Sociale achtergrond van de Gentse sportverenigingen en hun bestuurders op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw (1890-1914). (Joachim Derwael)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemeen besluit.

 

Winkler Prins stelde in 1887 dat de sportbeoefening op het einde van de negentiende eeuw enkel voorbehouden was aan de rijken. Na mijn onderzoek voor deze scriptie kan ik deze stelling alleen maar beamen, mits enkele specificaties. Dat arbeiders aan sportbeoefening konden doen was gedurende deze periode weliswaar niet uitgesloten, ondanks de geringe vrije tijd waarover ze beschikten, maar ze waren evenwel niet in staat om sport te beoefenen in clubverband. Het lag op het einde van de negentiende en bij het begin van de twintigste eeuw enkel in de mogelijkheden van de meer begoeden en de betere middenklasse om aan sport te doen in clubverband. Dit kwam door de financiële eisen (lidmaatschapsgelden, aankoop en onderhoud van de materiële uitrusting,…) die de sportverenigingen stelden. Hierbij moet ik wel opmerken dat ik geen informatie vond over de lidmaatschapsgelden die men moest betalen bij de talrijke wielerclubs die ontstonden bij het begin van de twintigste eeuw in de buitenwijken en deelgemeenten van Gent. Verder moest men bij de meeste verenigingen voorgedragen worden door minstens twee leden om kans te maken om lid te mogen worden. Daarna besliste het bestuur van de club of men de desbetreffende persoon de toestemming zou geven om toe te treden tot de club. Ook hierdoor bleven dus grote delen van de bevolking uitgesloten uit de talrijke sportverenigingen. Zo vermeldde ik dat E. Anseele zich wou aansluiten bij de R.S.N.G. Maar vanwege zijn socialistische achtergrond besloot het bestuur van deze roeivereniging zijn kandidatuur niet te aanvaarden, ook al werd hij voorgedragen door twee leden.

Ik zou dus de stelling van Winkler Prins willen aanvullen. Volgens mij was de sportbeoefening in clubverband op het einde van de negentiende eeuw enkel voorbehouden aan de rijken.

 

Een deel van de hogere sociale klassen in Gent die aan sport in clubverband deden, volgde de technologische evoluties die zich in deze periode voordeden, op de voet. Zo vond ik verschillende bestuursleden van de wielerclubs C.V.G., V.C. en V.G. terug in het bestuur van de automobielvereniging A.C.F. en verschillende bestuursleden en gewone leden van de A.C.F. bij de vliegclub Aé.C.F. Vooral de overeenkomsten tussen de A.C.F. en Aé.C.F. zijn opvallend. De A.C.F. en Aé.C.F. deelden ook nog eens hetzelfde clublokaal, met name de "Excelsior Wine Club" op de Kouter.

De bestuursleden van de vijf hier vermelde verenigingen behoorden allen tot de hogere sociale klassen in Gent. Ze kwamen uit de adel en de hogere burgerij. Ze behoorden tot een klasse van industriëlen, eigenaars en mensen met een vrij beroep.

 

Uit mijn onderzoek naar de sociale achtergrond van de bestuursleden van de diverse sportverenigingen, aan de hand van de belastingen die ze betaalden en het beroep dat ze uitoefenden, kan ik drie socio-professionele categorieën onderscheiden waarin ik de bestuursleden van de verschillende onderzochte sportclubs kan onderverdelen. Ten eerste was er de adel en de hogere burgerij. Deze categorie bestond vooral uit industriëlen, eigenaars en mensen met een vrij beroep. De personen uit deze categorie vond ik vooral terug in het bestuur van de A.C.F., Aé.C.F., B.S.G., C.E., G.C.G., K.A.A.G., K.G.S.M., K.Y.C.G., L.R.V., M.A.P., O.S.G., R.B.S.C., R.C.N.G., R.S.N.G. en S.A.R.S.N.

Ten tweede was er de categorie met vooral personen met een vrij beroep, eigenaars, zelfstandigen en enkele leden uit de adel. Deze mensen zetelden voornamelijk in het bestuur van de C.E.G., I.B.P.S., K.S.J.A., M.C.O.V., R.C.G., R.G., R.R.C.G., T.C.B., T.C.F. en W.V.O.V.

Tot slot was er de derde categorie die vooral bestond uit middenstanders (zelfstandigen) en af en toe werknemers. Deze waren terug te vinden in het bestuur van de A.V., Burgerkr., B.W., C.A.G., Eendr., G.e.V.(v.), G.e.V. (w.), G.R., G.V.S., G.W., Klauw., Kelderw., L.e.V., M.e.K., Nachteg., Noordst., Roel.Zon., R.V., R.W., S.A.V., S.J., U.V.G., V.C.S.G., V.C.l'A., V.F.l'A., V.Z.C.D.Z., W.B. en W.L.

