De administratie van de Gentse schepenen van de Keure in de 14de eeuw. (Annelies Nevejans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

De plaats van de registers van de Keure in het registerwezen

 

Hoofdstuk 7: De plaats van de registers van de Keure in het registerwezen

 

            Het is de bedoeling om in onderstaand hoofdstuk de Gentse administratie en in het bijzonder de registers van vrijwillige rechtspraak van de Keure in de bredere context van stedelijke registratie te plaatsen. Daartoe stellen we eerst een classificatie van de stadsboeken voor met een aangepaste terminologie, waarna we ingaan op de verschillende registratievormen en hun geografische spreiding. Hierbij zullen we trachten een aantal stedelijke administraties in binnen- en buitenland te plaatsen binnen een bepaalde traditie. In principe is een dergelijke vergelijking pas mogelijk nadat men de stadsboeken van die steden grondig bestudeerd heeft. Dit was helaas niet mogelijk binnen de opzet van deze licentiaatsverhandeling. Vandaar dat we ons moeten behelpen met reeds eerder verschenen studies.

 

1. Terminologie

 

            We hebben het tot nu toe steeds gehad over de ‘registers’ van de Keure en de ‘registers’ van Gedele. Voor we ingaan op andere stadsboeken waarin akten werden geregistreerd is het belangrijk de terminologie die ervoor gebruikt wordt toe te lichten. Tot nu toe kregen de meeste stadsboeken makkelijk het etiket ‘register’ opgekleefd. We willen echter een bescheiden poging wagen om hier de grote groep stadsboeken, al dan niet specifiek bedoeld voor vrijwillige rechtspraak, op te delen in verschillende types die elk als het ware tot een eigen traditie behoren en gemeenschappelijke kenmerken bezitten. We zullen het door ons geponeerde onderscheid trachten te staven aan de hand van enkele voorbeelden.

 

1. 1. Registers

 

‘De term ‘register’ wordt gebruikt zowel wanneer het gaat om een boek waarin kopieën verzameld worden van ontvangen en/of uitgegeven stukken van een bepaalde persoon of instelling, als wanneer het eerste redacties van akten betreft die de enige schriftelijke neerslag vormen van een rechtshandeling en het dus om de originelen zelf gaat’[334].

We opteren er echter voor om voor de eerstgenoemde omschrijving de term ‘cartularium’ te reserveren en de term ‘register’ enkel voor het laatsgenoemde type te hanteren. Alhoewel de registers van de Keure eigenlijk een gemengd type zijn waarin zowel eerste redacties als kopieën in worden genoteerd, verkiezen we toch onder de noemer registers onder te brengen omdat ze daar qua opzet het nauwst bij aansluiten.

In de bronnen zelf wordt wat wij beschouwen als register gemeenzaam betiteld als ‘bouc’. Zo kwamen we hoger reeds ‘scepenen bouc’, ‘weesen bouc’ en ‘bouc vanden blivene’ tegen. De Gentse administratie kende verder nog een ‘bouc vanden verboden’ (de voorgeboden), een ‘zoedincbouc’ en later onder andere nog een ‘ballincbouc[335]. Uit deze benamingen blijkt nog maar eens dat deze registers, alhoewel ze heden ten dage vaak samen ingebonden zijn, oorspronkelijk als afzonderlijke ‘boeken’ bedoeld waren en niet als rubrieken van één en hetzelfde register. Wat wij nu betitelen als ‘jaarregisters van de Keure’ bestaat in feite dus uit de eigenlijke jaarregisters, dewelke we in deze studie geanalyseerd hebben, de ‘boucen vanden blivene’, de voorgeboden en af en toe ook bijkomende speciale ‘boucen’, waaronder het ‘bouc vanden ontfangheren van de pachten[336]. De registers bevatten de optekening van zeer uiteenlopende rechtshandelingen, maar na verloop van tijd worden ze niet zelden opgesplitst in verschillende registers voor afzonderlijke types[337]. Zo ontstaat een rijke schakering aan benamingen voor registers van privaatrechterlijke aard in het Middelnederlands: registers van wettelijke passeringen, van goedenissen, van erfenissen (ervingen) en onterfenissen (ontervingen), halmboeken of gichtboeken (Limburg)[338].

Voor alle duidelijkheid, alhoewel het zeker voor verwarring kan zorgen, dient gezegd dat voor rubrieken (thematisch of geografisch) binnen een register in de bronnen de term ‘registre’ kan opduiken.

