zijn verdienste was 'mede te werken aan ons aller wensch: onderwijs, verlichting, beschaving, verheffing van ons volk door de moedertaal'.[311]  Het is duidelijk dat de ijver waarmee deze drie heren zich inzetten voor de opvoeding van hun volk een verantwoording is voor hun verering.   De held is in deze periode duidelijk een opvoeder geworden.[312]

 

De typering van de held uit de jaren 1890 laat in de eerste plaats zien dat een aantal eigenschappen, die in de vorige periode aan de helden werden toegeschreven nog steeds doorleven.  Het voorkomen van zowel kunstenaars, politici als strijders en van eigentijdse en triomferende helden komt in grote lijnen overeen met de periode voor 1890.  Er zijn echter ook nieuwe elementen te erkennen: de afgenomen aantrekkingskracht van de helden is typerend en de aandacht voor het opvoedingsaspect is zeer belangrijk geworden in de vereringen. 

Vooraleer de maatschappelijke tendensen en discussies, die verantwoordelijk zijn voor deze typering besproken worden, wordt eerst de veranderende vormgeving van de monumenten besproken en verklaard. 

 

 

De vorm van de representatie  

 

Hoe wordt de held in deze periode voorgesteld, welke vormelijke kenmerken typeren de jaren 1890 ? Wat is de nieuwe artistieke invulling in deze tijd en wat was de aanleiding voor deze verandering ?

 

Na de jaren 1880 is een evolutie te merken in de artistieke vormgeving van de monumenten.  Het eerste dat opvalt is de beperktere omvang van de heldenbeelden.  In tegenstelling tot wat voordien gebruikelijk was, wordt in deze periode niet gekozen voor grootse constructies of levensgrote afbeeldingen.  De beelden van Van Beers en van Coquilhat bestaan uit een allegorische figuur, die een medaillon met een afbeelding van de held tooit.  Ogier, Allewaert en De Wael moeten het doen met een borstbeeld op een zuil.[313]  De tegenstelling met de grootse monumenten, die de vorige periode kenmerkten, kan niet groter zijn: het gaat hier om zeer bescheiden monumenten.  De stad lijkt omwille van allerlei motieven de zoektocht naar prestige via de openbare verheerlijkingen te hebben opgegeven. 

Dit is voornamelijk te verklaren door de verminderde financiële aandacht die het  stadsbestuur en de regering besteden aan de openbare standbeelden.[314]  De sculpturen kunnen niet meer rekenen op de officiële grote budgetten en moeten meestal gefinancierd worden door bijdragen die verzameld worden door de initiatiefnemende verenigingen zelf.  Vooral het verdwijnen van de euforische houding, die de jaren zeventig en begin tachtig kenmerkte, is belangrijk.  De liberaal doctrinairen, vertegenwoordigd door De Wael, die in die periode hun hoogdagen vierden, ondervinden hoe langer hoe meer weerstand van protectionisme en van sociale onlusten die hun economisch en politiek imperium bedreigen.  Na 1890 zal het absolute economisch liberalisme als onrealistisch beschouwd worden.[315]  Objectief gezien treft dit, zeker in het begin van de jaren negentig, geenszins de groei van de haven van Antwerpen, de basis van de welvaart.[316]  Maar het is belangrijk in te zien dat de liberale burgerij die aan de macht is, wel dit gevoel krijgt.  Zij voelen zich in hun economische vrijheid geremd en vrezen crisis.  Het vooruitgangsgeloof wordt zeer sterk getemperd.  Dit uit zich uiteraard ook in de initiatieven voor artistieke verfraaiing van de stad.  De stad moet zich opnieuw zuiniger gaan opstellen en geen onbezonnen grootse prestigeprojecten meer opstarten: het grootste deel van de budgettaire aandacht gaat opnieuw naar infrastructurele projecten die de economie moeten aanzwengelen.[317] 

Het gevolg van deze geslonken financiële aandacht voor openbare monumenten is dat de kunstenaars genoodzaakt zijn de gedenktekens op een beperktere schaal te ontwerpen.  Dit verklaart in grote mate de voorkeur voor borstbeelden en medaillons in deze periode.  Zij kunnen immers op een veel kleiner formaat en dus goedkoper gefabriceerd worden.[318]

 

Een tweede belangrijke verschuiving, die volgt uit de eerste, is het toegenomen belang van allegorieën in de beeldhouwwerken.  De borstbeelden of medaillons worden bijna allemaal geflankeerd door symbolische figuren die de held moeten duiden.  De oorsprong van dit gebruik is al te vinden in de jaren 1880.  Het belangrijkste voorbeeld is uiteraard het monument voor de Vrijmaking van de Schelde.  Het gaat hier om een allegorische voorstelling, die niet alleen de afkoop van de Scheldetol symboliseert, maar eveneens het succes van de haven in vroeger eeuwen en in de negentiende eeuw moet uitbeelden.  De sculptuur is door haar complexe vorm een heel verhaal geworden waarin zeer vele elementen worden aangehaald en verheerlijkt.  De beschrijvingen van de betekenis van al de artistieke componenten van de sculpturen zijn vaak het onderwerp in krantenartikels en verklarende pamfletten.[319]  In de jaren 1890 lijkt deze aanpak een constante te worden.  De attributen die de vroegere helden bij zich hadden en die een belangrijk element uit hun leven moesten verbeelden, worden nu, in de vorm van symbolische figuren, de belangrijkste delen van de kunstwerken.  Het monument voor Jan Van Beers wordt door Alfred Egide Crick (1858-1931) geconcipieerd als een zuil waarop een gevleugelde figuur staat, een geniusbeeld van de Poëzie, en waaraan een medaillon met de beeltenis van de dichter is bevestigd.  De beeltenis van Van Beers is helemaal niet meer het centrale element van het monument.  De aandacht wordt duidelijk toegespitst op de poëzie, op de gevleugelde figuur. Van Beers lijkt op deze manier slechts een uitvoerder van de wil van deze kunst.[320]  Het allegorisch element neemt het voortouw op de afbeelding van de held.

 

De beelden moeten nog steeds een uiting zijn van Antwerpen, meer bepaald van Antwerpen de Kunstmetropool.  Het imago, dat de stad door enkele jaren van consequent bevorderen van artistieke monumenten in het stadsbeeld, had opgebouwd, moet in de jaren 1890 worden voortgezet.  'Met fierheid kan ons volk dan ook den vreemdelijn de rij van Antwerpen's vermaarde zoonen aan wijzen, wier standbeelden hij bij elken stap ontmoet.  Vele Antwerpenaars zijn er wier talent gij gehuldigd hebt ; aan velen nogtans zijn wij nog eenen blijk van dankbaarheid verschuldigd.'[321]  Deze beelden zijn voor Antwerpen duidelijk een reden tot fierheid over haar artistieke grootsheid, maar de roep om meer beelden en meer uitingen van deze grootsheid wordt na 1890 tegengewerkt door een gebrek aan financiële middelen om deze grote en dure werken te betalen.  Levensgrote, prestigieuze afbeeldingen liggen buiten de financiële mogelijkheiden en 'borstbeelden, om hunnen geringen omvang, in uitgestrekte openbare wandelingen, maken weinig indruk'.[322]

Daarom wordt het gebrek aan prestige van een borstbeeld of medaillon gecompenseerd door een overdaad aan allegorische figuren, die het beeld toch zijn kunstzinnige grootsheid moeten verlenen.[323]  De kunstenaars moeten zich richten op spitsvondige allegorische elementen om hun originaliteit en hun meesterschap te bewijzen.  Om zich nog enigszins te profileren als kunstenaar roepen ze de hulp in van gezochte, vaak als zeer modern bekeken, symboliek.  Het beeld van Coquilhat betreft een negerin die zich vanuit een palmboom over de medaillon van de held buigt.  Dit symboliseert de dankbaarheid van het Afrikaanse volk tegenover deze heldhaftige kolonisator, die de beschaving had binnengebracht in Congo.  Burgemeester Van Rijswijck en de Fédération Artistique eren expliciet de 'kunstwaarde van het monument waarmede Antwerpen verrijkt wordt'.[324]  Hiermee wordt de wil om kunstzinnige elementen te plaatsen in de Warande, het latere Albertpark, benadrukt.  De bevolking heeft echter een voorkeur voor grootse monumenten.[325]  Krantenartikels beschimpen het modern symbolisme, dat volgens hen niet bij een klassieke verering past.  'Daar zijn te Antwerpen beeldhouwers genoeg, die, zonder naar een mysterieus en onbegrijpelijk symbolism te streven, veel gelukkiger en weerdiger het denkbeeld zouden hebben weergegeven'.[326]  De wil van de kunstenaar om een moderne artistieke visie weer te geven, die past binnen de budgettaire beperkingen die zijn opgelegd, leidt ertoe dat geopteerd wordt voor vaak overdreven symbolisme.[327]

 

De initiatiefnemers zullen het belang van symbolen nog om een andere reden benadrukken.  Zij kunnen door de allegorieën zichzelf explicieter linken met de held.  De eigenschappen die in de held worden bewonderd, worden door de symbolische elementen visueel duidelijk gemaakt.  Deze allegorieën worden door hun grootte en overwegend belang in de kunstwerken in feite het element van verering ten nadele van de persoon van de held.  De persoon wordt slechts een drager van de ideeën.  Het opvallendste voorbeeld is het beeld van schepen van onderwijs Evarist Allewaert.  De constructie bestaat uit een borstbeeld van de held op een cilindervormige zuil, met daarvoor een schoolmeisje en een jongetje samen met enkele boeken, symbolen voor de schoolgaande stadsjeugd.  Door de allegorieën komt de nadruk duidelijk op het onderwijspolitieke aspect te liggen.  Het is voor alle toeschouwers visueel duidelijk dat Allewaert, als verantwoordelijke voor de opleving van de scholengemeenschap in Antwerpen, door diezelfde scholengemeenschap wordt bewonderd.  De organisatoren, een comité van stadsschoolleerkrachten voorgezeten door de nieuwe schepen van onderwijs Jan Van Rijswijck, wordt hier gesymboliseerd door de allegorieën.  De kinderen, de boeken en de krans met het opschrift maken duidelijk dat het de scholengemeenschap is die aan Allewaert eer betoont.  De link tussen de allegorische elementen en de initiatiefnemers van de verheerlijking wordt duidelijk uitgewerkt. 

