Municipale curatores in Italie en de westelijke provincies tijdens het principaat. (Véronique Bonkoffsky)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK  VI: PROFIEL PER CATEGORIE VAN DE MUNICIPALE CURATORES

 

6.2. OPENBARE WERKEN

 

Van alle in Italië geattesteerde curatores was 12,41 % (17 curatores) belast met een cura operum publicorum.  Tot deze 12,41 % behoren ook de curatores die instonden voor de bouw of het herstel van openbare badhuizen.[741]  Drie van deze curatores waren door een keizer aangeduid.[742]  Deze schonk een bepaald bedrag aan de gemeente en duidde een curator aan die instond voor het beheer van de donatie en het toezicht op de uit te voeren bouw- of herstelwerken.

 

6.2.1. Chronologische spreiding

 

We zijn erin geslaagd 16 van de 17 curatores te dateren.  Daarvan situeert één curator zich aan het einde van de 1e of het begin van de 2e eeuw[743], terwijl nog drie anderen werden gedateerd aan het einde van de 2e en het begin van de 3e eeuw[744].

 

 

Curatores

Italië

Openb.werken

Totaal

 

Aantal

%

Aantal

%

 1e eeuw

2

16.67

27

31.03

 2e eeuw

8

66.67

46

52.87

 3e eeuw

2

16.67

14

16.09

 

12

100.00

87

100.00

 

 

We stellen vast dat in de 1e eeuw het percentage van curatores operum publicorum ongeveer de helft lager ligt dan de referentiestandaard.  Blijkbaar konden de magistraten deze cura die oorspronkelijk tot hun bevoegdheidsdomein behoorde nog zonder al te veel problemen zelf vervullen zodat deze nog niet vaak uit hun takenpakket hoefde losgemaakt te worden om als munus overgedragen te worden aan een privé-persoon.  In de 2e eeuw daarentegen konden de magistraten het beheer van alle curae die onder hun verantwoordelijkheid vielen en de financiële druk niet langer meer alleen dragen.  We zien dus dat de cura operum publicorum frequenter als munus voorkwam dan in de 1e eeuw en relatief hoger lag dan de referentiestandaard.  Wat de 3e eeuw betreft, is de verhouding tussen de curatores operum publicorum en de referentiestandaard ongeveer gelijk aan 1.

 

6.2.2. Geografische spreiding

 

Onderstaande tabel en diagram geven respectievelijk de spreiding over de regio’s en de gebieden in Italië weer:

 

 

 

Curatores voor openbare werken

Totaal aantal curatores

 

 

Aantal

%

Aantal

%

Aantal

%

Aantal

%

Zuid-

 Campanië

6

35.29

 

 

18

13.14

 

 

Italië

 Regio II

2

11.76

8

47.06

10

7.30

31

22.63

 

 Regio III

0

0.00

 

 

3

2.19

 

 

 

 Latium Vetus

5

29.41

 

 

32

23.36

 

 

 

 Latium Adiectum

0

0.00

 

 

11

8.03

 

 

Midden-

 Regio IV

2

11.76

9

52.94

24

17.52

93

67.88

Italië

 Regio V

0

0.00

 

 

3

2.19

 

 

 

 Regio VI

0

0.00

 

 

9

6.57

 

 

 

 Regio VII

2

11.76

 

 

14

10.22

 

 

 

 Regio VIII

0

0.00

 

 

1

0.73

 

 

Noord-

 Regio IX

0

0.00

0

0.00

0

0.00

13

9.49

Italië

 Regio X

0

0.00

 

 

5

3.65

 

 

 

 Regio XI

0

0.00

 

 

7

5.11

 

 

 

 

17

100

17

 

137

100

137

 

 

 

Met betrekking tot de spreiding over de drie grote gebieden stellen we vast dat het aantal curatores operum publicorum in Midden-Italië (52,94 %) en in Zuid-Italië (47,06 %) ongeveer gelijk is.  In Noord-Italië werd echter geen enkele curator operum publicorum geattesteerd.   Wanneer we de curatores van Zuid-Italië tegenover de referentiestandaard plaatsen, zien we dat eerstgenoemden ver boven de referentiestandaard uitsteken.  Het percentage werd bepaald door het aandeel van Campanië (35,29 %). 

