Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina's in Vlaanderen. (Katrijn De Smit)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1. Aanloop naar Dolle Mina

 

1.1. De eerste feministische golf in België

 

De Dolle Mina’s zijn ontstaan en waren actief in de periode die algemeen de tweede feministische golf genoemd wordt. Deze term impliceert dat er uiteraard ook een eerste golf plaatsgevonden heeft. Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tussen wat eind 19e, begin 20e eeuw aan ‘suffragettenstrijd’ plaatsvond, en wat zich als feminisme aandiende na de revolutionaire beweging van 1968. Ruw geschetst komt het onderscheid er op neer dat het hoofddoel van de eerste golf was burgerlijke gelijkheid te verwerven. Daarbij werd voornamelijk gestreefd naar de inwilliging van concrete eisen, zoals vrouwenstemrecht, recht op lager, hoger en universitair onderwijs, recht op uitoefenen van ‘mannenberoepen’, terwijl tijdens de tweede golf ook en vooral gestreefd werd naar een mentaliteitsverandering. In 1968 maakten jonge, intellectuele vrouwen een bewustmakingsproces door en gingen streven naar zelfstandigheid, zelfontplooiing en zelfbeschikking. In de eerste feministische golf ging het veel meer om aanpassing van de maatschappelijke structuur. Er kunnen echter ook parallellen getrokken worden tussen de twee bewegingen (bijvoorbeeld enkele eisen die tijdens de eerste golf al geformuleerd werden en terugkwamen tijdens de tweede golf, of de militante aanpak), maar het is niet de bedoeling om hier tot een vergelijking te komen.

Hoewel reeds vanuit de Oudheid teksten bewaard gebleven zijn waarin vrouwen over hun status in de maatschappij getuigen, was de 19e eeuw belangrijk in de geschiedenis van de vrouw. Toen zijn vrouwen collectief en in groep gaan ageren, terwijl in het begin vrouwen individueel en niet gestructureerd opkwamen voor hun rechten. Vaak protesteerden de vrouwen samen met mannen, maar toch was het nodig om ‘als vrouw’ aparte standpunten in te nemen die niet gericht waren tegen de man. Dit kaderde in de strijd tegen ongelijkheid tussen alle mensen: tussen slaven en niet-slaven, tussen mannen en vrouwen.  Het is passend om het historisch verband duidelijk te maken tussen de strijd tegen de slavernij en de opkomst van het feminisme in de 19e eeuw[82]. Activisten die ijverden voor de afschaffing van de slavernij (in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten) kwamen tevens op voor individuele vrouwenrechten. In de beweging tegen de slavernij hadden vrouwen geleerd leiding van actiegroepen op zich te nemen, maar ook om de minachting en spot van het publiek te trotseren. Daardoor verwierven ze ervaring voor hun latere campagnes voor de erkenning van de rechten van de vrouw. Dit abolitionistische feminisme beargumenteerde dat de democratische doelen en waarden van de Amerikaanse revolutie zowel voor vrouwen als voor mannen moesten gelden[83]. Dit feminisme van de eerste golf werd een internationaal fenomeen. De opkomst van het feministisch activisme gaat meestal gepaard met sociale en/of politieke veranderingen. Bovendien is het kenmerkend voor vrouwenbewegingen dat zij solidair zijn met andere bewegingen[84]. In het volgende overzicht van het vroege feminisme zal vooral gefocust worden op België, want anders zou het te ver leiden voor deze studie, maar er mag niet uit het oog verloren worden dat de eerste feministische golf in België beïnvloed werd door wat er in het buitenland gebeurde.

In België bestaat de georganiseerde vrouwenbeweging sinds het einde van de 19e eeuw, maar de beweging voor vrouwenemancipatie begon reeds omstreeks het einde van de 18e eeuw, vooral in landen zoals de Verenigde Staten, Frankrijk en Engeland. Denk bijvoorbeeld aan Mary Wollstonecraft, die in 1792 ‘Vindication of the Rights of Woman’ schreef en wiens ideeën de vrouwenbeweging van dan af hielpen vormen[85]. Vrouwen werden gediscrimineerd op juridisch, politiek, economisch en onderwijsgebied. Ten tijde van de Franse Revolutie deed zich evenwel een belangrijke ommekeer voor[86]. De bevrijdingsstrijd van de burgers was aanstekelijk en in de 19e eeuw zullen vrouwen opkomen voor hun rechten. Vanaf 1789 manifesteerden vrouwen zich als onderdrukte groep. Ze dienden petities in en verspreidden vlugschriften. Ze eisten recht op onderwijs en arbeid, kwamen op voor burgerrechten en organiseerden politieke clubs om autonome acties te voeren. Het vrouwelijke protest werd door de regering aan banden gelegd en in 1793 werden alle vrouwenverenigingen verboden[87]. Vurige voorvechtsters, bijvoorbeeld Olympe de Gouges, eindigden op het schavot. De Code Napoléon, het model voor het Belgische burgerlijk wetboek, dateert van 1805 en bevestigde de algemene onbekwaamheid van de vrouw. De industriële revolutie bracht wijzigingen in arbeidspatronen teweeg en leidde tot een nieuwe ideale taakverdeling: de man verrichtte productieve arbeid en de vrouw kreeg de zorg voor het huishouden.

Na de oprichting van het Koninkrijk België behield de vrouw haar tweederangspositie. Het cijnskiesrecht bekrachtigde haar politieke onmondigheid. De vrouw bleef juridisch ongelijk en ook haar intellectuele achterstand, als gevolg van gebrek aan degelijk onderwijs, was een obstakel voor vooruitgang. Zoals in het begin van de jaren ’70 de Dolle Mina’s uit Nederland kwamen overgewaaid, zo is ook de eerste emancipatiegolf in België op gang gekomen door ideeën en acties in het buitenland. Hier is het er echter veel rustiger aan toe gegaan dan bijvoorbeeld in Engeland waar suffragettes zich vastketenden aan het hekken van Downing Street 10. De eerste emancipatiegolf verliep in België zonder veel deining, maar het feit dat er weinig acties aan te pas kwamen wil niet zeggen dat er geen ‘beweging’ op gang kwam. Die beweging richtte zich echter niet in de eerste plaats op het verwerven van stemrecht, maar veeleer op vormingskansen, arbeidsvoorwaarden en burgerlijk recht[88]. Het was vooral Napoleons patriarchale wetgeving die bij de Belgische feministen van het eerste uur kwaad bloed zette, veel meer dan het feit dat ze geen stemrecht hadden[89]. De Kerk en de politieke zuilenindeling verdeelden de feministen, maar wat ze allen gemeen hadden was de moeite die ze zich moesten getroosten om de vrouwenproblematiek ingang te doen vinden bij hun mannelijke partijgenoten.

In 1834 schreef Zoë Gatti de Gamond, die als de eerste Belgische feministe wordt beschouwd, “De la condition sociale des femmes au 19e siècle”[90], waarin ze aanklaagt dat vrouwen zich moeten onderwerpen aan het oordeel van de man. Ze betoogde in de jaren 1830-1840 dat betere opvoeding en behoorlijk onderwijs de eerste voorwaarden zijn voor emancipatie. In 1847 wordt ze de eerste inspectrice voor bewaarscholen, lagere scholen en normaalscholen voor meisjes[91]. Haar dochter Isabelle Gatti de Gamond heeft de strijd voor degelijk onderwijs voortgezet. Zij richtte in 1864 de eerste middelbare meisjesschool op te Brussel met een volledig leerprogramma van lager middelbaar onderwijs[92]. Diverse steden en gemeenten creeërden in de volgende jaren gelijkaardige instellingen. De universiteit van Brussel, Luik en Gent openden in respectievelijk 1880, 1881 en 1882 hun deuren voor vrouwelijke studenten. De KU Leuven volgde pas veertig jaar later. Na de openstelling van de universiteiten was de toegang tot de vrije beroepen de inzet van een nieuwe strijd. In 1884 opende Isala Van Diest, de eerste vrouwelijke arts, haar praktijk. Om vrouwen tot dat beroep toe te laten, diende een speciaal Koninklijk besluit uitgevaardigd te worden. Van Diest werd namelijk in 1873 geweigerd aan de medische faculteit in Leuven en behaalde haar diploma in 1877 in Bern. Marie Popelin was België ’s eerste vrouwelijke doctor in de rechten, maar in 1888 werd de toelating aan de Brusselse balie haar geweigerd op grond van haar vrouwzijn. Deze zaak veroorzaakte heel wat opschudding in het land. Voor het eerst werden ten gevolge van dit voorval zuiver feministische eisen en doelstellingen geformuleerd[93]. Dan kwam de wet van 10 april 1890 die de uitdrukkelijke toelating van vrouwen tot alle academische graden en tot beroepen van arts en apotheker formuleert[94]. Vanaf 1885, parallel met de moeizame inhaalbeweging, werd een netwerk van huishoudscholen en –klassen uitgebouwd, dat ruime propaganda en overheidssteun verwierf. In de periode 1892-1914 werden de eerste burgerlijk -feministische verenigingen voor wettelijke en juridische gelijkberechtiging van vrouwen opgericht. Deze beweging werd meestal als ‘burgerlijk’ bestempeld (waarschijnlijk omdat ze zich niet wenste te engageren met de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse), maar deze etikettering kan ter discussie gesteld worden. Zo werd in 1892 de ‘Ligue belge du droit des Femmes’ opgericht door Marie Popelin, Louis Frank en Isala Van Diest, naar aanleiding van de affaire ‘Popelin’.  De Lique streefde in de eerste plaats naar herziening van discriminerende wetten. Ze groeide uit tot een tamelijk invloedrijke organisatie, maar het bereik van de groep bleef beperkt tot de francofone en liberale bourgeoisie. In 1897 organiseerden ze ter gelegenheid van de vijfde verjaardag van de Ligue een internationaal feministisch congres in Brussel. De Ligue kreeg al gauw navolging door gelijkaardige organisaties, en in 1905 werden die door Popelin verenigd in de Nationale Vrouwenraad. Deze kan beschouwd worden als de koepel van andere vrouwenorganisaties (bijvoorbeeld de K.A.V. en S.V.V. zullen hier later toe behoren). De idee van en de nood aan een verenigd optreden lag ook aan de basis van het uitroepen van 8 maart als Internationale Vrouwendag in 1910. Door de burgerlijke feministen en hun brochures, petities, delegaties naar en beïnvloeding van overheidspersonen kwamen belangrijke wettelijke hervormingen tot stand. De eerste bressen in de maritale macht werden geslagen: bijvoorbeeld in 1900 erkende de wet het spaarrecht van de gehuwde vrouw en haar bevoegdheid om een arbeidscontract af te sluiten[95]. In de periode 1886-1914 sprongen beginnende socialistische en christelijke vrouwenbewegingen op de bres voor de vrouwen van de werkende klassen. De bevrijdende perspectieven van de georganiseerde arbeidersbeweging spraken vele vrouwen aan. De christelijke vrouwen wilden met de christen-democraten meewerken aan de opbouw van een harmonische samenleving waarin werkende klassen inspraak hadden. Deze christelijke arbeidersvrouwenbeweging diende een alternatief te bieden voor het oprukkende socialisme met een eigen vrouwenvereniging. Het propageren van gehoorzaamheid van de vrouw en roeping als moeder bleven lange tijd centraal staan. De socialistische vrouwenbeweging koppelde vrouwenstrijd aan klassenstrijd, maar tegen het einde van de eeuw maakte de partij een radicale ommekeer tegenover de vrouwenkwestie. De liberaal-socialistische coalitie voor het verwerven van algemeen stemrecht zag af van vrouwenstemrecht uit vrees voor een versterking van de katholieke machtspositie. De socialistische vrouwenorganisaties dienden zich te onderwerpen aan het partijbelang.