Op deze manier weten de scholen te profiteren van de roem die afstraalt van de verheerlijking.  Door hun bijna expliciete vermelding in het monument wordt voor iedereen duidelijk dat het de Antwerpse stadsscholen zijn die de eervolle taak van het verheerlijken van Allewaert op zich hebben genomen.  Dit wordt nog versterkt door de enorme scholenoptocht die ter ere van de inhuldiging wordt gehouden: de stadsscholen weten al hun leerlingen, meer dan 20 000, te mobiliseren.  Dit benadrukt nogmaals de inzet en het eergevoel van de verantwoordelijken van de scholen.  Burgemeester De Wael laat dan ook in een dankbrief aan de bestuurders van deze instellingen weten dat de 'duizenden bezoekers' getuige waren van de 'bekwaamheid en de toewijding waarmee zij hun ambt waarnemen.'[328]  Door het initiatief te nemen voor de verheerlijking en dit duidelijk te uiten in het beeld en de plechtigheid, weet de scholengemeenschap zichzelf duidelijk te profileren.  Via het tweede mechanisme verheerlijken de initiatiefnemers zichzelf.

 

De kunstenaars spelen volop in op de verwachtingen van de initiatiefnemers.  Er wordt verwacht dat ze in hun sculpturen een heel programma leggen.[329]  Een journalist formuleerde de eisen rond het beeld van Coquilhat als volgt: 'Men moest de werken van Coquilhat en zelfs zijn dood doen uitschijnen ; en daarenboven eene hulde van maken, door de stad Antwerpen gebracht aan het beschavend en menschlievend werk van den Congo.'[330]  De kunstenaar, die niet alle bewonderenswaardige aspecten van de held kan weergeven, zal zich meestal toespitsen op de belangen van zijn opdrachtgevers.  Het is bijvoorbeeld opvallend dat de twee winnaars, die uit de wedstrijd voor het beeld van De Wael komen, beiden de keuze hebben gemaakt om de gevierde burgemeester te laten vergezellen door een allegorische figuur, de maagd van Antwerpen.[331]  De kunstenaars kiezen duidelijk voor een 'visuele vermelding' van de initiatiefnemers, in dit geval de stad, hoewel dit niet gestipuleerd wordt in de wedstrijdreglementen.  De allegorieën worden dus in zekere mate gekozen om bepaalde aspecten van de held of van de verering, die nauw aansluiten bij de initiatiefnemers, te benadrukken.

 

Ondanks de opgelegde financiële beperkingen, vinden de kunstenaars de mogelijkheid om een inhoud te geven aan de beelden.  Dit gebeurt in hoofdzaak met behulp van allegorische figuren.  Zij moeten de kunstzinnigheid van het beeld aantonen en kunnen tegelijk een directe link leggen met de aandachtspunten van de initiatiefnemers. 

 

 

Stad en staat verliezen interesse  

 

Wat zijn de maatschappelijke breuklijnen die de aard en de vorm van de openbare monumenten uit deze periode bepalen ? Na 1887 lijkt er een belangrijke verschuiving te ontstaan bij de voornaamste actoren van de heldenverering.  De officiële instanties beperken hun rol in de oprichtingsprocedures.  De overheid, sinds 1884 geleid door een katholieke regering, verdwijnt bijna volledig bij de nieuwe inhuldigingen.  Maar ook de stad schijnt zijn vurige interesse, die de beginjaren van het kabinet De Wael kenmerkten te verliezen.  Zij zal haar invloed nooit volledig verliezen, maar andere groeperingen zullen profiteren van het achtergelaten vacuüm en volop eigen initiatieven ontplooien.  Vooral kleinere verenigingen zullen hun helden proberen te promoten.

 

De Belgische regering speelt geen actieve rol meer in deze periode.  Er komen geen initiatieven meer van de centrale overheid.  Deze houding lijkt zelfs principieel.  In een brief aan het ministerie vraagt de Académie d'archéologie de Belgique om mee te werken aan de oprichting van een dubbelbeeld van de bekende schilders Wappers en De Keyser.  Het antwoord van de minister is tekenend voor de houding van de staat: hij betuigt zijn sympathie voor het initiatief, maar wijst erop dat de centrale overheid zelf principieel geen initiatief neemt  'que dans des cas exeptionels.'[332]  Uit dit antwoord lijkt een enorm respect voor de stedelijke autonomie naar voor te komen.  De staat wil zich niet inlaten met wat Antwerpen doet.  Toch kan ook een pragmatischere interpretatie gegeven worden aan de houding van de regering.  Na 1884 was er immers geen samenspraak meer tussen de centrale katholieke overheid en de plaatselijke liberale regering.  De Wael, die zeer goede relaties had met de doctrinair liberale regeringen die tussen 1878 en 1884 aan de macht waren, kan het veel minder vinden met de katholieke gezagsdragers.[333]  De kern van de principiële houding ligt hierin: de katholieke regering verleent geen hulp aan initiatieven die het liberale bestuur ten goede zouden komen.  Door selectieve steun aan de katholieke organisaties kon de centrale regering de katholieke zuil bevoordelen: deze politiek 'garandeerde de autonomie van de organisaties van de katholieke zuil, voorzag in hun financiële leefbaarheid ...en zorgde ervoor dat de katholieke partij over  sterke maatschappelijke en electorale steunpunten beschikte.'[334]  De politiek bestond er dus in om de maatschappelijke basis van de katholieken te vergroten en dus in geen geval publieke initiatieven van de vrijzinnigen moreel of financieel te ondersteunen.  Er is geen enkel Antwerps beeld dat in deze periode wordt opgericht met staatssteun.  Bovendien is er, in tegenstelling tot voorheen, nooit een afvaardiging van de regering aanwezig op de plechtigheden: de staat wil de liberale Antwerpse beelden geen nationale legitimiteit geven.[335]  Het samengaan van de belangen van de stad en de staat, dat zo typerend was voor de vorige periode, is immers verdwenen.  De staat heeft zich nagenoeg volledig teruggetrokken uit de heldenverering in Antwerpen.

 

De verhouding tussen het stadsbestuur en de verenigingen, de twee primaire spelers in de vorige periodes, is eveneens veranderd.  Terwijl het college voor 1890 de touwtjes stevig in handen hield, lijkt zij nu de teugels te vieren.  De initiatieven worden opnieuw overgelaten aan verenigingen zoals in de jaren 1860.  Alleen het idee voor een monument ter ere van Leopold De Wael ontstaat in de schoot van het college.[336]  Alle andere beelden worden opgericht na een voorstel van particuliere maatschappijen. 

 

Een teken aan de wand is dat de stedelijke overheid de initiatieven laat uitwerken door particuliere verenigingen.  Wanneer in januari 1890 het voorstel van een raadslid om de dramaturg Ogier te vereren met een openbaar standbeeld door de stad wordt afgekeurd, wordt het initiatief gerecupereerd door enkele verenigingen.[337]  De Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk en het Taelverbond nemen het voorstel over en beginnen aan de praktische uitwerking ervan.[338]  Dit betekent dat de oprichtingscomiteiten in de schoot van deze verenigingen op eigen houtje onderhandelen met de beeldhouwer over de vorm, de kost en de locatie van het werk en dat zij zelf, onafhankelijk, de nodige financiële middelen verzamelen. Op die manier weten de particuliere verenigingen de drempel voor het stadsbestuur substantieel te verlagen: het college moet zich in deze periode niet meer bezig houden met de praktische uitwerking en de kost van de oprichting wordt bijna geheel door de maatschappijen gedragen.  Zo ijverde het Taelverbond bijvoorbeeld, met succes, bij Louis Dupuis (1842-1921), de maker van het borstbeeld, voor een lagere prijs voor het beeld van Ogier, zodat de bezwaren van de stad wegvielen en het beeld een officiële inhuldiging kon krijgen.[339]  Dit is in feite het omgekeerde van wat er voorheen gebeurde: het initiatief vindt zijn oorsprong in de raad, maar wordt dan overgenomen door de verenigingen, die door hun inspanningen het voorstel aanvaard krijgen.  Via het voorbeeld van Ogier vindt deze werkwijze opnieuw ingang.  Antwerpen laat de initiatieven en de uitwerking over aan anderen.

De verenigingen zullen meer en meer het voortouw nemen en wat belangrijker is, zij zullen zich steeds onafhankelijker van de stad gaan gedragen.  De comiteiten worden veel minder bepaald door de besluiten van college en raad.  De vereenzelviging van de oprichtingscomités met het stadsbestuur, die zo karakteristiek was, lijkt verdwenen.  In de jaren 1890 bestaan deze comiteiten al lang voordat de stad op de hoogte gesteld wordt van de plannen om een monument op te richten.  Wanneer kolonisator Camille Coquilhat in 1891 sterft, sticht de Société Royal de Géographie d'Anvers een comiteit om een beeld ter zijner nagedachtenis op te richten.  De vereniging stuurt onmiddellijk een rondzendbrief naar al haar leden, waarin zij oproept om dit initiatief financieel te steunen.  Zij duidt eigenhandig de beeldhouwer aan en neemt pas nadien contact op met de officiële instanties.[340]  De uitwerking gebeurt via de apparaten van de vereniging en er wordt slechts op zeer beperkte schaal samengewerkt met de stadsdiensten.[341]  De vereniging maakt het project slechts bekend wanneer het voldoende voorbereid is.  Er is in feite geen vraag meer tot samenwerking: het enige dat de comiteiten nog nodig hebben is een toelating om hun project publiek te maken.  De initiatiefnemers opereren volledig onafhankelijk van de stedelijke overheid.

 

Een gevolg hiervan is dat de heldenbeelden door de oprichtingscomiteiten steeds explicieter als hun eigendom worden beschouwd.  De inhuldigingen in deze jaren hebben allemaal de vorm van een plechtige overhandiging van het monument aan de stad.[342]  Dit gebruik was al bekend, het werd bijvoorbeeld toegepast bij de tweede inhuldiging van het ruiterstandbeeld van Leopold I, maar was in onbruik geraakt.  Vanaf de jaren 1890 komt het volop terug in zwang.  Het beeld is nu geen stadsproject meer, maar een privé-initiatief van een  vereniging, dat aan Antwerpen geschonken wordt.  De kloof tussen de stad en de comiteiten is duidelijk gegroeid.