 

1. 2. Protocollen

 

In tegenstelling tot de registers die in de meeste gevallen nagenoeg de volledige akte opnemen en vaak ook de functie van ‘Ersatz der Urkunde’ vervullen, bevatten protocollen enkel de minuten. Deze korte, zakelijke notities dienen als basis voor het uitwerken van volwaardige, gezegelde schepenakten met alle vereiste formuleringen. Voor zover we hebben kunnen vaststellen worden protocollen vaker bijgehouden in het Latijn dan in de volkstaal. Het protocollensysteem is onder meer ook typisch voor publieke notarissen, die al dan niet tijdelijk in dienst van de stadsmagistraat kunnen opereren.

De these van H. Sellier die stelt dat aan het opstellen van ‘registers’ steeds een fase vooraf zou zijn gegaan waarin men ‘protocollen’ hanteerde[339], lijkt onhoudbaar. Het gaat meer dan waarschijnlijk om twee afzonderlijke registratietradities.

 

1. 3. Cartularia

 

            Strikt genomen gaat het bij een cartularium om een verzameling afschriften van documenten afkomstig uit het archief van een instelling, of (groep) privé-perso(o)n(en)[340]. Zo’n cartualarium is vaak onderverdeeld in verschillende rubrieken van thematische of geografische aard.

 

1. 4. Gemengde types

 

            Sommige registratiesystemen kunnen niet onder één van de bovenstaande types ondergebracht worden daar ze eigenschappen uit verschillende tradities vertonen. Zo behoort het kanselarijregister van graaf Lodewijk van Nevers uit 1328-1338 tot het gemengde type van cartularium-register. In dit register werden zowel kopieën van oudere keuren opgetekend als nieuw uitgevaardigde charters[341].

Ook het oudste register van wettelijke passeringen van Eksaarde brengen we hier onder omdat het nog niet geheel duidelijk is tot welke registratietraditie we dit register mogen rekenen.

 

 

2. Novum instrumentum: de ontwikkeling van stadsboeken

 

            Registers en protocollen zijn het resultaat van verschillende registratietradities die elk een eigen type stadsboek ontwikkelden. Het gebruik van het opstellen van stadsboeken komt vermoedelijk vanuit de Duitse regio, vandaar ook dat we ons voor de indeling van de registratietypes grotendeels baseren op de classificatie van O. Redlich[342]. We hebben de indeling echter bijgeschaafd en aangevuld met onze persoonlijke bevindingen.

 

Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw beginnen stadsschepenen met het aanleggen van stadsboeken waarin onder andere akten van vrijwillige rechtspraak integraal of in verkorte vorm worden opgetekend. Het opduiken van dit nieuwe administratieve instrument kan gekoppeld worden aan de bloeiende economie, de toenemende densiteit van de bevolking en de daarmee verband houdende toename van de juridische transacties door de inwoners van de stad[343]. Het opmaken van schriftstukken werd noodzakelijk en de overheden die de getuigenis bij zo’n rechtshandeling naar zich toe trokken, ontwikkelden uiteenlopende systemen om de akten vorm te geven en in de daarop volgende fase ook te registreren.

Gent bevond zich in de late Middeleeuwen op een kruispunt van invloedsferen uit de Duitse en de Franse regio.

 

2. 1. Noord-Franse regio

 

            In de Noord-Franse regio wordt vooral de chirograaf gebruikt als registratiesysteem. Zegeling van dergelijke akten is slechts subsidiair want de chirograaf (carta partita) heeft reeds een vorm van validatie die inherent is aan het systeem van de chirograaf (cf. supra). De rechtszekerheid verbonden aan het opstellen van een chirograaf kan nog verhoogd worden wanneer een exemplaar bewaard wordt door de instantie die als getuige over de rechtshandeling stond. Dit kan dus als een alternatieve vorm van registratie beschouwd worden ten opzichte van de stadsboeken. Het systeem is echter omslachtiger vanwege het feit dat de chirografen in zakken bewaard worden.

 

In Gent wordt de chirograaf vooral gebruikt door de erfachtige lieden (cf. supra). De schepenen hanteren deze vorm uiterst zelden en geven de voorkeur aan een gezegelde schepenbrief. De chirograaf wordt enkel voor het domein van de vrijwillige rechtspraak gebruikt en door de stadsschepenen eventueel ook voor akkoorden met andere steden[344].

Het is pas in de 14de eeuw dat de chirograaf doorbreekt in Gent[345], niet toevallig ook de periode waarin de stad kennis maakt met een tweede registratievorm, namelijk de registers.