De kwestie van het vrouwenstemrecht mag  toch niet vergeten worden, al nam deze strijd in België niet de buitensporige proporties aan zoals in Groot-Brittannië het geval was met de suffragettes. Omdat stemrecht nodig was om inspraak te krijgen in bijvoorbeeld wetswijzigingen, hebben feministen in België uiteindelijk ook hun strijd voor stemrecht gevoerd, waarbij men geïnspireerd werd door de omringende landen en door de Verenigde Staten. De ‘eerste feministische golf’-beweging hoopte haar doelstellingen namelijk te bereiken door het bekomen van politieke rechten, onder andere het stemrecht, en heel haar strategie was daarop gericht. Op deze manier dachten ze de hele maatschappij, waarvan ‘de man’ de norm was, te veranderen. In de tweede helft van de 19e eeuw klonken ook in België de eisen voor vrouwenstemrecht steeds luider. Begin 20e eeuw namen de burgerlijke feministen de eerste initiatieven, bijvoorbeeld met de oprichting van ‘Fédération Belge pour le Suffrage des Femmes’[96]. In 1910 werden werkende vrouwen stemgerechtigd en verkiesbaar voor werkrechtersraden, wat gezien werd als een symbolische stap naar politieke inspraak[97]. Na het uitbreken van W.O.I werden programma’s en acties van feministische verenigingen opgeschort om zich te wijden aan hulpverlening. Na de oorlog zette de groei van vrouwenorganisaties binnen de politieke zuilen zich verder door. Er kwam een brede democratiseringsgolf op gang, maar de liberalen en socialisten bleven zich verzetten tegen vrouwenstemrecht. In 1919 kregen moeders en weduwen van militairen en burgers die gedood zijn door de vijand stemrecht, en de wet van 15 april 1920 installeerde het gemeentelijk stemrecht voor alle meerderjarige vrouwen, met uitzondering van prostituees en overspelige vrouwen. Vrouwen konden nu ook verkozen worden voor Kamer en Senaat, hoewel ze voor die verkiezingen niet stemgerechtigd waren. Pas in 1948 hebben vrouwen het stemrecht verworven voor de parlements- en provincieraadsverkiezingen, maar effectieve inspraak op politiek gebied bleef zeer beperkt[98]. België was bij de laatsten om haar vrouwen het stemrecht toe te kennen. Het gebeurde ook twee keer net na een wereldoorlog, want de rechten werden uitgedeeld als een beloning omdat vrouwen daarin ‘hun mannetje gestaan hadden’. Het  stemrecht werd dus bijna ondanks de vrouwen verworven, want het werd hen veeleer toegekend om politieke redenen. Stemrecht bleek uiteindelijk een zoethouder te zijn, want de maatschappelijke en juridische ongelijkheden veranderden niet wezenlijk[99].

De jaren ’30, ’40 en ’50 staan algemeen bekend als een zeer rustig tijdvlak op het gebied van het elan van de vrouwenbeweging. Geen spectaculaire initiatieven of stromingen kwamen aan het licht of vroegen de aandacht van de publieke opinie. Dit is grotendeels veroorzaakt door het herstellen van de oorlog en de economische crisis. Kate Millett bijvoorbeeld spreekt vanaf de jaren ’30 dan ook van een heuse contrarevolutie[100]. Feministen konden nog slechts strijden voor het behoud van de toegekende rechten. Bovendien geraakten de organisaties gefragmenteerd toen de eis voor het stemrecht wegviel. In deze periode was wel veel onderhuids aan het gisten, maar voor de vrouwenbeweging als zodanig was continuïteit een veel groter kenmerk dan verandering of vernieuwing. ‘De stilte voor de storm’ noemt Renée van Mechelen deze periode in haar overzicht van de vrouwenbeweging in Vlaanderen[101]. De gebrekkige seksuele voorlichting, de verheerlijking van de moeder aan de haard, de afwezigheid van de vrouw in het beleid (het stemrecht voor vrouwen had hier amper verandering in gebracht), de archaïsche huwelijkswetgeving, de ongelijkheden in de arbeidswereld… Onvrede broeide, maar kwam nauwelijks aan de oppervlakte, tot de contestatiebewegingen aan het einde van de jaren ’60 de vrouwen voortbracht die uiting zouden geven aan die onvrede. Hun woede was dubbel, want vrouwen werden onderdrukt en van kleinsaf opgeleid om hun rol als een natuurlijke opgave te beschouwen. Uit al het voorgaande blijkt echter duidelijk dat het feminisme, ook in België, vroeger ontstaan is dan de jaren zestig –zeventig zoals velen nog geneigd zijn te denken.

 

 

1.2. Naar een tweede golf

 

Als we van een eerste en een tweede golf kunnen spreken, moeten deze respectievelijk ergens geëindigd en ergens begonnen zijn. Algemeen wordt de Eerste Wereldoorlog en zijn gevolgen aangenomen voor het uitdoven van de eerste vrouwenbeweging. In Groot-Brittannië viel toen het doek op de Union van Christabel Pankhurst en haar moeder, die dan al met leegloop bedreigd werd. Vele van de ideeën die aan de oorsprong liggen van feministische bewegingen en stromingen vinden we het eerst terug in Amerikaanse of Britse geschriften. Andere Westerse landen werden enorm beïnvloed door de gebeurtenissen daar. Zo vond ook het tweede golf feminisme haar oorsprong in Amerika en Groot-Brittannië. Hierbij is het niet overbodig op te merken dat feminisme een typisch Westers fenomeen is, waarvan de bakermat te situeren is in Amerika. Vanuit de Verenigde Staten heeft deze ideeënstroming zich verspreid over West-Europese landen en gebieden, waaronder ook Vlaanderen. In de meeste landen waar de vrouwenbeweging op gang is gekomen, vertoonde de positie van de vrouw talrijke gelijkenissen. De beweging ontstond dus in de meest ontwikkelde, westerse industrielanden, die liberale democratieën waren met een gelijkheidsideologie. Daar was de openlijke discriminatie van vrouwen opvallender[102]. Zo bestond er een grote kloof tussen de eisen van de vrouwen uit het rijke Westen en die van de Derde Wereld, zodat de westerse eisen als luxeproblemen zouden beschouwd kunnen worden. In het Westen eiste men bijvoorbeeld kinderopvang en verantwoordelijke banen, terwijl men in de Derde Wereld opkwam voor basisonderwijs en gezondheidszorg, en tegen geweld en uitbuiting. De vrouwenrechten staan er niet los van de mensenrechten.

 

Gedurende de jaren zestig vonden er een aantal veranderingen plaats in de westerse samenlevingen. De periode na het herstel van de Tweede Wereldoorlog tot het eind van de jaren zestig was een tijd van economische groei, vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied, en materiële welvaart. De Tweede Wereldoorlog was een keerpunt voor vrouwen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden vrouwen het werk van de mannen overgenomen, tegen hetzelfde loon, om de economie draaiende te houden. Zo hielpen ze onder andere de overwinning te behalen. De nadruk werd er echter sterk gelegd op het tijdelijke karakter van deze jobs: slechts tot de mannen terugkeerden uit de oorlog. Dan moesten ze terugkeren naar hun keuken om weer jobs beschikbaar te maken. Na het einde van de oorlog wilden vier op vijf Amerikaanse vrouwen hun positie toch behouden in vredestijd[103]. Mannen dachten daar anders over. De segregatie van arbeid keerde danig weer. In de jaren veertig en vijftig heerste het idee dat vrouwen er waren om mannen te steunen. Hun plaats was thuis, en er werd van hen verwacht dat ze tevreden zouden zijn met het grootbrengen van hun kinderen en een ‘gelukkige huisvrouw’ te zijn. Films, reclame en gevulgariseerde psychoanalyse, waardoor vrouwen ‘gehersenspoeld’ werden, versterkten deze stereotypen. Toch werkte een derde van de Amerikaanse vrouwen buitenshuis gedurende de jaren ’50[104]. Ze werden slecht betaald, en hadden geen uitzicht om hogerop te geraken of carrière te maken. Bovendien waren er beperkingen in het soort beroep dat vrouwen mochten doen: er werden bijvoorbeeld geen vrouwen aangeworven voor ‘mannenjobs’. De meesten zaten dus in traditionele vrouwelijke beroepen, zoals verpleging, onderwijs en klerikaal werk. Tijdens de ‘Golden Sixties’ was de tewerkstelling bijna volledig. Door de economische expansie moesten de arbeidsreserves worden aangesproken: buitenlandse werkkrachten werden als gastarbeiders aangetrokken, en ook vrouwen namen in steeds grotere aantallen deel aan het arbeidsproces. Maar in hun werksituatie ondervonden de vrouwen steeds hun ongelijke behandeling (net als de gastarbeiders trouwens). Doordat de meeste arbeidsters ongeschoold waren, kregen ze de laagst gekwalificeerde jobs, en verdienden veel minder dan hun mannelijke collega’s. Protest bleef echter niet uit. Zo gingen bijvoorbeeld in België in 1966 meer dan 3000 arbeidsters van FN Herstal in staking voor betere werkvoorwaarden en gelijk loon voor gelijk werk.

De jaren ’60 waren ook een periode van grote materiële welvaart voor meer mensen. De productie kon immers hoog blijven door een grotere afzet. Er werden vooral consumptiegoederen geproduceerd, die door hun lage prijs en gunstige afbetalingsmogelijkheden in de ontwikkelde kapitalistische landen binnen het bereik van een groot deel van de bevolking kwamen. In deze zin kan het tweede golf feminisme gezien worden als een gevolg van de consumentenmaatschappij: het ontwikkelde zich eerst in de landen die de drempel van rijkdom en stabiliteit overwonnen[105]. Ook hier gaf Amerika het voorbeeld voor de rest van de wereld. De overgang van een productiegeoriënteerde economie naar een consumptiegerichte economie maakte dat vrouwen steeds meer buitenshuis hun diensten gingen aanbieden en een groter aandeel van het arbeiderspotentieel gingen uitmaken[106]. De grotere materiële welvaart heeft het isolement van de vrouw drastisch verkleind. De consumptieartikelen konden het huishoudelijk werk aanzienlijk verlichten: stofzuigers, was- en vaatmachines, elektrische keukentoestellen, kant-en-klare maaltijden en dergelijke. Dit betekende een enorme verlichting van het huishoudelijk werk. Vele huishoudelijke jobs werden nu zo eenvoudig dat de van moeder op dochter overgeleverde ‘huishoudelijke kennis’ overbodig werd, en ook de man zijn deel van de huishoudelijke taken zou kunnen verrichten[107]. Maar enige uitzondering niet te na gesproken, bleef het huishoudelijk werk toch volledig de taak van de vrouw; de dubbele arbeidsbelasting bleef. Meer zelfs: de technische vooruitgang en de reclame dreven de vrouw er toe nog meer zorg te besteden aan hun huishouden, door bijvoorbeeld meer tijd te steken in culinaire en andere verfijningen[108]. Maar een huisvrouw zijn, vereiste in principe toch minder tijd en energie. Daarenboven was in Amerika de levensverwachting gestegen van eenenzestig jaar in 1930 naar eenenzeventig jaar in 1970, waardoor vrouwen nog vele jaren actief leven tegemoet gingen nadat de kinderen opgevoed waren[109]. Hoewel het vrouwelijke aandeel van tewerkgestelden slechts traag aangroeide, veranderde haar samenstelling dramatisch toen de sociale barrières tegen getrouwde vrouwen geleidelijk aan wegvielen. De toename was vooral het gevolg van blanke middenklasse moeders die deel gingen uitmaken van de beroepsbevolking, wat mogelijk was door deze twee veranderingen. Deze vrouwen werkten vaak parttime. Velen gingen echter eerder uit werken voor familiale doeleinden en niet voor persoonlijke vooruitgang -om onder andere vakanties en onderwijs voor de kinderen te kunnen betalen. Maar ze fungeerden wel als rolmodel voor hun dochters, en ze ervoeren ook de discriminatie in loon en kansen uit de eerste hand.

Na de Tweede Wereldoorlog was er ook een grote toename van het aantal studenten, en dan vooral van het aantal meisjesstudenten die gedeeltelijk hun achterstand in hoger en universitair onderwijs inhaalden. Toch werd de universiteit voor vrouwen vaak gezien als een plaats waar ze hun toekomstige echtgenoot zouden ontmoeten, waardoor hun studie op zich minder belangrijk geacht werd. Slechts 37 procent van de vrouwen die zich in de jaren ’50 in de Verenigde Staten lieten inschrijven aan de universiteit voltooiden hun opleiding: “we married what we wanted to be. If we wanted to be a lawyer or doctor we married one”[110]. Hoewel meer vrouwen naar de universiteit gingen, kozen de meesten in de jaren ’50 dus een vroeg huwelijk in plaats van een beroep. In de jaren ’60 was onderwijs één van de snelst groeiende maatschappelijke sectoren in België, men ging langer naar school en was beter opgeleid. Bij vrouwen verliep de onderwijsexplosie veel sneller dan bij mannen[111]. Het waren echter zelden de meisjes uit de arbeidersklasse die de mogelijkheid tot verdere studie kregen. Vrouwen die wel de mogelijkheid kregen tot een betrekkelijk goede opleiding zouden zich dan ook vlugger bewust worden van de discriminaties op de arbeidsmarkt en in het maatschappelijk leven. Een van de oorzaken van de tweede feministische golf lag in de aanwezigheid van een groot aantal hooggeschoolde jonge vrouwen. De protestgolf en de roep om meer inspraakmogelijkheden gingen voor een flink deel terug op de gestegen scholingsgraad en het daaraan gekoppelde, andere politieke verwachtingspatroon[112].

Nieuwe anticonceptiva (‘de pil’) en het ruimer gebruik ervan, boden vrouwen de mogelijkheid te kiezen voor het moederschap, in plaats van het als iets onvermijdelijks te beschouwen. Gezinsplanning werd mogelijk. Door de kleinere gezinslast en dus de kortere duur dat vrouwen aan huis gebonden waren, kregen ze ook de mogelijkheid zich naast het moederschap andere levensdoelen te stellen. Die keuzemogelijkheid werd echter nergens als recht van de vrouw erkend. Voorbehoedsmiddelen bleven in verscheidene landen verboden of waren slechts met moeite te verkrijgen. Seksuele voorlichting werd onvoldoende gegeven in scholen, en bleef vaak beperkt tot het klassieke verhaal van “de bloemetjes en de bijtjes”, of de nadruk werd gelegd op venerische ziekten[113]. Toch werd ‘de pil’ in West-Europa en in de Verenigde Staten en symbool van de bevrijding van vrouwen. De pil was namelijk een vrouwelijke methode van contraceptie: het gaf vrouwen een soort controle over hun eigen lichaam. De pil verleende vrouwen een nieuwe vrijheid, gooide seksuele remmingen overboord en bood een nieuwe gelijkheid in relaties. De precieze effecten van de pil blijven echter het onderwerp van debat. Geboortecijfers waren al aan het dalen lang voor vrouwen de pil begonnen te nemen[114]. Het is een foute bewering dat de pil de loskoppeling van seksualiteit en voortplanting betekende. Er waren al pogingen om dit te scheiden vanaf de 19e eeuw. De ‘seksuele revolutie’ houdt niet enkel de verspreiding van de pil in, maar wel de wijzigingen in de culturele en sociaal-economische levensomstandigheden en in het waarden –en normenpatroon. Deze veranderingen waren verantwoordelijk voor de nataliteitsdaling, en waren onder andere het gevolg van het groeiende consumentisme, de verwetenschappelijking en de jeugdrevolte[115]. De overgang van onbetrouwbare naar moderne en efficiënte contraceptieve methodes, betekende wel een revolutionaire verandering in het leven van een hele generatie[116]. Bovendien kwam hierdoor het thema abortus op de politieke agenda. In België heeft de seksuele revolutie zich ook laten gevoelen. Ze lag onder andere mee aan de basis van de oprichting van ‘Centra voor Gezinsplanning en Seksuele Opvoeding’ (CGSO). Toch werd er nog niet veel literaire aandacht besteed aan seks in de jaren vijftig en zestig[117].

Ook op politiek vlak was de vrouw zogenaamd geëmancipeerd, maar stemrecht voor de vrouw betekende niet dat er meer vrouwelijke politici waren, of dat de belangen van de vrouw in het parlementaire werk aan bod kwamen. Bovendien bleven vele juridische discriminaties, waartegen de eerste feministes reeds stelling namen, zoals het huwelijksgoederenrecht of de achteruitstelling van de zogenaamde ‘natuurlijke’ kinderen[118], bestaan.

Toch was er weinig belangstelling voor de vrouwenproblemen. De klassieke vrouwenbewegingen in België organiseerden veel vrouwen, maar meestal om hun te bevestigen in hun vrouwenrol, en hen tips te geven om de ‘perfecte’ huisvrouw te zijn. Vrouweneisen, of het in vraag stellen van de traditionele vrouwenrol, waren er niet bij. De Katholieke Arbeidersvrouwen (KAV), het Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen (KVLV), de Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV), en dergelijke gaven via voordrachten en ledenbladen informatie over huis, tuin, keuken, kinderen, mode… Ook de commerciële vrouwenbladen deden hun best om de vrouwen te overtuigen hoe gelukkig ze wel waren in hun ‘rijk der vrouw’[119]. De KAV waren wel de eersten om op een voorzichtige toon het onderwerp emancipatie aan te pakken. In 1968 gaven ze de brochure De vrouw nu: een nieuw statuut uit, waarin ze de opgedrongen mannelijke en vrouwelijke rolpatronen, de discriminaties inzake het huwelijksgoederenrecht, onderwijs en arbeid aanklaagden, en opkwamen voor kinderkribben en peutertuinen. Met deze brochure slaagde KAV er wel in haar katholieke zusterverenigingen samen rond de vergadertafel te krijgen, maar tot massale actie kwam het niet[120].

In de jaren zestig hadden meer vrouwen dus een hoger diploma, waren ambitieuzer en beschikten over meer vrije tijd. Dat zorgde ervoor dat ze steeds meer gefrustreerd geraakten in hun rol als huisvrouw. In 1963 verwoorde Betty Friedan deze frustratie in haar boek The Feminine Mystique, wat haar naam was voor ‘the problem with no name’. Hierdoor beschreef ze het ideale vrouwbeeld van het Amerika van de jaren ’50, namelijk een gelukkige huisvrouw die voldoening haalde uit het huwelijk en het moederschap. Carrières voor vrouwen werden genegeerd en de vrouwenwereld werd beperkt tot het huis; ‘career woman’ werd een taboewoord in Amerika. Er werd verondersteld dat vrouwen alles hadden waar ze maar van konden dromen[121]. Friedan concentreerde zich op de Amerikaanse ‘suburban housewife’. Ze schreef dat die vrouwen eigenlijk helemaal geen voldoening voelden, maar hun onvrede niet konden uiten. Vandaar ‘the problem with no name’. In haar boek rapporteerde ze het noodlot van de Amerikaanse huisvrouw, haalde enkele oorzaken aan van hun situatie en formuleerde ook een oplossing. Friedan argumenteerde dat het hoofdzakelijk de media advertenties waren, en dan vooral de vrouwentijdschriften, die een grote rol speelden in deze ‘stay-at-home’-agenda: ze creëerden en bemoedigden het image hoe een vrouw zou moeten zijn. Vele vrouwen probeerden te leven volgens het ideale plaatje: “kissing their husband goodbye in front of the picture window, depositing their stationwagonsful of children at school and smiling as they ran the new electric waxer over the spotless kitchen floor”[122]. Aangezien huisvrouwen beschouwd werden als cruciale consumenten, sprak Friedan over een ‘economic consumerism conspiracy’ dat vrouwen thuis wilde houden[123]. Betty Friedan schreef vanuit haar eigen teleurstelling als een onderwezen vrouw en moeder. Ze vergeleek de situatie van Amerikaanse vrouwen met een ‘comfortable concentration camp’, waar vrouwen ‘are suffering a slow death of mind and spirit’[124]. Velen vroegen zich in stilte af of dit alles was wat het leven te bieden had, maar dachten dat er iets mis was met zichzelf, en dat andere vrouwen wel tevreden waren met hun leven. Er was een diepe tegenstrijdigheid tussen de realiteit en het beeld waaraan ze wilden voldoen. Haar oplossing hield in dat vrouwen carrière zouden moeten kunnen maken, zonder dat ze zich schuldig hoefden te voelen, zodat ze zichzelf en hun individuele identiteit zouden kunnen ontwikkelen. Ze bedoelde niet dat er gekozen moest worden tussen het huwelijk en een carrière, ze beweerde dat het niet moeilijk was deze twee te combineren. Bovendien konden mannen de twee hebben, dus waarom vrouwen niet? Hierop werd wel de kritiek geformuleerd dat Friedan een beeld van ‘superwoman’ creëerde, omdat vrouwen nu een dubbele taak kregen terwijl ze ervoor maar één hadden, en ze heeft nergens gesuggereerd dat mannen hun deel van het huishouden moesten doen. Ondanks dat er meerdere kritieken gegeven zijn op ‘The Feminine Mystique’, en dat het boek alleen sprak in naam van blanke, middenklasse vrouwen, heeft het toch vele vrouwen geïnspireerd die zich herkenden in de beschreven situatie: het boek werd een soort bijbel voor hen. Haar betoog voor onderwijs en een loopbaan buitenshuis heeft meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Het boek werd onmiddellijk een bestseller en is in verschillende talen vertaald. De bestaande maatschappelijke gender rollen werden in vraag gesteld, en daarom wordt van het boek gezegd dat het de start was van het tweede golf feminisme in Amerika. Friedan besprak het hoofdprincipe voor de ‘vrouwenbevrijding’. Ze riep op tot een actievere invulling van de maatschappelijke rol voor vrouwen. Er is bovendien geen twijfel over Friedan’s duidelijke oproep voor rebellie, wat haar studie nog invloedrijker maakte. The Feminine Mystique vond ook in de Belgische samenleving een vruchtbare voedingsbodem, omdat ook in België meisjes zeer vlug hun achterstand op onderwijsgebied aan het inhalen waren. 

 

Al de bovenstaande factoren waren voorwaarden voor revolte, maar de frustratie werd pas echt in actie vertaald onder invloed van de tegencultuur van de jaren zestig. De jaren zestig staan symbool voor het geloof in vooruitgang en in de toekomst, voor internationalisering, en voor toegenomen mogelijkheden. Zo kan er aandacht besteed worden aan factoren die het dagelijkse leven veranderden, zoals de auto en de groeiende mogelijkheden om kinderen te laten studeren. Iedereen kreeg te maken met veranderingen als gevolg van de stijging van de levensstandaard, de sluiting van de steenkoolmijnen, de achteruitgang van het geloof, en de ontzuiling[125]. De verzuiling verzwakte en veranderde van karakter, doch verdween niet. De jaren ’60 waren ook het decennium van communicatie en mobiliteit. Vooral de doorbraak van de televisie had een gigantische invloed, omdat het een laagdrempelig medium is.  De meer traditionele waarden en deugden werden vervangen door een wereldbeeld waarin optimisme en consumentisme de boventoon voerden. Tegelijkertijd werden de uitgangspunten van de groeicultuur ter discussie gesteld. De geschiedenis van de jaren zestig wordt gekenmerkt door het dominante streven naar grotere welvaart en verdere economische groei, maar tegelijkertijd ook door de bestrijding van dit ideaal door de opkomst van de tegencultuur. Hierbij wordt soms wel de vraag gesteld of dit geen te sterke zwart-wit voorstelling is; of de ideologische tegenstelling tussen het welvaartsmodel en de tegencultuur wel zo uitgesproken is[126]. De tegencultuur verwierp een aantal uitgangspunten van het maatschappelijk bestel. Er werden vraagtekens geplaatst bij de noodzaak van verdere economische groei, en er werd afstand genomen van te hiërarchische en verouderde machtsstructuren. Verbeelding, gelijkheid en vrijheid moesten aan de macht komen.  De contestanten hadden een wereld voor ogen zonder beperkingen en hiërarchische systemen, waarin de authentieke mens tot zijn volle expressie zou komen. Met een goede organisatie en na de afrekening met alle krachten uit het verleden zou een geheel nieuwe samenleving kunnen worden gecreëerd[127]. Veel veranderingen waren al ontstaan in de jaren ’40 of ’50, maar kwamen in de jaren ’60 in een ware stroomversnelling terecht, waarbij op tien jaar tijd meer veranderde dan in de voorafgaande dertig jaar. Die revolutionaire verschuivingen hadden invloed op de cultuur en de mentaliteit. De generatie van de jaren zestig was de eerste die zich dankzij de economische welvaart zo radicaal kon afzetten tegen de waarden beleden door de generatie van hun ouders[128]. De tegenstelling tussen de jongerencultuur en de dominante cultuur van de ouderen wordt vaak beschreven als een tegenstelling tussen vrijheid en autoriteit. Jongeren bejubelden waarden als tolerantie, vrijheid van meningsuiting en medezeggenschap, terwijl de oudere generatie reageerde met de taal van verbod[129]. De politisering van de jongerencultuur begon pas in de tweede helft van de jaren ’60. De tegencultuur was de embryonale culturele basis van een ‘Nieuw Linkse Politiek’, en lag aan de basis van de protestgolf in de tweede helft van de jaren ’60. Deze protestbeweging was een noodzakelijke reactie op de culturele verstarring van de jaren ’50. Het was dus in de consumptiegerichte, technologisch verruimde en democratische maatschappij dat een plotse golf van verontwaardiging over onrechtvaardigheid en geweld ontstond. In de jaren zestig ontstonden in de Verenigde Staten een aantal protestbewegingen, onder andere de beweging voor burgerrechten (Civil Rights, Black Power), en de beweging tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam. Er waren vooral jonge mensen bij betrokken, die zich afzetten tegen concreet onrecht: onderdrukking van zwarten en Amerikaanse bombardementen. Deze bewegingen kregen een internationaal karakter, waarbij de concrete onrechtsituaties verbonden werden met de kapitalistische maatschappijorganisatie[130]. Zo kwamen bijvoorbeeld de hippies en de provo’s op. De hippies verwierpen de bestaande maatschappij en vluchtten in drugs en meditatie, terwijl de provo’s probeerden op ludieke wijze de publieke opinie op de mistoestanden in de maatschappij te wijzen: ze ‘provo’ceerden. De protestbewegingen bevorderden ook het ontstaan van militante studentenbewegingen, die hun hoogtepunt kenden in de revolte van Berkeley (1966), Berlijn (1967) en Parijs (mei ’68). Deze studentenbewegingen wilden zich herbronnen door het herlezen van de marxistische klassiekers, om tot analyse te komen van het imperialisme en het kapitalisme. Er werden ook pogingen tot contact met arbeiders ondernomen. Het ongenoegen over het maatschappelijk systeem, dat op massale wijze werd gedemonstreerd, was het resultaat van een grotere politieke bewustwording, en dan vooral bij jongeren. Dit politiek bewustzijn bleef echter niet beperkt tot internationale politieke situaties (Praag ’68, Vietnam) of eigen werkterreinen (universiteiten). Het besef groeide dat ook het dagelijkse leven bepaald werd door de heersende economische en sociale verhoudingen. Zo werden nieuwe werkterreinen (her)ontdekt, waardoor bewegingen ontstonden die deze problematieken zouden aanpakken[131]. Milieu, seksualiteit, de positie van jongeren en die van de vrouwen, om de belangrijkste op te noemen[132].

In dit kader gebeurde dus de ontwikkeling van de vrouwenbeweging. Dat verklaart een aantal kenmerken ervan: het internationale karakter, de verbinding van persoonlijke concrete onderdrukking en politieke machtsverhoudingen, ludieke en provocerende acties, en het gebrek aan organisatie. De vrouwenbeweging moet dus vooral gezien worden in samenhang met andere maatschappelijke tendensen en de strijd van andere groepen in de jaren zestig. Deze groepen waren in de Verenigde Staten duidelijk te onderkennen. In Vlaanderen daarentegen was de contestatiebeweging wel aanwezig, doch minder duidelijk omschreven. Veel van de tegencultuur kwam overgewaaid uit Nederland en Frankrijk. Originele ideeën heeft Vlaanderen niet ontwikkeld; het dreef mee in de algemene stroming van de jeugdcultuur, van het radicalisme van de jaren zestig[133]. Het bewust zijn van de eigen situatie en de overtuiging dat daaraan effectief iets kan verholpen worden, kwam bij de Vlaamse vrouw slechts tot uiting aan het eind van de jaren zestig. De tegencultuur heeft hen de kans gegeven te beseffen dat ze op vele gebieden benadeeld werden: “economisch en sociaal als de zwarten, ideologisch als de studenten, psychisch en seksueel. Zelfs binnen de protestbewegingen van de jaren ’60 zelf bestaat de uitbuiting: vrouwen krijgen in tegen-culturele milieus de typisch vrouwelijke taken toebedeeld”[134]. Zo groeide het besef dat vrouwen zich afzonderlijk moesten organiseren om hun omgeving te wijzen op de heel specifieke seksdiscriminatie. Die nieuwe feministische organisaties ontstonden voor een groot deel vanuit de studentenbeweging, zij het dan omdat de vrouwelijke deelnemers aan die beweging teleurgesteld waren over het feit dat hun mannelijke collega’s, die het hoge woord voerden, er net zulke conservatieve rolopvattingen op nahielden als de vorige generatie.

Kortom, waarom het bewustzijn dat leidde tot de tweede feministische golf nu juist in de jaren zestig groeide, komt door een samenloop van omstandigheden. In de jaren vijftig en de vroege jaren zestig leek de emancipatie van vrouwen voltooid. Vrouwen hadden formeel dezelfde rechten als mannen en dezelfde mogelijkheden om buitenshuis te werken. Dat in de praktijk toch weinig gehuwde vrouwen buitenshuis werkten, werd in de publieke opinie toegeschreven aan de verschillende aard van mannen en vrouwen. De deskundigheid van vrouwen zou liggen in de verzorging van het gezin en voor mannen in de betaalde arbeid buitenshuis. Aangezien de vrouw geen formele gelijke rechten onthouden werden, leek haar emancipatie voltooid. Onder de oppervlakte sluimerde echter grote onvrede, met name onder gehuwde vrouwen in de middenklasse[135]. De jaren zestig waren een periode van welvaart, waarin steeds meer elektronische apparaten werden aangeschaft. Hierdoor werd de arbeid verlicht en verkort, zodat er meer tijd en energie vrijkwam om na te denken over bepaalde structuren en toestanden. Factoren als de verspreiding van anticonceptiemiddelen, de toename van het aantal afgestudeerde vrouwen –waardoor het moeilijker werd gewend te geraken aan het huishouden alleen -en hun verhoogde deelname aan het professionele leven hebben bijgedragen tot een grotere onafhankelijkheid en zelfzekerheid van de vrouw. Wanneer hieraan nog het onrustige klimaat van de jaren zestig toegevoegd wordt, dan is het niet verbazingwekkend dat juist op dat ogenblik een sociale beweging als het feminisme van de grond kwam[136].

 

 

1.3. De tweede feministische golf in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië

 

De late jaren zestig en vroege jaren zeventig beleefden de verschijning van nieuwe feministische groepen en feministische conferenties, betogingen en demonstraties. De term ‘tweede golf’ wijst op de continuering van een beweging. In tegenstelling tot de eerste golf, kwam de tweede golfbeweging plotseling en provocerend ten tonele. De mentaliteitsverandering bij de vrouw en de man was het hoofddoel. Dit keer liepen de middelen veeleer via het onderwijs en de tewerkstelling, dan via macht en politieke inspraak[137]. Tijdens de tweede golf ging het eerder om culturele codes in verband met rolpatronen, participatie aan de arbeidsmarkt en aan de politieke besluitvorming. Brede sociale en economische kwesties werden opgeworpen, terwijl ook conventies betreffende seksualiteit en het familieleven aangevallen werden. ‘The new motto was not equality but liberation”[138].

Deze nieuwe beweging wordt algemeen ‘the Women’s Liberation Movement’ genoemd. Het resultaat van het feministische ontwaken was niet één maar verschillende bewegingen. De Women’s Liberation Movement manifesteerde zich in een bijna oneindige verscheidenheid van groepen en organisaties. Deze diversiteit is voortgekomen uit twee verschillende origines in de Verenigde Staten. De twee takken worden vaak bestempeld als ‘reform’ en ‘radical’ of ‘women’s rights’ en ‘women’s liberation’[139]. Naar de eerste wordt verwezen als de oudere tak van de beweging, deels omdat het eerder begon en deels omdat de gemiddelde leeftijd van de activisten hoger lag. Hun acties waren geconcentreerd op wettelijke en economische problemen, zoals gelijk loon en gelijke status voor mannen en vrouwen: ze ijverden voor ‘equal rights’. Dit segment van de beweging opereerde binnen de traditionele policy-making structure. Tegenovergesteld is de tweede tak gekarakteriseerd als de radicalere en jongere vleugel van de beweging, die zich ontwikkeld heeft door de impact van de serie radicale bewegingen die gedurende de jaren ’60 door de VS en Groot-Brittannië raasden, meer bepaald de Civil Rights Movement (cf. de eerste golf en de anti-slavernijbeweging), studentenbewegingen, campagnes tegen kernwapens en het Amerikaanse beleid in de Vietnam oorlog[140]. Het was ook verbonden met de seksuele revolutie en postkoloniale bevrijdingsbewegingen. De Women’s Liberation groups kwamen aanvankelijk op uit de ‘New Left’, als gevolg van hun behandeling door de mannen, die de vrouwen grotendeels marginaliseerden. Hetzelfde seksisme en discriminatie bleef zoals eerder gezegd binnen die groepen bestaan. De deelname van vrouwen in linkse politiek bestond vooral uit het verrichten van ‘vrouwelijke’ taken, zoals typen en voor het eten zorgen. Daardoor werden ze er zich bewust van dat bestaande politieke groepen de kwestie van vrouwenonderdrukking niet serieus namen. Radicale mannen leken tevreden de ‘natuurlijke’ seksuele arbeidsverdeling te kunnen exploiteren om hun eigen doel te dienen: de vrouwenzaak moest wachten tot na ‘de revolutie’. De nieuwe groepen kwamen samen vanaf 1967, met de politieke transformatie van de sociale en economische status van vrouwen als doel. Doordat velen behoorden tot de ‘radicale gemeenschap’ van de jaren zestig, voorzag deze niet alleen het noodzakelijke communicatienetwerk, maar vormde ook het analysekader dat de zwakke positie waarin de radicale vrouwen zich bevonden, ‘verklaarde’[141]. Bovendien waren velen hierdoor vertrouwd met het politieke en drukkingsgroepwerk. Hierdoor kon de jonge groep in het begin snel uitbreiden. In 1966 werd de National Organisation of Women (NOW) echter al opgericht, met Betty Friedan als voorzitster. NOW kreeg zo’n veertigduizend aanhangers, die voornamelijk middenklasse en universitair waren[142]. Deze organisatie werd echter door velen te gematigd bevonden, aangezien het vooral een lobbygroep met een reformistische agenda was: “to bring women into full participation in the mainstream of American society now, assuming all the privileges and responsibilities thereof in truly equal partnership with men”[143]. NOW kan geplaatst worden onder de eerste, hervormingsgezinde strekking, waaruit groepen van de tweede, radicalere strekking voortkwamen, die zich hiertegen afzetten omdat NOW volgens hen niet ver genoeg ging. Daardoor ontstonden er radicale of socialistische vrouwengroepen. NOW was hoogst succesvol in het verkrijgen van publiciteit, maar veel minder in het verwezenlijken van concrete veranderingen of in zichzelf te organiseren[144]. Ondertussen begonnen jongere vrouwen hun eigen beweging te vormen. Omdat de media meer frequent verslag uit begonnen te brengen van feministische bedrijvigheid, werd de naam ‘women’s liberation’ verbonden aan de hergeboorte van feminisme in het algemeen. Aandacht van de nationale media werd voor de eerste maal verkregen op 7 september 1968, toen een honderdtal vrouwen in jeans en minirokken de jaarlijkse Miss Amerika-verkiezing in Atlantic City, New Jersey verstoorden. Ze kroonden een schaap tot ‘Miss America’, en gooiden vaatdoeken, beha’s, hooggehakte schoenen, korsetten, krulspelden… kortom alles wat symbool stond voor vrouwenonderdrukking in een ‘Freedom Trash Can’. Enkele protestanten slaagden erin binnen te dringen op de verkiezing zelf, en ontvouwden een laken met als opschrift ‘women’s liberation’. “Bra-burning women’s libbers” schreewde de pers de volgende dag[145]. Zo werd een nieuwe mythe geboren, aangezien niets in de ‘trash can’ werkelijk in rook was opgegaan. Het radicalere feminisme riep het elan van de tweede golf op, door de woede van vrouwen tegen de klauwen van de mannelijke macht te symboliseren. Die woede werd gekanaliseerd door militante daden en directe actie. Die woede werd ook opgevangen door de media, en vertekend en geparodieerd verspreid. Door verslaggeving, cartoons en dergelijke werd de beweging geridiculiseerd[146], en dit voedt nog steeds de populaire (mis)opvatting van wat een ‘feminist’ is[147]. Die worden immers vaak als lelijke, dikke, mannenhatende lesbiennes voorgesteld. 

De radicale feministen verschilden van andere feministen in die zin dat ze een fundamentele maatschappijverandering nodig achtten. “The dictionary says radical means root, coming from the Latin word for root. And that is what we meant by calling ourselves radicals. We were interested in getting to the roots of the problems in society. You might say we wanted to pull up weeds in the garden by their roots, not just pick off the leaves at the top to make things good momentarily”[148]. De tweede golf was zich bewust van de mogelijkheid dat er misschien geen oplossing was voor de voortdurende vrouwenonderdrukking, behalve een revolutie. In tegenstelling tot de eerste golf, waar vrouwen veranderingen trachtten door te voeren binnen het bestaande politieke en wettelijke systeem, resulteerde de tweede golf vanuit het besef dat het systeem zelf de genderongelijkheid leek te institutionaliseren. Daarom had men geen vertrouwen in de efficiëntie van lobbyen en het aanpassen van bestaande instituties en wetten. De Women’s Liberation Movement breidde de termen politics en economics uit naar seksualiteit, het lichaam, emoties, het huishouden en andere gebieden van het sociaal leven die daarvoor enkel als persoonlijk werden behandeld. Dit kwam tot uiting in een van de meest bekende slogans: ‘the personal is political’. Wat persoonlijke problemen leken te zijn, hadden hun oorsprong in het politieke systeem dat vrouwen onderdrukt. De macht van mannen werd uitgeoefend en in stand gehouden door ‘persoonlijke’ instituties, zoals het huwelijk. Het centrale proces in het politiseren van het persoonlijke was consciousness raising: wat ervaren werd als persoonlijk, werd getransformeerd in politieke termen. Consciousness raising werd een belangrijke karakteristiek van Women’s Liberation groups. Er werden consciousness raising groepen opgericht, waar vrouwen de kans hadden om over hun ervaringen van seksisme te discussiëren en waar ze er zich bewust van gemaakt werden hoezeer ze onderdrukt werden in elk aspect van hun dagelijkse leven. Mannen werden er niet toegelaten, opdat vrouwen vrijelijk konden praten. In consciousness raising werden theorie en praktijk met elkaar verenigd[149].

De oorsprong van de Britse beweging was op vele manieren vergelijkbaar met die in de VS. Ze hadden ook veel gemeen op vlak van doelen, thema’s en standpunten. Het Amerikaanse feminisme was een katalysator voor Britse feministen, die sterk beïnvloed waren door de ondervindingen en geschriften van de Amerikaanse vrouwen. De Britse en Amerikaanse beweging verschilden bijvoorbeeld wel in het feit dat de Britse feministen minder gevoelig waren voor rassenkwesties en meer voor die van sociale klassen dan hun Amerikaanse tegenhanger. Men kan stellen dat socialistisch en Marxistisch feminisme het best ontwikkeld werden in Groot-Brittannië, terwijl in Amerika vooral liberale en radicale feministische theorieën succes kenden. Radicale feministen in Groot-Brittannië werden sterk beïnvloed door socialistische ideeën en bewegingen, omdat de Britse vrouwenbeweging een sterke traditie van de werkende klasse kende.

De vrouwenbeweging in Groot-Brittannië ging van start toen de eerste ‘National Conference of the Women’s Liberation Movement’ werd gehouden in februari 1970 in het Ruskin College, Oxford. Hier werden de vier onmiddellijke doelstellingen van de beweging geformuleerd, namelijk de eisen voor ‘equal pay, equal education and opportunity, free contraception and abortion on demand, and 24-hour nurseries’. Enkele jaren later zijn deze uitgebreid naar zeven eisen: ‘financial and legal independence for women’, ‘no discrimination against lesbians’ en ‘freedom for intimidation by threat or use of violence or sexual coercion’ werden eraan toegevoegd. Deze eisen vinden we terug bij vele feministische organisaties van de tweede golf. Die eerste conferentie werd gevolgd door een protestactie in november ’70 op de Miss World verkiezing, met als bedoeling vrouwen direct en publiekelijk aan te spreken. In maart ’71 was er een mars van Hyde Park naar Trafalgar Square om de eisen in de kijker te zetten, door een petitie te gaan afleveren bij de eerste minister. Daarna werd de campagne grotendeels lokaal en regionaal van aard. De beweging verspreidde zich spontaan door het land zonder coördinatie vanuit het centrum. Deze lokale organisatie van feministische activiteit nam de vorm aan van vrouwencentra, workshops, speelpleinen, verkrachtingscentra en vluchthuizen. De communicatie verliep via een groot aantal publicaties, briefwisseling en conferenties. Het bijzonderste kenmerk van de organisatie was dat het gekant was tegen elke vorm van hiërarchie. Er waren geen leiders die konden spreken voor de leden: iedereen had een stem op lokaal niveau. Sommigen werden wel door de media op de voorgrond gebracht als woordvoersters, en ook informeel leiderschap kon zich ontwikkelen. Toch probeerde de vrouwenbeweging zich af te zetten van de door mannen gedomineerde machtsstructuren. De taken werden gelijkwaardig verdeeld onder de leden.

De vrouwenbeweging was volledig verdeeld. Het was een verzameling van kleine groepen, campagnes en politieke strekkingen die elk een verschillend ideologisch uitgangspunt hadden. Het enige waarin de verschillende groepen overeenstemden, was de overtuiging dat vrouwen onderdrukt werden. Over de oorzaken daarvan had elk een verschillende verklaring. De belangrijkste stromingen waren het liberale feminisme, dat de onderdrukking zag als het gevolg van gebrek aan gelijke kansen en dus de wetgeving wilde reformeren. Socialistisch feministen zagen het probleem als een combinatie van mannelijke dominantie en klassenuitbuiting. Ze vochten tegen beide en maakten daarvoor allianties met andere onderdrukte groepen. Radicale feministen legden de oorzaak van onderdrukking bij mannen en mannelijk geweld. Ze vochten tegen het patriarchaat en geloofden onder andere dat het gezinsleven mannelijke dominantie in stand hield en vrijheid voor vrouwen in de weg stond. We kunnen in de beweging ook een marxistische, lesbische, zwarte,…stroming onderscheiden. In de jaren zeventig waren de vele feministische groepen net zoveel tegen elkaar als tegen mannen aan het debatteren. Toch waren de diversiteit en de conflicten niet enkel obstakels; ze waren ook een bron van verrijking[150]. Het was een sterkte omdat het de ruimte liet voor verschillende strategieën en benaderingen, maar het was een obstakel om concrete doelen te bereiken. Deze fragmentering heeft uiteindelijk wel de neergang van de beweging veroorzaakt.

Zoals eerder gezegd, heeft de tweede feministische golf nieuwe theorieën ontwikkeld. De nood aan een theoretisch kader, een manier om te reflecteren over het feministische verleden en de huidige verwezenlijkingen werd al snel aangevoeld: “Feminist theory seeks to analyse the conditions which shape women’s lives and to explore cultural understandings of what it means to be a woman. It was initially guided by the political aims of the Women’s Movement -the need to understand women’s subordination and our exclusion from, or marginalisation within, a variety of cultural and social arenas”[151]. Feministische theorieën kwamen oorspronkelijk voort uit het politiseren van persoonlijke ondervindingen. Feministes weigeren te aanvaarden dat ongelijkheden tussen mannen en vrouwen ‘natuurlijk’ en onvermijdelijk zijn, en dringen er op aan dat deze in vraag gesteld worden. “Feminist theory is about thinking for ourselves- women generating knowledge about women and gender for women”[152]. Dit heeft geleid tot een hele stroom publicaties, waarvan de invloed heel belangrijk was voor de verspreiding van de ‘women’s liberation’. Er werd onder andere aandacht besteed aan de vrouwengeschiedenis. Bovendien moest er een taal gevonden worden die de specificiteit van de vrouwenonderdrukking kon uitdrukken. Het was namelijk gemakkelijk bepaalde feministische argumenten neer te halen door te wijzen op het ontbreken van een ‘correct’ discours. Een nieuwe terminologie werd in deze werken ontwikkeld. De snelheid waarmee de beweging een distinctief theoretisch kader ontwikkelde om de vrouwenonderdrukking te verklaren, is indrukwekkend. De belangrijkste theoretische concepten kunnen samengevat worden in deze zeven onderwerpen: 1) seksisme en sekserollen, 2) feminisme, 3) economische onderdrukking, 4) huwelijk, familie en reproductie, 5) liefde en seksualiteit, 6) bevrijding en 7) consciousness raising en de politiek van ervaring[153]. Een probleem waarmee rekening gehouden moest worden, was dat vrouwen geen homogene groep zijn. Er bestaan vele verschillen tussen vrouwen onderling: “Feminist theory, cannot, therefore, be totalising; it cannot explain the world for all women, at all times, in all places”[154]. Het is een uitdaging voor de feministische theorieën om de diversiteit onder vrouwen als groep te begrijpen. Een theorie kan nooit voor alle vrouwen spreken. Toch bestaan er ook vele overeenkomsten tussen vrouwen. “‘Women’ may no longer be thought of as a unitary category but it might still potentially be a unifying one”[155].

Geruime tijd voor er sprake was van een ‘tweede feministische golf’ verscheen Le Deuxième Sexe (1949) van Simone de Beauvoir. Daarin maakte ze duidelijk dat de vrouwenrol zoals die gekend was geen aangeboren, natuurlijk verschijnsel is. Het is namelijk een cultureel bepaalde rol, die aangeleerd was: ‘on ne naît pas femme, on le devient’. Hierbij is de man de positieve, en de vrouw de negatieve norm. In 1953 verscheen het boek in het Engels, waarna er twee miljoen exemplaren van verkocht werden, en nog duizenden meer in andere vertalingen[156]. In de jaren vijftig heeft Le Deuxième Sexe echter weinig deining veroorzaakt. Dit is vooral te wijten aan het feit dat het boek voorliep op zijn tijd. Het kreeg slechts een waar effect nadat het overgenomen is door de Amerikaanse vrouwenbeweging, en van daar uit weer doorgegeven werd aan Europa in de jaren ’60. Simone de Beauvoir en The Feminine Mystique van Betty Friedan lagen mee aan de oorsprong van het nieuwe feminisme. In 1970 verschenen enkele vroege feministische literaire kritieken, zoals Kate Millett’s Sexual Politics, Germaine Greer’s The Female Eunuch en Shulamith Firestone’s The Dialectic of Sex. Millett zette uiteen dat ‘sex is a status category with political implications’. Ze toonde aan dat patriarchale macht een seksistische maatschappij creëert[157]. Haar werk populariseerde het feministische gebruik van de term ‘patriarchaat’[158]. Bovendien concludeerden vele radicale feministen hieruit dat lesbische liefde de enige geschikte seksuele oriëntatie was[159]. Greer schreef een ideologische analyse van de aspecten van misogynie in cultuur. Firestone, een Amerikaanse radicale feministe, suggereerde dat de essentiële basis voor vrouwenonderdrukking niet ligt in het economisch belang, maar in biologie. Het feit dat vrouwen, en niet mannen, zich lenen voor reproductie, is de reden voor de opsplitsing van arbeid op basis van geslacht. Hierop zijn het patriarchaat en seksisme op gebouwd. Firestone argumenteerde dat een feministische revolutie plaats zou vinden ‘when women seize the means for reproduction’[160]. Deze studies waren belangrijk voor de verspreiding van het feministisch gedachtegoed en de theoretische basis ervan. Ze hebben invloed uitgeoefend in heel de Westerse wereld, waar vrouwenbewegingen zich overal begonnen te organiseren. Daarom is het niet verwonderlijk dat vele van de hierboven vernoemde aspecten ook elders terug te vinden zijn, ondanks dat de beweging in elke natie aangepast was aan de geschiedenis, cultuur en politiek van de eigen samenleving.

 

 

1.4. En in Vlaanderen?

 

Het groeiende protest dat in vele landen gestalte heeft gekregen, heeft ook in Vlaanderen vaste vormen aangenomen. Het exacte begin aanduiden van de tweede Vlaamse emancipatiegolf is echter moeilijk. Dit in tegenstelling tot Nederland, waar men kan aanwijzen wanneer precies de al aanwezige emancipatiegedachte zich omzette in Man-Vrouw-maatschappij (MVM) en Dolle Mina. Dit gebeurde respectievelijk na het verschijnen van Onbehagen bij de vrouw in 1967 van Joke Kool-Smit[161], en na de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam in 1969[162], waar het feit dat de vrouwen enkel broodjes mochten smeren en instaan voor het tikwerk kwaad bloed zette. Bovendien werden de bezetsters later bij de processen gevrijwaard van voorwaardelijke gevangenisstraf en kregen ze minder hoge geldboetes: de vrouwen werden niet volledig verantwoordelijk gesteld. Dat werd als onaanvaardbaar beschouwd. Deze vrouwen staken, samen met enkele mannen, de koppen bij elkaar en stichtten Dolle Mina[163]. Zo wordt het vaak voorgesteld, maar hieraan moet toegevoegd worden dat de Maagdenhuisbezetting niet de enige directe aanleiding was om met Dolle Mina te beginnen. Die ervaringen speelden echter zeker een rol voor de vrouwen die er geweest waren en daarna betrokken werden bij het opzetten van een vrouwenbeweging. Velen die betrokken waren bij de Maagdenhuisbezetting waren leden van de Socialistische Jeugd, en dit was de groep die in september 1969 voor het eerst over een nieuwe vrouwenbeweging ging nadenken[164]. Na een programma over actievoerende vrouwen in de Verenigde Staten, vonden ze dat er ook zoiets in Nederland moest komen, dus werd er contact gezocht met andere groepen, onder andere de Bond van Dienstweigeraars, MVM, en een studiegroep die nog was overgebleven uit de Maagdenhuisbezetting[165].

Bij ons staat Dolle Mina symbool voor de start van de tweede feministische golf. Maar het is niet eerlijk dat deze strijdlustige vrouwen met de eer zijn gaan strijken. De 3800 werkneemsters van de wapenfabriek FN in Herstal waren hen namelijk vooraf gegaan. In feite hebben zij de tweede golf in België in gang getrokken, hoewel de echte protestcyclus pas in 1969 op gang kwam. Op 16 februari 1966 gingen de werkneemsters in staking om ‘gelijk loon voor gelijk werk’ te bekomen. Vrouwen werden tot 30% minder betaald dan mannen voor exact hetzelfde werk[166]. Het werd een legendarische actie, die bijna drie maanden duurde. Deze staking om specifieke vrouweneisen was uniek in heel Europa en vond dan ook weerklank tot buiten de landsgrenzen. Deze staking symboliseerde de strijd van alle vrouwen[167]. De weerklank in de media was groot en zo zijn vrouwenarbeid en emancipatie onderwerpen van gesprek geworden. Belangrijke gevolgen van de staking waren de oprichting van het actiecomité ‘Gelijk Loon voor Gelijk Werk’, dat tot diep in de jaren ’80 van zich zou laten horen, en ook dat het thema vrouwenarbeid op de agenda van de vrouwenbeweging kwam te staan[168]. De protestbeweging die op gang kwam begin jaren ’70 werd aangezwengeld door enkele nieuwe autonome groepen, die geen institutionele banden hadden met zuilen, partijen of vakbonden. Net zoals in de verenigde Staten is binnen de Belgische/Vlaamse vrouwenbeweging duidelijk een tweedeling blijven bestaan tussen een ‘oudere’ en een ‘jongere’ beweging. De oudere groepen zijn over het algemeen gematigder en hebben ook meer leden dan de jongere, meer radicale groepen[169]. De meeste groepen binnen de oudere vrouwenbeweging zijn zuilgebonden, zoals de KAV of de SVV. Naast deze verzuilde organisaties valt ook een oudere vrouwenorganisatie als ‘Open Deur’ aan te stippen, die zich aanvankelijk richtte op de economische emancipatie van vrouwen. De meeste organisaties binnen de oudere vrouwenbeweging werkten samen in de Nationale Vrouwenraad. De politieke invloed hiervan was echter gering, aangezien het niet altijd een coherent standpunt kon ontwikkelen door de interne ideologische verschillen. Deze oudere vrouwenbeweging werd compleet verrast door de opkomst van een nieuwe generatie feministen eind jaren ’60. Ze zouden verschillend reageren op deze nieuwe golf. Sommige -zoals de KAV, die in de jaren zeventig actie ging voeren tegen discriminatie van vrouwen in de wetgeving- zullen hun werking moderniseren, andere reageerden afwijzend en weigerden in dialoog te treden met de nieuwe feministen[170]. Renée van Mechelen vindt het verwijt dat de feministen de traditionele organisaties maakten terecht, namelijk dat ze ontzettend veel vrouwen bereikten, maar er niets mee deden. Ze bevestigden de klassieke gezinsrol en waren niet strijdbaar genoeg. Hiermee wilde ze wel niet zeggen dat deze organisaties niets voor vrouwen betekend zouden hebben. Ze hebben hun leden bewust helpen maken van hun waarde als persoon hen op die manier ook helpen emanciperen. Ze hebben ook een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan de wettelijke emancipatie en politieke vertegenwoordiging van de Belgische vrouw[171]. Maar een feministische injectie van nieuwe groepen konden ze best gebruiken. Ondanks het nieuwe elan van de vrouwenbeweging, bleef er toch een continuïteit met de oudere generatie bestaan. De traditionele organisaties hebben uiteindelijk allemaal, al dan niet schoorvoetend, een deel van de agenda van het nieuwe feminisme overgenomen[172]. De manier waarop de traditionele vrouwenorganisaties een wat meer strijdbaar profiel hebben aangenomen, verschilt sterk van organisatie tot organisatie.

Vooral de nieuwe, autonome groepen namen in België het voortouw. De ideeën en aanpak van deze nieuwe organisaties waren geïnspireerd door feministische klassiekers, zoals Friedan en de Beauvoir, en hadden dus ook gemeenschappelijk dat ze zich afzetten tegen de inertie en de braafheid van de bestaande vrouwenverenigingen die na de Tweede Wereldoorlog ingedommeld waren. De tweede feministische golf heeft op een ludieke maar zeer efficiënte manier de aandacht van de mannenmaatschappij gevestigd op de rechten en de noden van meer van de helft van de bevolking[173]. Deze feministen wilden gelijkheid en ontvoogding. Waar tijdens de eerste feministische golf vooral vrouwen uit gegoede middenstand zich ingezet hebben, voelden nu vrouwen uit brede lagen van de maatschappij zich betrokken. Ze stelden zich van meet af aan zeer hard en radicaal op[174]. Dit radicalisme was op dat ogenblik zeker nodig om de aandacht te trekken, om de geesten wakker te schudden, en als uitlaat tegen de verbittering om de minieme resultaten van de eerste feministische golf. Het radicalisme schokte menig brave huisvader en huismoeder. Door het radicalisme werd een aantal potentiële sympathiserende vrouwen afgeschrikt. Toch heeft elke beweging, en zeker de bewegingen die uit revolte ontstaan, stoottroepen nodig. En dat waren de feministen van het begin van de tweede golf zeker[175]. De beweging was tegen elke structuur, tegen elk gezag, tegen elke personencultus, en bleef overeind door de stuwing van de nieuwe ideeën en richtingen die de vrouwen uit wilden gaan. Acties om zelf macht te verwerven waren uit den boze. “In de jaren ’70 en ’80 is het feminisme in Vlaanderen uitgegroeid tot een brede maatschappelijke beweging. Toch vormt zij geen homogeen geheel. Veeleer wordt de beweging door haar verscheidenheid gekenmerkt: op ideologisch vlak, maar ook wat strategie en organisatiewijze betreft”[176]. Dit lijkt een typisch kenmerk van de vrouwenbeweging te zijn, want ook voor de situatie in de Verenigde Staten is dit op te merken.

Men kan drie belangrijke groepen onderscheiden binnen de jongere vrouwenbeweging, die geen banden hadden met de politieke partijen: de Pluralistische Actiegroepen voor Gelijke Rechten voor vrouw en man (PAG), de Dolle Mina beweging en het Vrouwenoverlegkomitee (VOK). Over het algemeen worden de PAG-groepen afgeschilderd als de minst radicale van de drie. PAG en Dolle Mina zijn ongeveer gelijktijdig ontstaan, maar PAG was een beetje vroeger. Het zou hier gaan om een zeer gematigde organisatie, die streefde naar geleidelijke hervormingen[177]. Voor een flink stuk was dit echter de stijl die PAG hanteerde: men hield het vooral bij aanvaarde actievormen als petities, rustige demonstraties en discussieavonden. In tegenstelling tot de ludieke acties van Dolle Mina konden dergelijke acties in die periode op weinig belangstelling van de media rekenen. De ernstige en voorzichtige aanpak van PAG is het gemakkelijkst te verklaren door naar de initiatiefneemsters zelf te kijken: de pioniersters waren een stukje ouder dan de Dolle Mina’s en zaten al geruime tijd in een gezin en in een job. PAG was dan wel een stuk bedaarder, maar heeft daarom niet minder bereikt[178]. Hoewel de manier van actievoeren van PAG en Dolle Mina verschilde, waren hun eisen wel vaak dezelfde: gemengd onderwijs en gelijke kansen voor jongens en meisjes, kinderopvang, gelijkheid in het burgerlijk recht, liberalisering van contraceptie en abortus, gelijk loon voor gelijk werk[179]. PAG was meer dan Dolle Mina gericht op het beïnvloeden van partijpolitiek, wat waarschijnlijk te verklaren is doordat Dolle Mina-leden over het algemeen jonger waren, en dus minder politieke ervaring hadden[180]. PAG volgde in grote lijnen het voorbeeld van de Nederlandse groep ‘Man-Vrouw-Maatschappij’. Net zoals MVM weigerde PAG te kiezen voor een linkse of rechtse koers. PAG kende een snel succes en in 1973 waren er reeds kernen actief in Brugge, Gent, Roeselare, Mechelen, Antwerpen, Tervuren en Ieper. Een aantal van deze groepen kende echter geen lang bestaan. PAG is nooit officieel ontbonden, maar stierf een stille dood eind jaren ’70. Heel wat vrouwen uit PAG vonden hun weg in de vrouwengroepen van de traditionele politieke partijen[181]. Het conservatieve imago van PAG was in feite deels onterecht: PAG verdedigde toch behoorlijk onconventionele standpunten. Hoewel PAG een vriendelijke revolutie predikte, was het toch een stootgroep.

Er ontstond een dringende behoefte aan gezamenlijk overleg en actie: de tijd werd rijp voor een overlegcomité. Het VOK ontstond in 1972 tijdens een vormingsweekend voor vrouwen dat was ingericht door het progressieve maandblad ‘De Nieuwe Maand’, waarvan vrouwelijke redactieleden vonden dat vrouwenthema’s te weinig aan bod kwamen in het tijdschrift en in de progressieve stroming in het algemeen. Een twintigtal vrouwen uit verschillende organisaties en partijen en ook enkele mannen gingen op de uitnodiging in. In de uitnodiging was er zelfs te lezen dat één van de mannen uitdrukkelijk uitgenodigd werd als ‘observator’[182]. Het speciaal binnenhalen van mannen als ‘objectieve waarnemer’ of als ‘deskundige’ was een stadium dat de meeste feministische groepen snel achter zich lieten. Officieel was het VOK een koepel die ‘de progressieve vrouwengroepen’ in Vlaanderen bundelde, maar het ging hier meer om een vrouwennetwerk, waar gelijkgezinden elkaar ontmoetten. Het is nooit de bedoeling van het VOK geweest zelf een ledenorganisatie te worden. Het VOK behoort tot het progressieve kamp, maar is in tegenstelling tot Dolle Mina niet gebonden aan een specifieke linkse ideologie. Het VOK houdt het bij een algemeen-progressieve benadering, waarin zowel socialisten, progressieve christenen, klein links, als politiek daklozen zich konden herkennen. Het overlegcomité is erin geslaagd de spreekbuis te worden van de autonome progressieve vrouwenbeweging in Vlaanderen. De eerste activiteit was het deelnemen aan een vrouwendag in Parijs, wat hen deed besluiten er zelf één te organiseren. De eerste vrouwendag ging door op 11 november 1972 in de Passage 44 te Brussel. Germaine Greer en Simone de Beauvoir waren de belangrijkste sprekers. De eerste vrouwendag werd een weergaloos succes: er kwamen ongeveer 10 000 bezoekers, wat veel meer was dan verwacht. Tot op de dag van vandaag organiseert het VOK elk jaar rond 11 november een vrouwendag, zij het nooit meer met zoveel succes. Telkens wordt een politiek urgentieprogramma voorgelegd, om aandacht te vragen voor problemen waar vrouwen mee kampen. De vrouwendagen zijn in feite de belangrijkste openbare manifestatie van de Vlaamse vrouwenbeweging; ze vormen een centraal ontmoetingspunt voor iedereen die bij de beweging betrokken is, en zijn vaak een spreekbuis voor de feministische stroming[183]. Het VOK stelde zich tot taak een aantal diverse onderwerpen te behandelen, waaronder gelijkheid in het onderwijs, de opvoeding, het burgerlijk recht, het strafrecht, de tewerkstelling.

Als men zich als vrouwenbeweging autonoom wil organiseren, is de meest verregaande uiting daarvan wel het oprichten van een eigen feministische partij. In België werd de Verenigde Feministische Partij (VFP) opgericht in 1972, aanvankelijk vooral een Franstalig initiatief, om vrouwen van alle politieke strekkingen aan te trekken. De VFP weigerde dus de traditionele links/rechts -thema’s te onderschrijven, en het programma bleef beperkt tot onderwerpen waarvan men dacht dat alle vrouwen erachter konden staan. Zo eiste men gelijk loon voor gelijk werk, gelijke onderwijskansen, afschaffen van wettelijke discriminaties en ‘sociale en economische rechtvaardigheid voor iedereen’[184]. De VFP wilde de belangen van alle vrouwen verdedigen, zowel van diegene met een professioneel leven, als diegene die thuis bleven. Dat maakte hun programma echter tot een nogal contradictorische bedoening. De VFP wordt meestal voorgesteld als een volslagen mislukking, maar dit moet genuanceerd worden. Weliswaar haalde de partij slechts 0.35 procent van de stemmen toen ze in 1974 voor het eerst deelnam aan de parlementsverkiezingen, maar men moet dat cijfer binnen de historische context zien. Vlaanderen heeft lange tijd een stabiel partijsysteem gehad, waarbinnen het erg moeilijk was voor nieuwe partijen om door te stoten. De fundamentele zwakheid was echter dat de partij geen steun ontving vanuit de vrouwenbeweging. De meeste VFP-leden werden gerecruteerd buiten de traditionele netwerken van de vrouwenbeweging. De traditionele vrouwenorganisaties rekruteerden voor de eigen partijen (CVP en SP), maar ook Dolle Mina en PAG verleenden niet de nodige steun. Dolle Mina geloofde bijvoorbeeld dat werken binnen de bestaande regering systeembestendigend is en ze vond het bovendien een partij met een veel te beperkte opzet. Vrouwenpartijen hebben echter alleen kans op slagen, als ze steun krijgen van een breed segment van de vrouwenbeweging. Het feit dat de VFP die steun niet had, betekende eigenlijk de doodsteek voor de partij, die bovendien nog te kampen had met interne tegenstellingen. De klassieke vrouwenorganisaties waren het deze keer eens met de feministische actiegroepen dat een vrouwenpartij in tegenstelling is met de meeste feministische beginselen: zo betekent onder andere het apart zetten van vrouwen in het politieke leven, toegeven dat ze een minderheid vormen. Niettemin was de ‘Stem Vrouw-actie’, tot stand gekomen door een feministische frontvorming van het VOK en de Nationale Vrouwenraad, een succes. Het aantal parlementsleden verdubbelde, maar bedroeg nog steeds slechts 6%[185].

Het bewustwordingsproces had ook effect bij vrouwelijke leden van politieke partijen. Sommigen zagen in dat feministische pressiegroepen onvoldoende politieke macht en invloed konden uitoefenen om effectieve oplossingen door te drukken. Vrouwen dienden zich dus te organiseren en bewuste emancipatiepolitiek te voeren binnen de partijstructuren. Eind 1973 wordt de eerste politieke vrouwengroep opgericht binnen de CVP, namelijk ‘Vrouw en Maatschappij’, onder leiding van Miet Smet. Andere partijen volgden.

1975 werd door UNO uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de Vrouw. Maar behalve commissies heeft het UNO jaar niet veel feitelijke veranderingen gebracht tijdens het vrouwenjaar. Vanuit feministische hoek werd sterk getwijfeld aan het nut van zo een jaar. Toch dwong het sommige instanties tot aandacht. De media bijvoorbeeld konden dit jaar niet om de vrouw heen. “Kortom, men kan dit UNO jaar aanzien als een officiële erkenning van het jarenlange streven naar gelijkberechtiging, maar eveneens als een manier om de hele emancipatiebeweging, nu ze grotere en dus gevaarlijke afmetingen begint aan te nemen, te sussen en te kanaliseren”[186].

De vrouwendag van 1976 te Brussel had als thema: ‘Abortus, de vrouw beslist’. Voor de vrouwenbeweging is de strijd voor abortus lang een belangrijk en controversieel thema geweest. De aanhouding van dokter Peers in 1973 deed de abortusdiscussie hevig opwaaien. Gedurende de hele tweede golf was het een belangrijke eis voor vele organisaties. “Men kan stellen dat abortus net zo belangrijk was voor de vrouwenbeweging van de jaren ’70 en ’80, als het kiesrecht voor de vrouwenbeweging in het begin van de 20e eeuw”[187]. Het was vooral deze eis die in de schijnwerpers werd geplaatst, en die eis sloot het dichtst aan bij de ideologische vernieuwingen van de tweede golf. Vrouwenorganisaties voelden zich verplicht om hun standpunt duidelijk te maken. De socialistische vrouwen pleitten voor legalisering, terwijl de christelijke organisaties abortus veroordeelden. Het zou lang een heet hangijzer blijven. Op vrouwendagen waar het op de agenda stond, bleven christelijke organisaties weg. Er werden regelmatig betogingen gehouden met als eisen: abortus uit het strafrecht, op aanvraag van de vrouw, tegen terugbetalingstarieven, en een ernstig beleid inzake anticonceptie en seksuele opvoeding[188]. Toch is pas in 1990 abortus in België uit het strafrecht gehaald. Op korte termijn werd er echter wel een succes geboekt dat waarschijnlijk voortkwam uit de betogingen: in 1973 werd het wettelijke verbod op de verspreiding en de reclame voor voorbehoedsmiddelen opgeheven.

In de tweede helft van de jaren ’70 veranderde de toon binnen de vrouwenbeweging. Het besef groeide dat niet alleen wettelijke maatregelen nodig waren, maar ook een bewustzijnsverandering. De beweging was aan bezinning toe. Vanaf 1974 kwamen de eerste vrouwenhuizen op, die in de tweede helft van de jaren ’70 als paddestoelen uit te grond schoten. Ze deden onder andere dienst als ontmoetingsruimten waar praatgroepen samenkwamen, naar het voorbeeld van consciousness raising groups. Men kon er ook terecht voor opvang,.ontspanning en vorming. In maart 1976 vond in Brussel het Internationaal Tribunaal over de misdaden tegen de vrouw plaats. Verkrachting werd een belangrijk thema voor de vrouwenbeweging. Specifieke hulpverlening werd georganiseerd, zoals vluchthuizen voor mishandelde vrouwen. De nieuwe feministische radicalisering ontstond vooral vanuit deze beginnende vluchthuizenbeweging die een verscherpte aandacht voor verkrachting (ook binnen het huwelijk) aan de dag legde[189]. De tweede lichting feministen van de tweede golf legde ook hier de nadruk op het kleinschalige met als slogan ‘het persoonlijke is politiek’[190]. Vlaanderen evolueerde hier mee met de algemene feministische ideologie. In de eerste helft van de jaren zeventig stond de uitbouw van het feminisme centraal en werden vrouwen gesensibiliseerd rond een aantal algemene onderwerpen, terwijl in de tweede helft alles meer toegespitst werd op het persoonlijke van de vrouw. Deze omvorming tot emancipatie op micro-niveau is kenschetsend voor de tweede golf[191] In de tweede helft van de jaren ’70 kende de vrouwenbeweging een opmerkelijke verruiming van haar doelstellingen, zoals theoretische verdieping en discussie. Zo werd in 1977 de eerste Vlaamse feministische boekhandel ‘Dulle Griet’ en in 1978 het studie- en documentatiecentrum RoSa opgericht. In deze periode vermenigvuldigden vrouwentijdschriften zich. In 1978 verschijnt bijvoorbeeld Schoppenvrouw, het tijdschrift van de Fem-Soc-beweging.

De nadruk op het privé-leven en de seksualiteit die toegeschreven wordt aan de tweede generatie feministes van eind jaren zeventig bleek ook een weerslag te hebben op de zichtbaarheid van lesbische vrouwen. Het recht werd opgeëist om je seksuele leven uit te bouwen zoals je dat wilde. De eerste autonome lesbiennegroep Sappho werd in 1974 opgericht in Gent[192]. Vanaf 1978 volgden andere steden. De relatie tussen de lesbiennebeweging en de (autonome) vrouwenbeweging is complex. Sommige lesbiennegroepen werden binnen een vrouwenhuis opgericht en functioneerden ook daarbinnen. Anderen ontstonden autonoom, maar konden een beroep doen op de infrastructuur van de vrouwenhuizen. In een aantal van die vrouwenhuizen waren er conflicten tussen lesbiennes en heterovrouwen. Sommige heterofeministes schrokken ervoor terug om geïdentificeerd te worden met die groep. Het was immers een veelgebruikte antifeministische retoriek om lesbiennes en feministes op een hoop te gooien. Sommigen vreesden dan ook niet meer au serieux genomen te worden.

Binnen de feministische beweging was de politisering vooral duidelijk te merken aan de groeiende samenwerking tussen linkse feministische actiegroepen. In 1977 ging een verzameling linkse vrouwengroepen, waaronder Dolle Mina Gent, de Fem-Soc-beweging vormen. Deze dynamische vrouwen deden een frisse wind waaien in Vlaanderens feministische kringen en konden de andere wat radicaliseren, zoals Dolle Mina deed in het begin van de jaren ’70[193].