Er zijn nog twee opvallende evoluties die wijzen op de afgenomen interesse van de stad voor gedenktekens.  Ten eerste is er de verminderde rol in de financiering van de beelden.  Waar de beelden uit de vorige periode allemaal, ten minste voor het grootste deel, door de stad betaald werden, wordt, door de toegenomen onafhankelijkheid van de oprichtingscomiteiten, het grootste deel van de monumenten gefinancierd door middel van inschrijvingslijsten.  De stad wordt hierbij aangeschreven om als iedere andere vereniging in te schrijven.  Zij krijgt geen aparte aanvraag meer tot steun.  Antwerpen staat duidelijk niet meer boven de verenigingen, maar is gewoon één van de vele sponsors van de verering.  Opvallend is dat het stadsbestuur geen probleem heeft met deze manier van werken.  Zij wil duidelijk niet meer de kapitalen vrijmaken voor openbare beelden, wat in de vorige periode typisch was.[343]

 

Ten tweede is er nog een zeer symbolische indicatie die de afgenomen interesse aangeeft.  Van de zes beelden zijn alleen die van Van Beers en De Wael ingehuldigd in het kader van de gemeentefeesten.  Waar de inhuldiging vroeger het hoogtepunt was van deze feesten, nemen de verenigingen hier nu afstand van.  De initiatiefnemers willen zich niet inschrijven in de gemeentelijke organisatie van de feesten.  Zij willen zich affirmeren als onafhankelijke organisaties die hun eigen beeld met een eigen feest inhuldigen.  De gemeente staat in deze plechtigheden dan ook niet meer centraal.  De stad is slechts een gast en de eervolle taak van gastheer is weggelegd voor de vereniging.[344]  Dit uit zich vooral in het feit dat de centrale redevoeringen, die worden gegeven tijdens de inhuldigingen, niet meer door leden van het stadsbestuur worden verzorgd.  Die eer komt aan de organisatoren toe.[345]    De stad is verworden tot één van de spelers in het inhuldigingsproces en heeft zijn primaire rol moeten prijsgeven ten voordele van de particuliere verenigingen. 

 

De reden voor deze desinteresse ligt in de eerste plaats bij de reeds aangehaalde nieuwe economische situatie.[346]  Het stadsbestuur voelt dat de vraag naar prestigieuze en grootse monumenten bij de bevolking is afgenomen: de aandacht gaat opnieuw in grotere mate naar de primaire behoeften.  Een indicator hiervoor is de rede van Jan Van Rijswijck bij zijn aantreden als burgemeester.  In tegenstelling tot zijn voorganger Leopold de Wael legt hij niet de nadruk op de culturele rol van de stad, maar heeft hij meer aandacht voor de sociale en economische problemen.  Het valt duidelijk op dat het doelpubliek steeds meer van de burgerij naar de gewone bevolking verschuift.[347]  Van Rijswijck heeft veel minder boodschap aan de culturele en prestigieuze uitbouw van de stad.  Toch ziet het stadsbestuur nog steeds voordeel in het oprichten van monumenten.  Door de initiatieven te laten uitwerken door verenigingen, die steeds verwant zijn met de politieke familie van het college, weet het stadsbestuur een deel van de lasten die gepaard gaan met dergelijke projecten van zich af te schuiven.  Het college moet nauwelijks enige tijd of geld in de oprichtingen steken en ze krijgt een verfraaiing van de stad door een held die meestal bij de strekking van het stadsbestuur aanleunt.  De stad profiteert mee van een dergelijke oprichting.

 

Belangrijk hierbij is dat de elementen van het tweede niveau, die het stadsbestuur wil bevorderen, hoofdzakelijk het liberale gedachtegoed, maar ook in zekere mate het flamingantisme, toch opgenomen worden in de heldenvereringen, ondanks de afwezige sturing door het college.[348]  De verenigingen en oprichtingscomiteiten hebben vaak ideologische banden met het college.  Het is typerend dat de initiatiefnemende maatschappijen allemaal tot de liberale familie behoren.  Bij Ogier gaat het zelfs over een kiesvereniging, de Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk.[349]  De verering van Allewaert gaat verder dan enkel ideologische verwantschap.  Het voorstel gaat hier uit van een commissie die bestaat uit afgevaardigden van het onderwijzend personeel van de stad en die geleid wordt door de schepen van onderwijs, Jan Van Rijswijck.[350]  De oud-schepen van onderwijs, Evarist Allewaert, wordt door zijn eigen personeel en opvolger voorgedragen als held.  De leden van het oprichtingscomiteit verheerlijken hun voormalige werkgever.  Zij staan in dienst van het stadscollege.  Op deze manier is het stadsbestuur er zeker van dat de opgerichte officiële beelden geen oppositionele standpunten verkondigen.  Het stadsbestuur weet zich dus te voorzien van 'verantwoorde' heldenbeelden met een minimum aan inzet.

De verenigingen zullen het vacuüm dat door het college wordt gelaten met plezier opvullen.  Steeds meer particuliere maatschappijen zien de voordelen van de openbare verheerlijkingen in.  Het zeer bewuste gebruik van dit medium door het stadsbestuur in vorige periode gold als een leerschool voor velen: steeds meer verenigingen merken dat er boodschappen efficiënt kunnen worden verspreid via de openbare heldenverering.  Zij begrijpen dat de oprichting van heldenbeelden een boodschap van het tweede niveau kan meegeven.  De held kan in het openbaar de maatschappelijke positie van de vereniging duidelijk profileren en zelfs die positie proberen te versterken.  In concreto gaat het nog steeds om de twee belangrijkste maatschappelijke breuklijnen die hierin een rol spelen: de helden verdedigen steeds de positie van de vereniging ten opzichte van de ideologische en de Vlaamse kwestie.  Ook boodschappen van het eerste niveau, met andere woorden strikt particuliere boodschappen, zijn belangrijk voor de verenigingen: zij zien in dat hun eigen naambekendheid en imago enorm bevorderd worden door het organiseren van een officiële publieke heldenverering.  Particuliere maatschappijen zien de kracht van de openbare heldenverering in en engageren zich om de organiserende rol van de stad over te nemen. 

 

Het gevolg van deze verschuiving onder de actoren is in de eerste plaats de opkomst van lokalere helden.  De initiatiefnemende verenigingen hebben een veel kleinere actieradius dan het stadsbestuur.  De particuliere maatschappijen willen zich profileren binnen de stad: zij willen een voorname plaats bekleden in de stad of maximum in Vlaanderen, het stadsbestuur streefde er in de vorige periode duidelijk naar een prominente plaats in te nemen in België of zelfs in Europa.  De verenigingen zullen zich dan ook beperken tot meer lokale  helden ; de internationale roem of aantrekkingskracht die onontbeerlijk was voor 1890 lijkt geen essentieel kenmerk meer.  Het volstaat dat de helden in Antwerpen bekend zijn. 

In de tweede plaats valt het op dat de helden zeer nauwe banden hebben met de organiserende actoren.  Dit maakt dat de helden lokaal zijn, maar tevens dat er sterke voorkeur bestaat voor eigentijdse helden: de helden hebben meestal een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de maatschappij of organisatie, die nu ijvert voor de oprichting van een monument voor hen.  De relatie tussen de commissie van onderwijs, de organisatoren, en hun held, schepen van onderwijs Evarist Allewaert, is overduidelijk.  Camille Coquilhat wordt door de Société Royale de Géographie d'Anvers expliciet als 'membre de notre Société' getypeerd.  De initiatiefnemers kiezen voor helden met een reële, tastbare verwantschap en komen dus terecht bij eigentijdse lokale helden. 

 

Tot slot moet opgemerkt worden dat niet alleen verenigingen, maar ook sommige privé-personen voordeel zien in het organiseren van openbare heldenverheerlijkingen.  De belangrijkste individuele actor uit deze periode is zonder twijfel Jan Van Rijswijck. Hij weet vanaf 1891 als schepen en na de dood van De Wael in 1892 als burgemeester, de invloed van de oprichting van openbare monumenten goed in te schatten.  Deze vrijzinnige flamingant werd bekend bij het volk dankzij zijn optreden als één van de ferventste leiders van de Meeting.[351]  Het is duidelijk te merken dat Jan Van Rijswijck een tactisch begaafd man is.  Onder andere door zijn ervaring in de volksbeweging ziet hij in dat het leiden van een openbare plechtigheid een niet te versmaden sympathie bij het volk creëert.  Zo duidt J. Beyers-Bell erop dat de burgemeester ook na zijn verkiezing redevoeringen blijft houden 'ter ondersteuning van zijn politieke carrière' voor de Vlaamse verenigingen waarin Van Rijswijck zich actief had ingezet.[352]  Voor de inhuldigingsplechtigheden betekent dit dat hij het belang van de sprekers inziet.  De persoon die als afgevaardigde van de initiatiefnemers als eerste een toespraak mag houden, staat in een bevoorrechte positie.  De roem van de held straalt immers via het eerste mechanisme rechtstreeks op hem af.  Van Rijswijck beseft als geen ander wat het medium voor het persoonlijke prestige kan betekenen.

Al in 1884 is hij lid van het feestcomiteit voor zijn oom en voorbeeld Theodoor Van Rijswijck.[353]  Vooral vanaf 1890 begint zijn zoektocht naar populariteit sterk op te vallen.  Bij de dood van Schepen Allewaert is Jan Van Rijswijck, op dat moment schepen van onderwijs, voorzitter van het oprichtingscomiteit, en in 1891 kan hij zich bij de verering van Jan Van Beers in diezelfde functie opnieuw profileren.[354]  In 1892 wordt hij, na de dood van Leopold De Wael, tot burgemeester gekozen.  Na zijn aanstelling zetelt hij minder in comiteiten, maar wanneer het college beslist op eigen houtje Leopold De Wael met een beeld te eren, zal Van Rijswijck opnieuw het voorzitterschap van de oprichtingscommissie waarnemen.  Hij hecht veel belang aan de inhuldiging van monumenten. 