 

2. 2. Noord-‘Duitse’ registratietraditie

 

            De hele Noord-‘Duitse’ regio kent een algemene, maar zeer specifieke ontwikkeling op diplomatiek vlak. Het gaat om het gebied aan de beneden-Rijn en het Saksische rechtsgebied waar naast de gezegelde oorkonde, die daar relatief laat opduikt[346], het parallelle en evenwaardige registratiesysteem van de optekening in registers ontstaat. Deze registers zijn als het ware een ‘Ersatz der Urkunde’[347]. Er dient echter opgemerkt dat in deze regio de gezegelde oorkonde zeker niet verdwijnt met de opkomst van de registers.

De registers, die echte boeken zijn, ontwikkelden zich vanuit het systeem van de ‘Schreinskarten’, zoals dat onder andere in het midden van de 12de eeuw in gebruik was in Keulen[348]. Door het samenvoegen van meerdere perkamenten folio’s ontwikkelde dit systeem zich tot een boekvorm. Deze registers bevatten vooral akten van vrijwillige rechtspraak van uiteenlopende aard verleden voor de schepenen. Tegen ca. 1250 zijn deze ‘stadsboeken’ nagenoeg overal doorgedrongen in de Noord-‘Duitse’ regio[349]. Van hieruit verspreidde deze registratietraditie zich in de ‘Duitse’ regio verder naar het  noorden en zuid-oosten[350]. De Hanzesteden kenden dus een onafhankelijk registratiesysteem met een specifiek karakter dat via de handelsroutes ook naar steden als Kampen en Gent overgebracht werd[351].

 

a) Kampen

 

            In 1318 wordt te Kampen een nieuw stadsboek aangelegd, de zogenaamde ‘Oudste Foliant’ of ‘onsen boec’ zoals dit register in de bronnen wordt genoemd[352]. Het register bevat niet enkel akten van vrijwillige rechtspraak, maar deze rubriek neemt wel het leeuwendeel van de opgetekende akten in. In april 1345 breekt de registratietraditie plots af. Deze breuk kan in verband gebracht worden met een gelijktijdige wijziging in de samenstelling van het kanselarijpersoneel waarmee de invloed van de stadsschrijvers aangetoond kan worden. Pas in de tweede helft van de 15de eeuw wordt de draad weer opgenomen.

Naast de stadsboekregistratie werden te Kampen ook nog gezegelde schepenbrieven afgeleverd. Beide vormen hadden dezelfde bewijskracht en een registratieverplichting heeft dan ook meer dan waarschijnlijk nooit bestaan. De Kamper schepenen bezaten wel het alleenrecht om onder andere transacties van onroerende goederen te bekrachtigen.

Alle akten die in het register werden genoteerd werden gedateerd. Wanneer de aanleiding voor het opstellen van de akte, bijvoorbeeld een schuldvordering, vervallen was, dan kon de akte gecanceleerd worden door middel van doorhaling. Vanwege de wisseling van de handen en wijzigingen in de akten meent J. A. Kossmann-Putto af te leiden dat de optekening gelijktijdig gebeurde met het passeren van de handeling voor de schepenen. Onregelmatigheden in de chronologie zijn ontstaan doordat het ook mogelijk was om achteraf nog akten te laten registreren. Dit was onder andere het geval bij akten die oorspronkelijk voor een andere instantie dan de Kamper schepenbank werd verleden, maar nadien toch in het stadsboek werden opgenomen. J. A. Kossmann-Putto oppert nog de mogelijkheid dat de schrijvers zich vergist hebben bij het dateren van de akten, maar aangezien we wat de chronologische opeenvolging van de akten in de registers betreft een gelijkaardige situatie aantreffen in Gent en daar van een vergissing onmogelijk sprake kan zijn, denken we dat dit ook voor de Kampense casus niet opgaat.

Vanuit Kampen verspreide het stadsboeksysteem zich naar andere steden in Overijssel, waarbij ook het parallelle en evenwaardige optekeningsysteem van de gezegelde schepenbrief behouden bleef.

 

b) Eksaarde

 

            Het register van wettelijke passeringen van Eksaarde (1349-1360) is volledig in het Middelnederlands gesteld en is vervaardigd uit papier[353]. Er is voor deze periode slechts één hand aan het werk geweest. Dit is dus meer dan waarschijnlijk de schepenklerk, maar vermoedelijk is hij tegelijk ook een klerk van de heer van Eksaarde. Deze had de heerlijkheid in zijn bezit, maar de rechtspraak werd uitgeoefend door een baljuw, een leenhof en een schepenbank. Het enige dat we van de klerk van Eksaarde weten, is dat hij niet zo goed geschoold was daar hij er een onbeholpen schrijf- en formuleringswijze op na hield. Dit is vermoedelijk ook de reden waarom het register in het Middelnederlands opgesteld is en niet zoals andere protocollen uit dezelfde periode in het Latijn.