Het was in die periode van radicalisering dat er een grote verscheidenheid in de werking ontstond, die ging van behoudend naar democratisch tot anarchistisch. Dit veelsoortige feminisme van de tweede golf heeft de verdienste gehad de onzichtbaarheid van vrouwen op te heffen. Het feminisme heeft de overal aanwezige ongelijkheid tussen de seksen zichtbaar gemaakt en de maatschappelijke onaanvaardbaarheid ervan beklemtoond. In dit klimaat hebben feministen gebruik gemaakt van de aanwezige infrastructuur: financiële middelen zoals studieregelingen en dergelijke. Volkshogescholen en vormingsinstellingen richtten cursussen in voor vrouwen, gericht naar verschillende doelgroepen en met verschillende thema’s. Anderzijds werd het uiteindelijk steeds moeilijker voor kleinschalige, minder gestructureerde vrouwengroepen om te blijven bestaan. Vele organisaties verdwenen in de loop van de jaren tachtig door verschillende redenen: gebrek aan medewerksters, onenigheid over structuur en beleid, het ‘uitgeblust’ zijn… Er wordt gezegd dat de vrouwenbeweging haar strijdkracht begon te verliezen en dat de jongere generatie zich niet aangesproken voelde[194]. Hierbij kwam nog dat er binnen de niet-traditionele vrouwenbeweging een gebrek was aan overleg en samenwerking.  De vrouwenbeweging in Vlaanderen stond op een keerpunt. Het feminisme was niet dood, maar was wel van aanzicht aan het veranderen. Tijdens de jaren zeventig gaf het jongere segment van de vrouwenbeweging duidelijk de voorkeur aan kleine, lokale autonome groepen, maar tijdens de jaren tachtig verloren de autonome vrouwenbewegingen terrein. Bijna paradoxaal tegenover het anti-institutionele karakter van de contestatiegolf stond de snelle institutionalisering van de vrouwenbeweging[195]. Rond 1980 begon de integratiefase en in Vlaanderen heeft institutionalisering steeds de vorm aangehouden van integratie[196]. De autonomie werd grotendeels opgegeven en de vrouwenbeweging geïntegreerd in grotere instellingen. Voorbeelden daarvan zijn de vrouwenafdelingen van de politieke partijen en vakbonden. Nochtans is veel te danken aan de autonome organisaties uit de beginperiode. In de jaren ’70 bijvoorbeeld, was er binnen de politiek weinig interesse voor vrouwen. De autonome organisaties waren noodzakelijk om die wereld wakker te schudden. Marc Hooghe stelt dat de vrouwenbeweging, of ruimer de sociale bewegingen, in België een belangrijk dilemma kenden: ofwel bleven ze vasthouden aan hun autonomie, en werden ze genegeerd door het politiek systeem, ofwel kozen ze voor integratie, en zouden ze een groot deel van hun oorspronkelijke aantrekkelijkheid voor hun leden verliezen. Een derde mogelijkheid, een tussenweg, leek onmogelijk binnen de context van de gesloten Belgische politieke cultuur[197].

 

Het bovenstaande overzicht geeft een beknopte schets van de tweede feministische golf in Vlaanderen. De bedoeling hiervan is de plaats van Dolle Mina binnen deze beweging duidelijker te maken. Vele algemene kenmerken, zowel in Vlaanderen als in de Verenigde Staten of Groot-Brittannië, zijn terug te vinden bij Dolle Mina. Hierna zullen de thema’s toegespitst worden op Dolle Mina, of bekeken worden in het licht van de standpunten van Dolle Mina.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[82] BOEYKENS, L., ‘Emancipatie van de vrouw als beweging en als feministische golf’, in: CAMMAER, R., BOEYKENS, L., Man, vrouw, mens. Fysiek, psychisch en cultureel mens zijn als man en vrouw, Leuven, 1993, p. 80.

[83] HUMM, M., The dictionary of feminist theory, Hempstead, 1989, p. 1.

[84] MAERTEN, M., ‘Feminisme en feministische stromingen’, RoSa-factsheet, 2002, 14, p. 2.

[85] WHELEHAN, I., Modern Feminist Thought: from the Second Wave to ‘Post-Feminism’, Edinburgh, 1995, p. 3.

[86] KEYMOLEN, D., COENEN, M.-T, Stap voor stap.Geschiedenis van de vrouwenemancipatie in België, Brussel, 1991, p. 5.

[87] ibid, p.7.

[88] VAN MECHELEN, R., Uit Eigen Beweging..., p. 9.

[89] ibid., p. 9.

[90] KEYMOLEN, D., COENEN, M.-T, op.cit., p. 3.

[91] LEPLAE, J., ‘Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de vrouw in België’, RoSa Factsheet, 2000, 1, p. 1

[92] ibid., p. 1.

[93] BOEYKENS, L., op.cit., p. 80.

[94] KEYMOLEN, D., COENEN, M-T., op.cit, p. 20.

[95] ibid, p. 39.

[96] ibid, p 45.

[97] ibid, p.46.

[98] LEPLAE, J., op.cit.

[99] BOEYKENS, L., op.cit., p. 76.

[100] NUYTS, K., Falende Feministen. Evolutieschets van de tweede emancipatorische vrouwenbeweging in Vlaanderen 1970-1985, onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, Gent, 1987, p.4.

[101]VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging..., p. 25.

[102] DELANOTE, L., De feministisch-socialistische stroming in Vlaanderen: achtergronden, presentie en vormingswerk, Leuven, 1979, p. 97.

[103] WATKINS, S.A., e.a., Feminism for beginners, Cambridge, 1992, p. 22.

[104] ibid., p. 22.

[105] REYNOLDS, D., One world divisible. A global history since 1945, Londen en New York, 2000, p. 309.

[106] DECOCK, A.-M., Feminisme als aspect van sociale verandering, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1980, p. 80-81.

[107] DELANOTE, L., op.cit., p. 85.

[108] ibid., p. 86.

[109] REYNOLDS, D., op.cit., p. 310.

[110] ibid., p. 310.

[111] HOOGHE, M., Golden Sixties: België in de jaren ’60. 1958-1973, Brussel, 1999, p. 22.

[112] ibid., p. 23.

[113] Interview Moniek Darge, 30 december 2002.

[114] REYNOLDS, D., op.cit., p. 314-315.

[115] HOOGHE, M., op.cit., p. 44.

[116] ibid.

[117] VAN MECHELEN, R., op.cit., p. 34.

[118] ‘natuurlijke’ kinderen zijn kinderen van ongehuwde moeders. Een ‘natuurlijk’ kind was zo goed als rechteloos in de Belgische wetgeving. Als het door de moeder erkend werd, kreeg het haar naam en een aantal rechten, maar bijvoorbeeld geen erfrecht.

[119] DELANOTE, L., op.cit., p. 88.

[120] VAN MECHELEN, R., op.cit., p. 27.

[121] FRIEDAN, B., The Feminine Mystique, New York, 1963, p. 16.

[122] ibid., p. 31.

[123] ibid., p. 204.

[124] ibid., p. 264.

[125] HOOGHE, M., op.cit., p. 10.

[126] ibid., p. 10.

[127] ibid., p. 11.

[128] ibid., p. 14.

[129] ibid., p. 14.

[130] DELANOTE, L., op.cit., p. 97.

[131] Marc Hooghe stelt dat de maatschappelijke impact van de hervormingsbewegingen toch niet overdreven moet worden, aangezien de leidende groep ongewijzigd bleef. De ware historische betekenis ervan, is geen fundamentele kentering, maar een stroomversnelling binnen het moderniseringsproces. Dit wil echter niet zeggen dat deze bewegingen geen belangrijke resultaten geboekt hebben. Op lange termijn is het belang van deze bewegingen bovendien niet te negeren. De vrouwenbeweging is hier namelijk uit voortgekomen, en dat heeft toch wel de nodige veranderingen met zich meegebracht.

[132] DOLLE MINA GENT, ‘Evolutie van Dolle Mina Gent 1970-1978’, overdruk uit De Grote Kuis, 1978, 4 (3), p. 3.

[133] DECOCK, A.-M., op.cit., p. 83.

[134] ibid., p. 85.

[135] VAN ZOONEN, L., Moeten strijdende vrouwen zo grof zijn? De vrouwenbeweging en de media, Amsterdam, 1991, p. 44.

[136] ibid., p. 85-86.

[137] BOEYKENS, L., op.cit., p. 76.

[138] BOCK, G., Women in European History, Oxford, 2002, p. 235.

[139] FREEMAN, J., ‘The origins of the women’s liberation movement’, in: American Journal of Sociology, 1973, 78 (4), p. 795.

[140] Het is van belang de term radicalisme te definiëren. Een goede definitie wordt gegeven in: BULLOCK, A., STALLYBRASS, O., The Fontana Dictionary of Modern Thought, Londen, 1977, p. 522. “Radicalism is a tendency to press political views and actions towards an extreme. Historically, radicalism has always been associated with dissatisfaction with the status quo and appeal for basic politicaland social changes. But the meaningof the word has varied in different periods and countries”

[141] ibid., p. 800.

[142] REYNOLDS, D., op.cit., p. 311.

[143] FREEMAN, J., op.cit., p. 799.

[144] ibid., p. 799.

[145] WATKINS, S.A., op.cit., p. 115.

[146] BOUCHIER, D., ‘The Radical Movement for Women’s Liberation’, in: idem, Ideology and Revolution, Londen, 1978, p. 134.

[147] WHELEHAN, I., op.cit., p. 67.

[148] Uitspraak van K. Sarachild in 1973. in: KRAMARAE, C., A feminist dictionary, London, 1985, p. 426.

[149] BOUCHIER, D., op.cit., p. 125.

[150] BOCK, G., op.cit., p. 240.

[151] JACKSON, S., JONES, J., ‘Thinking of Ourselves: An Introduction to Feminist Theorising’, in: idem, Contemporary Feminist Theories, Edinburgh, 1998, p. 1.

[152] ibid., p. 1.

[153] BOUCHIER, D., op.cit., p. 118.

[154] JACKSON, S., JONES, J., op.cit., p. 8.

[155] ibid., p. 6.

[156] REYNOLDS, D., op.cit, p. 314.

[157] HUMM, M., op.cit., p. 138.

[158] WHELEHAN, I., op.cit., p. 15.

[159] REYNOLDS, D., op.cit., p. 312.

[160] HUMM, M., op.cit., p. 78.

[161] Daarin verwerkte zij haar eigen ervaringen als vrouw en als werkende moeder met jonge kinderen. Ze betwijfelde of het huwelijk wel de voorgestelde roze wolk was. Het artikel bracht een golf van instemmende reacties teweeg.

[162] De Maagdenhuisbezetting was een actie van studenten. Zij drongen in 1969 het administratiecentrum van de universiteit van Amsterdam binnen en hielden dit gebouw verschillende dagen bezet. Belangrijkste eis: Medebeslissingsrecht van alle geledingen op alle niveaus van het universitaire bestel.

[163] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging..., p. 43.

[164] HOLTROP, A, ‘Dames, wilt u hier uw spandoek neerzetten. Tien jaar Dolle Mina’, in: Vrij Nederland, maart 1980, p. 4.

[165] ibid., p. 4.

[166] VAN MECHELEN, R., De meerderheid..., p. 13

[167] KEYMOLEN, D., COENEN, M., op.cit., p. 85

[168] VAN MECHELEN, R., De meerderheid…, p.15

[169] HOOGHE, M., ‘De organisatiestructuur…’, p.145

[170] HOOGHE, M., ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, in: HOOGHE, M., HELLEMANS, S., Van ‘mei ‘68’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België 1965-1995, Leuven, 1995, p. 90.

[171] VAN MECHELEN, R., De meerderheid…, p. 25.

[172] HOOGHE, M., Golden Sixties…, p. 61.

[173] BOEYKENS, L., op.cit., p. 83.

[174] ibid., p. 82.

[175] ibid., p. 82.

[176] HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld..., p. 198.

[177] HOOGHE, M., ‘De vrouwenbeweging...’, p. 92

[178] VAN MECHELEN, R., De Meerderheid…, p. 19.

[179] DEGROOTE, A., e.a.,‘’Profiel van de niet-traditionele vrouwenbeweging in Vlaanderen’, in: Vrouwenstudies: jaarboek 1987-1988, Antwerpen, 1988, p. 79.

[180] HOOGHE, M., Nieuwkomers op het middenveld…, p. 210.

[181] LEPLAE, J., ‘De tweede feministische golf in Vlaanderen’, RoSa Factsheet, 2000, 3, p. 4.

[182] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 69.

[183] HOOGHE, M., ‘De organisatiestructuur…, p. 147.

[184] ibid., p. 147.

[185] KEYMOLEN, D., COENEN, M., op.cit, p.96

[186] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging…, p. 101.

[187] HOOGHE, M., ‘De organisatiestructuur…, p. 152.

[188] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging… , p. 126.

[189] DEGROOTE, A., op.cit.,, p. 81.

[190] LEPLAE, J., ‘De tweede feministische golf…’, p. 6.

[191] DECOCK, A-M., op.cit., p. 106.

[192] ibid., p. 6.

[193] VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging, p.126.

[194] DEGROOTE, A., op.cit., p. 81.

[195] CHRISTENS, R., op.cit., p. 33.

[196] HOOGHE, M., ‘De organisatiestructuur…’, p. 152.

[197] ibid,p. 158.