Het apocalyptisch denken in de periode 1870-1914. Casusanalyse: de ontvangst van de komeet van Halley in belgië in 1910. (Anouk Droesbeke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Deze scriptie wil een licht werpen op de wijze waarop apocalyptische ideeën werden ontvangen in de periode 1870-1914. Daartoe deden we een casusonderzoek naar de ontvangst van de komeet van Halley in België in 1910. Dit onderzoek zullen we uiteindelijk plaatsen in het kader van de periode 1870-1914, die we uitdiepten aan de hand van literatuur.

Onze interesse in de vorm en de betekenis van apocalyptische verwachtingen in een geseculariseerde wereld inspireerde ons tot dit onderzoek. De oorspronkelijke apocalyptische idee uit de joods-christelijke traditie veronderstelt een God. Een absolute God die schept uit het niets, maar die ook aankondigt dat het einde van de strijd tussen Goed en Kwaad, meteen het einde van de geschiedenis zou inluiden. Hij belooft bovendien de rechtvaardigen te belonen en zijn vijanden te straffen in het eeuwige leven na het einde der tijden. Op die manier zijn de apocalypsen een aanmoediging tot een leven in dienst van de maatschappelijke orde.

Een geseculariseerde maatschappij neemt deze taak echter al volledig op zich, waardoor de aantrekkingskracht van apocalyptische ideeën zou moeten vervallen. Dat is niet het geval. De apocalyptische concepten transformeren wel geleidelijk doorheen de geschiedenis, maar ze blijven bestaan. Wij onderzochten de verspreiding, de vorm en de betekenis van de apocalyptische idee in de late negentiende en vroege twintigste eeuw. 

 

We zullen eerst een overzicht geven van de geschiedenis van de apocalyptiek om een licht te werpen op het ontstaan en de ontwikkeling van dit ideeëncomplex. Het is immers nodig te begrijpen hoe de apocalyptische concepten zich ontwikkelden om ons onderzoek te kunnen plaatsen en de apocalyptische ideeën en verwachtingen, die leefden in de periode 1870-1914, juist te kunnen interpreteren. We zullen zien dat we in de wirwar van ideeën vooral structuur kunnen aanbrengen door te kijken welke gevoelens ze inspireerden bij de ontvanger: angst of hoop, pessimisme of optimisme. Dat hangt namelijk af van de nadruk die gelegd wordt: op de decadentie van de wereld of op de komende renovatie.

De hoeveelheid recente literatuur over de ontwikkeling van het apocalyptisch gedachtegoed is enorm. Vooral het onderzoek naar de oorspronkelijke apocalyptische teksten kende vanaf de jaren zeventig van vorige eeuw een boost, naar aanleiding van de millenniumwisseling. De literatuur die hieruit ontsproot, is meestal van een hoog wetenschappelijk niveau, maar toch blijven er veel gaten in de kennis over deze oude teksten en is er plaats voor hypothesen.

Ook de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd werden grondig bestudeerd, maar over de apocalyptische verwachtingen in de Nieuwste Tijd werd minder geschreven. De studies die voorhanden zijn, gaan meestal enkel dieper in op de nieuwste transformaties van de apocalyptische concepten. Dat wil zeggen dat het moeilijk was voor deze periode een volledig beeld te krijgen van de letterlijke, religieuze verwachtingen van het einde, die steeds minder voorkwamen.

In het algemeen werd er ook nog maar weinig onderzoek gedaan naar de werkelijke verspreiding van apocalyptische verwachtingen. De geschiedenis van de idee wordt gereconstrueerd aan de hand van teksten met voorspellingen en hypothesen over het einde van de wereld, maar zelden wordt nagegaan welke invloed ze hadden op de bevolking.

 

In het tweede hoofdstuk zullen we de rode draad zoeken in de geschiedenis van het apocalyptische idee en een interpretatiekader ontwikkelen voor een onderzoek naar de receptie van het apocalyptische denken in de periode 1870-1914 in België. We doen dit aan de hand van het boek ‘The Sense of an Ending’ van Frank Kermode (1970), waarin deze auteur een thesis ontvouwt over de wijze waarop wij zingeven aan ons bestaan. In ons denken over de wereld, de geschiedenis en het leven zouden apocalyptische ideeën en concepten een belangrijke rol spelen, ook nu nog. Het werk biedt ons een aanknopingspunt voor het achterhalen van de betekenis die de apocalyptische concepten nog hebben in een geseculariseerde wereld.

 

In het onderzoek zochten we een antwoord op de vraag naar de wijze waarop apocalyptische ideeën werden ontvangen en werden gebruikt op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. We vroegen ons daarbij af of er in het fin de siècle en de periode voor de eerste Wereldoorlog, toch een periode van groeiende spanningen op nationaal en internationaal vlak, speciale aandacht was voor het einde van de wereld.

Het is echter niet evident een fenomeen als de interesse in het einde van de wereld te onderzoeken. Het gaat immers niet om een idee van één beweging of vereniging, maar om ideeën die al oeroud zijn en vele interpretaties kregen doorheen de eeuwen. Ook kunnen ze op vele wijzen worden ontvangen en gebruikt. Mensen kunnen geloven in een imminent einde van de wereld, maar ze kunnen de beelden en concepten uit de apocalypsen ook gebruiken als symbolen in literatuur en kunst. Dit alles heeft tot gevolg dat het mogelijke bronnenmateriaal zeer uitgebreid is, maar ook zeer diffuus.

De oplossing was het onderzoek te voeren aan de hand van een specifieke casus, maar bij de keuze moesten we rekening houden met een aantal eisen. De casus moest voldoende concreet zijn, opdat de zoektocht naar bronnen niet eindeloos zou zijn en toch vruchtbaar. Het bronnenmateriaal moest ook enige representativiteit hebben voor de verwachtingen van de Belgische bevolking in de periode 1870-1914 en voldoende uitgebreid zijn om er een genuanceerd beeld uit te kunnen distilleren.

De keuze viel op de passage van Halley in 1910. Het onderzoek deden we aan de hand van krantenartikels. We namen zeven kranten systematisch door voor de periode december 1909 tot en met mei 1910, zodat we de evolutie konden zien in het onthaal van de komeet in België.

 

Op deze wijze kwamen we tot een antwoord op onze vraag naar de verspreiding, de vorm en de betekenis van de apocalyptische ideeën en verwachtingen in de periode 1870-1914 in België.

 

 

1. Geschiedenis van de apocalyptiek

 

Daarna had ik een visioen: Ik zag een deur in de hemel

die openstond, en de stem, luid als een trompet,

die ik al eerder tot mij had horen spreken, riep:

‘Kom hier omhoog, dan zal ik u tonen

wat geschieden moet na dezen.’

 

De Openbaring van Johannes 4, 1.

 

1. 1. Een introductie op apocalyptiek

 

De apocalyptiek heeft diepe wortels en een lange, complexe geschiedenis. Het is van belang deze te kennen, om de apocalyptische verwachtingen in de negentiende en twintigste eeuw juist te kunnen interpreteren. De eerste apocalypsen ontstonden binnen de joodse samenleving rond de late derde en vroege tweede eeuw voor Christus.

Vanaf dan werd het genre verder ontwikkeld en ontstonden er verschillende tradities[1]. Vanuit die complexe ontstaansgeschiedenis van deze teksten is de terminologie die men hanteert in de studie naar het apocalyptisch denken, niet altijd even duidelijk. Academici gingen op zoek naar een werkbare definitie van het begrip apocalyps.

 

Het Griekse woord apocalyps betekent echter gewoon openbaring. Vanuit die oorspronkelijke betekenis ging de Apocalypse Group of the Society of Biblical Literature’s Genres Project op zoek naar een definitie. Na diepgaande studie van de openbaringsliteratuur, ontstaan in het Middellandse Zee gebied, tussen 250 voor en 250 na Christus, vond deze groep wetenschappers een verzameling werken met gemeenschappelijke kenmerken. (Collins, J. J. 1979a) Zo kwam men tot de definitie van de apocalyps als literair genre:

 

“Apocalypse” is a genre of revelatory literature with a narrative framework, in which a revelation is mediated by an otherworldly being to a human recipient, disclosing a transcendent reality which is both temporal, insofar as it envisages eschatological salvation, and spatial, insofar as it involves another, supernatural world. (Collins, J. J. 1979a:9)

 

Het sleutelbegrip van de definitie is de openbaring van een transcendente realiteit, die een groep of individu het perspectief geeft op een beter leven buiten de geschiedenis, op aarde of in de hemel. (Collins, J. J. 1979a; Collins, J. J. 1998d)

Op deze definitie is kritiek gekomen vanuit verschillende hoeken (Collins, A.Y. 1986; Hanson 1975), maar uiteindelijk bestaat er tot nu toe, binnen de studie van de apocalyptiek, een brede consensus over deze definitie. Hellholm stelde nog voor de definitie aan te vullen met een verwijzing naar de functie van deze literatuur: “(...) intended for a group in crisis with the purpose of exhortation and/ or consolation by means of divine authority.” (Collins, A. Y. 1986:6)

 

Die aanvulling is zeker bruikbaar, maar uiteindelijk blijft de definitie meestal beperkt tot het eerste voorstel. Het is er immers nog niet bewezen of alle apocalypsen werden geschreven voor een bepaalde groep in crisis, zoals vroeger vaak gemakkelijk werd aangenomen. Men weet nog te weinig over de sociale omgeving waarin deze teksten ontstonden.

Het is nog belangrijk op te merken dat de apocalypsen geschreven werden in een symbolische, expressieve taal, waarmee men een gevoel over de wereld wou uitdrukken. De teksten ontstonden uit een combinatie van traditioneel materiaal, zoals de joodse traditie en mythen uit andere samenlevingen uit het Midden-Oosten. Dit zorgt voor herhalingen en contradicties binnen de teksten (Collins, J. J. 1998a), die zowel de rijkdom als de complexiteit ervan uitmaken. Zo komt het dat de apocalyptische literatuur veel plaats laat voor verschillende, en zelfs tegenstrijdige, interpretaties.

 

De Apocalypsen vormen dus één literair genre binnen de openbaringsliteratuur. Apocalyptiek kan dan breder worden opgevat als alle beelden en ideeën die gebaseerd zijn op deze teksten. (Collins, J. J. 1998a; Van Henten & Mellink 1998) Wij zullen dat in deze studie ruim interpreteren als alle visies die gebaseerd zijn op en voortvloeien uit die oorspronkelijke apocalyptische literatuur. We zullen zo beknopt mogelijk de evolutie in de Westerse eschatologie schetsen en steeds de belangrijkste veranderingen aanduiden.

 

 

1. 2. Fundamenten

 

De geboorte van de apocalyptiek vond plaats binnen het jodendom, rond de late derde en vroege tweede eeuw voor Christus. De bevruchting van de joodse traditie door andere culturen uit het Midden-Oosten, waaruit uiteindelijk het genre zou ontstaan, gebeurde geleidelijk aan in de eeuwen ervoor. Het Oude Nabije Oosten is op vele vlakken een vruchtbare voedingsbodem geweest voor onze Westerse cultuur. Dat geldt ook voor de ontwikkeling van het apocalyptisch gedachtegoed dat later, via de Hellenistische cultuur en het jodendom, de basis werd van het christendom. De meeste academici zien invloeden vanuit Mesopotamië, Perzië en de Hellenistische wereld. De combat myth, een mythe over het ontstaan van het koningschap, kende men in de hele regio en was een basis ingrediënt voor het genre van de apocalyps.

Natuurlijk vormde de eigen joodse traditie het fundament. Het is binnen deze traditie dat men de nood voelde naar integratie van de verschillende invloeden en de eigen traditie tot een consistente eschatologie, waarbij de nadruk lag op het transcendente. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a; Dumas-Reungoat 2001)

           

1. 2. 1. Niet-joodse invloeden

 

Hoewel het niet zeker is hoe en wanneer de beïnvloeding gebeurde, de oude Mesopotamische traditie speelde een belangrijke rol in het ontstaan van de joodse apocalypsen. Tijdens de Babylonische overheersing en ballingschap, in de zesde eeuw voor Christus, was er al heel wat uitwisseling tussen de Babylonische en de joodse gemeenschappen en hun respectievelijke tradities, maar het kan ook zijn dat sommige concepten pas later via de Hellenistische wereld ingang vonden in de joodse religie. (Collins, J. J. 1998a)

De mantische wijsheid en de voorspellingsliteratuur vormen één bron van inspiratie. (Clifford 1998; Dumas-Reungoat 2001) Vooral van de vaticinia ex eventu, voorspellingen van voorbije gebeurtenissen, uit deze literatuur zijn analogieën te vinden in de joodse apocalypsen. Het zijn profetieën die worden toegeschreven aan een mythisch personage uit de traditie en waarin, in zeer vage bewoordingen, de loop van geschiedenis wordt voorspeld. De functie hiervan was autoriteit te verlenen aan de profetie. Om die reden werd het ook in de joodse literatuur geïntegreerd. (Collins, J. J. 1998a)

Ook de Akkadische droomvisioenen hebben hun stempel gedrukt op de Joodse apocalyptiek. Deze oude teksten missen elke eschatologische dimensie, maar het droomvisioen wordt wel een van de belangrijkste kanalen voor openbaring in de apocalyptiek. (Collins, J. J. 1998a) De Mesopotamische cultuur heeft dus zeker zijn steentje bijgedragen aan het ontstaan van het genre apocalyps, vooral op vlak van structuur en vorm.

 

Als tweede belangrijke bron zullen we de combat myth bespreken. Dit genre kent een lange traditie in de antieke literatuur van heel het Midden-Oosten, en was nog zeer levendig in de tijd van het ontstaan van het genre apocalyps. Deze mythen vormden een conceptueel kader voor ideeën omtrent goddelijke macht, menselijk koningschap en het ontstaan en het verval van koninkrijken. (Clifford 1998)

Het vaste schema van deze mythen gaat als volgt: een negatieve kracht, dikwijls voorgesteld als een samengesteld dier, een monster, bedreigd de bestaande kosmische en politieke orde. De Goden komen bijeen in een vergadering en duiden een jonge god aan om de vijandige kracht te bestrijden, bij gebrek aan een meer ervaren strijder. De jonge god volbrengt zijn opdracht en herstelt de vroegere orde of herschept de wereld. Hij bouwt een paleis en krijgt het koningschap van de godenvergadering. (Clifford 1998; Cohn 1995a)

Naast kleinere elementen die terugkeren in de apocalypsen, zoals de samengestelde dieren, is vooral het thema belangrijk. Chaotische krachten worden overwonnen door een god, die dan een nieuwe orde, een nieuw koninkrijk vestigt. Het is gemakkelijk zich in te denken dat de joden, die al verschillende keren uit hun land waren verdreven toen de eerste apocalyps werd geredigeerd, dit schema konden inpassen in hun hoop op herstelling van Israël.

De combat myths die werden terug gevonden, stammen uit Mesopotamië en Canaän. De Baal mythen uit Ugarit, Canaän, zijn waarschijnlijk de meest invloedrijke geweest, vermits ze in dezelfde poëtische traditie staan als de oudste delen van het Oude Testament. (Cohn 1995a; Clifford 1998; Xella 1987)

 

Norman Cohn argumenteert dat deze mythe bij Zoroaster een apocalyptisch geloof werd, doordat deze Iraanse profeet de renovatie van de wereld als definitief zag. Dat apocalyptisch geloof zou de joodse traditie diepgaand beïnvloed hebben. (Cohn 1995a; Dumas-Reungoat 2001)

Het is echter moeilijk zekerheid te krijgen over welke ideeën wanneer werden ontwikkeld en dus in welke richting de beïnvloeding ging. (Collins, J. J. 1998a; Dumas-Reungoat 2001) De meerderheid van de teksten die relevant zijn voor de voorgeschiedenis van de apocalyptiek, werden enkel bewaard in de Pahlavi boeken. Dit zijn interpretaties van traditioneel materiaal geschreven in de negende eeuw na Christus. (Cohn 1995b; Collins, J. J. 1998a) Het kan dus zijn dat het de joodse eschatologie was die het Zoroastrianisme beïnvloedde, en niet omgekeerd. Het lijkt er toch op dat verschillende elementen van de historische apocalypsen reeds parallellen hebben in de Perzische literatuur van de Hellenistische periode (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a; Dumas-Reungoat, 2001), maar dat kan niet op sluitende wijze bewezen worden. (Hanson 1975)

Het Zoroastrianisme was geen monotheïstische religie, maar de god Ahura Mazda was zeker de belangrijkste onder de goden. Hij was de bewaker van de orde, asha, en werd steeds tegengewerkt door Angra Mainyu, de god van de chaos, druj. De volgelingen van Zoroaster steunden door middel van het ritueel de goden steunen en droegen zo bij tot de orde of de chaos in de wereld. Een leven in dienst van Ahura Mazda zou beloond worden aan het einde van de geschiedenis, wanneer de chaoskrachten definitief waren verslagen. De doden zouden dan opstaan en beoordeeld worden: de slechten zouden worden verbrand, de goeden zouden de renovatie van de wereld meemaken en eeuwig leven in vrede. (Cohn 1995b)

Deze religie huldigt een dualistisch wereldbeeld en ideeën als de opstanding van de doden, het godsoordeel en de renovatie van de wereld. (Collins, J. J. 1998a; Dumas-Reungoat 2001) Als we de teksten van dichterbij bekijken, vinden we symbolen die ook terug te vinden zijn in de joodse apocalyptiek, zoals de opdeling van de geschiedenis in opeenvolgende koninkrijken die geassocieerd worden met een metaal. Dit beeld vinden we terug in het boek Daniël 2, 24-26. 

 

Een laatste cultuur die de Joodse apocalypsen beïnvloedde is de Hellenistische. (Cancik 1998; Kappler 1987) Dit was bovenal een cultuur van integratie van de verschillende tradities uit de regio. Het is bekend dat Babylonische en Perzische ideeën er circuleerden en werden vermengd met Griekse ideeën. (Collins, J. J. 1998a) Het is dus ook mogelijk dat de auteurs van de apocalypsen niet rechtstreeks elementen overnamen uit beide tradities, maar vooral via het Hellenisme.

Maar de Hellenistische wereld had zelf ook een belangrijke invloed. In de literatuur waren de otherworldly journeys een bekend en geliefd thema. Die reizen naar een andere wereld vinden we bijvoorbeeld in Homeros’ ‘Odyseus’. Ze werden wel op een heel andere manier gebruikt dan later in de joodse apocalyptiek, namelijk vooral om vanuit een filosofische interesse over de dood, en het leven na de dood, te schrijven, maar op vormelijk vlak was het zeker een invloed. (Attridge 1979; Collins, J. J. 1998a) 

De eschatologische profetie was ook een fundament voor het genre van de apocalyps. Deze profetieën werden populair in het Nabije Oosten als reactie op de Hellenistische overheersing. In de anti-Hellenistische orakels uit Babylonië, Perzië en Egypte vinden we de meest betekenisvolle gelijkenissen met de joodse apocalyptiek. (Attridge 1979)

Verder is gebleken uit onderzoek dat verschillende elementen uit de apocalypsen aanpassingen zijn van de bijbelse traditie volgens Hellenistische ideeën, zoals het gebruik van pseudoniemen, de ex eventu profetie en de hemelreizen. (Collins, J. J. 1998a)

 

1. 2. 2. De joodse traditie

 

Volgens de definitie van de Apocalypse Group[2], is er maar één echte apocalyps te vinden in het Oude Testament, namelijk Daniël. Binnen het jodendom zijn er meer apocalypsen geschreven, maar ze zijn niet opgenomen in de Schrift. (Collins, J. J. 1979b)

De sterkste basis voor de apocalypsen binnen de joodse traditie zijn de profetische teksten. (Dumas-Reungoat 2001) Het zijn nog geen visuele openbaringen van een andere realiteit, gemedieerd door een engel, maar directe, gesproken boodschappen van God. Het belangrijkste verschil is echter dat de profeten vooral begaan waren met de toekomst van deze wereld; de sociale, economische, religieuze structuren en gebeurtenissen staan centraal. (Collins, J. J. 1998c; Dumas-Reungoat 2001) Het Koninkrijk Gods waar zij op wachtten, zou op aarde en binnen de geschiedenis gerealiseerd worden. (Dumas-Reungoat 2001)

 

The prophet sees the future as arising out of the present and exhorts his listeners to action on the basis of an ideal to be realized in this world; the apocalyptist, on the contrary, sees the future breaking into the present, and this world being replaced by a new world under God’s aegis. (Zamora 1989:11)

 

Paul Hanson argumenteert dat het Oude Testament op meerdere plaatsen blijk geeft van een apocalyptische wereldvisie, die geleidelijk aan ontwikkeld werd vanuit de profetie. Jesaja 56-66 vormt de overgang tussen profetie en apocalyps, omdat de wijze van openbaring in deze passage al visueel is, maar de renovatie nog binnen de geschiedenis valt. (Hanson 1975; Hanson 1988) Belangrijk is dat Hanson aantoont dat de eschatologische hoop, waarop steeds meer de nadruk kwam te liggen in het Jodendom, moest compenseren voor de machteloosheid van Israël tussen de naties en die groepen moest troosten, die vervreemd waren van de machtsstructuren binnen de joodse gemeenschap. (Collins, J. J. 1998c) In de profetie ontwikkelde zich dus stilaan een eschatologie, waaruit, onder invloed van andere culturen en tradities, het genre van de apocalyps zou ontstaan. (Collins, J. J. 1998c; Hanson 1988)  

 

 

1. 3. De genese van de apocalypsen

 

Zowel binnen de joodse als de christelijke cultuur werden teksten geredigeerd van het apocalyptisch genre. De joodse apocalypsen vormden de basis voor de latere christelijke apocalypsen.

           

1. 3. 1. De joodse apocalypsen

 

De joodse apocalypsen hebben wortels tot veel verder in het verleden[3], maar ontstonden voornamelijk in de Hellenistische periode. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998b) Alexander de Grote (356-323 voor Chr.) veroverde rond 330 voor Christus wat ervoor het Oude Nabije Oosten was, en luidde daarmee een nieuwe periode in, in de geschiedenis van de regio. (Tanret 2000) De gebieden werden geïntegreerd in een groot ééngemaakt rijk, waar Griekse waarden en tradities verspreid werden en vermengd raakten met de cultuur van de overheerste volken. (Cohn 1995a)

Die context was een rijke voedingsbodem voor het ontkiemen en de groei van het genre apocalyps. De eerste joodse apocalypsen ontstonden in Palestina, rond het einde van de derde eeuw en het begin van de tweede eeuw voor Christus bij Joden die droomden van herstelling van hun koninkrijk. Dit zijn delen van 1Henoch, namelijk het Astronomische Boek en de Dieren Apocalyps. Latere apocalypsen zijn de rest van 1Henoch, Het boek Jubileeën, het boek Daniël, 4Ezra, 2Baruch, 2Henoch en 3Baruch. (Collins, J. J. 1979b; Collins, J. J. 1998a) Volgens de definitie van de Apocalypse Group bestaan er in totaal vijftien joodse apocalypsen, geschreven tussen 250 voor en 150 na Christus. (Collins, J. J. 1979b)

De auteurs van de apocalypsen ontwikkelden uit traditioneel materiaal, uit het Oude Nabije Oosten en de Hellenistische wereld, en uit de eigen joodse traditie een geleerd genre, waarin een nieuwe eschatologie vorm kreeg. In de context van de Babylonische ballingschap en bezetting droomden de joden van een herstelling van hun koninkrijk. Uit dit verlangen ontstonden de eerste apocalypsen. De Mesopotamische ex eventu profetie en het (droom)visioen werden gebruikt als inspiratie voor de wijze van openbaring van de toekomstige gebeurtenissen, maar ook de otherworldly journeys uit de Hellenistische wereld inspireerden op dit punt. Vanuit de combat myth, en misschien ook het Zoroastrianisme, ontwikkelde zich een dualistisch en eschatologisch wereldbeeld. De herstelling van het Koninkrijk zou definitief zijn: een renovatie van de aarde, na het einde der tijd. De rechtvaardigen zouden, na een oordeel van de mensheid, als enigen leven in dit eeuwige rijk. (Cohn 1995; Collins, J. J. 1979b)

Het interpretatiekader van de geschiedenis is dus dat van zonde en redding: vanuit het perspectief van de zondeval, kunnen de rechtvaardigen hopen op redding en beloning aan het einde der tijden. (Collins, J. J. 1979b)

De eschatologie evolueert doorheen de verschillende apocalypsen. In de Henoch literatuur en het boek Daniël vindt de vernieuwing of transformatie van de bestaande orde, gekenmerkt door uitschakeling van het kwade of de chaotische krachten in de geschiedenis, nog plaats in deze wereld, maar buiten de tijd. Er is al sprake van een Dag des Oordeels, waarbij de doden zullen opstaan en de zondaars zullen worden verwijderd uit de wereld als straf. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a; Dumas-Reungoat 2001)

In Daniël komen er heel wat nieuwe elementen bij, vooral inhoudelijk. Zo spelen de Mensenzoon, de Oude Van Dagen en de Heiligen van de Allerhoogste er een belangrijke rol in, die nog niet definitief is opgeklaard. Het lijkt erop dat de Mensenzoon zal regeren over een eeuwig koninkrijk op aarde, samen met de Heiligen, nadat de Oude Van Dagen zijn oordeel over de mensen heeft uitgesproken. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a)

In verschillende apocalypsen van na de val van Jeruzalem onder Rome, in de eerste eeuw voor Christus, krijgen deze figuren meer betekenis. In 4Ezra wordt deze Mensenzoon al duidelijk gelijk gesteld met de Messias die de joden verwachten. Het is echter niet de typische Davidische messias, maar eerder een hemelse redder. Hij zal regeren over de wereld en pas op het einde van zijn regering zal de opstanding van de doden plaatsvinden en het Laatste Oordeel. De rechtvaardigen zullen beloond worden en eeuwig leven in de hemel. (Collins, J. J. 1998a) Het eschatologisch scenario in 2Baruch vertoont veel gelijkenissen met 4Ezra op deze punten. In deze apocalypsen is er dus al sprake van een eeuwig leven in een transcendente wereld voor de rechtvaardigen. (Collins, J. J. 1998a)

Latere apocalypsen 2Henoch en 3Baruch gaan nog een stapje verder. De plaats voor het Oordeel is al aanwezig in de hemel, alsook de verblijfplaatsen voor zondaars en rechtvaardigen. De goddelijke rechtbank is al in werking en het oordeel vindt plaats direct na de dood, niet aan het einde der tijden. Deze twee apocalypsen zijn dus meer begaan met het lot van het individu, dan met dat van de wereld en de geschiedenis. In 2Henoch vinden we echter ook nog een laatste algemeen oordeel, terwijl het in 3Baruch al lijkt alsof er enkel een individueel oordeel wordt geveld, na de dood. (Collins, J. J. 1998a)

Niet alle joodse apocalypsen werden besproken, maar de evolutie naar een idee van een beter leven in een transcendente realiteit is duidelijk. De joodse traditie vertrok van een intense bezorgdheid over de gemeenschap en zijn geschiedenis. In contact met andere culturen, waar een dualistisch en eschatologisch wereldbeeld al was gegroeid, kon men de bijbelse profetie overstijgen.

Dit gebeurde niet zomaar; het voldeed aan een nood om in crisissituaties, zoals de Hellenistische, en later de Romeinse overheersing, troost en moed te vinden. Vanuit het perspectief van een einde van de wereld, een Laatste Oordeel, en een eeuwig leven, kon men de tragische realiteit relativeren. De apocalypsen ontstonden vanuit een pessimistische visie op de geschiedenis, waarin men enkel decadentie zag, tot het einde der tijden was aangebroken en renovatie kon plaatsvinden. Hier zien we duidelijk de functie van apocalypsen die Hellholm aan de definitie van Apocalypse Group wou toevoegen: het bieden van troost of aanmoediging aan mensen in crisis. (Collins, A. Y. 1986)

 

1. 3. 2. De christelijke apocalyptiek

 

Volgens de definitie van de Apocalypse Group zijn er vierentwintig vroeg-christelijke apocalypsen, waarvan veertien volledige werken. De andere tien zijn fragmenten uit teksten die kunnen gezien worden als aparte gehelen. (Collins, A. Y. 1986) De meest gekende christelijke apocalyps, en enige apocalyps die in het Nieuwe Testament werd opgenomen, is de Openbaring van Johannes. Andere belangrijke, maar apocriefe christelijke apocalypsen zijn de Apocalyps van Petrus en de Herder van Hermas. (Collins, A. Y. 1986; Van Henten & Mellink 1998)

In het klassieke Christelijke canon vinden we dus maar één apocalyps, terwijl de grondslag van het Christendom apocalyptisch zou zijn (McGinn 1995). Dat is niet zo contradictorisch als we weten dat de wereldvisie in de Synoptische Evangelieën uitgesproken apocalyptisch is (Collins, J. J. 1998a; Dumas- Reungoat 2001), maar niet in de vorm van apocalypsen werd neergeschreven.

Deze Evangelieën, Matteüs, Marcus, en Lucas, werden geschreven door volgelingen van Jezus. Hun visie is zeker diep eschatologisch, maar het is een van de vurigste discussie in het gebied van de bijbelstudie of Jezus zelf al dan niet het imminente einde der tijden verwachtte.(Allison 1998).

Jezus was zelf een overtuigde jood, die de Wet nauwkeurig naleefde. Dat wil zeggen dat hij al in een traditie stond, waarin eschatologie een prominente rol speelde (Allison 1998). In die traditie werd het Koninkrijk al geassocieerd met imminentie en eschatologie. Verder was Jezus een volgeling van Johannes de Doper, die verkondigde dat het Laatste Oordeel nabij was en ook Jezus’ volgelingen waren hiervan overtuigd. (Allison 1998; Collins, J. J. 1998a) Allison stelt het zo:

 

So, as many have observed over and over again, to reconstruct a Jesus who did not have a strong eschatological orientation entails unexpected discontinuity not only between him and people who took themselves to be furthering his cause but also between him and the Baptist, that is, discontinuity with the movement out of which he came as well as with the movement that came out of him. Presumption is against this. (Allison 1998:276)

 

Een laatste belangrijk argument is dat Jezus, ondanks zijn zorg voor een nieuwe moraal, weinig instructies geeft om de politieke en sociale realiteit te veranderen. De meest voor de hand liggende verklaring is dat hij, zoals Johannes de Doper, geloofde in de imminentie van het einde der tijden. (Allison 1998)

 

We kunnen dus aannemen dat Jezus’ boodschap sterk eschatologisch getint was en zijn volgelingen zagen hem als de verwachte Messias. Dat was niet vanzelfsprekend. De Messias die de joden verwachtten, was immers een Davidische figuur, die met het zwaard Israël zou bevrijden, het koninkrijk zou herstellen en erover zou regeren. In 4Ezra kwam daar al verandering in[4], maar het dominante beeld van de Messias was nog steeds dat van een koninklijk leidersfiguur. Jezus was echter geen strijder en bovenal stierf hij aan het kruis, zonder zijn taak van Messias te volbrengen. (Allison 1998; Collins, J. J. 1998a)

In de joodse apocalypsen vonden de christenen echter een verklaring voor deze teleurstelling. In Daniël 7 was er immers gewag gemaakt van de Mensenzoon die op wolken zou komen, om op aarde te regeren. Dat was Jezus, die zou weerkeren naar de aarde. Hij was een eerste keer gekomen op zijn boodschap te verspreiden, en te sterven aan het kruis. Als hij zou weerkeren op een wolk, om zijn opdracht te vervullen, moest hij eerst verrijzen en ten hemel varen. Dit werd de hoeksteen van het christelijke geloof: Jezus was opgestaan uit de dood en opgenomen in de hemel. Deze gebeurtenis werd gezien als het begin van de algemene opstanding uit de dood, waarop het Laatste Oordeel zou volgen. Voor de volgelingen van Jezus was duidelijk dat het einde nabij was. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a; McGinn 1995)

Joodse apocalyptische thema’s en symbolen worden gecombineerd en geherinterpreteerd in de Evangelieën in functie van het geloof in Jezus als de Messias. (Dumas-Reungoat 2001) Dit gebeurt bijna naadloos, waardoor het niet verwonderlijk is dat vroege christenen zichzelf bleven zien als joden.

 

More specifically, their [de vroege Christenen] mental world was still largely that of the Jewish apocalyptists: the notion of the Last Judgment, which was at the heart of their thinking, was also at the heart of Jewish apocalyptic. But in one vital respect they stood apart from all other Jews: they regarded themselves as entrusted by God with the task of proclaiming that Jesus had been crucified, had been resurrected and would shortly return in glory to bring the present age to a close an to inaugurate ‘the age to come.’ (Cohn 1995a:208)

 

De grootste verandering in de apocalyptische verwachtingen was dus dat Jezus de Messias was, die met zijn tweede bezoek aan deze wereld, het einde der tijden zou inluiden.

 

Ondanks de levendige verwachtingen van de tweede komst van Christus en het einde der tijden is de Openbaring van Johannes die enige echte apocalyps in het Nieuwe Testament. Dit boek werd geschreven rond 95- 96 na Christus door een christen van joods-Palestijnse afkomst. Lang werd aangenomen dat dit de apostel Johannes was, maar die veronderstelling is vals gebleken. Het zou gewoon een rondreizende profeet zijn geweest met de naam Johannes. (Cohn 1995a; Collins, A. Y. 1998; Collins, J. J. 1998a)

Ook het genre apocalyps veranderde niet fundamenteel in de context van het christelijk geloof. Zoals bij de joodse apocalypsen vinden we een dualistische, pessimistische visie op de geschiedenis. (Collins, J. J. 1998a) Die geschiedenis was immers een gevecht tussen goede en kwade krachten, waarbij het kwade steeds aan het werk zou zijn. Aan het einde van de tijd zou het kwade worden geëlimineerd, en de rechtvaardigen gered. (Collins, A. Y. 1998; Collins, J. J. 1998a)

 

De grote lijnen bleven dus dezelfde; enkel de symbolen en thema’s werden aangepast waar nodig aan de idee van Jezus als Messias. De Oude van Dagen en de Mensenzoon werden bijvoorbeeld samengesmolten tot één persoon: Jezus. (Collins, J. J. 1998a)

Een ander nieuw en belangrijk element is de verwijzing naar een duizendjarige periode, waarin de Antichrist wordt geketend en in de afgrond gegooid. De heiligen zouden opstaan uit de dood en voor duizend jaar regeren over de aarde, samen met Christus. De definitieve strijd tussen Goed en Kwaad zou pas na die duizend jaren plaatsvinden en het einde der tijden inluiden. Dan zou de algemene verrijzenis plaatsvinden en het Laatste Oordeel. (Cohn 1995a; Collins, J. J. 1998a) Hierin zien we een optimistischer perspectief op de geschiedenis ontstaan. De martelaars en heiligen onder de eerste christenen konden uitkijken naar een leven in het rijk Gods op aarde, nog voor het einde der tijden.

Tenslotte verandert ook de structuur lichtelijk naar aanleiding van de nieuwe geloofspunten van de christenen:

 

The central Christian event of the death and resurrection of Jesus, then, leads to a modification of the structure of eschatology, insofar as the career of the messiah is both past and future. This modification, however, does not lead to a different ethic from that of a Jewish apocalypse like Daniel, but reinforces it by the example of Christ and strengthens the certainty of the outcome. (Collins J. J. 1998a:276)

 

De ethiek in Openbaring kreeg vorm door de apocalyptische traditie van het jodendom, meer dan door christelijke innovatie. (Collins, J. J. 1998a)

 

De veranderingen mogen dan klein zijn wat betreft literair genre, de nieuwe elementen, ontstaan uit samenvoeging van de traditie en het nieuwe christelijke geloof, gaven in de praktijk aanleiding tot een veel grotere transformatie van de apocalyptische verwachtingen binnen het christendom in de volgende eeuwen.

In het vroege christendom ontstond wat men later het millenarisme of het chiliasme zou noemen (St. Clair 1992):

 

The hope that when Christ comes again, the just alone will first be raised from the dead to enjoy a thousand years of peace and fabulous plenty under his rule on a transformed earth, and that only after that period of first reward will the final conflict between the forces of good and evil come to its brief and bloody climax and the resurrection and judgment of all who lived occur. (Lerner 1998)

 

De duizend jaar, uit de Openbaring van Johannes, werden dikwijls letterlijk genomen, maar konden ook gewoon symbool zijn voor een lange periode. (Gry 1904; Flinn 1984) De eerste christenen leefden in de vurige verwachting dat Jezus gauw zou weerkeren naar de aarde om het Koninkrijk Gods te installeren. Deze hoop gaf hen de moed om het hoofd te bieden aan vervolgingen en als groep te overleven. (McGinn, 1996)

 

Langzaam verzwakte de vurige hoop op de spoedige tweede komst van Jezus, maar doorheen de geschiedenis bleef de Openbaring van Johannes een steun voor velen, vanuit de belofte van een aards rijk van duizend jaar. (St. Clair 1992) De invulling die de gelovigen er aan gaven varieerde van een periode waarin alle menselijke verlangens zouden worden bevredigd tot een spiritueel rijk van vrede en bezinning. Maar steeds was dit enkel weggelegd voor een bepaalde groep mensen, die zichzelf als de ware gelovigen zagen. Zo een geloof heeft mobiliserende krachten (St. Clair 1992), waardoor de Kerk, zo gauw ze deze vurige verwachtingen niet meer als overlevingsmechanisme nodig had, afstand nam van dit millenarisme. (Lerner 1998; St. Clair 1992)

 

 

1. 4. De ontwikkeling van de apocalyptische ideeën

 

1. 4. 1. De vroeg-christelijke theologie

 

De carrière van de apocalyps als een levende literaire vorm was rond het einde van de tweede eeuw na Christus over zijn hoogtepunt. (Daley 1998) Het genre had op dit punt al een weelde aan symbolen en thema’s gegenereerd, die elkaar aanvulden en soms zelfs tegenspraken[5]. De apocalyptische verwachtingen van de volgende eeuwen zijn dan ook een onontwarbaar kluwen van verschillende interpretaties van de apocalypsen.

Al zeer vroeg was er discussie omtrent de interpretatie van de Openbaring van Johannes. Moest men het boek letterlijk nemen, of was het een symbolisch verhaal over het spirituele lot van de mens ? (Collins, A. Y. 1998)

Tot de vierde eeuw was men het er binnen de Kerk zelfs niet over eens of de Openbaring van Johannes moest behoren tot de officiële canon. (Daley 1998) Uiteindelijk werd het werk toch opgenomen in het Nieuwe Testament, omdat men dacht dat het van de hand van de apostel Johannes was. (Collins, J. J. 1998a) In de jonge Kerk zien we echter dat men meer en meer afstand nam van de verwachting van een imminente tweede komst van Christus. (St. Clair 1992)

In de tijd direct na Christus, verwachtten zijn volgelingen zijn tweede komst en het begin van het millenium in de nabije toekomst. Nu die komst langer op zich liet wachten, leefden de christenen nog steeds met een gevoel van een imminente transformatie, maar wanneer die zou komen, kon de mens niet voorspellen. Bernard McGinn noemt dit ‘psychologische imminentie’. (McGinn 1995) Die vage druk van een onvoorspelbaar einde zwakte de vurige apocalyptische verwachtingen af. Deze evolutie werd nog tot de vierde eeuw na Christus af en toe abrupt onderbroken door de uitbarstingen van apocalyptische hoop van de vervolgde christenen, maar hoe rustiger het leven van de christelijke gemeenschap en hoe stabieler de Kerk werd, hoe meer de apocalyptische verwachtingen zich transformeerden. (Daley 1998; McGinn 1996)

Vanaf de tweede eeuw na Christus ontstond al een theologische traditie binnen het christendom, waarbij men aan apocalyptische symbolen en thema’s een spirituele interpretatie gaf. Origenes van Alexandrië (ca. 185- 253/254) was de eerste om te suggereren dat het komende Koninkrijk geen gebeurtenis in tijd en ruimte was, maar wel in de ziel van de gelovigen. (Daley 1998; McGinn 1996)

In die traditie stond ook Augustinus (345- 430), bisschop van Hippo. (Daley 1998; Dumas-Reungoat 2001) In zijn werk ‘De Civitate Dei’ ontwikkelde hij een invloedrijke theologie, waarbij hij de geldigheid van de Openbaring van Johannes, in verband met toekomstige gebeurtenissen, niet in twijfel trekt, maar er toch in slaagt de nadruk te leggen op de spirituele betekenis van het boek. (Daley 1998) De geschiedenis draait bij Augustinus om twee liefdes, die twee steden bouwen: de aardse stad gebouwd met liefde voor zichzelf en de hemelse stad gebouwd met liefde voor God. (McGinn 1996) De echte betekenis van de geschiedenis lag in de ontwikkeling van de liefde voor God en de Kerk was Gods instrument om dit te bewerkstelligen. Voor Augustinus was het Koninkrijk Gods dan ook de regering van de Kerk en de duizend jaren waren een symbool voor de volheid van de tijd. (Daley 1998; Dumas-Reungoat 2001) Op die manier kunnen we de theologie van Augustinus bekijken als een pessimistische visie op de zin van de geschiedenis. Er was geen perspectief op een transformatie van de aarde, in een aards rijk van God. (McGinn 1996) Daarenboven was het niet aan de mens om te berekenen wanneer de eindtijd en het Laatste Oordeel precies zouden plaatsvinden. Zo duwde hij het einde verder in de toekomst dan het oorspronkelijk was bedoeld in het vroege christendom en de Apocalyps van Johannes. Het letterlijke einde van de geschiedenis werd nog niet ontkend, maar de nadruk kwam toch te liggen op een symbolische interpretatie van Openbaring.

De Kerk maakte die zienswijze de hare: de officiële doctrine in de Middeleeuwen zweefde ergens tussen psychologische imminentie en de visie van Augustinus. Voor een georganiseerde instelling als de Kerk was het beter het einde vaag te houden; letterlijke interpretaties van Openbaring hadden immers een mobiliserende kracht[6]. (Daley 1998)

 

1. 4. 2. De Kerk en de gelovigen in de Middeleeuwen

 

In de Middeleeuwen bleven de apocalyptische verwachtingen leven die ontstonden vanuit het geloof in de tweede komst van Christus.

In de vroege Middeleeuwen was de invloed van Augustinus erg groot. Er was binnen de Kerk een brede consensus dat de geschiedenis moest begrepen worden als de spirituele evolutie van de mens. Het duizendjarige rijk voor de heiligen werd begrepen als symbool voor de Kerk, die de mens begeleidde in zijn spirituele zoektocht. (Collins A. Y. 1998) Voor het einde der tijden moest de mens dus niet hopen op een radicale ommekeer van de bestaande orde. Enkel na de vreselijke strubbelingen die aan het einde vooraf zouden gaan, zouden de rechtvaardigen beloond worden en de zondaars gestraft. Hier was dus geen sprake van een transitieperiode van overvloed en bevrediging van alle verlangens.

 

In de marge van het christendom leefde de hoop op het duizendjarig aards rijk wel verder. Historici hebben vaak geopperd dat het jaar duizend het brandpunt was van millenaristische hoop en angst in de Middeleeuwen. (Gouguenheim 1999) Vanuit de openbaring van Johannes omtrent een duizendjarig rijk en de Christelijke traditie van het millenarisme, zou men inderdaad kunnen verwachten dat het jaar duizend speculaties in verband met het einde van de wereld moet hebben veroorzaakt. Vele historici hebben deze these al willen bewijzen.

Vanaf de zestiende eeuw werd de mythe ontwikkeld dat het jaar duizend massahysterie veroorzaakte onder de bevolking van de West-Europese landen. In de negentiende eeuw gingen positivistische historici hier tegenin. Een belangrijk argument was dat de meeste mensen toen nog niet wisten in welk jaar ze leefden, en dat ook nog niet overal werd gerekend met een jaartelling voor en na Christus. De discussie gaat nog steeds door, maar de waarheid lijkt toch in het midden te liggen. Net als in andere perioden, leefden er in de tiende en elfde eeuw apocalyptische verwachtingen (Gouguenheim 1999; Focillon 1970).

Het middeleeuws perspectief op de geschiedenis was zeker eschatologisch; zelfs Augustinus ontkende niet dat Christus zou weerkeren en het einde der tijden zou inluiden. De apocalyptische angst of hoop lijkt echter niet groter te zijn geweest rond het jaar duizend dan in andere perioden van de Middeleeuwen.

 

Het is integendeel pas vanaf de elfde eeuw dat apocalyptische verwachtingen weer oplaaien in het Westen, vooral onder de vorm van optimistische, millenaire verwachtingen.

Daar zijn verschillende redenen voor. Norman Cohn argumenteert dat er vanaf die elfde eeuw in bepaalde gebieden van Europa grote veranderingen optraden in de samenleving. Men kreeg er te maken met een surplus van de bevolking, die in de opkomende nijverheid ging werken, bijvoorbeeld in de lakennijverheid in Vlaanderen. (Cohn 1970; De Keyser & Trio 1999; Jansen 1995) Maar niet alle mensen vonden een plaats binnen die veranderende maatschappij; meer dan ervoor kreeg men te maken met ontwortelde mensen die leefden in de marge. (Cohn 1970) Het waren volgens Cohn vooral die mensen die terug grepen naar een radicaal millenarisme in crisismomenten. Vanaf de elfde tot de zestiende eeuw bloeiden millenaristische ideeën in sekten, onder leiding van ‘profeten’. Hun ideeën zouden een revolutionaire dimensie gehad hebben. (Cohn 1970)

Latere studies hebben echter uitgewezen dat Cohn te veel nadruk legt op de revolutionaire kracht van deze sekten en de mogelijke recruteringsgroep van deze profeten te erg beperkt tot armen en ontwortelden. Gian Luca Potestà stelt het wat genuanceerder:

 

(...) although they maintained their original religious elements, the new apocalyptic movements of the Late Middle Ages acquired a much stronger social and political connotation. Their discourse tended to move from a criticism against the worldly church and hope for its reformation toward a longing  for deep changes in society in all its political aspects. (Potestà 1998:111)

 

Het zijn niet enkel de armen en verdrukten die teruggrepen naar een hoop op het millenium, maar, meer algemeen, degenen die ontevreden waren met de bestaande maatschappelijke orde en met de Kerk. Zij verwachtten een totale transformatie van de aarde, of namen zelf het initiatief tot hervorming, af en toe via een poging tot het omverwerpen van de bestaande structuren.

 

Impulsen tot hervorming leefden niet enkel in revolutionaire sekten, maar ook binnen de Kerk zelf. (McGinn 1998) Vanaf de elfde eeuw kan men binnen de Kerk verschillende reformatiebewegingen zien ontstaan, die doorheen heel de verdere Middeleeuwen invloed uitoefenden en die belangrijk waren voor de verdere ontwikkeling van het apocalypticisme. De apocalyptische verwachtingen lagen aan de basis hiervan: de idee van een imminent einde inspireerde tot vernieuwing. (McGinn 1998)

De gregoriaanse hervorming, door paus Gregorius VII (ca. 1020-1085), stond nog in de traditie van Augustinus. Het einde kon niet worden berekend en was dus psychologisch imminent. In dat kader ontwikkelde Gregorius VII een programma voor hervorming van de Kerk, die moest gezuiverd worden voor het einde der tijden. (McGinn 1998)

In de twaalfde eeuw creëerde Joachim van Fiore (ca. 1130-1202) een nieuw, en zeer invloedrijk, model voor de geschiedenis, dat weer plaats liet voor het optimistische idee van een aards millenium. Joachim deelde de geschiedenis op in drie perioden, de periode van de Zoon, de Vader en de Heilige Geest. Op het einde van de tweede periode zou de Antichrist tijdelijk worden uitgeschakeld. De periode van de Heilige Geest was dan een zeer korte periode van perfectie en spiritualiteit, waarin iedereen zou leven volgens een monastische regel. (Lerner 1998; McGinn 1996; McGinn 1998) Het aardse millenium werd meestal geïnterpreteerd als een tijd van materiële overvloed en werd daardoor geweerd uit de officiële doctrine van het christendom. Joachim van Fiore ontwikkelde met zijn theorie een alternatief dat nog steeds controversieel was, maar toch aanhangers vond binnen de christelijke Kerk. (Lerner 1998; McGinn 1996) Deze interpretatie van de geschiedenis heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het apocalypticisme. In Joachims kielzog ontstond een waaier aan theorieën, waar de hoop op een komend millenium weer een plaats kreeg. 

Twee legendes werden eveneens gebruikt in de reformatiebewegingen, namelijk de legende van de Keizer van de Eindtijd en van de Angelic Pope. Dit waren twee figuren die in het duizendjarige rijk zouden regeren. (McGinn 1998; Reeves 1995) Deze twee beelden leenden zich goed voor politieke doeleinden: ze konden door pausen en koningen gebruikt worden in hun propaganda. Maar evenzeer konden deze millenaristische ideeën en beelden door het volk gebruikt worden, om weerstand te bieden aan hun religieuze en politieke leiders. (Reeves 1995)

 

Apocalypticism can be thought of as constituting a broad stream of religio-political beliefs and practices that can be used by many different groups in a society (both high and low), as well as for a variety of purposes, both those that try to “reform”, and therefore generally support and strengthen societal order, and those that threaten or subvert it. (McGinn 1998:103)

 

Het millenarisme stak dus weer de kop op, maar nu niet meer enkel als steun in crisismomenten, maar als meer als een politiek instrument voor zowel leiders als volk. De beelden uit de apocalyptische traditie zijn sterk genoeg om als propagandamiddel te dienen, maar ook om mensen van onderuit te mobiliseren. Het gaat dan om optimistische visies op de geschiedenis, meestal populair bij degenen die ontevreden waren met de sociale realiteit. De pessimistische visie, die meer nadruk legde op decadentie, zonder een hoopvolle toekomst te bieden op aarde, vormde nog steeds de basis voor de officiële doctrine van de Kerk.

 

1. 4. 3. Een groeiend optimisme

 

In de Renaissance komt West-Europa in een stroomversnelling op economisch, politiek, religieus en artistiek-wetenschappelijk vlak. Deze tijd is zowel een voortzetting van, als een breuk met de Middeleeuwen. (Roegiers 1999)

De zestiende eeuw werd nog steeds gekenmerkt door de verwachting van de eindtijd en de evolutie van deze traditie staat zelfs in direct verband met de grote veranderingen die de moderniteit inluiden, zoals de Reformatie en de experimentele wetenschap. (Barnes 1998) Ideeën en tradities uit de Middeleeuwen, werden gemakkelijk gecombineerd met herontdekte concepten en methoden uit de Klassieke wereld. Zo werd het idee van een millenium gekoppeld aan het klassieke concept van een gouden eeuw, de astrologie werd gebruikt bij de ontcijfering van bijbelse profetieën. (Barnes 1998) Daaruit ontstonden nieuwe, optimistische perspectieven op de toekomst, in de vorm van zowel millenaire verwachtingen, als religieuze hervorming en wetenschappelijke interesse. Daarenboven konden nieuwe ideeën grotere impact hebben, dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst.

 

Radicale apocalyptische profeten, al dan niet millenaristisch, vonden nog steeds volgelingen in de zestiende eeuw, in het kader van de ontevredenheid van velen met de sociale realiteit. De zestiende eeuw was naast een eeuw van bloeiende intellectuele cultuur, immers ook een eeuw van socio-economische veranderingen, oorlogen, hongersnoden, en armoede. Het leven was nog zeer precair en bood voor weinigen optimistische vooruitzichten. (Roegiers 1999) Het geloof, en dan vooral geloof in een aards millenium, bood soelaas. De Kerk, echter, had bij velen heel wat krediet verloren tijdens het Westers Schisma (1378-1417). Voor vele gelovigen was het een corrupte en duivelse instantie, die niets meer met het ware geloof te maken had. Verzet ertegen was de opdracht van de ware christenen, die hiervoor in de nabije toekomst van Godswege zouden beloond worden. (Barnes 1998; Reeves 1995) In die zin waren profetieën van het einde de motor voor radicale hervormingen en soms gruwelijke misdaden, zoals het theocratische regime van Jan van Leiden in Münster. (Barnes 1998; Weber 1999)

 

Naast de radicale, profetische bewegingen, gekenmerkt door directe spirituele inspiratie van de profeten, waren nog anderen begaan met verzet tegen de Kerk. De religieuze Reformatie van de zestiende eeuw, en vooral de Lutherse hervorming, maakte daarbij gebruik van een uitgesproken apocalyptische visie.

Luther (1483-1546) zelf zag het Laatste Oordeel en de bevrijding als imminent; de paus was de Antichrist en de hervormers de ware gelovigen die vochten tegen het kwaad. Hij verzette zich echter tegen millenaristische interpretaties van de geschiedenis en berekeningen met betrekking tot de eindtijd. Bij zijn volgelingen ontwikkelde de apocalyptische dimensie zich echter meer en meer. Ze zagen Luther als een ware profeet, die was gekomen om het einde aan te kondigen. Zowel Lutherse geestelijken als de gewone gelovigen probeerden het einde te berekenen aan de hand van de Schrift en de astronomie. (Barnes 1998)

Calvijn (1509-1564) was zelf minder apocalyptisch ingesteld, maar zijn leer was een vruchtbare grond voor millenaristische ideeën in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. De strijd tegen de pauselijke Antichrist werd gezien als een deel van het goddelijke plan, waarvoor de gelovigen zouden beloond worden in het aardse millenium. (Barnes 1998)

 

Tot in de achttiende eeuw, de eeuw van secularisatie en rationaliteit, bleef de millenaire hoop voortleven. Vooral in Frankrijk bleven enkele bewegingen  zich bedienen van profetieën over het komende millennium om hun streven naar sociale hervorming te ondersteunen. Dit zien we bij de Hugenoten, na de revocatie van het Edict van Nantes, nog in de zeventiende eeuw, bij de Jansenisten, na de veroordeling van hun theologie door de paus en de Jezuïten, na de afschaffing van hun orde. (Barnes 1998) Het is heel duidelijk dat het groepen waren die verdrukt werden door de bestaande orde, die zichzelf een speciale rol gaven in de geschiedenis, meer bepaald in het voorbereiden van de komst van het millenium.

Dit is het voorbeeld van Frankrijk, maar in andere landen, en dan vooral die landen waar het protestantisme floreerde, leefden millenaristische verwachtingen. (Barnes 1998; Weber 1999)

 

Terwijl de apocalyptische traditie een nieuwe betekenis kreeg in het kader van de Reformatie, nam de katholieke Kerk er meer afstand van.

In sommige religieuze orden, zoals de Jezuïten, vormden ze echter nog steeds de ideologische basis van hun missie, namelijk de verspreiding van het christelijke geloof . Er is ook op gewezen dat de ontdekkingsreizen van Columbus sterk op dit apocalyptisch idee geïnspireerd waren. Het Evangelie moest immers verspreid zijn over de hele wereld voor het einde der tijden zou aanbreken, want dan pas kon iedereen geoordeeld worden. (Barnes 1998)

Apocalyptische beelden, zoals de Antichrist, werden soms tegen de hervormers gebruikt tijdens de Contrareformatie, maar in de officiële doctrine werd een strijd aangebonden tegen uitgesproken apocalyptische ideeën en profetieën. Die werden immers geassocieerd met de dwalingen van de Reformatie. (Barnes 1998)

De katholieke Kerk nam steeds meer het idee aan van een uitsluitend individuele eschatologie. Dat wil zeggen dat elk individu direct na de dood Gods oordeel zou ondergaan en onmiddellijk zou verwezen worden naar de plaats van boete of beloning. Dit werd de officiële interpretatie van de Openbaring van Johannes. (Barnes 1998) Er bleven zeker apocalyptische verwachtingen leven in de katholieke wereld, maar die werden weer meer naar de marge geduwd. (Barnes 1998) Velen, zowel katholieken als protestanten, projecteerden hun verlangen naar een betere wereld op Amerika, de Nieuwe Wereld, en emigreerden. Zo werd Latijns-Amerika beladen met katholieke verwachtingen van het einde en Noord-Amerika met protestantse ideeën van de eindtijd of het millenium. Deze religieuze overtuigingen vormen één van de bouwstenen van de nieuwe samenlevingen in heel het continent. (Stein 1998)

 

De zestiende eeuw was naast een voortzetting van de Middeleeuwen, ook een breuk ermee. Een belangrijke ontwikkeling was de enorme impuls die de wetenschap kreeg, onder invloed van de herontdekte Klassieke methoden en ideeën.

Daarenboven nodigde het millenarisme uit tot een actieve en onderzoekende houding ten opzichte van de natuur en geschiedenis bevorderd, omdat men er instrumenten in zag om het Koninkrijk te helpen installeren. Vooral de protestanten koesterden de idee dat voor het einde der tijden de geheimen van de wereld ontsluierd zouden worden. De profetieën, samen met alchemistische en gnostische tradities, verborgen de sleutel tot inzicht in de wereld. (Barnes 1998; Weber 1999) Langzaam werd de wetenschap en de rede echter belangrijker als bron van kennis, dan de profetie. “Rather than looking backward to past truths and received traditions, they worked to discover nature’s inner workings.” (Schoepflin 1998:430)

 

De wetenschap vormde zo stilaan de basis voor een andere houding ten opzichte van kennis, waardoor geleerden uiteindelijk het concept van revelatie moesten verwerpen. Het verlangen naar doorgronding van de profetieën, bijvoorbeeld, gaf aanleiding tot wiskundige vondsten bij Napier, Newton en anderen. (Weber 1999) Uiteindelijk zou het millenaristische vertrouwen in de toekomst plaats maken voor het, op hetzelfde optimisme gebaseerde, seculaire idee van vooruitgang. (Barnes 1998; Bull 1995; Weber 1999) Een voortzetting van de optimistische kijk op de geschiedenis van het millenarisme.

Hoewel niet alle academici dit aannemen als de volledige verklaring van het ontstaan van het vooruitgangsconcept, kan het alleszins licht werpen op een stukje van de evolutie van de apocalyptische verwachtingen. De wetenschap maakte zich los van de religie, maar het concept van een betere wereld in de toekomst werd behouden. Het geloof dat, door systematisch gebruik van de rede in politieke, sociale en wetenschappelijke problemen, de wereld beter zou worden, verraadt een verlangen naar de realisatie van een utopie, het duizendjarig rijk. (Schoepflin 1998)

Tijdens de Verlichting werd het concept van vooruitgang, gebaseerd op een millenaristisch schema, volledig ontwikkeld. De geschiedenis van de mens was er een van graduele ontwikkeling van de rationaliteit naar een gouden eeuw van de rede. (Barnes 1998) De hoop op een utopische toekomst was zeker niet vreemd aan de achttiende eeuw, maar ook het scepticisme groeide.

 

In de late achttiende eeuw zag men immers ontevredenheid groeien met de bestaande structuren, zowel bij sommige intellectuelen als bij brede lagen van de bevolking. Dit mondde uiteindelijk uit in de Franse Revolutie in 1789, maar al een hele tijd ervoor heerste er sociale onrust en een gespannen sfeer in Frankrijk, en in andere landen. (Van Eenoo & François 2000)

In dat kader ontstonden weer allerlei profetieën over het einde, angst voor de eindtijd of hoop op een betere wereld. Zowel religieuze profetieën als wetenschappelijke vaststellingen konden hiertoe inspireren. De ontdekking van zonnevlekken in 1777 gaf bijvoorbeeld aanleiding tot speculaties over het einde. (Barnes 1998)

Uiteraard werden ook tijdens de revolutie verschillende profetische voorspellingen weer van onder het stof gehaald en zagen nieuwe profetieën het licht. Niet allen zagen in de gebeurtenissen het einde van de wereld, maar dan zeker wel van een wereld. Het was duidelijk dat deze revolutie een breuk betekende. Het gevoel van crisis riep wel eens apocalyptische verwachtingen en beelden op. (Van Der Herten 1994)

De revolutionairen hoopten dat de revolutie zou resulteren in een nieuwe wereld, begrepen in termen van een geseculariseerd millenium: na een radicale transformatie, zou de toekomst enkel goede perspectieven bieden. (Barnes 1998; Van Der Herten 1994)

Conservatieven en katholieken zagen echter enkel decadentie, een teken van het naderende einde der tijden. Een zekere angst is waar te nemen in contemporaine bronnen, zeker vanaf 1815, wanneer de censuur verminderde. Meer en meer werd de revolutionaire geest, geboren in 1789 en voortgezet in de negentiende eeuw, gezien als het werk van de duivel. Vooral bij de lagere clerus betekende het de voorafschaduwing van het einde. Op deze manier werden apocalyptische ideeën weer geïntegreerd in het katholieke geloof vanaf de negentiende eeuw. Er werd vooral de nadruk gelegd op een pessimistische visie van decadentie en zonde, tot het einde van de wereld. (Van Der Herten 1994)

In de wereld van de achttiende en negentiende eeuw bleven de concepten van decadentie en renovatie, van crisis en oplossing dus belangrijk om historische processen te duiden, ondanks de secularisatie en het scepticisme. Barnes besluit zo:

 

Throughout the centuries we have surveyed [16e- 18e eeuw], European thinkers were deeply influenced by the assumption that they were living in a time of world- historical crisis or transformation. This assumption drove continual efforts to reconceive the place of present experience within a universal scheme of meaning. Both apocalyptic hope and despair had a role in the continuing drive to reimagine the world: in millenarian hope lay the seeds of the modern idea of progress, while apocalyptic disillusionment moved in the direction of practical scepticism and agnosticism. (Barnes1998:179)

 

1. 4. 4. Vooruitgang of decadentie?

 

In de negentiende eeuw zetten de ontwikkelingen van de achttiende eeuw zich verder. Zowel religieuze als geseculariseerde ideeën over de zin van de geschiedenis en het einde van de wereld bleven het goed doen. Afgezien van een kort overzicht van de religieuze verwachtingen, vooral binnen het katholicisme, zijn het de seculaire, pessimistische concepten van het einde die verder zullen uitgewerkt worden, in het kader van het casusonderzoek.

 

In de nasleep van de Franse Revolutie werd er veel gespeculeerd over Gods plannen met de wereld, zowel bij protestanten als bij katholieken. De profetieën in de Bijbel konden hen daarbij helpen, maar ook eigentijdse profeten en theologen wierpen licht op de problematiek. (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998) De protestanten ontwikkelden vanaf hun afscheiding van de katholieke Kerk een belangrijke apocalyptische traditie, die nu vooral verdergezet werd in Duitsland, Engeland en Ierland. (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998) Er stonden nieuwe apocalyptische profeten op, er ontstonden nieuwe religieuze bewegingen vanuit apocalyptische interpretaties van de Bijbel en heel wat boeken over het einde der tijden zagen het licht. (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998)

 

Maar deze eeuw was niet alleen vruchtbaar voor protestantse verwachtingen van de eindtijd, ook binnen de katholieke gemeenschap had men zijn profeten, theologen en auteurs die in de Franse Revolutie het begin van het einde zagen. Zowel in de nieuwe profetieën, als in de interpretaties van de Bijbel, werd de Verlichting gezien als voorbereiding op de komst van Satan, en de Franse Revolutie als het begin van de eindtijd. Immers in de jaren 1830 en 1848 volgden nog twee revolutiegolven, zodat men kon zien hoe Satan zijn macht over de wereld steeds verstevigde. (Van der Herten 1994) Het was vooral de lage clerus die doordrongen was van het gevoel van decadentie en angst voelde voor de gruwelen van de laatste tijden. Nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, zoals de opkomst van het socialisme en de verloedering van het geloof, werden gezien als werken van de Antichrist. (Van Der Herten 1994) 

In dat kader hadden de Maria-verschijningen groot succes; de meest bekende was de verschijning in La Salette. Deze verschijningen werden geïnterpreteerd als tekens van het einde der tijden. Een Franse monnik, Grignion de Montfort (1673-1716), had immers goed gezien dat, zoals Maria Jezus had gebaard, zij nu ook zijn tweede komst zou aankondigen. (Vulliaud & Eliade 1952; Zimdars- Swartz & Zimdars-Swartz 1998)  

Ook binnen het katholieke geloof was er dus nog plaats voor, vooral pessimistische, eindtijdverwachtingen, hoewel de Kerk hier zelf weinig mee te maken wou hebben (Van Der Herten 1994). Er was geen plaats voor een aards millenium; de nadruk werd gelegd op het verval en het Laatste Oordeel dat de goeden van de slechten zou scheiden.

 

Ook voor degenen die de gebeurtenissen niet interpreteerden vanuit een religieus kader, was de negentiende eeuw er één van grote verandering. De visies erop waren hier dikwijls wat optimistischer. De negentiende eeuw is immers de eeuw van vertrouwen in de vooruitgang. Dat was alleszins zo voor mensen die de miserie en desoriëntatie, die een veranderende samenleving met zich meebracht, niet aan den lijve moesten ondervinden en die er progressieve, liberale ideeën op na hielden. Zij konden de grote lijn zien, in de voorbije eeuwen, van ontdekkingen en uitvindingen, van meer vrijheid en mogelijkheden. Voor hen was de wereld nog steeds op weg naar een Gouden Tijd (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998).

Ook andere politieke stromingen uit die tijd, entten zich op dat idee. Vooral socialisten ontwikkelden een beeld van een ideale wereld en koesterden hoop op de verwezenlijking daarvan (Weber 1999). Rond de jaren veertig van de negentiende eeuw werd het utopische socialisme geboren, dat zich tijdens de volgende decennia zou ontwikkelen tot een sterke socialistische beweging in het Westen. De socialistische boodschap entte zich op het millenaristische ideeëngoed.

De utopische socialisten koesterden een dromerig beeld van de toekomst. Robert Owen (1771-1858) en Charles Fourier (1772-1837) zijn bekende voorbeelden. Zij zagen zichzelf als ware christenen, die door hun inzichten de wereld naar een totale transformatie zouden leiden. Voor beiden was het duidelijk dat de mens zelf, door middel van een juiste opvoeding en een verandering in mentaliteit, deze transformatie kon helpen realiseren. (Touchard 2000; Weber 1999; Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998)

Maar ook in de marxistische theorie vinden we zeker het idee van vooruitgang en imminente transformatie. De wereld zou getransformeerd uit de proletarische revolutie komen: iedereen zou gelijk zijn, waardoor strijd tussen de klassen voorgoed voorbij zou zijn. Dit kan gezien worden als het einde van de geschiedenis, en de overgang naar het, weliswaar geseculariseerde, millenium. (Touchard 2000; Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998)

Dit is één nieuwe manier om oude concepten uit de apocalypsen te integreren in het nieuwe geseculariseerde denken. Samen met de toenemende secularisering, was de hoop op een komend millenium, onder leiding van Christus, immers naar de achtergrond gedrongen. De geschiedenis moest nu een nieuwe toekomst en een nieuw einddoel krijgen. Men geloofde in de vooruitgang en elke politieke stroming dacht de sleutel te hebben tot een ideale maatschappij. Dit is een herwerking van de optimistische, millenaire verwachtingen.

 

Ook van de pessimistische idee van het einde der tijden ontstond er een geseculariseerde versie. Al in de Bijbel was het einde steeds beschreven als een periode van decadentie en catastrofe. Die religieuze context werd nu stilaan achterwege gelaten; de wetenschap en pseudo-wetenschap zochten nu naar wijzen waarop de wereld kon eindigen.

Wetenschappers ontwikkelden een oneindig aantal theorieën omtrent het einde van de wereld. Meestal situeerden ze de finale catastrofe in de verre toekomst, maar het einde kon ook onverwacht komen. Het stond echter vast dat de wereld, zoals alle dingen, ooit zou eindigen. (Boia 1989) De vier populairste hypothesen waren dat de wereld zou vergaan door afkoeling, verbranding, overstroming of door een komeet. (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952)

De afkoeling van de aarde zou het gevolg zijn van de zon die steeds minder warmte zou produceren, om dan uiteindelijk uit te doven. De aarde kon ook op de zon vallen (Vulliaud en Eliade 1952), of vanuit zijn binnenste verteerd worden door vuur (Boia 1989). Ook nieuwe zondvloeden werden niet uitgesloten. Als dit alles niet plaatsvond ervoor, kon de wereld natuurlijk ook sterven van ouderdom (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952), als een mens.

Iets minder ver weggeduwd in de toekomst was de mogelijkheid van een botsing met een komeet. Wetenschappers wisten dat de kans klein was, maar ze bestond (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952). Het vermoeden dat de staart van de kometen giftige gassen bevat, zorgde voor meer speculatie over de gevaren voor de aarde en de mens. De gedachte dat die gassen konden mengen met de gassen van de aardse atmosfeer vormden een doembeeld. (Boia 1989;Weber 1999)

 

In de negentiende eeuw werd de secularisering van de apocalyptische verwachtingen dus verdergezet, terwijl ook de religieuze interpretaties van de geschiedenis nog bleven voortleven. Men kan zowel de religieuze als de seculaire apocalyptische ideeën indelen in optimistische en pessimistische verwachtingen.

           

1. 4. 5. De periode 1870-1914

 

De periode van 1870-1914 was er een van opbouwende spanningen in de Westerse samenleving. Zowel op internationaal, als op nationaal, vlak verschoven de machtsverhoudingen. Het imperialisme hield Europa in de ban. De West-Europese landen probeerden hun macht uit te breiden over de wereld, waarbij spanningen ontstonden tussen deze verschillende Europese machten. De Verenigde Staten kantte zich tegen deze wedloop, terwijl het zelf zijn macht over Latijns-Amerika uit breidde. Op het internationale toneel verscheen Duitsland, als een belangrijke industriële natie en een machtig Keizerrijk, en de Verenigde Staten, als een nieuwe, niet-Europese grootmacht. Duitsland ontwikkelde imperialistische trekjes, die het stilaan ook op de landen van Europa projecteerde.

Op nationaal vlak hadden de liberale ‘democratieën’ het moeilijk met het opkomende socialisme. De strijd voor algemeen stemrecht en betere leef- en werkomstandigheden was begonnen. (Van Eenoo & François 2000)

Daarenboven begon duidelijk te worden wat de industrialisatie de mens bracht, behalve vooruitgang. De mechanisatie, de uitbuiting van de arbeider, de vervuiling van lucht en water en de gevolgen hiervan voor de gezondheid, riepen vragen op.

Het is dus een periode waarin het optimisme van de achttiende en negentiende eeuw zwaar onder druk komt te staan en vele laat negentiende eeuwers neigden eerder naar een zwartgallige visie op de wereld en het bestaan. De naam die ze zelf voor hun periode bedachten is ‘fin de siècle’. De term ontsproot aan een gevoel van decadentie en weemoed; aan het vage voorvoelen van het einde van een wereld. (Boia 1989) We kunnen ons afvragen of in die context niet gemakkelijk de vraag werd gesteld naar het einde van de wereld. De apocalyptische verwachting was immers ontstaan en steeds weer opgedoken vanuit een gevoel van chaos en verval, en had zich steeds geuit in angst en hoop, in pessimisme en optimisme.

 

De geschiedenis van de apocalyptische idee heeft getoond dat de algemene tendens er een was van letterlijke, religieuze verwachting naar een verwerking van de basisconcepten tot geseculariseerde verwachtingen. De religieuze apocalyptische verwachtingen bleven bestaan, maar verzwakten meer en meer.

Op het einde van de negentiende eeuw werd deze tendens verdergezet. De religieuze apocalyptische angsten en hoop leefden voort, maar zeer ondergronds. De Kerk zelf behield zijn afkeurende houding ten opzichte van millenaristische ideeën, maar had geen volledige controle over wat er bij de lagere clerus en de bevolking leefde. Op het einde van de negentiende eeuw lijkt het scepticisme zich echter verder te verspreiden. (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998)

De belangrijkste apocalyptische verwachtingen in de negentiende eeuw in de katholieke wereld uitten zich in de Maria-verschijningen[7]. Deze begonnen in Frankrijk rond 1830, maar verspreiden zich snel over heel Europa. Maria openbaarde geheimen in verband met het einde der tijden aan de visionairen. (Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998) De verschijning van Maria aan twee jonge kinderen in La Salette was de bekendste in die tijd. Zij publiceerden beiden hun visioen en de geheimen die Maria hen had toevertrouwd. De tekst van Mélanie, gepubliceerd in 1870, was een voorspelling van al het kwade dat de wereld nog zou overkomen voor het einde en kreeg veel aandacht. In 1923 werd deze profetie echter verworpen door de katholieke Kerk. (Vulliaud & Eliade 1952; Zimdars-Swartz & Zimdars-Swartz 1998)

In 1917 was er een gelijkaardige verschijning van Maria aan drie kinderen in Fatima, Portugal. Ook deze verschijning werd door sommige gelovigen begrepen in termen van het komende einde van de wereld. (Zimdars-Swartz 1998)

 

Andere letterlijke verwachtingen van het einde van de wereld, vinden we in de seculaire, wetenschappelijke zoektocht naar de manier waarop de aarde en het menselijk ras zou sterven. Gedurende negentiende eeuw werden al heel wat uiteenlopende theorieën ontwikkeld, en ook in de periode 1870-1914 bleef men erover speculeren. De meeste hypothesen kunnen gegroepeerd worden rond een aantal thema’s.

 

Sommige theorieën kaderden in het kader van het in vraag stellen van de vooruitgang. Ze zagen het einde van de mens of van de wereld als een gevolg van menselijk toedoen.

Een Franse arts Augustin Morel (1809-1873) ontwikkelde in zijn ‘Traité des dégénérescences physiques, intellectuelles et morales de l’espèce humaine’ uit 1857 een theorie over de invloed van de voeding en het klimaat op de mens. Binnen vier generaties kon iedereen steriel worden en het menselijke ras uitsterven. Dit werk werd gevulgariseerd door Max Nordau (1849-1923), die in de kunst en de mentaliteit van het fin de siècle een bewijs zag van deze degeneratie. Na Morel werden er nog ontelbare degeneratiehypothesen ontwikkeld, vooral vanuit de medische wereld. (Boia 1989; Nys 2002)

In het kader van de industrialisatie en de groei van de steden, stelde men zich vooral vragen bij vervuiling, ziekten en alcoholisme. Deze factoren zorgden voor de degeneratie van het menselijke ras. Het alcoholisme hing voor vele artsen, ook in België, samen met wijdverspreide ziekten als tuberculose en syfilis. Er werd over geschreven in termen van verval en apocalyps. De toenemende krankzinnigheid was een bewijs voor de degeneratie van de mens. (Nys 2002)

 

Andere theorieën stelden voor dat wereld zou eindigen door een natuurramp, meestal ver verwijderd in de toekomst. Er waren wetenschappers die zich graag bezighielden met het speculeren over mogelijke gevaren en het vulgariseren van twijfelachtige hypothesen. De twee bekendste voorbeelden zijn Camille Flammarion (1842-1925) en Abt Théophile Moreux (1867-1954), beide Franse astronomen. (Boia 1989)

Een populaire hypothese, geïnspireerd door de vele aardbevingen tussen 1900 en 1910, verklaarde dat de aardkorst te dun was. Verschillende geologen opperden de mogelijkheid dat de aardkorst nog te dun was, zodat de mens eigenlijk op een vulkaan leefde. Verschillende wetenschappers bedachten variaties op dit thema, bijvoorbeeld Alphonse Berget (1860-1934), Camille Flammarion, abt Moreux, en anderen (Boia 1989).

Een tweede mogelijkheid was dat de wereld zou overstromen, door een stijging van het zeeniveau tengevolge van het smelten of loskomen van het ijs van de Zuidpool. Ook hier ontstonden een aantal variaties op, waaronder die van Camille Flammarion, gepubliceerd werd in het populaire tijdschrift ‘Je Sais Tout’ in 1905. (Boia 1989)

Een derde topos waren de kometen. In tegenstelling tot de andere hypothesen kon een botsing met de kern, of een contact met de staart van de komeet, in de nabije toekomst plaatsvinden. Daardoor waren kometen dikwijls een reden tot ongerustheid en soms paniek. (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952) De mogelijkheid van een botsing met de komeetkern bestond, maar wetenschappers beseften dat de kans erg klein was dat het effectief zou gebeuren. Een contact met de staart was waarschijnlijker, vanwege de lengte ervan. Die staart gaf aanleiding tot drukke speculatie, omdat astronomen nog niet goed wisten hoe deze staart werd gevormd en welke gassen erin aanwezig waren. (Boia 1989) De idee dat de atmosfeer van de aarde in contact kon komen met deze staart, werd geopperd in verband met de komeet van Halley in 1910. Astronomen hadden dit nog nooit berekend en geobserveerd, zodat ze niet wisten wat de gevolgen zouden zijn. (Boia 1989)

 

Op het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw spraken thema’s als Atlantis en buitenaardse wezens ook tot de verbeelding. Ze werden niet even serieus besproken als de andere thema’s die we aanhaalden, maar werden wel duidelijk als symbool gebruikt voor de vergankelijkheid van culturen en beschavingen. In de literatuur werden deze beelden vaak gebruikt, bijvoorbeeld bij H.G. Wells (1866-1944) in zijn science fictionverhalen, om uitdrukking te geven aan een gevoel van decadentie en einde van een wereld. (Boia 1989) Dat was immers het gevoel dat zich tussen 1870 en 1914 meester maakte van vele mensen.

 

 

1. 5. Conclusie

 

De apocalyptische verwachtingen ontstonden in het jodendom uit wanhoop over het verlies van hun land en de nood aan een houvast in tijden van crisis. De idee van een eeuwig en transcendent koninkrijk groeide stilaan en bood de joden een hoopvol perspectief de toekomst.

De christenen namen het concept van het einde der tijden over en pasten het aan, aan hun geloof in Christus als Messias. In de Openbaring van Johannes werd een nieuw element toegevoegd: de imminente tweede komst van Christus zou een duizendjarig rijk inluiden, waarin de rechtvaardigen samen met Hem zouden regeren over de aarde. Dit millenarisme introduceert een optimistische visie op de geschiedenis in de apocalyptiek.

In de officiële christelijke doctrine greep men echter snel terug naar het meer pessimistische perspectief, waarin de renovatie buiten de geschiedenis zou vallen, na de gruwelijke eindstrijd tussen Goed en Kwaad en na het Laatste Oordeel. Wanneer dit einde van de wereld zou komen, was enkel aan God om te weten. Zo werd het einde al minder imminent en verder weggeduwd in de toekomst. Ondanks deze officiële doctrine bleven verwachtingen van een imminente transformatie bestaan in de marge en werden ze gebruikt als motor voor hervormingen.

Vanaf de Renaissance kwam een evolutie op gang, waarin de wetenschap en de rede steeds belangrijker werden. Dit resulteerde uiteindelijk in de achttiende en negentiende eeuw in de secularisatie van de samenleving. Apocalyptische verwachtingen en concepten transformeerden mee.

Zowel de optimistische als de pessimistische traditie ontwikkelden concepten van het einde van de wereld, los van het geloof. De vooruitgangsidee getuigt van een zelfde idealistische geloof in de transformatie van de wereld als het millenarisme, en de wetenschappelijke hypothesen over het einde van de mens en de aarde zijn duidelijk een voortzetting van pessimistische apocalyptische verwachtingen. We zien in die evolutie dat de Westerse mens steeds sceptischer staat tegenover letterlijke, religieuze apocalyptische verwachtingen, maar dus toch de apocalyptische concepten aanpast aan zijn scepticisme.

 

Het is de ontvangst van de pessimistische verwachtingen van het einde van de wereld die wij zullen onderzoeken. Ze lijken een vreemd soort aantrekkingskracht uit te oefenen op de mens, vermits in een seculaire wereld nog steeds wordt gezocht naar beelden en hypothesen van een nakend einde.

 

 

2. De betekenis van het einde: een interpretatiekader [8]

 

It is not that we are connoisseurs of chaos, but

that we are surrounded by it, and equipped for

coexistence with it only by our fictive powers.

 

Frank Kermode

 

Doorheen meer dan tweeduizend jaar heeft het thema van het einde der tijden de Westerse mens al geboeid. De visie erop werd aangepast aan de noden van de tijd en het gangbare wereldbeeld, maar steeds verwachtte de mens, vanuit hoop of angst, een einde van de geschiedenis. Dat houdt steeds een totale transformatie in van het leven, op aarde of in een transcendente wereld, binnen of buiten de geschiedenis. Het lijkt erop dat mensen nood hebben aan een perspectief op het einde, en daarmee op de richting en zin van het leven en de geschiedenis.

 

Men, like poets, rush ‘into the middest’, in medias res, when they are born; they also die in mediis rebus, and to make sense of their span they need fictive concords with origins and ends, such as give meaning to lives and to poems. (Kermode 1970:7)

 

Kermode gaat in zijn boek The Sense of an Ending. Studies in theTheory of Fiction (1970) op zoek naar de relatie tussen ficties en oude concepten van chaos en orde, die in het Westen voornamelijk werden overgeleverd via de apocalyptiek. Kermodes thesis is dat ingewikkelde plots in de moderne en postmoderne literatuur, de apocalypsen vervangen als verhalen die het verband tussen begin, midden en einde tonen. Hij stelt dat de apocalyptische fictie te eenvoudig is om een bevredigende verklaring te geven voor onze complexe realiteit, maar dat apocalyptische concepten nog steeds ons denken over de werkelijkheid sturen.

 

De mens is afgesloten van het geheim van het leven, wat ons brengt tot het scheppen van verhalen, mythen of ficties, die een samenhang creëren tussen het begin en het einde. Wij werden in het leven geworpen, in medias res, en zijn georiënteerd op het einde. Het is het einde dat aan al het voorgaande samenhang en betekenis moet verlenen, door er structuur aan te geven. In de apocalyptische verwachtingen gaat het zo:

 

We project ourselves- a small, humble elect, perhaps- past the End, so as to see the structure whole, a thing we cannot do from our spot of time in the middle. (Kermode 1970:8)

 

Zo zien we de zin van de gehele geschiedenis, maar Kermode legt verder uit, aan de hand van het geluid van een klok ‘tik – tak’, hoe de mens de contingentie van de tijd steeds tracht structuur te geven. Het feit dat we de tweede klank ‘tak’ noemen, levert het bewijs dat wij ficties gebruiken om door middel van het einde structuur en vorm te geven aan die tijd.

Hij geeft nog een ander voorbeeld aan de hand van het boek ‘Solitary Confinement’ van Christopher Burney, waarin deze zijn ervaringen van en bedenkingen bij zijn gevangenschap tijdens de oorlog neerschreef. Burney leert de tijd te meten aan de hand van een schaduw op de muur. Hij had een klok nodig, niet omdat hij zonodig moest weten hoe laat het was, maar ‘because he needed to apprehend the increasing pressure of an approaching end. As long as his captivity was story-like in that its moments were to be given significance by an end, he needed to sense its imminence.’ (Kermode 1970:160)

 

Maar ons einde, de dood, gaat gesluierd, zodat wij aangewezen zijn op onze eigen creativiteit om een plot aan het leven te schrijven.

 

Men in the middest make considerable imaginative investments in coherent patterns which, by the provision of an end, make possible satisfying consonance with the origins and with the middle. (Kermode 1970:17)

 

Doorheen de geschiedenis zijn het vooral de verschillende religies geweest die de mens van dit soort verhalen voorzagen. Elke religie biedt aan de gelovigen een concord-fiction, van waaruit ze de dood kunnen verklaren en hun leven in crisis kunnen zien als zinvol. Het jodendom en het christendom geven tegelijkertijd ook een verklaring voor de zin van de hele menselijke geschiedenis. In de Bijbelse apocalypsen kan men immers lezen hoe het einde der tijden zal verlopen, waardoor de miserabele geschiedenis van strijd tussen goed en kwaad zin krijgt.

Drie patronen zijn kenmerkend voor de joodse en christelijke apocalypsen, volgens Kermode. Ze ontstaan ten eerste uit een gevoel van crisis en decadentie, dus vanuit een zeker pessimisme, maar kunnen aanleiding geven tot twee reacties. Sommigen hopen op een transformatie van de wereld binnen de geschiedenis, een optimistische visie, anderen zien enkel decadentie tot het einde der tijden. Tegelijkertijd was er steeds sprake van een zeker scepticisme ten opzichte van het berekenen van het einde. Op die manier bleef het einde psychologisch imminent (McGinn 1995). Ook was er in de apocalyptische visie op de geschiedenis plaats voor een periode van transitie, een periode voor het einde waarin de Satan zijn macht over de aarde zou uitbreiden, een periode van verval en crisis.

Deze drie patronen vatten de aantrekkelijkheid samen van apocalyptische ideeën; ze bieden een oplossing voor gevoelens van crisis, door de belofte van een transformatie. Deze transformatie kan elk moment de verlossing brengen, want ze is niet te voorspellen. De optimistische visies op de geschiedenis verwachten eerst een duizendjarig rijk voor de transitieperiode, de pessimistische toekomstperspectieven verwachten pas een renovatie na de gruwelen van het einde.

 

Deze joods-christelijke apocalyptische visie is alleszins erg lang in staat geweest een bevredigende verklaring te geven voor het bestaan, maar beetje bij beetje brokkelde de geloofwaardigheid ervan af. Onder invloed van een groeiend scepticisme, had de mens nood aan meer ingewikkelde en subtielere plots. Voor Kermode was vooral ‘the quite sudden and enormous lengthening of the scale of history (...) far more worrying than the Copernican revolution.’ (1970:166) De ontdekking van de ouderdom van de aarde en de lange evolutie die de mens al had doorgemaakt, maakten het voor de mens veel moeilijker een verband te creëeren tussen begin en einde, en zichzelf een plaats te geven in de tijd.

 

(...) perpetually recurring crises of the person, and the death of that person, took over from myths which purport to relate one’s experience to grand beginnings and ends. (Kermode 1970:35)

 

Ficties zijn eigenlijk spiegels van onze omgang met de tijd. Nu het imminente einde is weggevaagd door de wetenschap, loopt de mens verloren in een te lange geschiedenis, waarin hij zelf eindes moet creëeren om structuur te scheppen. De nood aan concord-fictions werd niet kleiner, integendeel.

 

(...) the need we continue to feel is a need of concord, and we supply it by increasingly varied concord- fictions. They change as the reality from which we, in the middest, seek a show of satisfaction, changes; because ‘ times change’. (Kermode 1970:63)

 

Onze realiteit is veel ingewikkelder dan die van tweeduizend jaar geleden, op vele vlakken, maar vooral zingeving zit ons dwars. Er is geen God om een punt te zetten achter de absurditeit van het bestaan, geen hiernamaals om ons engagement op aarde te belonen, geen einde dat structuur en zin kan geven aan het leven. Wij leggen meer nadruk op een gevoel van perpetuele crisis, dan op de verwachting van een imminent en absoluut einde van de geschiedenis: elk moment is een moment van crisis.

 

(...) we have reached the position of Jaspers, who remarked that to live is to live in crisis; in a world which may or may not have a temporal end, people see themselves much as St-Paul saw the early Christians, men ‘upon whom the ends of the ages are come’; and these ends bear down upon every important moment experienced by men in the middest. (Kermode 1970:26)

 

Elke gebeurtenis kan een einde betekenen, of een nieuw begin, en kan dus structuur aanbrengen in de tijd. Elk individu, elke groep creëert zelf verhalen, plots, waarmee structuur en zin gegeven wordt aan het bestaan en de geschiedenis. Die ficties zijn nog steeds gebaseerd op oude apocalyptische concepten als decadentie en renovatie, crisis en redding; ze zijn enkel complexer geworden.

 

Our common sense makes us see that without paradox and contradiction our parables will be too simple for a complex poverty, too consolatory to console. (Kermode 1970:164)

 

Kermode suggereert dat de literatuur steeds meer de functie van de religie overneemt, omdat ze in staat is verhalen te creëren met ingewikkeldere plots, die, ondanks ons scepticisme, betekenis kunnen verlenen aan het bestaan en het gevoel van crisis draaglijk kunnen maken.

Deze evolutie zette zich in beweging in de Nieuwe Tijd, wanneer het scepticisme over een imminent einde begon te groeien. De ontdekking dat de wereld al zeer oud was, gaf de doorslag. De tragedie, en daarna de roman, namen de functies van apocalypsen over, maar namen de apocalyptische concepten nog steeds als basis:

 

We re-create the horizons we have abolished, the structures that have collapsed; and we do so in terms of the old patterns, adapting them to our new worlds. Ends, for example, become a matter of images, figures for what does not exist, except humanly. (Kermode 1970:58)

 

Sinds de late negentiende en doorheen heel de twintigste eeuw heeft de mensheid naar zichzelf gekeken als levend in een periode van eindeloze verandering, van perpetuele crisis. Maar dat gevoel van aanhoudende crisis is onmogelijk vol te houden (Sherwood 2002), zodat wij spanningen gaan projecteren op bepaalde momenten. We verbinden die ervaring van crisis aan apocalyptische concepten en beelden, omdat deze nog steeds structuur bieden en dus zin geven. Ze maken van onze tijd een unieke tijd, die zich onderscheid van alle andere levens, generaties of perioden uit de geschiedenis. (Sherwood 2002)

 

Kermodes thesis is erg aantrekkelijk, maar enkel de hoge cultuur, en daarin vooral de literatuur, krijgt zijn aandacht. Het lijkt alsof letterlijke apocalyptische verwachtingen uit de wereld werden gebannen in de negentiende eeuw en twintigste eeuw.

Aan de hand van een specifieke gebeurtenis, namelijk de passage van de komeet van Halley in 1910, gaan wij op zoek naar de receptie van apocalyptische ideeën in België in de periode 1870- 1914. Dat betekent dat we enkel zullen kijken naar een de overleving van pessimistische apocalyptische ideeën, vermits de komeet in elk geval geen duizendjarig rijk inluidde, maar misschien wel als oorzaak van het einde van de mens of de wereld werd gezien. We willen de vorm achterhalen van de apocalyptische ideeën op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw en de functie die zij nog vervulden.

 

 

3. De ontvangst van de komeet van Halley in 1910 in België

 

Oude mensen en kometen worden om dezelfde redenen vereerd;

ze hebben beide lange baarden en pretenderen

de toekomst te kunnen voorspellen.

 

Jonathan Swift

 

3. 1. De komeet van Halley

 

Kometen hebben lang tot de menselijke verbeelding gesproken, omdat ze zich schijnbaar niet, zoals de andere hemellichamen, op een systematische manier door de ruimte bewogen. Ze kwamen en gingen onverwachts. Daarom werden ze lang als tekenen van God gezien, die de dood van een koning of een andere catastrofe aankondigden, en soms als een gunstig voorteken.  (Asimov 1985).

Vooral de komeet van Halley heeft een lange geschiedenis met de aarde, maar tot Edmund Halley (1656-1742) in 1705 zijn artikel ‘Astronomiae Cometicae Synopsis’ publiceerde, wist men niet dat deze komeet om de zesenzeventig jaar de aarde bezocht en dus al vele keren diepe indruk had gemaakt op de mens. Bij Halley groeide het vermoeden dat verschillende kometen, geobserveerd doorheen de geschiedenis, eigenlijk een en dezelfde komeet waren. Hij was, dankzij de ontdekkingen van Newton (1643-1727), in staat te berekenen wanneer die komeet de volgende keer zou opdagen, namelijk in 1758 (Academie Royale de Belgique 1986). Tragisch was dat hij niet lang genoeg zou leven om zijn theorie bekrachtigd te zien. Toen in 1758, weliswaar iets later dan uitgerekend, de komeet aan de hemel verscheen, kreeg hij de naam van Halley (Asimov 1985).

 

Kometen zijn hemellichamen met een relatief kleine massa. De kern bestaat uit ijs,  dat ammoniak en methaan bevat, gruis en stof. Deze kern wordt omringd door de coma, bestaande uit gassen, vrijgemaakt door de warmte van de zon. De staart is een ijle wolk van komeetdeeltjes, die altijd in de tegenovergestelde richting van de zon staat. Dat komt doordat de zonnewind de vrijgekomen deeltjes wegblaast.

Kometen gaan in een ellipsvormige baan rond de zon, net als de planeten. De ellips is echter veel langer uitgerekt, zodat kometen er soms miljoenen jaren over doen om weer langs de zon te komen en aan het firmament te verschijnen. Zo leek het alsof ze een heel eigen leven leidden en geen deel hadden aan de orde van de kosmos.

Een komeet met een lange periode, heeft meer dan 200 jaar nodig om zijn baan te doorlopen; een komeet met een korte periode doet hierover minder dan 200 jaar. De kometen van de laatste categorie staan dus regelmatig aan de hemel, maar komen ook vaker in de buurt van de zon. Daardoor verliezen ze telkens een deel van hun massa, en vermindert ook hun helderheid aan de hemel (Asimov 1985; Encarta,?).

 

In 1910 wist men dus al dat alle kometen in een baan rond de zon lopen, en dus toch ook gehoorzamen aan de universele wetten van het heelal. Astronomen konden de komst van de komeet van Halley bijna exact berekenen, maar het was de eerste keer dat ze een foto van deze komeet konden nemen. Er was dan ook nog niet veel onderzoek gebeurd naar de samenstelling van de komeetkern en de vorming van de staart. Men had een aantal hypothesen, maar er was nog veel plaats voor twijfel in verband met het hemellichaam. De meest gangbare idee was dat de staart uit gassen bestond, waarvan de dichtheid kleiner werd verder van de kern af. Mensen hadden al eeuwen ervoor geobserveerd dat de staart steeds in tegenovergestelde richting van de zon stond, maar in 1910 kon dit nog steeds niet perfect verklaard worden. Het duurde immers tot de jaren vijftig van vorige eeuw voor men bewijzen had voor het bestaan van de zonnewind. (Académie Royale de Belgique 1986; Asimov 1985.)

De komeet van Halley kreeg, sinds de ontdekking van de astronoom naar wie de komeet werd genoemd, veel aandacht, omdat men vanaf dan kon voorspellen wanneer hij zou weerkeren. Daarenboven was hij, ondanks zijn kleine omlooptijd, toch nog spectaculair. Doorheen de geschiedenis stonden er zeker al mooiere en grotere kometen aan de hemel, maar de komeet van Halley heeft het voordeel dat men zijn komst lang op voorhand kan aankondigen.

Dat was ook zo met de passage van deze komeet in 1910. Reeds vanaf 1835, na de laatste passage van Halley’s komeet voor 1910, begon men uit te rekenen wanneer hij precies zou weerkeren. Men wist dus erg lang op voorhand wanneer men hem ongeveer kon verwachten. Het was echter nog moeilijk exacte berekeningen te maken, omdat men met de invloeden van diverse hemellichamen rekening moest houden (Academie Royale de Belgique 1986). In 1907 begonnen twee Engelse astronomen aan ingewikkelde berekeningen om te bepalen wanneer de komeet zijn perihelium zou bereiken. De uitkomst was 17 april 1910. In werkelijkheid bereikte hij op 20 april 1910 zijn perihelium. De eerste foto werd al eerder getrokken, namelijk elf september 1909. Vanaf dan kon men hem observeren en ging men hypothesen formuleren over zijn baan en de invloed van zijn staart (Asimov 1985). Vanaf december 1909 stond de komeet volop in de belangstelling in de pers.

Men berekende dat de baan van de komeet haar op negentien mei 1910 tussen aarde en zon in zou leiden. Het belangwekkende van deze passage was dat de aarde door de staart van de komeet zou gaan, in de nacht van achttien op negentien mei. Het was de eerste keer dat dit werd berekend. Na deze ontdekking werd er dan ook druk gespeculeerd over de gassen die in deze staart aanwezig waren, en over de schade die deze aan de aarde konden berokkenen. (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952). Het was dus de komeetstaart waar de aandacht zich op toespitste. De meeste astronomen waren het er gauw over eens dat er niets aan de hand was (Academie Royale de Belgique 1986), maar wij zullen onderzoeken in hoeverre de bevolking de komeet en het einde van de wereld vreesde.

 

 

3. 2. De ontvangst van de komeet in België: een onderzoek

 

3. 2. 1. Afbakening

 

In dit bronnenonderzoek zullen we nagaan hoe apocalyptische ideeën werden ontvangen in België in de periode 1870-1914. Het was onmogelijk een diepgaand onderzoek te doen voor de hele periode in een relatief korte onderzoeksperiode. Om hierachter te komen, moet men heel wat bronnenmateriaal verzamelen en in de diepte analyseren. Daarom beperkten we ons tot een casus.