Hij ziet in dat het publieke forum, dat hem op deze plechtigheden geboden wordt, een zeer machtig middel van communicatie met de bevolking is.  Door het voorzitterschap van de oprichtingscomiteiten te bekleden bereikt hij zeer veel mensen en creëert een zeker imago van dankbare en energieke politicus.  Hij roept het beeld op van de nederige dienaar van het volk, zo spreekt hij bij de inhuldiging van het monument voor Allewaert: 'Dank aan hem, maar ook dank aan U, Mijnheeren, en aen onze liberale bevolking, is het officieel onderwijs, dat palladium van liberalism, in onze vaderstad ongeschonden gebleven.'[355]  Hij speelt het imago van dankbare volksjongen sterk uit.  Het is net die volkse aard en de populariteit die hieruit voortvloeit die maken dat hij op zeer jeugdige leeftijd al in aanmerking komt voor het burgemeesterschap.  Zijn volkse imago 'heeft zelf de liberale aanhang helpen bevestigen in brede volkslagen.'[356]  Hij ziet duidelijk in dat zijn vooraanstaande positie in de comiteiten zeer positieve gevolgen kan hebben voor zijn imago en dus voor zijn politieke carrière. Jan Van Rijswijck fungeert niet meer alleen als afgevaardigde van de stad, maar weet zichzelf persoonlijk te profileren.[357]

 

Het moet dus duidelijk zijn dat de eersterangsrol van het stadsbestuur verloren is gegaan.  Dit is in het voordeel van de particuliere verenigingen, die een groot deel van de praktische organisatie op zich nemen.  Zij plaatsen zich duidelijk niet meer onder de voogdij van de stad, maar ageren als gelijke.  De rol van Jan Van Rijswijck is typerend voor deze fase.  Het promoten van kleinschaligere, particuliere elementen uit het tweede en vooral het derde niveau van de concentrische cirkels neemt een eerste plaats in in de motivatie van de initiatiefnemers.  Het stadsbestuur verliest zijn interesse, terwijl hoe langer hoe meer kleinere groeperingen en individuen brood zien in de heldenverering als middel om zichzelf en hun belangen te manifesteren.

 

 

Het a-politieke ideaal liberaal ingevuld  

 

In de vorige periode was het tweede niveau van concentrische cirkels duidelijk bezig aan een opmars.  Het werd steeds belangrijker dat de helden vertegenwoordigers waren van de maatschappelijke standpunten van de initiatiefnemers.  De helden moesten in de eerste plaats liberalen zijn.  Vanaf de jaren 1890 komt deze invulling nog meer in de kijker te staan.  Het wordt voor hoe langer hoe meer mensen duidelijk dat elementen uit de buitenste concentrische cirkels, die de held algemeen aanvaardbaar maken, een soort camouflage zijn voor de werkelijke politieke boodschap die moet verkondigd worden via de monumenten.  De helden zijn, ondanks de afgenomen rol van het liberale college, in de eerste plaats boodschappers van de liberale fractie. 

 

Het liberalisme kent een militant hoogtepunt onder de katholieke centrale regeringen van de jaren negentig.  De liberalen voelen de noodzaak zich te profileren en doen  hiervoor een beroep op de heldenverering.  De strategie is duidelijk: door de afstand tussen het liberale stadsbestuur en de helden te verkleinen, straalt de eer van de held optimaal af op de partij.  De afstand wordt op twee manieren gereduceerd.  Enerzijds wordt de tijdspanne tussen het begin van de procedure en de dood van de held bijzonder klein: de held wordt absoluut eigentijds.  Zo wordt het oprichtingscomiteit voor De Wael slechts twee maanden na zijn overlijden opgericht.[358]  Maar anderzijds wordt ook de ideologische afstand verkleind: de helden die worden gekozen, hebben bijna allemaal rechtstreekse banden met het liberale kabinet.  Er is een uitgesproken voorkeur voor helden van het type politici.  De verering van drie ex-raadsleden, Van Beers, Allewaert en De Wael, toont al onmiddellijk aan dat de verering steeds nauwer verbonden is met de politieke kleur van de stedelijke overheid.  De afstand tot de regerende liberale stadspartij is tot een minimum gereduceerd.  De held wordt een symbool van de vrijzinnige ideologie.[359]

 

De helden, die dus nauw verbonden zijn met het liberale bestuur, laten hun triomf afstralen op de liberale initiatiefnemers.  De successen van het beleid van Allewaert stralen bijvoorbeeld rechtsstreeks af op het liberale kabinet, dat zich profileert als een voortzetting  ervan.  Maar ook de populariteit van de helden speelt in het voordeel van de liberalen.  Doordat de verheerlijking een liberale verheerlijking is, wordt de aanhang van de held als aanhang voor de partij beschouwd.  Het sterkste voorbeeld is de verheerlijking van Allewaert.  De viering van de liberale schepen van onderwijs kan gelden als de meest gepolitiseerde uit heel de negentiende eeuw.  De grote mobilisatie waartoe door de commissie van onderwijs wordt opgeroepen kent een enorme respons.  De plechtigheid wordt volledig gezien als een politieke zet voor de komende stembusgang, die twintig dagen na de inhuldiging zou plaatsvinden.  Alle schoolkinderen worden verplicht mee te lopen in een erestoet voor de overleden schepen en worden zo ingeschakeld in de populariteitswedstrijd voor de verkiezingen.  Tekenend is de reactie in de kranten: de liberale pers vermeldt dat heel de bevolking de liberale verheerlijking steunt, terwijl de katholieken tegen zijn.  'Antwerpen is gisteren getuige geweest van een schouwspel ... waarop onze deftige bevolking trotsch en fier mag wezen.  Alleen de clericalen, die het onderwijs des volks haten, omdat een onderwezen volk hunnen dwang niet wil gedoogen, alleen de clericalen zullen knarsetanden en tronies trekken als de zielen (?) in't vagevuur van den Calvarieberg der Preekheerenkerk.'[360]  De steun aan de held wordt dus door de krant gelijkgesteld aan steun aan de liberale partij die aan de macht is.  Er wordt zelfs een rechtstreekse link gelegd tussen de eerbied voor Allewaert in zijn verwezenlijkingen en de komende gemeenteraadsverkiezingen: 'Onze bevolking ... heeft onze prachtige scholen gezien en kunnen bewonderen en toejuichen.  Zal zij binnen 20 dagen, wanneer de kiezingen haar daartoe de macht geven, die schoone inrichtingen, dat puik onderwijs, laten vernietingen door andere mannen te kiezen, die slechts één doel hebben: de verwoesting van dat onderwijs ?'[361]  De verbinding tussen de eigentijdse politieke situatie en de eerbied voor de held zou nooit nog zo'n expliciete uiting vinden.

Het belang van de liberale invulling van de helden wordt passend geïllustreerd door de afwijzing van enkele voorstellen tot verheerlijking.  De afwijzing zal echter nooit rechtstreeks gebeuren.  De stad stelt zich steeds zeer positief op tegenover de rekwestschrijvers, vele van de initiatieven worden zelfs officieel aangenomen.  Zo besluit het college het rekwest om Wappers en De Keyser met een beeld te eren positief te ontvangen.[362]  Hetzelfde geldt voor de aanvraag van oud-archivaris Génard, waarin wordt geijverd voor een openbaar gedenkteken voor de geografen Abraham Ortelius en Gerard Mercator.[363]  In beide gevallen gaat het wel om een princiepsbesluit, er wordt geen gewag gemaakt van de oprichting van een officiële comiteit.  Waar in de vorige periode het stadsbestuur de praktische voorbereidingen meestal direct in gang zette, wacht het nu af, vaak met de mededeling dat 'het moment niet gunstig' is.[364]  De facto zal de stad door haar terughoudendheid het initiatief in de kiem smoren.  Het valt hierbij op dat het gaat om helden van het eerste type, de kunstenaars en wetenschappers, die bovendien een eerder a-politiek karakter hebben en dus moeilijk te recupereren zijn.[365]  Deze helden hebben dus niet de rechtstreekse band met de negentiende eeuwse liberalen, die de andere helden uit deze periode wel bezitten.  Het stadsbestuur begrijpt dat het liberale gedachtegoed beter kan verspreid worden door jongere politieke helden ; het is dan ook niet verwonderlijk dat deze helden meer steun zullen krijgen dan eerder neutrale kunstenaars.

 

Deze zeer nauwe band met de liberale denkwijze brengt enkele op het eerste zicht zeer vreemde consequenties met zich mee.  De strategie om de helden steeds meer politiek te kleuren, komt de kracht van het medium niet ten goede.  Het eerste niveau van de concentrische cirkels, de algemeen aanvaardbare elementen, wordt steeds maar opvallender verdrongen door het tweede niveau, de facto door een liberale invulling.  Door de verhitte politieke strijd tussen katholieken en liberalen is het ideaal van de algemene aanvaardbaarheid echter, vooral sinds het aan de macht komen van de vrijzinnige fractie, verwaterd.  De helden worden gebruikt om de politieke aanhang te vergroten: de verbindende kracht die de helden bezitten, wordt gebruikt om de bevolking te overtuigen van hun politiek gelijk. 

Deze werkwijze zal het eerste mechanisme ondermijnen.  De vereerde persoon wordt een bijna tastbaar individu, dat heel wat toeschouwers nog uit eigen herinnering kennen.  De held is geen abstracte verzameling meer van hoogstaande idealen waarin de hele bevolking zich kan vinden.  Hij is een particuliere, politieke persoon met zijn specifieke grote en kleine karaktertrekken.  De helden hebben dus geen 'neutraal', iedereen aansprekend karakter meer.  Op deze manier gaat een deel van de kracht van het medium verloren: de boodschap die de initiatiefnemers via de verering willen doorgeven, verliest een groot deel van haar publiek: vele mensen voelen zich niet meer aangesproken door een te particuliere held.  De strategie van de liberalen, om gestorven partijgangers onmiddellijk na hun dood tot de heldenstatus te verheffen, keert zich dus tegen hen.  Het brengt geen toenadering maar verwijdering teweeg bij de toeschouwers: door de particulariteit van de helden kunnen ze zich steeds moeilijker identificeren met de held en dus ook met de boodschap die gebracht wordt.  De helden worden enkel nog bewonderd door de liberalen en kunnen geen beroep meer doen op een algemene verering.

