Sociale achtergrond van de Gentse sportverenigingen en hun bestuurders op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw (1890-1914). (Joachim Derwael)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel V: De sociale achtergrond van de bestuursleden van de roei- en andere sportverenigingen.

 

In dit deel van mijn scriptie behandel ik de sociale achtergrond van de bestuursleden van de verschillende sportverenigingen. Eerst bekijk ik de roeiverenigingen. Vooraleer op de sociale achtergrond in te gaan van de bestuurslui van de diverse roeiclubs schets ik kort de ontstaansgeschiedenis van het roeien en de verschillende teruggevonden roeiverenigingen in Gent en de spanningen die daarmee gepaard gingen. In het tweede hoofdstuk volgen dan de andere sporttakken.

 

 

Hoofdstuk 1: De Gentse roeiverenigingen.

 

Waarom een volledig hoofdstuk wijden aan de Gentse roeiverenigingen? De combinatie van een aantal factoren bracht mij ertoe dit te doen. Ten eerste vond ik over deze sporttak de meeste informatie in de verschillende archieven. Dankzij de medewerking van een aantal bestuursleden van de nu nog bestaande clubs kreeg ik toegang tot hun archieven, hetgeen interessante informatie opleverde. In het stadsarchief vond ik ook een aantal verwijzingen naar deze sporttak. Ten tweede bleek uit de literatuur dat de Gentse roeiverenigingen in het begin van de twintigste eeuw groot internationaal aanzien genoten en dat de roeiwedstrijden in het Gentse in die periode grote aantallen bezoekers lokten.

 

De stad Gent telde in de periode 1890-1914 vijf roeiverenigingen, waarvan er nu nog twee bestaan, namelijk de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent en de Koninklijke Roeivereniging Club Gent. De andere drie waren de Régates Gantoises, de Rowing Club en de Gentsche Regatten. In dit hoofdstuk tracht ik aan de hand van de gevonden informatie een beeld te schetsen van de relaties tussen de verschillende clubs en hun sociale achtergrond. Om dit alles in een duidelijker kader te situeren, schets ik eerst de ontstaansgeschiedenis van het roeien in Gent en van de diverse clubs.

 

1.1 Ontstaansgeschiedenis.

 

Vóór 1846 was de roeisport zo goed als onbekend in Gent. In dat jaar echter werd de "Société des Régates Gantoises" gesticht met Jules de Hemptinne als voorzitter. In haar beginperiode beschikte deze club enkel over enige zware, brede roeiboten. Er bestond nog geen echte roeistijl en de kracht ging bij het roeien boven de soepelheid en roeikunst. In 1887 was de club betrokken bij de oprichting van de Belgische Roeibond. De vereniging werd opgedoekt in 1894.[147] Een reden voor dit verdwijnen werd nergens gevonden. Wel moeten er interne moeilijkheden geweest zijn, want in 1890 verlieten vele leden deze club en sloten zich aan bij de Sport Nautique de Gand.[148]

 

Op 15 juni 1871 werd in het café "De Vledermuis" (buiten de Kortrijkse poort), tevens ook het eerste clublokaal, de basis gelegd van de "Club Nautique de Gand". De stichters waren A. Balcaen, A. Bouckaert, G. Bataille, E. Coppieters, E. De Beer, O. Huye, E. Jonglas, E. Lefeber, C. Mollet, A. Rinskopf, Ch. en R. Van De Putte en O. Sabbe. Men wachtte om een voorzitter aan te duiden. Voor deze post wilde men immers een persoon aanstellen die, hetzij als roeier hetzij als beheerder, blijk had gegeven van een grondige kennis van zaken. Vanaf 1872 begon de club met het organiseren van wedstrijden.

In 1877 werd het clublokaal overgebracht naar de Brugse poort en de vereniging kende een bloeiperiode. G. Laviolette-Hauf werd in 1881 benoemd tot de eerste voorzitter en in 1883 telde men reeds 308 leden. De club speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de Belgische Roeifederatie (°1887). De grote geldschieter, Jean Du Ry Van Steelant, werd in 1888 tot voorzitter benoemd. Hij schonk de club een achtriem en beval de bouw van een nieuw boothuis, gelegen aan de Leie. De vereniging kende een sportieve hoogbloei met de organisatie van de regatta's te Terdonk (vanaf 1888), de overwinningen in de "Grand Challenge" te Henley (in Engeland) (samen met de Sport Nautique de Gand) en drie zilveren medailles op de Olympische Spelen (in Parijs, Londen en Stockholm). Na de eerste overwinning te Henley verleende koning Leopold II aan de club de toestemming om de titel “koninklijk” (royal) aan de naam van de club toe te voegen. Na de derde overwinning te Henley stond Gent op zijn kop. De overwinnaars kregen felicitaties van de koning, de gouverneur, het stadsbestuur, de regering,... De overwinnende ploeg werd op 15 juli 1909 in een koets de stad rondgereden en toegejuicht door tienduizenden mensen. Daarna volgde een officiële receptie op het stadhuis.[149] Overal werden er in de stad affiches opgehangen met de felicitaties van de regering: “Veuillez être l’interprète près des vainqueurs d’Henley des chaleureuses félicitations du gouvernement. Leur brillante victoire honore non seulement les clubs nautiques gantois et le sport belge, mais aussi toute la nation" (minister Schollaert).[150]

 

Ernest Schepens en Florimond Roeckaert belegden op 15 april 1883 in het “Café du Géant” (gelegen in de St. Janstraat[151]) een vergadering met als bedoeling een nieuwe roeivereniging op te richten. In aanwezigheid van 22 belangstellenden werd de club “Sport Nautique de Gand” opgericht en Ernest Schepens werd benoemd tot voorzitter. Een voorlopig bestuur werd aangesteld, moest een voorstel tot statuten opmaken en een geschikt lokaal of terrein vinden om een botenloods op te richten. Reeds op 19 april 1883 werden de statuten op een algemene vergadering (met 20 leden) aangenomen en besloot men de vereniging te vestigen in “De Vledermuis”.[152] Op 13 september 1883 werd de vereniging erkend door de stad.[153]

 

In de jaren na de oprichting groeide het aantal leden fors (48 in 1884, 82 in 1885, 150 in 1888 en 320 in 1889). Het jaarlijkse lidgeld bedroeg voor effectieve leden 15 frank en voor ereleden 7,5 frank. Reeds in 1884 verhuisde men van lokaal en vestigde men de botenloods op de Kleine Huidevettershoek en het clublokaal in het “Café du Commerce” (dit laatste gebeurde in 1885). Vanaf 1886 organiseerde de club haar eigen wedstrijden. In 1887 speelde ook deze vereniging een vooraanstaande rol bij de oprichting van de Belgische Roeibond. Men verhuisde nog een aantal keren van loods en lokaal om dan de loods in 1888 definitief te vestigen in een lokaal aan de Ekkergemlaan, langs de Leie (als stadslokaal van de club werd in 1892 het "Café des Arts" gekozen). Op 23 januari 1888 stelde de heer A. Raes, een bestuurslid, voor om het Nederlands als voertaal in de club te doen aanvaarden. Deze aanvraag werd verworpen. Het zou tot december 1974 duren vooraleer de club vernederlandste. In 1893 richtte men in de schoot van de club een wielrijdersvereniging op, maar deze werd kort na haar ontstaan opnieuw ontbonden.

 

Na de financieel moeilijke jaren 1893 tot en met 1896, begon in 1897 een periode van sportieve hoogbloei. Er werden talrijke Belgische en Europese titels behaald, drie overwinningen in de "Grand Challenge Cup" te Henley (in samenwerking met de R.C.N.G.) en ook de regatta te Terdonk kenden een bloei. De successen bleven niet onopgemerkt. In 1904 aanvaardden de provinciegouverneur baron Raymond de Kerckhove d'Exaerde en burgemeester Emiel Braun het erevoorzitterschap en na de tweede overwinning te Henley (1907) verhief de koning deze club tot "Koninklijke Vereniging". De overwinnaars werden samen met hun trainers op 14 juli 1907 aan de koning voorgesteld en op 24 juli van datzelfde jaar uitgenodigd voor een diner met de koning op het koninklijke jacht "Alberta" dat te Gent aangemeerd lag. Door de internationale successen steeg het ledenaantal van de club tot 508 in 1907.

 

Financieel ging het ook steeds beter met de club. Op voorstel van de voorzitter, Victor Compyn, werd op 16 december 1906 in de schoot van de club een aandelenvereniging onder de naam "Société Auxiliaire du Sport Nautique de Gand" opgericht. Deze nieuwe vereniging had tot doel het lokaal, de botenloods en het terrein, die tot nu toe gehuurd werden, aan te kopen. De eigenaar, Camille Loontjens, verkocht de grond met alles erop en eraan (een huis met hof gelegen in de Ekkergemlaan nummer 201 en met een totale oppervlakte van 1792 vierkante meter) voor 15500 frank. Na de aankoop werden onmiddellijk de plannen opgemaakt om een nieuwe botenloods te bouwen. Opvallend was dat de eigendom voor rekening van Compyn gekocht werd. De stichtingsvergadering van deze nieuwe vereniging vond plaats op 22 december 1906 in de "Salle des Ventes" (Winkelstraat). Men besliste dat een aandeel 100 frank kostte en dat er maximaal vijf aandelen per persoon verkocht werden. Op 27 januari 1907 werd in het "Huis van de notarissen" de stichtingsakte van de club ondertekend en in één uur tijd verzamelde men het vereiste kapitaal voor het bouwen van een nieuw lokaal. De vereniging telde 90 aandeelhouders. Het lokaal werd op 10 november 1907 ingehuldigd en de S.A.R.S.N. verhuurde het aan de R.S.N.G. voor 1200 frank per jaar.

 

Na de derde en laatste overwinning te Henley in 1909 stond heel Gent op zijn kop. De overwinnaars werden met een koets door de stad rondgereden en ze werden ontvangen op het stadshuis.[154] In 1911 kwam de roeiploeg van het Jesus College Cambridge naar Gent met het doel een sportieve weerwraak te nemen voor de nederlaag te Henley in 1909. In aanwezigheid van meer dan 50000 toeschouwers werden de Gentenaars (een gemengde ploeg met roeiers van R.C.N.G. en R.S.N.G.) te Terdonk door de Engelsen verslagen.[155] De Engelse ploeg, die officieel op het stadshuis ontvangen werd, werd samen met een aantal in Gent wonende Engelsen en leden van andere sportverenigingen (zoals de voorzitter van de Yacht Club de Gand) op het stadhuis uitgenodigd om de dag na de wedstrijd een banket bij te wonen. De genodigden uit Gent dienden wel vier frank per persoon te betalen om het banket bij te wonen. Na het vertrek van de Engelsen verstuurde de R.C.N.G. een brief naar de stad om te bedanken voor de goede ontvangst van de Engelse gasten door het stadsbestuur.[156]

 

In 1913 organiseerde de club, samen met de twee andere Gentse roeiverenigingen, de Europese kampioenschappen met de steun van de stad en het Comiteit van de Wereldtentoonstelling, die dat jaar eveneens te Gent georganiseerd werd. De wedstrijden vonden plaats op 23 en 24 augustus op het kanaal Gent-Terneuzen te Langerbrugge. In tegenstelling tot de andere jaren kenden noch de Gentse noch de andere Belgische roeiverenigingen succes. Tijdens deze kampioenschappen werd ook voor de eerste maal de "Coupe Ganda" georganiseerd. De wisselbeker, met een waarde van 35000 frank en eigendom van de stad Gent, werd de eerste keer gewonnen door een ploeg uit Parijs. Met de Eerste Wereldoorlog kwam een definitief einde aan de succesrijkste periode in het bestaan van R.S.N.G.[157]

 

De "Rowing Club de Gand" werd opgericht in 1890 en sloot zich in 1891 aan bij de Belgische Roeibond.[158] Het schepencollege van de stad Gent erkende deze club op 7 maart 1891. Het clublokaal was gevestigd op de Terplatenkaai. Ch. Van Thorenburg werd aangesteld als secretaris en Ch. Van de Weghe als ondervoorzitter.[159] Buiten de bestuurslijsten voor de periode 1891-1894, in de jaarverslagen van de Belgische Roeibond, vond ik nergens informatie in verband met de geschiedenis van deze vereniging.

 

In 1907 begonnen de "Gentsche Regatten" met het organiseren van activiteiten. De vereniging R.S.N.G. gaf haar akkoord toen deze club werd opgericht.[160] Op 26 januari 1907 verstuurde deze club een aanvraag tot erkenning naar de stad. De erkenning volgde op 28 januari. Het clublokaal was gevestigd in "La Chasse Royale" bij Réné Vanderdonckt. Louis Horion werd benoemd tot voorzitter en François Wante tot secretaris.[161] Naar eigen zeggen wilde deze club een volksmaatschappij zijn waar, in tegenstelling tot de andere roeiverenigingen, ook de minder welgestelde burgers zich konden bij aansluiten. De club kende een groeiend ledenaantal in de jaren na haar oprichting (38 in 1907, 72 in 1908, 96 in 1909 en 103 in 1910) en was aangesloten bij de Belgische Roeibond.[162] Buiten de bestuurslijsten voor de periode 1908-1914, in de jaarverslagen van de Koninklijke Belgische Roeibond, vond ik geen informatie in verband met de geschiedenis van deze vereniging.

 

1.2 De spanningen tussen de verschillende roeiverenigingen.

 

In de loop van mijn onderzoek vond ik enkele aanwijzingen, zowel in de bronnen als in de literatuur, dat de relaties tussen de verschillende verenigingen niet altijd even rooskleurig waren. Het ging hier niet alleen om sportieve spanningen, maar ook om sociale en financiële. In dit deel betrek ik ook de aanvraag van Edward Anseele om lid te mogen worden van de R.S.N.G.

 

In een brief, gedateerd op 24 juli 1886, aan een voorzitter (er staat niet bij van welke club) uitte de R.G. haar ongenoegen omdat ze uitgesloten werd door de andere roeiverenigingen van deelname aan wedstrijden.[163] Het argument dat die clubs gebruikten, namelijk dat er zich onder de leden van de R.G. arbeiders bevonden, werd in deze brief van tafel geveegd. Er werd een volledige ledenlijst toegevoegd. De argumentatie ging als volgt:

 

“Monsieur le Président, Pour exclure notre société des courses on a pris comme prétexte qu’elle se composait des ouvriers. Nous étant efforcés en vain à prouver le contraire, nous nous sommes décidés à dresser une liste complète de nos membres avec leur profession et nous nous permettons de vous la remettre avec attestation en règle de M. le Bourgemestre de notre ville. (Hier volgde de volledige ledenlijst). Espérant, que vous reconnaîtrez le peu de fondement de l’arme employée jusqu’à ce jour contre nous, nous vous saluons et vous prions d’agréer, Monsieur le Président, l’expression de nos sentiments distingués.” [164]

Om zeker te zijn van haar stuk legde deze vereniging dus wel eerst de lijst ter goedkeuring voor aan de burgemeester. We vonden in de lijst inderdaad geen enkele arbeider terug. Opvallend was de aanwezigheid onder de leden van een schepen en twee gemeenteraadsleden van de stad. Ze waren alle drie van liberale strekking.[165] In het volgend deel van dit hoofdstuk zal ik onderzoeken of er nog andere politici aangesloten waren bij de roeiverenigingen. Men kan zich dus afvragen of de verspreiding van het gerucht, dat er arbeiders lid zouden zijn van deze club, niet eerder een soort afrekening was binnen het roeimilieu.

 

De verdenking dat er arbeiders lid zouden zijn van deze club komt ook naar voren in één van de notulen van de R.S.N.G. Op het moment dat enkele leden in 1890 van de R.G. in groep de overstap wilden maken naar de R.S.N.G., kwamen er bezwaren vanuit het bestuur. Deze bezwaren werden geuit op de bestuursvergadering van 29 april 1890:

 

“Séance de la commission du 29 avril 1890... Présentation des membres des Régates Gantoises. Mr. de Bavay demande la parole et expose que certains membres des Régates gantoises (dont trois honoraires) se sont adressés à lui en vue d’être présentés comme membres du Sport. Il a décliné cette présentation tout en promettant de consulter officieusement la commission sur l’opportunité d’une pareille demande. Mr. de Bavay donne diverses raisons qu’il juge être préremptoires pour faire écarter les candidatures de ces Messieurs. L’acceptation des hommes serait suivie de nombreuses présentations d’équipiers de feu les Régates. Or l’élement (sic) équipier de cette société étant en majeure partie composée d’ouvriers, ne conviendrait pas chez nous et y provoquerait des mécontentements certains, voir (sic) même des démissions. Il juge donc qu’il vaut mieux prendre souci de la qualité que de la quantité des membres en conservant ceux que nous avons plutôt que d’en accepter d’autres qui ne voudraient pas les premiers et apporteraient peut-être la désunion dans notre cercle. La commission approuve à l’unanimité cette manière de voir et charge Mr. de Bavay de répondre officieusement à ces Messieurs qu’en se présentant ils s’exposent à un échec, différents membres de la commission ayant été consultés et se montrant pour le moment assez hostiles à accepter les équipiers des Régats en général.

La commission décide aussi, après quelques observations présentées par M. Delmelle, Carpentier et Van Waesberghe de ne pas refuser en bloc telle ou telle catégorie d’anciens membres des Régates, mais de peser et examiner chaque candidature en particulier. De cette manière nous ne posons aucun précédent et restons absolument maître de la situation, tout en pouvant nous montrer très difficile dans le choix des nouveaux membres. Il ressort de la discussion qu’avant de présenter quelqu’un, il sera prudent de prendre l’avis de la commission, à moins qu’il ne s’agisse de membres dont l’acceptation ne peut soulever aucun doute.”[166]

 

De clubleiding aanvaardde dus geen collectieve overstap, maar wilde wel persoon per persoon bekijken. De goede sociale achtergrond van de leden werd verkozen boven het aantal lidmaatschappen. Arbeiders maakten dus geen kans om lid te worden van deze club.

 

Niet alleen arbeiders mochten zich niet aansluiten bij de R.S.N.G., maar ook hun vertegenwoordigers maakten geen kans. Zo wilde Edward Anseele zich bij de club aansluiten in 1887. Vooraleer officieel een aanvraag in te dienen polste hij naar zijn kansen bij het bestuurslid Mr. Mathieu. Op de vergadering van 2 juli 1887 werd de aanvraag besproken:

 

“Procès verbal de l’assemblée générale du samedi 2 juillet 1887... Séance de la commission après l’assemblée générale. Mr. Mathieu fait savoir que Mr. Anseele a exprimé le désir de faire partie de notre cercle, mais que ne voulant pas être refusé il ne voulait être présenté qu’après avoir fait l’objet d’une discussion de la commission et ceci parce qu’il est le chef du parti socialiste. Après une longue discussion Mr. Van Waesberghe est chargé de lui faire savoir que pour le bien être de la société le prie de ne pas se laisser présenter".[167]

 

De aanvraag van Anseele om lid te mogen worden van de R.S.N.G. moet nogal gevoelig gelegen hebben bij de bestuursleden van de club. Waarom behandelden ze immers de aanvraag niet op de algemene vergadering? Waarom moesten ze een speciale vergadering beleggen na de algemene vergadering? Vreesden de bestuurslui dat de leden Anseele wel de toestemming zouden geven om lid te worden of vreesden ze protest omdat ze het in overweging hadden genomen de aanvraag te bespreken? Was de club nog niet rijp om socialisten in haar rangen op te nemen? Na de Eerste Wereldoorlog werd Edward Anseele junior wel tot de club toegelaten en de socialistische politicus Georges Nachez was van 1919 tot 1944 trainer en van 1961 tot 1965 voorzitter van de vereniging.[168]

Dit voorval zegt natuurlijk ook iets over de figuur Anseele zelf. Enerzijds profileert hij zich als een socialistisch voorman die zich inzet voor een verbetering van de levensomstandigheden van de arbeiders en armen, maar anderzijds wil hij ook opgenomen worden in de betere kringen van de stad. Was dit om zichzelf op te werken of wilde hij dan via deze relaties trachten bepaalde maatregelen door te duwen? Dan blijft wel nog de vraag waarom hij zich niet direct officieel kandidaat stelde en hij eerst via de heer Mathieu polste of een kandidatuur aanvaard zou worden. Waarschijnlijk wilde hij het gezichtsverlies, dat hij bij een afwijzing zeker zou lijden, vermijden.

 

Keren we terug naar de spanningen tussen de R.G. en de andere roeiclubs. Niet alleen werd de R.G. uitgesloten van wedstrijden gedurende een bepaalde periode, bovendien gingen de andere clubs in die jaren ook niet in op uitnodigingen voor wedstrijden en andere manifestaties georganiseerd door die club. Getuige daarvan een verslag van een vergadering van de R.S.N.G. op 23 september 1887:

 

"Séance de la commission du 23 septembre 1887… Mr. Mathieu fait savoir à la commission que des démarches ont été faites chez le vice-président par la société des régates gantoises pour participer à une fête nautique donnée à la porte de Bruges. Le vice-président n'ayant pû aller à la réunion de la commission de cette société a chargé Mr. De Vos de l'y remplacer. Mr. De Vos ne pouvant assister à notre scéance a prié Mr. Mathieu de bien vouloir transmettre la demande des régates gantoises à la commission. Mr. Mathieu fait d'abord savoir que le Club Nautique, également invité, a refusé de participer à la fête et qu'il serait par trop dérisoire pour nous d'y participer et qu'avant tout pour ne pas enfreindre le premier article de notre réglement la société ne pourrait pas y participer; la commission étant unanime à approuver, Mr. Matieu décide de ne pas y participer. Mr. Mathieu fait aussi observer que les régates gantoises demanderaient peut-être nos embarcations pour ce jour et pour la même raison que précédemment la commission décide de refuser ses embarcations; les propriétaires seuls sont libre de les prêter.

Mrs. Van de Velde et Van der Voodt, délégués des R.G., comprennent après les explications données et ils se retirent regrettant notre abstention."[169]

 

We zien hier dat er als het ware een "cordon sanitaire" wordt opgetrokken door de R.S.N.G. en R.C.N.G. De redenen waarom ken ik spijtig genoeg niet, aangezien er geen enkel reglement van de club werd teruggevonden. Wanneer ik echter naar de twee vorige citaten kijk uit de notulen van de R.S.N.G., zou met een grote waarschijnlijkheid kunnen gesteld worden dat de reden was dat men vermoedens had dat er arbeiders lid waren van de R.G.

 

Hoewel ze bij het vorige "probleem" aan één zeel trokken, was de relatie tussen de twee belangrijkste roeiclubs ook niet altijd even rooskleurig. Zo ontstonden er hevige discussies in verband met de samenstelling van de teams die afgevaardigd werden naar Henley. In 1907 wilde de R.S.N.G. dat er in Henley onder haar kleuren gevaren zou worden, aangezien men in 1906 onder de kleuren van de R.C.N.G. had gevaren. Een bijkomend argument van de R.S.N.G. was dat haar sportieve inbreng groter was dan deze van de R.C.N.G. De R.S.N.G. zat ook verveeld met het feit dat de R.C.N.G. na de overwinning te Henley in 1906 de eretitel "Koninklijke Vereniging" had verkregen en zij niet. De R.C.N.G. stelde voor om net als het jaar voordien te Terdonk een wedstrijd te organiseren. Er zou dan onder de kleuren van de winnaar in Terdonk naar Henley gegaan worden. De beide Gentse roeiverenigingen knoopten onderhandelingen aan voor het vormen van een gemeenschappelijke ploeg, maar slaagden er niet in om een aanvaardbaar akkoord voor beide ploegen te vinden. De R.C.N.G. overwoog dan ook om samen met een Brusselse ploeg of alleen naar Henley af te reizen. Burgemeester Emile Braun nam toen het initiatief en nodigde de beide clubs uit op het stadhuis om tot een overeenkomst te komen. Intussen was ook de pers zich met het probleem gaan bemoeien en onder druk van de publieke opinie gaf de R.C.N.G. toe. Prins Albert, aanwezig op de roeiwedstrijden te Terdonk, drukte hierover zijn tevredenheid uit.[170]

 

In 1908 werden de wedstrijden te Henley, wegens de Olympische Spelen, niet opengesteld voor buitenlandse ploegen. Ondanks bemiddelingspogingen bij de kabinetschef van de koning en in aanwezigheid van burgemeester Braun stuurde de R.C.N.G. een homogene ploeg naar de Spelen, waar ze een zilveren medaille behaalde. In 1909 werd weer, ditmaal zonder problemen, een gemengde ploeg naar Henley gestuurd. Na hevige discussies werd in 1911 door de R.S.N.G. een homogene ploeg naar Henley afgevaardigd die in een vroegtijdig stadium werd uitgeschakeld.[171]

Wat voorafgaat bewijst volgens mij het grote aanzien dat de roeisport in het begin van de twintigste eeuw kende. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat het koninklijk paleis of de burgemeester van een bepaalde stad zich nu nog zou bemoeien met de samenstelling van de nationale ploegen in de roeisport of in gelijk welke andere sport.

 

Vanaf 1888 werden op Hemelvaartdag te Gent de Terdonk regatta's georganiseerd. De R.C.N.G. en R.S.N.G. verkregen hiervoor elk jaar, in een beurtrolsysteem, een subsidie van 2000 frank van de stad Gent.[172] Op 15 november 1909 verstuurde G. De Smet, voorzitter van de G.R., een brief naar de stad Gent om vanaf 1910 ook in het rotatiesysteem opgenomen te worden. De stad, bij name van Edward Anseele[173], antwoordde dat de clubs het onder elkaar moesten uitmaken wie in welk jaar de subsidie kreeg. Dit was natuurlijk om problemen vragen. De G.R. verstuurde dus een brief naar de voorzitter en de bestuursleden van de twee andere Gentse roeiclubs met de vraag of zij in 1910 de subsidie kon krijgen. De R.S.N.G. ging akkoord, indien zij in 1911 de toelage kreeg. De R.C.N.G. verzette zich echter, maar wilde wel de subsidie in 1911 aan de G.R. toekennen. Hiermee ging de R.S.N.G. dan weer niet akkoord. Ondanks het aandringen van de G.R. besloot de Gentse gemeenteraad dat de subsidie in 1910 werd toegekend aan de R.C.N.G. De G.R. verkreeg de 2000 frank voor het eerst in 1912. De twee machtigste roeiverenigingen van Gent haalden dus beiden hun slag thuis. De toelage, toch een aanzienlijk bedrag in die periode, werd door de clubs aangewend om de vervoers- (zowel van de roeiboten als van de roeiers) en verblijfskosten van de buitenlandse sporters te betalen, om de veiligheid van de deelnemers en toeschouwers te verzekeren (de huur van dranghekkens,…), enz.[174] Wanneer ik dit alles naast elkaar plaats (de aanwezigheid van prins Albert op de Terdonk regatta van 1907, de subsidie van 2000 frank om de wedstrijd te organiseren, de meer dan 50000 toeschouwers in 1911, de deelname van buitenlandse ploegen,…), kan ik daar uit besluiten dan dat deze wedstrijden een groot nationaal en internationaal aanzien genoten.

 

1.3 Sociale achtergrond van de bestuursleden.

 

In dit deel schets ik een beeld van de sociale achtergrond van de bestuursleden van de roeiverenigingen voor de periode 1890-1914. Ik zal dit doen op basis van hun beroep en vervolgens aan de hand van de belastingen die ze betaalden. Ik baseer mij hiervoor op drie momentopnamen (1890-1891, 1903-1904 en 1911-1913). Spijtig genoeg bezit ik geen informatie over de Rowing Club, omdat er in het stadsarchief geen kieslijst aanwezig was uit de periode waarin deze club bestond. In het laatste deel van dit hoofdstuk zal ik ook kijken naar de eventuele politieke kleur van de verenigingen.

 

Deze informatie, het beroep van de bestuursleden en de belastingen die ze betaalden, vond ik in de kieslijsten van de stad Gent die zich bevinden in de bibliotheek van de vakgroep Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit Gent (1890-1891), en in het Gentse stadsarchief (1903-1904 en 1911-1913).[175]

De informatie gevonden in de kieslijst van 1890 was verschillend van deze gehaald uit de kieslijsten van 1903-1904 en 1911-1913.

De kieslijst van 1890 is ingedeeld in zes kolommen. De eerste kolom bevat de naam, voornaam, beroep en adres van de kiezer; de tweede de geboorteplaats. In de derde worden de gemeente waar men woont en het nummer van het artikel van de roijen (sic) vermeld. De vierde kolom is in drie delen verdeeld. In het eerste deel vindt men de grondbelasting, in de tweede de personele belasting en in de derde de patentbelasting. In de vijfde kolom vermeldt men het totaal aan betaalde belastingen. De zesde en laatste kolom bevat de aanduiding van den titel (sic). Voor dit hoofdstuk gebruik ik de informatie uit de eerste en vijfde kolom.

 

De kieslijsten van 1903-1904 en 1911-1913 zijn ingedeeld in negen kolommen. De informatie die ik er vond, vermeld ik hieronder. De titels van de verschillende kolommen werden letterlijk overgeschreven.

 

1. Naam, voornaam en beroep der kiezers voor de kamer van volksvertegenwoordigers. De namen der kiezers voor de gemeente die geen kiezer voor de Kamer zijn staan tusschen haakjes. Het sterretje voor den naam wil zeggen dat de kiezer niet voorkomt op de in voege zijnde lijsten, of dat de voorwaarden van toekenning van het stemrecht gewijzigd zijn.

2. Aanduiding der kiezers voor den senaat en de provincie (S.P.)

3. Getal stemmen, den algemenen en provincialen kiezer toegekend.

4. Aanduiding der kiezers voor de gemeente (G.) en getal stemmen hun toegekend.

5. Aanwijzing van de laatste woonplaats in de gemeente op 1/7/1902; dag der inschrijving op de bevolkingsregisters indien de inschrijving na 1/7/1899 werd opgenomen.

Daarenboven, desgevallende: Aanwijzing der woning en der gemeente naar welke de kiezer zijn woonverblijf sedert min dan een jaar op den 1/7/1902 heeft overgebracht; dag van de verandering van woonverblijf.

6. Plaats en dag der geboorte. Daarenboven:

a. Wanneer het Belgen geldt in den vreemde geboren, plaats en dag der geboorte en voornaam van den in België geboren persoon van welken hij afstamt, alsmede den naam van dien persoon, indien deze naam dezelfde niet is als die van den kiezer.

b. Indien het burgers van vreemde afkomst geldt, plaats en dag van de vordering der hoedanigheid van Belg of dag der bekendmaking in den Moniteur der wet die de groote naturalisatie of de gewone naturalisatie verleent.

 

Aanwijzingen en de toekenning der bijkomende stemmen betreffende.

 

7. Aanduiding van het diploma of getuigschrift; dag en plaats der aflevering en, desgevallende, dag der goedkeuring, der inschrijving of der bekrachtiging

Ofwel

Aanduiding van het ambt, de betrekking of het beroep in artikel 19 van het kieswetboek voorzien. Dagteekening van het ingeroepen bewijsschrift.

8. Ligging der onroerende goederen, artikel van het kadaster en bedrag der grondbelasting; nummer van de rollen der grondbelasting.

Ofwel

Vermelding van het rentenboekje of van de inschrijving op het Grootboek der openbare schuld.

9. a. Plaats en dag van het huwelijk of melding van de hoedanigheid van weduwnaar, met aanwijzing van de plaats en den dag der geboorte en van den voornaam van eenen wettigen niet overleden afstammeling, alsmede van den naam indien deze dezelfde niet is als die van den kiezer.

b. Artikel van de rollen en bedrag der personeele belasting voor het loopend jaar en bovendien van het vorige jaar, indien de kiezer gedurende de twee jaren niet werd aangeslagen in dezelfde gemeente of in dezelfde wijk eener gemeente. Plaats der belasting indien deze dezelfde niet is als die waar de kiezer op de kiezerslijsten is ingeschreven.

 

Ik gebruik de informatie uit de kolommen 1,8 en 9.

 

De personen werden per wijk alfabetisch gerangschikt in de kieslijsten van 1903-1904 en 1911-1913. Dit vormde aanvankelijk een probleem. Welke straat lag in welke wijk? Op de bevolkingsdienst van de stad Gent vond ik een register waar alle straatnamen in opgenomen waren. Naast de straatnamen stond de wijk geschreven. De vertaling naar het Nederlands was het volgende probleem. Een deel van de bestuurslijsten zijn immers in het Frans opgesteld. De meeste straatnamen heb ik via een andere, onvolledige lijst kunnen terugvinden.

 

Aangezien niet alle bestuursleden in de kieslijsten werden teruggevonden, is het beeld dat ik in dit deel schets dus onvolledig, maar naar mijn mening wel representatief.

 

Bij de beschrijving van de betaalde belastingen verdeel ik de bestuursleden van de verschillende verenigingen in drie verschillende categorieën, namelijk zij die belastingen betaalden, zij die geen belastingen betaalden, maar wel teruggevonden werden in de kieslijsten en zij die niet teruggevonden werden in de kieslijsten. In de kieslijst van 1890 werden dus ook personen teruggevonden die geen belastingen betaalden, ondanks het cijnskiesstelsel dat toen in voege was. Deze bestuursleden waren ofwel student, kandidaat-notaris, onderwijzer of bediende. Waarschijnlijk werden zij in de kieslijst opgenomen omdat ze onderwijs hadden genoten of een kiesexamen hadden afgelegd.[176] Enkel de personen uit de eerste categorie gebruik ik om het gemiddelde van de betaalde belastingen per club te berekenen. Deze verschillende categorieën worden niet alleen hier gehanteerd bij de roeiverenigingen, maar ook bij de beschrijving van de andere sporttakken (cfr. infra deel V hoofdstuk 2). Een overzicht van alle bestuursleden van de diverse sportverenigingen die belastingen betaalden, vindt u in bijlage 7.

 

Van bepaalde bestuursleden, in de meeste gevallen studenten, die in de kieslijst teruggevonden werden, maar geen belastingen betaalden, vond ik ook hun vader terug. Ik kan met grote zekerheid stellen dat ze zonen zijn omdat ze op hetzelfde adres woonden en omdat telkens de geboortedatum van de persoon in kwestie vermeld werd in de kieslijst. De belasting die de vader betaalde, gebruik ik dan om het gemiddelde per club te berekenen. Ik doe dit omdat ik ervan uitga dat de bestuursleden in kwestie, als student nog steeds financieel afhankelijk waren van hun ouders.

De hier gehanteerde methode (beschrijving van beroep, belastingen en eventuele politieke gebondenheid) zal ik ook gebruiken in het volgende hoofdstuk bij de beschrijving van de bestuursleden van de clubs in de andere sporttakken.

 

1.3.1 Beroep.

 

De R.C.N.G. telde onder haar bestuursleden in 1890 twee bedienden, twee eigenaars en telkens een vrederechter, brouwer, scheikundige en student.[177] Een van de eigenaars was de heer Jean du Ry van Steelant, grondeigenaar.[178] De brouwer was de in Londen geboren Charles Marinx. Hij was niet alleen eigenaar van een brouwerij, maar ook van een stoomkatoenweverij in de Visserij en hij richtte in 1886 een brouwerijschool op waarvan hij de directeur en voorzitter van de Raad van beheer was tot aan zijn dood in 1910.[179]

In 1903 bevonden zich onder de bestuursleden drie handelaars en telkens een hoedenmaker, advocaat, bediende, bouwmeester en een geneesheer. E. Braun (zoon) vond ik niet terug in de kieslijst, maar ik veronderstel dat zijn vader de Gentse burgemeester Emile Braun was, want ze woonden op hetzelfde adres. Uit de literatuur bleek deze oudste zoon van Emile Braun een industrieel te zijn.[180] In 1902 richtte hij samen met Adrienne Roland en in associatie met Eugeen Van Acker een weverij op.[181] Maurice Lippens werd in de kieslijst aangeduid als advocaat, maar na zijn studies volgde hij in 1907 zijn vader op als bestuurder bij de "Compagnie du Congo pour le Commerce et l'Industrie". In 1911 was hij één van de stichters van de "Société des Centrales Electriques des Flandres". Na zijn politieke loopbaan werd hij ook nog raadslid van de "Société générale de Belgique".[182] Ik kan dus stellen dat hij eerder een industrieel was dan een advocaat.

Tot slot vond ik in 1911 vijf bedienden en telkens een hoedenmaker, geneesheer, ondernemer, schilder, handelsvertegenwoordiger, bouwmeester en de zonen van een kleermaker en van een officier terug.[183] Coppieters Emile-Louis, de ereondervoorzitter, staat in de kieslijst vermeld als een ondernemer. Hij was gespecialiseerd in openbare werken en werkte ook als hoger ambtenaar.[184]

 

De R.S.N.G. telde in 1890 onder haar bestuursleden drie koophandelaars (sic), drie kandidaat-notarissen, twee "bijzondere" (sic, men specificeerde niet wat dit betekende) (of een bijzondere en een fabrikant[185]), twee studenten en telkens een broodbakker en herbergier.

In 1903 waren dat twee handelaars, twee bedienden, twee ingenieurs (waarvan één stadsingenieur), telkens een advocaat, handelsreiziger, handelsagent, boekhouder en één "zonder bedrijf" en één zonder vermelding. Er zat ook nog de zoon tussen van een handelaar en de zoon van een geneesheer.[186]

Tot slot vond ik in 1911 vier handelaars, drie bedienden, drie ingenieurs (waarvan één ingenieur-mecanicien) en telkens een boekhouder, gouverneur, fabrikant, handelsagent, geneesheer en een bijzondere. De burgemeester van Gent, Emile Braun, was ook lid van deze vereniging. Naast de politiek hield hij zich ook bezig met industriële activiteiten. Van opleiding was hij ingenieur. Van 1879 tot 1895 was hij hoofdingenieur van de stad Gent en daarna was hij beheerder en/of voorzitter van enkele textielbedrijven, kredietmaatschappijen en nijverheidsondernemingen, zoals de "Cottonière la Savannah", de "Filature de Royghem" en de "Ghent Petroleum Company".[187]

 

De R.G. telde in 1890 telkens een beenhouwer, bediende, fabrikant, ingenieur en onderwijzer onder haar bestuursleden. Dit is de enige club waarvan ik een volledige ledenlijst, uit 1886, terugvond, waarbij telkens het beroep van het desbetreffende lid vermeld werd.[188] We vinden er bij de bestuursleden vier bedienden (waarvan er één bij de belastingen werkte), twee industriëlen, twee onderwijzers en telkens een boekhouder en beeldhouwer. De leden, ik maak hier geen onderscheid tussen actieve en ereleden, bestonden uit zestien bedienden (waarvan er één bij de registratie, één bij de belastingen, één bij de hypotheken en één bij "la Banque de Flandre" werkte), tien handelaars (waaronder één kolenhandelaar), drie juweliers, drie personen zonder beroep, twee industriëlen, twee behangers, twee zetelmakers, twee fabrikanten (waaronder één biljard- en één karton- en boekkaftenfabrikant), twee verkopers, twee meestergasten, twee gemeenteraadsleden (één van hen is ook bestuurder bij "La Banque de Gand") en telkens een muzikant, advocaat, geneesheer, glazenmaker, vrederechter, student, handelsreiziger, boekhouder, drukker, zoon van een scheepsbouwer, geograaf, drogist, hoofdonderwijzer, inspecteur van de Gentse kerkhoven en tot slot een ingenieur-mecanicien.[189]

 

Het bestuur van de G.R. bestond in 1911 uit twee bedienden, twee fabriekswerkers en telkens een lichttekenaar, griffier, meestergast, beenhouwer, sigarenmaker, stoffenbewerker, steenkapper en de zonen van een vlasbewerker en van een scheepsmaker.[190]

 

Van de S.A.R.S.N. vond ik slechts één bestuurslid in 1911 terug. Zijn beroep was nijveraar.

 

Wanneer ik deze lijst bekijk, kan ik al enkele conclusies trekken. Zo vond ik enkel bij de R.S.N.G. en R.C.N.G. studenten terug en enkel bij de G.R. arbeiders.[191] Bij zowel de R.S.N.G. als de R.C.N.G. zie ik verder dat bijna geen overeenkomst bestaat tussen het jaar 1890 enerzijds en de jaren 1903 en 1911 anderzijds. Bij de R.C.N.G. vond ik ook enkele grote Belgische industriëlen terug. De beschrijving van sommige beroepen is echter zo vaag dat er zich achter bijvoorbeeld de term "bediende" vele verschillende gelaagdheden kunnen schuilhouden. Om definitieve besluiten te trekken moet ik dus kijken naar de belastingen die betaald werden.

 

1.3.2 Belastingen.

 

In de kieslijst van 1890-1891 werd het totaal van de belastingen (dit was de optelling van de grondbelasting met de personele en patentbelasting) vermeld; hiervan maakte ik dan ook gebruik om de verschillende clubs met elkaar te vergelijken.

 

Van de R.C.N.G. werden negen van de dertien bestuursleden teruggevonden in de kieslijsten. Slechts bij één van hen, namelijk Paul-Felix Walton (student), stond de vermelding dat hij geen belastingen betaalde. Zijn vader, Victor Walton, echter, een gepensioneerde professor, werd wel vermeld. Ik gebruikte deze laatste bij de opmaak van het gemiddelde. Het gemiddelde bij deze club bedroeg 327,85 frank. Maurits-Jozef Metdepenningen (eigenaar) betaalde het hoogste bedrag, namelijk 844,17 frank, en Victor Walton het laagste, namelijk 97,60 frank.

De vier bestuursleden die ik niet terugvond in de kieslijst waren J. De Wilde (Coupure), J. Damman (Veldstraat), E. Beernaerts (Vlaanderenstraat) en A. Verstraete (Marnixstraat).

61,54% van de bestuursleden vond ik dus terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 7,69% betaalde geen belasting, maar werd wel vermeld in de kieslijst. Slechts 30,77% vond ik niet terug in de kieslijst.

 

Van de R.S.N.G. vond ik elf van de zestien bestuursleden in 1890 in de kieslijst terug. Zes van hen betaalden belastingen. De vijf bestuursleden die geen belastingen betaalden waren August-Leopold Devos (kandidaat-notaris), Omer Lanszweert (kandidaat-notaris), Hendrik Moke (kandidaat-notaris), Joris Vandenbroucke (secretaris van het parket) en Alfons Naudts (student). Van deze laatste vond ik de vader terug. De belastingen die de vader betaalde, gebruik ik dan ook om het gemiddelde van de club te bepalen. Verder deed er zich nog één probleem voor. In de kieslijst vond ik twee maal E. Capentier en A. Triest op hetzelfde adres. Om verder te kunnen werken noteerde ik beide en nam het gemiddelde van de twee in mijn verdere berekeningen op.[192] Het gemiddelde bedrag van de zes bestuursleden en de vader van Alfons Naudts, meer bepaald Lieven Naudts (broodbakker), bedroeg 281,96 frank. Emiel-Feliciaan Decock, een koophandelaar (sic), betaalde het hoogste bedrag, namelijk 587,10 frank. Het laagste bedrag is het gemiddelde van Edgard Carpentier en Edmond Carpentier, namelijk 23,91 frank.

De vijf personen die ik niet terugvond in de kieslijst waren Ch. de Bavay (Bleekerijstraat), J. Vos (Parijsstraat), A. Duret (Lindelei), A. Kerfuser (Kortrijksestraat) en M. Van Kerkvoorde.[193]

37,5% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 31,25% betaalde geen belasting, maar werd wel teruggevonden in de kieslijst. 31,25% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Van de R.G. vond ik in de kieslijst van 1890 slechts vijf van de dertien bestuursleden terug, waarvan er twee geen belastingen betaalden, namelijk Domieu Stuart (bediende) en Karel T'kindt (onderwijzer). Het gemiddelde bedroeg hier 257,55 frank. Het hoogste bedrag, 457,64 frank, werd door Joris Delmotte (fabrikant) op tafel gelegd en het laagste, 134,72 frank, door Florimond Derudder (een beenhouwer).

De acht bestuursleden die ik niet in de kieslijst terugvond, waren F. Ingelbrecht (Coupure), G. De Rudder (Zuivelsteeg), Ch. Devos (Wondelgemstraat), E. Dehaere (Brugsepoortstraat), R. Dessomville (Vlaanderenstraat), B. Spatz (Brabantdam), J. Mahn (Palinghuizen) en E. De Rudder (Zuivelsteeg).

Slechts 23,08% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 15,38% betaalde geen belasting, maar werd wel teruggevonden in de kieslijst. 61,54% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

In deze grafiek nummer 1 ziet u het verschil tussen de gemiddelden van de R.C.N.G. en de andere verenigingen.

 

Grafiek 1.

 

Het gemiddelde, aan betaalde belastingen, van de R.C.N.G. lag in 1890 dus het hoogst. Opvallend is ook het grote verschil tussen de R.C.N.G. enerzijds en de R.S.N.G. en de R.G. anderzijds wanneer het gaat over bestuursleden die belastingen betaalden. Ruim 60% van de bestuursleden bij de R.C.N.G. en ongeveer 30% bij de twee andere clubs werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. Daarenboven werd 60% van de bestuursleden van de R.G. niet teruggevonden in de kieslijst. Bij de R.C.N.G. en R.S.N.G. lag dit cijfer rond de 30%. Dit kan wijzen op twee zaken. Ofwel waren de bestuursleden van de R.G. financieel niet sterk genoeg om belastingen te kunnen betalen, ofwel waren ze nog te jong om te mogen stemmen.

In 1903 en 1911 werden in de kieslijsten de personele belasting en de grondbelasting apart vermeld. Om gemakkelijker te kunnen werken telde ik beide bij elkaar op.

 

In de kieslijst van 1903 werden acht van de dertien bestuursleden van de R.C.N.G. teruggevonden. Eén van hen, namelijk Maurits Lippens (advocaat), betaalde geen belastingen. E. Braun (zoon) werd niet teruggevonden in de kieslijst, maar zijn vader Emile Braun (burgemeester) wel. De gegevens van zijn vader heb ik dan gebruikt om het gemiddelde te berekenen. Het gemiddelde bedroeg 569,23 frank. Het hoogste bedrag werd op tafel gelegd door Jules Dewilde (handelaar), namelijk 1253,56 frank. Emile Braun betaalde meer, maar deze man was geen bestuurslid van de club. Gustaaf Demasure, een handelaar, betaalde met zijn 123,25 frank het minst.

De vijf bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren J. De Dryver (maar deze vrederechter woonde in Nazareth), A. Verstraete (Vlaanderenstraat), P. Bruggeman (Gentbrugge), M. Van Crombrugge (Kouter) en E. Braun (zoon, Koophandelsplein). Maar zoals reeds vermeld vond ik van deze laatste de vader terug.

53,85% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 7,69% betaalde geen belastingen, maar werd wel vermeld in de kieslijst. 38,46% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Van de R.S.N.G. vond ik twaalf van de zeventien bestuursleden in de kieslijst terug. Acht daarvan betaalden geen belastingen. Die personen waren Karel Van Wambeke (advocaat), Karel Reyniers (bediende), Emiel Wauters (bediende), Gustaaf Duez (ingenieur), Jules Duez (zonder bedrijf), Victor Compyn (stadsingenieur), Gustaaf Steurbaut (handelsagent) en Arthur Demeyer (boekhouder). Van drie bestuursleden, die niet in de kieslijst teruggevonden werden (Hector Chemay, Fernan Vandenberghe en Renaert H.), vond ik wel hun vader, namelijk Frans Chemay (handelaar), Gustaaf Vandenberghe (geneesheer) en Andries Renaert (handelaar), terug. Ik gebruikte hun gegevens om het gemiddelde te berekenen. Het gemiddelde bedroeg 995,92 frank. Oscar Claeys, een handelaar, betaalde van de bestuursleden het hoogste bedrag, namelijk 1031,19 frank (Frans Chemay, Gustaaf Vandenberghe en Andries Renaert betaalden meer, maar zij waren geen bestuursleden. Zij waren vader van bestuursleden.). Met zijn 123,25 frank betaalde Joris Desmet (geen vermelding van een beroep) het minst.

De vijf bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst waren H. Chemay (Industrielaan), F. Vanden Berghe (Statiestraat), P. Balcaen (Frère-Orbanlaan), A. Meyvaert (Visserij) en H. Renaert (Nederkouter).

23,53% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 47,06% betaalde geen belastingen, maar werd wel vermeld in de kieslijst. 29,41% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

In deze grafiek nummer 2 ziet u het verschil tussen de gemiddelden van de R.C.N.G. en R.S.N.G.

 

Grafiek 2.

 

Voor het eerst ligt het gemiddelde van de R.S.N.G. hoger dan dat van de R.C.N.G. Dit is in grote mate te wijten aan de inbreng van de vaders van Hector Chemay, Fernan Vandenberghe en H. Renaert, die respectievelijk 1600,98, 1991,43 en 1760,66 frank aan belastingen betaalden. Ook hier vond ik, procentueel gezien, bij de R.C.N.G. meer bestuursleden die belastingen betaalden dan bij de R.S.N.G. Het verschil in percentages tussen het aantal bestuursleden van de R.C.N.G. en de R.S.N.G. dat niet teruggevonden werd in de kieslijst lag iets hoger dan in 1890, maar niet veel. Enkel de groei van de R.C.N.G naar 38% was opmerkelijk.

 

In de kieslijst van 1911 vond ik informatie over elf van de negentien bestuursleden van de R.C.N.G. Vier van hen betaalden geen belastingen, namelijk de heren Albert Verstraete (bediende), Polydore Vierman (bediende), Albert Ballion (handelsvertegenwoordiger) en Herman Mortelmans (bediende). Van twee bestuursleden, die niet in de kieslijst teruggevonden werden, namelijk R. Marichal en Rodolphe Poma, kwam ik wel hun vader tegen (Hector Marichal, een officier, en Oscar Poma, een kleermaker). Ik gebruikte hun gegevens om het gemiddelde te berekenen. Het gemiddelde bedrag aan belastingen dat door de bestuurslui betaald werd, bedroeg in dit jaar 513,28 frank. Emile Coppieters betaalde met zijn 2973,97 frank het meest; Oscar Dessomville met zijn 50,84 frank het minst.

De acht bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst waren M. Lippens (Vlaanderenstraat), F. Crisp (Londen), R. Ditte (Ledeberg), R. Poma (Veldstraat), V. De Bisschop (Drongen), R. De Rouck (Brusselsesteenweg), R. Marichal (Korte Violettenstraat) en H. Segelaer.[194]

36,84% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 21,05% betaalde geen belastingen, maar werd wel vermeld in de kieslijst. 42,10% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Van de R.S.N.G. vond ik in 1911 zestien van de eenentwintig bestuursleden terug. Zes van die zestien betaalden geen belastingen. Dit waren Ernest Den Duyts (bediende), Gustaaf Duez (ingenieur), Paul Balcaen (handelaar), Jules Duez (ingenieur), Hector Chemay (bediende) en Albert Gombert (geneesheer). Het gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 878,35 frank. Baron Raymond de Kerchove d'Exaerde (provinciegouverneur van Oost-Vlaanderen) legde, met zijn 3604,59 frank, het hoogste bedrag op tafel, Arthur De Meyer (boekhouder) betaalde het minst, namelijk 58,22 frank.