Om het even welke cura operum publicorum betekende een enorme kost voor de gemeentelijke schatkist.  De gemeenteraad zocht dan ook voor de uitvoering van deze cura personen die in staat waren een serieuze financiële bijdrage te leveren.  In Campanië, een landbouwgebied waar een aantal grootgrondbezitters en vooraanstaanden landerijen bezaten, vonden zij kandidaten die in aanmerking kwamen om belast te worden met een cura operum publicorum.  In Midden-Italië ligt het percentage curatores onder de referentiestandaard.  Mogelijk bleef deze cura hier meer onder de bevoegdheid van de magistraten ressorteren.  Van deze regio telt Latium Vetus het hoogste percentage curatores operum publicorum.  Ook hier vond men de meeste rijken aangezien Latium Vetus het gebied rond de Urbs bestreek.

 

6.2.3. Spreiding over de standen    

 

In deze categorie is het gelukt om de sociale status van alle curatores te achterhalen.  De spreiding van de curatores operum publicorum over de sociale groepen ziet er als volgt uit:

 

 

In tegenstelling tot wat we bij de spreiding van de curatores met betrekking tot het voedsel over de verschillende standen constateerden, stellen we hier vast dat de inbreng van zowel de ere-equites (status 3) als de functionele equites (status 2) niet te verwaarlozen is.  Zij vormen zelfs een belangrijk aandeel als uitvoerders van een cura operum publicorum.  Behalve de ere-equites die geen functie op rijksniveau hebben uitgeoefend (status 3.1) en de primipilares (stand 2.3) liggen al hun percentages hoger dan de referentiestandaard.  De equites beschikten over voldoende financiële middelen om dure ondernemingen te financieren wanneer het een munus mixtum betrof.  Toch doet de municipale elite niet onder voor haar hoger getitelden.  We zien dat ook de municipale curatores die een functie hebben uitgeoefend op rijksniveau (status 4.1) en ook de curatores die tot de municipale elite behoorden, maar nooit het municipaal niveau hebben verlaten (status 4.2) een percentage vormen dat hoger ligt dan de referentiestandaard.

 

6.2.4. Politiek profiel

 

Wanneer vervulden de curatores operum publicorum hun curatele functie in hun carrière?

 

 

Slechts van een klein percentage ( 1 curator op de 17)[745] kon niet worden bepaald wanneer ze hun curatele functie uitoefenden.  Het percentage curatores dat enkel een curatele functie vermeldt (G), komt ongeveer overeen met de referentiestandaard.[746]  Opvallend is dat geen enkele equites de curatele functie heeft vervuld vóór, tijdens of na zijn carrière op rijksniveau (D – E – F).  Deze cura werd het meest uitgeoefend aan het einde van de municipale carrière, dus nogmaals door ex-magistraten (C).[747]  We merken tevens op dat dit percentage ver boven de referentiestandaard uitsteekt en besluiten dus dat voor deze cura meer dan voor om het even welke andere cura de nadruk werd gelegd op ervaring en bestuurskwaliteiten.  Ook de percentages met betrekking tot de curatores die hun curatele uitoefenden aan het begin (A)[748] of tijdens hun municipale carrière (B)[749]  liggen boven de referentiestandaard.

 

Welke ambten van de municipale cursus honorum vervulden deze curatores het meest?

Zoals bij de curatores met betrekking tot het voedsel waren de meeste curatores operum publicorum ook II vir geweest.  Hun percentage lag op 70,59 %.  De helft van dit aantal  II viri waren nadien of tegelijkertijd quinquennalis geweest.  Van de curatores operum publicorum is 47,05 % quaestor geweest en 41,18 % aedilis.  Eén persoon vermeldt nog dat hij naast zijn IIII viraat en zijn ambt van quinquennalis eveneens omnibus honoribis functus is.[750]  We willen tenslotte nog vermelden dat één curator lid was van de ordo decurionum[751] en dat één persoon praetor was binnen zijn gemeente[752].  Bij de categorie voedsel was niemand decurio of praetor geweest. 

 

Uitoefening van dezelfde cura en combinatie van curae.

Er werden twee curatores geattesteerd, een grootvader en zijn kleinzoon, C. Nasennius C.f. Marcellus Senior[753] en C. Nasennius C.f. Marcellus[754], die curator operum publicorum waren voor het leven.  Dit moet een bijzondere eer zijn geweest aangezien een cura als munus steeds uit één enkele opdracht bestond en nooit uit een permanente.  R. Meiggs relateert, wat de functie van C. Nasennius C.f. Marcellus Senior betreft, deze permanentie aan de snelle groei van de stad in de late 1e en de vroege 2e eeuw die een zware belasting betekende voor het kleine aantal verantwoordelijke magistraten.  Hij beschouwt de creatie van een permanente curatele voor de opera publica als een logisch gevolg van de wederopbouw van de stad. [755]   Ook de kleinzoon C. Nasennius C.f. Marcellus draagt de titel curator operum publicorum perpetuus.  R. Meiggs biedt geen verklaring waarom ook hier de functie een permanent karakter had.  Bovendien vermeldt R. Meiggs dat in de 2e helft van de 2e eeuw de geschiedenis van de bouwactiviteiten in Ostia liet vermoeden dat de voorspoed afnam.  Daarbij weten we dat de kleinzoon curator operum publicorum is geweest in 184 n.Chr. dus in de 2e helft van de 2e eeuw.  Daarom vermoeden wij dat de titel, meer bepaald de specificatie ‘perpetuus’, moet worden beschouwd als een eretitel waarbij de eer die de grootvader te beurt was gevallen vanwege zijn verdiensten, werd overgedragen op de kleinzoon.

Zeven van de 14 curatores die tijdens hun leven meerdere verschillende curae hadden vervuld, waren curator operum publicorum.  De volledige titel van C. Nasennius C.f. Marcellus Senior [756] was curator operum publicorum et aquarum perpetuus.  Hij oefende beide functies waarschijnlijk tegelijkertijd uit.

 

6.2.5. Evergetisme

 

Slechts drie (17,65 %) curatores operum publicorum hebben aan evergetisme gedaan.[757]  Eén van hen deed een gelduitdeling en organiseerde spelen[758].  Een andere curator organiseerde eveneens spelen[759], terwijl een derde de kosten van het eerbetoon terugbetaalde[760].

 

6.2.6. Provincies

 

In de provincies werden 7 curatores van de 29 geattesteerd die werden belast met een cura operum publicorum.  Dit is 24,14 %.  Opmerkelijk is dat driemaal  2 curatores samen als curator operum publicorum optreden.  Hiermee bedoelen we dat één cura werd volbracht door twee personen.  Mogelijk deed men dit, aangezien het waarschijnlijk om een munus mixtum ging, om de kosten van deze cura te delen.[761]  Van deze 7 curatores konden er twee niet worden gedateerd.  Evenmin kon van dezelfde twee de sociale status worden bepaald.  Deze twee personen waren afkomstig uit Pannonia en waren belast met de cura thermarum.[762]  De vier curatores die afkomstig waren uit Africa werden allen gedateerd in de 3e eeuw en vermeldden geen municipale ambten of priesterfuncties (status 4.0).  Twee curatores waren samen  verantwoordelijk voor herstelwerken aan de thermae, terwijl twee andere curatores samen waren belast met de cura van de levensmiddelenhal of -markt.[763] 

Tenslotte werd nog één curator uit de 2e eeuw geattesteerd in Hispania.  Hij was verantwoordelijk voor de bouw van een badhuis en mogelijk daarna ook voor het onderhoud ervan.  Hij vervulde deze cura na het duumviraat, het hoogste ambt dat hij in zijn leven heeft bekleed (status 4.2.).  Verder was hij nog flamen Romae et Augustorum, een priesterfunctie waaraan een groot prestige was verbonden.[764]  Opvallend is dat drie van de vier curae van openbare werken verband houden met het badwezen. 

Geen van de voornoemde curatores heeft aan evergetisme gedaan. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[741] (I.72.).

[742] (I.61.) (I.72.) (I.80).

[743] (I.91.).

[744] (I.55.) (I.58.) (I.132.).

[745] (I.91.).

[746] (I.8.-I.9.) (I.33.) (I.127.-I.129.).

[747] (I.6.-I.7.) (I.16.) (I.64.) (I.66.) (I.80.) (I.90.) (I.132.).

[748] (I.55.) (I.58.) (I.61.) (I.72.).

[749] (I.5.) ((I.67.).

[750] (I.55.).

[751] (I.5.).

[752] (I.55.).

[753] (I.6.-I.7.).

[754] (I.8.-I.9.).

[755] MEIGGS, R., Roman Ostia, p.185.

[756] (I.6.-I.7.).

[757] (I.55.) (I.67.) (I.132.).

[758] (I.55.).

[759] (I.67.).

[760] (I.132.).

[761] (P.8.): P.Cornelius Attax Marcianus, L.Appius Amicus Rufinianus; (P.11.): Sabinius Ingenuus, Aurelius Sedatus; P.29: M.Mucius Frontinus, L.Valerius Cyrillus.

[762] (P.29.)

[763] (P.8.), (P.11.).

[764] (P.23.).