 

Er ontstaat een beweging tegen de politisering van de helden.  Ondanks, of liever dankzij, het feit dat de politieke strategieën vaak vrij openlijk worden uiteengezet in de toespraken bij de onthullingen, wordt het ideaal van de a-politieke held steeds populairder.[366]  Door het bijna openlijk gebruiken van de heldenverering voor politieke doeleinden, zien steeds meer toeschouwers in dat de heldenverering een politiek maneuver is geworden.  De ware eerbied voor de held heeft geen uitstaans meer met de plechtigheid, het beeld wordt enkel opgericht 'uit partijschap'.[367]  Het is dan ook niet te verwonderen dat de roep groeit opnieuw meer neutrale helden te vereren.  Vele mensen lijken terug te willen naar de tijd waarin, volgens hen, de helden nog oprecht en zonder politieke bijbedoelingen werden verheerlijkt.  De reacties op de inschrijvingslijsten voor het beeld van De Wael, die door de stad worden rondgestuurd, zijn tekenend.  Vele kranten reageren zeer heftig op wat zij een vernederende vraag vinden.  Er wordt vanuit de raad gevraagd bij te dragen 'voor een beeld dat onder geen opzicht gewettigd is, en dat enkel en alleen uit partijschap wordt opgericht.'[368]  De Wael is, in hun visie, geen held, maar een eigentijdse politicus.  Dergelijke felle reactie komt bij iedere verheerlijking naar voor.  Er komt protest tegen de 'inflatie' van de helden.  De mensen willen opnieuw verheven helden.

 

Deze vraag wordt zeker gepromoot door de politieke tegenstanders van het liberale kabinet.  Zij zullen ervoor zorgen dat meer en meer mensen inzien dat de vrijzinnige stadsregering de helden gebruikt voor de bevordering van eigen belangen.  Het is hierbij opvallend dat de katholieke pers zich niet a priori keert tegen de heldenverering.  Meer nog, zij stimuleert de oprechte inzet voor de verheerlijking van bewonderenswaardige figuren, maar verfoeit de politisering van het gebruik.   De oppositie ijvert ervoor dat de helden weer opnieuw hun verenigende functie kunnen opnemen en niet alleen de belangen van de regerende partij behartigen.  Zo lijkt dit bij de verheerlijking van Frans De Cort verwezenlijkt.  De katholieke Nederduitsche Bond en de Liberalen Vlaamschen Bond, 'elkaar zoo vijandig in politiek, staken hier elkander boven het hoofd van den Vlaamschen zanger de broederhand toe'.[369]  Door middel van de Vlaamsgezindheid, in Antwerpen een vrij algemeen aanvaard element, duidelijk behorend tot het eerste niveau, kunnen de politieke twisten overstegen worden.  Frans De Cort krijgt een uitermate a-politieke invulling.  De held moest volgens de oude traditie volledig politiek neutraal zijn. 

 

Ook de liberale initiatiefnemers zagen het belang van de algemene aanvaardbaarheid van de helden steeds beter in.  De aangehouden roep om politiek neutrale helden, die zijn oorsprong al kende bij de verheerlijking van Leopold I en Loos, leidt in de jaren negentig tot een versluierende beweging vanwege de vrijzinnige organisatoren.[370]  Enerzijds blijven zij de typisch liberale helden promoten, maar anderzijds wordt de liberale geest van de helden vaak verhuld door elementen uit het eerste niveau te benadrukken.  De politieke aard van de helden moet gecompenseerd worden: de initiatiefnemers leggen de klemtoon op de aspecten die niet politiek gekleurd zijn.  Zo wordt er in de eerste plaats expliciet gekozen voor mensen die meer in hun mars hebben dan alleen politieke verdiensten.  Dit is het geval bij de verering van Van Beers.  Bij zijn hulde wordt niet zijn politieke carrière, maar zijn poëzie en zijn flamingantisme als redenen aangehaald voor zijn verering.[371]  Deze elementen zijn immers min of meer algemeen aanvaard als bewonderenswaardig.  Een tweede manier om de politieke ambities te versluieren, is het verzwijgen van de politieke kleur van de held en het overdrijven van zijn partij-overschrijdende verwezenlijkingen.  De nadruk wordt gelegd op het feit dat de held het goed voor had met de volledige bevolking.  Hij zette zich belangeloos in voor iedere rechtschapen Antwerpenaar zonder enig onderscheid.  Leopold De Wael wordt vereerd omdat hij Antwerpen tot een nooit gezien niveau van materiële voorspoed heeft gebracht, en 'stoffelijke welvaart bevorderen is niet het voorrecht van eenige politieke opinie.'[372]  De Wael wordt op de plechtigheid een economisch en cultureel ontwikkelaar van de stad en zeker geen politieke figuur.  Tenslotte wordt er ook gekozen voor personen die slechts zijdelings enige band hadden met de liberale partij.  Deze personen sluiten het best aan bij de oudere voorbeelden van de neutrale held.  Net zoals vroeger gaat het hier vaak om kunstenaars zoals Ogier of flaminganten zoals De Cort, maar nieuw is dat ook militaire verdiensten beloond worden met de heldenstatus, zoals bij Coquilhat het geval is.  De drie personen hebben geen rechtstreekse band met de actieve liberale politiek, maar zijn toch allemaal 'vrijzinnigen'.

 

De a-politieke held zal in deze periode toch nooit een doorbraak vinden.  Het medium kan, ondanks haar afgenomen capaciteit, nog te veel kiezers bereiken om de politieke inhoud volledig af te zweren en de politisering van de maatschappij is te diep geworteld.[373]  Twee korte argumenten tonen dit voldoende aan.  Ten eerste blijft de verheerlijking van de meest politieke helden het succesvolste.  De hulde aan schepen Allewaert kent in deze periode de grootste aanhang.  De plechtigheid kan zelfs beschreven worden als een echt massa-evenement.  Het is opvallend dat net deze verheerlijking de sterkste politieke inkleuring krijgt.[374]  Door de massale opkomst, grotendeels te verklaren door de verkiezingskoorts, lijkt het beeld heel de bevolking aan te spreken en te verbinden.  Allewaert heeft ondanks zijn uitermate gekleurde voorstelling toch het overstijgende karakter van de 'neutrale' held behouden.[375]  Het is net door de politieke inkleuring van het feest dat er een dergelijke massa aanwezig was.  De partijen waren sinds de schoolstrijd immers zeer bedreven geworden in het mobiliseren van hun achterban en het waren nog steeds de politieke stellingen die voor de grootste agitatie zorgden binnen het stedelijk bestel.[376]  De verheerlijking van Allewaert is voor de liberalen in Antwerpen een kans om te laten zien hoe sterk zij wel staan, zij vinden het irrelevant dat zij het katholieke deel van de bevolking niet aanspreken.

 

Een tweede argument dat aantoont dat het politieke nog zeer belangrijk blijft bij de heldenverering, hangt samen met de reacties op de politieke verering.  De heftige reacties op de politisering van de helden komen meestal uit dezelfde hoek, namelijk vanwege de katholieke belangengroepen.  Het zijn deze instanties die geen toegang hebben tot het medium.  Hun protest kan dus geïnterpreteerd worden als een pragmatische oplossing: op die manier kunnen zij toch nog profiteren van de agitatie rond de oprichtingen.  De katholieke kranten zullen dan ook proberen de bevolking te polariseren rond de gewraakte beelden.  Zij pogen, zoals gezegd, de maskering van de politisering te doorbreken en de bevolking bewust te maken van het misbruik van de helden door de liberalen.  Zo reageren ze op de verering van De Wael door een 'politieke betoogingen' te organiseren.[377]  Op die manier kan de katholieke oppositie ook profiteren van de oprichting van de beelden.  Het politieke bestel is dus duidelijk nog steeds geïnteresseerd in de politieke invulling van de Antwerpse helden.  De politiek ziet nog steeds brood in een medium met een dergelijk bereik.

 

Het besef van de kracht van het medium verleidt de liberale partij ertoe om de helden een uitgesproken vrijzinnig profiel te geven.  De keuze van bijna-eigentijdse politici doet de roep op een vernieuwde 'neutraliteit' opkomen.  De overduidelijke politieke strategie vermindert de aanspreekbaarheid van de helden.  Om dit op te vangen zullen de initiatiefnemers er alles aan doen om de helden in een a-politiek kader te plaatsen.  De macht van het medium is echter te groot om het op te geven als politiek wapen.

 

 

De aandacht voor Vlaanderen blijft  

 

Naast de liberale invulling van de helden is ook het flamingantisme een belangrijk element uit het tweede niveau.  Ook deze invulling komt steeds meer centraal te staan en krijgt zelfs meer en meer het karakter van een algemeen aanvaard element.  De gegroeide aandacht voor de lokale belangen, vaak ten koste van de nationale belangen, is kenmerkend voor de late negentiende eeuw.  Zij vindt dan ook haar uiting in de heldenverering.

 

In de vorige periode waren twee verschuivingen aan de gang.  Ten eerste werd het  Vlaams-nationale element een primaire factor in de verantwoording van de heldenstatus en ten tweede werd het 'activisme' een essentiële eigenschap.  Toch moet opgemerkt worden dat deze argumenten niet voor alle beelden golden.  Het stadsbestuur koos bij haar grootse prestigieuze oprichtingen nog steeds voor de nationale aanpak, dit wil zeggen dat ze de Belgische aard van de helden benadrukte en niet repte over enige Vlaamse verwantschap. In de jaren 1890 zet de evolutie zich verder.  De Vlaamsgezindheid van de helden, en zeker hun ijver en inzet voor de Vlaamse rechten, wordt in toenemende mate aangehaald als verantwoording van hun heldenstatus.  De aandacht voor de Vlaamse geest gaat de aandacht voor de nationale, Belgische betekenis verder verdrukken: de helden hebben een Vlaamse nationaliteit.

 

De gegroeide aandacht voor de taal heeft zijn weerslag op de keuze van de helden.  De eerste verschuiving uit de vorige periode kent zijn vervolg: het flamingantisme speelt ook in deze periode een primaire rol bij de verantwoording van de heldenstatus.  De traditie om schrijvers een vooraanstaande rol te geven, was ontstaan bij de verering van Van Rijswijck en Conscience, eveneens twee Vlaamse kopstukken.  Met Ogier, Van Beers en De Cort trekt Antwerpen in de jaren 1890 weer volop de kaart van de Nederlandstalige literatoren.  Een andere mooie illustratie van de promotie van de Vlaamse schrijvers is het plan dat bestond om in het stadspark een dichterswarande aan te leggen.  De bedoeling was om alle verdienstelijke Nederlandstalige dichters met een borstbeeld in het park te vereeuwigen en zo een soort pantheon te maken van de grote Vlaamse poëten.  Dit initiatief, door Amand de Lattin 'den hoek der dichters' genoemd, wordt, op het borstbeeld van Frans De Cort en Jan Van Beers na, nooit tot uitvoering gebracht.[378]  De gegroeide  aandacht voor de Nederlandse literatuur kent zijn consolidatie in de verering van Vlaamse literatoren.  Het Vlaamse element wordt één van de hoofdelementen in de verantwoording van de oprichtingen. 

 

Belangrijk hierbij is dat de er net zoals in de vorige periode veel aandacht is voor helden die zich verdienstelijk hebben gemaakt door de Nederlandse taal en de Vlaamse rechten te verdedigen.  Door bewust voor populaire literatoren te kiezen, benadrukken de initiatiefnemers de bewondering voor het 'activisme'.  Schrijvers doen door hun literatuur 'die in't gemoed van't volk wist te grijpen' de Vlaamse natie verder floreren.[379]  Zij hebben duidelijk gemaakt dat de Nederlandstalige literatuur waardevol is, dat deze taal ook geschikt is om hoogstaande cultuur te produceren: Nederlands is niet minderwaardig aan Frans.  Door hun gewrochten leert het Vlaamse volk zijn taal en zijn rechten.  De aandacht voor volksdichters is tekenend voor de periode.  De sterk verspreide volksliedjes van Frans De Cort zijn een actieve manier van communicatie met het volk.  Deze liedjes hebben, door hun Vlaamsgezinde en soms zelfs opruiende inhoud, het volk kennis leren maken met de Vlaamse natie.  Het zingen van liederen is een 'onweerstaanbare hefboom voor het verspreiden van zelfbewustzijn van ons ras'.[380]  De Cort werkte op die manier actief mee aan de verspreiding  en wordt dan ook getypeerd als 'den waren Vlaming, ...den taaien strijder, die immer streed voor onze volksrechten.'[381]  Het moet dus duidelijk zijn dat de twee elementen die zich in de vorige periode hadden aangekondigd, zich verderzetten.  De Vlaamse geest en vooral hun strijdlust om te vechten voor deze zaak worden kernelementen in de verantwoording van de heldenstatus.

 

De meer uitgesproken voorkeur voor Vlaamse helden kan op het eerste zicht gemakkelijk verklaard worden door te kijken naar de nieuwe burgemeester, Jan Van Rijswijck.  Hij speelde in de jonge Vlaamse Beweging een zeer belangrijke rol en wist door zijn ijver in de Meeting een groot deel van de Antwerpse bevolking gevoelig te maken voor zijn Vlaamse aard.  Door zijn sterke banden met de Vlaamsgezinde culturele verenigingen hebben de Vlaamse liberalen zeker hun stempel kunnen drukken op de helden uit deze periode.  Het is niet toevallig dat vooral deze verenigingen zich actief zullen inzetten voor de heldenverering: associaties als het Taelverbond en de Vlaamsche Wacht het voortouw nemen in de verering van respectievelijk Ogier en De Cort.  Van Rijswijck is nauw verbonden met de organiserende verenigingen en voelt zich aangesproken door hun cultureel flamingantisme.[382] 

 

De helden uit deze periode zullen dan ook het lof zingen van de Vlaamse natie.  In tegenstelling tot de helden uit de vorige periode, dragen de Vlaamse schrijvers niet meer bij tot  de glorie van het vaderland, maar beperken ze zich tot de verheffing van 'eigen' Vlaamse natie.  De tegenstelling tussen de verering van Conscience, waarbij expliciet nog de link wordt gelegd met de Belgische staat en die van De Cort, is tekenend.  In geen van de uitgesproken redevoeringen bij de onthulling van het monument voor De Cort wordt nog maar het woord België gebruikt.[383]  Het is duidelijk dat met de helden in de jaren 1890 de organisatie van de oprichtingen in handen is gekomen van Vlaamse groepen die in de verheerlijking van Vlaamse helden een middel zien om hun aanhang te vergroten.[384] 

 

Een indicatie van de toegenomen aandacht voor de taal als natiekenmerk is het feit dat de twee negentiende-eeuwse literatoren, Van Beers en De Cort, beiden worden voorgesteld als sympathisanten van de Groot-Nederlandse gedachte.[385]  De uitgenodigde verenigingen komen dan ook steeds uit 'Zuid- en Noord-Nederland'.  Tekenend is bijvoorbeeld de toespraak die wordt gehouden bij de onthulling van het beeld van De Cort door de hoofdman van de Vlaamsche Wacht: hij stelt expliciet dat er 'twee blokken' bestaan in de volksaarden en dus ook in de liederen, een Franse 'frivole' en 'inhoudsloze' en een Duitse, 'robuuste' en die de 'ware weerspiegeling van een groots volk' is.  Er wordt dus duidelijk een keuze gemaakt voor de Nederlandstalige natie en tegen de Franstalige.

 

De Vlaamsgezinde maatschappijen willen ook zichzelf profileren.  Wanneer het comiteit voor de oprichting van het beeld van De Cort in geldnood zit, wordt het uit deze nood gered door de Vlaamsche Wacht, een zeer militante Vlaamsgezinde maatschappij.[386]  Deze vereniging probeert zichzelf en de Vlaamse zaak te in het voetlicht te plaatsen door zich in te zetten voor de verering van een kopstuk uit de Vlaamse Beweging.  Het is dan ook typerend voor de concurrentie tussen de verschillende initiatiefnemers dat de Vlaamsche Wacht  alle eer voor de oprichting naar zich toe trekt.  Zij wil het imago opbouwen van de meest Vlaamsgezinde maatschappij.[387]

 

Het moet wel opgemerkt worden dat ook Van Rijswijck zijn Vlaamse eisen in de schaduw zet van de nationale partijbelangen: het liberalisme gaat voor op het flamingantisme.  De nieuwe burgemeester wil vooral op cultureel vlak Antwerpen en haar stadsbestuur profileren als Vlaamsgezind.[388]  Hij voelt dus enigszins dezelfde nood aan een evenwicht als zijn voorganger De Wael: enerzijds blijven de administratieve en juridische Vlaamse eisen op een ondergeschikt niveau ten opzichte van de partijbelangen, anderzijds wil Jan Van Rijswijck duidelijk een Vlaams cultureel beleid voeren.  De burgemeester voerde een evenwichtige machtspolitiek: 'Al vanaf 1884 - toen hij 34 jaar was - zagen we hem beried om principiële toegevingen te doen aan Franstalige Antwerpse partijgenoten, wier steun hij nodig had voor zijn politieke loopbaan.  Toch bleef hij ervan overtuigd dat de Vlamingen evengoed als de Walenrecht hadden op een zelfstandig bestaan: omdat ook zij Belgen waren en wilden blijven, moest hun taal geëerbiedigd worden en dienden ze gelijkberechtigd te worden met de Walen.'[389]  Hij doet dus alles om de Vlaamse taal en cultuur te bevorderen, maar weigert in te gaan op meer diepgaande eisen.

 

 

De versnippering van het gebruik  

 

Deze periode lijkt zich in de eerste plaats te typeren door de afgenomen interesse van de officiële instanties.  De stad en zeker de staat willen hoe langer hoe minder actief meewerken aan de oprichting en laten de initiatieven in handen van de particuliere verenigingen liggen.  De stad ziet de praktische moeilijkheden van de vereringen in deze periode steeds sterker in, zij laat dan ook voor een groot deel haar inhoudelijke bepaling van de helden invullen door aanverwante particulieren en maatschappijen.  De beelden uit deze periode kennen een veranderde artistieke vormgeving.  De kunstwerken krijgen omwille van de beperkte financiële ruimte een beperktere omvang.  De kunstenaars gaan, aangezet door de initiatiefnemers, zich toeleggen op de allegorische elementen in de eretekens.  Op die manier kan de kunstenaar zijn artistiek talent laten zien en kan de inhoud, die het oprichtingscomiteit mee wil geven met het beeld, geëxpliciteerd worden. 

 

De ideeën die de held moet verspreiden zijn sterk gelijklopend met die van de vorige periode.  Het monopolie van de liberale helden blijft en wordt zelfs geradicaliseerd.  De afstand tussen het liberale stadsbestuur en de held wordt tot een minimum gereduceerd.  Op die manier is de verheerlijking tevens een ophemeling van het beleid van de liberalen.  Daardoor verandert ook het type held dat vereerd wordt.  De voorkeur voor triomferende helden blijft intact en zorgt voor de positieve voorstelling van de waarden van de initiatiefnemers.  Het belangrijkste is dat in deze periode directe, eigentijdse politieke vrienden worden verheerlijkt.  Een nieuw element dat in het voetlicht komt is de held-opvoeder.  De schoolstrijd en het beschavingsoffensief in Congo hebben de partijen gevoelig gemaakt voor de macht van de educatie.  Ook de opvoeding wordt nu gezien als een medium waarmee de bevolking kan bereikt worden.  De opvoeders en de voorvechters van het onderwijs zijn dus ook helden geworden.  Dit element wordt ook politiek ingevuld: de helden uit de jaren 1890 hebben gestreden voor het liberale onderwijs.  Een laatste belangrijk element in de algemene eigenschappen van de helden uit deze periode is de aandacht die uitgaat naar de volkse verantwoording.  De held en dus ook zijn liberale boodschap moet gelegitimeerd worden door het volk. 

De openlijke politisering van de helden komt hoe langer hoe meer onder kritiek.  Door herkenbare helden op te voeren ondergraven de initiatiefnemers de universele aanspreekbaarheid van de personen. De toeschouwer kan zich nog moeilijk identificeren met de held.  Ook de liberale organisaties zien in dat ze moeten opletten met een te strakke identificatie tussen held en partij.  Zij zullen dan ook alles doen om de kleur van de vereerde personen te verhullen.  Toch wordt nooit helemaal overgegaan tot de verering van volledig a-politieke helden.  De macht van het medium is nog te groot om de invloed op te geven. 

Een belangrijke invulling naast het liberalisme blijft het Flamingantisme.  De aandacht voor een Vlaamse verantwoording gaat verder.  Bovendien blijven activisten zeer populair.  De Vlaamse invulling van de helden staat hoe langer hoe meer vooraan in de verantwoording van de heldenstatus.  De Vlaamsgezindheid kende in de jaren negentig een enorme opgang en wist bij vele verenigingen de Belgische loyaliteit te verdringen.  Gesteund door de flamingante burgemeester Jan Van Rijswijck, die moet schipperen tussen de liberale en Vlaamse belangen, krijgen vele Vlaamsgezinde verenigingen de mogelijkheid om hun helden te vereren.  De helden zijn in deze periode Vlaams-liberaal.

 

De belangrijkste karakteristieke eigenschap van de periode is de versnippering van de heldenverering.  Door de verminderde greep van de stad krijgt een veelheid van verenigingen en belangengroepen door dat de rol van de stad kan worden ingevuld.  Een veelheid van invullingen vindt een uiting in de heldenverering.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[294] Deze viering is in mineur verlopen: ze viel samen met het overlijden van burgemeester Leopold De Wael.  De berichtgeving over de plechtigheid is dan ook miniem geweest. 

[295] Net zoals in de vorige periode wordt triomf enerzijds geïnterpreteerd als het succesvol volbrengen van publieke taken, meestal een politiek beleid, en anderzijds als de roem en de populariteit die de held had.  Cf. supra p. 76-77.

[296] SAA, MA 13/10, Redevoeringen van het Magistraat 1890-1909, Redevoering van Jan Van Rijswijck bij de onthulling van het gedenkteken voor E. Allewaert, 28 september 1890.

[297] Het gaat hier dus niet om een werkelijke populariteit, maar om een voorgestelde populariteit: de initiatiefnemers stellen hun held voor als een algemeen geroemd en bewonderd persoon.

[298] Door deze viering waren er opnieuw een aantal succesvolle herdrukken van Ogiers werk.  SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren hulde aan Willem Ogier.  200e verjaring van zijn afsterven.  Borstbeeld.  Inschrijving op zijne werken 1888-1890, Brief van de Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk aan het college, 19 mei 1890.

[299] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteken aan Frans De Cort, Gedrukte Brief van het oprichtingscomiteit, 29 juli 1888.

[300] Monument Coquilhat, in: Bulletin de la Société Royale de Géographie, 16(1891), p. 161-162.

[301] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikels in: De Koophandel, 2/3 juni 1895.

[302] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikels in: De Koophandel, 2/3 juni 1895 en in: Het Handelsblad, 11 juni 1895.  Er lijkt, in vergelijking met andere beelden, zeer weinig informatie omtrent de held te zijn verspreid.  De oprichting heeft zich veel meer in de beperkte kring van de Société Royal de Géographie afgespeeld.  Hierdoor wordt Coquilhat niet als held aanvaard door de kranten.  Bovendien heeft het feit dat hij een Franstalige held was zeker meegespeeld in zijn afwijzing.

[303] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: Koophandel, 1 juli 1895.

[304] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 130-131 en 137-138.

[305] Enkel Van Beers en De Wael worden ingehuldigd tijdens de gemeentefeesten.  De afgenomen aantrek van de beelden hangt samen met de nieuwe, beperktere omvang van de kunstwerken.  Cf. infra p. 112-117.

[306] E. WITTE, L. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België, p. 62-70.

[307] SAA, MA 62.164, Bundel beeld van Conscience.  Prijskamp.  Uitvoering 1881-1900, Krantenartikel in: Kleine Gazet, 2 oktober 1881 en SAA, MA 1099/44, Bundel 11 inhuldiging standbeeld Conscience en bibliotheek, Brief van Antwerpen's Conscience's Kring aan het college, 18 juli 1883.

[308] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 122-123.

[309] SAA, MA 233/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen van onderwijs.  Gedenkteken 1889, Redevoering van Jan Van Rijswijck bij de onthulling, 28 september 1890.  Het is opvallend dat bij de inhuldiging van De Wael dezelfde punten worden aangehaald.  Als burgemeester en dus eindverantwoordelijke voor het beleid werd ook hij vereerd om zijn ijver voor het onderwijs.  SAA, MA 13/10, Redevoeringen van het Magistraat 1890-1909, Redevoering van burgemeester Jan Van Rijswijck bij de onthulling van het gedenkteken van Leopold De Wael, 8 augustus 1897.

[310] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 135-136.

[311] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: De Koophandel, 1 juli 1895.

[312] Merk op dat het nooit ijver voor opvoeding op zich is die wordt gewaardeerd: het is de inzet voor Vlaamse of liberale opvoeding die bewonderd wordt.  Cf. infra p. 127 en 134-135.

[313] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 214-215.  De studie geeft in bijlage een materiële beschrijving van de standbeelden. 

[314] Voor de maatschappelijke achtergrond zie: Cf. infra p. 122-124.

[315] H. VAN DER WEE en H. HOUTMAN-DESMET, De Wereldeconomie, p. 64-66.

[316] Antwerpen 1860-1960,  p. 515-522 en F. PRIMS, De Economische orde, p. 77-84.

[317] In de jaren 1890 is er vooral aandacht voor de uitbouw van de spoorweginfrastructuur.  M. NICOLAI, De industralisatie van Antwerpen, p. 94.

[318] In deze periode zijn de kleinste monumenten gemaakt van heel de negentiende eeuw.  In vergelijking met de vorige fase is de gemiddelde grootte gehalveerd.  N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 214-215.

[319] Bijvoorbeeld een krantenartikel over het monument Schelde Vrij: SAA, MA 955/2, Bundel C gedenkteeken van de afkoop van de Scheldetol.  Beslissing 1872-1879, Krantenartikel in: Le Précurseur, 8 november 1873 en over de Brabo-fontein: SAA, MA 1099/59, Bundel 11 Inhuldiging fontein Brabo 21 augustus 1887, Brochure.

[320] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 135-136.

[321] SAA, MA 240/13, Bundel 9 Schoone Kunsten.  Standbeelden.  Borstbeeld Frans De Cort, Brief van het oprichtingscomiteit aan het college, 30 juli 1888.

[322] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Brief van het college aan het oprichtingscomiteit, 4 augustus 1888.

[323] Een andere verklarende factor voor deze roep naar symboliek is uiteraard de evolutie van de kunst in die richting.  De nadruk ligt in deze studie echter op de maatschappelijke verklarende factoren.  Voor de artistieke achtergrond zie: J. VAN LENNEP, Catalogus van de beeldhouwkunst en De negentiende eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Gent, 1990.

[324] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: Het Handelsblad, 11 juni 1895.

[325] Het is tekenend dat er een overdaad aan schimpnamen komt voor de beelden: 'Van Beers en zijn lief' (naar de allegorische vrouwenfiguur), 'De bobijn' (naar de ronde zuil waarop het borstbeeld van De Wael staat).  P. SCHEPENS, Antwerpse standbeelden, passim en A. DE LATTIN, Beroemde medeburgers, passim.

[326] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: Het Handelsblad, 11 juli 1895.

[327] Dit symbolisme blijkt minder te storen in de grootse verwezenlijkingen omdat daarin minder geforceerd gewerkt kan worden.  Cf. supra p. 81-88.

[328] SAA, MA 223/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen van onderwijs.  Gedenkteken 1889, Brief van burgemeester L. De Wael aan de bestuurders van de scholen die meeliepen in de stoet, 29 september 1890.

[329] Het wedstrijdreglement voor het standbeeld van Leopold De Wael bepaalt dat er een borstbeeld of medaillon van de held aanwezig moet zijn, maar dat eveneens gewag moet worden gemaakt van de verwezenlijkingen van de burgemeester.  SAA, MA 1379/2, Bundel 2 gedenkteken van burgemeester Leopold De Wael, College, 7 augustus 1894.

[330] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: De Koophandel, 22 november 1892.

[331] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 143.

[332] SAA, MA 240/13, Bundel 6 Schoone Kunsten.  Standbeelden Wappers en De Keyser, Brief van de Académie d'archéologie de Belgique aan het Ministerie, 2 maart 1888 en Brief van de minister aan de Académie d'archéologie de Belgique, 7 maart 1888. Er moet opgemerkt worden dat de regering tot en met midden jaren 1870 initiatieven nam.

[333] T. LUYCKX en M. PLATEL, Politieke geschiedenis van België van 1789 tot 1944,  Antwerpen, 1985, p. 178-185.

[334] Dit kadert in de verzuiling die in deze periode haar echte aanvang vindt. E. WITTE, L. CRAEYBECKX en A MEYNEN, Politieke geschiedenis van België, p. 134 en J. ART, Van "klerikalisme" naar "katholieke zuil" of van "regime clerical" naar "CVP-staat".  Een benadering van het Vlaams georganiseerd katholicisme in de nieuwste tijd, in: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, XIII.1 (1982), p 1-22.

[335] Zelfs de verering van Coquilhat, een Belgisch militair, kreeg, ondanks het patriottisme van de held, geen steun van de staat.  SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912.

[336] SAA, MA 1379/2, Bundel 1 grafteeken van burgemeester L. De Wael, College, 21 oktober 1892.

[337] Het voorstel wordt waarschijnlijk omwille van financiële problemen afgekeurd.  De stad vond de verering van Ogier geen prioriteit. SAA, MA 1378/1, Bundel borstbeeld van Willem Ogier op de Willem Ogierplaats.  1889-1908, Gemeenteraad, 6 januari 1890.

[338] SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren hulde aan Willem Ogier.  200e verjaring van zijn afsterven. Borstbeeld.  Inschrijving op zijne werken 1888-1890, Brief van de Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk aan het college, 19 mei 1890 en Brief van het Taelverbond aan het college, 22 mei 1890.  Het gaat hier om verenigingen die nauwe ideologische banden hadden met het liberale en steeds meer Vlaamsgezinde college.

[339] SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren hulde aan Willem Ogier.  200e verjaring van zijn afsterven.  Borstbeeld.  Inschrijving op zijne werken 1888-1890, College, 9 juli 1890.

[340] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 139-141.

[341] SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: De Koophandel, 22 november 1892.  Het is vooral de Commissie voor Schone Kunsten die nog enige invloed behoudt.  Hoofdzakelijk het esthetische aspect wordt nog mee door deze instantie bepaald.

[342] Dit geldt voor de beelden van Allewaert, De Cort en Coquilhat. 

[343] Het Beeld van de Vrijmaking der Schelde kostte aan de stad 98000 fr.  De bijdrage van de stad voor het beeld van Leopold De Wael, het duurste uit deze periode, is slechts 5000 fr., ongeveer een zesde van de totale kostprijs.  SAA, MA 955/2, Bundel E beeld Vrijmaking der Schelde.  Uitvoering.  1865-1887, Contract tussen J. Winders en de stad Antwerpen, 13 mei 1881 en SAA, MA 1379/2, Bundel 2 gedenkteken van burgemeester Leopold De Wael, Gemeenteraad, 12 december 1895.

[344] De vereniging nodigt de stad uit in plaats van omgekeerd.  SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Antwoorden van de stad op de uitnodiging voor de inhuldiging.

[345] Symbolisch is het zeer belangrijk welke instantie de eerste redevoering geeft.  Het is traditioneel een afgevaardigde van het comiteit, de facto is het sinds de jaren negentig een lid van de intitiatiefnemende vereniging die het voortouw neemt.  De stad besluit de reeks toespraken met een dankbetuiging voor het geschenk dat het beeld is.  Bijvoorbeeld: SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken van Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: De Koophandel, 2-3 juli 1895.

[346] Cf. supra p. 113-114.

[347] De toespraak van Van Rijswijck begint met te verwijzen naar de betere hygiënische toestand die moet verwezenlijkt worden, dit in tegenstelling tot die van De Wael die van wal stak met de belofte het standbeeld van Leopold I te officialiseren.  Gemeenteraad van 7 november 1892, in: Gemeenteblad, 1892, p. 227-239 en Gemeenteraad van 2 september 1872, in: Gemeenteblad,  1872, p. 182-204.

[348] De laatste twee paragrafen uit dit hoofdstuk bespreken het belang van deze twee thema's.

[349] SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren hulde aan Willem Ogier.  200e verjaring zijns afsterven.  Borstbeeld.  Inschrijving op zijne werken. 1888-1890, Brief Liberalen Strijdersbond Eerste Wijk aan het college, 19 mei 1890.

[350] SAA, MA 223/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen van onderwijs.  Gedenkteken 1889, Krantenartikel in: De Koophandel, 28 en 29 september.

[351] L. WILS, Meetingpartij, passim.

[352] Jan Van Rijswijck was mede dankzij zijn frequente publieke optreden een enorm populair politicus.  J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck.  Liberaal flamingant en burgemeester van Antwerpen, in: L. WILS, Kopstukken van de Vlaamse Beweging, Kortrijk, 1978, p. 83 en IDEM, Jan Van Rijswijck, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 2615-2617.

[353] SAA, MA 240/13, Bundel 2 standbeeld van Theodoor Van Rijswijck.  Verplaatsing, College, 15 september 1884.

[354] SAA, MA 223/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen onderwijs.  Gedenkteken 1889, Redevoering van J. Van Rijswijck bij de onthulling van het beeld van E. Allewaert, 12 augustus 1889 en N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 135.

[355] Van Rijswijck verwijst naar de verkiezing die plaatsvond op 19 oktober 1890.   SAA, MA 223/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen onderwijs.  Gedenkteken 1889, Krantenartikel in: De Koophandel, 28-29 september 1890.

[356] J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck, p. 70.

[357] Bij de ontvangst van de beelden van De Cort en Coquilhat zal precies hij de eervolle taak van de officiële ontvangst op zich nemen.  Waar voorheen deze taak onder de verschillende schepenen werd verdeeld, neemt Van Rijswijck steeds expliciet die rol op zich. SAA, MA 13/9, Redevoeringen van het Magistraat 1863-1889, passim ;  SAA, MA 62.163, Bundel 1 gedenkteken Coquilhat 1893-1912, Krantenartikel in: De Koophandel, 2/3 juni 1895 en SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: De Koophandel, 1 juli 1895.

[358] SAA, MA 1379/2, Bundel 1 grafteeken van burgemeester L. De Wael, College, 21 oktober 1892.

[359] Het moet worden opgemerkt dat het dus niet meer het liberale stadsbestuur de gangmaker is van deze politieke invulling, maar dat de particuliere, vrijzinnige verenigingen die rol hebben overgenomen.  Cf. supra p. 123-124.

[360] De Koophandel, 28-29 september 1890.  Het vraagteken (?) is hier  authentiek: de liberale auteurs stellen het bestaan van de ziel in vraag.

[361] Ibid.

[362] SAA, MA 240/13, Bundel 6 Schoone Kunsten.  Standbeelden Wappers en De Keyser, College, 8 maart 1888.

[363] Het gaat hier om een oude aanvraag die voor de eerste keer in 1865 werd gedaan.  Er zijn zelfs vroeger al gelijksoortige toezeggingen gedaan die echter zonder gevolg bleven.  SAA, MA 240/13, Bundel 10 gedenkteken Ortelius, College, 13 november 1896.

[364] SAA, MA 240/13, Bundel 6 Schoone Kunsten.  Standbeelden Wappers en De Keyser, College, 1 maart 1889.

[365] Het recupereren van historische helden, dit wil zeggen hen voorstellen als voorbeelden van liberalen in de geschiedenis, werd in de vorige periode veelvuldig toegepast.  Cf. supra p. 94-96.  Er is hier echter een specifieke voorkeur voor helden met een rechtstreekse band met de liberale partij.

[366] De neutraliteit uit de eerste periodes sluit zeer nauw aan bij roep naar a-politieke helden.  Het verschil is dat men hier vertrekt vanuit het ongenoegen met de bestaande situatie: men vertrekt uit een negatief gevoel.

[367] Het Handelsblad, 28-29 september 1890.

[368] SAA, MA 1073/1, Gedenktekens Leopold De Wael 1893-1894, Krantenartikel in: Het Handelsblad, 7 februari 1893.

[369] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: Het Handelsblad, 1 juli 1895.

[370] Zij zijn immers de belangrijkste actoren geworden in deze periode.  Cf. supra p. 123.

[371] N. GROBET, Vrijstaande monumentale sculptuur, p. 135-136.

[372] SAA, MA 13/10 Redevoeringen van het Magistraat 1890-1909, Redevoering van burgemeester Jan Van Rijswijck bij de onthulling van het gedenkteeken Leopold De Wael, 8 augustus 1897.

[373] E. WITTE, De specificiteit van het "verzuilingsproces" langs vrijzinnige zijde.  De inbreng van de historische dimensie, in: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, XIII.1 (1982), p. 23-56.

[374] Cf. supra p. 127-128.

[375] 'De gansche bevolking stond op de Boulevards' SAA, MA 223/10, Bundel overlijden van E. Allewaert schepen van onderwijs.  Gedenkteken 1889, Krantenartikel in: De Koophandel, jaargang 27, N°271-272, 28-29 september 1890.

[376] F. PRIMS, De Politische orde, p. 95-101.

[377] Ibid., p. 100.

[378] A. DE LATTIN, Beroemde medeburgers, p. 14-15 en SAA, MA 240/13, Bundel 9 Schoone Kunsten, borstbeeld Frans De Cort, Brief van het oprichtingscomiteit aan het college, 28 juli 1888.  Een soortgelijk initiatief kwam wel tot stand in de foyer van de Nederlandse Schouwburg.  Beelden van Ogier en Vondel vonden hier hun plaats.  SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren Hulde aan Willem Ogier. 200e verjaring zijns afsterven.  Borstbeeld.  Inschrijving op zijne werken 1888-1890, Brief van het Taelverbond aan het college, 23 oktober 1889.

[379] SAA, MA 22/3, Bundel 8 Letteren hulde aan Willem Ogier.  200e verjaring zijns afsterven.  Borstbeeld, Inschrijving op zijne werken 1888-1890, Brief van de Liberalen Strijdersbond van de Eerste Wijk aan het college, 19 mei 1890.

[380] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: De Koophandel, 3 juli 1895.  Dit actieve ingrijpen in de geesten is zeer sterk verwant met het opvoedingsideaal dat tekenend was voor de periode.  Cf. supra p. 110-112.

[381] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Gedrukte open brief van het oprichtingscomiteit aan de verenigingen, 29 juli 1888.

[382] J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 2615-2617.

[383] SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteken Frans De Cort, passim

[384] Een greep uit de aanwezige verenigingen bij de onthulling: De Liberalen Vlaamsche Bond, de Nederduitsche Bond, Vlaamsche Bond van Berchem, De Vlaamsche Wacht, de Vlaamsche Kring, de Nederduitsche studentenkring, Het Vlaamsche Volk,...  SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Krantenartikel in: De Koophandel, 1 juli 1895.

[385] L. SIMONS, Jan Van Beers en S. VAN CLEMEN, Frans De Cort, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 423-425 en 805-806.  Opvallend is dat deze Groot-Nederlandse gedachte in grote mate geprojecteerd wordt: Frans De Cort voelde zich sterk verwant met België en streefde alleen in het begin van zijn leven de hereniging met het noorden na en ook Van Beers bleef heel zijn leven loyaal Belgisch.  Wel is het zo dat zij beiden cultureel Groot-Nederlands dachten.

[386] Dit was een radicale nationale vereniging die zich door allerlei extra-politieke acties profileerde.  L. JANSSEUNE en M. SOMERS, De Vlaamse Wacht, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 3436-3437.

[387] Het komt tot een ware polemiek tussen het oorspronkelijke oprichtingscomiteit en de Vlaamsche Wacht.  Zij eisen beide de belangrijkste rol op in de voorbereiding van de verheerlijking.  SAA, MA 1378/2, Bundel 23 gedenkteeken aan Frans De Cort, Lezersbrief van de Vlaamsche Wacht in: De Koophandel, 28 mei 1895 en Recht op antwoord van het comiteit in: De Koophandel, 29 mei 1895.

[388] J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck, in: R. DE SCHRYVER e.a., Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 2615-2617.

[389] J. BEYERS-BELL, Jan Van Rijswijck, p. 94.  Zie ook: L. WILS, De ontwikkeling van de gedachteninhoud der Vlaamse beweging tot 1914 (Verhandelingen K.V.H.U., 442-443), Antwerpen, 1955, p. 98-100.