We bekeken de reacties op de passage van de komeet van Halley in 1910 aan de hand van zeven Belgische kranten. Uit dit onderzoek hopen we een aantal conclusies te kunnen trekken over hoe de Belgische bevolking stond tegenover de komeet en het eventuele gevaar waarover sommige astronomen het hadden. Die conclusies zullen we uiteindelijk in het breder kader van de periode 1870-1914 plaatsen, die we uitdiepten aan de hand van literatuur[9].

Uiteraard beperken we de reikwijdte van het onderzoek door het kiezen voor deze bepaalde casus. We zullen bijvoorbeeld niets kunnen zeggen over de evolutie van  de meer optimistische apocalyptische ideeën[10]. Het gaat hier immers niet over een einde van de wereld in de zin van het begin van een volmaakt, goddelijk rijk op aarde, maar om een definitief einde van de wereld, dat zowel op een religieuze als seculaire manier kon worden begrepen. We onderzoeken dus hoe de pessimistische apocalyptische verwachtingen worden verder gezet in een steeds meer geseculariseerde wereld.

 

3. 2. 2. Methodologie

 

Apocalyptische beelden, uitspraken en verwachtingen vinden we sinds de verspreiding van het Christendom in overvloed in de Westerse cultuur. Dat is op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw niet anders, maar ze zijn lang niet meer zo gemakkelijk te interpreteren. Zijn ze uitingen van een echte verwachting van het einde, of werden ze eerder gebruikt als symbool?

In de kunst en literatuur worden ze meestal op die tweede manier gebruikt in de periode die wij willen onderzoeken. Bovendien zijn ze meestal op geen enkele manier representatief voor de visie van de bevolking. Deze bronnen zijn voor dit onderzoek dus minder geschikt.

Om genoeg materiaal te kunnen verzamelen, om op een systematische manier de letterlijke verwachtingen van het einde te bestuderen, werkten we voor dit onderzoek aan de hand van kranten. Dit bleek de meest geschikte bron om onze vragen te beantwoorden. Het gaat immers om reeksen van artikels, waarin men bericht over maatschappelijke fenomenen. Kranten hebben in die tijd al een behoorlijk groot lezerspubliek en moesten zich aanpassen aan de smaak van de lezer, vanwege de grote concurrentie. In de periode 1870-1914 werden er in België immers heel wat kranten gepubliceerd. Het waren gouden jaren voor de pers. De zegelbelasting werd midden negentiende eeuw afgeschaft, waardoor de kranten goedkoper werden. De reclame, de mechanisatie van de drukkersbedrijven en de concurrentie zorgde tegen het einde van diezelfde eeuw voor een verdere prijsdaling (De Bens, 2001). Dat wou zeggen dat meer mensen zich een krant konden veroorloven en de krant een massamedium werd.

 

In die zin kunnen we stellen dat ze ons iets kunnen vertellen over wat er leefde onder de bevolking, maar we zullen toch voorzichtig moeten zijn met onze conclusies. Er kan geen volledige representativiteit zijn, immers niet iedereen kocht een krant. Daarenboven houden kranten niet enkel rekening met de wensen van de lezer, maar ook met de bestaande orde, die ze in meer of mindere mate ondersteunen. Tenslotte richt elke krant zich tot een bepaald lezerspubliek, en kunnen ze dus niet representatief zijn voor de gehele bevolking.

Om deze moeilijkheid te omzeilen verzamelden we het bronnenmateriaal uit verschillende soorten dagbladen, qua politieke strekking, grootte en verspreiding. Zo kregen we een genuanceerder beeld. We namen zeven kranten door, die dagelijks werden uitgegeven. Vier Franstalige kranten uitgegeven in Brussel, namelijk Le Soir, L’indépendance Belge, Le XXe Siècle en Le Peuple (Vermeersch 1965) en drie Gentse kranten, waarvan twee Franse en een Nederlandse, namelijk La Flandre Libérale, Le Bien Public en Vooruit (Voordeckers 1964). De Gentse kranten zijn meer regionale kranten, terwijl de Brusselse dagbladen wijder werden verspreid.

We hebben getracht kranten door te nemen die een uiteenlopend lezerspubliek hadden, dat toch niet verwaarloosbaar was. Dat was niet altijd even gemakkelijk na te gaan, vermits vele kranten nog geen oplagecijfers vermeldden. Le Soir was een zeer belangrijk, neutraal dagblad. Het had in 1910 een oplage van 165000 exemplaren. Het was daarmee de grootste krant in België. Van L’indépendance Belge vonden we geen oplage, maar we weten dat het een belangrijk liberaal dagblad was, uitgegeven in Brussel. Le XXe Siècle was een bekend Brussels katholiek dagblad, waar we eveneens geen oplagecijfers van vonden. Le Peuple was het grote socialistische dagblad, maar ook hiervan waren geen oplagecijfers beschikbaar (Vermeersch 1965). Wel van Vooruit, het Gentse linkse dagblad: 24000 exemplaren dagelijks in 1910. Dat is heel wat. Ook van La Flandre Libérale vonden we cijfers: 5000 exemplaren per dag in 1910. Dit is dus een meer regionale krant, evenals het katholieke Le Bien Public, waarvan we geen cijfers vonden (Voordeckers 1964).

Dat we niet kozen voor La Libre Belgique en La Dernière Heure ligt hieraan: La Libre Belgique werd pas opgericht in 1915 en van La Dernière Heure vonden we noch in de nationale bibliotheek van Brussel noch in universiteitsbibliotheek van Gent een volledige reeks tussen december 1909 en mei 1910.

We namen al de kranten volledig door voor de periode tussen 1 december 1909 en 31 mei 1910. Voor december hadden de kranten weinig aandacht voor de komeet; dat weten we omdat we enkele kranten snel doornamen van september tot december en in deze periode zeer weinig berichten vonden. We noteerden alle artikels in verband met de komeet, ook de kleinste en meest objectieve. Die zullen vooral naar voor komen in het eerste deel van ons onderzoek, de kwantitatieve analyse. In dat deel beogen we een goed overzicht van het gevonden bronnenmateriaal aan de hand van grafieken en een korte bespreking ervan. Zo krijgen we een volledig en objectief beeld van de verzameling artikels. Dat zal de basis vormen voor het tweede deel, de tekstanalyse.

 

Teneinde structuur te brengen in de honderdentwee gevonden krantenartikels, verdeelden we ze in categorieën, die uiteindelijk iets zullen zeggen over de houding van de kranten tegenover de komeet en in zekere mate dus ook over die van hun lezers. We verdeelden alle artikels in categorieën naar vorm en naar inhoud. Op deze manier kregen we een duidelijk overzicht van de artikels, en kwamen we ook al tot een paar besluiten.

We verdeelden de artikels eerst volgens het soort artikel; duidingartikels, opiniestukken en faits divers. Onder duiding valt de wetenschappelijke informatie over de komeet, de opiniestukken zijn die artikels waar de journalisten hun kijk op de zaak weergaven en onder de faits divers vallen de kleine weetjes over de komeet en de gebeurtenissen er rond. De berichten werden steeds geklasseerd bij de groep waar ze het meest thuishoorden, opdat deze kwalitatieve analyse en de visuele weergave ervan overzichtelijk en correct zou blijven.

We deelden de krantenartikels ook in volgens inhoud, niet naar thema, wel naar de toon die ze aansloegen. Een verdeling op basis van thema’s was problematisch, vermits de artikels dikwijls over zeer veel verschillende deelonderwerpen handelden. Het bleek beter te zoeken naar een dominante toon in de artikels: neutraal, kritisch, geruststellend en onheilspellend. Ook hier werd steeds gekozen het artikel onder te brengen bij de toon die dominant was. We zullen dit corrigeren in de tekstanalyse door de artikels in de diepte te bespreken.

Voor drie thema’s telden we wel alle artikels waar de thema’s in voorkwamen. Het gaat om thema’s die ons speciaal interesseren, namelijk de staart, de apocalyptische beelden die worden opgeroepen in sommige artikels en de vermelding van de woorden ‘la fin du monde’ of ‘het einde van de wereld’. We maakten geen volledige analyse van alle thema’s die in de artikels voorkwamen. Mochten we dit doen, zouden we meer thema’s dan artikels vinden. De drie grafieken zullen dus enkel een indicator kunnen zijn voor de interesse van de kranten omtrent de komeet.

We zullen ook even stilstaan bij het belang dat de kranten hechtten aan het nieuws over de komeet, door eens te kijken naar de plaats dat de berichten kregen in de kranten en de grootte van de artikels.

 

In de tekstanalyse zullen we de interessantste artikels in de diepte bespreken. Zo zullen we een beter en verfijnder beeld krijgen van het bronnenmateriaal en stilaan tot een antwoord komen op onze probleemstelling. In dit deel zullen we minder rekening houden met de categorieën, maar vooral kijken naar de volledige inhoud en de bewoordingen waarin de berichten zijn gesteld. Niet alle berichten zullen systematisch worden besproken; dat is onbegonnen werk en niet altijd zinvol. Enkel die artikels waarvan de inhoud een licht kan werpen op onze vragen, zullen aan bod komen. De kwantitatieve benadering zorgt ervoor dat we steeds terug kunnen vallen op een overzicht van alle artikels bij de analyse van een bepaalde selectie van artikels. We hopen vanuit de combinatie van beide delen van het onderzoek iets te kunnen zeggen over de receptie van apocalyptische ideeën in het begin van de twintigste eeuw in België.

 

3. 2. 3. Een kwantitatieve benadering van de bronnen

 

In de zeven kranten die we nakeken van december 1909 tot mei 1910 vonden we honderdentwee krantenartikels. Dat is een behoorlijk aantal als we weten dat er in die periode nog een viertal kometen aan de hemel verschenen die veel minder aandacht kregen. In totaal telden we 11 berichten over deze andere kometen. Ze waren waarschijnlijk niet allemaal even zichtbaar en spectaculair, maar de ‘Grote Januarikomeet’ deed niet onder voor de komeet van Halley, integendeel. In deze studie gebruikten we enkel de berichten over de komeet van Halley.

Daarenboven waren er twee belangrijke gebeurtenissen in mei 1910 waar veel aandacht naartoe ging. Koning Edward VII van Engeland stierf in de nacht van zes op zeven mei 1910 en heel de maad mei werd over de gebeurtenissen rond dit overlijden bericht. Ook de Belgische parlementsverkiezingen van tweeëntwintig mei konden op heel wat interesse rekenen. Ondanks deze twee belangrijke gebeurtenissen, kreeg de komeet van Halley toch nog plaats in de Belgische dagbladen.

De krantenartikels uit onze verzameling bespreken steeds de komeet, meestal als hoofdthema. Er was dus interesse voor het fenomeen bij de kranten. We vonden zes maanden lang regelmatig berichten over het onderwerp, wat aangeeft dat het ook de lezers bleef boeien. De vraag is op welke manier de Belgische bevolking geïnteresseerd was in het hemellichaam.

Dat zullen we eerst onderzoeken aan de hand van een kwantitatieve analyse, om een eerste zicht te krijgen op het bronnenmateriaal en een stevige basis te creëren voor de tekstanalyse.

 

We kijken eerst welke plaats het nieuws over de komeet kreeg in de kranten.

In verband met de plaats die de artikels kregen in de kranten, was belangrijk of het bericht voorpagina nieuws was of niet. Ook de artikels op de tweede pagina telden we nog apart, maar vanaf de derde pagina telden we ze samen. De kranten telden gemiddeld een vijftal pagina’s met het nieuws van de dag, aangevuld met een aantal pagina’s publiciteit.

 

 

voorpagina

pagina twee

pagina drie en verder

aantal artikels

18

42

42

 

De berichten over de komeet van Halley waren dus niet dikwijls voorpaginanieuws, maar ze werden ook niet weggeduwd naar de laatste pagina’s van de kranten. De voorpagina werd dikwijls ingenomen door belangrijker nieuws over Edward VII of de parlementsverkiezingen.[11] Op de tweede pagina vonden we de meeste berichten over de komeet.

Belangrijker is echter de hoeveelheid plaats die de komeet krijgt in de kranten. In rubrieken, zoals ‘faits divers’, die elke krant had, vonden we vooral kleine berichten. De grotere artikels stonden apart en kregen een eigen vetgedrukte titel. We zullen dit als criterium nemen voor de grootte van de artikels.

 

 

aparte titel

rubriek

aantal artikels

61

41

 

De berichten over de komeet van Halley waren dus meestal meer dan een losse fait divers. Het grootste artikel dat we vonden, besloeg drie vierde pagina.[12] Het fenomeen kreeg niet altijd zoveel plaats, maar werd ook niet gereduceerd tot een interessant weetje tussen de andere weetjes.

            Over het algemeen kreeg de komeet van Halley dus een goede plaats in de dagbladen, wat ons vertelt dat er toch belang werd gehecht aan het nieuws erover.

 

Maar hoe evolueerde de interesse voor de komeet en waarvoor had men eigenlijk zoveel aandacht?

We geven even een overzicht van de evolutie in de publicatie van artikels van alle kranten samen over de zes maanden[13].

 

 

Deze grafiek verloopt logisch. De hoeveelheid artikels gaat in stijgende lijn tot mei, de maand waarin de komeet tussen aarde en zon in zou gaan en eventueel de aarde zou strelen met zijn staart. Dat er in januari toch al een klein piekje te zien is, kunnen we wijten aan de onverwachte verschijning van de Grote Januarikomeet. Dit gaf aanleiding tot grotere interesse in het fenomeen kometen. Ondanks het feit dat ze nog niet zichtbaar was met het blote oog, stond vooral Halley’s komeet in de belangstelling. Dikwijls schreef men een klein berichtje over de ontdekking van de Januarikomeet in Johannesburg rond de twintigste januari, als inleiding op een bericht over de komeet van Halley. In andere gevallen liet men de Januarikomeet gewoon links liggen en had men het louter over de komeet van mei. Kranten en lezers hadden meer interesse voor de komeet van Halley dan voor de andere kometen.

 

Een tweede grafiek laat zien hoeveel artikels elke krant publiceerde gedurende zes maanden, van december 1909 tot mei 1910, over de komeet van Halley[14].

 

 

In deze visuele voorstelling zien we zeer goed het verschil tussen de kranten. La Flandre Libérale interesseerde zich het meest voor de komeet, daarna Le Soir en Le Bien Public. L’indépendance Belge, Le XXe Siècle en Le Peuple halen ongeveer hetzelfde, gematigde aantal artikels, maar Vooruit toonde erg weinig interesse.

Misschien zijn het de meest sensatiegerichte kranten die hier de hoogste cijfers halen hier, maar echte duidelijkheid hebben we daar niet over voor we eens kijken welk soort artikels deze verschillende kranten publiceerden over de komeet. 

 

De volgende grafiek maakt duidelijk welke soorten artikels er gepubliceerd werden in alle kranten over de zes maanden. Het is een eerste verdeling van de verzameling artikels, naar vorm.

 

 

We vonden dus vooral veel duidingartikels. Daaronder vallen berichten over observaties van en onderzoek naar de komeet, maar ook algemene duiding en achtergrondinformatie voor de lezer in verband met de komeet. Deze laatste soort zijn voornamelijk langere berichten en ook de meest voorkomende. We vonden weinig opiniestukken. Dat komt vooral doordat de scheiding tussen opinie en neutrale berichtgeving nog niet zo scherp werd gemaakt. De artikels die overwegend wetenschappelijk waren, maar kort een mening formuleerden, werden bij de duiding geplaatst. De hypothesen over de invloed die de komeet zou hebben op de aarde, plaatsten we eveneens bij de categorie duiding. Ook de hoeveelheid faits divers is klein tegenover de duidingartikels. Onder deze categorie vallen bijvoorbeeld de berichten over de geschiedenis van de komeet en over kleine voorvallen in verband met de komeet. Het zijn dikwijls samengesprokkelde berichten, waarin men kort verschillende nieuwtjes vertelt.

Het beeld dat we op deze manier krijgen is dat er over het algemeen veel plaats werd gemaakt in de kranten om de lezer goed in te lichten over kometen, en meer specifiek Halley’s komeet. Als we een uitgesproken opinie vonden, was dat vooral in verband met de reactie van de mensen op de komeet. Dat we niet meer faits divers vonden en zoveel duiding, lijkt aan te geven dat men het thema hoofdzakelijk op een ernstige manier benaderde in de dagbladen.

 

Als we nu voor alle kranten eens kijken op welke manier ze bericht geven over de komeet, krijgen we een verfijnder beeld van hun interesse in het fenomeen.

 

 

Deze grafiek toont goed de verdeling van de soorten artikels over de kranten. Als we dan nog eens vergelijken hoeveel duidingartikels, opiniestukken en faits divers we vonden in procent voor alle kranten samen en voor elke krant apart, kunnen we zien hoe de verschillende kranten zich verhouden ten opzichte van het gemiddelde[15].

 

%

Duiding

Opinie

Faits divers

Le Soir

70

5

25

L’indépendance Belge

54

8

38

Le XXe Siècle

55

9

36

Le Peuple

73

0

27

La Flandre Libérale

54

0

46

Le Bien Public

72

0

28

Vooruit

60

0

40

GEMIDDELD

63

3

34

 

In dit schema wordt duidelijk welke soorten artikels de verschillende kranten voornamelijk publiceerden van december tot mei over de komeet van Halley. Le Soir publiceerde vooral duidingartikels, net als Le Peuple en Le Bien Public. We vonden bijgevolg minder faits divers in deze kranten. L’indépendance Belge en Le XXe Siècle tonen een redelijk evenwichtige verdeling, maar duidelijk minder duidingartikels dan het gemiddelde. Ook in La Flandre Libérale vonden we relatief weinig duiding, maar erg veel losse faits divers. Vooruit loopt min of meer gelijk met het gemiddelde, maar door het kleine aantal artikels, zijn de cijfers voor deze krant misschien iets minder relevant. Enkel Le Soir, L’indépendance Belge en Le XXe Siècle publiceerden een opiniestuk.

 

Vanuit deze analyse, volgens de vorm van de artikels, kunnen we al stellen dat vooral duiding belangrijk was voor de kranten, hoewel er kleine verschillen zijn tussen de verschillende kranten. We kunnen echter aan de hand van deze opdeling nog niet veel besluiten over de manier waarop men berichtte over de komeet. Immers hoe stonden de verschillende kranten tegenover de komeet en de gebeurtenissen er rond? Met welke bedoeling berichtten ze zoveel over de komeet?

Om antwoord te kunnen geven op deze vragen verdeelden we de hele verzameling krantenartikels nog op een tweede manier in, volgens de inhoud, specifiek volgens de toon die ze aanslaan.

 

Een eerste grafiek toont de indeling van alle krantenartikels over de verschillende inhoudscategorieën. De categorieën zijn zo gekozen dat alle artikels er in konden worden ondergebracht en dat ze ons iets kunnen vertellen in verband met ons onderzoek naar apocalyptische verwachtingen.

 

 

We zien duidelijk dat de meeste artikels neutraal waren van toon. Bij deze berichten vonden we zowel duiding als faits divers. De opiniestukken zijn hier natuurlijk uitgesloten. Deze neutrale artikels willen louter een feit meedelen, waardoor we weinig kunnen afleiden over hun bedoeling. De auteurs van deze artikels staken er geen gevoel in, maar dat wil niet zeggen dat deze artikels geen gevoel konden inspireren bij de lezer. Daar zullen we echter dieper op ingaan in de kwalitatieve analyse.

We vonden ongeveer evenveel kritische als geruststellende artikels. De kritische artikels zijn al die berichten die een mening gaven over de gebeurtenissen. Daar horen de opiniestukken vanzelfsprekend bij, maar ook die artikels die kort een mening formuleerden, waarrond de artikels in feite draaien. Die vonden we meestal in de langere duidingartikels. De meningen die men in deze kritische artikels formuleert, gaan vrijwel altijd over de reactie van de mensen op de komeet, en zijn dikwijls spottend of ironisch. De geruststellende berichten zijn enkel die berichten waaruit we duidelijk konden afleiden dat ze met die bedoeling werden geschreven, omdat het expliciet werd vermeld, of omdat het ons duidelijk werd uit de woordkeuze. Deze categorie bestaat vooral uit duiding, maar ook enkele faits divers sloegen deze toon aan. De onheilspellende artikels zijn een erg aparte categorie. Het zijn artikels waarin men de lezer het gevoel gaf, bewust of onbewust, dat de komeet onheil zou brengen. Dit zagen we in meer dan vier artikels, maar in de meeste gevallen werden de geschetste rampscenario’s uiteindelijk genuanceerd, zodat we ze onderbrachten bij de geruststellende berichten. In de vier artikels van deze categorie gebeurde dat echter niet.

Uit deze grafiek komt het beeld naar voor dat de komeet reacties inspireerde bij de bevolking, waarop de pers zowel kritisch als geruststellend reageerde. De neutrale artikels kunnen hier enkel aangeven, samen met de andere artikels, dat de interesse voor het fenomeen groot was. In de onheilspellende berichten zien we vooral een hang naar sensatie, bij de kranten en dus ook bij de lezer.

 

In een volgende grafiek willen we een overzicht geven van het aantal artikels van elke soort die in de verschillende dagbladen werden gepubliceerd tussen begin december 1909 en eind mei 1910.

 

Deze grafiek kunnen we nog aanvullen met een tabel waarin de verhouding tussen de verschillende tonen van artikels duidelijk wordt voor de verschillende kranten.


 

%

Neutraal

Kritisch

Geruststellend

Onheilspellend

Le Soir

50

10

25

15

L’indépendance Belge

77

15

8

0

Le XXe Siècle

27

36

36

0

Le Peuple

64

27

9

0

La Flandre Libérale

46

33

17

4

Le Bien Public

56

28

17

0

Vooruit

40

20

40

0

GEMIDDELD

52

23

21

4

       

In deze grafiek en tabel kunnen we zien op welke manier kranten berichtten over de komeet. In Le Soir vonden we van alles wat, maar opvallend is dat deze krant blijkbaar veel onheilspellende, sensationele artikels publiceerde. L’indépendance Belge scoort erg hoog bij de neutrale artikels en ook Le Peuple publiceerde voornamelijk neutrale artikels. Le XXe Siècle nam vooral kritische en geruststellende artikels op. La Flandre Libérale is ook minder neutraal dan het gemiddelde, maar publiceerde veel kritische artikels. Vooruit stelde vooral gerust, maar ook hier is dat een beetje een verdraaiing omwille van het kleine aantal artikels. Le Bien Public blijft rond het gemiddelde, maar was vooral kritisch en had zich zeker niet gewaagd aan onheilspellende berichten.

 

We geven nog even drie illustratieve grafieken over thema’s die ons interesseerden. We weten dat men vooral twijfelde over de nefaste invloed van de staart, daarom willen we even weergeven in hoeveel artikels dit thema ter sprake kwam. In totaal vonden we een zevenenvijftig berichten specifiek over de staart van de komeet.

 

 

We zien dat de staart van de komeet veel aandacht kreeg. In verhouding met het totale aantal artikels van elke krant[16], kunnen we stellen dat alle kranten, behalve Le Peuple en La Flandre Libérale, in meer dan de helft van de berichten over de komeet haar staart besproken.

 

De twee volgende grafieken illustreren nog op welke manier over de komeet van Halley werd geschreven. De eerste geeft weer in hoeveel artikels apocalyptische en onrustwekkende beelden werden opgeroepen, zonder ermee rekening te houden of ze verder in het artikel werden gerelativeerd of niet.

 

 

Le Soir en La Flandre Libérale scoren het hoogst in deze grafiek, hoewel het verschil niet zo groot is met de rest. In totaal vonden we dan ook maar een zevental artikels waarin duidelijk schrikwekkende beelden werden opgeroepen en beschreven. Op het totale aantal artikels is dit niet veel, maar het is vreemd dat kranten toch op deze manier schrijven over de komeet.

Er waren meer berichten waarin men letterlijk de woorden ‘la fin du monde’ of ‘het einde van de wereld’ gebruikte. Men ging in deze artikels echter niet diep in op de beelden die dit begrip oproept.