De vijf bestuursleden die niet in de kieslijst teruggevonden werden, waren A. Story (Nieuwland), Ch. Millecam (Ekkergemlaan), O. Vanderhaeghen (Godshuizenlaan), G. Visser (Sint-Amandsberg) en E. Braun.[195]

47,62% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 28,57% betaalde geen belastingen, maar werd wel vermeld in de kieslijst. 23,81% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Pieter Willems was het enige bestuurslid, van de zes van de S.A.R.S.N. dat ik terugvond in de kieslijst van 1911. Hij betaalde 286,42 frank aan belastingen. Hier kan ik natuurlijk de vraag stellen of deze persoon representatief is voor het geheel van deze club[196]. Aangezien hij het enige bestuurslid is dat ik in de kieslijst van 1911 terugvond, moet ik het dus met hem stellen. De andere waren Van Besien C. (Burgstraat), V. Compyn, E. Diegerick, A. Willemyns en A. Vander Stichelen. Van de laatste vier vond ik geen adres, dus konden ze ook niet opgezocht worden in de kieslijst.

16,67% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 83,33% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Elf van de negentien bestuursleden van de G.R. werden terugvonden in de kieslijst uit 1911. Slechts twee betaalden er belastingen, namelijk Joris De Smet (griffier), die 387,32 frank betaalde, en Joseph Kopp (sigarenmaker), die 10,70 frank betaalde. De andere negen waren Polydoor De Geyter (lichttekenaar), Achiel Fauconier (meestergast), Theodoor Desutter (slager), Oscar Vandegehuchte (bediende), Frans Wante (fabriekswerker), Jan Kopp (aproteerder (sic)), Maurits Mahu (steenkapper), Scrafino Degroote (fabriekswerker) en Fernand Ketels (bediende). Het gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 199,01 frank.

Blondin Van Maldegem en Oscar Beeckman zaten niet tussen de kiezers, hun vaders daarentegen wel, namelijk Van Maldeghem (scheepsmaker) en Eugeen Beeckman (vlasbewerker). Ook deze laatste twee betaalden geen belastingen. De andere zes die niet in de kieslijst werden teruggevonden waren F. Albers (Nederkouter), R. Vanderbruggen (Wintertuinstraat), E. Mesure (Vlasstraat), H. de Jonghe (Plataanstraat), J. Vande Gehuchte (Sint-Amandsberg) en A. Haenebalcke.

10,53% van de bestuursleden vond ik terug in de kieslijst met de vermelding dat ze belastingen betaalden. 47,37% betaalde geen belastingen, maar werd wel vermeld in de kieslijst. 42,10% van de bestuursleden werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

In deze grafiek nummer 3 ziet u het verschil tussen de gemiddelden van de R.C.N.G., de R.S.N.G., de S.A.R.S.N. en de G.R.

 

Grafiek 3.

 

Net als in 1903 steekt de R.S.N.G. boven de anderen uit. Zoals reeds vroeger gesteld kan ik mij wel vragen stellen bij de representativiteit van het cijfer voor de S.A.R.S.N. Het aantal bestuursleden, procentueel gezien, dat belastingen betaalde, daalde fors bij de R.C.N.G. Bij de R.S.N.G. daarentegen verdubbelde dit aantal. Voor het eerst zit het percentage van de R.S.N.G. boven dat van de R.C.N.G. Opvallend is het lage aantal bestuursleden dat belastingen betaalde bij de R.G. Dit ondanks het grote aantal bestuursleden dat teruggevonden werd in de kieslijst.

 

Ik besluit dat de R.S.N.G. samen met de R.C.N.G. ver boven de R.G. en G.R. uitstak. Wanneer ik de cijfers van de belastingen naast de beroepen leg, kan ik stellen dat de R.C.N.G. en R.S.N.G. de meer gegoeden aanspraken, waaronder zelfs enkele Gentse (Belgische) topindustriëlen uit die periode, en de G.R. en R.G. zich meer richtten op de middenklasse en de mensen met lagere inkomens. Deze cijfers bevestigen wat de G.R. over zichzelf zei in een brief aan het stadsbestuur uit 1910. Hierin beweerde ze een club te zijn waar minder begoeden zich ook konden bij aansluiten, in tegenstelling tot de andere verenigingen. Zij wilde een volksmaatschappij zijn.[197] Aan de bestuursleden te zien slaagde ze daar redelijk in. Spijtig genoeg vond ik van die vereniging nergens statuten terug of andere papieren waarin de lidgelden vermeld worden. Dan had ik een vergelijking kunnen maken tussen de verschillende verenigingen om een grotere zekerheid te bekomen over het feit dat de G.R. een volksclub wilde zijn.

 

Opvallend is ook de evolutie van het percentage belasting betalende bestuursleden bij de R.C.N.G. en de R.S.N.G. tussen 1890 en 1911. Bij de eerste club daalt deze van 61,5% naar 36,8%. Bij de R.S.N.G. stijgt deze evenwel van 37,5% naar 47,6%. Beide verenigingen steken eveneens op dit vlak ver boven de rest uit. Bij de R.G. was het percentage 23,1%, bij de G.R. 10,5% en bij de S.A.R.S.N. 16,7%.

Bij het percentage van de niet in de kieslijst teruggevonden bestuursleden is er ook een evolutie merkbaar. De R.C.N.G. kende een stijgende evolutie. In 1890 kende deze club het laagste percentage met zijn 30,7%. Dit steeg echter naar 42,1% in 1911, hetzelfde percentage als de G.R in dat jaar. De R.S.N.G. kende een dalende evolutie, namelijk van 31,3% naar 23,8%. Bij de R.G. en S.A.R.S.N. was het percentage niet teruggevonden bestuursleden respectievelijk 61,5 en 83,3%. Ik kan dus over het algemeen stellen dat van de R.S.N.G. en R.C.N.G. het grootste aantal bestuursleden (het grootste percentage) teruggevonden werd in de kieslijsten.

 

1.3.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Onder de bestuursleden van de roeiverenigingen vond ik enkele vooraanstaande en minder vooraanstaande politici terug.

 

Vier van die politici vervulden een bestuurlijke functie bij de R.C.N.G., namelijk Emile Coppieters, Charles Marinx, Maurice Lippens en Jean du Ry van Steelant. Emile Coppieters behoorde in de jaren 1870 tot de vleugel van de progressieve liberalen, waar hij zich liet opmerken door zijn hardnekkig verzet tegen het algemeen meervoudig stemrecht, maar onder invloed van Edward Anseele en de verdeeldheid binnen de Liberale Partij maakte hij in 1894 de overstap naar de socialistische partij.[198] Vanaf 1896, tot aan zijn dood in 1922, zetelde hij in de Gentse gemeenteraad voor de Radico-socialisten (sic). Verder zetelde hij ook in de kamer (1900-1908) en senaat (1908-1922), waar hij voorzitter was van de socialistische senaatsfractie. In 1908 werd hij verkozen tot senator in het arrondissement Luik.[199] Daar waar Anseele in 1890 geen lid mocht worden van de R.S.N.G., werd de socialist Emile Coppieters in 1912 aangeduid tot ereondervoorzitter van de R.C.N.G. Was er mentaliteitswijziging bij de elitaire Gentse roeiverenigingen tot stand gekomen of werd de heer Coppieters aanvaard omwille van zijn financiële capaciteiten? Het antwoord zal waarschijnlijk ergens in het midden liggen, want ik zag reeds eerder dat na WO I de zoon van Edward Anseele werd toegelaten tot de R.S.N.G.

Charles Marinx zetelde als liberaal van 1885 tot 1890 en van 1904 tot 1910 in de Gentse gemeenteraad.[200]

Maurice Lippens was een vooraanstaand liberaal politicus. Hij was gemeenteraadslid (1906-1919 en 1926-1938) en burgemeester van Moerbeke-Waas (1906-1919 en 1927-1938), provincieraadslid (1904-1919) en provinciegouverneur van Oost-Vlaanderen (1919-1921), gouverneur-generaal van Belgisch Congo (1921-1923), senator (1925-1936) en tot slot ook nog minister. In 1934 kreeg hij de eretitel Minister van Staat.[201]

Jean du Ry van Steelant was gemeenteraadslid te Gent voor de Liberale Partij van 1890 tot 1895.[202]

 

Drie van de vier politici onder de bestuursleden van de R.C.N.G. behoorden dus tot de Liberale Partij en de vierde had er ooit toe behoord, maar was er na interne problemen opgestapt en was vanaf dan aangesloten bij de socialisten.

 

Bij de R.S.N.G. vond ik onder de bestuursleden drie politici terug, namelijk baron Raymond de Kerchove d'Exaerde, Emile Braun en Steurbaut. Baron de Kerchove d'Exaerde was van katholieke strekking. Hij zetelde in de gemeenteraad van Woubrechtegem van 1872 tot 1882 en was in dezelfde periode ook burgemeester van dat dorp. In 1878 werd hij aangesteld tot provincieraadslid van Oost-Vlaanderen en bleef dit tot 1885, het jaar waarin hij benoemd werd tot gouverneur van Oost-Vlaanderen. Hij vervulde deze functie tot aan zijn pensioen in 1919.[203]

De liberaal Emile Braun zetelde in de Gentse gemeenteraad van 1895 tot 1921 en was burgemeester van 1895 tot 1908 en van 1911 tot 1921. Van 1891 tot 1898 was hij ook provincieraadslid en van 1900 tot 1925 volksvertegenwoordiger.[204]

Tot slot was er nog de heer Steurbaut. Hij was kandidaat-gemeenteraadslid te Gent in 1895 voor de Liberale Partij.[205]

 

In de ledenlijst van de R.G., uit 1886, werden twee Gentse gemeenteraadsleden en één schepen vermeld, namelijk de heren Octave Bruyneel, Victor De Muynck en Camille De Bast. Alle drie behoorden ze tot de Liberale Partij. Bruyneel was gemeenteraadslid en schepen van 1882 tot 1907. De Muynck zetelde in de gemeenteraad van 1885 tot 1904. De Bast was Gents gemeenteraadslid van 1875 tot 1896 en senator van 1900 tot 1907.[206]

 

Onder de bestuursleden van de G.R. vond ik één politicus terug, namelijk de heer Mahu. Hij was kandidaat-gemeenteraadslid te Gent voor de Radico-socialisten in 1903.[207]

 

Onder de bestuursleden van de R.C.d.G. werden er geen politici teruggevonden.

Wat mij opvalt is dat er van de elf politici, die ik onder de bestuursleden van de diverse roeiclubs terugvond, er acht tot de Liberale Partij behoorden en slechts één tot de Katholieke Partij. Kan ik hieruit besluiten dat de roeisport blauw gekleurd was? Misschien wel, maar het is toch gevaarlijk om een liberale stempel te drukken op deze sport. Persoonlijk vind ik dat er te weinig politici in de diverse besturen zetelden om een definitieve conclusie te trekken.

 

 

Hoofdstuk 2: De sociale achtergrond van de bestuursleden van de verschillende sportverenigingen.

 

In dit deel schets ik een beeld van de sociale achtergrond van de bestuursleden van de verschillende sportverenigingen voor de periode 1890-1914. Ik doe dit aan de hand van hun beroep en vervolgens hou ik rekening met de belastingen die ze betaalden (voor een gedetailleerd overzicht zie bijlage 7). Ik zal dit doen aan de hand van drie momentopnamen (1890-1891, 1903-1904 en 1911-1913). Vervolgens zal ik ook kijken naar de eventuele politieke gekleurheid van de verenigingen. De methode die ik daarbij hanteer, is dezelfde als die beschreven bij de roeiverenigingen. Wanneer ik in de literatuur meer informatie vond in verband met de beroepsbezigheden van een bestuurslid, dan zal deze ook vermeld worden. Verschillende verenigingen vallen echter uit de boot omdat ik van hen geen bestuursleden vond in de wegwijzer van de stad Gent voor de drie momentenopnamen die ik onderzocht in de kieslijsten.

 

Deze informatie, het beroep van de bestuursleden en de belastingen die ze betaalden, vond ik in de kieslijsten van de stad Gent die zich bevinden in de bibliotheek van de vakgroep Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit Gent (1890-1891), en in het stadsarchief (1903-1904 en 1911-1913). Aangezien niet alle bestuursleden in de kieslijsten werden teruggevonden, is het beeld dat ik in dit deel schets dus onvolledig, maar naar mijn mening wel representatief. Bij de beschrijving van de betaalde belastingen hanteer ik in dit hoofdstuk dezelfde drie categorieën als bij de roeiverenigingen, namelijk zij die teruggevonden werden in de kieslijsten en belastingen betaalden, zij die teruggevonden werden in de kieslijsten, maar geen belastingen betaalden en tot slot zij die niet in de kieslijsten teruggevonden werden.

 

2.1 Atletiek- en voetbalclubs.

 

2.1.1 Beroep.

 

In 1903 bevonden zich onder de teruggevonden bestuursleden van de K.A.A.G. één smid, één brouwer en één bediende. De brouwer was de in Londen geboren Karel Marinx. Hij was niet alleen eigenaar van een brouwerij, maar ook van een stoomkatoenweverij in de Visserij en hij richtte in 1886 een brouwerijschool op waarvan hij de directeur en voorzitter van de raad van bestuur was tot aan zijn dood in 1910.[208]

In 1911 bevonden zich onder de teruggevonden bestuursleden van deze club één koopman, één rentenier, één handelaar en één advocaat. H. Priem werd niet teruggevonden. Zijn vader, Desideer Priem, echter wel. Deze was tandmeester (sic).

 

Baron Amand Casier de ter Beken was bestuurslid van de K.A.A.G. van 1897 tot 1899 en in 1901. Hij was dus geen bestuurslid gedurende de periodes die werden opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent. Informatie in verband met zijn professionele carrière werd teruggevonden in de literatuur. Deze man was één van de topindustriëlen in Gent. In 1892, na de dood van zijn vader baron Jean-Auguste Casier, werd hij gedelegeerd bestuurder en later voorzitter van de Naamloze Vennootschap "Linière Saint-Sauveur". Net zoals zijn vader bestuurde hij ook de Naamloze Vennootschap "Ferdinand Lousbergs". Hij zou dit laatste doen tot in 1932. In 1904 werd hij de beheerder van een nieuw opgerichte onderneming, namelijk de "Textiles réunis" (het toekomstige Securex). Dit was een gemeenschappelijke verzekeringskas tegen ongevallen. Verder zetelde deze man in het bestuur van verschillende organisaties (onder andere de Gentse Kamer van Koophandel) en verenigingen. Hij was getrouwd met Berthe-Félice de la Kethulle de Ryhove en was de kleinzoon van de industrieel F. de Hemptinne.[209] Verder was hij ook consul te Gent van Ecuador (1895-1910) en van Portugal (1904-1910).[210]

 

In 1903 bevond zich onder de teruggevonden bestuursleden van de R.R.C.G. één handelaar. G. Visser vond ik niet terug, maar zijn vader wel. Deze man, Michael Visser, was scheepslosser. In 1911 waren dat telkens een barbier, bediende, handelaar, electricien (sic) en nijveraar. O. Wackers vond ik niet terug in de kieslijst, zijn vader, Jan Wackers, echter wel. Zijn beroep was bediende. J. De Taeye werd evenmin teruggevonden, zijn vader, Willem De Taeye, een meubelmaker, echter wel.

 

Bij de G.e.V. (v.) vond ik in 1911 één bestuurslid zonder beroep en één onderwijzer.

Bij teruggevonden bestuursleden van de club S.G. zaten in 1911 één bediende, één reiziger en één advocaat.

Geen enkel bestuurslid van Univers. werd teruggevonden voor het jaar 1911. De vaders van H. Priem, Desideer Priem (deze persoon werd ook al teruggevonden als bestuurslid bij K.A.A.G.), en L. Gaerenmynck, Adolf Gaerenmynck, waren respectievelijk tandmeester en apotheker.

 

Twee bestuursleden van de B.S.G. werden teruggevonden in 1911, namelijk Emiel J. Braun en generaal Arthur Ligy. Volgens de kieslijst oefende Emiel J. Braun geen beroep uit. Uit de literatuur bleek echter dat deze oudste zoon van Emile Braun een industrieel was.[211] In 1902 richtte hij samen met Adrienne Roland en in associatie met Eugeen Van Acker een weverij op.[212]

Arthur Ligy was van opleiding advocaat, werkte aan het hof van beroep te Gent en was verschillende malen stafhouder van de Orde der Advocaten in de periode 1896-1923. Hij was onderluitenant van de burgerwacht te Gent in de jaren 1878-1883 en maakte in de jaren nadien promotie. In 1883 promoveerde hij tot kapitein, in 1894 tot majoor en in 1905 tot generaal. Dit bleef hij tot 1913. De man werd in 1929 geadeld.[213]

 

Van de vereniging Eendr. vond ik in 1911 het beroep van drie bestuursleden, namelijk één bediende, één koetsier en één loodgieter.

 

Het is nog vroeg om enkel aan de hand van de beroepen van de bestuursleden definitieve besluiten te trekken, maar ik kan toch al enkele opmerkelijke punten aanstippen. Het is duidelijk dat de bestuursleden van Eendr. en G.e.V.(v.) tot een andere beroepsgroep en hoogstwaarschijnlijk daardoor ook tot een andere sociale groep behoren dan de bestuursleden van de B.S.G. en K.A.A.G. Wanneer ik de curricula van de bestuurslui van deze twee clubs bekijk, kan wel gesteld worden dat de bestuursleden van deze clubs tot een sociale klasse van industriële ondernemers en vrije beroepen behoren. De aanduidingen "bediende", "handelaar",… kunnen echter zoveel inhouden dat ik pas een besluit kan trekken na het bekijken van de betaalde belastingen.

 

2.1.2 Belastingen.

 

In de kieslijst van 1903 vond ik drie van de vier bestuursleden van de K.A.A.G. Twee van hen, namelijk Ernest Vande Kerckhove (smid) en Joris Dhondt (bediende) betaalden geen belastingen. Enkel Karel Marinx betaalde dus belastingen, namelijk 1013,99 frank. De persoon die ik niet terugvond was Jules Otten (Ledeberg). 25% van de bestuursleden betaalde belastingen. 50% werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen en 25% van de bestuursleden werd niet teruggevonden.

 

Van de R.R.C.G. vond ik één van de vier bestuursleden terug in de kieslijst van 1903, namelijk Joris Vermeeren (handelaar). Hij betaalde 162,41 frank aan belastingen. Van G. Visser vond ik wel de vader terug, namelijk Michael Visser. Hij betaalde 407,81 frank aan belastingen. Dit bedrag gebruik ik dan ook om het gemiddelde van de club te berekenen. Dit gemiddelde bedroeg 285,11 frank. De andere twee personen die niet teruggevonden werden, waren L. Stevens (Koornmarkt) en V. Verschaffelt (Donkersteeg).

25% van de bestuursleden werd gevonden en betaalde dus belastingen; de andere 75% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

In grafiek één ziet u het duidelijke verschil tussen de gemiddelden in betaalde belastingen tussen de K.A.A.G. en R.R.C.G.

 

Grafiek 1.

 

Afgaande op deze grafiek zou men kunnen stellen dat de leden van de K.A.A.G. duidelijk tot een sociaal hogere bevolkingsgroep behoorden dan de R.R.C.G. Maar ik vond slechts de betaalde belastingen van één persoon bij de K.A.A.G., namelijk Karel Marinx. Ik denk dat een belangrijke opmerking is dat twee van de drie in de kieslijst teruggevonden bestuursleden van de K.A.A.G. geen belastingen betaalden. Ik mag mij dus niet blind staren op deze grafiek. Hopelijk brengen de cijfers uit 1911 meer duidelijkheid.

 

Van de negentien bestuursleden van de K.A.A.G. in 1911 vond ik er vier terug in de kieslijst. Dit lage aantal is te wijten aan het feit dat in de wegwijzer van de stad Gent niet altijd het adres van de bestuursleden werd vermeld. Om iemand terug te vinden in de kieslijst is het noodzakelijk om te beschikken over zijn adres. Zoals reeds vermeld worden de kiezers in de kieslijsten van 1903-1904 en 1911-1913 alfabetisch gerangschikt per wijk. Om te weten in welke wijk een kiezer woonde, is het dus noodzakelijk om te beschikken over een adres. Twee van de vier teruggevonden bestuursleden betaalden geen belastingen, namelijk Gaston Verbist (handelaar) en H. Van Overschelde (advocaat). Van één van de niet teruggevonden bestuursleden, namelijk H. Priem, vond ik wel de vader terug, Desideer Priem. De belastingen die deze man betaalde nam ik op om het gemiddelde te berekenen. Het gemiddelde bedroeg 4184,21 frank. Jacob Feyerick (rentenier) betaalde met zijn 6303,37 frank het meest. Adolf Dangotte (koopman) betaalde het minst, namelijk 4762,7 frank, na Desideer Priem (1486,56 frank), maar deze was geen bestuurslid.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst waren Jules Otten (Ledeberg), H. Priem (Drapstraat), J. Schoenmakers (Sint-Amandsberg), F. Van Steenkiste, M. Dubois, M. Vander Noot, L. Gaerenmynck, R. Van Meer, R. Flachet, A. Gosselin, A. Milnes, baron de Meulenaere, Gaeremynck, E. Pante en G. de Vos.

10,53% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 10,53% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De rest van de bestuursleden, namelijk 78,94%, werd niet gevonden in de kieslijst.

 

Van de eenentwintig bestuursleden van de R.R.C.G. in 1911 vond ik er vijf terug in de kieslijst. Drie van hen betaalden geen belastingen, namelijk Gustaaf Ongenae (bediende), Amand Van Boekxel (electricien (sic)) en Oscar Desreux (nijveraar). O. Wackers en J. De Taeye werden niet teruggevonden in de kieslijst, maar hun vader Jan Wackers en Willem De Taeye wel. Deze eerste man was bediende en betaalde geen belastingen; de tweede was meubelmaker en betaalde 339,81 frank. Het gemiddelde bedrag dat de bestuursleden aan belastingen betaalden, bedroeg 885,88 frank. Leo Stevens, een handelaar, legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 2266,39 frank; Victor Verschaffelt, een barbier, het laagste, namelijk 51,43 frank.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren O. Wackers (Brugsepoortstraat), J. De Taeye (Kortrijksestraat), M. Block (Gentbrugge), A. Parmentier (Puinstraat), J. Janssens (Langemunt), G. Houthoofd (Ledeberg), R. Michiels (Dampoortstraat), A. Terryn, G. Visser, M. Colman, J. Meulders, F. Osborn, J. Hodevaere, H. Fierlefyn, G. Tack en R. Ellebaudt.[214]

9,52% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 14,28% werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. 76,20% van de bestuursleden werd niet gevonden in de kieslijst.

 

Twee van de vijf bestuursleden van de G.e.V.(v.) werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Geen enkele echter betaalde belastingen. Deze teruggevonden bestuursleden waren Camiel Bracq (zonder bedrijf) en de Desideer De Grauwe (onderwijzer).

De andere, die niet teruggevonden werden, waren J. le Grand (Destelbergen), M. Verdonck (Sint-Amandsberg) en Mansart (Maria-Theresiaplein).

40% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 60% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Geen enkel bestuurslid, van de drie, van Univers. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. Wel werden de beide vaders teruggevonden. Desideer Priem was de vader van H. Priem. Deze man betaalde 1486,56 frank aan belastingen en was tandmeester (sic). De vader van L. Gaerenmynck daarentegen, Adolf Gaerenmynck, betaalde 574,16 frank aan belastingen en was apotheker. Het gemiddelde bedroeg 1030,36 frank.

100% van de bestuursleden werd dus niet teruggevonden in de kieslijst. Hoogstwaarschijnlijk waren beide bestuursleden studenten. Ik leid dit af uit de naam van de club. Hoogstwaarschijnlijk was deze vereniging een studentenclub. Vast staat dat er sportwedstrijden georganiseerd werden aan de universiteit, maar in het archieffonds in verband met die wedstrijden vond ik nergens een verwijzing naar deze club.[215]

 

Drie van de veertien bestuursleden van S.G. werden teruggevonden in de kieslijst. Geen enkele echter betaalde belastingen. Die bestuursleden waren August Vandenkerckhove (reiziger), Richard Robelus (advocaat) en Maurits Gelein (bediende).

M. Denoyette (Ledeberg), M. De Booser (Hospitaalstraat), J. Marneffe (Laurent Delvauxstraat), L. Mast, L. Braeckman, J. Bruyneel, E. De Smedt, G. D'Haenens, M. Colman, P. Vanden Bulcke en Van Maldeghem waren de bestuursleden die ik niet terugvond in de kieslijst van 1911. Van de laatste acht personen werd er geen adres terugvonden in de bestuurslijsten in de wegwijzer van de stad Gent.

21,43% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911, maar geen enkele betaalde belastingen. De overige 78,57% werd niet gevonden in de kieslijst.

 

Twee van de vijf bestuursleden van de B.S.G. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Beiden betaalden ze belastingen. Het gemiddelde bedroeg 976,57 frank. Emiel J. Braun (zonder beroep) betaalde het meest, namelijk 1063,28 frank; generaal Arthur Ligy (advocaat) het minst, namelijk 889,86 frank.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren L. George (Clementinalaan), O. Comhaire (Garenmarkt) en J. Varendonck (Sanderusstraat).

40% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen, de overige 60% werd niet gevonden in de kieslijst.

 

Drie van de eenentwintig bestuursleden van Eendr. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Dit lage aantal valt te verklaren doordat slechts bij een klein aantal bestuursleden het adres vermeld werd in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent. Slechts één bestuurslid van de drie betaalde belastingen, namelijk Romaan Vandenkerckhove (koetsier). Hij betaalde 49,14 frank. Wegens gebrek aan informatie moet ik dus dit bedrag als gemiddelde gebruiken. De andere bestuursleden die ik terugvond, maar die geen belastingen betaalden, waren Hubert De Bast (bediende) en Frans Blancquaert (loodgieter).

De bestuursleden die ik niet terugvond waren A. Bauwens (Sint-Amandsberg), P. Lefèvre (Loodsenstraat), G. Dierkens (Veerplaats), G. Van Hapleteer (Begijnhofplein), O. Vandenberghe (Kalanderplaats), J. Van Houtte (Klein Gewad), R. Alloncius (Begijnengracht), K. Leeman, L. Van Waesberghe, A. Baele, J. De Brouwere, E. De Vierman, L. Weytinck, A. Claes, J. Larmoyeur, R. D'Haeyere, C. Monsart en F. Waldack.

4,76% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 9,52% betaalde geen belastingen, maar werd wel teruggevonden in de kieslijst. 85,72% werd niet gevonden in de kieslijst.

 

Van de S.C.E. vond ik geen enkel bestuurslid terug in de kieslijst van 1911. De bestuursleden waren G. Van Hapleteer (Begijnhofplein), L. Larmoyeur (Maria-Theresiaplein) en R. Alloncius (Begijnengracht).

In grafiek nummer twee ziet u de grote verschillen in de gemiddelde belasting betaald door de bestuursleden van de diverse clubs.

 

Grafiek 2.

 

Wanneer ik de gegevens met betrekking tot de beroepen en belastingen van de bestuursleden naast elkaar leg, kunnen de volgende conclusies getrokken worden. Het is duidelijk dat, ondanks het feit dat ik maar van één bestuurslid van Eendr. gegevens met betrekking tot de betaalde belastingen terugvond, de bestuursleden van Eendr., S.G. en G.e.V. (v.) tot een andere (lagere) sociale klasse behoorden dan de bestuurslui van de andere atletiek- en voetbalclubs. Het percentage belasting betalende bestuursleden lag bij hen ook het laagst, als ik geen rekening hou met Univers. Maar bij deze laatste vond ik wel de vaders van twee van de drie bestuursleden terug.

Ik zou durven stellen dat de bestuursleden van K.A.A.G. en B.S.G. tot eenzelfde sociale klasse van industriële ondernemers en vrije beroepen behoren, dit ondanks het feit dat het gemiddelde aan betaalde belastingen bij de B.S.G. lager lag dan bij Univers. Over deze laatste club kan ik, bij gebrek aan gegevens, geen conclusies trekken.

De bestuursleden van de R.R.C.G. zou ik durven plaatsen bij de betere middenklasse.

 

2.1.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Onder de bestuursleden van de voetbalverenigingen vond ik drie politici terug, namelijk generaal Arthur Ligy van de B.S.G., en Karel Marinx en baron Amand Marie Casier de ter Beken van de K.A.A.G.

 

Generaal Arthur Ligy was gedurende de periode 1896-1903 katholiek gemeenteraadslid te Gent. Vervolgens zetelde hij nog in de kamer van volksvertegenwoordigers (1900-1908) en in de senaat (van 1913 tot 1921 als provinciaal senator van Oost-Vlaanderen en van 1921 tot 1936 als gecoöpteerd senator) voor de katholieken. Van 1922 tot 1936 was hij ook nog eens secretaris van de senaat.[216]

 

Karel Marinx zetelde als liberaal van 1885 tot 1890 en van 1904 tot 1910 in de Gentse gemeenteraad.[217] Baron Amand Casier de ter Beken zetelde als katholiek in de Gentse gemeenteraad van 1903 tot 1911, in de provincieraad van Oost-Vlaanderen van 1898 tot 1904 en in de senaat van 1920 tot 1921 en van 1926 tot 1932.[218]

 

Van de drie politici die ik terugvond onder de bestuursleden van de diverse atletiek- en voetbalclubs behoorden er dus twee tot de Katholieke Partij. Maar definitieve besluiten met betrekking tot de politieke gekleurdheid van de atletiek- en voetbalverenigingen kunnen volgens mij hieruit niet getrokken worden.

 

De G.e.V.(v.) was een exclusief katholieke vereniging, maar ik zal er dieper op ingaan in een volgend deel van dit hoofdstuk (cfr. infra).[219]

 

2.2 Automobielclubs.

 

2.2.1 Beroep.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de A.C.F. bevonden zich in 1903 twee nijveraars, één advocaat, één eigenaar en één industrieel.

De industrieel was Alfred Baertsoen. In 1869 associeerde hij zich met Auguste Buysse en richtte met hem de textielfabriek Baertsoen-Buysse op. In 1899 werd hij bestuurder van het bedrijf en transformeerde het in de Naamloze Vennootschap "des Etablissements Baertsoen et Buysse". Verder was hij ook nog bestuurder van de Naamloze Vennootschap "de Waerschoot" en van "la Compagnie gantoise de navigation".[220]

De eigenaar was Firmin De Smet uit Vinderhoute. Hij studeerde in 1889 af als kandidaat-notaris. Zijn vader was fabrikant en hield zich bezig met metaalverwerking en lijnwaadweverij. Firmin De Smet verkocht echter de fabrieken en vestigde zich in het kasteel "Schouwbroeck" te Vinderhoute, de vroegere eigendom van zijn vrouw. Hij was gehuwd met Leonia Maria Morel de Westgaver, de kleindochter van Ernest de Kerchove de Dentergem, een voormalig burgemeester van Gent en senator.[221]

Eén van de twee nijveraars was Achille Vander Straeten, de burgemeester van Eine.[222] Waar hij zich zoal mee bezighield als nijveraar vond ik niet terug.

 

In 1911 bevonden zich onder de teruggevonden bestuursleden van de A.C.F. telkens één boekdrukker, nijveraar, notaris en eigenaar. Eén van de teruggevonden bestuursleden zat "zonder bedrijf" (sic). De eigenaar was Firmin De Smet (cfr. supra; bij de beschrijving van de beroepen van de bestuursleden van de A.C.F. in 1903). Over de andere bestuursleden vond ik geen bijkomende informatie.

 

Onder de gevonden bestuursleden van de M.C.O.V. in 1911 bevonden zich één verzekeringsagent, één suikerfabrikant, één drogist (diploma apotheker) en één bediende. Om te besluiten dat de bestuursleden van de M.C.O.V. tot een andere sociale klasse behoorden dan de bestuursleden van de A.C.F. is het nog vroeg. Daarvoor moeten eerst de gegevens van de betaalde belastingen bekeken worden.

 

2.2.2 Belastingen.

 

In de kieslijst van 1903 werden twee van de tien bestuursleden van de A.C.F. teruggevonden. Dit lage aantal is te wijten aan het feit dat vijf bestuursleden buiten Gent woonden en dat bij de anderen meestal geen adres vermeld werd. De twee teruggevonden bestuursleden betaalden beide belastingen. Het gemiddelde bedroeg 1118,66 frank. August de Breyne (nijveraar) betaalde het meest met zijn 1687,31 frank; Jules Vanbesien (advocaat) het minst, namelijk 550 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren J. de Hemptinne (Sint-Denijs-Westrem), Achille Vander Straeten (Eine), Lodder Seymonds (Brugge), Alfred Baertsoen (Gent), Firmin De Smet (Vinderhoute), Baert (Brugge), G. de Hemptinne (Gent) en Vercruysse (Gent).

20% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen, de overige 80% werd niet teruggevonden. Het is wel zo dat alle bestuursleden waarvan ik een adres in de bestuurslijst vond, teruggevonden werden in de kieslijst.

 

In de kieslijst van 1911 werden vier van de twaalf bestuursleden van de A.C.F. teruggevonden. Dit lage aantal is wederom te wijten aan het feit dat een groot aantal bestuursleden buiten Gent woonde of dat er geen adres vermeld werd bij de bestuursleden. De vier bestuursleden die teruggevonden werden, betaalden allen belastingen. Het gemiddelde bedrag bedroeg 2707,25 frank. August de Breyne, een nijveraar, legde het grootste bedrag op tafel, namelijk 3488,25 frank. Desiré Maeterlinck, een notaris, betaalde het laagste bedrag aan belastingen, namelijk 1416,39 frank.

Lodder Seymonds (Brugge), Firmin De Smet (Vinderhoute), G. Schaetsaert (Gent), G. Van Hoorebeke (Eeklo), J. Mechelynck (Gent), O. Vanderhaeghen (Gent), L. de Kerchove de Denterghem (Gent) en J. de Hemptinne waren de bestuursleden die niet werden teruggevonden.

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. De overige 66,67% werd niet teruggevonden. Ook hier is het zo dat alle bestuursleden waarvan ik een adres in de bestuurslijst vond, teruggevonden werden in de kieslijst.

 

Vier van de negen bestuursleden van de M.C.O.V. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Eén van die vier, namelijk Hendrik Bracq (verzekeringsagent), betaalde geen belastingen. Het gemiddelde dat de overige drie aan belastingen betaalden, bedroeg 480,79 frank. Fernand Bracq (suikerfabrikant) betaalde het hoogste bedrag, namelijk 861,80 frank; Jan Vergaelen (drogist) het laagste, namelijk 121,34 frank.

De bestuursleden die ik niet terugvond in de kieslijst waren A. Bauwens (Posthoornstraat), E. de Ghellinck de Walle, F. de la Kethulle de Ryhove, A. Vyncke en G. de Limon Triest. Van deze laatste vier personen werd in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent geen adres vermeld.

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. 11,11% werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 55,56% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

In grafiek drie ziet u het grote verschil tussen de gemiddelde belastingen betaald door de bestuursleden van de A.C.F. en M.C.O.V.

 

Grafiek 3.

 

We zien hier als het ware een polarisatie. De hogere sociale klasse van industriëlen verenigde zich in de A.C.F. en individuen uit de middenklasse kwamen samen in de M.C.O.V. Dat de bestuursleden van de A.C.F. tot een betere sociale groep behoorden, besluit ik aan de hand van de belastingen die ze betaalden en het beroep dat de diverse bestuursleden uitoefenden. Bij de M.C.O.V. betaalden ook niet alle bestuursleden die teruggevonden werden in de kieslijsten belastingen (ze waren wel in de minderheid); dit in tegenstelling tot de A.C.F.

 

Ik kan stellen dat er hier sprake is van een soort na-apen door de middenklasse. De A.C.F. werd immers opgericht in 1899 en van de M.C.O.V. is er in de wegwijzer van de stad Gent pas sprake vanaf 1907. Deze club werd opgericht in 1906.[223]

 

2.2.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Onder de bestuursleden van de A.C.F. vond ik drie politici, namelijk Alfred Baertsoen, Firmin De Smet en Achille Vander Straeten.

 

Alfred Baertsoen nam twee maal deel aan wetgevende verkiezingen, als kandidaat voor de Liberale Partij, maar hij werd nooit verkozen. Verder was deze man ook nog vrijmetselaar en in deze hoedanigheid lid van de Gentse loge "Le Septentrion".[224]

Firmin De Smet zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1898 tot 1904. Hij zetelde eveneens in de gemeenteraad van Vinderhoute van 1895 tot 1916. In die periode was hij ook schepen, van 1896 tot 1908, en burgemeester, van 1908 tot 1916 van deze gemeente.[225]

Achille Vander Straeten zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1881 tot 1921. Hij volgde in 1873 zijn vader op als burgemeester van Eine en bleef dit tot aan zijn dood in 1921. Eveneens van 1873 tot aan zijn dood was hij gemeenteraadslid. Zijn vader was wel van een andere politieke strekking, namelijk liberaal.[226]

 

Ik denk niet dat er van enige politieke gekleurdheid kan gesproken worden bij de A.C.F. Volgens mij was deze club gewoon een vereniging waar de Oost-Vlaamse industriëlen en andere welgestelden samenkwamen om zich te ontspannen.

 

2.3 Golfclub.

 

Aangezien ik slechts één golfclub, namelijk de G.C.G., terugvond, zullen de verschillende onderdelen (beroep, belastingen en eventuele politieke gebondenheid) samen worden behandeld.

Onder de teruggevonden bestuursleden van de G.C.G. bevonden zich in 1911 één ingenieur, één handelaar en één fabrikant.

 

Drie van de vier bestuursleden werden in de kieslijst teruggevonden. Alle drie betaalden ze belastingen. Het gemiddelde bedroeg 2002,47 frank. Albert Feyerick, een fabrikant, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 4604,30 frank; Isidoor De Vriendt, een handelaar, het minst, namelijk 134,29 frank. Mevrouw L. de Hemptinne werd niet teruggevonden in de kieslijst. Dit is niet verwonderlijk want het was vrouwen op dat moment nog niet toegestaan te gaan stemmen. Wanneer ik de cijfers van de betaalde belastingen en de beroepen van de bestuursleden naast elkaar leg, kom ik tot het besluit dat de bestuursleden van deze club tot de welgestelde klasse in Gent behoorden.

Onder de bestuursleden werden er geen politici teruggevonden.

 

2.4 Paardenclubs.

 

2.4.1 Beroep.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de M.A.P. zaten in 1890 drie bijzondere (sic), drie eigenaars, één grondeigenaar en één geneesheer.

Eén van de bijzondere was Ferdinand Feyerick. Hij was gedelegeerd bestuurder van "La Linière de Witebsk" (later "Société linière La Dwina" genoemd) van 1898 tot aan zijn dood in 1920. Vanaf 1914 cumuleerde hij deze functie met administratieve mandaten bij "la Banque de Gand", "la Société Forge, Eclairage et Docks de Gand" en "la Fabrique russe de Courroies Lechat". Verder was hij nog ondervoorzitter van de Kamer van Koophandel van Gent en voorzitter van de Internationale Vereniging van Linnen- en Katoenfabrikanten.[227]

Baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem was een grondeigenaar. Hij zat in het bestuur van diverse landbouwverenigingen (onder andere deze van Deinze en Nevele) en was sedert 1892 voorzitter van de provinciale landbouwcommissie van Oost-Vlaanderen. Verder was hij één van de eerste promotors voor de oprichting van veeteeltsyndicaten en lid van diverse mutualiteiten.

Naast zijn beroep als eigenaar (sic) oefende baron Henri de Kerchove d'Exaerde ook nog enkele openbare functies uit. Zo was hij van 1898 tot 1907 attaché op het kabinet van Binnenlands Zaken en Openbaar Onderwijs, van 1907 tot 1910 kabinetschef van de minister van Kunsten en Wetenschappen en arrondissementscommissaris in het arrondissement Gent-Eeklo in de periode 1910-1928.[228]

 

In 1903 waren dat één bediende, één rentenier, één bijzondere, één eigenaar en één grondeigenaar. Over drie bestuursleden uit dit jaar vond ik meer informatie over hun beroepsbezigheden, namelijk Ferdinand Feyerick, baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem en baron Henri de Kerchove d'Exaerde. Deze drie werden echter reeds uitvoerig besproken in 1890 (cfr. supra).

In de kieslijst van 1911 vond ik slechts één bestuurslid van de M.A.P. terug. Deze man, Ferdinand Uyttendaele, was bediende. In de literatuur werd enkel informatie gevonden over baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, maar die werd eerder al vermeld in 1890 (cfr. supra).

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de C.E. bevonden zich in 1903 één advocaat en één nijveraar.

In 1911 waren dat één fabrikant en één nijveraar. Die fabrikant was Eugeen Van Acker. Samen met Emile-Jean Braun richtte hij in 1902 een weverij op.[229]

 

Van de S.C.M.S.A. werd in 1911 van geen enkel van de bestuursleden een verwijzing naar hun professionele activiteiten teruggevonden.

Onder de teruggevonden bestuursleden van de T.C.F. zaten in 1911 twee bedienden.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de L.R.V. bevonden zich in 1911 twee bedienden, twee fabrikanten, één persoon zonder bedrijf en één zonder beroep.

Een van die fabrikanten was Joannes Lagrange uit Deinze. Hij hield zich bezig met de productie van zijde.[230]

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de C.E.G. zaten in 1911 twee industriëlen, twee eigenaars, een geneesheer, een bediende, een rijmeester, een ijzerdraaier en een persoon zonder beroep.

De twee industriëlen waren Emile-Jean Braun en Christian de Smet de Naeyer. De professionele carrière van Emile-Jean Braun werd reeds uiteengezet bij de B.S.G. in 1911 (cfr. supra). De tweede, Christian de Smet de Naeyer, was in de jaren 1914-1937 medebeheerder van "la Louisiana" en langs deze weg geassocieerd met de "Centrales électriques des Flandres et du Brabant". In de jaren dertig kende "la Louisiana" onder zijn leiding ernstige problemen.[231]

De twee eigenaars waren Raymond de Kerchove d'Exaerde, gouverneur van Oost-Vlaanderen in de periode 1885-1919, en Firmin De Smet. Deze laatste werd reeds uitvoerig beschreven bij de A.C.F in 1903 (cfr. supra).[232]

 

2.4.2 Belastingen.

 

Van de zeventien bestuursleden van de M.A.P. in 1890 vond ik er zes terug in de kieslijst. Allen betaalden ze belastingen. Het gemiddelde bedrag dat deze zes aan belastingen betaalden, bedroeg 1544,98 frank. Ridder Camiel Vervier (eigenaar) betaalde het meest, namelijk 3114,24 frank; Amand Van Pottelsberghe de la Potterie (bijzondere) het minst, namelijk 340,14 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren Q. Lippens (Statiestraat), F. Guillemyn (Sint-Amandsberg), F. de Crombrugge (Onderbergen), Henri de Kerchove d'Exaerde (Veldstraat), Edgard de Kerchove d'Ousselghem (Korte Meer), baron de Neve de Roden (Kouter), L. Vanden Hecke (Wortegem), Léon Piers de Raveschoot (Savaanstraat), D. de Kerchove de Denterghem (Deurle), M. de Hemptinne (Plezantevest) en baron A. della Faille d'Huysse (Lange Meir). Van verschillende van deze personen vond ik in de literatuur andere woonplaatsen terug dan deze die vermeld werden in de bestuurslijsten. Zo woonde Léon Piers de Raveschoot ook nog in Olsene, Edgard de Kerchove d'Ousselghem in Landegem,… Zij zetelden daar in het gemeentebestuur.[233] Deze personen waren dus op verschillende plaatsen gedomicilieerd.

35,29% van de bestuursleden werd dus in de kieslijst van 1890 teruggevonden en betaalde belastingen. De overige 64,71% werd niet teruggevonden in de kieslijst. Dit was vooral te wijten aan het feit dat velen van hen buiten Gent woonden.

 

Van de dertien bestuursleden van de M.A.P. vond ik er in 1903 slechts twee terug in de kieslijst. Eén ervan betaalde belastingen, namelijk baron Albert Van Loo (rentenier). Hij legde 1216,16 frank op tafel. De persoon die geen belastingen betaalde was Ferdinand Uyttendaele (bediende).

Leo-Theophiel Vanden Hecke de Lembeke (Kouter), baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, baron Henri de Kerchove d'Exaerde, baron de Neve de Roden, baron A. della Faille d'Huysse, Ferdinand Feyerick, G. Rooman d'Ertbuer, baron O. van Loo (Kouter), A. Slock, baron F. Fallon en L. Herry waren de bestuursleden die ik niet terugvond in de kieslijst.

7,69% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 7,69% werd gevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 84,62% werd niet gevonden. Dit hoge percentage valt te verklaren door het feit dat ik bij weinig bestuursleden een adres terugvond in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent.

 

In de kieslijst van 1903 vond ik alle twee de bestuursleden van de C.E. terug. Zij betaalden beiden belastingen. Het gemiddelde bedroeg 1697,71 frank. Albert Haus, een advocaat, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 2192,95 frank; Gustaaf Fiévé, een nijveraar, het laagste, namelijk 1202,46 frank.

100% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst.

 

In grafiek vier ziet u het verschil in de gemiddelden die de bestuursleden van de M.A.P. en C.E. betaalden aan belastingen in 1903.

 

Grafiek 4.

 

Wanneer ik deze cijfers combineer met de beroepen die de verschillende bestuursleden uitoefenden, dan kan ik daar uit besluiten dat deze personen tot de hogere sociale kringen behoorden, ook al vond ik slechts een beperkt aantal bestuursleden terug in de kieslijst. Zelfs met meer informatie, zoals bij de M.A.P. in 1890 (gemiddelde 1544,98 frank) kom ik op ongeveer dezelfde resultaten uit.

 

Slechts één van de tien bestuursleden van de M.A.P. werd in de kieslijst van 1911 teruggevonden, namelijk Ferdinand Uyttendaele. Deze bediende betaalde slechts 32,92 frank belastingen.

De negen bestuursleden die niet werden teruggevonden waren Leo-Theophiel Vanden Hecke de Lembeke (Kouter), baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, baron A. della Faille d'Huysse (Kouter), baron Albert Van Loo (Kouter), baron O. Van Loo (Kouter), A. Slock, baron F. Fallon, burggraaf de Nieulant et de Pottelsbergh en C. de Kerchove d'Exaerde. Opvallend is dat vier van de tien bestuursleden op de Kouter woonden, maar niet werden teruggevonden in de kieslijst. In 1890 zag ik dat verschillende personen op twee adressen (één buiten Gent en één in Gent) gedomicilieerd waren; de kans is dus reëel dat dit hier ook het geval is. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de bestuursleden te jong waren om te mogen stemmen. Ik vond echter geen informatie in verband met de leeftijd van de bestuursleden. Voor bepaalde personen zou dit inderdaad het geval kunnen geweest zijn, maar bepaalde bestuursleden, zoals baron Albert Van Loo,… werden reeds in 1890 of in 1903 teruggevonden. Zo was baron A. della Faille d'Huysse in 1911 reeds meer dan twintig jaar bestuurslid bij de M.A.P. De kans dat hij in 1911 nog minderjarig was, is dus zo goed als onbestaande.

10% van de bestuursleden werd dus teruggevonden en betaalde belastingen. De overige 90% werd niet teruggevonden.

 

Van negen bestuursleden van de C.E. vond ik er twee terug in de kieslijst van 1911. Beiden betaalden belastingen. Het gemiddelde bedroeg 1357,07 frank. Eugeen Van Acker, een fabrikant, betaalde het meest, namelijk 1521,67 frank; Gustaaf Fiévé, een nijveraar, het minst, namelijk 1192,46 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren A. Haus, baron A. Van Loo, C. de Kerchove d'Exaerde, J. Cardon de Lichtbuer, A. Waterloos, T. Blancquaert en J. Feyerick. Twee van de niet teruggevonden bestuurslui kwamen in 1911 ook voor bij de M.A.P.

22,22% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst van 1911 en ze betaalden belastingen. De overige 88,88% werd niet teruggevonden in de kieslijst.

 

Het enige bestuurslid van de S.C.M.S.A. dat in de wegwijzer van de stad Gent vermeld werd, namelijk E. Vromant, werd niet teruggevonden in de kieslijst van 1911 aangezien hij in Sint-Amandsberg woonde.

 

Van de vier bestuursleden van de T.C.F. werden er twee in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Beiden betaalden belastingen. Het gemiddelde bedroeg 90,98 frank. Joris Tytgat, een bediende, betaalde het hoogste bedrag, namelijk 143,94 frank; Joris Meuleman, eveneens een bediende, het laagste, namelijk 38,01 frank.

Ch. Michiels (Dampoortstraat) en A. Tytgat (Borgerhout) zijn de bestuursleden die niet werden teruggevonden.

50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. De overige 50% werd niet gevonden.

 

Van de eenentwintig bestuursleden van de L.R.V. werden er in de kieslijst van 1911 vijf teruggevonden. Op Emiel Julianus Van Ceulebroeck, zonder bedrijf, na betaalden ze allen belastingen.[234] De vier bestuursleden betaalden gemiddeld 814,08 frank belastingen. Joris de Nieulant et de Pottelsberghe, zonder beroep, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 1577,77 frank; Ferdinand Uyttendaele, een bediende, het laagste, namelijk 32,92 frank.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst van 1911 waren baron A. van Loo (Kouter), J. Bouckaert (Waregem), A. Tytgat (Borgerhout), H. Ide (Tielt), dr. A. Lefebvre (Helchin), J. Boone (Bellegem), T. Pieraerts (Tienen), O. Dierckens (Kortrijk), H. Roelens (Handzame), J. Lagrange (Deinze), R. Agneessens (Deinze), A. Remy (Brussel), A. Willems (Gent), dr. Vander Borght (Aarseele), baron A. Peers de Nieuwburgh (Antwerpen) en R. Ide (Tielt). Wanneer ik kijk naar de plaatsen waar deze personen woonden, moet deze club redelijk beroemd geweest zijn in Vlaanderen. Slechts een minderheid van de bestuursleden woonden in Gent zelf.

19,05% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 4,76% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 76,19% werd niet teruggevonden. Dit laatste omdat velen buiten Gent woonden.

 

Van de tweeëntwintig bestuursleden van de C.E.G. werden er drie teruggevonden in de kieslijst van 1911. Slechts één daarvan betaalde belastingen, namelijk Alfons Van Bruane. Deze rijmeester betaalde 41,06 frank. De twee die geen belastingen betaalden waren Victor Cooreman (zonder beroep) en Jules Maes (bediende). Ik vond de vader van F. Beernaerts in de kieslijst. Eugeen Beernaerts was een reiziger, maar ook hij betaalde geen belastingen.

Firmin De Smet (Vinderhoute), F. Beernaerts, F. Nève (Burgstraat), luitenant Lambin, kapitein Grade, Emiel-Jean Braun, M. Van Acker, A. de Lichtervelde, J. Groverman, A. Colle, ridder P. van Tieghem de ten Berghe, A. Klein, J.J. Mechelynck, R. Vanderhaeghen, Christian de Smet de Naeyer, Raymond de Kerchove d'Exaerde, luitenant-generaal G. Guiette (Gustaaf Callierlaan), luitenant Reul en T. Blancquaert waren de bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst.

Wanneer ik de beroepen van de in de kieslijst niet teruggevonden bestuurslui bekijk (geneesheer, industrieel, eigenaar,…), dan kan daaruit besloten worden dat de betaalde belasting van Alfons Van Bruane niet echt representatief is voor de rest van de bestuursleden van deze vereniging.

4,55% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. 9,09% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 86,36% werd niet teruggevonden.

 

In grafiek vijf ziet u de verschillen in de gemiddelden die de bestuursleden van de M.A.P., C.E., T.C.F., L.R.V. en C.E.G. betaalden aan belastingen in 1911.

 

Grafiek 5.

 

Persoonlijk vind ik dat deze laatste grafiek niet echt representatief is om er de sociale achtergrond van de bestuursleden van de verschillende paardenclubs uit af te leiden. Zo zou men eruit kunnen afleiden dat de bestuursleden van de M.A.P., L.R.V. en C.E.G. tot een lagere sociale klasse behoorden. Niets is volgens mij minder waar. Vele van deze bestuursleden woonden immers buiten Gent of er werd geen adres vermeld. Deze twee zaken (het buiten Gent wonen en het niet vermelden van een adres) verklaren ook waarom de percentages van de niet in de kieslijst teruggevonden bestuursleden zo hoog liggen. Wanneer ik de beroepsgroepen bekijk, zie ik dat de bestuursleden toch wel belangrijke posities bekleedden. Wel zie ik dat er een soort democratisering is opgetreden. In vergelijking met de jaren 1890 en 1903 vind ik nu meer bedienden,… terug. Bij de C.E.G. vind ik zelfs een ijzerdraaier en rijmeester terug. Het elitaire karakter van de verenigingen is verdwenen. Spijtig genoeg vond ik geen bedragen van de lidgelden uit de jaren 1910-1914 om te kijken of deze nog altijd zo hoog lagen. In het hoofdstuk in verband met de lidgelden werd immers vastgesteld dat de lidgelden bij de M.A.P. tot de hoogste van alle clubs behoorden (cfr. supra).

 

Er werd reeds vermeld dat vele bestuursleden niet in de kieslijst teruggevonden werden. Opvallend is ook dat door de jaren heen de meeste bestuursleden die in de kieslijsten teruggevonden werden, belastingen betaalden. De C.E.G. is hierop de enige uitzondering.

 

2.4.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Onder de bestuursleden van de diverse paardenclubs vond ik redelijk veel politici terug.

 

Bij de M.A.P. waren dat Ferdinand Feyerick, baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, Léon Piers de Raveschoot, Leo-Theophiel vanden Hecke de Lembeke, Henri de Kerchove d'Exaerde en Slock.

Ferdinand Feyerick stelde zich in 1907 kandidaat voor de Liberale Partij bij de Gentse gemeenteraadsverkiezingen. Hij werd echter niet verkozen.[235] Baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem was senator voor de Katholieke Partij in de periode 1892-1929. Verder zetelde hij in de gemeenteraad van Bellem van 1878 tot 1884 en was er die periode ook burgemeester. Hij verhuisde naar Landegem en was er meteen succesvol in de lokale politiek. Hij was er gemeenteraadslid van 1889 tot 1926 en burgemeester van 1895 tot 1926. Verder werd hij ook nog eens verkozen als provincieraadslid van Oost-Vlaanderen voor de kantons Nederbrakel en Nevele en zetelde hij in de provincieraad van 1872 tot 1892.[236] Léon Piers de Raveschoot was actief in de gemeentepolitiek van Olsene als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij. Gedurende de jaren 1879-1892 was hij er burgemeester.[237] Leo-Theophiel vanden Hecke de Lembeke zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de provincieraad van Oost-Vlaanderen in de periode 1870-1876. Na 1876 stelde hij zich geen kandidaat meer voor de provincieraad en hield zich bezig met de gemeentepolitiek. In de periode 1878-1890 was hij gemeenteraadslid en burgemeester van Leeuwergem en in de periode 1890-1916 was hij gemeenteraadslid en burgemeester van Elsene.[238] Henri de Kerchove d'Exaerde zetelde in de senaat als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij van 1928 tot 1936.[239] Slock stelde zich in 1895 kandidaat bij de Gentse gemeenteraadsverkiezingen als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij.[240]

Opvallend is dat op één na alle politici behoorden tot de Katholieke Partij.

 

Bij de C.E.G. vond ik ook een aantal politici terug, namelijk Alphons Colle, Raymond de Kerchove d'Exaerde en Firmin De Smet.

Alphons Colle was in 1911 kandidaat-gemeenteraadslid voor de Liberale Partij te Gent, maar hij werd niet verkozen.[241] Raymond de Kerchove d'Exaerde zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1878 tot 1885 en was gedeputeerde van 1882 tot 1885. In 1885 stapte hij op als provincieraadslid om gouverneur van Oost-Vlaanderen te worden. Hij zou dit blijven tot aan zijn pensioen in 1919. Op lokaal vlak was hij ook actief. Hij was gemeenteraadslid te Vosselare van 1881 tot 1919 en burgemeester van 1882 tot 1919. Firmin De Smet was katholiek. Zijn politieke carrière werd reeds uiteengezet bij de A.C.F. (cfr. supra).[242]

Twee van de drie bestuursleden behoorden dus tot de Katholieke Partij.

 

Bij de L.R.V. vond ik één politicus terug onder de bestuursleden, namelijk Joannes Lagrange. Joannes Lagrange zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij van 1903 tot 1921. Verder zetelde hij ook in de gemeenteraad van Deinze in de periode 1895-1932, was hij er schepen van 1917 tot 1921 en burgemeester van 1921 tot 1932.[243]

 

Wanneer ik de politici overloop, kan ik besluiten dat in bepaalde paardenclubs, zoals de M.A.P. en C.E.G., katholieke politici zich verenigden. Slechts in een uitzonderlijk geval kwam ik leden van andere partijen tegen. Opvallend zijn ook de vele adellijke titels die ik terugvond onder de bestuursleden van de diverse verenigingen.

 

2.5 Schermverenigingen.

 

2.5.1 Beroep.

 

De bestuursleden van de C.d'E.G. werden enkel teruggevonden voor de periode 1896-1901. Deze club viel dus buiten de verenigingen waarvan de bestuursleden werden opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent. Maar in de literatuur werden twee bestuursleden van deze schermclub teruggevonden, namelijk Augustus Antonius Bruggeman en Karel Pynaert. Augustus Antonius Bruggeman was meester-kleermaker en handelaar in kaas, vis en fruit. Zijn zoon Auguste Bruggeman was Gents gemeenteraadslid als vertegenwoordiger van de Radico-socialisten in de periode 1895-1903 en als vertegenwoordiger van Kartel vanaf 1911 tot 1915.[244] Karel Pynaert was tuinbouwer, bloemist en bankbeheerder.[245]

 

De bestuursleden van de Wapenbr. werden gevonden voor de periode 1895-1900. Net zoals de C.d'E.G. viel deze schermclub dus buiten de verenigingen waarvan de bestuursleden werden opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent. In de literatuur echter vond ik informatie over één persoon. Baron Georges Herry, in 1895 lid van de Wapenbr. en in 1900 van de W.B., was een eigenaar. Na zijn middelbare studies op het Sint-Barabaracollege ging hij rechten studeren aan de universiteiten van Gent en Leuven. Hij baatte een modelhoeve uit in Mariakerke en stichtte de "Cercles des Conférences" te Gent.[246]

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de K.G.S.M. bevonden zich in 1890 één fabrikant, één schoenmaker, één nijveraar, één bijzondere, één koophandelaar, één notaris, één advocaat, één industrieel en één eigenaar. De eigenaar was Abel de Kerchove d'Exaerde. Deze man zetelde in de provinciale landbouwcommissie van de provincie Oost-Vlaanderen, was lid van de Hogere Landbouwcommissie en van het Comité van Toezicht op Melkerijscholen.[247] De industrieel was Albert Story. Hij was fabrikant en lid van de Kamer van Koophandel van Gent in de periode 1899-1904.[248]

In 1903 waren dat één handelaar, één advocaat, één nijveraar, één fabrikant en één bijzondere. Die bijzondere was Raymond Lippens, de neef van Maurice Lippens. Hij trouwde in 1909 met barones Ghislaine de Béthune. "La société immobilière Compagnie du Zoute" werd door hem gesticht en hij was ook bestuurder van de "Compagnie Belge d'Assurances Générales contre les Risques d'Incendie" en de "Compagnie Belge d'Assurances sur la Vie". Op het einde van zijn carrière werd hij zelfs nog commissaris bij de "Société Générale".

In 1911 waren dat bij de teruggevonden bestuurslui twee handelaars, één fabrikant, één ingenieur en één bijzondere. Deze bijzondere was wederom Raymond Lippens. Hij werd reeds in 1903 beschreven (cfr. supra).

 

Het beroep van slechts één bestuurslid van de Klauw. werd teruggevonden in 1903. Isidoor Temmerman was onderpastoor.

In 1911 vond ik het beroep van drie bestuursleden terug. Het waren twee bedienden en één burgerlijk ingenieur.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de I.B.P.S. bevonden zich in 1903 één schrijnwerker en één persoon zonder bedrijf.

In 1911 waren dat één herbergier, één notaris (politicus) en één journalist. De notaris was Paul Raepsaet uit Oudenaarde. Deze man, doctor in de rechten, werd notaris te Oudenaarde bij koninklijk besluit van 22 april 1873. Hij hield zich vanaf dat moment minder bezig met zijn activiteiten als eigenaar. Vanaf 1875 wijdde hij zich praktisch volledig aan de politiek en op 6 april 1893 gaf hij zijn ontslag als notaris. Hij werd fulltime politicus. Verder was hij ook voorzitter van de bestuurscommissie van de gevangenis te Oudenaarde, lid van de landbouwersvereniging te Oudenaarde, promotor en stichter van diverse mutualiteiten te Oudenaarde en kapitein (vanaf 1878), daarna majoor-commandant, van de burgerwacht te Oudenaarde. Hij schreef enkele reisgidsen, zoals "Vacances d'un Notaire" en "Au Cap Nord" en was medewerker van "Le Magasin Littéraire" te Gent. Tot slot nog een kleine opmerking: Paul Raepsaet was in 1899 ondervoorzitter van de tweede Vlaamse afdeling van het Internationaal Congres van de Kleine Burgerij gehouden te Antwerpen.[249] Felix Cambier studeerde in 1874 af als burgerlijk ingenieur, maar was journalist. Als journalist was hij medehoofdredacteur en vanaf 1887 directeur van de "Journal de Gand".[250]

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de W.B. bevonden zich in 1903 één kleermaker, één slager, één boekbinder en één winkelier.

Onder de teruggevonden bestuursleden van de C.A.G. bevonden zich in 1903 één bediende en één slager.

 

Drie eigenaars, één boekbinder, één bediende en één bakker bevonden zich onder de bestuursleden van de K.S.J.A. in 1903.

In 1911 waren dat één eigenaar, één boekdrukker, één drukker, één bediende en één bakker.

 

Een kleermaker, één bediende en één meestergast bevonden zich onder de teruggevonden bestuursleden van S.J. in 1911.

 

Wanneer de beroepsgroepen van de verschillende schermverenigingen met elkaar vergeleken worden zou men een onderscheid kunnen maken tussen de K.G.S.M. en de andere clubs. Onder de bestuursleden van de K.G.S.M. vond ik meer industriëlen, eigenaars en personen met een vrij beroep. Bij de andere verenigingen zag ik meer zelfstandigen en bedienden. Bij de K.S.J.A. zaten er ook wel eigenaars onder de bestuursleden, maar geen industriëlen of personen met een vrij beroep. Daarom plaatste ik ze ook bij deze tweede groep. Om een onderscheid te maken tussen de andere verenigingen moeten eerst de belastingen die de bestuursleden betaalden, bekeken worden.

 

2.5.2 Belastingen.

 

Van de elf bestuursleden van de K.G.S.M. vond ik er in de kieslijst van 1890 zeven terug. Allen betaalden ze belastingen. Bij J. Leirens is er onduidelijkheid of het gaat om Julius Eugeen Philips Leirens of Julius Norbert Leirens. Beiden woonden op hetzelfde adres. Ze waren beiden fabrikant en betaalden respectievelijk 376,57 frank en 168,50 frank. 272,54 frank is het gemiddelde tussen beide. Om het gemiddelde van de club te berekenen zal ik dan ook dat getal gebruiken. Het gemiddelde bedrag dat de bestuursleden aan belastingen betaalden bedroeg 247,27 frank. Victor Michiels (notaris) betaalde het meest, namelijk 471,46 frank; Albert-Eugeen Feyerick (bijzondere) het minst, namelijk 46,81 frank.

De vier bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst waren Albert Story, baron della Faille d'Huysse, Abel de Kerchove d'Exaerde en F. Vandeputte. Ze werden alle vier niet teruggevonden omdat er naast hun naam geen adres vermeld werd in de wegwijzer van de stad Gent.

63,64% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 36,36% werd niet teruggevonden.

 

Van de tien bestuursleden van de K.G.S.M. in 1903 vond ik er vier terug in de kieslijst. Alle vier betaalden ze belastingen. Het gemiddelde bedroeg 2138,91 frank. Albert Feyerick, een fabrikant, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 4604,88 frank; Karel Van Loo, een advocaat, het laagste, namelijk 317,82 frank.

De niet teruggevonden bestuursleden waren Raymond Lippens, baron della Faille d'Huysse, H. Tyman, L. Leirens, graaf D. Goethals en G. Van Loo. Deze zes personen werden niet teruggevonden omdat er in de wegwijzer van de stad Gent geen adres vermeld werd naast hun naam.

40% van de bestuursleden werd dus teruggevonden en betaalde belastingen. De overige 60% werd niet teruggevonden.

 

In de kieslijst van 1903 werd slechts één van de zeven bestuursleden van de Klauw. teruggevonden. Deze persoon was Isidoor Temmerman (onderpastoor). Hij betaalde geen belastingen.

T. Henderick (Sint-Amandsberg), C. Vaernewyck (Land van Waasstraat), G. De Graeve (Sint-Amandsberg), K. De Meyer (Sint-Amandsberg), Ch. Henderick (Sint-Amandsberg) en F. Regniers (Sint-Amandsberg) werden niet teruggevonden. Dit is niet verwonderlijk want de meesten woonden buiten Gent.

14,29% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 85,71% werd niet teruggevonden.

 

Twee van de zeven bestuursleden van de I.B.P.S. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Beiden betaalden belastingen. Het gemiddelde bedroeg 440,13 frank. Paul Vanderpoorten (zonder bedrijf) betaalde het meest, namelijk 827,68 frank; Jules Housiaux (schrijnwerker) het minst, namelijk 52,58 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren T. Henderick (Sint-Amandsberg), K. Henderick (Sint-Amandsberg), J. Lodrigo, L. Kesteleyn en L. Carton.

28,57% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 71,43% werd niet teruggevonden.

 

Vier van de twaalf bestuursleden van de W.B. werden in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Twee van hen, namelijk August Consael, een winkelier, en K. Herry, een boekbinder, betaalden geen belastingen. E. Latine werd niet teruggevonden in de kieslijst, maar zijn vader, Lodewijk Latine, wel. Deze man, een reiziger, betaalde wel belastingen. Het bedrag dat hij betaalde, namelijk 338,97 frank, werd gebruikt om het gemiddelde te berekenen. Het gemiddelde bedrag dat de bestuursleden aan belastingen betaalden, bedroeg 417,32 frank. Maurits Desmet, een slager, betaalde het hoogste bedrag, namelijk 851,40 frank; Pieter Hoogstoel, een kleermaker, het laagste, namelijk 61,59 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden in de kieslijst waren E. Latine (Stropstraat), A. Mulliez (Kortrijksestraat), E. De Rocker, M. Herman (Bloemstraat), V. Notte, A. Snoeck, T. Gillis (Kortrijksestraat) en P. Consael.

16,67% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. Eveneens 16,67% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 66,66% werd niet teruggevonden.

 

Twee van de vier bestuursleden van de C.A.G. werden in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Geen enkele betaalde belastingen. Die personen waren Ernest Den Duyts, een bediende, en Georges Nicaisse, een beenhouwer.

A. Dreesen (Korte Dagsteeg) en J. Kellens waren de bestuursleden die niet teruggevonden werden.

50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen en eveneens 50% van de bestuursleden werd niet teruggevonden.

 

Zes van de negen bestuursleden van de K.S.J.A. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Allen, op één na, namelijk Ferdinand Strengs (bediende), betaalden ze belastingen. Het gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 1875,82 frank. Robert Waterloos, een eigenaar, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 3077,65 frank; Oscar Sauer, een boekbinder, het laagste, namelijk 159,91 frank.

De drie bestuursleden die ik niet terugvond waren J. Petit (Antheunisstraat), F. De Bliquy (Koepoortkaai) en J. Masson (Veldstraat).

55,56% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 11,11% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 33,33% werd niet teruggevonden.

 

In grafiek zes ziet u de verschillen in de gemiddelde bedragen die de bestuursleden van de K.G.S.M., Klauw., I.B.P.S., W.B., C.A.G. en K.S.J.A. in 1903 aan belastingen betaalden.

 

Grafiek 6.


Bij de beschrijving van de beroepen van de bestuursleden werd er een onderscheid gemaakt tussen de K.G.S.M. en de andere clubs omdat er alleen bij de K.G.S.M. zowel eigenaars, industriëlen als personen met een vrije beroep werden teruggevonden. Wanneer ik naar deze grafiek kijk zou ik er een specificatie aan toevoegen. De K.S.J.A. zou ik tussen de K.G.S.M. en de andere clubs plaatsen. Bij de K.S.J.A zijn er eigenaars onder de bestuursleden, maar geen industriëlen. Die eigenaars trekken de gemiddeld betaalde belasting bij deze club omhoog. Van de vijf bestuursleden die belastingen betaalden bij deze club waren er drie eigenaars. Zij betaalden allen meer dan 2600 frank aan belastingen. Tussen de Klauw. en C.A.G. enerzijds en de I.B.P.S. en W.B. anderzijds zou ik nog geen onderscheid maken. De beroepsgroepen tussen die verenigingen komen overeen en er werd van de Klauw. en C.A.G. in de wegwijzer van de stad Gent bij te weinig bestuursleden een adres vermeld om hun belastingen te kunnen achterhalen en zo een gemiddelde op te maken.

 

In de kieslijst van 1911 werden er vijf van de elf bestuursleden van de K.G.S.M. teruggevonden. Deze vijf betaalden op één na, namelijk Jan Delori (ingenieur), allen belastingen. Het gemiddelde bedroeg 2336 frank. Albert Feyerick, een fabrikant, betaalde het hoogste bedrag aan belastingen, namelijk 4604,30 frank; Robert Brasseur, een handelaar, het laagste, namelijk 544,06 frank.

K. Duhayon (Hoogpoort), L. Leirens, graaf D. Goethals, R. Lippens, G. Van Wassenhove en de Behault waren de bestuursleden die ik niet terugvond in de kieslijst.

36,36% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 9,09% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 54,55% werd niet teruggevonden.

 

Drie van de tien bestuursleden van de Klauw. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Geen enkele betaalde echter belastingen. Deze drie personen waren Theophiel Hendrick (bediende), Gustaaf De Graeve (bediende) en Ferdinand Regniers (burgerlijk ingenieur).

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren K. Henderick (Sint-Amandsberg), K. Regniers (Sint-Amandsberg), M. Cottinie (Sint-Amandsberg), F. Maes (Sint-Amandsberg), G. Imant (Sint-Amandsberg) en A. Kemmel. Zij werden dus niet gevonden in de kieslijst omdat ze buiten Gent woonden.

30% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 70% werd niet gevonden.

 

Slechts één van de twaalf bestuursleden van de I.B.P.S. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. Dit lage aantal is te wijten aan het feit dat een aantal van de bestuurders buiten Gent woonden en dat in de bestuurslijst uit de wegwijzer van de stad Gent niet bij elk bestuurslid een adres vermeld werd. De bestuurder die teruggevonden werd, was Evrard Masseeuw. Deze herbergier betaalde 10,50 frank aan belastingen.

P. Vander Poorten (Guinardstraat), L. Kesteleyn (Hoogpoort), Paul Raepsaet (Oudenaarde), M. Van Ighem, J. Verhoost (Oudenaarde), O. Evrard, P. Van Malleghem, A. Vander Meersch (Oudenaarde), Felix Cambier (Gent), O. Van Hulle en H. De Poorter waren de bestuursleden die niet werden teruggevonden.

8,33% van de bestuursleden werd dus teruggevonden en betaalde belastingen. De overgrote meerderheid, namelijk 91,67%, werd niet teruggevonden. De redenen hiervoor werden reeds gegeven.

 

Drie van de acht bestuursleden van S.J. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Geen enkele betaalde echter belastingen. De personen waren Gustaaf De Blan (kleermaker), Joris Leemans (bediende) en Pieter Drappier (meestergast).

De bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst van 1911 waren F. Colpaert, A. De Vijlder (Ledeberg), H. Zanna (Leopoldskazerne), De Vogelaere (Leopoldskazerne) en A. De Leeuw.

37,50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 62,50% werd niet teruggevonden.

 

Vijf van de veertien bestuursleden van de K.S.J.A. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Allen, op één na, namelijk Ferdinand Strengs (bediende), betaalden ze belastingen. J. Vandervoodt (zoon) werd niet teruggevonden. Zijn vader daarentegen wel. Het bedrag, namelijk 99,50 frank, dat deze herbergier aan belastingen betaalde, zal opgenomen worden in het gemiddelde. Het gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 790,82 frank. Het hoogste bedrag werd op tafel gelegd door Eugeen Van Bambeke (eigenaar), namelijk 1607,10 frank; het laagste, na Jacob Vandervoodt, maar deze was geen bestuurslid, door Felix D'Hooghe (drukker), namelijk 288,98 frank.

De negen bestuursleden die niet teruggevonden werden in de kieslijst waren R. Waterloos (Sint-Amandsbergs), J. Petit (Antheunisstraat), Oscar Sauer (Veldstraat en Laurent Delvauxstraat), F. De Bliquy (Kapucijnenstraat), J. Vandervoodt (zoon) (Kouter), A. Huysmans, M. Meyvaert, H. Jacqmotte en C. Loontjens.

28,57% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 7,14% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 64,29% werd niet teruggevonden.

 

In grafiek zeven ziet u de verschillen in de gemiddelde bedragen die de bestuursleden van de K.G.S.M., Klauw., I.B.P.S., S.J. en K.S.J.A. in 1911 aan belastingen betaalden.

 

Grafiek 7.

 

Ik kan hier dezelfde conclusies trekken als bij grafiek zes. Er bestaat een scherp onderscheid tussen de K.G.S.M. aan de ene kant en de Klauw., I.B.P.S. en S.J. aan de andere kant. Ik zou durven stellen dat de bestuursleden van de K.G.S.M. tot een hogere sociale klasse behoren dan deze van de andere schermclubs. De K.S.J.A. zit wederom tussen deze twee groepen in. De redenen zijn nog altijd dezelfde als in 1903. Alleen is het aantal eigenaars onder de bestuursleden gedaald tot één en helt de club nu meer over naar de kant van de Klauw.,… dan naar de K.G.S.M.

 

2.5.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Slechts een beperkt aantal bestuursleden van de schermverenigingen was politiek actief.

 

Bij de K.G.S.M. vond ik twee bestuursleden die zich met politiek inhielden, namelijk Abel de Kerchove d'Exaerde en Albert Story. Abel de Kerchove d'Exaerde zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de gemeenteraad van Mechelen vanaf het jaar 1874. Wanneer zijn mandaat afliep was niet duidelijk. Wel bestaat er zekerheid omtrent het feit dat hij burgemeester was van Mechelen van 1879 tot 1891. Van 1874 tot 1898 was hij provincieraadslid van Oost-Vlaanderen, lid van de kamer van volksvertegenwoordigers in de periodes 1898-1904 en 1907-1908 en van 1904 tot 1907 opvolgend lid van de kamer van volksvertegenwoordigers. Tot slot was hij ook nog voorzitter van de Katholieke Kring te Wetteren.[251] Albert Story was in 1890 en 1895 kandidaat-gemeenteraadslid voor de Liberale Partij. In de periode 1891-1895 was hij Gents gemeenteraadslid.[252]

 

Bij de I.B.P.S. vond ik eveneens twee politici terug, namelijk Paul Raepsaet en Felix Cambier. Paul Raepsaet zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de Oudenaardse gemeenteraad vanaf 1875. In diezelfde stad was hij schepen van Schone Kunsten en Openbare Werken in de periode 1879-1890 en vanaf 1890 burgemeester. Hij zetelde in de senaat van 1890 tot 1918 en was daar secretaris in de jaren 1909-1914. Deze man was ook nog voorzitter van de Grondwettelijke en Conservatieve Vereniging te Oudenaarde.[253] Felix Cambier stelde zich verschillende malen kandidaat bij de Gentse gemeeteraadsverkiezingen, namelijk in 1881 en 1884 als kandidaat voor de Liberale Partij en in 1895,1899 en 1907 voor de Radico-socialisten. Hij zetelde in de gemeenteraad van 1881 tot 1890 en van 1896 tot 1916 en was schepen van Openbaar Onderwijs. Van 1900 tot 1908 zetelde hij in de kamer van volksvertegenwoordigers.[254]

 

Baron George Herry, lid van de W.B. en Wapenbr., was burgemeester van Steenhuize-Wijnhuize in de periode 1879-1888. Deze man zetelde zowel in de kamer van volksvertegenwoordigers, namelijk van 1890 tot 1894, als in de senaat, namelijk van 1894 tot 1900. Verder was deze man nog voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Conservatieve Vereniging te Aalst.[255]

 

Karel Pynaert, lid van de C.d'E.G., zetelde als vertegenwoordiger van de Liberale Partij in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1912 tot 1921.[256]

 

2.6 Tennisclub.

 

Ik vond slechts één tennisclub terug in de wegwijzer van de stad Gent, namelijk de O.S.G. Daarom zullen de verschillende onderdelen (beroep, belastingen en eventuele politieke gebondenheid) hier samen worden behandeld.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de O.S.G. bevonden zich in 1903 twee fabrikanten, één burgerlijk ingenieur, één procureur en één advocaat. De advocaat aan het hof van beroep te Gent was Lodewijk Montigny. Deze man doctoreerde zowel in de politieke en administratieve wetenschappen als in de rechten. Hij was niet alleen advocaat, maar ook buitengewoon hoogleraar aan de rechtsfaculteit van de Universiteit Gent, secretaris van de rechtsfaculteit, deken van de rechtsfaculteit (1896-1899), secretaris van de Academische Raad (1902-1903), professor emeritus, directeur van het kabinet van de gouverneur van Oost-Vlaanderen (1880) en secretaris van de door het parlement ingestelde onderzoekscommissie naar de toestand van het lager onderwijs in België. De fabrikant was Emiel Van Ceulebroeck. In zijn bedrijf fabriceerde men wit en gekleurd flanel.[257]

 

Van de zes bestuursleden werden er in de kieslijst van 1903 vijf teruggevonden. Op Joris Vanderstegen, een burgerlijk ingenieur, na betaalden ze allen belastingen. Het gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 1028,84 frank. Emiel Mees, een fabrikant, betaalde het meest belastingen, namelijk 1447,06 frank; August Vanwaesberghe, een procureur, het minst, namelijk 169,60 frank.