Het gaat om beknopte weergaven van akten die voor de baljuw en de schepenen verleden werden en die in chronologische volgorde in het register worden genoteerd. Alleen de essentiële elementen van de rechtshandeling worden opgetekend. Vanaf 1354 worden enkele akten ingeleid door een NOT en sommige bevatten zelfs alle diplomatische onderdelen van een normale schepenakte, met name NOT, DIS, SUB en DAT. Voor de periode 1349-1360 gaat het om 238 opgetekende akten[354].

M. Gysseling en C. Wyffels waren van mening dat het hier om een register ging dat het enige schriftelijke bewijs bevatte van een rechtshandeling en dus de waarde had van wat we eerder naar O. Redlich een ‘Ersatz der Urkunde’ hebben genoemd (cf. supra); er werd dus geen gezegelde schepenbrief meer uitgereikt. Voor de akten met de uitgebreidere structuren kan het evenwel toch gaan om registraties van afgeleverde oorkonden. Na vergelijking met de eigenschappen van andere registers en protocollen menen wij het hier genoemde boek met wettelijke passeringen van Eksaarde te mogen beschouwen als een gemengd type waarin zowel akten waarvan geen losse oorkonde werd afgeleverd werden opgetekend als uitgegeven (gezegelde) schepenbrieven werden in afgeschreven. Het vertoont bijgevolg gelijkaardige eigenschappen als de registers van de Keure. Een studie van andere documenten afkomstig uit de heerlijkheid Eksaarde voor de 14de eeuw is dus zeer wenselijk om deze hypothese te staven, te verfijnen dan wel te wijzigen.

 

c) Gent

            cf. supra

 

2. 3. Midden- en Zuid-‘Duitse’ registratietraditie

 

            In de rest van ‘Duitsland’ spant de bezegelde schepenbrief de kroon. Stadsboeken duiken daar pas in de loop van de 14de en 15de eeuw op en ze zullen er nooit dezelfde positie innemen als in het noorden. Het blijven slechts ‘begeleiders’ van de oorkonden[355]. De stadsboeken hebben bovendien het karakter van een protocol. Ze bevatten enkel de minuten die aan de basis liggen van een volwaardige akte.

 

Het protocollensysteem vinden we onder andere terug in Brabant, maar verrassend genoeg ook in Brugge, al moeten we daar rekening houden met het feit dat de gegevens dateren uit de 16de eeuw.

 

a) Brugge

           

            Brugge, naast Ieper en Gent een van de drie grote Vlaamse steden in de Middeleeuwen, beschikte vermoedelijk aan het einde van de 13de over een georganiseerde kanselarij met een vast personeelsbestand.

Via een monografie van A. Schoutteet over het ontstaan en de ontwikkeling van het klerkenambt van de vierschaar in Brugge, zijn we ook ingelicht over hun protocollen[356]. Er dient echter opgemerkt dat de gegevens uit deze studie vooral uit de 16de eeuw stammen en dus met enige voorzichtigheid dienen gehanteerd te worden, wil men een vergelijking maken met de andere administraties. Voor de 14de eeuw is er namelijk geen enkel protocol overgeleverd en voor de 15de eeuw gaat het slechts om één exemplaar (1484-1488).

 

De klerken van de vierschaar in Brugge werden door het stadsbestuur aangesteld, maar werden er niet door betaald. Ze moesten hun inkomen halen uit de vergoedingen van die personen die een beroep op hun schrijfvaardigheden deden, net zoals bij de publieke notarissen het geval was. De stedelijke overheid oefende echter wel toezicht uit door het vastleggen van de tarieven.

De klerken waren bevoegd voor het opstellen van schepenbrieven. Ze verzorgden de grossen en leverden desgewenst ook afschriften af. De minuten van deze akten werden geregistreerd in hun protocollen. Uit de titels van de protocollen valt min of meer af te leiden welk soort akten er zoal verleden werden: (protocol nr. 131, 10 september 1569 – 28 februari 1577) “Registre van de contracten ende andere briefven, als ghiften, weddinghen, bezettinghen, verdeelen, consenten ende dierghelycke, ghepasseert by Zegher Bisscop, als clercq ter vierschaere der stede van Brugge” of (protocol nr. 178, 23 mei 1781 – 5 augustus 1784): “Minutebouck van alle contracten, verbanden, appointementen, quitscheldinghen, verdeelen, consenten ende anderssins, als by Jan de Corte, filius Herman, ghepasseirt zyn gheweist voor scepenen”. De inhoud van de protocollen is dus even verscheiden als de Gentse registers van de Keure.

Het ligt voor de hand dat de werkplaats van de klerken te Brugge gevestigd was. De klerk van de vierschaar stelde wel de schriftstukken op, maar kon ze niet uit eigen naam authentiseren. De akte diende ‘gepasseerd’ te worden voor de schepenen.

Onder de klerken vinden we verschillende personen terug die een universitaire opleiding hadden genoten in de rechten. Anderen hadden de praktijk geleerd door een aantal jaar als bediende van een klerk van de vierschaar te werken. Onbemiddelde personen kwamen nagenoeg niet in aanmerking voor het klerkenambt, daar een vrij hoog instapgeld betaald moest worden. Verder was ook de invloed van vriendjespolitiek niet vreemd aan de aanstellingen van klerken van de vierschaar. Na de benoeming werd een proeftijd voorzien alvorens de klerk ook daadwerkelijk schepenakten mocht op schrift stellen. Voor de 16de eeuw is zelfs de eed overgeleverd die de klerken moesten zweren wanneer ze in functie traden.

Net als in Gent waren er in de buurt van het schepenhuis kleine schrijfhuisjes gevestigd die dienst deden als kantoor. In Brugge echter werden ze bezet door de klerken van de vierschare, en niet door de publieke schrijvers. Dit houdt verband met het aparte statuut van de stedenklerken in Brugge. Sommige klerken hadden het geluk om in het schepenhuis zelf een kantoortje te bemachtigen, anderen hielden kantoor aan huis.

In hun taak als stadsschrijver werden de klerken bijgestaan door een aantal hulpkrachten of bedienden. Hun aantal wisselde van klerk tot klerk en zal vermoedelijk in verband gestaan hebben met de naam en faam van de betreffende klerk en de daaraan gekoppelde hoeveelheid werk. Deze bedienden waren meestal nog erg jong en werden langs deze weg voorbereid op het klerkenambt.

Het toetreden tot een broederschap was verplicht voor de klerken van de vierschaar. De broederschap van de klerken was niet erg uitgebreid, en kenden maximum 30 leden (het klerkenambt kende een numerus clausus van 20). Met het bestaan van een broederschap van klerken wordt nog maar eens een parallel getrokken met de Bossche situatie.

De schepenakten die door de klerken van de vierschaar opgesteld werden, werden bijgehouden in speciaal daartoe bestemde protocollen. Een geminuteerde akte in het protocol werd door de klerk aan de schepenen op het schepenhuis voorgelegd om bekrachtigd te worden. De betrokken partijen zijn daarbij meer dan vermoedelijk ook aanwezig, wat af te leiden valt uit de zinsnede “dat kwamen voor ons als voor schepenen [namen van de comparanten]”. De klerk noteerde vervolgens in de marge de namen van de schepenen die optraden als getuige en de datum waarop de bekrachtiging gebeurd was. In normale omstandigheden stonden er twee schepenen over de rechtshandeling. Verder duidde de klerk in de margine met het herhalen van de letter ‘f’, voor ‘factum’, in hoeveel exemplaren de minuut gegrosseerd moest worden. In zeldzame gevallen komt het wel eens voor dat de partijen geen akte verlangden of genoegen namen met een ‘duplicata’ of afschrift. Vanaf de instelling van het zegelrecht werden de bedragen die daarvoor betaald moesten worden genoteerd bij de minuten in de protocollen.

In de protocollen zelf werd enkel het hoogstnodige opgenomen, waarbij formules grotendeels of volledig achterwege werden gelaten. Van voorgelegde retroakten werden enkel de beginwoorden genoteerd, terwijl die in de grosse wel in extenso werden opgenomen.

De volgorde van de geminuteerde en geprotocolleerde akten wordt bepaald door het tijdstip waarop ze opgesteld werden. Vanwege het feit dat ze een datum meekregen op het moment dat ze voor de schepenen verleden werden en dit niet noodzakelijk in dezelfde volgorde gebeurde, staan de akten dus niet strikt in chronologische volgorde in de protocollen. Tussen het protocolleren en het verlijden kon enige tijd zitten.

Het gebeurde natuurlijk ook dat sommige akten nooit het stadium van verlijden bereikten, om wat voor reden dan ook (bijvoorbeeld onmin van de partijen, vergissingen van de klerken, tegenstand van de schepenen, …), en dan werden ze gecanceleerd door middel van doorhaling, waarbij hier en daar toch een reden wordt opgegeven.

De klerken van de vierschaar waren van ambtswege verplicht deze protocollen nauwkeurig bij te houden en ze konden op om het even welk tijdstip opgevraagd worden om gecontroleerd te worden. Aan het einde van zijn ambt moest de klerk zijn protocol(len) deponeren op de griffie van het stadsbestuur, alwaar ze verder werden bewaard.

 

b) Den Bosch

 

De protocollen van ’s-Hertogenbosch, overgeleverd vanaf 1367, worden gemeenlijk aangeduid als de ‘Bossche Protocollen[357]. Op basis van eerdere wijzigingen in de vorm van de akten stelde M. Spierings dat de stad vermoedelijk reeds in 1327 begonnen is met het registreren van de voor haar verleden akten. De protocollen bevatten de minuten van akten van vrijwillige rechtspraak die voor de schepenen werden gebracht en opgetekend werden door de stadssecretarissen. Oorspronkelijk werden ze bewaard op de griffie.

Wanneer partijen in ‘s-Hertogenbosch een door de schepenen bekrachtigde oorkonde wilden verkrijgen moesten ze zich wenden tot de schrijfkamer die zich in het raadhuis van de stad bevond. Op basis van hun relaas werd door de klerken een concept opgesteld dat diende als basis voor de minuut in de protocollen, die op hun beurt dan weer model stonden voor het grosseren van de akte. Het concept was een primitief kladje op papier, dat eventueel ook buiten de schrijfkamer van het raadshuis tot stand kon komen. Hier en daar bevinden zich nog dergelijke strookjes in de protocollen. Ook de schepenen konden met dergelijke kladstukken komen aandragen, dewelke dan gewoon werden aangevuld in de protocollen. Vanaf het concept werd een geminuteerde akte in de protocollen in het Latijn geregistreerd. De minuut die enkel de allernoodzakelijkste inhoudelijke gegevens bevatte, werd dan vervolgens naar bepaalde modellen uitgewerkt tot een volwaardige schepenakte. Deze werd doorgaans door minimum twee schepenen bezegeld en nadien afgeleverd aan de partijen.

De protocollen bevatten enkel akten van vrijwillige rechtspraak. De minuten werden gewoon de een na de ander in de protocollen aangevuld, waarbij verschillende handen en dus klerken door elkaar werkzaam waren. Wanneer van een minuut een grosse was gemaakt, werd dit aangegeven door een of meerdere streepjes te trekken door de betreffende akte in het protocol. De manier waarop deze cancelering gebeurde, was afhankelijk van de scribent. Wanneer de akte goedgekeurd was en geïngrosseerd kon worden, werden de namen van de schepenen en de datum van passeren aan de minuut toegevoegd. Andere akten raakten nooit geïngrosseerd. Dit is merkwaardig genoeg het geval bij akten ten voordele van de stad. Hier kon de minuut in het protocol blijkbaar volstaan en bezat voldoende rechtskracht. In dit geval kunnen we uitzonderlijk spreken van een ‘Ersatz der Urkunde’.

De schepenbank van ’s-Hertogenbosch had vermoedelijk het monopolie om transacties van onroerende goederen te bekrachtigen; deze akten nemen dan ook een groot deel in beslag van het totaal aantal opgenomen akten.

Er groeide mettertijd een kloof tussen de persoon die het schrijfambt beheerde en de klerken die het eigenlijke schrijfwerk deden. De secretarissen stelden wel nog de tekst op van de akten.

 

Alhoewel de protocollen volledig in het Latijn opgesteld waren, is het opmerkelijk dat de registers van ’s-Hertogenbosch waarin vonnissen in verband met het verkoping van verbeurd verklaarde goederen werden opgetekend, de zogenaamde ‘vonnisboeken’ in dezelfde periode in het Diets zijn opgesteld. Pas vanaf ca. 1550 wordt in de protocollen meer en meer gebruik gemaakt van het Middelnederlands, waarbij nog geruime tijd Latijn en Nederlands door elkaar gebruikt worden.

 

c) Leuven

 

            Parallellen met de protocollen van ’s-Hertogenbosch liggen voor de hand, daar deze laatste zijn stadsrechts ontleend had aan Leuven[358]. Net als in Den Bosch bestaan de protocollen uit geminuteerde akten die nadien geïngrosseerd werden. Ook hier werden de minuten daarna ‘afgekruisd’[359]. De minuten zijn in Leuven beduidend korter omdat er minder details in worden opgenomen; zo begint elke minuut met het woord ‘Item’.

 

d) Mechelen

 

            Voor Mechelen is de situatie nagenoeg dezelfde als in Leuven, met dat verschil dat de klerk zichzelf vernoemt als schrijver van de akte. De minuten worden bovendien door horizontale lijnen van elkaar gescheiden[360].

 

e) Antwerpen

 

            Ook voor Antwerpen gaat het om schepenprotocollen. Deze bevatten de minuten van de schepenbrieven die op hun beurt een uiting zijn van de vrijwillige rechtspraak door de stadsschepenen[361].

 

Voor een andere belangrijke Brabantse stad, namelijk Brussel, zijn de stadsprotocollen helaas verloren gegaan in een brand. Men kan echter vermoeden dat ook deze protocollen vormelijk en inhoudelijk eigenschappen moeten gehad hebben die erg leken op die van Den Bosch, Leuven of Mechelen.

Voor deze drie Brabantse steden zijn er grote diplomatische parallellen te trekken en alledrie hanteren ze het Latijn als oorkondetaal.

 

Ook in Groot-Brittannië vinden we protocollen terug. Het is echter nog onduidelijk in hoeverre deze schatplichtig zijn aan de traditie die in de ‘Duitse’ regio ontstond[362].

 

 

3. Besluit

 

            Gent is blijkbaar één van de eerste steden die de registratietraditie van de Noord-‘Duitse’ regio overneemt en reeds aan het einde van de 13de eeuw of ten laatste aan het begin van de 14de eeuw begint met het aanleggen van schepenregisters. De stadsadministratie van Gent staat blijkbaar open voor inoverende initiatieven, wat vermoedelijk ook in verband kan gebracht worden met de gewijzigde samenstelling van het stadsbestuur nà 1302. De Brabantse steden en Brugge nemen enkel het protocollensysteem over en houden vast aan de reeds gevestigde waarde van de gezegelde oorkonde.

 

            De vraag blijft natuurlijk waarom er voordien blijkbaar geen nood was aan het opstellen van registers. Naast de mogelijkheid dat de registers van Gent verloren zijn gegaan in een brand, oppert W. Prevenier ook nog de mogelijkheid dat ze moedwillig vernietigd zouden zijn door de schepenen om hun politieke willekeur vol te kunnen houden[363]. Het relatief laattijdig opduiken van registers in de Vlaamse steden kan ook verklaard worden door het feit dat er een alternatieve vorm van registratie en een voorgeschiedenis bestond vanwege het gebruik van de chirograaf[364].

 

 

‘Een uytvloyende fonteine’

 

Hoofdstuk 8: ‘Een  uutvloyende fonteine’[365]

 

            Wanneer men door de registers bladert, merkt men al gauw op dat ze een grote verscheidenheid aan rechtshandelingen bevatten: van verkopingen tot schuldbekentenissen, van huwelijkscontracten tot scheiding van goederen, schenkingen, leercontracten,… De partijen die erbij betrokken zijn, behoren tot uiteenlopende sociale standen: edelvrouwen, abdissen, wezen, handelaars, schepenen, begijnen, bastaarden, ambachtslui,… En de zaken die in de akten aan bod komen gaan van dakgoten en varkenskoten over huizen en gronden tot wijn en juwelen. Het moge hiermee duidelijk zijn gebleken dat de jaarregisters van de Keure – en niet te vergeten ook in de registers van Gedele –  ons een erg brede blik gunnen in de dagelijkse beslommeringen van een middeleeuwse inwoner van Gent. Het is dan ook in deze registers dat reeds vele vorsers hebben gegraven wanneer ze op zoek waren naar gegevens over bepaalde periodes van de Gentse geschiedenis tijdens het Ancien Regime. Mede daarom zou het erg nuttig zijn deze registers te ontsluiten voor de (amateur)historici[366].

 

Wij hebben getracht het diplomatieke en paleografische luik van de registers aan te snijden en we zijn er ons ter dege van bewust dat er nog heel wat paden onbewandeld zijn gebleven. In de loop van de scriptie hebben we reeds een aantal zaken aangestipt die nog open staan voor verder onderzoek, zoals een gedetailleerde analyse van de formuleringen van de DIS  op diplomatisch gebied waardoor eventueel een formularium gereconstrueerd zou kunnen worden voor bepaalde types rechtshandelingen, en op paleografisch vlak een verdere identificatie van de handen, maar vooral op het gebied van de linguïstiek zijn de registers nog terra incognita.

De woordenschat weerspiegelt, mede doordat de klerken hoogstwaarschijnlijk alle van plaatselijke herkomst waren, meer dan waarschijnlijk ook de Gentse spreektaal van de 14de eeuw. Maar niet alleen voor een onderzoek naar streekgebonden en dialectisch taalgebruik zijn de registers een interessant specimen, ook een syntactische analyse of een onderzoek naar varianten op het vlak van schrijfwijze of meervoudsvormen van bepaalde woorden kan resultaten opleveren. Gekoppeld aan paleografische gegevens zou dit voor een betere kijk kunnen zorgen op de individuele variatie van de scribenten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[334] G. TESSIER, op. cit., p. 23

[335] In de ‘ballincboucen’ werden bedevaarten en banningen opgetekend (1472-1537). SAG, reeks 212.

[336] We hebben in het vorige hoofdstuk reeds de opmerking gemaakt dat de registers van Gedele ook samengesteld zijn uit afzonderlijke ‘boucen’.

[337] O. REDLICH, op. cit., p. 190.

[338] M. GYSSELING en C. WYFFELS, art. cit., pp. 69-70. In de gichtboeken werden testamenten, huwelijksvoorwaarden, erfenissen, delingen en verkopingen opgetekend. J. MOORS, De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van circa 1350 tot 1400, s.l., 1952, p. 4.

[339] H. SELLIER, op. cit., p. 79.

[340] A. GIRY,  Manuel de diplomatique,  Parijs, 1925, pp. 28-33.

[341] Dit grafelijke kanselarijregister wordt behandeld door W. Prevenier in W. PREVENIER, “Kanselarijregisters…”, pp. 417-429.

[342] O. REDLICH, op. cit., pp. 181-208.

[343] W. PREVENIER, “La production et la conservation…”, p. 562.

[344] D. VANDEVELDE, op. cit., p. 134.

[345] Ibidem, p. 132.

[346] O. REDLICH, op. cit., p. 200.

[347] Ibidem, p. 193.

[348] Ibidem, p. 187.

[349] Ibidem, p. 189.

[350] Ibidem, p. 191.

[351] Kampen behoorde tot het stedelijk netwerk van de Hanze en Gent was ook een belangrijk handelscentrum waar onder andere Rijnwijn verhandeld werd.

[352] De gegevens over Kampen haalden we uit de studie van J. A. KOSSMANN-PUTTO, op. cit., pp. 1-28.

[353] Dit register is uitgegeven door M. GYSSELING en C. WYFFELS, art. cit., pp. 57-147. Het origineel van dit register bevindt zich op het Rijksarchief te Gent: RAG, fonds Eksaarde, nr. 224.

[354] De laatste akte is onvolledig, want afgebroken midden in de DIS.

[355] Ibidem, p. 200.

[356] Alle onderstaande gegevens omtrent Brugge en de klerken van de vierschaar aldaar komen uit de monografie van A. SCHOUTTEET, De klerken  van de vierschaar te Brugge, met inventaris van hun protocollen, Brugge, 1973, 319 p.

[357] De gegevens die hier naar voor worden gebracht zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit M. H. M. SPIERINGS, op. cit., passim.

[358] M. H. M. SPIERINGS, op. cit., p. 152.

[359] Ibidem, p. 153.

[360] Ibidem, loc. cit.

[361] G. ASAERT, “Huizen en gronden te Antwerpen omstreeks 1400” in: Bijdragen tot de geschiedenis inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, (3de reeks) L, 1967, 1-2, pp. 6-7.

[362] Voor een schets van de Schotse situatie en een bibliografie zie E. EWAN, “Protocol Books and Towns in Medieval Scotland” in: W. PREVENIER en Th. DE HEMPTINNE, La diplomatique urbaine en Europe au moyen age, Leuven, 2000, pp. 143-156.

[363] PREVENIER (W.). “Les sources de la pratique judiciaire…”, passim.

[364] W. PREVENIER, “La conservation de la mémoire…”, p. 560.

[365] Uitdrukking ontleend aan het reglement van de rederijkerskamer De Fonteine in Gent. Origineel: SAG, reeks 301, band 158, 1448-1449, f78. Met dank aan J. Haemers voor de transcriptie.

[366] Reeds in 1967 pleitte de Sectie Geschiedenis op het XXVIe Filologencongres voor een systematische ontsluiting van onder andere de Gentse schepenregisters: “Bij de uiteenzettingen van de verschillende sprekers is gebleken dat tot de voornaamste bronnen voor de studie van de vermogensstructuur tijdens het Oud Regime de schepenregisters en de staten van goed behoren. De ontleding van die registers - team-work van zeer lange adem – is praktisch nog niet aangevat. De Sectie Geschiedenis drukt de wens uit dat vanwege de bevoegde instanties middelen zouden worden beraamd, om de schepenregisters systematisch te ontleden en ze voor het onderzoek te ontsluiten, waarbij bv. wordt gedacht aan die van Gent, die van uitzonderlijk belang zijn. De Sectie onderstreept hierbij, dat de resultaten diverse sectoren van de geschiedenis, de kunstgeschiedenis en de folologie zullen ten goede komen.” “Motie van de Sectie Geschiedenis” in: Handelingen van het XXVIe Vlaamse Filologencongres. Gent, 1967, p. 415.