 

 

In totaal vonden we drieëntwintig keer de woorden ‘la fin du monde’. Vooral Le Soir en La Flandre Libérale maakten graag gebruik van sensationele beelden. Het is een sterk beeld, dat de kranten dikwijls in een titel van een artikel gebruikten om de aandacht te trekken. Vanuit de tekstanalyse zullen we iets kunnen zeggen over de ernst waarmee men over het einde schreef of praatte.

 

Uit deze kwantitatieve analyse blijkt vooral dat er veel aandacht werd besteed aan de komeet van Halley tussen december 1909 en mei 1910 in de kranten. Hij bleef zes maanden lang in het nieuws en was in die periode aanleiding tot honderdentwee berichten in zeven verschillende dagbladen. Naarmate de komeet naderde, steeg de interesse. De komeet haalde in sommige kranten wel eens de voorpagina, maar over het algemeen vonden we de artikels verder in de krant. Men had dan ook twee belangrijke gebeurtenissen te verwerken, de dood van Edward VII van Engeland in het begin van mei en de Belgische parlementsverkiezingen op tweeëntwintig mei. Beide gebeurtenissen kregen erg veel aandacht gedurende de hele maand, maar toch vond men nog plaats voor berichten over de komeet van Halley. Het waren niet uitsluitend korte berichten, integendeel, meestal vonden we grotere artikels, waarin uitgebreid uitleg werd gegeven bij het fenomeen.

De opdeling naar vorm en inhoud van de artikels maakte al duidelijk dat er vooral op een objectieve, wetenschappelijk manier werd bericht over de komeet. Maar ook vonden we veel kritische en geruststellende artikels. In de tekstanalyse zullen we de categorieën van vorm en inhoud met elkaar combineren en van daaruit de artikels verder uitdiepen. Elk soort artikel kan ons aanwijzingen geven over de reactie van de bevolking op de komeet. De kranten houden tenslotte rekening met de wensen van hun doelpubliek.

 

3. 2. 4.  Een kwalitatieve analyse van de bronnen

 

In september werd de eerste foto genomen van de komeet op zijn weg naar de aarde.[17] Dat wordt bevestigd in Le Soir.[18] Tot december verdween de komeet nog even uit het nieuws, maar vanaf dan vinden we regelmatig berichten over het fenomeen in de verschillende kranten.

Uit het kwantitatieve onderzoek is gebleken dat het merendeel van de berichten bedoeld waren de lezer te informeren over de komeet en dit op een neutrale toon. De artikels die zowel het fenomeen duidden als een neutrale toon aanhielden, zijn de meest objectieve. Ze geven meestal wetenschappelijke informatie over observaties van en onderzoek naar de komeet in korte berichten. Als we eens kijken wat men precies observeerde en onderzocht, stellen we vast dat precies de helft van de artikels het over de staart van de komeet heeft.  Deze neutrale, wetenschappelijke artikels hadden dus juist veel interesse in dat deel van de komeet waar men niet helemaal gerust over was. Men had immers berekend dat de staart, die giftige gassen bevatte, de aarde zou omhullen indien hij lang genoeg zou zijn.

Het lijkt wel alsof men met zoveel wetenschappelijke artikels over de staart alle sterke verhalen die er over de ronde deden uit de wereld wou helpen. Men probeerde de lezers zo goed mogelijk in te lichten, zodat mogelijke ongerustheid over de komeet werd vermeden of weggenomen. De bevindingen van de astronomen werden via de dagbladen aan het grote publiek bekendgemaakt, in korte, neutrale berichten over de zichtbaarheid en de lengte van de staart. Het hing namelijk van die lengte af of de aarde echt door de staart zou gaan. In deze context kunnen we stellen dat ook deze artikels, zonder een bepaalde toon aan te slaan, ook de functie hadden mensen gerust te stellen. De overige neutrale duidingartikels gingen vooral over de zichtbaarheid van de komeet in zijn geheel en de observaties van astronomen. Uit deze artikels kunnen we enkel afleiden, zoals uit alle artikels, dat er veel interesse was voor het fenomeen.

Tot eind mei 1910 vonden we tussen deze neutrale duidingartikels tegenstrijdige berichten over de staart: sommigen zeiden dat de staart niet lang genoeg zou zijn, anderen beweerden van wel.[19] Als er in de kranten geen duidelijkheid was, kunnen we aannemen dat de mensen ook niet wisten waar ze nu eigenlijk aan toe waren. Ze kregen waarschijnlijk langs vele kanalen verschillende informatie, en ook de dagbladen konden hierin blijkbaar geen eenduidigheid brengen.

 

De grotere duidingartikels geven meer uitleg, maar waren daarom niet minder ambigue in hun informatie. Bovendien bleven ze niet objectief, maar sloegen ze een bepaalde toon aan, met een bepaalde bedoeling. Dikwijls verzekerden ze de lezers dat er niets zou gebeuren. Om hen te overtuigen ging men dieper in op de komeet van Halley en zijn invloed op de aarde, waarbij men soms de angstaanjagende hypothesen die circuleerden, herhaalde.

Het is betekenisvol voor ons als een journalist zijn lezers trachtte gerust te stellen; dat is immers een teken dat de nood daaraan toch werd gevoeld. Tweeëntwintig van de honderdentwee artikels bestempelden we als geruststellende artikels, dat wil zeggen dat ze duidelijk met deze bedoeling werden geschreven.  Veelal vonden we expliciete opmerkingen in de aard van ‘er is geen gevaar’ of ‘men hoeft niets te vrezen’. 

Het vroegste artikel van onze verzameling prent de lezers in dat de passage van de komeet in mei geen invloed zou hebben op de aarde.[20] Alles zou doorgaan zoals normaal, verzekert de auteur Jules Claretie. Hij reageert hiermee op de alarmerende berichten die de astronoom Camille Flammarion de wereld had ingestuurd. De auteur citeert Flammarion: ‘Prenons garde! Cette comète peut nous réserver des surprises![21]’ Te veel koolzuur of stikstof in de staart kon het definitieve einde van de mens betekenen, volgens deze astronoom.

Het is een ambigue bericht, dat ons duidelijk maakt dat er zeker verhalen de ronde deden over de schadelijke effecten van de komeet van Halley in mei 1910, verspreid door mensen als Flammarion. Anderen achtten het nodig er op te reageren en de bevolking te kalmeren.

Sommige berichten stellen de lezer gerust, zonder direct allusie te maken op deze wilde verhalen. Le Soir publiceerde in het begin van januari 1910 een groot artikel van de hand van abt Moreux.[22] Dit was een franse astronoom en geestelijke, en dus dé geknipte persoon voor dit soort aangelegenheden. De titel van het stuk luidt: ‘Est-ce la fin du monde pour le 18 mai?’ Het lijkt de herhaling van een vraag die mensen zich stelden. Deze titel duidt aan dat een associatie werd gemaakt tussen de mogelijke effecten van de komeet op aarde en het einde van de wereld door de auteur, maar ook de lezers moesten deze titel kunnen interpreteren. We kunnen dus vermoeden dat het beeld van het einde van de wereld niet alleen in dit artikel verbonden werd met de duistere hypothesen over de gevaren van de komeet. Dat wil nog niet zeggen dat de bevolking ook effectief vreesde voor het einde.

Doorheen heel het artikel probeert Moreux aan te tonen dat men de passage van de komeet niet moest vrezen. Hij begint het artikel met erop te duiden dat de komeet van Halley doorheen de eeuwen verzwakt, wat inderdaad klopt.[23] Dan legt hij uit, aan de hand van het voorbeeld van twee treinen, dat de komeetkern de aarde niet zou raken. Voor een botsing tussen de aarde en de komeet hoefde men zeker niet te vrezen. Hij geeft wel toe dat de staart van de komeet de aarde misschien zou omhullen met haar gassen, maar dat zou afhangen van de lengte van die staart. Als dat zou gebeuren was er nog steeds niets aan de hand, ondanks de giftige gassen die, volgens Moreux, ongetwijfeld in de staart aanwezig waren. Hij argumenteert dat deze immers zo erg verdund waren op de plaats waar de aarde erdoor moest, dat ze geen invloed konden hebben. Om af te sluiten beaamt hij dat ze angstaanjagend zijn, die vreemde sterren, maar dat er in mei niets opmerkelijks zou gebeuren. Hij leeft hier schijnbaar mee met al degenen die ongerust waren over de komeet en zijn staart.

Zestien januari in Le XXe Siècle vinden we een artikel met net dezelfde inhoud, maar in andere woorden, eveneens geschreven door Moreux.[24] Om af te sluiten voegt hij er deze keer aan toe dat niemand weet wat er zou gebeuren, moest de aarde ooit dichter bij de kern van de komeet door de staart gaan.

In Le Soir lezen we een artikel dat zeer goed aansluit bij deze twee stukken van Moreux.[25] De auteur ging een specialist opzoeken, omdat hij zelf ongerustheid voelde over wat er stond te gebeuren achttien mei. De astronoom, een zekere meneer Stroobant, legt uit dat de staart geen schade kon berokkenen aan de aarde of de mens. De interviewer besluit: ‘Alors, pas de catastrophe?’ Stroobant beaamt: ‘Pas de catastrophe!’[26] Ook hier krijgen we het gevoel dat de interviewer de vraag stelt die brandde op de lippen van de lezer, om er dan een geruststellend antwoord op te geven.

L’indépendance Belge wijdt eind januari ook een artikel aan de mogelijke ontmoeting tussen aarde en staart.[27] Alweer wordt Camille Flammarions woorden aangehaald aan om af te sluiten. Deze verzekert dat de aarde ook al in 1819 en 1861 door de staart van een komeet ging. Toen gebeurde er niets, vanwege de beschermende atmosfeer van de aarde, en zo zou het ook achttien mei verlopen. Hier is het Flammarion zelf die gerust stelt. Zijn boodschap was blijkbaar zeer dubbelzinnig en elke krant nam er enkel uit wat ze het best kon gebruiken.

L’indépendance Belge doet zijn reputatie van kwaliteitskrant hier eer aan, maar het merendeel van de geruststellende duidingartikels gaat dieper in op de rampscenario’s, om er daarna op te wijzen dat er niets rampzaligs zou gebeuren. Vooral Camille Flammarion lijkt een voorstander te zijn geweest van dit soort dubbelzinnige berichten.

‘La queue de la prochaîne comète nous réserve-t-elle des surprises?’ is de titel van een artikel uit Le XXe Siècle waarin Flammarion uitleg geeft over de passage van de komeet van Halley in mei en de mogelijke gevolgen hiervan voor de aarde.[28] De titel roept om te beginnen al vragen op bij de lezer en doet denken aan de uitspraak van Flammarion die in het artikel van zes december in Le Soir werd geciteerd[29]. In dit bericht schetst Flammarion eerst twee gevaren van de staart: de gassen konden iedereen vergiftigen of, door een vermindering van stikstof, iedereen euforisch maken. In beide gevallen zou iedereen uiteindelijk sterven. Maar men laat nog een andere astronoom aan het woord, die deze scenario’s ontkracht door aan te geven dat de dichtheid van de aardse atmosfeer veel groter is dan die van de staart. Daarom zouden de gassen niet kunnen binnendringen.

 

In deze artikels wordt duidelijk hoe de kranten een onduidelijke houding aannemen in de hele zaak. Langs de ene kant willen ze de mensen geruststellen, maar toch voegen ze er steeds een dreigend besluit aan toe, of herhalen ze de onheilspellende hypothesen van sommige astronomen. Vaak werd hierbij het beeld van het einde van de wereld gebruikt. De komeet was een onderwerp dat zich leende tot sensatie en dat was waarschijnlijk goed voor de verkoopcijfers. Sommige auteurs gingen hier echt ver in, vooral Camille Flammarion.

In een groot artikel in Le Soir, waarin zowel de geschiedenis van de komeet als de wetenschappelijke kennis erover werd besproken, is de laatste vraag die gesteld wordt: ‘Une comète peut-elle rencontrer la Terre? Et quelles pourraient être les conséquences pour nous?’[30]. Camille Flammarion antwoordt:

 

Rien ne s’oppose à ce qu’un jour quelque comète rencontre notre planète dans son cours; mais l’effet produit ne peut guère être déterminé d’avance, puisqu’il dépendrait de la masse, de la densité et de la constitution de la section de la comète traversée. Une combinaison chimique, un mélange d’acide carbonique ou de quelque autre gaz délétère dans notre atmosphère respirable, un empoisonnement général de l’espèce humaine, une asphyxie universelle, une explosion inattendue, une électrisation soudaine, une transformation du mouvement en chaleur, un choc partiellement ou universellement mortel sont autant d’effets possibles .[31]

 

We zetten alles even op een rijtje: Flammarion beaamt hier dat het mogelijk is dat de aarde en de komeet botsen. Hij lijkt het echter niet te hebben over een botsing met de kern van de komeet, maar met de staart, vermits hij het heeft over dichtheid, het doorkruiste deel van komeet, gassen. Dat was net wat men had voorspeld dat zou gebeuren in mei: de aarde zou de staart van de komeet achttien mei doorkruisen. Flammarion sluit het artikel af met erop te wijzen dat een botsing wel kon, maar niet waarschijnlijk was. Door de verwarring die Flammarion zaait, is niet duidelijk of de staart nu schadelijke effecten kon hebben op de aarde of niet. 

We kunnen speculeren in hoeverre de lezers gegrepen werden door dit soort beschrijvingen en in hoeverre deze inconsistenties tot hen doordrongen, maar daar kunnen we weinig over zeggen. Hooguit kunnen we stellen dat degenen die al overtuigd waren van het gevaar van de komeet, als die er al waren, er een bevestiging in zagen van hun ergste vermoedens.

 

We vonden dit soort passages ook in artikels uit andere kranten. Een artikel uit het tijdschrift Lectures Pour Tous wordt in drie kranten overgenomen, waarschijnlijk vanwege de ‘perfecte’ combinatie van sensatie en geruststelling[32]. De titel luidt: ‘La comète de Halley amènera-t-elle la fin du monde?’ In dit artikel wordt uitgebreid beschreven wat er zou gebeuren, moest de komeet met de aarde botsen. Om in het kort een idee te geven: voor de effectieve botsing tussen komeet en aarde zouden alle rivieren uit hun oevers treden en in de zeeën zouden vloedgolven ontstaan. Alles zou overstromen, behalve de hoogste bergtoppen. De zon zou er, door de gassen van de komeet, dreigend uitzien. De hele beschrijving wordt in poëtische zinnen gegoten, in de voorwaardelijke wijs weliswaar, tot aan de dood van alle levende wezens. Uit de voorwaardelijke wijs kon de lezer het ook al afleiden, maar men voegt het er nog eens expliciet aan toe, dat dit alles maar een hypothese was. Er was geen reden om een ramp te vrezen. Om dit overtuigender te laten klinken na deze apocalyptische scène, wordt Moreux nog eens aan het woord gelaten, die, weer met hetzelfde voorbeeld van twee treinen, uitlegt dat er niets aan de hand was. Het besluit van het artikel laat weer vermoeden dat sommige mensen vreesden voor een catastrofe:

 

Rien à craindre de la chevelure, rien à craindre du noyau. Tout est donc pour le mieux et nous allons attendre de pied ferme la comète de Halley .[33]

 

Andere kranten maakten niet zoveel herrie over het hele gebeuren en lieten gewoon weten aan hun lezers dat er niets rampzalig zou gebeuren die achttiende mei.[34] In het artikel van 28 april in Vooruit waarschuwt men de lezers zelfs niet alles te geloven wat er werd verteld en enkel te luisteren naar de informatie die de sterrenwachten gaven over de komeet. Dat is een duidelijke aanwijzing dat er vele wilde voorspellingen circuleerden onder de Belgische bevolking.

In La Flandre Libérale besluit men een wetenschappelijk artikel kort en bondig:  ‘mais il n’y aura, sans doute, ce jour là, ni ‘fin du monde’, ni même éclipse de soleil.’[35] De associatie van de passage van de komeet met het einde van de wereld wordt hier spottend of ironisch gebruikt, maar wel om de lezer te verzekeren dat er niets zou gebeuren.

Hoe dichter achttien mei nadert, hoe meer de kranten hun best doen om de lezers gerust te stellen. In verschillende kranten laat men rond de zeventiende en achttiende mei weten dat er uiteindelijk toch geen giftig gas aanwezig was in de staart van de komeet[36]. In een bericht in Le XXe Siècle werd beargumenteerd dat de staart van de komeet niet echt bestond, maar een optische illusie was.[37]

Enkel Le Soir publiceert nog een artikel van Flammarion net voor de grote dag.[38] Hierin wijdt hij eerst uit over de vele profetieën die hij tijdens zijn leven al hoorde omtrent het einde van de wereld, maar ‘aujourd’hui la ménace cométaire est fondée sur une base réelle.’[39] Wat volgt is weer een kleurrijke beschrijving van de rampen die de wereld zouden kunnen overkomen door de gassen in de komeetstaart. De wrijving van de twee atmosferen zou ervoor kunnen zorgen dat de temperatuur zou stijgen en dat de aarde zou verschroeien, er zouden heel hevige stormen kunnen ontstaan of het gas zou de mens kunnen vergiftigen, als de dichtheid van de staart van de komeet niet zo klein was. Hij besluit:‘ Nous pouvons donc attendre avec confiance et tranquilité l’événément calculé.’[40]

 

Wat we uit deze duidingsartikels kunnen opmaken is dat ze uiteindelijk bedoeld waren om gerust te stellen. In de meeste artikels probeerden de auteurs uit te leggen dat de komeetgassen niet konden binnendringen in de aardse atmosfeer, maar midden mei vonden we ook berichten die de aanwezigheid van giftige gassen, en zelfs van het bestaan van de staart, ontkenden.

We vonden heel wat geruststellende duidingartikels, zodat we kunnen aannemen dat ze een reactie waren op hypothesen en speculaties over een komende ramp die circuleerden onder de bevolking, geïnspireerd door een aantal onheilsprofeten, zoals Flammarion. Vooruit alludeert ook op mensen die onheilspellende hypothesen verspreidden.[41]

Het beeld van het einde van de wereld lijkt gangbaar te zijn geweest in het discours rond de komeet bij de kranten, maar ook onder de bevolking. Het is niet duidelijk wie de associatie eerst maakte, maar de kranten maakten er gretig gebruik van. Het beeld lijkt in te spelen op vragen omtrent de komeet die leefden onder de bevolking, maar het zorgde zeker ook voor de nodige sensatie. Het resultaat zijn ambigue berichten: er wordt gespeeld met beschrijvingen van catastrofen en het beeld van het einde van de wereld, maar uiteindelijk worden deze steeds ontkracht, teneinde de lezer gerust te stellen. Dat waren dan twee vliegen in een klap.

 

We vonden ook een paar berichten met een onheilspellende toon, die niet werd gerelativeerd. Drie van de vier berichten vonden we in Le Soir en één in La Flandre Libérale.

La Flandre Libérale speelt in op de overstromingen in België en Frankrijk in januari 1910.[42] Men stelt dat het bizar is dat ook in 1843 een komeet werd voorafgegaan door grote overstromingen met veel schade. ‘Ces souvenirs de 1843 se trouvent reprendre une actualité saisissante.’[43] Dit besluit is op zich niet zo erg onrustwekkend, maar het is frappant dat een krant suggereerde dat een komeet de schuld had aan de rampzalige overstromingen. Dat stelt niet meteen gerust, integendeel. Hetzelfde geldt ook voor de volgende berichten uit Le Soir.

Op vier mei vonden we in die krant een artikel van de hand van Moreux dat toch ook ruimte laat voor onrust en verwarring[44]. Zoals in de andere artikels die we van hem vonden, stelt hij dat een botsing met de kern van de komeet is uitgesloten, maar dat de aarde wel de staart zou kunnen ontmoeten op zijn baan.

 

Si donc la queue atteint ce développement, ce qui, entre parenthèses, est fort probable, nous voici menacés d’un autre danger, celui de traverser de part en part le panache de la comète de Halley .[45]

 

Hoewel hij in andere berichten stelt dat er geen gevaar zou zijn bij het doorkruisen van de komeetstaart, laat hij dat hier wel doorschijnen. In de rest van het artikel wordt niets gezegd om dit weer af te zwakken en uit niets blijkt dat hij dit spottend zegt. De lezer kon er dus in zien wat hij wou.

In dezelfde krant laat men een week later een specialist aan het woord over de aanwezigheid van cyaangas in de staart.[46] De astronoom, Deslandres, beaamt de aanwezigheid van dit giftige gas in de komeetstaart. Hij vond het moeilijk iets te zeggen over de schadelijke invloed van de gassen in deze staart op de aarde. Hijzelf vond de hypothese niet absurd, vermits wetenschappers nog niet veel wisten over deze hemellichamen. Het artikel van veertien mei neemt diezelfde houding aan:

 

Dans l’état actuel de la science on ne peut pas dire que la rencontre de la comète sera fatale à la terre, mais on ne peut pas davantage affirmer le contraire.[47]

 

Tussen die twee uitersten van destructie van de aarde door de komeet of de afwezigheid van enig risico voor de aarde, liggen vele verschrikkelijke mogelijkheden voor degenen die het zich willen inbeelden, bijvoorbeeld de uitroeiing van de mensheid. Daar gaat de rest van het artikel over: de schadelijke gassen in de staart zouden kunnen ontvlammen en iedereen verbranden. Er bestond echter een oplossing hiervoor, namelijk een huis gebouwd in ‘anti-warmte’ bouwstenen van Voltz. Al degenen die hun huis lieten bouwen in deze stenen, konden op hun beide oren slapen. Men drukt evenwel de hoop uit dat er niets zou gebeuren en eindigt zo: ‘Que chacun utilise désormais les moyens de défense que l’art et la science mettent à notre disposition’[48].

In hoeverre dit spottend bedoeld is, is niet af te leiden uit de toon; het was zeker een bericht dat onrust kon wekken bij de lezers. Het artikel van achttien mei bevestigt dat ook.[49] Aan het einde van dat bericht vermeldt men kort dat de krant veel reacties van lezers kreeg in verband met het bericht van veertien mei. Men geeft het contactadres van Voltz, zodat deze mensen een info-brochure konden aanvragen.

Deze vier artikels laten ruimte voor verwarring en verbeelding bij de lezer. Mensen die overtuigd waren dat er niets zou gebeuren, konden deze berichten misschien juist interpreteren als spottend of op sensatie gericht. Anderen zullen er door in twijfel zijn geraakt en nog anderen zagen er misschien een bevestiging in van hun overtuiging dat de komeetstaart de aarde schade zou berokkenen. Ze tonen vooral aan dat de kranten Le Soir en La Flandre Libérale niet terugschrokken voor wat sensatie, en dat hun lezers erdoor werden aangetrokken.

 

Langs de andere kant vonden we een aantal artikels, voornamelijk faits divers, die duidelijk spotten met het verband dat werd gelegd tussen de mogelijke invloed van de komeet en het einde van de wereld. In verschillende kranten vonden we eind maart hetzelfde artikel dat zo eindigt:

 

‘Ce n’est qu’à partir de ce moment, après “la fin du monde” ‘, conclut en souriant M. Nordmann, ‘qu’on pourra voir la comète dans toute sa splendeur.[50]

 

Nordmann, een astronoom, spot hier duidelijk met de term ‘fin du monde’, die zo dikwijls werd gebruikt wanneer men sprak over de komeet.

Le Soir publiceerde begin mei een klein artikel met een schema van gebeurtenissen die doorheen de geschiedenis samenvielen met het weerkeren van de komeet van Halley.[51] Het werd uit het tijdschrift Science overgenomen. We kunnen onmogelijk zeggen met welke bedoelingen dat blad dit schema publiceerde, maar Le Soir spot er duidelijk mee. Het schema begint bij de zondvloed en eindigt met het jaar 1910, waarbij een groot vraagteken werd geplaatst.

Vijftien mei vonden we deze mop in La Flandre Libérale, met de titel ‘V’là la comète!’ [52]:

 

La cave est bien close, toutes issues bouchées, pleine de provisions et de ballons d’oxygène...Pour plus de sûreté, nous nous y enfermerons dès ce soir...

 

Ne crois-tu pas que nous ferions bien de prendre la bonne avec nous? Comme ça serait agéable après, si tout le monde a péri, de n’avoir plus personne pour nous servir...[53]

 

Dit zijn alle artikels waarin men duidelijk spot met al de verhalen over de komeet, die het einde van de wereld zou betekenen. Dat men ermee spotte, wil zeggen dat deze verhalen bestonden, maar ook dat de kranten het zich konden permitteren ermee te spotten. Men nam aan dat de lezers erom konden lachen en dus niet werkelijk geloofden in een nakende catastrofe. Vijf artikels van de honderdentwee is echter niet veel, meestal werd er op een ernstige manier bericht over de komeet.

 

In de dagbladen lieten journalisten zich ook wel eens kritisch uit over de mensen die werkelijk ongerust waren. In verschillende artikels vonden we allusies op mensen die schrik hadden of ongerust waren over de passage van de aarde door de komeetstaart, berekend voor de nacht van achttien op negentien mei 1910. Meestal vonden we korte opmerkingen erover in de geruststellende duidingartikels en in de opiniestukken, onder de vorm van een persoonlijke visie of mening van de auteur. We zullen zeer voorzichtig moeten zijn met conclusies op basis van dit materiaal. Toch kunnen we ze niet links laten liggen, omdat ze belangrijke informatie bevatten over hoe mensen stonden tegenover de komeet.

We vonden een vijftiental berichten die ons iets vertellen over de verwachtingen van de mensen in verband met de veelbesproken gebeurtenis, evenwel door de bril van een journalist. Verschillende artikels vergelijken de reactie van de mensen in 1910 met die van de mensen uit voorgaande eeuwen, en vooral de Middeleeuwen kwamen daarvoor in aanmerking. Dat is niet zomaar een vergelijking: men wou vooral de naïviteit van deze angsten aangeven.

Een artikel in Le Soir uit de carnavalsperiode, geschreven onder het pseudoniem Wodan, laat dit duidelijk zien.[54] Inleidend zegt de auteur dat de eenvoudige, naïeve mensen even erg begaan waren met de passage van de aarde door de komeetstaart als de astronomen, hoewel op een andere manier:

 

Vous savez la force de leur imagination, la facilité avec laquelle les vagues terreurs héréditaires reprennent l’empire dans leurs cervelles, où le manque d’instruction, et, pourtant, d’idées nouvelles, laisse tant de place libre. Ils croient à la fin du monde, au jugement dernier, et comme les temps prédits ne sont pas fixés, tout les autorise à croire que le chambardement final peut avoir lieu demain aussi bien que dans des millions d’années .[55]

 

Daarna wijdt hij verder uit over de angst voor het einde der tijden rond het jaar 1000 en trekt hij de vergelijking met de reactie van de mensen op de komst van de komeet in 1910. Hij bekritiseert diegenen die zeiden niet meer te geloven in God, en zeker niet in het einde van de wereld, maar die toch zoveel herrie maakten over de komeet en zijn staart. In de sfeer rond het carnavalsgebeuren bemerkte de auteur een zekere angst:

 

(...) mais a la façon dont tant de gens aussi, qui fêtent joyeusement le Carnaval, parlent de la fin du monde, je me dis qu’ils n’ont tout de même pas l’air à leur aise et qu’ils se trémoussent comme dans une danse macabre.[56]

 

Dit is duidelijk een kijk op de gebeurtenissen rond de komeet door de donkere bril van de auteur. We kunnen weinig concluderen op basis van dit artikel alleen, behalve dat er wel werd gepraat over het einde van de wereld.

Ook in andere artikels heeft men het over onrust en angsten bij de bevolking, waarvan men dacht dat ze uit de wereld waren verdwenen.

 

Mais le retour de comète de Halley, dans son cycle de 76 ans, ramène les agitations et les inquiétudes, d’il y a deux ou trois siècles.[57]

 

Nous sommes restés aussi superstitieux malgré nos prétentions philosophiques![58]

 

Moreux drukt, in een artikel in Le Bien Public, zijn teleurstelling uit over zijn inspanningen om mensen in te lichten over de komeet met de bedoeling ze te kalmeren:

 

Parfaitement, à l’heure actuelle, les peuples civilisés ressemblent à ceux du moyen âge, qui se terrorisaient à la vue d’une comète; et le pis est que nos concitoyens ne veulent même pas être tranquillisés![59]

 

Een dag later in een andere krant schrijft hij nog iets in die zin, maar deze keer kunnen we ook lezen waarop hij zijn visie baseert:

 

A voir ces derniers jours le délire des camelots criant la fin du monde, à entendre les cris de Paris, à lire les lettres que je reçois depuis une semaine, on comprend la peur des gens du moyen âge à l’arrivée d’une comète.[60]

 

En hij wijst ook een schuldige aan hiervoor:

 

On a lancé dans la presse des affirmations les moins scientifique, nous pouvons nous asphyxier au contact avec des gaz délétères, etc. etc.[61]

 

Misschien doelt hij op mensen als Camille Flammarion, die in de krant van 16/17 mei nog dit schrijft:

 

Il n’est pas surprenant qu’en face de cet événément calculé la terreur de la fin du monde ait envahi un grand nombre de cerveaux. C’est la première fois qu’une ménace cométaire est fondée sur le calcul.[62]

 

Flammarion nuanceert de dreiging wel op het einde van het artikel, maar blijft er bij dat veel mensen het einde vreesden. Volgens hem kon de bevolking in twee groepen worden verdeeld, namelijk degenen die het einde vreesden en diegenen die nieuwsgierig uitkeken naar de passage door de staart, zoals de astronomen. Het lijkt zo alsof de helft van de bevolking ongerustheid voelde over de komeetstaat.

We weten dat Flammarion graag overdreef, en ook deze insinuatie zullen we met een grote korrel zout nemen. In het artikel van de volgende dag in dezelfde krant zegt de auteur immers:

 

Si, en France et en Belgique, l’approche de la comète ne suggère qu’articles scientifiques, chroniques et chansons joyeuses sur la fin du monde, elle cause en certains contrées d’Europe des craintes dignes d’un autre âge.[63]

 

Hier zegt men dus dat de angst voor de komeet in ons land niet zo groot was als in andere regionen van Europa, maar dat de bevolking wel geïnteresseerd was in de komeet en zich vrolijk maakte over de associatie met het einde van de wereld. Maar, vanuit ons onderzoek, kunnen we stellen dat het niet helemaal correct is wat men hier schrijft over de situatie in België. Ook in ons land circuleerden hypothesen over de gevaren van een passage van de aarde door de staart van de komeet.

In een andere artikels vonden we wat genuanceerdere berichten over de reactie van de mensen. Voor velen was de veelbesproken passage van de komeet blijkbaar een uitstekende gelegenheid om te feesten, voor sommigen een reden tot onrust.

 

Il y a des gens qui prévoient pour ce jour-là la fin du monde, d’autres qui attendent paisiblement ce terrible passage, en se promettant déjà de réveillonner gaiement dans la nuit.[64]

 

In L’indépendance Belge wordt hetzelfde beeld geschetst:

 

En tous cas, l’alerte a été chaude dans certains milieux. D’autres ont pris la chose plus gaiement.[65]

 

Het artikel geeft uitleg over hoe verschillende mensen de nacht doorbrachten in Brussel. De ongeruste Brusselaars gingen op uitkijk staan:

 

Sur les points élevés de la ville, particulièrement à la porte de Schaarbeek, des naïfs ont craqué le marmot durant des heures, dans le fallacieux espoir de percer les nuées derrières lesquelles il se passait quelque chose.[66]

 

Anderen gingen op café tot in de vroege uurtjes, maar de meest verstandige mensen gingen rustig naar bed en genoten een goede nachtrust, aldus de auteur van dit artikel.

Ook de auteur van het opiniestuk in Le XXe Siècle ging op café, maar dan om de mensen te observeren en niet de komeet. Onder de titel ‘La dernière nuit du monde’ beschrijft hij zijn indrukken van die avond op een ironisch-spottende wijze.[67] Hij vertelt de lezer dat er veel mensen op straat waren en in de cafés, waarvan hij een aantal uitspraken opvangt en ze weergeeft. Een man nodigde zijn gezelschap uit voor nog een pint, vermits ze de dag erna toch geen kater zouden hebben, een andere man wou geen ruzie zo kort voor het einde en een laatste had zijn huishuur nog niet betaald, vanuit de redenering dat zijn huisbaas misschien zou sterven die nacht.

De algemene indruk die de auteur overbrengt, is dat de mensen de nacht door feestten. Om half vier ’s nachts, het uur waarop de doorkruising van de staart was berekend, kwam iedereen op straat, maar er gebeurde niets. Sommigen schreeuwen dat ze de komeet zagen, krantenventers verkochten speciale krantenedities over de komeet en het einde van de wereld, maar voor de rest gebeurde er niets.

Met dit soort artikels moeten we uiterst voorzichtig zijn, want we weten niet wat de auteur verzon en wat echt zo was. Bijvoorbeeld de speciale krantenedities vonden wij niet terug in de reeksen die wij doornamen. Dat wil daarom niet zeggen dat ze er niet waren, maar we kunnen er geen zekerheid over hebben. Dat vele mensen opbleven in Gent om de komeet te zien, wordt echter bevestigd in een artikel in Vooruit.[68]

 

Uit deze artikels krijgen we een dubbel beeld. Enerzijds wordt er veel geschreven en gepraat over het einde van de wereld en laat men in de kranten uitschijnen dat de mensen, en zelfs een bepaalde klasse mensen, bang zijn voor de komeet. Anderzijds blijkt het voor de velen een reden geweest te zijn om te feesten. Anderen bleven gewoon thuis en trokken zich niets aan van de heisa die gemaakt werd rond de komeet.

Vanuit het onderzoek tot hier toe kunnen we alleszins stellen dat er veel interesse was voor de komeet en vooral voor zijn staart. De kranten speelden daar op in, ofwel door de zaak nog op te blazen, ofwel door de mensen gerust te stellen, maar nooit waren de woorden ‘het einde van de wereld’ ver weg. Ook de lezer, en de bevolking in het algemeen, toonde zeker interesse voor het fenomeen. Langs de ene kant werden er kritische artikels geschreven over de angst voor de komeet, zodat we zeker kunnen stellen dat niet iedereen vreesde voor een ramp. Er moeten echter mensen geweest zijn die wel schrik hadden en daarmee aanleiding gaven tot spottende artikels in de kranten over naïeve mensen die nog steeds met dezelfde angsten leefden als de mensen uit de Middeleeuwen. Dat wordt dan ook aangegrepen door sommige kranten om het onderscheid tussen geschoolden en ongeschoolden scherp te stellen.

In andere landen lijkt de schrik onder de bevolking groter te zijn geweest, maar ook in België kon men toch een sfeer van bange verwachting waarnemen.

 

Er resten ons nog een aantal artikels, waarin we hiervoor concrete bewijzen vinden. Het gaat dan om de faits divers, waarin men bericht over reacties van individuen op de komeet. Het merendeel van deze artikels geeft informatie over de gebeurtenissen in andere landen, maar een achttal faits divers lichten ons in over de concrete reacties op de komeet in België.

In Le Bien Public vonden we een kort artikel over een lezing die werd gegeven door de Association Belge de Photographie over de komeet te Gent.[69] Er werd gepraat over andere kometen, maar vooral over de komeet van Halley. In het besluit vermeldt de auteur dat de lezing veel succes had.

In Le XXe Siècle brengt men verslag uit van een conferentie die de astronoom Stroobant gaf over de komeet van Halley.[70] Stroobant leidde in door de ontvangst van de komeet doorheen de geschiedenis te bespreken, en vooral dan de angst die ze opwekte bij vele mensen. Dan begon hij de wetenschappelijke uitleg en besloot dat iedereen achttien mei op beide oren kon slapen en niets moest vrezen. Ook deze lezing kende succes.

Rond de twintigste mei, na de ‘kritieke’ nacht, vonden we nog zes faits divers. L’indépendance Belge publiceerde die dag twee artikeltjes over mensen bij wie de druk te groot werd. Een schilder werd meegenomen door de politie.[71] Hij was zich al dagen aan het bezatten en eindigde in de nacht van achttien op negentien mei op straat, vrezend voor het einde van de wereld. De politie vond hem en nam hem mee.

In La Louvière pakte men eveneens een man op, die, gekleed als vrouw, door de straten liep en schreeuwde: ‘Je suis la comète!’[72]. De auteur becommentarieert de gebeurtenis zo: ‘L’annonce de la fin du monde et de nombreux verres d’alcool lui avaient fait perdre la tête.’[73]

In Le Bien Public kunnen we in de krant van 20/21 mei een bericht lezen over een man, eenvoudig van geest, uit Gent, die gek werd uit angst voor de komeet en het einde van de wereld.[74]

Ook Vooruit meldt dit voorval.[75] In hetzelfde artikel vertelt men het verhaal van een goedgelovige vrouw die bijna werd bestolen door een charlatan. Hij belde aan aan de deur en bood haar een goede plaats aan in de hemel, na het einde van de wereld, in ruil voor al haar geld. De vrouw ging naar de bank, om het geld van haar rekening te halen. Daar vroeg men haar wat ze ermee ging doen, en zo kwam men achter het bedrog.

Nog in Vooruit, een dag eerder, konden we lezen dat in de nacht van achttien op negentien mei erg veel volk de hele nacht opbleef om de komeet te zien, maar het was te bewolkt.[76]

Diezelfde dag in La Flandre Libérale laat men weten dat drie mannen de komeet beweerden gezien te hebben, maar dat kon niet, want deze was nergens zichtbaar door het wolkendek.[77] Het moet gezichtsbedrog geweest zijn, suggereert de journalist.

 

Deze berichten laten zien dat ook in België een paar mensen extreme reacties hadden op de passage van de komeet van Halley. Het ging zeker niet om grote groepen mensen, maar om een paar individuen, die gevoeliger waren dan anderen aan de spanning die rond de gebeurtenis werd opgebouwd.

Van minder extreme reacties vinden we in de kranten weinig concrete neerslag. In de faits divers werd meestal enkel over de meest extreme en dus sensationele reacties op de komeet bericht. We weten wel dat vele mensen de nacht van achttien op negentien mei opbleven om de komeet te zien.

 

 

3. 3. Conclusie

 

Uit de kwantitatieve analyse concludeerden we dat er heel wat aandacht was voor de komeet van Halley in de pers, gedurende zes maanden. Dat betekent dat de lezers van deze kranten, representatief voor de bevolking in zoverre dat mogelijk is, interesse hadden in het fenomeen. Ze hadden niet zomaar interesse in het fenomeen van kometen in het algemeen, maar specifiek in de komeet van Halley. Immers voor een aantal andere kometen, die aan de hemel verschenen in de periode december 1909 en mei 1910, had men weinig aandacht in de kranten.

We zagen in die analyse ook dat berichten over Halley’s komeet niet dikwijls voorpaginanieuws waren, maar wel veel plaats kregen in de dagbladen. De grote meerderheid van de artikels was immers groot en belangrijk genoeg om te ontsnappen aan rubrieken met kleine faits divers. Ook hieruit leiden we af dat de komeet van Halley de interesse kon wekken van de lezers.

Het merendeel van de berichten gaat dan ook dieper in op het fenomeen van de komeet, met vooral veel aandacht voor de staart. Vele van deze duidingartikels waren bedoeld om de lezer gerust te stellen. Het moet zijn dat er heel wat hypothesen circuleerden over de invloed van de giftige gassen in de staart van de komeet. Daarvan vinden we een neerslag in de artikels die eerst de mogelijke rampscenario’s opsomden, om dan de lezer te verzekeren dat niets van dat alles zou gebeuren. Zowel de uitdrukkelijk geruststellende artikels als de neutrale berichten over de staart stonden in die context van ongerustheid over de schadelijke effecten van de gassen uit de staart van de komeet op de aarde. De bedoeling van die artikels was geruststelling. We kunnen stellen dat er zeker bezorgdheid te bespeuren was onder de bevolking, vanuit de nadruk die lag op het ontkrachten van allerlei dreigende hypothesen.

 

De kwalitatieve analyse bood ons een beter zicht op de manier waarop kranten omgingen met het nieuws over de komeet van Halley. Op die manier kregen we stilaan een beeld van de reacties van de bevolking op de komeet. We waagden ons daarmee op gladder ijs, maar het was de enige manier om een beeld te krijgen van de apocalyptische verwachtingen in verband met de komeet.

De kranten schipperden tussen sensatie en geruststelling, vooral dan Le Soir en La Flandre Libérale. Andere dagbladen probeerden de lezer op een neutralere manier op de hoogte te houden, zoals L’indépendance Belge, Le Peuple, Le Bien Public en Vooruit. Le XXe Siècle nam vooral een kritische en geruststellende houding aan, maar uiteindelijk probeerden ze allemaal de fabeltjes over catastrofen uit het hoofd van hun lezers te praten. Dikwijls besprak men in de artikels eerst de hypothesen over de destructie van de aarde of de mens, om daarna erop te wijzen dat deze onmogelijk konden plaatsvinden. Dat leverde soms zeer dubbelzinnige artikels op, waarin sensationele, apocalyptische scènes gevolgd werden door sussende woorden. Het moet zijn dat het de lezer op een bepaalde manier aansprak een gevoel van crisis te over zich te voelen komen, dat meteen weer werd gerelativeerd.

Vaak wordt ook letterlijk het verband gelegd met ‘het einde van de wereld’. De onzekerheid ontstond in verband met de staart, waarvan sommige wetenschappers aanvankelijk dachten dat deze giftige gassen bevatte die de gehele mensheid konden doden, moesten ze kunnen binnendringen in de aardse atmosfeer. Het verband met het einde der tijden was blijkbaar gauw gelegd, want al in de eerste artikels die we vonden, speelt de auteur al met dit beeld. Het is dan ook een zeer sterk beeld, dat een zekere aantrekkingskracht heeft op de mens[78] en dat dus uitstekend paste in de sensatiezucht van sommige dagbladen. Het zijn Le Soir en La Flandre Libérale die uit ons onderzoek komen als de meest sensationele kranten.

 

Om te onderzoeken in hoeverre de bevolking echt bang was voor de komeet en voor het einde van de wereld, waren we aangewezen op korte opmerkingen van journalisten in de kritische artikels en op de melding van concrete reacties van mensen in de faits divers. Deze laatste soort berichten waren schaars en vermeldden natuurlijk enkel de meest extreme gevallen. Het feit dat er een paar mensen waren die gek werden naar aanleiding van de komeet, is wel een teken dat er inderdaad spanning werd gecreëerd, waaraan enkelen zeer gevoelig waren. Ze vingen, net als iedereen, de hypothesen op over vergiftiging, verbranding of verstikking die circuleerden in de samenleving, en die ook in de kranten werden herhaald, maar konden ze niet relativeren. Al de inspanningen van astronomen en dagbladen ten spijt, konden een aantal mensen blijkbaar niet meer worden gerustgesteld.

Over het grootste deel van de bevolking weten we veel minder. Vage opmerkingen in artikels over de ongeschoolden die in paniek waren, zijn verdacht. Er schijnt door deze opmerkingen een minder fraaie intentie, namelijk om het onderscheid tussen hogere en lagere klassen scherp te stellen, door te suggereren dat de mensen uit de lagere klassen naïef waren en nog steeds primitieve angsten koesterden. Het enige wat we met zekerheid kunnen stellen, is dat er nog meer mensen moeten geweest zijn dan die enkelen bij wie de stoppen doorsloegen. Er werd een spanning opgebouwd rond de passage van de komeet van Halley, waaronder velen ongetwijfeld koel bleven, maar tot het einde moeten er anderen zijn geweest die niet overtuigd waren van de onschuld van de komeet. Daarvan getuigen ook de vele geruststellende artikels, die we tot de twintigste mei terugvonden. De kritische artikels zijn een tweede pijl, in dezelfde richting, namelijk dat ook in België onrust leefde over het doorkruisen van de staart van de komeet. De beelden van het einde van de wereld pastten perfect in het plaatje, en werden er dan ook gauw mee geassocieerd. Deze beelden vonden snel hun weg in de pers, door hun hoog sensatiegehalte. Hoewel de kranten zes maanden lang duidelijk probeerden maken aan hun lezers dat er niets zou gebeuren, bleven ze zelf het beeld gebruiken in hun artikels over de komeet. Het ‘einde van de wereld’ roept spannende en fascinerende beelden op, die een zekere aantrekkingkracht uitoefenen op de mens.

 

De meeste Belgen lijken niet meteen geloofd te hebben dat de komeetstaart echt het einde van de wereld zou brengen, maar ze bleven blijkbaar wel zes maand geboeid door het gevoel van onzekerheid dat werd gecreëerd en de apocalyptische beelden die ermee gepaard gingen. Er waren natuurlijk mensen die zich helemaal afzijdig hielden, zoals er mensen waren bij wie de druk te groot werd. Vanuit dit onderzoek kunnen we stellen dat velen zich tussen deze twee uitersten situeerden. Ze waren nieuwsgierig naar de komeet, en sommigen niet helemaal gerust in wat er zou gebeuren wanneer de aardse atmosfeer in contact zou komen bij die van de komeet.

(De mogelijkheid van een definitief einde blijft de mens fascineren, zonder er nog echt in te geloven. Het bevredigt de nood van de mens om zijn tijd een unieke tijd te maken, om zijn tijd te structureren aan de hand van concepten als crisis, decadentie en renovatie. De spanningen die elke mens voelt in zichzelf, in zijn omgeving, in de samenleving zoeken een uitweg naar buiten via zelfgecreëerde crisissen. De tijd wordt verdeeld en gestructureerd, de chaos van een veel te lange geschiedenis wordt overwonnen.

 

 

Besluit: de ontvangst van apocalyptische ideeën in de periode 1870-1914

 

Uit het casusonderzoek naar de pessimistische apocalyptische verwachtingen omtrent de komeet van Halley in 1910 concludeerden we dat de meeste Belgen niet werkelijk geloofden dat de passage van de komeet het einde van de wereld zou betekenen, noch door een botsing noch door een contact met de giftige gassen van de staart. Er werd echter wel veel over geschreven in de kranten, wat betekent dat de Belgische bevolking, zes maanden lang, geboeid was door het fenomeen. Doorheen de krantenartikels werd duidelijk dat er een zekere spanning werd opgebouwd rond de komeet.

            In de kwantitatieve analyse van de bronnenverzameling zagen we dat er vooral veel neutrale wetenschappelijke artikels werden gepubliceerd, maar in de algemene context van de circulatie van duistere hypothesen en de pogingen van de kranten hun lezers gerust te stellen, kunnen we ook van deze artikels zeggen dat ze er mee voor zorgden dat de komeet in het nieuws bleef. Ze herinnerden steeds aan de gevaren die de passage van de komeet eventueel impliceerden en bouwden in deze zin mee de spanning op.

            Zes maanden lang konden de krantenlezers allerlei soorten berichten over de komeet van Halley lezen, terwijl andere kometen van dat jaar weinig of geen reactie uitlokten in de kranten en bij de bevolking. Halley’s komeet bezat een speciale aantrekkingskracht, namelijk zijn staart en de onzekerheid over de invloed van de gassen uit deze staart op aarde. Astronomen hadden namelijk berekend dat de aarde de staart zou doorkruisen in de nacht van de achttiende op de negentiende mei. Zo een passage door een komeetstaart had de mens nog nooit bewust meegemaakt, waardoor de wetenschappers niet wisten wat er zou gebeuren. Astronomen ontwikkelden hypothesen over de gevolgen voor de wereld en de mens. Van Camille Flammarion weten we dat hij hieromtrent dubbelzinnige berichten de wereld instuurde. Er ontstond een sneeuwbaleffect: de kranten reageerden op deze dreigende hypothesen en bliezen zo de zaak op tot onverwachte proporties. Andere astronomen werden ook aan het woord gelaten in de artikels, maar dan meestal om de lezer te verzekeren dat de komeet geen gevaar betekende voor de mens noch de aarde. Het kwaad was blijkbaar al geschied want men bleef zes maanden lang geruststellende artikels publiceren.

De kranten zelf namen soms ook een dubbelzinnige houding aan. In een aantal artikels werden beelden van het einde van de wereld, en de catastrofen die eraan vooraf zouden gaan opgeroepen bij de lezer, om erna pas duidelijk te maken dat er niets aan de hand was. De manier waarop het beeld van het einde der tijden werd gebruikt in de kranten, duidt erop dat de associatie van de passage van de komeet met het einde van de wereld reeds bekend was bij de lezer. Het moet al gecirculeerd hebben onder de bevolking.

De kranten gebruikten dit als aandachttrekker in hun artikels. Het is immers een sensationeel beeld dat een vreemdsoortige, maar sterke aantrekkingskracht uitoefent op de mens. Ondanks zijn scepticisme toont de moderne mens blijkbaar toch interesse voor dramatische voorspellingen van het einde van de wereld, zonder er daarom werkelijk in te geloven. Kermode ontwikkelde hierover een these. (1970) Hij beargumenteert dat de mens structuur en zin geeft aan zijn ervaringen vanuit het einde, wat ook geldt voor het leven en de geschiedenis. Als het begin en het einde bekend is, is het mogelijk dingen een plaats, een betekenis te geven. Voor de moderne mens ligt het begin van de wereld heel ver in het verleden en het einde is onvoorspelbaar en onkenbaar. Zo loopt hij verloren in een te lange geschiedenis en heeft hij het moeilijk zichzelf een plaats en een zin te geven. Hij heeft ook geen God meer om dit probleem voor hem op te lossen.  

            In een geseculariseerde wereld wordt steeds minder gedacht in termen van een absoluut begin en een absoluut einde van de wereld, wat een God veronderstelt, maar de apocalyptische concepten van decadentie en renovatie blijven aanwezig in het denken van de mens. Dat zagen we in de geschiedenis van de apocalyptiek vanaf de achttiende eeuw. In de negentiende eeuw wordt dit steeds duidelijker. De vooruitgangsidee, het geloof in een ideale toekomst, maar ook de wetenschappelijke hypothesen over het einde van de wereld zijn vertalingen van de religieuze apocalyptische concepten. Vooral de pessimistische apocalyptische verwachtingen en beelden bleven geschikt om het gevoel van perpetuele crisis van de moderne mens te kanaliseren. Dat gevoel wordt geprojecteerd op bepaalde gebeurtenissen of momenten. Die momenten vormen een baken in de tijd, een referentiepunt, van waaruit de mens zijn leven kan begrijpen als uniek en zinvol.

            Iedereen zoekt zijn eigen crisismomenten uit, maar soms roept een bepaalde gebeurtenis bij velen een gevoel van crisis op. Zo een gebeurtenis was ook deze komeet van Halley. Dankzij de onzekerheid over de invloed van haar staart op de aarde, kon het beeld van het einde der tijden er aan worden gekoppeld. Niet iedereen begreep dit daarom op dezelfde wijze. Het waren in ons land slechts enkelingen die werkelijk geloofden in een imminente catastrofe. Vanuit de artikels besloten we dat er over het algemeen geen paniek ontstond onder de bevolking, maar velen waren wel erg geïnteresseerd in het fenomeen. In de steden bleven heel wat mensen heel de nacht van achttien op negentien mei op om de komeet te zien; ze waren nieuwsgierig naar wat er zou gebeuren die nacht, sommigen ongerust.

            Wij besluiten dat velen een meer algemeen en vaag gevoel van crisis op de passage van de komeet projecteerden. In het beeld van het einde van de wereld, dat aan de gebeurtenis werd gekoppeld, konden ze hun gevoel van decadentie en crisis kwijt. Op die manier kunnen we de ambiguïteit van de krantenberichten interpreteren. Langs de ene kant was nieuws over de komeet sensationeel, vooral wanneer allusie werd gemaakt op het einde. Het beeld, en het gevoel van crisis dat het inspireerde, trok de lezers aan. Langs de andere kant bleven de kranten geruststellen. Dat wijst erop dat het gevoel van crisis zich verspreidde, maar van paniek was geen sprake.

 

We kunnen deze conclusies proberen extrapoleren naar de gehele periode 1870-1914, maar enkel wat de pessimistische verwachtingen en beelden betreft. De optimistische onderzochten we immers niet.

            Er waren nog wel gelovigen die de eindtijd verwachten vanuit hun geloof op het einde van de negentiende eeuw, maar het merendeel van de theorieën over het einde van de wereld ontstonden uit de speculaties van wetenschappers over de toekomst van de mens en de wereld. De meeste van deze hypothesen situeerden het einde ver in de toekomst, maar het thema boeide toch. De degeneratietheorie van Morel situeerde het einde van het menselijk ras wel in de nabije toekomst en kende veel navolging. Nergens in de literatuur wordt echter vermeld dat deze theorie enorme paniek veroorzaakte onder de bevolking. Liesbet Nys onderzocht voor België hoe in de medische wereld over alcoholisme en ziekten als syfilis en tuberculose werd geschreven in de periode 1870-1940. (Nys 2002) Ze komt tot de conclusie dat erover werd gesproken in termen van degeneratie, en dat apocalyptische beelden werden gebruikt in het discours rond deze aandoeningen. Het is het enige onderzoek voor België dat we kunnen aanhalen ter vergelijking, maar we zien hetzelfde patroon als in het onze. De degeneratietheorie geeft aanleiding tot het gebruik van apocalyptische beelden en schept zo een sfeer van urgentie en crisis. Nys onderzoekt niet of dit discours paniek veroorzaakte, maar in andere literatuur wordt daar nergens melding van gemaakt. (Boia 1989; Vulliaud & Eliade 1952) Dit beeld komt erg overeen met onze onderzoeksresultaten.

 

Tenslotte willen we nog even aanduiden dat de periode 1870-1914 ongeveer gelijk valt met de periode die fin de siècle werd genoemd door mensen uit die tijd. De term zelf impliceert een gevoel van decadentie en crisis en is er een beeld voor. Vanuit die idee kan de vraag worden gesteld of er in die periode meer apocalyptische verwachtingen bloeiden.

We kunnen besluiten uit het onderzoek dat beelden van het einde van de wereld inderdaad nog heel sterk waren en ook werden gebruikt om een gevoel van crisis uit te drukken, hoewel weinigen in de periode 1870-1914 werkelijk geloofden in een imminent einde.

Maar vanuit het overzicht van de geschiedenis van de apocalyptiek kunnen we stellen dat deze verwachtingen en beelden in elke periode van de geschiedenis opdoken. Mensen vonden steeds gebeurtenissen waarop ze hun gevoel van crisis konden projecteren, afbakeningen in de tijd, eindes, van waaruit ze hun leven konden plaatsen in de geschiedenis en het konden aanvoelen als waarachtig. ‘The heaviest of burdens is therefore simultaneously an image of life’s most intense fulfilment. The heavier the burden, the closer our lives come to the earth, the more truthful they become.’ (Kundera 1999:5)

 

 

Lijst van Afkortingen

 

 

LBP: Le Bien Public

LIB: L’indépendance Belge

LFL: La Flandre Libérale

LP: Le Peuple

LS: Le Soir

LVS: Le XXième Siècle

V: Vooruit

 

 

Bibliografie

 

Geraadpleegde bronnen

 

De Bijbel. (1987). Vert. door Willibrord. Boxtel: Katholieke Bijbelstichting.

 

La Flandre Libérale, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

Le Bien Public, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

Le Peuple, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

Le Soir, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

Le XXième Siècle, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

l’indépendance Belge, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

Vooruit, 1 december 1909-31 mei 1910.

 

 

Geraadpleegde Literatuur

 

Academie Royale de Belgique (1986). Halley, La Comète, Newton et d’autres...

            Brussel: Palais des Academies.

 

Allison, D. C. Jr. (1998). “The Eschatology of Jesus.” In J. J. Collins, B. McGinn &

            S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. I. New York:

            Continuum Publishing Company.

 

Altizer, T. J. J. (1998). “Modern Thought and Apocalypticism.” In J. J. Collins, B. 

            McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. III.

            New York: Continuum Publishing Company.

 

Asimov, I. (1985). Le Guide de la Comète de Halley: l’histoire terrifiante des

            comètes. Vert. door P. Couturiau. Monaco: Editions du Rocher.

 

Attridge, H. W. (1979). “Greek and Latin Apocalypses.” Semeia. An Experimental

            Journey for Biblical Criticism, 14, 159-177.

 

Barnes, R. (1998). “Images of Hope and Despair: Western Apocalypticism: ca. 1500-

            800.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of

            Apocalypticism, vol. I. New York: Continuum Publishing Company.

 

Bettis, J. (1984). “Millennialism and the Transformation of History.” In J. Bettis &

            S. K. Johannesen (Eds.). The Return of the Millennium. New Era Books. New

            York: International religious foundation.

 

Boia, L. (1989). La Fin du Monde, une Histoire sans Fin. Parijs: La Découverte.

 

Bull, M. (1995). “On Making Ends Meet.” In M. Bull (Ed.). Apocalypse Theory and

            the Ends of the World. Wolfson College lectures. Oxford: Blackwell.

 

De Bens, E. (2001). De Pers in België: het verhaal van de Belgische dagbladpers

            gisteren, vandaag en morgen. Tielt: Lannoo.

 

Duby, G. (1980). L’An Mil. Collection Archives. s.l.: Editions Gallimard/Julliard.

 

Dumas-Reungoat, Ch. (2001). La Fin du Monde: enquête sur l’origine du mythe.

            Vérité des Mythes. Parijs: Les Belles Lettres.

 

Calder, N. & Halley, E. (1982). The Comet is coming: the feverish legacy of mr.

            Halley. Penguin Books Science. Harmondsworth: Penguin Books.

 

Cancik, H. (1998). “The End of the World, of History, and of the Individual in Greek

            and Roman Antiquity.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The

            Encyclopedia of Apocalypticism, vol. I. New York: Continuum Publishing

            Company.

 

Chaunu, P. (1981). Histoire et Décadence. Parijs: Perrin.

 

Clifford, R. J. (1998). “The Roots of Apocalypticism in Near Eastern Myth.” In J. J.

            Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.) The Encyclopedia of Apocalypticism,

            vol. I. New York: Continuum Publishing Company.

 

Cohn, N. (1972). The Pursuit of the Millenium: revolutionary millenarians and

            mystical anarchists of the Middle Ages. Londen: Paladin.

 

Cohn, N. (1995a). Cosmos, Chaos and The World to Come: the ancient roots of

            apocalyptic faith. New Haven, Londen: Yale University.

 

Cohn, N. (1995b). “How Time Acquired a Consummation” In M. Bull (Ed.).

            Apocalypse Theory and the Ends of the World. Wolfson College lectures.

            Oxford: Blackwell.

 

Collins, A. Y. (1979). “The Early Christian Apocalypses.” Semeia. An Experimental

            Journal for Biblical Criticism, 14, 61-107.

 

Collins, A. Y. (1986). “Introduction: Early Christian Apocalypticism.” Semeia. An

            Experimental Journal for Biblical Criticism, 36, 1-11.

 

Collins, A. Y. (1998). “The Book of Revelation.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J.

            Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. I. New York:

            Continuum Publishing Company.

 

Collins, J. J. (1979a). “Towards the Morphology of a Genre.” Semeia. An

            Experimental Journal for Biblical Criticism, 14, 1-20.

 

Collins, J. J. (1979b). “The Jewish Apocalypses.” Semeia. An Experimental Journal

            for Biblical Criticism, 14, 21-51.

 

Collins, J. J. (1998a). The Apocalyptic Imagination: an introduction to jewish

            apocalyptic literature. The Biblical Resource Series. Grand Rapids, Londen:

            Eerdmans.

 

Collins, J. J. (1998b). “Introduction to Volume I.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J.

            Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol I. New York:

            Continuum Publishing Company.

 

Collins, J. J. (1998c). “From Prophecy to Apocalypticism: the expectation of the

            end.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of

            Apocalypticism, vol. I. New York: Continuum Publishing Company.

 

Collins, J. J. (1998d). “Apocalyptiek: het genre, de ideologie en de beweging.” In J.

            W. van Henten & O. Mellink (Eds.). Visioenen aangaande het Einde:

            apocalyptische geschriften en bewegingen door de eeuwen heen. Zoetemeer:

            Meinema.

 

Collins, J. J., McGinn, B. & Stein, S. J. (1998). “General Introduction.” In J. J.

            Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism,

            vol I. New York: Continuum Publishing Company.

 

Daley, B. E. (1998). “Apocalypticism in Early Christian Theology.” In J. J. Collins,

            B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. II.

            New York: Continuum Publishing Company.

 

De Keyser, R. & Trio, P. (1999). Geschiedenis van de westerse Middeleeuwen.

            Cursus gedoceerd aan de Katholieke Universiteit Leuven.

 

Flinn, F. K. (1984). “Introduction: the question of the millennium.” In J. Bettis & S.

            K. Johannesen (Eds.). The Return of the Millenium. New Era Books. New

            York: International religious foundation.

 

Focillon, H. (1970). l’ An Mil. Collection Henri Focillon 2. Parijs: Colin.

 

Gouguenheim, S. (1999). “Dossier: la grande peur de la fin du monde. Les terreurs

            de l’an mil ont- elles existé?” l’Histoire, 228, 44-49.

 

Gry, L. (1904). Le Millénarisme dans ses Origines et son Développement. Parijs:

            Picard.

 

Hanson, P. D. (1975). The Dawn of Apocalyptic. Philadelphia: Fortress.

 

Hanson, P. D. (1988). Old Testamentic Apocalyptic. Interpreting Biblical Texts.

            Nashville: Abingdon Press.

 

Harpur, B. (1985). Halley’s Komeet. Vert. door Ch. Titulaer. Utrecht: Bruna.

 

Jansen, H. P. H. (1995). Geschiedenis van de Middeleeuwen. Bew. door D. J. Faber

            & J. M. Marrewijk. Utrecht: Het Spectrum Bv.

 

Kappler, C. (1987). “Introduction Générale” In C. Kappler (Ed.). Apocalypses et

            Voyages dans l’Au- Delà. Parijs: Les Editions du Cerf.

 

Kermode, F. (1970). The Sense of an Ending. studies in the theory of fiction. Londen,

            Oxford, New York: Oxford University Press.

 

Kermode, F. (1995). “Waiting for the End.” In M. Bull (Ed.). Apocalypse Theory and

            the Ends of the World. Wolfson College lectures. Oxford: Blackwell.

           

“Komeet”. (1999). Microsoft Encarta Encyclopedie: Winkler Prins editie.

 

Kundera, M. (1999). The Unbearable Lightness of Being. Vert. door M. H. Heim.

            Londen: Faber and Faber.

 

Larousse, P. (1872). Grand Dictionnaire Universel du XIXe Siècle: français,

            historique, géographique, mythologique, bibliographique, littéraire,

            artistique, scientifique, etc., VIII. Parijs: Larousse.

 

Lerner, R. E. (1998). “Millenialism.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.).

            The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. I. New York: Continuum Publishing

            Company.

 

McGinn, B. (1995). “The End of the World and the Beginning of Christendom.” In

            M. Bull (Ed.). Apocalypse Theory and the Ends of the World. Wolfson

            College lectures. Oxford: Blackwell.

 

McGinn, B. (1996). The Meanings of the Millenium. Encuentros XIII. Washington:

            Inter-American Development Bank.

 

McGinn, B. (1998). “Apocalypticism and Church Reform: 1100- 1500.” In J. J.

            Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism,

            vol. II. New York: Continuum Publishing Company.

 

Nys, L. (2002). “De Ruiters van de Apocalyps: alcoholisme, tuberculose, syfilis en

            degeneratie in medisch België, 1870-1940.” Tijdschrift voor Geschiedenis, 15,

            1: 26-46.

 

r, W. H. (1978). Prophets and Millennialists: the uses of biblical prophecy in

            England from the 1790’s to the 1840’s. Auckland: Auckland University press.

 

Potestà, G. L. (1998). “Radical Apocalyptic Movements in the Late Middle Ages.” In

            J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of

            Apocalypticism, vol. II. New York: Continuum Publishing Company.

 

Reeves, M. (1995). “Pattern and Purpose in History in the Later Medieval and

            Renaissance Periods.” In M. Bull (Ed.). Apocalypse Theory and the Ends of

            theWorld. Wolfson College lectures. Oxford: Blackwell.

 

Robinson, D. (1998). “Literature and Apocalyptic.” In J. J. Collins, B. McGinn & S.

            J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. III. New York:

            Continuum Publishing Company.

 

Roegiers, J. (1999). Geschiedenis van de Nieuwe Tijd. Cursus gedoceerd aan de

            Katholieke Universiteit Leuven.

 

Rowland, C. (2002). “The Apocalypse in History: the place of the book of

            revelation in Christian theology and life.” In C. Rowland & J. Barton

            (Eds.). Apocalyptic in History and Tradition. Journal for the Study of the

            Pseudoepigrapha, suppl. serie XLIII, 151-171.

 

Schoepflin, R. B. (1998). “Apocalypse in an Age of Science.” In J. J. Collins, B.

            McGinn & S. J. Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. III.

            New York: Continuum Publishing Company.

 

Sherwood, Y. (2002). “’Not with a Bang but a Whimper’: shrunken eschatologies

            of the twentieth century- and the Bible.” In C. Rowland & J. Barton (Eds.).

            Apocalyptic in History and Tradition. Journal for the Study of the

            Pseudoepigrapha, suppl. serie, XLIII, 94-116.

 

Stein, S. J. (1998). “Introduction to Volume III.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J.

            Stein (Eds.). The Encyclopedia of Apocalypticism, vol. III. New York:

            Continuum Publishing Company.

 

St. Clair, M. J. (1992). Millenarian Movements in Historical Context. Garland

            reference library of social science. New York, Londen: Garland.

 

Tanret, M. (2000). De Geschiedenis van het Oude Nabije Oosten. Cursus gedoceerd

            aan de Universiteit Gent.

 

Tellegen, T. (1995). Misschien Wisten Zij Alles: Alle verhalen over de eekhoorn en de

            andere dieren. Ill. door M. Post. Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverij Bv.

 

Touchard, J. (2000). Historia de las Ideas Politicas. Vert. door J. Pradera. Madrid:

            Editorial Technos.

 

Van Eenoo, R. & François, L. (2000). Geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Cursus

            gedoceerd aan de Universiteit Gent.

 

Van Der Herten, B. (1994). Het Begin van het Einde: eschatologische interpretaties

            van de Franse Revolutie. Symbolae B, XII. Leuven: Universitaire Pers.

 

Van Henten, J. W. & Mellink, O. (1998). “Algemene inleiding” In J. W. van Henten

            en O. Mellink (Eds.).Visioenen aangaande het Einde: apocalyptische

            geschriften en bewegingen door de eeuwen heen. Zoetemeer: Meinema.

 

Vermeersch, A. J. (1965). Repertorium van de Brusselse Pers (1789-1914), I & II.

            Universitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, bijlage 42. Leuven,

            Parijs: Editions Nauwelaerts.

           

Voordeckers, E. (1964). Bijdrage tot de Geschiedenis van de Gentse Pers:

            repertorium (1667-1914). Universitair Centrum voor Hedendaagse

            Geschiedenis, bijlage 35. Leuven, Parijs: Editions Nauwelaerts.

 

Vulliaud, P. & Eliade, M. (1952). La Fin du Monde. Bibliothèque Historique. Parijs:

            Payot.

 

Weber, E. (1999). Apocalypses: prophecies, cults and millenial beliefs throughout the

            ages. Londen: Hutchinson.

 

Xella, P. (1987). “Baal et la Mort.” In C. Kappler (Ed.). Apocalypses et Voyages dans

            l’Au-Delà. Parijs: Les Editions du Cerf.

 

Zamora, L. P. (1989). Writing the Apocalypse: historical vision in contemporary US

            and Latin American fiction. Cambridge: Cambridge University Press.

 

Zimdars- Swartz, S. L. & Zimdars- Swartz, P. F. (1998). “Apocalypticism in Modern

            Western Europe.” In J. J. Collins, B. McGinn & S. J. Stein (Eds.). The

            Encyclopedia of Apocalypticism, vol. III. New York: Continuum Publishing

            Company.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Cfr. infra.

[2] Cfr. supra.

[3] Cfr. supra.

[4] Cfr. supra.

[5] Cfr. supra.

[6] Cfr. supra.

[7] Cfr. supra.

[8] Dit hoofdstuk is gebaseerd op het boek van Kermode, F. The Sense of an Ending: studies in the theory of fiction. (1970) Wij zullen in de tekst enkel verwijzen naar andere studies die we betrokken, behalve wanneer we citeren uit Kermode’s studie.

[9] Cfr. supra.

[10] Cfr. supra.

[11] Cfr. supra.

[12] LS, 6 februari 1910, 5.

[13] Voor alle grafieken waarin we een overzicht tonen van alle artikels, verdeeld per maand of in categorieën, zullen we op de y-as het totale aantal artikels weergeven, zodat de grafieken de werkelijke situatie visueel vertolken.

[14] Het totale aantal artikels weergeven op de y-as zou hier voor onduidelijkheid zorgen, daarom zullen we in de overzichten per krant steeds een schaal van dertig gebruiken Als we dit doen, kunnen deze grafieken gemakkelijk worden vergeleken.

[15] Deze procenten zijn afgerond tot volle eenheden, omwille van de overzichtelijkheid.

[16] Cfr. supra

[17] Cfr. supra.

[18] LS, 17 september, 1909, p. 4.

[19] LBP, 21/22 april b 1910, 3.

  LBP, 2 mei 1910, 3.

  LBP, 6/7 mei 1910, 3.

  LS, 20 mei 1910, 3.

  LIB, 21 mei 1910, 2.

  V, 21 mei 1910, 2.

[20] Jules Claretie, LFL, 6 december 1909, 1-2.

[21] Idem.

[22] Abt Moreux, LS, 9 januari 1910, 2-3.

[23] Cfr. supra.

[24] Abt Moreux, LVS, 16 januari 1910, suppl. 1

[25] LS, 19 januari 1910, 2.

[26] Idem.

[27] LIB, 30 januari 1910, 2.

[28] LVS, 12 januari 1910, 2.

[29] Cfr. supra.

[30] LS, 6 februari 1910, 5.

[31] Idem.

[32] LFL, 4 april 1910, 3.

   LP, 5 april 1910, 3.

   LBP, 6/7 april 1910, 2.

[33] LFL, 4 april 1910, 3.

   LP, 5 april 1910, 3.

   LBP, 6/7 april 1910, 2.

[34] V, 28 april 1910, 6.

   LVS, 14 mei 1910, 1.

[35] LFL, 6/7 mei 1910, 3.

[36] LFL, 17/18 mei 1910 b, suppl. 1.

   V, 18 mei 1910, 3.

[37] LVS, 19 mei 1910, 1.

[38] Camille Flammarion, LS, 16/17 mei 1910, 3.

[39] Idem.

[40] Idem.

[41] V, 28 april 1910, 6.

[42] LFL, 28 januari 1910, 1.

[43] Idem.

[44] LS, 4 mei 1910, 2.

[45] Idem.

[46] LS, 12 mei 1910, 2.

[47] LS, 14 mei 1910, 3.

[48] Idem.

[49] LS, 18 mei 1910, 2.

[50] LBP, 18 maart 1910, 3.

   LFL, 20 maart 1910, 2.

   LP, 20 maart 1910, 2.

[51] LS, 6 mei 1910, 3.

[52] LFL, 15 mei 1910, 4.

[53] Idem.

[54] LS, 18 februari 1910, 1.

[55] LS, 18 februari 1910, 1.

[56] Idem.

[57] LBP, 18 mei 1910, 3.

[58] LFL, 22 mei 1910, 3.

[59] Abt Moreux, LBP, 21 mei 1910, 2.

[60] Abt Moreux, LVS, 22 mei 1910, 6.

[61] Idem.

[62] Camille Flammarion, LS, 16/17 mei 1910, 3.

[63] LS, 18 mei 1910, 2.

[64] LP, 24 maart 1910, 6.

[65] LIB, 20 mei 1910 a, 2.

[66] Idem.

[67] LVS, 20 mei 1910, 1.

[68] V, 21 mei 1910, 2.

[69] LBP, 9 april 1910, 3.

[70] LVS, 14 mei 1910, 1.

[71] LIB, 20 mei 1910d, 4.

[72] LIB, 20 mei 1910e, 4.

[73] LIB, 20 mei 1910e, 4.

[74] LBP, 20/21 mei 1910, 3.

[75] V, 22 mei 1910, 5.

[76] V, 21 mei 1910, 2.

[77] LFL, 21 mei 1910, 2.

[78] Cfr. supra.