Georganiseerde misdaad in Zuid-Oost-Vlaanderen 1831-1867. (Thomas Schepens).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL V: DE BEVOLKING

We zijn bij de vierde pool van het criminologisch vierkant beland, nl. “de bevolking”.  Hiermee wordt meer bedoelt dan “de mensen” in de strikte van het woord.  De reactie van de politie, het O.M., de strafrechters en de bevolking op de acties van de daders wordt in dit deel onder de loep genomen.  In veel historisch-criminologische werken wordt dit over het hoofd gezien aangezien de historicus zich enkel van gerechtelijke bronnen gaat bedienen en zich dus vooral zal toespitsen op de daders.  Ook wij hadden voornamelijk aandacht voor de daders maar we waren ons ervan bewust dat we ook oog dienden te hebben voor de andere aspecten van het criminologisch vierkant.  Dit om tot een “volledige” studie van de georganiseerde misdaad te komen.

In een eerste hoofdstuk wordt niet dieper ingegaan op het gerechtelijk onderzoek gevoerd door de politiediensten, maar wordt het politioneel apparaat van het midden van de negentiende eeuw structureel uit de doeken gedaan.  Het volgende hoofdstuk handelt over de straffen en in een derde hoofdstuk wordt nagegaan hoe de bevolking zich gedroeg ten overstaan van de benden.

HOOFDSTUK 1: DE POLITIE

De meest toegepaste vorm van “controle” in de negentiende eeuw was de repressie.  Van preventie was nog geen sprake.  Het doel was de openbare veiligheid en de rust van de inwoners te verzekeren en te garanderen dat hun eigendommen beschermd werden tegen schade.  Om dit in goede banen te leiden, deed men een beroep op drie belangrijke officiële politiemachten: de gemeentelijke politie, de landelijke politie en de gendarmerie

De gemeentelijke politie werd in de negentiende eeuw vooral gezien als een soort privé-bewakingsdienst van bepaalde klassen.  Hoewel de politie opgericht was om de veiligheid van alle burgers te garanderen, ontstond er een zeker wantrouwen bij de breedste laag van de bevolking.  Men zag de overheid, de rijke klassen en de politie als vijanden.  Vandaar dat we voor de slachtoffers een groot “dark-number” voor ogen moeten houden.  De bevoegdheden van de politie vallen uiteen in vijf deelaspecten.[219]

1e verzekering van veiligheid en goede doorgang van publieke wegen en plaatsen.

2e bestraffing van inbreuken op de openbare rust.

3e ordehandhaving op publieke samenkomsten.

4e controle op de verkoop van etenswaren.

5e het voorkomen van ongelukken, brand, epidemies of andere rampen.

Deze bevoegdheden zijn evenwel beperkt.  De politie mag niet optreden buiten het grondgebied van de eigen gemeente, en de politieverordeningen mogen uiteraard de gemeentelijke bevoegdheden niet overschrijden, noch in tegenspraak zijn met de bestaande wetten.

De gemeentelijke politie stond onder de bevoegdheid van de burgemeester en het schepencollege.  Zij hadden rechtstreeks toezicht op de politie, hoewel hun onderlinge bevoegdheidsverdeling doorheen de tijd varieerde.  Op het vlak van de ordehandhaving wordt aangenomen dat de gemeenten in de loop van de negentiende eeuw nog zeer zelfstandig optraden en slechts naar het einde van de eeuw toe de centrale overheid meer en meer in de ordehandhaving tussenkwam.[220]

De landelijke politie en dan met name de veldwachter diende te waken over het behoud van de landelijke eigendommen, de oogsten en de vruchten van de aarde.  Hij was een gemeentelijk politie-ambtenaar met een drievoudige hoedanigheid: hij was een officier van de gerechtelijke politie, evenwel met beperkte bevoegdheid, meer bepaald bij het opsporen en vaststellen van de wanbedrijven tegen land- en boseigendommen.  Hij was agent van de openbare macht en als zodanig diende hij personen op heterdaad betrapt, gevangen te nemen en voor de procureur des konings, de vrederechter of de burgemeester te leiden.  Tenslotten was hij agent van de gemeentelijke of administratieve politie.[221]

Om veldwachter te worden, diende men aan een aantal voorwaarden te voldoen.  Men moest tussen 25 en 40 jaar oud zijn en zijn dienstplicht volbracht hebben.  Kunnen lezen en schrijven en een bewijs van goed gedrag en zeden was onontbeerlijk.  Tevens moest men gezond zijn en een stevige lichaamsbouw hebben.  In de hiërarchie stond de veldwachter op de laagste trap, wat hem aan heel wat overheden ondergeschikt maakte.  Enerzijds aan de centrale overheid die ageerde via de rijkswacht en van de veldwachters echte politiemannen wensten te maken.  Anderzijds was er de gemeentelijke overheid die na 1806 maar weinig meer van haar autoriteit, op dit vlak, wou prijsgeven.[222]  Zij zagen de veldwachter eerder als een agent van de administratieve politie waarover ze alle toezicht hadden.  Deze spanning tussen beide maakte dat de veldwachtersdienst slecht functioneerde in de negentiende eeuw.

De derde officiële politiemacht was de gendarmerie.  Men liet er zich graag voor ronselen omdat men er goed betaald werd.[223]  Ook hier lagen de vereisten hoog: ongehuwd, 1m68, kunnen lezen en schrijven, onberispelijk gedrag en een verbintenis voor zes jaar.

De rol die de verschillende politiediensten speelden in het ontdekken, opsporen en onderzoeken van de misdrijven, behandelden we reeds in deel II.[224]

HOOFDSTUK 2: DE STRAFRECHTERS

In het hedendaags strafrecht geldt het principe: nullem crimen, sine lege.  Nulla poena, sine lege.  De strafrechter is dus gebonden aan de tekst van de wet.  Hij kan enkel als een misdrijf beschouwen wat de wet als misdrijf ziet en hij kan enkel de bij wet voorziene straffen opleggen.  In de periode die wij onderzochten (1831-1867) was de Franse rechtspraak in voege, een rechtspraak die sterk doordrongen was van de klassieke leer.[225]

Welk was het doel en de functie van de straf in de ogen van de klassieken?[226]

* t.a.v. de vergeldende  preventie:

Volgens de klassieken is de vergelding een belangrijk onderdeel van de functies van de straf.  Het is echter niet langer, zoals in het Ancien Régime, de voornaamste functie.  Bovendien wordt de vergelding minder dan voorheen in een ethische context geplaatst, maar in de context van het sociaal contract: het is niet zozeer het “kwaad” dat wordt vergolden, maar de overtreding van de sociale codex.  De vergelding zelf, m.n. de bestraffing, moet aan de regels van datzelfde sociaal contract beantwoorden, nl. legaliteit, maar ook proportionaliteit en subsidiariteit.

* t.a.v. de algemene preventie:

Aangezien de mens een vrij wezen is dat met vrije wil kan oordelen en beslissen over zijn gedragingen, kan hij zijn gedragingen naar de (straf)wet richten: als hij weet dat op bepaalde gedragingen een strafsanctie staat, zal hij zich hiervan vanzelf weerhouden.  Hierdoor heeft de straf automatisch een algemeen preventieve werking.

* t.a.v. de bijzondere preventie:

Door de straf te ondergaan zal de delinquent “leren” in de toekomst geen nieuwe strafbare feiten meer te plegen.  Hierdoor heeft de straf automatisch een bijzonder-preventieve werking.  De straf bij uitstek voor de klassieke auteurs was de gevangenisstraf, die op zich een “humanisering” was in vergelijking met de wrede en vernederende straffen van het Ancien Régime.  Men veronderstelde dat de gevangenisstraf als dusdanig een opvoedende werking zou hebben en dat de delinquent uit zichzelf tot inkeer zou komen door in de afzondering van zijn cel over zijn misdrijf na te denken.  In deze context kaderen de in de vorige eeuw gebouwde Panopticon-gevangenissen met een streng cellulair  regime.  De belg Ducpétiaux heeft hierop zijn stempel gedrukt.

* t.a.v. de resocialisering:

Resocialisering is een term die niet tot het vocabularium van de klassieke denkrichting behoort.  Op grond van het mensbeeld dat werd gehanteerd, veronderstelde men dat de “verbetering” van de delinquent automatisch zou geschieden, zonder dat een meer actieve, op verzorging ingestelde resocialiseringspolitiek was vereist. Resocialisering werd dus verondersteld.

TABEL 11: Overzicht van de uitgesproken straffen voor het HAOV.

 

Aantal

Doodstraf

11

Brandmerking

11

Schandpaal

38

Politietoezicht

17

Dwangarbeid

38

Opsluiting

3

Gevangenisstraf

3

Hechtenis

1

 

Er werd 11 maal de doodstraf uitgesproken, de ultieme grens van het strafrecht.  Maar in geen enkel geval werd de doodstraf ook effectief uitgevoerd.[227]  De daders kregen gratie bij K.B. en de straf werd omgezet in levenslange dwangarbeid.  De doodstraf werd in 10 gevallen uitgesproken omwille van diefstal met bezwarende omstandigheden.  De actoren van deze misdrijven waren verstokte recidivisten.  Vanuit het oogpunt van de klassieke denkrichting dienden recidivisten zwaarder worden gestraft dan primaire delinquenten: door een nieuw misdrijf te plegen toonden zij immers aan “in de boosheid te volharden” en niet de nodige lessen uit de vroegere veroordelingen te hebben getrokken.  Slechts één persoon, Jean Baptiste Premereur[228], werd ter dood veroordeeld wegens valsmunterij.  Dit komt door de wet van 5 juni 1832 waarvan artikel 355 stipuleerde dat op het namaken van gouden en zilveren munten levenslang stond.  Vanaf dan kon men dus nog enkel ter dood veroordeeld worden op basis van art. 139 of indien men een tweede keer werd veroordeeld voor het namaken van munten.  Bij recidive werd de straf immers met één graad verhoogd.

De liberale pers was geen voorstander van de doodstraf.

Denkt men misschien dat wij liefhebbers zijn van die wettelyke moorderyen?  Men zou zich grootelijks vergessen.[229]

Een andere lijfstraf die ook 11 maal werd uitgesproken, was de brandmerking.  In tegenstelling tot de doodstraf werd deze straf in de eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid wel effectief uitgevoerd.  Op de rechterschouder werden de letters TP gebrand waardoor ze voor het leven gestigmatiseerd werden.  Pas op 14 december 1849 diende minister van justitie De Haussy een wetsontwerp in dat de ‘flétrissure’ moest afschaffen.  Zonder discussie werd het ontwerp unaniem goedgekeurd.  Als motivatie klonk het:

sans que les intérêts de la société l’ exigent, elle dégrade le condamné à ses propres yeux, éteint en lui les sentiments qui sourraient le ramener à l’ honnêteté.[230]

Vanaf dan kwam brandmerking in de dossiers niet meer voor.

Een lijfstraf die pas met de invoering van het huidige strafwetboek in 1867 niet meer werd gevonnist, was de ‘carcan’ of de schandpaal.  Gedurende één uur werd de dader tentoongesteld op een openbare plaats in de stad met boven het hoofd een bord.  Daarop stond de naam, het misdrijf, de woonplaats, de straf en de oorzaek van hun veroordeling.[231]  Deze vorm van bestraffing vond vaak plaats in Oudenaarde, tot ongenoegen van de bevolking.

Men ziet dat van de vijf veroordeelen er die aen Ronsse behoren, en dat de gestrafte misdaed ook te Ronsse gepleegd werd.  Waerom dan nog eens den voorkeur aen Audenaerde gegeven, terwijl men hier van het geheele der zaek onbewust is.[232]

Wat de gevangenisstraffen betreft: dwangarbeid, opsluiting en hechtenis zijn eigenlijk drie vormen van gevangenisstraf.  Oorspronkelijk verwezen deze termen naar een specifiek gevangenisregime, maar daar bleef tegen het einde van de negentiende eeuw maar weinig van over.[233]  Er is ook nog een onderverdeling mogelijk in à temps (tijdelijk) en à perpétuité (levenslang).

 

HOOFDSTUK 3: DE BEVOLKING

De publieke opinie neemt in het criminologisch vierkant een belangrijke rol in.  De bedoeling is de reactie van de bevolking na te gaan op de misdrijven gepleegd door de benden en op het hierdoor veroorzaakte onveiligheidsgevoel.  Daartoe werd een personderzoek aan de hand van een zevental kranten gevoerd.  Het zou een onbegonnen werk zijn om alle exemplaren te raadplegen die verschenen zijn in de periode 1831-1867.  We hebben ons beperkt tot het lezen van de exemplaren die verschenen zijn tot één maand nadat de diefstallen werden gepleegd en tot één maand na de uitspraak van het hof van assisen.  Het resultaat was teleurstellend.  We kwamen wel de verschillende benden op het spoor maar de pers gaf enkel een relaas van de feiten en van het proces.  Hoe men tegenover de benden stond, werd slechts in uitzonderlijke gevallen meegedeeld.  Het kwam er dus op aan tussen de regels te lezen in de hoop enige relevante reacties op de georganiseerde misdaad te acherhalen.[234]

Zoals reeds werd opgemerkt, vormde de groepsmisdadigheid een directe bedreiging voor de landelijke samenleving.  Niet alleen het feit dat er geplunderd en gestolen werd, maar ook de manier waarop dit gebeurde, heeft de plattelanders jarenlang in paniek doen verkeren.

De stoutheid en de behendigheid die men tewerkstelt om de dieften te begaen, zijn bijna ongelooflijk.[235]

Aangezien deze rovers hun medeburgers terroriseerden, begrijpt men waarom de meedogenloze veroordeling van deze hachelijke profiteurs met een zucht van verluchting werd begroet.

Boven de vijf ter dood veroordeelden, welke hunne straf alhier moeten ondergaen, zal onze merkt nog vereerd worden met de tentoonstelling van vijf schelmen.[…].[236]

De straf diende in de ogen van de strafrechters nog steeds een afschrikkende functie te hebben.  Door een zware straf op te leggen, wist men wat te verwachten en zou men minder geneigd zijn tot misse daden.

Men ziet dat van de vijf veroordeelen er die aen Ronsse behoren, en dat de gestrafte misdaed ook te Ronsse gepleegd werd.  Waerom dan nog eens den voorkeur aen Audenaerde gegeven, terwijl men hier van het geheele der zaek onbewust is.[237]

Toch werd men er zich in de media van bewust dat de doodstraf een mensonwaardige straf was.

Denkt men misschien dat wij liefhebbers zijn van die wettelyke moorderyen?  Men zou zich grootelijks vergessen.[238]

De discussie ronde de abolitie nam de gehele negentiende eeuw in beslag en liep, in mindere mate, door in de twintigste eeuw.  Kan een schuld zo zwaar wegen dat zij het leven zelf uitwiste?  Van alle straffen is de doodstraf de meest gecontesteerde geweest.  Ze heeft aanleiding gegeven tot fundamentele standpunt bepalingen.

Het resultaat van ons personderzoek stond niet in verhouding tot de geleverde prestatie.  Er werden meerdere kranten uitgepluisd in de hoop zich een beeld te kunnen vormen van reactie van de bevolking op de verschillende benden.  Het gebruik van lokale kranten zoals de Gazette van Oudenaerde en La Renaissienne kunnen m.i. niet gebruikt worden om de reactie van de bevolking te achterhalen.  Wel zijn ze nuttig om gegevens omtrent de gepleegde misdrijven te controleren.  Zo kon het gebeuren dat in de bespreking van een misdrijf kleine nuanceverschillen aan het licht kwamen.  Spijtig genoeg ontbrak het ons aan tijd om nationale kranten te doorbladeren.  Misschien is dit een waardevollere bron?

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[219] VANDEWALLE, I. In naam van de onrust, p. 32.

[220] VANDEWALLE, I. In naam van de onrust, p. 43.

[221] ANNE, D. De kleine criminaliteit te Temse, p. 157.

[222] VANDEWALLE, I. In naam van de onrust, p. 59.

[223] ANNE, D. De kleine criminaliteit te Temse, p. 161.

[224] Cf. supra: deel II, hoofdstuk 4.

[225] Cf. supra.

[226] VAN DEN WYNGAERT, C. Strafrecht en strafprocesrecht, p. 19.

[227] Dit kwamen we te weten met de hulp van Johan Caroen.  Hij maakt een licentiaatsverhandeling over de doodstraf in België.

[228] RABW, HAOV, nr. 5312.

[229] Gazette van Oudenaerde, 22 maart 1846, p. 2.

[230] WEBER, D. Homo criminalis, p. 48.

[231] RABW, HAOV, nr. 5173.

[232] Gazette van Oudenaerde, 29 maart 1846, p. 3.

[233] Oorspronkelijk was het ook de bedoeling het archief van de gevangenis van Oudenaarde in ons onderzoek te betrekken.  Spijtig genoeg ging deze waardevolle bron tijdens de Tweede Wereldoorlog in de vlammen op.  Derhalve is het niet mogelijk in te gaan op het gevangenisregime in Oudenaarde waaraan de gedetineerden onderworpen waren.

[234] Het leek ons zinloos het relaas van de feiten en van het assisenproces integraal weer te geven. 

[235] Gazette van Oudenaerde, 21 december 1841, p. 3.

[236] Gazette van Oudenaerde, 29 maart 1846, p. 2.

[237] Gazette van Oudenaerde, 29 maart 1846, p. 3.

[238] Gazette van Oudenaerde, 22 maart 1846, p. 2.