 

Bepaalde beroepsgroepen komen dus voor in twee categorieën. Dit onderscheid maakte ik omdat er grote discrepanties bestonden in de belastingen die bepaalde personen uit dezelfde beroepsgroep betaalden. In dit overzicht vermeldde ik niet alle teruggevonden sportclubs. Dit komt omdat ik enkel de kieslijsten uit de jaren 1890, 1903-1904 en 1911-1913 onderzocht. Hierdoor vielen verschillende verenigingen uit de boot, omdat ik ze niet voor die jaren terugvond.

 

Tot de eerste twee categorieën behoorden dus de automobiel-, golf-, paarden-, tennis-, vlieg- en zeilclubs. De wielerclubs vond ik enkel bij de twee laatste categorieën terug. Enkel de C.V.G., V.C. en V.G. vormden hierop een uitzondering. Deze wielerclubs was echter een kort leven beschoren en een groot aantal bestuurders stapten over naar de A.C.F.

De roei-, scherm- en voetbalverenigingen kwam ik in de drie categorieën tegen.

Hier is dus een duidelijke scheidingslijn merkbaar. De betere sociale klassen in Gent hielden zich vooral bezig met sporten uit de eerste twee categorieën. Bij de sporttakken die in de drie groepen voorkwamen, trad er een polarisering op waarbij de beter begoeden zich vooral aansloten bij dezelfde club(s) binnen eenzelfde sporttak. Vaak waren deze verenigingen (waar de beter begoeden zich bij aansloten) ook de oudste clubs. Zo kwam ik bij de schermverenigingen de K.G.S.M. (behorende tot de eerste categorie) reeds tegen in 1890 en de S.J. (behorende tot de derde categorie) pas in 1912. Hetzelfde fenomeen zag ik bij de voetbalclubs. De voetbalafdeling van de K.A.A.G. werd teruggevonden vanaf 1900 en de voetbalafdeling van de G.e.V. pas vanaf 1911.

Ik zou hier durven spreken van een soort na-apen door de middenstand. Dit fenomeen, namelijk het na-apen van de hogere burgerij door de middenstand, ontmoette ik ook bij de autosport. De A.C.F. werd opgericht in 1899. Het bestuur van deze vereniging bestond vooral uit industriëlen, eigenaars, renteniers,… Vele personen van adellijke stand waren eveneens bij deze club aangesloten. Pas enkele jaren later, namelijk in 1906, werd de M.C.O.V. erkend door de stad Gent. De bestuurslui van deze laatste vereniging behoorden duidelijk tot een andere sociale klasse dan deze van de A.C.F. Onder de bestuurslui van de M.C.O.V. bevonden zich naast fabrikanten, ook zelfstandigen en bedienden. Het gemiddelde aan belastingen dat de bestuursleden van de M.C.O.V. betaalden lag lager dan dat betaald door de bestuurslui van de A.C.F.

 

De clublokalen van de verenigingen uit de eerste twee categorieën waren grotendeels gevestigd op en rond de Kouter (Koophandelsplein, Schouwburgstraat,…) en in de vernieuwde straten en pleinen in het stadscentrum zoals de Brabantdam, Vlaanderenstraat,… Op deze plaatsen waren eveneens de clublokalen van de meerderheid van de wielerclubs op het einde van de negentiende eeuw gevestigd. Bij het begin van de twintigste eeuw echter kende de wielersport te Gent een enorme expansie. Dit bleek uit het stijgend aantal wielerverenigingen dat ik vanaf 1900 terugvond in de wegwijzer van de stad Gent. De lokalen van die nieuw opgerichte clubs waren evenwel niet meer grotendeels gesitueerd in het centrum van de stad, maar vooral in de buitenwijken en deelgemeenten van Gent. Dit feit, in combinatie met de resultaten van het onderzoek naar de beroepsactiviteiten van de bestuursleden van de wielerclubs en het stijgende aantal wielerverenigingen, doet mij besluiten dat er zich vanaf het begin van de twintigste eeuw een democratiseringsproces in de wielersport voordeed.

 

De taal die men gebruikte binnen de clubs speelde ook een belangrijke rol. Het Frans was de taal van de hoge burgerij in deze periode en de kleine burgerij nam deze over. De informatie die ik vond in verband met de automobiel-, paarden-, roei-, vlieg- en zeilclubs was hoofdzakelijk in het Frans opgesteld. Bij de wielerverenigingen was de informatie, vooral na 1900, hoofdzakelijk in het Nederlands opgesteld. Het oudste teruggevonden document in het Nederlands dateert uit 1896 (dit was een aanvraag tot erkenning door de stad Gent die verstuurd werd door de Gentsche Wielrijders). Het taalgebruik binnen de clubs vormde dus ook een aanwijzing in verband met de sociale achtergrond van de bestuursleden.

 

In de loop van mijn onderzoek bekeek ik eveneens of er politici in het bestuur zetelden van de diverse clubs en of bepaalde verenigingen politiek gekleurd waren. De resultaten op dit vlak vielen een beetje tegen. Slechts van twee clubs, namelijk de Burgerkr. en de G.e.V.(v.en w.), kan ik met zekerheid stellen dat ze politiek gekleurd waren. Deze twee clubs waren beide een afdeling van een katholieke middenstandskring die nauwe banden had met de Katholieke Partij in Gent. Over de politieke gekleurdheid van de andere sportverenigingen kan ik niets met honderd percent zekerheid stellen. Ik heb enkel vermoedens. Zo waren de politici die ik terugvond bij de C.E.G. en M.A.P. overwegend katholiek. Bij de andere clubs vond ik politici van verschillende partijen terug, zoals burgemeester Emile Braun, de gouverneur van Oost-Vlaanderen Raymond de Kerchove d'Exaerde,…

Bij de R.S.N.G. mochten zich op het einde van de negentiende eeuw geen socialisten aansluiten. Dit bleek uit een notule van een vergadering uit 1887 waarin E. Anseele zijn kandidatuur stelde om lid te worden van deze club. Deze werd geweigerd omdat hij een vooraanstaand figuur was bij de socialisten.

 

Ik besprak reeds in dit besluit dat er tussen de bestuurslijsten van onder andere de A.C.F. en Aé.C.F. overeenkomsten bestonden. Tussen de B.W. en W.V.O.V. merkte ik eveneens een verschuiving op. Een groot deel van de bestuursleden van de B.W. stapte op bij deze club uit ontevredenheid met de gevoerde politiek en richtte de W.V.O.V. op. Deze twee clubs waren overkoepelende verenigingen die de belangen van de andere wielerclubs behartigden. De Oost-Vlaamse bestuurders van de B.W. vonden dat deze club zich te veel richtte op de behartiging van de belangen van de Brusselse en Brabantse wielerclubs en daarom stapten ze op. Verder werden alle bestuursleden van de V.W.G. bij de B.W. en/of W.V.O.V. teruggevonden.

Andere opvallende overeenkomsten bestonden er tussen de bestuurslijsten en ledenlijsten van de R.B.S.C. enerzijds en de R.C.N.G. en R.S.N.G. anderzijds. Tot slot vierde de K.A.A.G. in 1914 haar vijftigste verjaardag. In het organisatiecomité van de feestelijkheden, naar aanleiding van deze verjaardag, zetelden niet alleen bestuursleden van de eigen club, maar ook andere vooraanstaanden uit de Gentse sportwereld.

Opvallende overeenkomsten en banden tussen twee of meerdere andere verenigingen vond ik verder niet terug.

 

In de loop van mijn onderzoek botste ik op een aantal spanningen binnen en tussen de verschillende sportverenigingen. Zo vermeldde ik reeds in dit besluit dat de spanningen binnen de B.W. leidden tot de afscheiding van een aantal bestuursleden die zich vervolgens verenigden in de W.V.O.V.

Opvallend waren de spanningen tussen de verschillende Gentse roeiclubs. Deze spanningen manifesteerden zich niet alleen op sportief vlak, maar ook op sociaal vlak. Zo weigerden de R.S.N.G. en R.C.N.G. deel te nemen aan wedstrijden georganiseerd door de R.G. Deze laatste club werd ook geweerd uit wedstrijden die de andere clubs organiseerden. Als reden hiervoor werd opgegeven dat men niet in contact wou komen met clubs die arbeiders onder hun leden telden. De samenstelling van de roeiploeg die naar Henley zou gaan om deel te nemen aan de prestigieuze "Grand Challenge Cup" zorgde voor grote spanningen tussen de R.S.N.G. en R.C.N.G. Burgemeester Braun moest meerdere malen, onder andere in 1907, de onderhandelingen tussen de twee clubs leiden om tot een vergelijk te komen.

 

Tot slot van dit besluit nog enkele opmerkingen. Ik gebruikte voor deze scriptie slechts een beperkt aantal keren de teruggevonden ledenlijsten van verschillende verenigingen. Deze werden wel ongeveer allemaal ingebracht op de computer en kunnen bijgevolg gebruikt worden voor verder onderzoek (zoals bijvoorbeeld de sociale achtergrond van die leden). Zoals reeds vermeld waren deze ledenlijsten te uitgebreid om ze voor deze scriptie volledig te verwerken. Verder pleit ik ervoor dat de archieven van de sportverenigingen op een meer zorgvuldige manier zouden bewaard worden. Indien de verenigingen ze zelf niet willen behouden, zoals dat met de R.R.C.G. het geval was, kunnen ze beter opgenomen worden in een centraal archief. De behaalde trofeeën en bekers worden wel goed bewaard, maar met de bewaring van de andere archieven zoals foto's, ledenlijsten, notulen van vergaderingen,… is het pover gesteld.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende