De ijver van de duivel. De Isis- en Mithrascultus door de ogen van christelijke en heidense auteurs. (Saskia Roselaar)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met de Griekse tekst?

 

6. Kritiek van christelijke schrijvers op de henotheïstische culten

 

1. Imitatie van het Christendom door de henotheïstische culten

 

Een zeer belangrijk punt van kritiek kwam voort uit de overeenkomsten tussen Christendom en de henotheïstische culten, vooral de cultus van Mithras. Er was een aantal punten van overeenkomst, vooral betreffende initiaties in de verschillende riten, die een doorn in het oog waren van de christelijke auteurs. Zij zagen deze overeenkomsten als een kwaadaardige imitatie van het Christendom door de henotheïstische culten, die daarbij de betekenis van het christelijke ritueel vervormd hadden. Deze overeenkomsten waren vooral gevaarlijk, omdat Christenen die ervan zouden horen, het onderscheid tussen het Christendom en de henotheïstische culten uit het oog zouden kunnen verliezen en zich bij een verkeerde cultus zouden kunnen aansluiten. Daarom probeerden christelijke auteurs ondubbelzinnig duidelijk te maken dat de imitaties creaties van de duivel waren, die niet getolereerd konden worden.

Bij hun beschrijvingen van de initiaties van Mithras tonen de christelijke auteurs soms opmerkelijke kennis van de initiaties, die immers niet toegankelijk waren voor niet-ingewijden. Het is echter niet na te gaan of de informatie die ze geven juist is. Ook als hun informatie wel juist zou zijn, probeerden de Christenen misschien opzettelijk sommige aspecten van de cultus te benadrukken of juist te negeren, om een bepaald (negatief) beeld te scheppen van de mysterieculten. Vaak gingen christelijke auteurs vrij ver om maar een overeenkomst te vinden, zodat ze die vervolgens weer konden bekritiseren.

Tertullianus beschrijft de initiatie in de graad van miles, de derde van de zeven graden in de Mithrascultus:

 

‘Schaam je, medestrijders van Hem, dat je niet door Hem zelf beoordeeld moet worden, maar door een of andere soldaat van Mithras. Want wanneer hij wordt geïnitieerd in de grot, in het ware kamp van de duisternis, wordt hem een krans aangeboden, geplaatst op een zwaard, als in nabootsing van het martelaarschap, die hij wordt gemaand, nadat hij op zijn hoofd is geplaatst, met de hand van zijn hoofd te slaan en juist op zijn schouder over te brengen, zeggende dat Mithras zijn kroon is. En hij wordt meteen geloofd een soldaat van Mithras te zijn, als hij de krans heeft afgeworpen en gezegd dat hij deze in zijn god heeft. En daarna wordt hij nooit gekroond en heeft dit als teken tot zijn bewijs, overal waar hij op de proef gesteld wordt betreffende zijn eed. Wij herkennen het vernuft van de duivel, die daarom iets van het goddelijke aangrijpt, opdat hij ons van het geloof verwart en verdoemt.’ [597]

 

Tertullianus trok een parallel tussen de initiatie in de Mithrascultus, en het accepteren van kransen door soldaten in het leger. Hij wilde Christenen geen dienst te nemen in het leger, omdat men daar verplicht werd deel te nemen aan heidense rituelen en omdat men mensen moest doden. Enerzijds toonde Tertullianus bewondering voor de gewoontes van de initiatie in de Mithrascultus, en spoorde hij de Christenen aan hier een voorbeeld aan te nemen. Anderzijds maakte hij duidelijk dat de duivel verantwoordelijk was voor de gelijkenis tussen de Mithrascultus en de christelijke gebruiken. In het Christendom was de Kroon des Levens een symbool van het leven dat degenen zouden ontvangen die volhardden in vervolging. Het is mogelijk dat de Mithrascultus hier een betekenis toekende aan de krans die hij oorspronkelijk niet had gehad, namelijk dat die de betekenis van ‘leven’ kreeg. Tertullianus zei niet de Christenen geen enkele krans mochten dragen; de martelaarskroon was wel toegestaan en zelfs te verkiezen.[598]

Eerder in zijn werk over de krans van de soldaten wilde hij duidelijk maken dat de krans een uitvinding van de heidense godsdiensten is, en dat die dus zeker niet door Christenen gedragen moest worden. Hierbij nam hij de Isiscultus als voorbeeld van een voor de Christenen niet acceptabele cultus die de krans als symbool gebruikte:

 

‘Als je de boeken van Leo de Egyptenaar opslaat, vind je daar dat Isis als eerste de aren om het hoofd droeg, iets wat beter geschikt is voor de maag.’ [599]

 

Het feit alleen al dat Isis in verband werd gebracht met de krans moest hier reden genoeg zijn voor Christenen om kransen te weigeren.

Justinus de Martelaar beschrijft een andere overeenkomst tussen de Mithrascultus en het Christendom en vermeldt dat er sprake was van de consumptie van brood en water tijdens de initiatie:

 

‘De boze demonen hebben dit imiterend overgenomen in de mysteriën van Mithras; want brood en een drinkbeker water worden neergezet met woorden erover (uitgesproken) in de inwijding van de kandidaat, zoals je weet of kan leren.’ [600]

 

Hij vergeleek dit ritueel nadrukkelijk met de christelijke Eucharistie, waarbij echter sprake was van brood en wijn. Het leek erop alsof hij dit verschil bewust negeerde om de Mithrascultus in een kwaad daglicht te stellen. Hij paste de beschrijving bewust aan om te tonen dat de christelijke Eucharistie het voorbeeld voor de Mithrascultus was geweest.[601] Zoals gezegd was het echter onduidelijk wat er precies gebeurde in de Mithrascultus en wanneer. Omdat er zo weinig over bekend is kan men niet zeggen of dit gebruik op enigerlei wijze beïnvloeding heeft ondergaan, maar hetgeen bekend is suggereert dat dit niet het geval is, omdat de betekenis van de Eucharistie in het Christendom heel anders was dan die van dit ritueel in de Mithrascultus.[602]

Ook het gebruik van water in de initiatie bij verschillende culten viel de Christenen op:

 

‘Want naties die alle begrip van spirituele krachten ontberen kennen dezelfde kracht toe aan hun afgodsbeelden. Maar zij bedriegen zichzelf met lege wateren. Want in bepaalde riten wordt men ingewijd door een bad, zoals die van Isis of Mithras; zelfs brengen zij hun goden zelf naar buiten om hen te wassen. (…) Ook hier herkennen wij de ijver van de duivel, die de zaken van God nabootst, terwijl hij zelf de doop voor de zijnen aanwendt,’ [603]

 

zegt Tertullianus. Hij maakte hierbij onderscheid tussen de christelijke doop, die werkelijk de macht had zonden te verdrijven, en de doop van de andere religies, die deze macht niet had omdat het water niet door God gezegend was. Op een bepaalde manier toonde hij hier begrip voor de heidenen, die dachten dat zij het juiste deden, maar daarin door de duivel werden misleid. Natuurlijk hangt het net af van het geloof van de schrijver welk water men als krachtig accepteert, en was het water dat de heidenen gebruikten voor hen net zo krachtig als het water dat in de ogen van de Christenen heilzaam was.

Overigens was de doop met water in de Isis- en Mithrascultus slechts een klein onderdeel van de rite; bij de Isiscultus werd de kandidaat bij het begin van de tien dagen durende initiatie gewassen, zodat hij rein aan de initiatie kon beginnen. Ook bij de Mithrascultus werd men gewassen voor het begin van de initiatie. Bij het Christendom was de doop het hoogtepunt van de initiatie, de daad waarmee de kandidaat in het geloof opgenomen werd. Het enige, maar belangrijke, punt van overeenkomst van de doop was het geloof in de reinigende werking, die de gedoopte ontdeed van zonden, zodat hij rein aan zijn nieuwe leven kon beginnen. Het is mogelijk, dat deze betekenis van de doop in de mysterieculten pas ontstaan is toen onder invloed van het Christendom meer aandacht besteed werd aan de zonden van de mens en de besmetting die daardoor ontstond.[604]

Firmicus en Justinus zochten ook op een andere manier dan Tertullianus naar overeenkomsten tussen de Mithrascultus en het Christendom. Zij beschreven bepaalde elementen van de geloofsinhoud van de Mithrascultus die enige overeenkomst vertoonden met het Christendom. Zij deden veel moeite om aan te tonen dat deze elementen door de Mithrascultus waren gestolen en dat de ware betekenis, die in het Christendom te vinden was, op misdadige wijze door de Mithrascultus vervormd was. Een voorbeeld hiervan is de geboorte van Mithras uit een rots (afbeelding 16).

 

Afbeelding 16: De geboorte van Mithras uit een rots

 

‘Wanneer zij die de mysteriën van Mithras overdragen zeggen dat hij uit een rots geboren is, en overleveren dat zij de plaats een grot noemen, waarin zij die in hem geloven, ingewijd worden, weten wij dan niet dat zij nabootsen dat wat gezegd is door Daniel, dat een steen zonder handen gesneden is uit een grote berg, en hetzelfde bij Jesaja, van wie zij geprobeerd hebben alle woorden na te bootsen?’ [605]

 

Firmicus zag eveneens een overeenkomst tussen de geboorte van Mithras uit een rots en het Christendom:

 

‘Het teken van een andere goddeloze cultus is de ‘god uit de rots.’ Waarom draag je dit heilige en eerbiedwaardige geheim over op een goddeloze rite door een valse verklaring? De steen die God beloofde naar Jeruzalem te zenden ter bevestiging van zijn gegeven woord is iets anders. Christus wordt ons aangewezen als teken van de eerbiedwaardige steen. Waarom draag je de waarde van een eerbiedwaardige naam heimelijk en bedrieglijk over op een bezoedeld bijgeloof? De ondergang volgt jouw steen en de betreurenswaardige ineenstorting van de daken die vallen; onze steen, onwrikbaar gegrondvest door de hand van God, bouwt op, bevestigt, verheft, beschermt en versiert met de schoonheid van de oneindige onsterfelijkheid de gratie van de hernieuwde schepping. (…) En de steen van de beeldenverering die de ‘god uit de rots’ genoemd wordt, aan welk orakel van de profeten beantwoordt hij? Wie heeft de steen hersteld of bevorderd?’ [606]

 

In het verhaal van Daniel staat dat zonder toedoen van mensenhanden een steen los[raakte]’ uit een rotswand,[607] en bij Jesaja staat dat voor de rechtvaardige en eerlijke mens rotsvestingen zijn burcht [zullen] zijn; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd.’ [608] Bovendien was Christus zelf, volgens sommige tradities, in een grot geboren, en hadden de aanhangers van Mithras dat dus uit overgenomen van het Christendom. Later komt Justinus nog eens terug op zijn eerste citaat:

 

‘En ik herhaalde wat ik geschreven had over de verminking van Jesaja, zeggende dat door die woorden degenen die de mysteriën van Mithras overdragen door de duivel aangespoord waren te zeggen dat ze op de plaats die zij een grot noemen in hem ingewijd worden.’ [609]

 

De overeenkomsten tussen de christelijke Bijbel en de geloofsinhoud van de Mithrascultus waren erg klein. De steen waar in het verhaal van Daniel sprake van is, had niets te maken met een god, behalve dat hij zonder menselijke hulp uit de rots loskwam. Ook het citaat uit Jesaja had niets te maken met de betekenis die er in de Mithrascultus aan gegeven werd.

Als de woorden ‘god uit de rots’ al een betekenis hadden in de Mithrascultus, is het onwaarschijnlijk dat de aanhangers van Mithras wisten van de christelijke betekenis van deze term. Waarschijnlijk kenden zij de betreffende Bijbelpassages helemaal niet, en hadden zij geen idee dat de Christenen ook betekenis hechtten aan deze woorden.[610] Hier, zoals vaker, gingen de Christenen ervan uit dat  de heidenen gedetailleerde kennis hadden van de christelijke geschriften. Sommige Christenen, zoals Arnobius, gingen ervan uit dat de heidenen de hele Bijbel kenden, terwijl anderen, zoals Tertullianus, realistischer waren en beseften dat dit nauwelijks mogelijk is.[611] Sommige heidenen wisten inderdaad veel van het Christendom, zoals Celsus, die veel inhoudelijke bezwaren tegen het Christendom naar voren bracht,[612] maar over het algemeen was het irreëel te verwachten dat de heidenen van de christelijke betekenis van allerlei zaken op de hoogte waren. Het effect van dergelijke aanvallen van het Christendom op de henotheïstische culten was waarschijnlijk niet groot. Verwijten zoals het nabootsen van de bijbelse passages over de ‘god uit de rots’ hadden weinig om het lijf, omdat ze wel erg vergezocht waren.[613]

Er is dus geen enkele aanwijzing dat hier sprake was van een opzettelijk gebruik van christelijke geloofselementen door de Mithrascultus; Justinus en Firmicus waren waarschijnlijk specifiek op zoek naar dingen die ze als een overeenkomst konden laten gelden, om daarna weer kritiek op de vermeende overeenkomsten te kunnen geven. Firmicus was een schrijver die als speciaal doel had om de henotheïstische culten zwart te maken, en het is hier weer te zien dat hij elke mogelijkheid aangreep om dit te doen. De overeenkomst was flinterdun en bovendien gebaseerd op een Bijbelpassage waarvan de aanhangers van Mithras geen enkele weet hadden, en toch deden beide schrijvers uitgebreid moeite om te laten zien dat de christelijke betekenis door de duivel vervormd was.

Bovendien was de traditie dat Christus in een grot geboren was pas rond 130-150 ontstaan, terwijl de legende van Mithras’ rotsgeboorte veel ouder was. Het is in dit geval dus waarschijnlijker dat de Christenen een element uit de Mithrascultus hebben overgenomen dan andersom.[614] Anderen denken echter dat het idee van Christus’ geboorte in een grot voortkwam uit Joodse tradities, en dat beïnvloeding door de Mithrascultus geen rol speelde.[615]

Een andere overeenkomst die Firmicus signaleert is de uitroep die in de Mithrascultus gebruikt werd, waarschijnlijk bij de initiatie in de graad van nymphus:

 

‘Kijk de nymphus, heil de nymphus, heil het nieuwe licht! Waarom werp je zo een ongelukkige man in de afgrond, rampzalige overtuiging? Waarom beloof je hem de tekenen van een vals geloof? Er is bij jou geen inzicht, noch is er iemand die het verdient echtgenoot genoemd te worden. Er is één licht, één echtgenoot: Christus heeft de gratie van die namen ontvangen. Je kunt de glorie van andermans geluk niet op jou overdragen, noch kun je je versieren met de pracht van het hemelse licht. Je bent geworpen in de duisternis en onherbergzaamheid. Daar heersen vuil, onherbergzaamheid, somberheid, duisternis en de verschrikking van een eeuwige nacht. (…) Maar opdat de onbeschaamdheid van een heiligschennende stem gesmoord wordt, zal ik bewijzen wie de ware echtgenoot is, met behulp van de orakels van de heilige schrift, opdat bewezen wordt dat de echtgenoot Christus is en de echtgenote de kerk.’ [616]

 

Ook hier was het onwaarschijnlijk dat de aanhangers van Mithras wisten welke betekenis hun uitroep in een christelijke context had; weer was Firmicus bewust op zoek naar vage overeenkomsten waarmee hij de Mithrascultus kon bekritiseren en de triomf van het Christendom bewijzen.

Ook het vasten was een gebruik uit de heidense religies, zoals Tertullianus opmerkt:

 

‘Vasten is een nieuwe naam van een al bestaande dienst, en is gelijkend op de heidense bijgeloven, zoals de kastijdingen van Apis, Isis en Magna Mater reinigen door de uitzondering van bepaalde voedselsoorten.’ [617]

 

Vervolgens komt hij met een opmerkelijk argument, waarbij hij beweert dat het feit dat dit ritueel ook in het Christendom voorkomt, genoeg bewijs is om de hand van de duivel te zien.

 

‘Maar het is goed dat je deze (vasten) met de onthouding van Isis en Cybele vergelijkt, godslastering werpend op onze vasten. Ik laat de vergelijking toe als bewijs. Het zal hieruit vaststaan dat ze goddelijk zijn, en geïmiteerd worden door de duivel, de imitator van het goddelijke.’ [618]

 

Dus alleen al het feit dat hetzelfde verschijnsel in beide religies voorkwam was bewijs voor imitaties door de duivel. Die zou de heidense religies hebben beïnvloed, zodat zij de christelijke rituelen zouden hebben verdraaid en de betekenis hebben veranderd. Dat de meeste heidense rituelen veel ouder waren dan de christelijke deed niets af aan zijn argument.

Tertullianus vat de overeenkomsten tussen de heidense culten en het Christendom nog eens samen:

 

‘Maar vraagt men door wiens inzicht deze passages zo uitgelegd worden dat zij tot ketterijen voeren? Namelijk door de duivel, wiens werk het is de waarheid te verdraaien, die de zaken van de sacramenten nabootst in zijn mysteriën van goddelijke afgodsbeelden. Hij besprenkelt zelfs sommigen van zijn gelovigen en getrouwen, en belooft kwijtschelding van de zonden door het bad, en als ik me nog Mithras herinner, hij tekent daarbij zijn soldaten op het voorhoofd. Hij viert het offer van brood en voert een beeld van wederopstanding ten tonele, en onder het zwaard omwindt hij de krans.’ [619]

 

Het is dus duidelijk dat er zowel in de Isis- als Mithrascultus overeenkomsten met het Christendom te vinden waren. Wanneer er sprake is van schijnbare overeenkomsten in ritueel kan dit door verschillende oorzaken komen. Enerzijds kan het Christendom zaken direct van andere religies overgenomen hebben, maar het is ook mogelijk dat deze religies juist dingen uit het Christendom overgenomen hebben. Daarnaast kunnen het Christendom en andere religies uit dezelfde gemeenschappelijke bron geput hebben, zonder zich hiervan bewust te zijn. Ten derde kunnen bepaalde overeenkomsten ook ontstaan zijn doordat het in de sociale, economische en politieke situatie van de tijd een logisch gevolg was.[620] En tenslotte is het mogelijk dat er eigenlijk helemaal geen overeenkomst in ritueel was, maar dat christelijke schrijvers dit alleen wilden doen voorkomen, zoals we in sommige gevallen al gezien hebben.

Het is meestal zeer onwaarschijnlijk dat de henotheïstische culten de riten van de Christenen zomaar overgenomen hebben, zoals de christelijke auteurs zouden willen. Sommige elementen van de mysterieculten kunnen ontstaan zijn doordat een bepaald thema in het Christendom een belangrijke plaats innam, zoals we gezien hebben bij de doop bij de initiatie. De mysterieculten merkten dat het Christendom succes had met zijn interpretatie en pasten hun eigen riten daarop aan, bijvoorbeeld in het geval van de doop bij de Isis- en de Mithrascultus. In deze gevallen hebben de henotheïstische culten dus wel dingen overgenomen van het Christendom, maar dit is eigenlijk in geen enkel geval bewezen.[621]

De Christenen kunnen ook elementen uit de heidense godsdiensten hebben overgenomen, zoals de geboorte in een grot, om hun eigen rituelen acceptabeler te maken voor bekeerlingen.[622] Vooral vanaf de vierde eeuw was dit het geval;[623] de Christenen konden toen makkelijk dingen overnemen van de mysteriereligies, omdat ze wisten dat die verslagen waren en er dus geen gevaar meer was dat de mensen het Christendom met andere religies zouden verwarren, terwijl het overnemen van elementen uit die religies het Christendom wel aantrekkelijk maakte voor nog niet bekeerde mensen. De legende van Christus’ geboorte in een grot zagen we al als mogelijk voorbeeld van zo’n invloed van de Mithrascultus op het Christendom. Ook de overname van 25 december als de datum van Christus’ geboorte is hier een voorbeeld van. Zo kon het Christendom zijn superioriteit laten blijken, voornamelijk ten opzichte van de Sol-cultus, en de daarmee nauw verbonden cultus van Mithras.[624]

De meeste overeenkomsten tussen het Christendom en andere culten zijn echter te wijten aan toeval. De overeenkomsten die de christelijke schrijvers signaleren zijn namelijk meestal slechts overeenkomsten in ritueel, niet in betekenis van dat ritueel. Dat rituelen toevallig dezelfde vorm hadden in verschillende religies kan veroorzaakt worden door het feit dat alle religies zich in dezelfde historische omgeving bevonden, zodat ze blootgesteld waren aan dezelfde gemeenschappelijke invloeden. Zeker de Mithrascultus, die in zijn uiteindelijke vorm ontstond in dezelfde periode als het Christendom, namelijk de eerste eeuw na Christus, stond bloot aan dezelfde invloeden.[625] Het is bijvoorbeeld logisch dat de miles-graad een soldatenkrans kreeg, omdat dat nu eenmaal een teken was van een soldaat. Het gebruik van maaltijden door cultusgroepen was normaal in veel religies;[626] bovendien is de betekenis van de Mithras-‘eucharistie’ te onduidelijk om er zekere uitspraken over te kunnen doen. De zuiverende werking van water was algemeen bekend en werd in zeer veel religies toegepast; omdat water nu eenmaal het lichaam zuivert is het ook logisch dat heilig water de ziel zuivert.

In de meeste gevallen is een beïnvloeding van het Christendom door de Mithrascultus of andersom dus niet waarschijnlijk. Het is dan ook waarschijnlijk dat de meeste overeenkomsten tussen de henotheïstische culten en het Christendom veroorzaakt werden door de gemeenschappelijke achtergrond van hellenistische mysteriereligies. Bovendien gaat het hier slechts om enkele overeenkomsten, terwijl de verschillen tussen de godsdiensten veel groter en belangrijker waren.

 

 

2. Vereren van Sol in het donker

 

Een ander punt van kritiek op de Mithrascultus was het feit dat de aanhangers van Mithras hun eredienst in het donker vierden, hoewel zij Mithras gelijkstelden aan de zon. Dit werd door de christelijke auteurs als zeer vreemd ervaren. Paulinus van Nola schrijft:

 

‘Wat (is het) dat zij de onoverwinnelijke verbergen in donkere grotten en dat zij degene die zij bedekken in duisternis, de zon durven noemen? Wie in het verborgene het licht vereert, en de sterren en de hemel in het onderaardse verbergt, (wat is hij) behalve de oorzaak van rampzalige zaken? Waarom verbergen ze de riten van Isis en haar sistrum en hondenkop niet nog dieper, maar zetten zij ze in de openbare plaatsen? Ik weet niet wat zij zoeken en zich verheugen als het gevonden is, en weer verliezen zodat ze het weer kunnen zoeken. Welke wijze man verdraagt dat zij de zon opsluiten en dat zij hun eigen monsterlijke goden openlijk tonen?’ [627]

 

De zon was ook in voor de Christenen belangrijk, aangezien Christus vaak aangeduid werd als de ‘ware zon’ of ‘nieuwe zon.’ [628] Hoewel het vereren van de zon zelf niet goedgekeurd kon worden, verdiende de zon wel respect, en geen stiekeme verering. De Isiscultus daarentegen had belachelijke elementen en zou eerder dan de Mithrascultus verborgen moeten worden. Dat de Mithrascultus de zon in het geheim en in het donker vereerde, moet de Christenen als onbegrijpelijk en een bron van kwaad zijn voorgekomen. Ze begrepen echter niet dat voor de aanhangers van Mithras de heiligdommen de hele kosmos vertegenwoordigden, waarin Mithras zelf als zon fungeerde.[629] Ook het feit dat het vereren in een donkere onderaardse ruimte gelegenheid bood tot het uitvoeren van allerlei illegale en gevaarlijke praktijken zal hebben bijgedragen aan de aversie van de Christenen tegen de Mithrascultus, zoals we al gezien hebben.

Firmicus Maternus zegt hierover:

 

‘Zij wijden zich aan zijn riten in verborgen grotten, opdat zij altijd, ondergedompeld in de donkere onherbergzaamheid van de duisternis, de gratie van het schitterende en serene licht vermijden. O, waardige inwijding van de godheid! O verwerpelijke verzinsels van een barbaars voorschrift!’ [630]

 

Net als Paulinus zag hij de zon dus wel als iets dat het waard was met eerbied benaderd te worden, omdat het een schepping van God was, en een symbool voor Christus. Dat zij die in het donker vereerden, vond hij getuigen van weinig respect voor de god. De christelijke schrijvers zagen het als een bespotting van de zon om hem in een grot te vereren, en een ontering voor degenen die op een dergelijke manier vereerden:

 

‘Maar wat is hij, die ze in een grot met verhulde ogen bespotten? Want het schrikt hen niet af, zich vreselijk te onteren, als hun ogen bedekt worden.’ [631]

 

 

3. Het vereren van dieren in de Isiscultus

 

Een groot punt van kritiek tegen de culten die in Egypte vereerd werden, waaronder de Isiscultus, was dat zij dieren vereerden. Bij de Isiscultus speelden dieren een minder grote rol dan bij andere Egyptische godsdiensten. Toch werd vooral Anubis, de god met de hondenkop, vaak in associatie met Isis vereerd, ook in de cultus die door het Romeinse rijk verspreid werd (afbeelding 17). De kritiek die christelijke auteurs op de dierenverering hadden was dus ook deels tegen de Isiscultus gericht.

 

Afbeelding 17: Isispriester, verkleed als Anubis

 

De godin Isis was voor een deel gehelleniseerd, zodat ze paste in de Grieks-Romeinse godenwereld. Haar resterende Egyptische elementen gaven haar juist een aantrekkelijk exotisch tintje.[632] De dierenverering was echter zo vreemd dat deze niet aan te passen was aan de gangbare ideeën over goden.

Veel christelijke auteurs spraken schande over de dierenverering van de Egyptenaren:

 

‘het land van de Egyptenaren, die de schandelijkste figuren van beesten en vee vereren, en die zelfs sommige dingen als goden vereren waarvan het schandelijk is te spreken’,

 

aldus Lactantius,[633] en Tertullianus zegt:

 

‘En de Egyptenaren is zelfs bevoegdheid gegeven in zulke ijdele bijgeloven vogels en beesten te vergoddelijken.’ [634]

 

Minucius Felix schreef rond 150, toen er nog veel aanvallen van heidenen op Christenen gemaakt werden. Eén daarvan was dat de Christenen een god met een ezelskop vereerden. Hij zegt dat niemand het gerucht dat over de Christenen verteld werden zou geloven,

 

‘behalve jullie die hele ezels in jullie stallen vereren, gewijd aan jullie of hun Epona, en die ezels samen met de cultus van Isis versieren.’ [635]

 

Met andere woorden, dat de heidenen in staat waren te geloven dat de Christenen een god met een ezelskop vereren, toonde alleen maar aan dat ze zelf nog veel ergere goden vereerden. Daarna stelt hij dat

 

‘dezelfde Egyptenaren, en velen van jullie, Isis niet meer [vrezen] dan de bitterheid van een ui.’ [636]

 

Wat hij hiermee bedoelt is niet helemaal duidelijk; mogelijk dat de dieren door de Egyptanren nog hoger werden ingeschat dan Isis, die dan wel een heidense godin was, maar nog altijd wel een mens en dus meer verering waard dan ezels.

In vergelijking met de Egyptische culten waren de Romeinse staatsculten nog beter, volgens veel Christenen. Dierenverering was werkelijk het dieptepunt tot waar men kon vallen:

 

‘Bijna verviel Rome in het bijgeloof van de Egyptenaren om beesten te vereren.’ [637]

 

Theodoretus roept geschokt uit:

 

‘Zodanig was de fout die vroeger de beschaafde wereld in zijn greep hield!’ [638]

 

Anderen vergeleken de dierenverering juist positief met de Romeinse culten; het vereren van levenloze beelden was volgens deze auteurs nog erger dan het vereren van dieren en misdadige goden, bijvoorbeeld Clemens van Alexandrië:

 

‘En hoeveel beter zijn de Egyptenaren die in dorpen en steden de redeloze van de wezens vereren dan de Grieken, die neerknielen voor zulke goden? Want zij zijn dan wel beesten, maar niet overspelig en wellustig.’ [639]

 

Gregorius van Nazianzus vond de cultus van Isis beter dan die van dieren:

 

‘En nog schandelijker dan deze (= Isis), (zijn) veelvormige fantasieën van monsters en slangen, die Christus en de boodschappers van Christus allen hebben verslagen.’ [640]

 

Lactantius vergeleek de dierencultus positief met de Romeinse gewoonte om voor elk wissewasje een aparte beschermgod te creëren; de dierenverering was dan wel schandelijk, maar had tenminste nog enige betekenis.[641]

Dit moet echter niet gezien worden als een positieve waardering van de dierenverering.  Dierenverering was ook in zichzelf slecht, omdat het irrationeel en belachelijk was, een belediging voor de goden, en volgens sommige schrijvers ook omdat men dieren vereerde die zich overgaven aan hun lusten, en daaraan volgens de christelijke auteurs zelf een voorbeeld nam.[642]

Het ergste was volgens Athanasius het vereren van menselijke figuren met dierenkoppen, omdat daarbij iets werd bedacht wat in de goddelijke schepping niet eens bestond. Daardoor bespotten ze de schepping en God, en dat was nog erger dan de dwaling van het vereren van dieren, die niet goddelijk waren.

 

‘Want sommigen zijn zo diep gevallen in hun verstand en hebben hun geest zo verduisterd, dat zij ook dat wat absoluut niet bestaat, ook niet in de geschapen wereld, toch voor zichzelf verzonnen en vergoddelijkten. Want het rationele met het irrationele mengend, en het ongelijke qua natuur verbindend, vereren zij hen als goden: zo zijn er bij de Egyptenaren hondenkoppen, slangenkoppen en ezelkoppen.’ [643]

 

De Christenen vonden het belachelijk dat zelfs monsterlijke dieren vereerd werden, maar niet Christus, die de enige ware boodschapper van God was. Hun waarheid, die veel logischer en eerbiedwaardiger was dan de dierenverering, werd vervolgd, terwijl de heidenen de vrijheid hadden belachelijke culten aan te hangen.

 

‘Je vereert God niet, en je staat helemaal niet toe dat hij vereerd wordt, en bovendien bevalt jou degene die niet alleen nutteloze idolen en door de hand van mensen gemaakte afgodsbeelden vereert, maar ook bepaalde voortekens en monsters; alleen de vereerder van God bevalt je niet. (…) Krokodillen en hondenkoppen en stenen en slangen worden door hen vereerd, en alleen God wordt op aarde niet vereerd, maar het is zelfs niet toegestaan dat hij vereerd wordt.’ [644]

 

De Christenen werden vervolgd, terwijl zij de ware religie aanhingen en mensen die in de belachelijke verering van dieren geloofden, met rust gelaten werden. De heidenen geloofden de meest belachelijke dingen die in hun mythen verteld worden, maar ze weigerden de logische waarheid van het Christendom in te zien.[645]

 

 

4. Romeinse tradities

 

Een ander punt van kritiek dat speciaal tegen de henotheïstische culten gericht was, was het feit dat zij van oorsprong niet Romeins waren. Firmicus Maternus zegt:

 

‘Jullie dus, die zeggen dat in deze tempels plechtig <de riten> van de Magi <uitgevoerd worden> volgens de Perzische rite, waarom prijzen jullie deze landen van de Perzen? Als jullie het de Romeinse naam waardig vinden de Perzische riten, de Perzische wetten te dienen.’ [646]

 

Hij had er dus bezwaar tegen dat de Romeinen dergelijke religies van vreemde volken in ere houden. Bovendien waren de Perzen een vijandig volk, waarmee de Romeinse keizers in de vierde eeuw heel wat te stellen hadden. Het pleitte dus in de ogen van Firmicus niet voor de vaderlandsliefde van een Romein om Mithras te vereren. Als de cultus echter wel Romeins was geweest, had hem dat nog niet milder gestemd, maar nu had hij nog een extra argument om de Mithrascultus aan te vallen.

Net als voor een Romeinse Senator was het ook voor het Romeinse volk niet gepast de - in de ogen van de Christenen belachelijke - riten van de vreemde goden uit te voeren. Het paste niet bij de Romeinse waardigheid extatisch te dansen of te rouwen om de zogenaamde dood van een god, zoals in de religie van Isis gebruikelijk was.

 

‘Toch zijn deze Egyptische riten nu Romeinse, zodat je dwaas kan doen bij de zwaluw en het sistrum van Isis, en de verspreide lichaamsdelen en de lege tombe van jouw Sarapis of Osiris.’ [647]

 

Theodoretus van Cyrus toonde zich bewust van de invloeden van de Egyptische religies op de Griekse. Maar als de religies die de Romeinen nu aanhingen afkomstig waren van barbaren, waarom weigerden ze dan het Christendom, dat de ware beschaafde religie was?

 

‘De Dionysia en de Panatheneën en de zelfs de Thesmoforieën en de Eleusinische mysteriën zijn naar Athene gebracht door Orpheus, een Odrysiër, die, uit Egypte terugkomend, de mysteriën van Isis en Osiris veranderde in die van Demeter en Dionysos.’ [648]

 

De vraag is in hoeverre de aanhangers van de heidense culten vonden dat de culten die zij vereerden on-Romeins waren. In de tweede en derde eeuw, zoals we gezien hebben, waren de aanhangers van de henotheïstische culten vaak buitenlanders, of mensen die buiten de samenleving stonden waarin ze leefden. Misschien maakte het hen niet uit of ze niet-Romeinse goden vereerden, omdat ze toch al geen echt deel uitmaakten van de Romeinse gemeenschap. Maar ook veel Romeinen voelden zich ertoe aangetrokken, vanaf de tijd van de Severi zelfs de Romeinse keizers. Het gevoel van verplichting om de traditionele culten te vereren was zeer sterk in de ogen van de Romeinen. Maar de vele inheemse Romeinse aanhangers van de henotheïstische culten zullen niet het gevoel gehad hebben dat ze door het aanbidden van deze ‘vreemde’ goden iets deden wat schadelijk was voor het rijk. Na enige tijd werden dus ook de henotheïstische culten steeds meer gezien als traditionele en acceptabele goden.

Een gebruikelijk argument dat de heidenen de Christenen voorhielden was dat ze een nieuwe godsdienst introduceerden, en niet aan de oude vasthielden. Zelf waren de heidenen er erg op gebrand te benadrukken dat ze vasthielden aan de oude tradities:

 

‘En als onze leiders hem (Symmachus) in de rede vallen met dergelijke woorden, gaat hij door en blaast de trompet met luide muziek; hij beroept zich op de oude gewoonten en bevestigt dat niets beter is dan het gebruikelijke, en dat volken en mensen gehouden worden door hun eigen wet.’ [649]

 

De Christenen brachten hier tegenin dat de heidenen zelf ook steeds nieuwe godsdiensten introduceerden, zegt onder andere Arnobius:

 

‘Wat, hebben jullie niet Egyptische goden, wier naam is Sarapis en Isis, na het consulschap van Piso en Gabinius in het getal van jullie goden gebracht?’ [650]

 

De religie was veranderd sinds lang geleden; men vereerde niet meer de religie van de zijn voorouders.

 

‘Zie je hoe de voetstappen van de oude gewoonten altijd geprobeerd hebben met onzekere stappen naar verschillende (kanten) te wankelen, goden erkennend die aan de voorouders onbekend waren? (…) Het is niet de gewoonte van de voorouders waarvan je houdt.’ [651]

 

En ook op andere gebieden, zoals kleding, rechtspraak en taal, hadden de Romeinen andere gewoontes dan in de tijd van hun voorouders. Het argument dat de godsdienst onveranderd moet blijven, omdat de goden anders zullen stoppen met het steunen van het Romeinse rijk, hield volgens de Christenen dus geen stand. Traditie was wel belangrijk, maar alles veranderde in de loop der tijd. Er werden steeds nieuwe religies toegestaan, dus was het vreemd als het Christendom niet toegestaan zou worden.

De Christenen vonden het niet goed dat de heidenen alleen maar aan hun tradities vasthielden, omdat zij dan niet nadachten over hun godsdienst, maar alleen deden wat al eeuwenlang gebruikelijk was.

 

‘Als je aan iemand de redenering voor zijn overtuiging vraagt, kan hij niets antwoorden, maar hij neemt zijn toevlucht tot het oordeel van zijn voorvaders, dat zij wijs waren, dat zij het goedkeurden, dat zij wisten wat het beste was; zij ontnemen zich hun eigen waarnemingsvermogen, ze ontzeggen zich de rede, terwijl ze in de fouten van anderen geloven.’ [652]

 

Het vasthouden aan tradities was niet alleen onwenselijk, maar ook gevaarlijk, want

 

‘Moordenaars of verwijfden of overspeligen en andere criminelen kunnen hierdoor hun onrechtmatige dingen verdedigen, omdat ze oud zijn en begonnen vanaf het begin van de wereld.’ [653]

 

Als een traditie fout was, moest hij afgeschaft worden, hoe lang hij ook al had bestaan:

 

‘[zullen wij niet] in het leven het gedrag achterlaten dat schandelijk, hartstochtelijk en goddeloos is?’ [654]

 

Kortom:

 

‘De gewoonte wurgt de mens, drijft hem weg van de waarheid, voert hem weg van het leven, het is een valstrik, een afgrond, een gat, een begerig kwaad.’ [655]

 

De heidenen moesten dus inzien dat het onmogelijk was om vast te houden aan alle tradities, en dat ze dus ook nieuwe godsdiensten moesten toestaan, zeker het Christendom.

 

 

5. Vereren van vrouwen

 

Een argument dat specifiek tegen de Isiscultus werd ingebracht was dat zij een vrouw was die als godin vereerd werd. Voor Athanasius was het onbegrijpelijk dat een vrouw, die immers geen macht had in publieke zaken en altijd ondergeschikt was aan de man, de verering van een godin ontving, ook door mannen.

 

‘En als de idolenmanie zich maar tot het mannelijke had beperkt, en zij niet op het vrouwelijke de goddelijke titel hadden overgebracht! Want ook de vrouwen, die niet betrouwbaar zijn besluiten te nemen over zaken in de raad, vereren en aanbidden zij met goddelijke eer; zoals hen die door Theseus aangewezen is, die wij genoemd hebben, en bij de Egyptenaren Isis en Kore en Neotera, en bij anderen Afrodite.’ [656]

 

Hij geeft Isis dus de meeste nadruk als hét voorbeeld van een godin, want Kore en Neotera zijn andere namen voor dezelfde godin. Zij was door het hele Romeinse rijk verspreid en genoot overal grote bekendheid, zodat zij door hem als voorbeeld voor alle godinnen genomen kon worden.