Het bestuurslid dat niet in de kieslijst werd teruggevonden was E. Vander Stegen (Koornlei).

66,67% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 16,67% van de bestuurslui werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 16,66% werd niet teruggevonden.

 

Onder de bestuursleden werden twee politici teruggevonden. Beiden zetelden in de Gentse gemeenteraad als vertegenwoordigers van de Liberale Partij. Lodewijk Montigny stelde zich in 1881, 1884 en 1890 kandidaat tijdens de Gentse gemeenteraadsverkiezingen. Hij zetelde in de gemeenteraad van 1881 tot 1895 en was van 1891 tot 1895 schepen van Openbare Werken. Emiel Van Ceulebroeck was kandidaat bij de Gentse gemeenteraadsverkiezingen in 1895, 1903 en 1911. Maar bij deze laatste verkiezingen vertegenwoordigde hij de partij Kartel. Hij zetelde van 1908 tot 1921 in de gemeenteraad.[258]

 

Wanneer ik deze gegevens naast elkaar leg, kan niet anders dan besloten worden dan dat de bestuurslui van de O.S.G. niet echt onbemiddeld waren. Wanneer ik de vergelijking tussen de verschillende sporttakken maak, zal ik trachten deze club te situeren tussen de andere verenigingen.

 

2.7 Vliegclub.

 

Ik vond slechts één vliegclub terug in de wegwijzer van de stad Gent, namelijk de Aé.C.F. Daarom zullen de verschillende onderdelen (beroep, belastingen en eventuele politieke gebondenheid) hier samen worden behandeld.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de Aé.C.F. bevonden zich in 1911 twee fabrikanten, één eigenaar, één handelaar en één nijveraar. Eén van de twee fabrikanten was Jules de Hemptinne. Deze man stichtte na zijn huwelijk met Leonia de Smet de Naeyer, de dochter van een belangrijke Gentse katoenfabrikant, zijn eigen katoenfabriek, namelijk "J. de Hemptinne". Verder was hij mede-eigenaar en beheerder van de N.V. Florida en van de N.V. Ferdinand Lousbergs, was hij lid van de beheerraad van de "Société Linière La Lys" en was hij lid van de Kamer van Koophandel van Gent.[259] De eigenaar was Firmin De Smet. Zijn professionele activiteiten werden reeds uiteengezet bij de beschrijving van de A.C.F. in 1903 (cfr. supra).

 

Vier van de zestien bestuursleden van de Aé.C.F. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Dit lage aantal is te wijten aan het feit dat meerdere bestuursleden buiten Gent woonden en dat bij de overige geen adres vermeld werd in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent. Alle bestuursleden die teruggevonden werden, betaalden belastingen. Het gemiddelde bedrag dat ze aan belastingen betaalden, bedroeg 5255,39 frank. Jules de Hemptinne, fabrikant, legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 12575,47 frank; Edmond Vanderstegen, een handelaar, het laagste, namelijk 353,52 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren Firmin De Smet (Vinderhoute), A. De Witte (Oudenaarde), A. Vander Haeghen, G. Bauwens, K. Mast de Maeght, L. de Kerchove de Denterghem, baron H. Herry, J. Mechelynck, O. Vanderhaegen, E. Maeterlinck, E. Kervyn de Meerendré en Th. Liefmans.

25% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 75% werd niet teruggevonden.

Twee bestuursleden, namelijk Firmin De Smet en Jules de Hemptinne, hielden zich bezig met politiek. Firmin De Smet was katholiek. Zijn politieke carrière werd reeds uiteengezet bij de A.C.F. (cfr. supra). Jules de Hemptinne was, als vertegenwoordiger van de Liberale Partij, in 1854, 1856, 1857, 1863 en 1869 kandidaat-gemeenteraadslid te Gent. Hij zetelde in de gemeenteraad van 1856 tot 1872. Van 1878 tot 1886 was hij volksvertegenwoordiger.[260]

 

De bestuursleden van deze club behoorden, aan hun beroep en betaalde belastingen te zien, zeker tot de betere sociale kringen van Gent en omstreken. Wanneer ik de vergelijking tussen de verschillende sporttakken maak, zal ik trachten deze club te situeren tussen de andere verenigingen.

 

2.8 Wielrijdersverenigingen.

 

2.8.1 Beroep.

 

In de literatuur werd één bestuurslid van de V.C.G. teruggevonden, namelijk Amand Casier de ter Beken.[261] De professionele carrière van deze man werd reeds uiteengezet bij de K.A.A.G. (cfr. supra). Deze man was ook nog lid van andere wielrijdersverenigingen, namelijk de T.C.B. en V.G.

 

Nog andere bestuurslui van bepaalde wielerclubs werden uitsluitend in de literatuur teruggevonden, omdat de bestuursleden van die verenigingen niet werden opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent. Dit was te wijten aan het feit dat in de wegwijzer van de stad Gent de bestuurslijsten van die clubs niet vermeld werden voor de jaren die ik opzocht in de kieslijsten, namelijk 1890, 1903 en 1911. Zo werden de bestuursleden van de U.C.G. vanaf 1897 tot en met 1900 vermeld in de wegwijzer van de stad Gent. Franciscus de Graet, bestuurslid bij de U.C.G., was een negociant. Emile Van Hoecke, Burgerkr. (in de wegwijzer van de stad Gent van 1897 tot 1898 vermeld), was een bouwkundige en architect. Eugène Bayens, F.C. (in de wegwijzer van de stad Gent van 1898 tot 1900 vermeld), was een handelaar en industrieel. Deze man richtte, samen met een aantal andere industriëlen, het bedrijf Eugène Bayens en Cie op. Verder was hij ook nog vice-consul van Noorwegen.[262]

 

Drie bestuursleden van de V.G. (in de wegwijzer van de stad Gent van 1899 tot 1900 vermeld) werden teruggevonden. De professionele carrière van Amand Casier de ter Beken werd reeds beschreven bij de K.A.A.G. (cfr. supra). Joseph de Hemptinne was een katoenfabrikant en Adrien Groverman een grondeigenaar. Arthur Van Laethem, W.C.G. (in de wegwijzer van de stad Gent van 1899 tot 1901 vermeld), was een tuinder en bloemist te Gentbrugge.[263]

Onder de teruggevonden bestuursleden van de W.S.A. zaten een brouwer en een geneesheer. De brouwer, Victor Braeckman, was ook nog burgemeester van Sint-Amandsberg (1895-1908) en Henricus Van Cleemputte, geneesheer, was ook nog schepen (1884-1907) en burgemeester (1908-1921), eveneens van Sint-Amandsberg.[264] Ik zal dieper ingaan op hun politieke carrière in het deel "eventuele politieke gebondenheid". Ik haalde dit hier toch aan omdat de functies "burgemeester" en "schepen" bij hun beroep vermeld stonden.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de G.W. bevonden zich in 1903 een handelsreiziger, een winkelier en een persoon zonder beroep. De handelsreiziger was Polydoor Goossens. Zijn vader was zilversmid.[265]

 

In de literatuur werd één bestuurslid van de B.W. teruggevonden, namelijk Joris Würth.[266] Deze advocaat woonde sedert 1879 in Gent. Zijn vader was substituut-procureur des konings.[267] Joris Würth was nog lid van andere wielrijdersverenigingen, namelijk de S.G.K. en de W.V.OV.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de R.C.G. bevonden zich in 1903 een bediende, een handelaar en een nijveraar.

In 1911 waren dat eveneens een bediende, een handelaar en een nijveraar.

 

Het beroep van slechts één bestuurslid van de W.L. werd in 1903 teruggevonden, namelijk een brouwer.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de T.C.B. bevonden zich in 1903 een bouwkundige, een advocaat en een officier. De advocaat was Leo Hallet. In de periode 1920-1922 was hij stafhouder aan de Gentse balie. Zijn vader was veearts in het leger.[268]

In 1911 waren dat een bouwkundige, een griffier, een kapitein, een advocaat en een persoon zonder bedrijf. De advocaat was nog steeds Leo Hallet.

 

Het beroep van twee bestuursleden van de A.V. werd teruggevonden in 1903, namelijk een schilder en een bediende.

In 1911 was dat één drogist. Deze man, Jan Vergaelen, had het diploma van apotheker.

 

Het beroep van slechts één bestuurslid van de V.F.l'A. werd in 1903 teruggevonden, namelijk een herbergier.

In 1911 waren dat twee behangers, een schoenmaker, een koffiehuisbediende, een koffiehuishouder en een herbergier.

 

Onder de bestuursleden van de R.V bevond zich in 1903 één kleermaker. Het beroep van de andere bestuursleden werd niet teruggevonden.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de V.Z.C.D.Z. bevonden zich in 1903 drie schrijnwerkers, een kleermaker, een horlogemaker, een chemicus en een pasteibakker.

In 1911 was dat een schoenmaker.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de Roel. Zon. bevonden zich in 1903 twee ajusteerders (sic), een meestergast, een ijzerdraaier en een timmerman.

In 1911 waren dat een wever en een ajusteerder.

 

Een advocaat, een bediende, een persoon zonder bedrijf en een persoon zonder beroep bevonden zich onder de bestuurslui van de W.V.O.V. in 1903.

In 1911 waren dat twee bedienden, een handelsreiziger, een advocaat en een zeepzieder.

 

Het beroep van slechts één bestuurslid van S.A.V. werd in 1903 gevonden, namelijk een kramer.

Onder de teruggevonden bestuursleden van de G.V.S. bevond zich in 1903 een loodgieter.

In 1911 waren dat een schilder en een ijzerdraaier.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de U.V.G. bevonden zich in 1911 een herbergier en een steenkapper. Het beroep van slechts één bestuurslid van de V.W.G. werd teruggevonden in 1911, namelijk een koffiehuisbediende. Onder de teruggevonden bestuursleden van L.e.V. bevonden zich in 1911 een boekdrukker, een letterzetter en een dagloner. Bij de Kelderw. waren dat in 1911 een boekdrukker en een ijzerdraaier. Het beroep van twee bestuursleden van Noordst. werd in 1911 teruggevonden, namelijk een metaalbewerker en een tekenaar.

Onder de teruggevonden bestuursleden van de R.W. bevonden zich in 1911 twee smeden, een schaliedekker, een hovenier en een smid. Bij de V.C.S.G. was dat in 1911 dat een bediende. Bij de M.e.K. waren dat, eveneens in 1911, een ijzerdraaier, een stoelenmaker en een rijwieldraaier. Bij de V.C.l'A. waren dat in 1911 een gepensioneerde, een ijzerboorder (sic), een loodgieter en een herbergier. Bij de B.W. was dat een koffiehuisbediende. Onder de teruggevonden bestuursleden van de Nachteg. bevonden zich in 1911 een smid, een boekdrukker en een liedjeszanger.

 

Wanneer ik de beroepen van de bestuurslui van de diverse clubs bekijk, valt mij een duidelijke tweedeling op. Enerzijds zijn er twee verenigingen, namelijk de V.C.G. en V.G., met industriëlen, grondeigenaars en personen met vrije beroepen onder hun bestuursleden. Anderzijds zijn er de talrijke clubs met bedienden, zelfstandigen, werknemers… Daartussen zit een groep met advocaten, bedienden,… onder hun bestuursleden. Onderzoek naar de betaalde belastingen van die personen zal moeten uitmaken of ze een tussengroep vormen of dat ze tot één van de twee vernoemde categorieën behoren. Opvallend is verder dat de clubs die behoorden tot de eerste categorie, namelijk de V.C.G. en V.G., na 1900 niet meer voorkomen. Hierdoor konden de belastingen van de bestuurslui van die twee clubs niet onderzocht worden. In hoofdstuk 2 van deel IV kwam ik tot het besluit dat bepaalde bestuursleden van die twee clubs overstapten naar de A.C.F. In deze laatste club kwamen personen uit de betere milieus van Gent samen (cfr. supra).

 

2.8.2 Belastingen.

 

Twee van de drie bestuursleden van G.W. werden in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Eén van die twee, namelijk August Depourquoy (zonder beroep), betaalde geen belastingen. Arthur Decock, een winkelier, betaalde 340,53 frank.

K. Praet (Oudburg) was het bestuurslid dat niet werd teruggevonden in de kieslijst.

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 33,33% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 33,33% werd niet teruggevonden.

 

Drie van de vier bestuursleden van de R.C.G. werden in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Eén van hen, namelijk Joseph Van Beerleire, een bediende, betaalde geen belastingen. Het gemiddelde dat de andere twee aan belastingen betaalden bedroeg 81,56 frank. Theodor Peeters, een handelaar, legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 111,59 frank; Oswald Deschamphelaere, een nijveraar, het laagste, namelijk 51,52 frank.

Het bestuurslid dat niet teruggevonden werd in de kieslijst was F. Speelman (Groot Kanonplein).

50% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 25% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 25% werd niet teruggevonden.

 

Slechts één van de vijf bestuursleden van de W.L. werd teruggevonden in de kieslijst van 1903. Dit is te verklaren door het feit dat de vier andere bestuursleden allen buiten Gent, namelijk in Ledeberg, woonden. Gustaaf Dauwe, een brouwer, betaalde 242,72 frank aan belastingen.

De overige bestuursleden waren L. Grégoire, G. Van Imweghe, A. Latour en A. Vandenbulcke.

20% van de bestuursleden werd gevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 80% werd niet teruggevonden.

 

Drie van de vier bestuursleden van de T.C.B. werden in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Slechts één betaalde belastingen, namelijk de advocaat Leo Hallet. Hij legde 123,43 frank op tafel. De andere twee bestuurslui die geen belastingen betaalden, waren Jules Beert, een bouwkundige, en Jules L'Heureux, een officier.

A. Boterdaele (Rode Lijvekensstraat) was de bestuurder die niet teruggevonden werd.

25% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 50% werd gevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 25% werd niet teruggevonden.

 

Beide bestuursleden van de A.V. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Eén van hen, namelijk de bediende Jozef Vanbelle, betaalde geen belastingen. De schilder Emiel Lebrun legde 240,57 frank op tafel.

50% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 50% werd gevonden, maar betaalde geen belastingen.

 

Geen enkel bestuurslid van de U.V.L. werd teruggevonden in de kieslijst van 1903. Dit is te wijten aan het feit dat alle bestuursleden buiten Gent woonden, namelijk J. Dauwe in Ledeberg en E. Pappens in Gentbrugge.

 

Geen enkel bestuurslid van de W.S.A. werd teruggevonden in de kieslijst van 1903. Ze woonden immers bijna allen buiten Gent. J. Vande Put, Victor Braeckman en Henricus Van Cleemputte woonden in Sint-Amandsberg en H. Naudts woonde in Oostakker. Twee bestuursleden woonden in Gent, maar werden toch niet in de kieslijst gevonden, namelijk E. Roeckaert (Henegouwenstraat) en E. Muyshondt (Visserij).

 

Slechts één van de vijf bestuursleden van de V.F.l'A. werd teruggevonden in 1903 in de kieslijst. A. Vanaerden werd niet gevonden, maar zijn vader, Engel Vanaerden, wel. Deze schoenmaker betaalde 42,48 frank aan belastingen. Dit bedrag zal gebruikt worden bij de berekening van het gemiddelde. Het gemiddelde dat men aan belastingen betaalde bedroeg 30,16 frank. De heer Engel Vanaerden betaalde het hoogste bedrag, namelijk 42,48 frank; Polydoor Demeester, een herbergier, het laagste, namelijk 17,84 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren A. Vanaerden (Mageleinstraat), K. De Sloover (Sint-Amandsberg), L. De Scheerder (Ledeberg) en J. Vanden Broecke (Vinkstraat).

20% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 80% werd niet teruggevonden.

 

Slechts één van de vier bestuursleden van de R.V. werd in de kieslijst van 1903 teruggevonden. Deze man, Edmond Demeyer, een kleermaker, betaalde geen belastingen.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren H. Vanderhaeghen (Ottergemsesteenweg), Dezutter (Leiekaai) en Reyniers (Drongensesteenweg).

25% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 75% werd niet teruggevonden.

 

Alle zeven de bestuursleden van de V.Z.C.D.Z. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Slechts twee van hen betaalden belastingen. Het gemiddelde bedrag dat ze betaalden bedroeg 62,47 frank. Eduard Berwouts, een horlogemaker, legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 86,30 frank; Modest Devlieger, een chemicus, het laagste, namelijk 38,64 frank. De bestuurslui die geen belastingen betaalden, waren Karel Verbrugge, een kleermaker, Dierickx,

Eduard Praet, Franz Couez, alle drie schrijnwerker, en Emiel Bovyn, een pasteibakker.

28,57% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 71,43% werd eveneens teruggevonden, maar betaalde geen belastingen.

 

Vijf van de negen bestuursleden van de Roel. Zon. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Slechts één van hen, namelijk Polydoor Detaeye, een timmerman, betaalde belastingen, namelijk 36,78 frank. De andere vier waren Theophiel Van Damme (ajusteerder), Jan Vanvlaanderen (meestergast), Karel Baeyens (ajusteerder) en Ernest Lis (ijzerdraaier).

De bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren K. Van Ackere, K. Dupont, A. Troffaes en F. Detaeye (Desmetstraat).

11,12% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 44,44% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 44,44% werd niet teruggevonden.

 

Van de eenentwintig bestuurslui van de W.V.O.V. werden er slechts vier teruggevonden in de kieslijst van 1903. Geen enkele van hen betaalde belastingen. Deze personen waren Edmond Delaeter (zonder bedrijf), August Depourquoy (zonder beroep), Joris Dhondt (bediende) en Joris Würth (advocaat).

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren L. Grégoire (Gent), J. Houard (Gent), E. Lebrun (Gent), Paternotte (Gent), Th. Peeters (Gent), E. Roekaert (Gent), J. De Keukelaere (Nazareth), J. De Pourq (Ouwegem), De Vrieze (Aalter), Van Wilder (Scheldewindeke), Prové (Idegem), Philips (Dendermonde), Van Coppenolle (Dendermonde), Van Hoorebeke, O. Hye, J. Van Vlaanderen en R. Verbrugge. Het is dus duidelijk waarom ze niet gevonden werden in de kieslijst. Ofwel woonden de bestuurslui buiten Gent ofwel werd er geen adres vermeld in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent.

19,05% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 80,95% werd niet teruggevonden.

 

Van de acht bestuursleden van S.A.V. werd er slechts één teruggevonden in de kieslijst van 1903. Deze persoon, Antoon Lauwers, een kramer, betaalde daarenboven geen belastingen. Het lage aantal teruggevonden bestuursleden is te verklaren door het feit dat de meeste anderen buiten Gent woonden of doordat er geen adres vermeld werd in de bestuurslijst in de wegwijzer van de stad Gent.

L. De Nobele (Sint-Amandsberg), A. Doigny (Antwerpsesteenweg), O. Rodts (Sint-Amandsberg), G. Ghys (Antwerpsesteenweg), M. Glorieux (Stierstraat), J. De Vos en I. Alboort waren de bestuursleden die niet teruggevonden werden.

12,50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 87,50% werd niet teruggevonden.

 

Eén van de drie bestuursleden van de G.V.S. werd teruggevonden in de kieslijst van 1903. Het betrof de loodgieter Jan Dupont. Hij betaalde 66,08 frank aan belastingen.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren M. De Vries (Botermarkt) en E. Van Hyfte (Onderstraat).

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 66,67% werd niet teruggevonden.

 

In grafiek acht ziet u de verschillen in de gemiddelde bedragen die de bestuursleden van de G.W., R.C.G., W.L., T.C.B., A.V., V.F.l'A., R.V., V.Z.C.D.Z., Roel. Zon., W.V.O.V., S.A.V. en G.V.S. aan belastingen betaalden.

 

Grafiek 8.

 

Vooraleer de gegevens op deze grafiek geïnterpreteerd kunnen worden, moeten eerst enkele opmerkingen gemaakt worden. Vele bestuursleden van de diverse clubs werden niet in de kieslijst teruggevonden. Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste waren vele clubs gevestigd in de randgemeenten van Gent, zoals Sint-Amandsberg, Ledeberg,… De bestuursleden van de clubs die in deze gemeenten woonden, werden uiteraard niet in de kieslijst van Gent teruggevonden. Dit was onder andere het geval bij de W.S.A. en U.V.L. Uitzonderlijk werd er een bestuurslid gevonden bij deze verenigingen die in Gent woonde. Een voorbeeld hiervan is Antoon Lauwers van de S.A.V. Ten tweede stond bij vele bestuursleden in de wegwijzer van de stad Gent geen adres vermeld. Deze twee factoren verklaren grotendeels waarom de percentages van de niet teruggevonden bestuursleden zo hoog liggen bij de meeste clubs.

De gemiddelde bedragen die de bestuursleden aan belastingen betaalden lagen ongeveer in dezelfde orde van grootte. De verschillen zijn hier niet zo groot als bij sommige andere sporttakken, zoals bijvoorbeeld atletiek- en voetbalclubs. Bij een aantal verenigingen, zoals de R.V., W.V.OV. en S.A.V., werden de bestuursleden wel teruggevonden, maar ze betaalden geen belastingen.

 

Van de zes bestuursleden van de R.C.G. werden er drie in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Allen betaalden ze belastingen. H. Frère werd niet teruggevonden in de kieslijst, maar zijn vader, Albert Frère, een ondernemer, werd wel gevonden. De belastingen die hij betaalde, werden opgenomen in het gemiddelde. Dat gemiddelde bedrag aan betaalde belastingen bedroeg 311,51 frank. Lodewijk Pintelon, een bediende, betaalde het meest belastingen, namelijk 637,40 frank; Theodoor Peeters, een handelaar, het minst, namelijk 230,24 frank. Albert Frère betaalde minder met zijn 110,05 frank, maar hij was geen bestuurslid.

De bestuursleden die niet gevonden werden, waren Joski (Blandinusstraat), H. Frère (Guinardstraat) en E. D'Hoossche (Koestraat).

50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 50% werd niet teruggevonden.

 

Alle vijf de bestuursleden van de T.C.B. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Twee van hen, namelijk Julius Beert, een bouwkundige, en Jules L'Heureux, een kapitein, betaalden geen belastingen. Het gemiddelde bedrag dat de overige drie aan belastingen betaalden bedroeg 458,70 frank. De advocaat Leo Hallet legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 726,81 frank; de griffier Joris Phlippo het laagste, namelijk 168,32 frank.

60% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 40% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen.

 

Eén van de twee bestuursleden van A.V. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. Jan Vergaelen, een drogist, betaalde 121,34 frank aan belastingen.

J. Van Belle werd niet teruggevonden in de kieslijst.

50% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De andere 50% werd niet gevonden.

 

Geen enkele van de bestuurslui van de U.V.L. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. Dit is te wijten aan het feit dat alle bestuursleden buiten Gent woonden, namelijk J. Dauwe in Ledeberg en E. Pappens in Gentbrugge.

 

Geen enkele van de drie bestuursleden van de W.S.A. werd teruggevonden in de kieslijst van de stad Gent in 1911. Dit kwam omdat twee van de drie bestuurslui in Sint-Amandsberg woonden, namelijk O. Stragier en A. Patrick. Het derde bestuurslid, G. Capiteyn, woonde in Gent, namelijk in de Meersstraat.

 

Alle zes de bestuursleden van de V.F.l'A. werden in 1911 in de kieslijst teruggevonden. Slechts twee van hen betaalden belastingen. Het gemiddelde bedrag dat de bestuursleden aan belastingen betaalden, bedroeg 386,41 frank. Frans Wante, een koffiehuishouder, legde het hoogste bedrag op tafel, namelijk 762,82 frank; Engel Vanaerden, een schoenmaker, het laagste, namelijk 10 frank. De bestuursleden die geen belastingen betaalden waren Pieter Schellinck (behanger), Michel Engel (koffiehuisbediende), Jan Vandenbroecke (behanger) en Polydoor De Meester (herbergier).

33,33% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 66,67% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen.

 

Van de twee bestuursleden van de V.Z.C.D.Z. werd er één in de kieslijst van 1911 teruggevonden, namelijk Engel Vanaerden. Deze schoenmaker betaalde 10 frank aan belastingen.

Het bestuurslid dat niet teruggevonden werd, was O. Couez (Sint-Pietersvrouwenstraat).

50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. De overige 50% werd niet teruggevonden.

 

Twee van de drie bestuursleden van de Roel. Zon. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Eén van hen betaalde belastingen, namelijk Hendrik Robyns. Deze wever legde 10,50 frank op tafel. Theophiel van Damme, een ajusteerder (sic), betaalde geen belastingen.

Ch. De Jonghe werd niet teruggevonden in de kieslijst.

33,34% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 33,33% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 33,33% werd niet teruggevonden.

 

Vijf van de negen bestuursleden van de W.V.O.V. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Twee van hen, namelijk Joris Würth, een advocaat, en Maurits Dhondt, een bediende, betaalden geen belastingen. Het gemiddelde bedrag dat de overige bestuurslui betaalden, bedroeg 234,71 frank. De hoogste som werd op tafel gelegd door Joris Dhondt, een bediende, namelijk 459,24 frank; de laagste door Auguste De Pourquoy, een zeepzieder, namelijk 86,56 frank.

De bestuursleden die niet teruggevonden werden, waren L. Grégoire (Ledeberg), J. Van Belle (Ledeberg), E. de Caster en T. Pieters.

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 22,22% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 44,45% werd niet teruggevonden.

 

Van de vier bestuursleden van de G.V.S. werden er twee teruggevonden, namelijk Oscar Braeckman, een schilder, en Leonard Dewette. Geen enkele van de twee betaalde belastingen.

De twee die niet teruggevonden werden, waren M. De Vries (Botermarkt) en J. De Vries (Hoogstraat).

50% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 50% werd niet teruggevonden.

 

Geen enkel bestuurslid van S.e.Z. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. De bestuursleden waren M. Van Hoobrouck de ten Hulle (Voordries), J. Mussely (Voordries), V. Caeyman (Snoekstraat) en P. Buys (Kerkstraat). Hetzelfde gold voor de B.O.L.L. Ook van deze vereniging werd geen enkel bestuurslid teruggevonden; T. De Coene en J. Vander Sickel woonden immers beiden in Ledeberg.

 

Van de zes bestuursleden van de U.V.G. werden er in de kieslijst van 1911 twee teruggevonden. Leon Van Hamme, een herbergier, betaalde geen belastingen. Jan Mahu, een steenkapper, wel. Hij legde 315,07 frank op tafel.

L. Van Belleghem (Bijlokevest), O. Vispoel (Sint-Pietersvrouwenstraat), J. Vanderstraeten en C. Devers waren de bestuurslui die niet werden teruggevonden in de kieslijst.

16,67% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. Eveneens 16,67% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 66,66% werd niet teruggevonden.

 

Michel Engel was het enige bestuurslid van de drie van de V.W.G. die in de kieslijst van 1911 werd teruggevonden. Deze koffiehuisbediende betaalde geen belastingen.

E. Pappens (Ledeberg) en F. Albert (Sint-Amandsberg), de andere twee bestuurslui, werden niet teruggevonden.

33,33% van de bestuursleden werd dus teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 66,67% werd niet teruggevonden.

 

Drie van de vier bestuursleden van L.e.V. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Geen enkele echter betaalde belastingen. Pieter Verheeke was een boekdrukker, Pieter Lemaître een letterzetter en Leonard Loef een dagloner. G. De Brabander was het bestuurslid dat niet werd teruggevonden.

75% van de bestuurslui werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 25% werd niet teruggevonden.

 

Twee bestuursleden van de vijf van de Kelderw. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Lieven Roelandt, een ijzerdraaier, betaalde 510,80 frank belastingen. Het bedrag dat bij Camiel Friant vermeld stond, was onleesbaar geworden, maar hij betaalde zeker belastingen. De drie bestuursleden die niet werden teruggevonden waren A. Parqué (Yperstraat), L. De Cock (Meelstraat) en G. Spaliers (Bijlokevest).

40% van de bestuursleden werd teruggevonden en betaalde belastingen. De overige 60% werd niet teruggevonden.

 

De twee bestuursleden van de Noordst., van de vier, die in de kieslijst van 1911 werden teruggevonden betaalden geen belastingen. Karel Desmedt was een metaalbewerker en Vital De Blauwe een tekenaar. De twee bestuurslui die niet werden teruggevonden waren H. De Fauw (Ekkergemlaan) en M. Segers (Brusselselaan).

50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden in de kieslijst, maar betaalde geen belastingen. De overige 50% werd niet teruggevonden.

 

Vijf van de tien bestuursleden van de R.W. werden teruggevonden in de kieslijst van 1911. Slechts één van hen, namelijk Jozef Vernest, betaalde belastingen. Deze smid legde 121,55 frank op tafel. De andere vier bestuursleden, namelijk Camiel De Poorter (schaliedekker), Oscar Hardeel (smid), Pieter Laneau (hovenier) en Emiel Wijngaert (arbeider), betaalden dus geen belastingen.

A. Vanden Berghe (Sint-Denijs-Westrem), M. Michiels (Gouden Sterrestraat), A. Fortie, T. De Meyer en A. Bury waren de bestuurslui die niet werden teruggevonden.

10% van de bestuurslui werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 40% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 50% werd niet gevonden.

 

Van de twee bestuursleden van de V.C.S.G. werd er één teruggevonden in de kieslijst van 1911, namelijk Maurits Gelein. Deze bediende betaalde geen belastingen. J. Marneffe (Laurent Delvauxstraat) werd niet teruggevonden. 50% van de bestuursleden werd dus teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 50% werd niet gevonden.

 

Drie van de zeven bestuursleden van de M.e.K. werden gevonden in de kieslijst van 1911, namelijk Hector De Mey (ijzerdraaier), Karel Vandewalle (stoelmaker) en Alexis Drieghe (rijwielmaker). Geen enkele van de drie betaalde belastingen. J. Lequeu, A. De Reuse, A. De Cuis en K. Breuseghem waren de bestuurslui die niet gevonden werden.

42,86% van de bestuursleden werd dus teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 57,14% werd niet gevonden.

 

Vier van de acht bestuursleden van de V.C.l'A. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Slechts één van die vier, namelijk de gepensioneerde Karel Parasie, betaalde belastingen. Hij legde 345,32 frank op tafel. De andere drie waren Richard De Bruyne (ijzerboorder (sic)), Hendrik Denys (loodgieter) en Gustaaf Hillaert (herbergier).

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren E. De Groote (Nieuwe Saspoortstraat), R. Meerschaert (Sint-Salvatorstraat), G. Vanden Bossche (Gasmeterlaan) en Bottoy (Queteletstraat).

12,50% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 37,50% werd gevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 50% werd niet gevonden.

 

Slechts één van de drie bestuursleden van de B.W. werd teruggevonden in de kieslijst van 1911. Dit valt te verklaren door het feit dat de andere twee bestuursleden buiten Gent woonden; F. Albert in Sint-Amandsberg en E. Pappens in Ledeberg. Michel Engel, een koffiehuisbediende, betaalde geen belastingen.

33,33% van de bestuursleden werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 66,67% werd niet gevonden.

 

Drie van de vijf bestuursleden van de Nachteg. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Eén van hen, Camiel Friant, een boekdrukker, betaalde belastingen. Het bedrag dat hij betaalde was echter onleesbaar geworden. Gustaaf Bauwens, een smid, en Camiel Vandevelde, een liedjeszanger, betaalden geen belastingen.

De Bo (Tempelhof) en P. Marcan (Gasmeterlaan) waren de bestuurslui die niet teruggevonden werden.

20% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst en betaalde belastingen. 40% van de bestuursleden werd gevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 40% werd niet gevonden.

 

Verschillende verenigingen werden in de wegwijzer van de stad Gent enkel in 1914 teruggevonden. Bij de bestuursleden van deze verenigingen werd nergens een adres vermeld, namelijk T. Vander Beken en K. Vanden Borre van de Vr.C., A. Parqué en D. Portael van de V.C.Ganda, A. De Meunynck en J. Dorny van de Toek. en tot slot J. Van Fleteren en J. Lambert van de Velovr.

 

In grafiek negen ziet u de verschillen in de gemiddelde bedragen die de bestuursleden van de R.C.G., T.C.B., A.V., V.F.l'A., V.Z.C.D.Z., Roel. Zon., W.V.O.V., G.V.S., U.V.G., V.W.G., L.e.V., Kelderw., Noordst., R.W., V.C.S.G., M.e.K., V.C.l'A. en B.W. aan belastingen betaalden.

 

Grafiek 9.

 

De bestuursleden van verschillende verenigingen, namelijk de U.V.L., W.S.A., S.e.Z., Vr.C., V.C.G., Toek., Velovr. en V.F.Z., en grote percentages van bestuurslui van andere clubs werden niet teruggevonden in de kieslijsten. De twee hoofdredenen werden reeds aangehaald bij grafiek acht; vele bestuursleden woonden namelijk buiten Gent of er werd geen adres vermeld in de bestuurslijsten in de wegwijzer van de stad Gent. Wanneer ik deze grafiek en de gegevens uit de bovenstaande tekst naast grafiek acht leg, zijn er verschillende punten die opvallen. Ten eerste ligt het aantal verenigingen waarvan er geen bestuursleden werden teruggevonden in de kieslijst veel hoger. Ten tweede liggen de percentages van de bestuursleden die werden teruggevonden in de kieslijst, maar die geen belastingen betaalden ook veel hoger. Het aantal verenigingen waarvan geen enkel bestuurslid belastingen betaalde lag eveneens hoger. Ten derde werden er in 1911 veel meer wielerclubs teruggevonden dan in 1903.

 

Wanneer ik nu de gegevens van de twee grafieken en van de beroepen van de bestuursleden naast elkaar leg, besluit ik dat de wielerclubs in drie groepen ingedeeld kunnen worden. Ten eerste waren er de clubs voor de industriëlen en de meer gegoeden uit Gent en omstreken, namelijk de V.C.G. en de V.G. Na 1900 kwam ik deze verenigingen niet meer tegen. Uit mijn onderzoek bleek reeds dat een aantal van de bestuursleden van deze clubs zich na 1900 bezighield met het bestuur van de A.C.F. Ten tweede waren er de clubs voor de advocaten, bedienden, ondernemers, bouwkundigen,… zoals de R.C.G., W.V.O.V., R.C.G.,… Ten derde waren er de clubs, zoals Noordst., U.V.G., Roel. Zon.,… voor de zelfstandigen (smeden, wevers, herbergiers,…), koffiehuisbedienden, metaalbewerkers, tekenaars,…; kortom de middenstand en werknemers. Deze laatste twee groepen waren in 1911 behoorlijk in aantal toegenomen.

 

2.8.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Onder de bestuursleden van de verschillende wielerclubs vond ik een aantal politici terug.

Zo vond ik onder de bestuursleden van de V.C.G. baron Amand Casier de ter Beken terug. Zijn politieke carrière werd reeds beschreven bij de K.A.A.G. (cfr. supra). Deze man was ook nog lid van de T.C.B. en V.G.

 

Onder de bestuursleden van de G.W. vond ik ook slechts één politicus, namelijk Polydoor Goossens. Deze handelsreiziger was tweemaal kandidaat-gemeenteraadslid. De eerste maal, in 1903, kwam hij op voor de Vrije Burgersbond (sic); de tweede maal, in 1911, voor het Vlaamsche Blok (sic). Hij werd echter nooit verkozen.[269]

 

Zowel bij de B.W., de W.V.O.V. als bij de S.G.K. was Joris Würth de enige politicus onder de bestuursleden. Deze advocaat was lid van de socialistische partij. Hij zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1912 tot 1921. Na 1921 stelde hij zich geen kandidaat meer voor de provincieraad.[270]

 

Onder de bestuursleden van de T.C.B. bevonden zich twee politici. De politieke carrière van Amand Casier de ter Beken werd reeds uiteengezet bij de K.A.A.G. (cfr. supra). Léon Hallet was in 1895 kandidaat gemeenteraadslid te Gent voor de Liberale Partij. Hij werd verkozen en zetelde er van 1896 tot 1898. In de jaren 1892-1898 was hij Oost-Vlaams provincieraadslid. Hij stelde zich geen kandidaat meer voor een bijkomend mandaat na 1898. In "La Flandre Libérale" hield hij sterke pleidooien voor een kartel tussen liberalen en socialisten.[271]

 

Bij de bestuursleden van de U.C.G. vond ik één politicus terug, namelijk Franciscus de Graet. Deze negociant (sic) was in 1872 kandidaat-gemeenteraadslid bij de Oppositielijst (sic).

 

Emile van Hoecke was de enige politicus die teruggevonden werd onder de bestuursleden van de Burgerkr. Deze architect en bouwkundige kwam in 1890 op bij de gemeenteraadsverkiezingen te Gent op de lijst van het Stadsbelang. Hij werd echter niet verkozen.[272] Burgerkr. was een katholieke vereniging die tot doel had middenstanders te verenigingen. De G.e.V.(w.) was eveneens een exclusief katholieke vereniging.[273] In een volgend deel van dit hoofdstuk zal ik dieper op ingaan op beide clubs (cfr. infra).

 

Adolphe De Vos was bestuurslid bij de A.V. Deze grondeigenaar en magistraat (procureur des konings te Brugge en procureur-generaal aan het Internationaal Hof van Beroep van Alexandrië te Egypte) was een liberaal progressist. Hij was senator van 1900 tot 1911 en zetelde in de gemeenteraad van Mechelen van 1863 tot 1868. Deze man was lid van de commissie voor statistiek, het inspectiecomité van de verbeteringsscholen van België en het "Institut Egyptien". Verder schreef hij enkele boeken zoals "Commentaire de la loi sur les sociétés commerciales",…[274]

 

Onder de bestuursleden van de W.C.G. vond ik één politicus terug, namelijk Arthur Van Laethem. Deze tuinder en bloemist uit Gentbrugge zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1904 tot 1921. In 1904 kwam hij op voor de Radicaal-socialisten en in 1912 voor de liberalen. Na 1921 stelde hij zich geen kandidaat meer voor de provincieraad. Deze man zetelde ook nog in de gemeenteraad van Gentbrugge in de periode 1907-1926.[275]

 

Onder de bestuursleden van de W.S.A. bevonden zich twee politici, namelijk Victor Braeckman en Henricus Van Cleemputte. Victor Braeckman, een brouwer, was lid van de Oost-Vlaamse provincieraad van 1876 tot 1908 als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij. Ook op lokaal vlak was hij actief in de politiek. Hij zetelde in de gemeenteraad van Oostakker van 1866 tot 1872 en van Sint-Amandsberg van 1872 tot 1908. In Sint-Amandsberg was hij nog schepen van 1872 tot 1895 en burgemeester in de periode 1895-1908. In die laatste hoedanigheid volgde hij zijn oom Alfons Braeckman op. Henricus Van Cleemputte, een geneesheer, zetelde in de provincieraad van Oost-Vlaanderen van 1892 tot 1921 als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij. Op lokaal vlak was hij gemeenteraadslid van Sint-Amandsberg van 1875 tot 1921. Hij was er ook schepen in de periode 1884-1907 en burgemeester van 1908 tot 1921. In deze laatste hoedanigheid volgde hij Victor Braeckman op.[276]

 

Bij de F.C. vond ik één politicus terug onder de bestuursleden. Eugène Bayens, een handelaar en industrieel, was lid van de Liberale Partij. Deze man kwam twee maal op bij de Gentse gemeenteraadsverkiezingen, namelijk in 1899 en 1907. Hij zetelde in de gemeenteraad van 1900 tot 1907. Verder was hij nog vice-consul van Noorwegen in de periode 1909-1921 en de oprichter van Eugène Bayens en Cie.[277]

 

Drie bestuursleden van de V.G. waren politiek actief, namelijk Amand Casier de ter Beken, Joseph de Hemptinne en Adrien Groverman. De politieke carrière van Amand Casier de ter Beken werd reeds uiteengezet bij de K.A.A.G. (cfr. supra). Graaf Joseph de Hemptinne, een katoenfabrikant, zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1865 tot 1868. In 1868 nam hij ontslag uit de raad. Deze man was een van de stichters van "Le Bien Public". Hij was fervent ultramontaan en anti-liberaal. Zijn broer, Jules de Hemptinne, daarentegen was liberaal lid van de Kamer in de periode 1878-1886 en de Gentse gemeenteraad in de periode 1856-1872. Zijn schoonvader, P. Gonthyn, was eveneens een liberaal. Adrien Groverman, een grondeigenaar, zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1908 tot 1919 als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij. Hij kon zijn mandaat als provincieraadslid niet verderzetten omdat hij in 1919 overleed. Deze man was ook op lokaal vlak politiek actief. Hij zetelde van 1895 tot 1899 in de gemeenteraad van Evergem.[278]

 

Jan Mahu was het enige bestuurslid van de U.V.G. dat politiek actief was. Deze steenkapper was in 1903 kandidaat-gemeenteraadslid te Gent als vertegenwoordiger van de Radico-socialisten. Hij werd echter niet verkozen.[279]

 

Bij de meeste wielrijdersverenigingen vond ik slechts één politicus onder de bestuursleden terug. Op basis van die ene persoon vind ik niet dat men kan besluiten dat die verenigingen politiek gekleurd waren. Wel opvallend is dat de twee bestuursleden van de W.S.A. en de drie van de V.G. allen opkwamen voor de Katholieke Partij. Zeker deze laatste vereniging zou ik als politiek gekleurd durven bestempelen, want ze telde slechts vier bestuursleden. Dus driekwart van de bestuurslui was politiek actief. De andere verenigingen waren niet echt politiek gekleurd. De vereniging Burgerkr. was een katholieke club.

 

2.9 Zeilclubs.

 

2.9.1 Beroep.

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de R.B.S.C. bevonden zich in 1903 een advocaat, een arrondissementscommissaris, een grondeigenaar, een industrieel en een eigenaar. De arrondissementscommissaris (district Gent-Eeklo) was Albert Solvyns. Deze man studeerde rechten aan de universiteit van Gent en was advocaat aan het hof van beroep te Gent.[280] De professionele carrière van baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, een grondeigenaar, werd reeds uiteengezet bij de M.A.P. (cfr. supra). Louis de Hemptinne, industrieel, was één van de belangrijke katoennijveraars te Gent. Zo was hij voorzitter van de NV "Linière Gantoise" en beheerder van talloze bedrijven in de metaal metaalnijverheid, glas- en kolenindustrie. Deze man was eveneens een eigenaar. Baron Emile de Neve de Roden was lid van talrijke landbouwverenigingen (ondervoozitter van de landbouwersvereniging te Gent (1887-1893), voorzitter van de landbouwersvereniging te Dendermonde (1893-1896) en Hamme (vanaf 1896), voorzitter van de veeverzekeringsmutualiteit "de Bezorgde Landbouwers" te Waasmunster (vanaf 1897), lid van de procinciale landbouwcommissie van Oost-Vlaanderen,…). Verder was hij nog lid van de bestuurscommissie van monumenten te Gent en van het museum voor archeologie, eveneens te Gent. Wanneer ik dit allemaal naast elkaar leg, kan men stellen dat hij een druk bezet man was.[281]

 

In 1911 zaten er bij de R.B.S.C. onder de teruggevonden bestuursleden twee advocaten, een koopman, een handelaar, een nijveraar, een houthandelaar, een grondeigenaar, een geneesheer en een officier. De grondeigenaar was opnieuw Baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem. Zijn andere beroepsbezigheden werden reeds beschreven bij de M.A.P. (cfr. supra).

 

Onder de teruggevonden bestuursleden van de K.Y.C.G. bevonden zich in 1911 twee nijveraars, een grondeigenaar, een bediende, een koopman, een handelsreiziger, een geneesheer, een advocaat, een havenluitenant, een officier, een reiziger en een persoon zonder beroep.

 

Wanneer ik naar de beroepen van de bestuurslui van deze twee clubs kijk, zou ik kunnen besluiten dat ze tot een zelfde sociale klasse behoren. Om definitieve besluiten te trekken, wacht ik liever tot wanneer de betaalde belastingen bekeken zijn. Bepaalde omschrijvingen, zoals bediende,… zijn immers te vaag.

 

2.9.2 Belastingen.

 

Slechts twee van de negen bestuursleden van de R.B.S.C. werden teruggevonden in de kieslijst van 1903. Een van hen, namelijk Maurits Fierens (advocaat), betaalde geen belastingen. Albert Solvyns, een arrondissementscommissaris, betaalde 290,93 frank aan belastingen.

 

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren baron Emile de Neve de Roden (Kouter), A. Surmont de Volsberghe (Lange Steenstraat), Louis de Hemptinne (Drapstraat), D. Tackels (Leopoldlaan), R. Gallet (Noordkaai), baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem (Landegem) en E. Vande Kerkhove. Dat baron Emile de Neve de Roden niet werd teruggevonden in de kieslijst is niet te verwonderen. In 1903 was hij immers burgemeester van Waasmunster. Deze man had dus een huis of correspondentieadres in Gent, maar hij was ingeschreven in Waasmunster.[282] Waarschijnlijk was dit ook het geval met enkele andere bestuursleden van deze club.

11,11% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1903 en betaalde belastingen. Eveneens 11,11% werd gevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 77,78% werd niet gevonden.

 

Van de 20 bestuursleden van de R.B.S.C. werden er in de kieslijst van 1911 zeven teruggevonden. Drie van hen, namelijk Norbert Van Waesberghe (advocaat), Maurits Mestach (handelaar) en Polydoor Van Hyfte (officier), betaalden geen belastingen. M. Pauwaert werd niet teruggevonden in de kieslijst, maar zijn vader Emiel Pauwaert, een koopman, wel. De belastingen die deze man betaalde, gebruikte ik om het gemiddelde van de club te berekenen. Het gemiddelde bedrag dat de bestuursleden aan belastingen betaalden, bedroeg 2929,07 frank. Het hoogste bedrag werd op tafel gelegd door Albert Eggermont, een nijveraar, namelijk 12471,05 frank; het laagste door Lodewijk Delfosse, een houthandelaar, namelijk 43,03 frank. Het bedrag dat Albert Eggermont betaalde, haalt het gemiddelde natuurlijk sterk naar boven. Zonder hem bedroeg het 543,57 frank.

De bestuursleden die niet werden teruggevonden waren A. Surmont de Volsberghe (Lange Steenstraat), baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem (Landegem), R. Vanderhaeghen, P. De Backer, A. Rötlisberger, A. Cardon, G. van Tieghem de ten Berghe, M. Pauwaert (Priesterstraat), E. Chemay, E. Cougnet, E. Gisseleire, A. Hebbelynck en O. Loore. De meesten werden dus niet teruggevonden omdat hun adres niet vermeld werd in de bestuurslijsten in de wegwijzer van de stad Gent.

20% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. 15% werd teruggevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 65% werd niet gevonden.

 

Elf van de zeventien bestuursleden van de K.Y.C.G. werden in de kieslijst van 1911 teruggevonden. Vier daarvan, namelijk Florimond Speelman, een bediende, Arthur Vinck, een handelsreiziger, Alfred Wyseur, een officier, en Gaston Carels, zonder beroep, betaalden geen belastingen. Het gemiddelde dat de bestuursleden van deze club aan belastingen betaalden, bedroeg 375,49 frank. Karel Naudts, een geneesheer, betaalde het meest, namelijk 1783,45 frank; Joris Van Dooren, een advocaat, het minst, namelijk 70,42 frank.

Baron A. van Loo (Kouter), G. De Meestere (Sint-Pieterskaai), Adrien Groverman (Evergem-Langerbrugge), L. Opdebeeck (Coupure), R. de Hemptinne (Molenaarsstraat) en E. Plateau (Eggermontstraat) waren de bestuursleden die niet werden teruggevonden.

41,18% van de bestuursleden werd teruggevonden in de kieslijst van 1911 en betaalde belastingen. 23,53% werd gevonden, maar betaalde geen belastingen. De overige 35,29% werd niet gevonden.

 

In grafiek tien ziet u het verschil in de gemiddelde bedragen die de bestuursleden van de R.B.S.C. en K.Y.C.G. in 1911 aan belastingen betaalden.

 

Grafiek 10.

 

Deze grafiek geeft een enigszins vertekend beeld. Het gemiddelde van de R.B.S.C. wordt immers door één persoon, namelijk Albert Eggermont, enorm naar omhoog gehaald. Zonder deze persoon bedraagt het gemiddelde immers slechts 543,57 frank. Wanneer ik nu de gegevens in verband met de beroepen en belastingen van de bestuursleden van de beide zeilverenigingen naast elkaar leg, kan ik besluiten dat de bestuursleden tot een zelfde sociale klasse behoorden. De bestuursleden behoorden tot de beter begoeden in Gent en daarbuiten. Een aantal bestuursleden woonden immers buiten Gent.

 

2.9.3 Eventuele politieke gebondenheid.

 

Vijf bestuursleden van de R.B.S.C., namelijk baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem, baron Emile de Neve de Roden, Louis de Hemptinne, Albert Solvyns en Alfred Baertsoen, en één van de K.Y.C.G., namelijk Adrien Groverman, waren politiek actief.

 

De politieke carrière van baron Edgard de Kerchove d'Ousselghem werd reeds uiteengezet bij de M.A.P. (cfr. supra).

Albert Solvyns zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij in de Oost-Vlaamse provincieraad van 1885 tot 1898. In de periode 1890-1898 was hij gedeputeerde. Hij beëindigde zijn mandaten aan de provincie in 1898 omdat hij werd benoemd tot arrondissementscommissaris (Gent-Eeklo). In 1895 volgde hij zijn vader op in de gemeenteraad van Drongen. Hij zetelde er tot 1900.[283]

Alfred Baertsoen, een liberaal, stelde zich tweemaal kandidaat bij de parlementsverkiezingen, maar hij werd nooit verkozen.[284] Deze man kwam enkel in 1898 voor als bestuurslid.

Emile de Neve de Roden zetelde als vertegenwoordiger van de Katholieke Partij zowel in de kamer (1911-1919) als in de senaat (1908-1911). Ook op lokaal en provinciaal vlak was hij actief in de politiek. Hij zetelde in de gemeenteraad van Waasmunster vanaf 1890 en was daar burgemeester vanaf 1896. Wanneer hij zijn politieke loopbaan hier stopzette is niet duidelijk. Louis de Hemptinne, eveneens katholiek, zetelde van 1886 tot 1900 in de kamer.[285]

 

Adrien Groverman, katholiek, zetelde in de Oost-Vlaamse provincieraad (1908-1919) en de gemeenteraad van Evergem (1895-1899).[286]

 

De R.B.S.C. zou kunnen bestempeld worden als een katholieke vereniging. Slechts één bestuurslid behoorde tot een andere partij. Wat betreft de K.Y.C.G. beschik ik over te weinig gegevens om definitieve besluiten te kunnen trekken.

 

2.10 Burgerkr. en G.e.V.: twee katholieke verenigingen.

 

Alle informatie in verband met dit deel vond ik in de scriptie van Christelle Steenbeke. In haar eindverhandeling onderzocht ze de werking van de Katholieke Partij te Gent in de periode 1900-1914.[287] Deze twee clubs werden eveneens teruggevonden in de wegwijzer van de stad Gent.

 

De Burgerkr. werd gesticht in 1896 door G. Cooreman, een senator. De bedoeling van deze man was de kleine burgerij te verenigingen in een katholieke kring om hun belangen te verdedigen en om vriendschappelijke banden tot stand te brengen. Het clublokaal was gevestigd in de Wellinckstraat 26. Het bestuur van de kring bestond uit eenentwintig leden en daaraan konden dan nog afgevaardigden van elke afdeling toegevoegd worden. Bij de stichting in 1896 kende de club reeds negen afdelingen, namelijk een afdeling sociale studie, twee toneelafdelingen ("Voor God en Vaderland" en "Nut en Vermaak"), een nijverheidsafdeling, een boldersafdeling ("Voet bij Stek"), een schuttersafdeling, een fanfareafdeling, een onderwijsafdeling en tot slot een wielrijdersafdeling ("Velomen"). Het bestuur van deze wielrijdersafdeling bestond uit A. Boterdaele (voorzitter), E. Casier (ondervoorzitter), E. Brunau (schrijver), E. Van Hoecke (schatbewaarder), J. Masson (commissaris), K. Vander Cruyssen (commissaris), G. Veeckman (commissaris) en C. Campens (trompetter). In de jaren na de oprichting stichtte men nog een Vlaamse bibliotheek, een pensioenskas, een gymnastiek- en schermafdeling,…

 

De bedoeling van deze vereniging was de kleine burgerij te organiseren in de partij zelf. De leden verklaarden regelmatig hun trouw aan de katholieke zaak en er werden vaak verkiezingsmanifestaties gehouden. Ondanks het feit dat de Burgerkring instond voor de belangen van de middenstand, zorgde ze vooral voor ontspanning. Deze kring kreeg een grote klap toen de afdeling "God en Vaderland" een zelfstandige kring werd en eveneens uitgroeide tot een verdediger van de middenstandsbelangen.

 

De vereniging God en Vaderland werd in 1893 door enkele jongeren gesticht als een toneelvereniging. Verder wou men in de schoot van deze club een jongerenkring oprichten die zou helpen bij het organiseren van feesten voor armen en steun verlenen aan het katholiek onderwijs. Na een tijd deel te hebben uitgemaakt van de Burgerkring bouwde God en Vaderland een zelfstandig bestaan uit. De kring richtte zich tot twee bevolkingsgroepen, namelijk tot de katholieke jongeren die voor een goede zaak moesten vechten en hun opleiding verbeteren (de Jonge Wacht) en tot de burgerfamilies aan wie de kans gegeven werd daar ontspanning te zoeken. Bovendien werden deze laatsten geholpen in hun handelsbelangen (Belangen van de Middenstand). De nadruk werd meer en meer gelegd op deze tweede groep, hoewel er vaak op aangedrongen werd om beide te groeperen. De kring vestigde zich vanaf 1903 in het Landbouwershuis (Gouden Leeuwplein 1). In 1911 verhuisde men naar de Burgstraat 9 en de toneelstukken werden gehouden in de Minard. Verder beschikte de club nog over een zomerlokaal in de Heirnis.

 

Het bestuur telde in 1905 negentien leden plus één of twee afgevaardigden van elke afdeling. Alle bestuursleden kwamen uit de middenstand. Deze vereniging telde in 1908 een kleine 1500 leden. Opvallende is wel dat de kring geen leden in de buitenwijken van Gent (Meulestede, Sint-Pietersbuiten, Heilig Kerst,…) had.

Net zoals bij de Burgerkr. werden bij deze kring verkiezingsmeetings gehouden. Op deze manifestaties waren altijd de vertegenwoordigers van de middenstand aanwezig. In hun speeches waarschuwden ze vaak tegen het gevaar dat het Kartel (liberalen + socialisten) volgens hen vormde en benadrukten ze dat er in de Katholieke Partij eenheid moest heersen. Tot slot legden ze tevens de nadruk op hetgeen de Katholieke Partij realiseerde voor de middenstand.

 

Deze kring, de grootste van Gent, telde elf afdelingen, namelijk de Jonge Wacht, een toneelafdeling, een muziekafdeling, een artistieke afdeling, een bibliotheek, een damesafdeling, een tijdschrift, een wetenschappelijke afdeling, de Hogeschooluitbreiding, een afdeling voor de belangen van de middenstand en tot slot een sportafdeling. Deze laatste werd gesticht voor 1900. In de wegwijzer van de stad Gent vond ik ze pas terug vanaf 1907. In 1906 bestond het bestuur uit J. le Grand (voorzitter) en E. De Wevere (secretaris). In 1908 werd er een voetbalafdeling gesticht met G. Tremerie als voorzitter, G. Vander Donckt als secretaris en C. Mansart als schatbewaarder. Verder werd er binnen deze sportafdeling een een tennisclub opgericht, organiseerde men reizen en uitstappen en werden er lessen gegeven in Zweedse gymnastiek en andere sporten.

 

De sportverenigingen die ik terugvond in de wegwijzer van de stad Gent vormden dus een deel van een groter geheel. Zij waren beide een onderdeel van een katholieke kring die de belangen van de middenstand verdedigde en eveneens ontspanning bood aan deze bevolkingsgroep.

 

2.11 Besluit.

 

De bedoeling van dit onderdeel van mijn scriptie was te achterhalen welke sociale achtergrond de bestuursleden van de diverse sportclubs hadden en een vergelijking te maken tussen de verschillende verenigingen op basis van die sociale achtergrond van de betrokken bestuurslui. Ik heb getracht dit te bereiken via een onderzoek van de belastingen betaald door de bestuursleden en het beroep dat ze uitoefenden. Hieruit volgde dan de vraag of bepaalde verenigingen zich specifiek naar bepaalde socio-professionele klassen richtten. Vervolgens onderzocht ik of de verschillende sportclubs politiek gekleurd waren.

 

Bij de conclusies moet men wel enige reserve aan de dag leggen. Ik kon nooit met honderd percent zekerheid conclusies trekken omdat bij bijna geen enkele vereniging over alle bestuursleden informatie in de kieslijst of in de literatuur teruggevonden werd. Een drietal redenen kunnen hiervoor aangehaald worden. Ten eerste werd niet bij alle bestuursleden een adres vermeld in de bestuurslijsten in de wegwijzer van de stad Gent. Voor informatie in verband met bepaalde clubs was deze wegwijzer vaak mijn enige bron en was ik er dus volledig op aangewezen, ondanks de onvolledige informatie.

Ten tweede woonden sommige bestuursleden van bepaalde clubs buiten Gent. Bij deze personen werd enkel de stad waar ze woonden vermeld en bijna nooit een adres. Deze mensen werden dus niet opgezocht in de kieslijsten van de desbetreffende gemeenten of steden waar ze woonachtig waren. Over sommige personen werd echter wel informatie in verband met hun beroepsbezigheden in de literatuur teruggevonden.

Ten derde vond ik van bepaalde bestuursleden een adres terug in Gent, maar toch werden ze in de kieslijsten niet teruggevonden. Dit was te wijten aan een aantal factoren. Om opgenomen te worden in de kieslijsten moest men in 1890 belastingen betalen (het cijnskiesstelsel was toen nog van toepassing) en meerderjarig zijn (25 jaar voor de wetgevende kamers en provinciale verkiezingen en 21 jaar voor de gemeenteraadsverkiezingen). Indien men echter een zeker onderwijs had genoten of geslaagd was in een kiesexamen mocht men stemmen zonder dat men belastingen betaalde. In 1903 en 1911 moest men meerderjarig zijn (25 jaar voor de kamer en 30 jaar voor de senaat en de gemeenteraadsverkiezingen) (toen was het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen van kracht).[288] Wanneer men dus aan deze factoren niet voldeed werd men niet in de kieslijst opgenomen. Daardoor kon ik deze personen niet traceren. Sommige andere personen waarvan in de wegwijzer van de stad Gent een woonplaats in Gent vermeld werd en die niet teruggevonden werden in de kieslijst, werden wel gevonden in de literatuur, waar dan een adres buiten Gent vermeld werd. Deze personen hadden waarschijnlijk meer dan één woning in hun bezit en waren ingeschreven in de gemeente buiten Gent of het adres in Gent was enkel een soort postadres.

 

Uit de partiële gegevens over de belastingen kan ik dus nooit met honderd percent zekerheid achterhalen wat het gemiddelde bedrag was dat de bestuursleden aan belastingen betaalden. De gevonden gegevens vormen volgens mij echter wel betrouwbare aanwijzingen, zeker in combinatie met de informatie gehaald uit de literatuur.

 

Via dit onderzoek, aan de hand van de kieslijsten van de stad Gent en literatuur, heb ik drie socio-professionele categorieën opgemaakt waarin men de leden van de diverse sportverenigingen kan onderverdelen. Ten eerste was er de adel en de hogere burgerij. Deze categorie bestond vooral uit industriëlen, eigenaars en mensen met een vrije beroep. Ten tweede was er de categorie met vooral mensen met een vrij beroep, eigenaars, zelfstandigen en enkele leden van adellijke stand en tot slot was er de derde categorie die vooral bestond uit middenstanders (zelfstandigen) en af en toe werknemers.

 

Vanuit deze driedelige structuur is het mogelijk de onderzochte sportverenigingen op basis van de sociaal-economische achtergrond van de bestuurslui onder te verdelen. Men kan zich afvragen waarom personen met een vrij beroep zowel in de eerste als tweede categorie en zelfstandigen zowel in de tweede als derde categorie terug te vinden zijn. Dit besloot ik te doen omdat er grote discrepanties bestonden in de belastingen die men betaalde. Zo betaalde notaris Desiré Maeterlinck, lid van de A.C.F. (deze vereniging plaatste ik in de eerste categorie), 1416,39 frank aan belastingen en advocaat Joris Würth, lid van de W.V.O.V. (deze club plaatste ik in de tweede categorie), geen belastingen. Deze indeling in categorieën is gebaseerd op de persoonlijke gegevens van de meerderheid van de bestuursleden. In enkele uitzonderlijke gevallen ontmoet men personen die bestuurder zijn zowel van een vereniging behorende tot categorie één als van een vereniging behorende tot categorie twee of bestuurder zijn zowel van een vereniging behorende tot categorie twee als van een vereniging behorende tot categorie drie. Het is trouwens ook niet de bedoeling scherp afgebakende categorieën te creëren, maar wel om een duidelijker beeld te scheppen inzake de socio-professionele samenstelling van het bestuur van de onderscheiden vereniging. De onderstaande indeling berust dus ten dele op mijn eigen interpretatie van de onderzochte gegevens. Tot slot vindt men ook niet alle verenigingen in deze indeling terug. Enkel deze clubs waarvan ik over de bestuursleden informatie vond in de kieslijst, worden hier vermeld.

 

Tot de eerste categorie behoorden volgens mij de A.C.F., Aé.C.F., B.S.G., C.E., G.C.G., K.A.A.G., K.G.S.M., K.Y.C.G., L.R.V., M.A.P., O.S.G., R.B.S.C., R.C.N.G., R.S.N.G. en S.A.R.S.N.

 

Bij de tweede categorie plaats ik de C.E.G., I.B.P.S., K.S.J.A., M.C.O.V., R.C.G., R.G., R.R.C.G., T.C.B., T.C.F. en W.V.O.V.

 

Tot de derde categorie behoorden volgens mij de A.V., Burgerkr., B.W., C.A.G., Eendr., G.e.V.(v.), G.e.V. (w.), G.R., G.V.S., G.W., Klauw., Kelderw., L.e.V., M.e.K., Nachteg., Noordst., Roel.Zon., R.V., R.W., S.A.V., S.J., U.V.G., V.C.S.G., V.C.l'A., V.F.l'A., V.Z.C.D.Z., W.B. en W.L.

 

Uit deze drie categorieën kan ik toch enkele grote lijnen aflezen. De automobiel-, golf-, paarden-, tennis-, vlieg- en zeilclubs bevinden zich allen bij de eerste twee groepen. De wielerclubs vind ik enkel terug bij de laatste twee categorieën. In één van de vorige hoofdstukken toonde ik aan dat er ook wielerclubs bestonden die thuishoorden in de eerste categorie, maar die kenden slechts een kort bestaan en verdwenen met de opkomst van de automobielclub A.C.F. (cfr.supra) De roei-, scherm- en voetbalverenigingen kom ik in de drie categorieën tegen.

Ik zie hier toch een duidelijke scheidingslijn. Ondanks een democratiseringsproces, dat onder andere waargenomen werd bij de paardenverenigingen, zie ik toch dat de betere sociale klassen van Gent en omstreken zich vooral bezighielden met de sporten uit de eerste twee categorieën. Bij de sporttakken die in de drie groepen voorkomen, trad er een polarisering op waarbij de beter begoeden zich vooral aansloten bij dezelfde club(s) binnen eenzelfde sporttak.

Bij de wielerclubs was er wel degelijk sprake van een soort democratiseringsproces. Niet alleen kende de wielersport, wanneer ik aantal verenigingen bekijk, na 1900 een groei, ook de sociale achtergrond van de bestuurslui veranderde sterk. Na 1911 waren het vooral zelfstandigen, werknemers,… die ik terugvond bij de wielerverenigingen.

 

Tot slot onderzocht ik in dit deel eveneens de politieke gekleurheid van de diverse sportverenigingen. Slecht bij drie verenigingen, namelijk de Burgerkr., G.e.V.(v.) en G.e.V.(w.), kon ik met zekerheid stellen dat ze politiek gekleurd waren. Deze drie verenigingen waren allen onderdeel van een katholieke middenstandskring die nauwe banden had met de Katholieke Partij. Over de politieke gekleurdheid van de andere verenigingen kan ik niets met honderd percent zekerheid stellen. Ik heb enkel vermoedens. Zo waren de politici die ik terugvond bij de C.E.G. en M.A.P. overwegend katholiek. De informatie is echter te beperkt om hieromtrent definitieve conclusies te trekken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[147] 125 jaar Koninklijke Roeivereniging Club Gent, p 9.

[148] Jubileumboek van de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent, 1883-1983, p. 21.

[149] 125 jaar Koninklijke Roeivereniging …, pp. 10-12.

[150] SAG: fonds V392. In dit fonds bevinden zich nog enkele andere brieven en affiches in verband met de

 voorbereiding en aankondiging van de feestelijkheden en de uitreiking van medailles.

[151] Deze straat verbond vroeger het Belfort en de Sint-Baafskathedraal met elkaar (nu het Sint-Baafsplein).

[152] Van 1871 tot 1873 was dit tevens het lokaal van de Club Nautique de Gand.

 Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 12-14.

[153] SAG: fonds 171 W 4.

[154] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 15-51.

[155] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 51-52.

 Het aantal bezoekers moet wel met een korrel zout genomen worden. In dit boek werd nergens de bron voor dit cijfer vermeld.

[156] SAG: fonds V314.

[157] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 52-53.

[158] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 21-22.

[159] SAG: fonds 171 W 4.

[160] Jubileumboek van de Koninklijke …, p. 48.

[161] SAG: fonds 171 W 4.

[162] SAG: fonds V 313.

[163] SAG: fonds 171 W 4.

[164] Wanneer men de beroepen bekijkt, blijken de leden van deze vereniging vooral uit de middenklasse te komen. Twintig van de 75 leden waren bediende. Verder vond men er twee industriëlen, een advocaat (die was ook eerste schepen van de stad Gent), twee gemeenteraadsleden, drie juweliers, een vrederechter, een dokter, een brouwer, enkele ploegbazen, ondernemers,... en tot slot ook nog een werkloze.

[165] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt… De Gentse gemeenteraad en haar leden 1830-1914, pp. 251-296.

[166] Clubarchief R.S.N.G.: Notulen van de vergaderingen van de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent.

[167] Clubarchief R.S.N.G.: Notulen van de vergaderingen van de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent.

[168] Deze informatie verkreeg ik van de heer Mark Rummens, lid van de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent.

[169] Clubarchief R.S.N.G.: Notulen van de vergaderingen van de Koninklijke Roeivereniging Sport Gent.

[170] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 41-42. In de werken uitgegeven door de Koninklijke

 Roeivereniging Club Gent vond ik niets over deze problematiek terug.

[171] Jubileumboek van de Koninklijke …, pp. 50-52.

[172] De dienst feestelijkheden van de stad Gent kende in 1910 25000 frank aan subsidies toe. De verenigingen die dachten in aanmerking te kunnen komen voor een toelage moesten een aanvraag indienen. Daarna besliste de commissie van de dienst feestelijkheden over de toekenning. Zo vroeg in 1910 de Club Nautique 2000 frank (kreeg ze), de Wielrijdersvereniging van Oost-Vlaanderen vroeg 3000 frank (kreeg 2000) en de Belgische Wielrijdersbond vroeg 2000 frank (kreeg niets). Dit waren de enige sportclubs die subsidies vroegen. (SAG: fonds V313)

[173] Op dat moment was hij schepen van financiën, handel en nijverheid.

[174] SAG: fonds V313.

[175] Aanvullende informatie in verband met het beroep van de bestuursleden, gehaald uit literatuur, wordt ook vermeld.

[176] Van Eenoo (Romain), "Politieke geschiedenis na 1830", in: Art (Jan) (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, p. 230.

[177] Dit is de enige roeivereniging waarvan ik voor verschillende jaren ledenlijsten terugvond. Af en toe werd een beroep naast de naam van een lid geplaatst. Opvallend was dat de overgrote meerderheid daarvan student was. (Archief R.C.N.G.: ledenlijsten)

[178] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt… De Gentse gemeenteraad en haar leden 1830-1914, p. 323.

[179] Verbauwhede (Geert), Biografie van Karel Marinx, pp. 7-8.

[180] Puissant (Jean), Dictionnaire des Patrons en Belgique, p. 71.

[181] Eugeen Van Acker vond ik terug in de bestuurslijsten van de C.E.G., L.R.V. en W.S.A. In de kieslijsten werd hij aangeduid als een fabrikant.

[182] Puissant (Jean), Dictionnaire…, pp. 435-436.

[183] Ik kan bijna met grote zekerheid stellen dat ze de zonen zijn omdat ze op hetzelfde adres woonden.

[184] Puissant (Jean), Dictionnaire…, pp. 125-126.

[185] Dit omdat ik in de kieslijst twee maal Carpentier E. tegenkwam op hetzelfde adres.

[186] Ik kan bijna met grote zekerheid stellen dat ze de zonen zijn omdat ze op hetzelfde adres woonden.

[187] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen. Senatoren en

 volksvertegenwoordigers van 1830 tot 1/8/1965, pp. 2378-2379.

[188] SAG: fonds 171 W4.

[189] De bestuurder bij "la Banque de Gand" was de heer Camille de Bast. In het boek van Devolder wordt de titel

 "bestuurder" meer gespecificeerd, namelijk ondervoorzitter en afgevaardigd beheerder. Verder was hij

 grondeigenaar, katoenfabrikant, beheerder van naamloze vennootschappen (onder andere van La Lys en

 Phénix) en achtereenvolgens lid, ondervoorzitter en voorzitter van de Kamer van Koophandel van Gent.

 Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 274.

 De advocaat was Octave Bruyneel. In de periode 1882-1907 was hij een liberaal schepen (dit werd ook

 vermeld in deze ledenlijst) te Gent.

[190] Ik kan bijna met grote zekerheid stellen dat ze de zonen zijn omdat ze op hetzelfde adres woonden.

[191] De kandidaat-notarissen reken ik ook bij de studenten.

[192] Bijvoorbeeld: Carpentier Edgard (bijzondere) betaalde 11,81 frank belastingen en Carpentier Edmond

 (fabrikant) 36,01. Als getal om verder te werken gebruikte ik dan 23,91 frank. Het was immers niet duidelijk of ze vader en zoon of broers waren.

[193] Er werd in de bestuurslijst geen adres vermeld bij M Van Kerkvoorde.

[194] Er werd bij H. Segelaer geen adres vermeld.

[195] Er werd bij E. Braun geen adres vermeld.

[196] Ik vond immers onder de bestuursleden van de Sport Nautique in 1903 nog twee andere bestuursleden die ook de overstap naar de S.A.R.S.N. maakten, namelijk Victor Compyn (geen belastingen) en Auguste Willemijns (275,53 frank betaald aan belastingen).

[197] SAG: fonds V313.

[198] Puissant (Jean), Dictionnaire…, pp. 125-126.

[199] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 268.

[200] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 366.

[201] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg: biografisch repertorium van de Oost- Vlaamse provincieraadsleden, p. 290.

[202] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 323.

[203] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 193.

[204] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 149.

[205] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 401.

[206] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 251-296.

[207] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 364.

[208] Verbauwhede (Geert), Biografie van Karel Marinx, pp. 7-8.

[209] Puissant (Jean), Dictionnaire…, p. 91.

[210] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 154.

[211] Puissant (Jean), Dictionnaire des Patrons en Belgique, p. 71.

[212] Eugeen Van Acker vond ik terug in de bestuurslijsten van de C.E.G., L.R.V. en W.S.A. In de kieslijsten werd hij aangeduid als een fabrikant.

[213] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen. Senatoren en

 volksvertegenwoordigers van 1830 tot 1/8/1965, pp. 1395-1396.

[214] Van alle personen, waar ik geen adres bij vermeldde, vond ik er ook geen terug in de bestuurslijsten.

[215] SAG: fonds V315.

[216] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 1395-1396.

[217] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 366.

[218] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 154.

[219] Steenbeke (Christelle), De Katholieke Partij te Gent tussen 1900-1914, p. 283.

[220] Puissant (Jean), Dictionnaire…, p. 67.

[221] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 225-226.

[222] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 368.

[223] Annuaire de l'Automobile-club des Flandres: 1908, p.8.

 SAG: fonds Vliegende Bladen 171 W 4.

[224] Puissant (Jean), Dictionnaire…, p. 67.

[225] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 225-226.

[226] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 368.

[227] Puissant (Jean), Dictionnaire…, p. 282.

[228] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 514-521.

[229] Eugeen Van Acker vond ik verder nog terug in de bestuurslijsten van de C.E.G., L.R.V. en W.S.A. In de

 kieslijsten werd hij aangeduid als een fabrikant.

[230] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 281.

[231] Puissant (Jean), Dictionnaire des Patrons…, pp. 220-221.

[232] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 193-226.

[233] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 3

 De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 520-521.

[234] De vader van Emiel Julianus Van Ceulebroeck was de fabrikant (van flanel, zowel wit als gekleurd) Emiel

 Paul Van Ceulebroeck. Hij woonde op hetzelfde adres als zijn zoon en betaalde 4616,48 frank aan belastingen.

[235] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 328-329.

[236] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 520-521.

[237] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 316.

[238] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 361.

[239] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 514-515.

[240] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 397.

[241] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 263.

[242] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 193-226.

[243] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 281.

[244] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 251.

[245] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 319.

[246] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, p. 1173.

[247] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 2726-2727.

[248] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 402.

[249] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 1662-1663.

[250] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 255.

[251] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 2726-2727.

[252] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 402.

[253] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 1662-1663.

[254] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 255.

[255] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, p. 1173.

[256] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 319.

[257] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 374-410.

[258] idem

[259] Puissant (Jean), Dictionnaire des Patrons…, p. 171.

[260] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp.284-285.

[261] De bestuursleden van de V.C.G. werden teruggevonden in de wegwijzer van de stad Gent voor de jaren 1895- 1900. Ze werden dus niet opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent.

[262] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 238-424.

[263] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 187-384.

[264] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 148-352.

[265] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 334-335.

[266] De bestuursleden van de B.W. werden teruggevonden in de wegwijzer van de stad Gent voor de jaren 1897- 1902. Ze werden dus niet opgezocht in de kieslijsten van de stad Gent.

[267] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 428.

[268] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 265.

[269] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 334-335.

[270] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 428.

[271] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 265.

[272] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 282-424.

[273] Steenbeke (Christelle), De Katholieke Partij te Gent tussen 1900 en 1914, p. 273.

[274] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 817-818.

[275] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 384.

[276] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 148-352.

[277] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, pp. 238-239.

[278] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, pp. 187-263.

[279] Devolder (Kathleen), Gij die door 't volk gekozen zijt…, p. 364.

[280] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 333.

[281] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, pp. 520-2722.

[282] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, p. 665.

[283] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 333.

[284] Puissant (Jean), Dictionnaire…, p. 67.

[285] De Vuldere (Roland), Biografisch repertorium der Belgische parlementairen…, p. 665-2722.

[286] Lehoucq (Nicole) en Valcke (Tony), De fonteinen van de Oranjeberg…, p. 263.

[287] Steenbeke (Christelle), De Katholieke Partij te Gent tussen 1900 en 1914, pp. 273-310.

[288] Art (Jan) (Red.), Hoe schrijf ik…, pp.230-231.