 

 

6. Syncretisme?

 

Een opvallend argument werd naar voren gebracht door Prudentius. Hij was van mening dat alle heidense religies eigenlijk hetzelfde waren:

 

‘Want Isis en Sarapis en de aap met de lange staart en de krokodillen zijn hetzelfde als Juno, Laverna en Priapus. Deze vereer jij, Nijl, deze aanbid jij, Tiber: het is één bijgeloof, hoewel de fout niet van dezelfde kleur is.’ [657]

 

Ook Ambrosius geeft een dergelijke mening:

 

‘Die vereren de Afrikanen als Caelestis, de Perzen als Mithras, en velen als Venus, vanwege het verschil in naam, niet vanwege de variatie van de godheid.’ [658]

 

Wat zij hiermee precies bedoelden is niet helemaal duidelijk. Verwezen zij naar het syncretisme dat in de vierde eeuw sterk ontwikkeld was? Of wilden ze alleen zeggen dat in de ogen van de Christenen alle heidense goden hetzelfde waren? Naar mijn mening wilden Prudentius en Ambrosius vooral weergeven dat alle heidense godsdiensten dezelfde fouten deelden; ze hadden allemaal dezelfde foute ideeën over wat een god is en hoe die vereerd zou moeten worden, namelijk door gebeden en offers. Alle goden hadden dezelfde taak, namelijk om de mensen te helpen, en geen van de goden was daar in de ogen van de Christenen erg effectief in. In die zin was er inderdaad weinig verschil tussen de verschillende godsdiensten, en is het logisch dat ze op één lijn worden gezet.

Overigens is het opvallend dat Ambrosius Mithras noemde als dezelfde godheid als Caelestis en Venus, twee godinnen. Mogelijk wilde hij daarmee aangeven hoever het syncretisme al gevorderd was, dat mannelijke en vrouwelijke godheden dezelfde konden zijn. Er was in feite wel sprake van associatie van goden van het verschillende geslacht, maar die werden door de heidenen toch niet als inwisselbaar gezien. Ambrosius stelde de zaak hier dus erger voor dan hij was; aangezien het niet waarschijnlijk is dat hij het verschil tussen deze heidense goden niet kende is het denkbaar dat hij dit bewust deed, om het heidendom in een kwaad daglicht te stellen.

 

 

7. Het gebruik van heidense godsdiensten voor christelijke doelen

 

Verschillende malen werden henotheïstische culten gebruikt om iets te leren aan Christenen. Een voorbeeld hiervan is Tertullianus al geciteerde beschrijving van de initiatie in de rang van miles,  waarmee hij Christenen wilde aansporen geen dienst te nemen in het leger. Hij gebruikte vaker de henotheïstische culten, vooral de Isiscultus, om Christenen duidelijk te maken welke gedragsregels ze moesten volgen:

 

‘De wet verbiedt ons de heidense goden te noemen, niet zo dat we hun namen niet noemen, hetgeen de dagelijkse omgang ons dwingt te doen, zoals men zegt. Want vaak moet men zeggen: ‘Hij is in de tempel van Aesculapius, of ‘Ik woon in de wijk van Isis’, of ‘Hij is priester van Jupiter geworden.’ [659]

 

Ook konden de heidense culten gebruikt worden om te laten zien hoe Christenen zich niet moesten gedragen:

 

‘Het bevalt hem ook, wie zijn gezicht met het scheermes verandert, ontrouw aan zijn eigen gezicht; dat hij, niet tevreden zich aan Saturnus en Isis en Liber gelijkend te maken, bovendien zich blootstelt aan de schande van oorvijgen, alsof hij speelt met het voorschrift van de Heer.’ [660]

 

Het lijkt er dus op dat Tertullianus vond dat iedereen beoordeeld moet worden volgens de opvattingen van de Christenen, terwijl de meeste heidenen helemaal geen weet hadden van de christelijke voorschriften. Wel vaker werden de heidenen volgens christelijke maatstaven beoordeeld, zoals we al gezien hebben toen Firmicus de Mithrascultus met christelijke maatstaven beoordeelde en bij het godsbeeld van de Christenen, waarmee ze de heidense goden vergeleken. Tertullianus wilde natuurlijk uitleggen wat er verkeerd is aan de heidense spelen, maar in dit geval wilde hij ook een waarschuwing geven aan Christenen, die ervan moesten leren hoe men zich moest gedragen.

Ook probeerde Tertullianus met behulp van de henotheïstische bepaalde theologische standpunten te bewijzen, bijvoorbeeld dat de ziel eigenlijk al weet wat de ware God is, ook al is men zich daar nog niet van bewust:

 

‘En zozeer en dikwijls roep je in je tempels tenslotte God als rechter aan, omgeven met de banden van Ceres of de scharlaken mantel van Saturnus, of gekleed in het linnen van de godin Isis.’ [661]

 

Prudentius gebruikte de naam van Isis om zichzelf te onderscheiden van de aanhangers van heidense godsdiensten. De Christenen gebruikten de henotheïstische culten om zich af te zetten tegen de heidense culten, net zoals de heidenen soms de henotheïstische culten gebruikten om zich tegen de Christenen af te zetten.

 

‘Zoeken jullie, o meelijwekkende bende, het volk van de Christenen? Hier ben ik, een vijand van de duivelse riten; ik treed de afgodsbeelden met voeten, met hart en mond belijd ik God. Isis, Apollo en Venus zijn niets, Maximianus (Daia) zelf is niets: zij zijn niets, omdat ze met de hand gemaakt zijn; hij omdat hij dat wat met de hand gemaakt is vereert; beiden zijn waardeloos, beiden niets.’ [662]

 

De Christenen gebruikten dus de henotheïstische culten om zaken over het Christendom duidelijk te maken; maar ook de heidense auteusr gebruikten deze culten om daarmee juist kritiek op de Christenen te kunnen leveren, zoals we nog zullen zien. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met de Griekse tekst?

 

[597] Tertullianus, De corona militis XV.3-4: Erubescite, commilitiones eius, iam non ab ipso iudicandi, sed ab aliquo Mithrae milite. Qui cum initiatur in spelaeo, in castris vere tenebrarum, coronam interposito gladio sibi oblatam, quasi mimum martyrii, dehinc capiti suo accommodatam monetur obvia manu a capite pellere et in humerum, si forte, transferre <dei> dicens Mithran esse coronam suam, statimque creditur Mithrae miles, si deiecerit coronam, si eam in deo suo esse dixerit. Atque exinde numquam coronatur idque in signum habet ad probationem sui, sicubi temptatus fuerit de sacramento. Agnoscamus ingenia diaboli, idcirco quaedam de divinis affectanti, ut nos de suorum fide confundat et iudicet.

[598] Bijbel, Jacobus 1:12, Openbaring 2:10. Zie ook Colpe 1973, 33-34.

[599] Tertullianus, De corona militis VII.6: Si et Leonis Aegyptii scripta evoluas, prima Isis repertas spicas capite circumtulit, rem magis ventris.

[600] Justinus de Martelaar, Apologia 1, LXVI.4: o[per kai; ejn toi`" tou` Mivqra musthrivoi" parevdwkan givnesqai mimhsavmenoi oiJ ponhroi; daivmone": o{ti ga;r a[rto" kai; pothvrion u{dato" tivqetai ejn tai`" tou` muoumevnou teletai`" met j ejpilovgwn tinw`n, h] ejpivstasqe h] maqei``n duvnasqe.

[601] Colpe 1992, 219.

[602] Lease 1980, 1324; Meslin 1978, 305.

[603] Tertullianus, De Baptismo V.1: Sed enim nationes extraneae ab omni intellectu spiritalium potestatem eadem efficacia idolis suis subministrant. Sed viduis aquis sibi mentiuntur. Nam et sacris quibusdam per lavacrum initiantur, Isidis alicuius aut Mithrae; ipsos etiam deos suos lavationibus efferunt. (…) 3. Hic quoque studium diaboli recognoscimus res dei aemulantis cum et ipse baptismum in suis exercet.

[604] Colpe 1992, 220; Colpe 1973, 33.

[605] Justinus de Martelaar, Dialogus cum Tryphone LXX.1:  {Otan de; oiJ ta; tou` Mivqrou musthvria paradidovnte" levgwsin ejk pevtra" gegenh`sqai aujtovn, kai; sphvlaion kalw`si to;n tovpon e[nqa muei`n tou;" peiqomevnou" aujtw`i paradidou`sin, ejntau`qa oujci; to; eijrhmevnon uJpo; Danihvl, o{ti Livqo" a[neu ceirw`n ejtmhvqh ejx o[rou" megavlou, memimh`sqai aujtou;" ejpivstamai, kai; ta; uJpo; JHsai?ou oJmoivw", ou| kai; tou;" lovgou" pavnta" mimhvsasqai ejpeceivrhsan.

[606] Firmicus Maternus, De errore profanarum religionum XX.1: Alterius profani sacramenti signum est qeo" eJk petra". Cur hoc sanctum venerandumque secretum ad profanos actus adulterata professione transfertis? Alius est lapis quem deus in confirmandis fundamentis promissae Hierusalem missurum se esse promisit. Christus nobis venerandi lapidis significatione monstratur. Quid tu ad commaculatas superstitiones furtiva fraude venerandi transferis nominis dignitatem? Lapidem tuum ruina sequitur et cadentium culminum funesta conlapsio; noster lapis dei fundatus manu exstruit, confirmat, erigit, munit et restaurati operis gratiam perpetua immortalitatis splendore condecorat. (…) 5: De idolatrum lapide de quo dicunt theos ek petras, quod prophetarum respondit oraculum? Cui autem restitit vel cui profuit lapis?

[607] Daniel 2:34.

[608] Jesaja 33:16.

[609] Justinus de Martelaar, Dialogus cum Tryphone LXXVIII: kai; ajnistovrhsa h]n kai; proevgraya ajpo; tou` JHsai?ou perikophvn, eijpw;n dia; tou;" lovgou" ejkeivnou" tou;" ta; Mivqra musthvria paradidovnta", ejn tovpwi ejpikaloumevnwi par j aujtoi`" sphlaivwi muei`sqai uJp j aujtw`n, uJpo; tou` diabovlou ejnerghqh`nai eijpei`n.

[610] Contreras 1980, 1009.

[611] Contreras 1980, 1009.

[612] Frede 1999, 133.

[613] Rajak 1999, 76.

[614] Colpe 1973, 35.

[615] Lease 1980, 1322.

[616] Firmicus Maternus, De errore profanarum religionum XIX.1:< ij>de; nuvmfe, cai`re nuvmfe, cai~re nevon fw`". Quid sic miserum hominem per abrupta praecipitas, calamitosa pervasio? Quid illi falsae spei polliceris insignia? Nullum apud te lumen est, unus est sponsus : nominum horum gratiam Christus accepit. Non poteris ad te alienae felicitatis transferre gloriam nec poteris caelestis luminis splendore decorari. In tenebras squaloresque proiectus es. Illic sordes squalor, caligo, tenebrae et perpetuae noctis dominatur horror. (…) 3. Sed ut sacrilegae vocis comprimatur improbitas, qui sit vere sponsus sacrarum lectionem oraculis comprobabo, ut probetur sponsum esse Christum, sponsam ecclesiam.

[617] Tertullianus, De ieiunio II.4: Xerophagias vero novum adfectati officii nomen et proximum ethnicae superstitioni, quales castimoniae Apim, Isidem et Magnam Matrem certorum edulorium exceptione purificant.

[618] Tertullianus, De ieiunio XVI.7: Sed bene quod tu nostris xerophagiis blasphemias ingerens casto Isidis et Cybeles eas adaequas. Admitto testimonialem comparationem. Hinc divinam constabit, quam diabolus divinorum aemulator imitatur.

[619] Tertullianus, De praescriptione haereticorum XL.1-4: Sed quaeritur a quo intellectus interpretetur eorum quae ad haereses faciant? A diabolo scilicet, cuis sunt partes intervertendi veritatem qui ipsas quoque res sacramentorum divinorum idolorum mysteriis aemulatur. Tingit et ipse quosdam utique credentes et fideles suos; expositionem delictorum de lavacro repromittit;  et, si adhuc memini Mithrae, signat illic in frontibus militis suos. Celebrat et panis oblationem et imaginem resurrectionis inducit et sub gladio redimit coronam.

[620] Laeuchli 1967, 86.

[621] Colpe 1974, 35.

[622] Colpe 1992, 224.

[623] Hanson 1980, 930.

[624] Lease 1980, 1323; Ries 440.

[625] Beck 1984, 2096; Lease 1980, 1309; Schwertheim 1979, 72.

[626] Clauss 1986, 270.

[627] Paulinus van Nola, Carmina XXXII.113-122: Quid quod et Invictum spelaea sub atra recondunt / quemque tegunt teneberis audent hunc dicere Solem? / Quis colat occulte lucem sidusque supernum / celet in infernis nisi rerum causa malarum? / Quid quod et Isiaca sistrumque caputque caninum / non magis abscondunt, sed per loca publica ponunt? / Nescio quid certe quaerunt gaudentque repertum / rursus et amittunt quod rursus quaerere possint. / Quis ferat hoc sapiens illos quasi claudere solem, / hos proferre palam propriorum monstra deorum?

[628] Walraff 2001, 8; Clauss 1986, 273.

[629] Schwertheim 1979, 54.

[630] Firmicus Maternus, De errore profanarum religionum V.2: Sacra vero eius in speluncis abditis tradunt ut semper obscuro tenebrarum squalore demersi gratiam splendidi ac sereni luminis vitent. O vera numinis consecratio! O barbarice legis fugienda commenta!

[631] Ambrosiaster, Quaestiones veteri et novi testamenti CXIV.11: Illud autem quale est, quod in speleo velatis oculis inluduntur? Ne enim horreant turpiter dehonestari se, oculi illis velantur.

[632] Smelik & Hemelrijk 1984, 1998; Malaise 1984, 1636.

[633] Lactantius, Diviniae institutiones V.21.12: natio Aegyptiorum, qui turpissimas bestiarum ac pecudum figuras colunt, quaedam etiam pudenda dictus tanquam deos adorant?

[634] Tertullianus, Apologeticum XXIV.7: Atque adeo et Aegyptiis permissa est tam vanae superstitionis potestas avibus et bestiis consecrandis et capite damnandis qui aliquem huiusmodi deum occiderit.

[635] Minucius Felix, Octavius XXVIII.7: Nisi quod vos et totos asinos in stabulis cum, vestra vel sua Epona consecratis et eosdem asinos cum Iside religiose decoratis.

[636] Minucius Felix, Octavius XXVIII.9: Idem Aegyptii cum plerisque vobis non magis Isidem quam ceparum acrimonias metuunt. Zie ook Prudentius, Contra orationem Symmachi II.867.

[637] Augustinus, De civitate Dei II.2.2: Paene in superstitionem Aegyptiorum bestias colentium Roma deciderat. Zie ook Origenes, Contra Celsum I.20, III.18, VI.4.

[638] Theodoretus van Cyrus, Graecarum affectionum curatio III.85: Tosauvth pavlai pote; katei`ce plavnh th;n oijkoumevnhn. Zie ook Smelik & Hemelrijk 1984, 1983-1984.

[639] Clemens van Alexandrië, Exhortatio 2:  kai; povswi beltivou" Aijguvptioi kwmhdo;n kai; kata; povlei" ta; a[loga tw'n zwviwn ejktetimhkovte" h[per {Ellhne" toiouvtou" proskunou`nte" qeouv"; ta; me;n ga;r eij kai; qhriva, ajll j ouj moicikav, ajll j ouj mavcla. Zie ook Smelik & Hemelrijk 1984, 1990.

[640] Gregorius van Nazianzus, Orationes XXXIV.5: kai; ta; e[pi touvtwn aijscpovtera, knwdavlwn tinw`n kai; eJrpetw`n polueidh` plavsmata, wJn pavntwn uJperh`se Cristo;" kai; oiJ Cristou` khvruke". Geciteerd in Smelik & Hemelrijk 1984, 1987.

[641] Lactantius, Divinae institutiones I.20.36.

[642] Theodoretus van Cyrus, Graecarum affectionum curatio III.85. Zie ook Smelik & Hemelrijk 1984, 1994.

[643] Athanasius, Contra gentes 9: Tosou`ton gavr tine" katapeptwvkasi th`i dianoivai kai; ejskotivsQhsan to;n nou`n, w{ste kai; ta; mhd j o{lw" mhdamw`" ujparcovnta, mhde; ejn toi`" genomevnoi" fainovmena, o{mw" eJautoi`" ejpinoh`sai kai; qeopoih`sai. Logika; ga;r ajlogoi" ejmixante", kai; ajnovmoia th`i fuvsei ejneivrante", wJ" qeou;" qrhskeuvousin: oi|oi eijsin oJi par j Aijguptivoi" kunokevfaloi kai; ojfiokevfaloi kai; ojnokevfaloi.

[644] Cyprianus, Ad Demetrianum 12: Deum nec colis, nec coli omnino permittis; et, cum caeteri, qui non tantum ista inepta idola et manu hominis facta simulacra, sed et portenta quaedam et monstra venerantur, tibi placeant, solus tibi displicet Dei cultor. (…) Crocodilli et cynocephali et lapides et serpentes a vobis coluntur, et Deus solus in terris aut non colitur, aut non est impune quod colitur.

[645] Clemens van Alexandrië, Exhortatio 1. Zie ook Contreras 1980, 984.

[646] Firmicus Maternus, De errore profanarum religionum V.2: Vos itaque qui divitis in his templis rite <sacra fieri> Magorum ritu Persico, cur haec Persarum sola laudatis? Si hoc Romano nomine dignum putatis ut Persarum sacris, ut Persarum legibus serviatis.

[647] Minucius Felix, Octavius XXIII.1: Haec tamen Aegyptia quondam nunc et sacra Romana sunt, ut desipias Isidis ad hirundinem et sistrum et adsparsis membris inanem tui Serapidis sive Osiridis tumulum.

[648] Theodoretus van Cyrus, Graecarum affectionum curatio I.21:   {Oti de; kai; tw`n Dionusivwn kai; tw`n Panaqhnaivwn kai; mevntoi kai; tw`n Qesmoforivwn kai; tw`n  jEleusinivwn ta;" teleta;" jOrfeuv", ajnh;r jOdruvsh, eij" ta;" jAqhvna" ejkovmise kai; eij" Ai[gupton ajfikovmeno" ta; th`"  [Idiso" kai; tou`  jOsivrido" eij" ta; th`" Dhou`" kai; tou`  Dionuvsou metatevqeiken o[rgia.

[649] Prudentius, Contra orationem Symmachi II.67-71: talia principibus dicta interfantibus ille / prosequitur magnisque tubam concentibus inflat; / allegat morem veterem, nil dulcius esse / affirmat solitis populosque hominesque teneri / lege sua.

[650] Arnobius, Adverus nationes II.73 : Quid, vos Aegyptiaca numina, quibus Sarapis atque Isis est nomen, non post Pisonem et Gabinium consules in numerum vestrorum rettulistis deorum? Zie ook Tertullianus, Apologeticum VI.8 en Ad nationes I.10.17-18.

[651] Prudentius, Contra orationem Symmachi II.362-364, 369 : Cernis ut antiqui semper vestigia moris / gressibus incertis varie titubasse probentur / adsciscendo deos maioribus inconpertos? (…) Non est mos patrius, quem diligis.

[652] Lactantius, Divinae institutiones V.19.3: A quibus si persuasionis eius rationem requiras, nullam possint reddere: sed ad maiorum iudicia confugiant, quod illi sapientes fuerint, illi probaverint, illi scierint, quid esset optimum; seque ipsos sensibus spoliant, ratione abdicant, dum alienis erroribus credunt.

[653] Ambrosiaster, Quaestiones veteri et novi testamenti CXIV.24: Possent enim homicidae aut molles aut adulteri vel ceteri criminosi per hoc inlicita sua defendere, quia antiqua sunt et ab ipso mundi initio coepta.

[654] Clemens van Alexandrië, Exhortatio X: ejpi; de; tou` bivou oujci; to; e[qo" katalipovnte" to; ponhro;n kai; ejmpaqe;" kai; a[qeon,

[655] Clemens van Alexandrië, Exhortatio XII: a[gcei to;n a[nqrwpon, th`" ajlhqeiva" ajpotrevpei, ajpavgei th`" zwh`", pagiv" ejstin, bavraqrovn ejstin, bovqro" ejsti, livcnon ejstin kako;n hJ sunhvqeia.

[656] Athananius, Contra gentes 10: Kai; ei[qe mevcri" ajrrevnwn eiJsthjkei touvtwn hJ eijdwlomaniva, kai; mhj eij" qhleiva" katevferon thjn qeivan proshgorivan. Kai; ga;r kai; gunai`ka" a{" oujde; eij" koinhjn perij pragmavtwn sumboulivan lambavnein ajsfalev", tavuta" th``i Qeou` timh`i Qrhskeuvousi kai; sevbousin: wJ" aiJ me;n para; diatagei`sai, a{" proeirhvkamen, para; de; Aijguptivoi" \Isi" kai; Kovph kai; Newtevra kai; par j a[lloi"  jAfrodivth.

[657] Prudentius, Contra orationem Symmachi II.869-872: Isis enim et Sarapis et grandi simia cauda / et crocodiles idem quod Iuno, Laverna, Priapus. / hos tu, Nile, colis, illos tu, Thybris, adoras: / una superstitio est, quamvis non concolor error.

[658] Ambrosius, Ep. LXXIII (18).30: Quam Caelestem Afri, Mithram Persae, plerique Venerem colunt, pro diversitate nominis, non pro numinis varietate.

[659] Tertullianus, De idololatria XX.2: Deos nationum nominari lex prohibit, non utique, ne nomina eorum pronuntiemus, quae nobis ut dicamus conversatio extorquet. Nam id plerumque dicendum est: ‘in templo Aesculapii illum habes’, et: ‘in vico Isidis habito’, et ‘sacerdos Iovis factus est’.

[660] Tertullianus, De spectaculis XXIII.3: Placebit et ille, qui voltus suos novacula mutat, infidelis erga faciem suam, quam non contentus Saturno et Isidi et Libero proximam facere insuper contumeliis alaparum sic obicit, tamquam de praecepto Domini ludat?

[661] Tertullianus, De testimonio animae II.7: Atque adeo et plerumque et vitta Cereris redimita, et pallio Saturni coccinata, et deae Isidis linteata, in ipsis denique templis deum iudicem imploras. 

[662] Prudentius, Peristephanon III.72-80: quaeritis, o miseranda manus, / Christocolum genus? En ego sum / daemonicis inimica sacris, / idola protero sub pedibus, / pectore et ore Deum fateor. / Isis, Apollo, Venus nihil est, Maximianus et ipse nihil: / illa nihil, quia facta manu, / hic manuum quia facta colit, / frivola utraque et utraque nihil.

 

 

Problemen met de weergave van de Griekse tekst?

 

Op sommige pagina's (vooral in de voetnoten) komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: