Vrouwen en Ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking (COS) van de Nationale Vrouwenraad (1979-1993). (Daniëlle De Vooght)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemeen besluit

 

Bedoeling van dit besluit is de bevindingen uit al het voorgaande kort samen te vatten, aangezien reeds na elk hoofdstuk een besluit werd geformuleerd. Bovendien maakt de analyse van hoofdstuk negen reeds een groot deel uit van het antwoord op de vooropgestelde vraagstelling. Verder zal even stilgestaan worden bij eventueel opengebleven vragen die een aanleiding tot verder onderzoek kunnen zijn. Tenslotte moet een kritische reflectie aantonen of dit onderzoek geoorloofd was.

 

1. Antwoord op de vraagstelling

 

Deel één trachtte de context te scheppen waarbinnen de Commissie Ontwikkelingssamenwerking functioneerde, terwijl in deel twee de commissie zelf onder de loep genomen werd. Hoofdstuk negen legde de link tussen beide delen. In wat volgt zullen de bevindingen kort samengevat worden en zal zo een antwoord op de vraagstelling geformuleerd worden.

 

Er werd onderzocht welke de positie van de Nationale Vrouwenraad was binnen de vrouwenbeweging in Vlaanderen. Hieruit bleek dat de Vrouwenraad een overkoepelende vrouwenorganisatie is, ontstaan tijdens de zogenaamde eerste feministische golf, die de woelige periode van de tweede feministische golf doorstond en mee aan de wieg stond van de derde golf in België. Binnen die vrouwenbeweging neemt de Nationale Vrouwenraad steeds een vrij gematigde positie in, wat dikwijls als haar sterkte wordt aangeduid. Deze gematigdheid komt voort uit de pluralistische werking van de Vrouwenraad. Aangezien verschillende soorten organisaties bij de Raad zijn aangesloten, waaronder ook verschillende politieke strekkingen, komt men telkens met een eengemaakt standpunt naar buiten. Om tot dit standpunt te komen, moeten uiteraard compromissen gesloten worden. Dankzij deze consensuspolitiek heeft de Vrouwenraad een sterke lobbyingpositie bij het Belgische beleid. De koepelorganisatie tracht dan ook samen te werken met de politieke overheid, in plaats van deze tegen te werken.

 

De Vrouwenraad werkt met commissies die studies doen en bepaalde organisaties op poten zetten. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking was één van die commissies van de Nederlandstalige afdeling, in de periode 1979-1993. Zij was een opvolger van de Koloniale Commissie van de Nationale Vrouwenraad uit het begin van de twintigste eeuw en van de Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad, voor de splitsing in een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. In 1981 werd de COS een aparte vzw , om voor medefinanciering door de overheid in aanmerking te komen, opgericht door enkele vooraanstaande leden van de Nationale Vrouwenraad. Nederlandstalige afdeling. Ondanks deze eigen rechtspersoonlijkheid, bleef de COS duidelijk gebonden aan de NVR voor wat betreft het innemen van standpunten en het voeren van acties. Zoals bleek uit voorgaande hoofdstukken zorgde dit af en toe voor spanningen binnen de NVR. De commissie werd opgericht in de schoot van de Nederlandstalige afdeling van de Nationale Vrouwenraad. Zij was de uitloper van een werkgroep, opgericht om de VN-Conferentie van de Vrouw in Kopenhagen in 1980 voor te bereiden. Bovendien had de Nationale Vrouwenraad via de Internationale Vrouwenraad veel contacten met vrouwen uit de zogenaamde Derde Wereld. waaruit de idee groeide deze vrouwen te helpen. Hoofddoelstelling van de commissie was de ontwikkelingssamenwerking. vooral gericht op de verbetering van de levensomstandigheden van de vrouw. Hiertoe kreeg zij dus het statuut van vzw. Op deze manier kon de commissie in aanmerking komen voor medefinanciering door de overheid. Deze financiering had zij nodig. aangezien de COS niet voldoende financiële middelen ter beschikking had om projecten in de Derde Wereld volledig zelf te steunen. Voor haar budget steunde de commissie op giften van andere vrouwen- en derdewereldorganisaties. Het waren vooral de derdewereldorganisaties waarmee zij goed samenwerkten. De lidverenigingen van de NVR toonden erg weinig interesse in de commissie. Verder moest ook de organisatie van bepaalde activiteiten voor het financieren van de werkingskosten zorgen. Aangezien het budget van de commissie beperkt was. werkte zij voornamelijk met vrijwilligers. Hiervoor trachtte zij geïnteresseerden in de vrouwen- en de derdewereldbeweging te ronselen, hoewel dit niet op een systematische manier gebeurde­. Dankzij financiële steun van de Europese Gemeenschap kon zij op het einde van de jaren tachtig enkele werkkrachten vast in dienst nemen. Ook voor wat betreft personeel was de commissie dus afhankelijk van de steun van grotere instellingen. Deze financiële beperkingen belemmerden de werking van de commissie. Zij moest voor elke actie. voor elk project op zoek gaan naar een partner. Deze moest een erg duidelijk plan voorgelegd krijgen, alvorens een beslissing kon genomen worden. Bovendien moest de commissie op regelmatige tijdstippen werkingsverslagen en financiële verslagen kunnen voorleggen.

Ledenwerving en fondsenwerving bleken nochtans erg belangrijke overlevingsfactoren voor een sociale beweging.

De medewerkers van de COS waren vrouwen. tussen de 22 en de 36 jaar oud. universitair geschoold ( overwegend in een humane wetenschap) en waren reeds langer geïnteresseerd in de vrouwen- en/of de derdewereldproblematiek. Het waren voornamelijk vrouwen die reeds werkzaam waren in een derdewereldorganisatie. Zij werden binnen deze organisaties geconfronteerd met het gebrek aan aandacht voor vrouwen binnen de projectwerking, zowel voor wat betreft de doelgroep van de projecten als voor wat betreft de personeelswerking van de organiserende vereniging. Om hierover meer te weten te komen en op die manier veranderingen te kunnen bekomen, sloten zij zich aan bij de commissie.

Het waren hoofdzakelijk deze leden die ontwikkelingsprojecten aanbrachten, aangezien zij meer ervaring hadden met deze kwestie. De COS bood financiële steun aan projecten die werden aangebracht door verenigingen uit de hulpvragende landen. Deze projecten moesten de sociaal-economische-culturele levensomstandigheden van de bevolking, en vooral van de vrouwen, verbeteren. Bovendien bepaalde de NVR dat enkel kon samengewerkt worden met landen die een vrouwenraad hadden, aangesloten bij de Internationale Vrouwenraad. Verder werden geen duidelijke criteria gehanteerd bij de selectie van projecten. Vele projecten situeerden zich in Latijns-Amerika, maar dit was eerder een gevolg van omstandigheden dan een een weloverwogen beleidsbepaling. De projecten werden volledig uitgewerkt door de plaatselijke organisatie. Aangezien de bevolking het project zelf in handen had, was de opvolging ervan verzekerd. De COS zorgde enkel voor financiële ondersteuning, hoewel af en toe vrijwilligers ter plaatse gecontacteerd werden om hulp te bieden bij bepaalde realisaties. De commissie stuurde evenwel zelf geen vrijwilligers uit. Voor de financiële ondersteuning vroeg zij medefinanciering van het ABOS en van het NCOS. Haar eigen deel was samengesteld uit giften en opbrengsten van bepaalde acties­

Aangezien de projecten werden uitgewerkt in samenwerking met de plaatselijke bevolking, meestal de vrouwen, kan gesproken worden van bottom-up hulpverlening. Het was de bedoeling de vrouwen in staat te stellen voor zichzelf te kunnen zorgen, los te komen uit hun huishoudelijk isolement. Daarom was het noodzakelijk ook aandacht te besteden aan de niet-rechtstreekse gevolgen, zoals het vergroten van de solidariteit onder de vrouwen en de deelname aan wijkraden en dergelijke door vrouwen. Aangezien de commissie voornamelijk zulke projecten steunde, kan gesteld worden dat zij de empowerment-benadering aanhing. Toch werden hierbij enkele kanttekeningen geplaatst, aangezien vele projecten de bedoeling hadden het gezinsinkomen te vergroten en niet de economische onafhankelijkheid van de vrouw. Vele van de projecten die de commissie ondersteunde, bestaan nog steeds en konden hun werking enorm uitbreiden.

Naast het verlenen van steun aan projecten in de Derde Wereld, had de COS de opdracht de bevolking te sensibiliseren omtrent de problematiek 'vrouwen en ontwikkeling' .Dit deed zij op verschillende manieren. Er werden voorlichtingsavonden georganiseerd, er werden tentoonstellingen op poten gezet, er werden publicaties uitgegeven en men gaf dia- en videovoorstellingen. Verder werd de commissie dikwijls om hulp gevraagd door scholen, gemeenten en vrouwen-en derdewereldorganisaties bij de organisatie van activiteiten omtrent 'vrouwen en ontwikkeling'. Erg belangrijk was ook het informeren en sensibiliseren van NGO-medewerkers, omdat de vrouw meestal onzichtbaar was binnen de projectwerking van de NGO's en dikwijls zelfs benadeeld werd door die interventies. Deze taak verrichtte de commissie voornamelijk in samenwerking met de NCOS- Vrouwengroep.

Dankzij haar vertegenwoordiging binnen het NCOS, had de commissie meer invloed op het Belgische beleid. Het NCOS is immers de koepelorganisatie van de NGO's en het was deze organisatie die werkelijk druk kon uitoefenen op het ontwikkelingsbeleid van overheidswege. Verder formuleerde de commissie aanbevelingen voor de overheid, trachtte zij een invloed te hebben bij het opstellen van beleidsdocumenten met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en werd zij geraadpleegd bij het opstarten van een werkgroep 'vrouwen en ontwikkeling' binnen het ABOS. Het was vooral dankzij haar lidmaatschap van de koepelorganisaties NVR en NCOS dat de commissie enige vorm van politieke druk kon uitoefenen. Zij maakte hiervan echter geen systematisch gebruik. In België was de commissie echter wel de eerste vereniging die zich bezighield met 'vrouwen en ontwikkelingssamenwerking'. Deze pioniersrol kan het gebrek aan interesse bij beleid en bij publieke opinie voor een deel verklaren en dus ook de moeilijkheden die de COS ondervond bij het beïnvloeden van het beleid.

Er is niet echt sprake van een evolutie binnen de werking van de commissie doorheen de jaren. De COS trachtte elk jaar één project in de Derde Wereld te steunen. Dit waren kleinschalige projecten, waaraan de grotere hulporganisaties minder of geen aandacht besteedden. De initiatieven probeerden de empowerment van vrouwen te bereiken, door niet enkel aandacht te besteden aan de rechtstreekse gevolgen van een project, maar ook aan de opleiding van vrouwen waardoor de onderlinge solidariteit en de participatie in wijkraden en dergelijke kon vergroten. Toch was dikwijls het vergroten van het gezinsinkomen een erg belangrijke doelstelling van de interventies, waardoor de vrouwen in hun traditionele rol van gezinsverzorger werden bevestigd.

Ook de acties in België ondergingen niet echt grote veranderingen. In de tweede helft van de jaren tachtig kreeg deze opdracht van de commissie wel meer aandacht. Dit kan grotendeels verklaard worden door de subsidies die men kreeg van de Europese Gemeenschap. Deze waren immers bedoeld om extra personeel in dienst te kunnen nemen dat zich moest bezighouden met de uitbouw van een informatie-en documentatiecentrum.

Tenslotte kan nog gesteld worden dat de organisatiestructuur en de uitgangspunten van de commissie grotendeels onveranderd bleven. Er werden wel enkele bestuurswissels en een naamsverandering doorgevoerd. Verder trachtte de COS de banden met de NVR minder strak te maken, door een voorstel in te dienen waarin werd bepaald dat de commissie standpunten betreffende ontwikkelingssamenwerking mocht innemen zonder het Bureau van de NVR hierover op voorhand te raadplegen. De NVR ging hiermee echter niet akkoord.

 

De Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad had tussen 1979 en 1993 dus een werking op verschillende fronten. Men verleende financiële steun aan kleinschalige empowerment-projecten in de Derde Wereld, aangebracht door plaatselijke (vrouwen)organisaties en er werden sensibiliseringsacties in België op touw gezet. Bedoeling van dit tweede luik was de sensibilisering van de publieke opinie en van de NGO-medewerkers. Tenslotte trachtte de commissie een invloed uit te oefenen op het politieke beleid. Dit deed zij vooral via haar koepelorganisaties NVR en NCOS. Deze gebondenheid aan koepelverenigingen zorgde af en toe voor spanningen binnen de commissie, aangezien de COS niets mocht ondernemen zonder goedkeuring van deze koepelorganisaties, vooral van de NVR.

Voor haar werking was de commissie afhankelijk van subsidies en van giften van andere

vrouwen- en derdewereldorganisaties. Het personeel bestond voornamelijk uit vrijwilligers die ook reeds in andere verenigingen werkzaam waren.

 

 

2. Aanzet tot verder onderzoek

 

Allereerst zou dit onderzoek kunnen aangevuld worden met meer informatie verkregen uit orale bronnen. Zoals echter in de inleiding gesteld konden niet meer interviews

worden afgenomen omwille van verschillende redenen­

Een grondige vergelijking maken van de werking van de COS, de NCOS-Vrouwengroep en de ABOS-cel (voor zover die gefunctioneerd heeft) zou een verdere stap kunnen zijn in het onderzoek naar de vrouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Dit kon hier echter nog niet gebeuren, aangezien het archief van de COS nog volledig moest bestudeerd worden en dit veel tijd in beslag nam.

In een later stadium zou men op zoek kunnen gaan naar de situatie in het buitenland, te beginnen met bijvoorbeeld de buurlanden, om dan eventueel nog verder uit te breiden tot Europa. Eventueel zou men hiervoor het archief van de Internationale Vrouwenraad als startpunt kunnen nemen.

Uiteraard zou ook de afbakening in de tijd kunnen verlegd worden. Men zou zich kunnen afvragen wat er in de jaren negentig veranderd is of men zou eventueel zelfs de werking van de voorlopers van de COS kunnen bestuderen en trachten te plaatsen binnen het geheel van het Belgische ontwikkelingsbeleid. Ook hier kan dan de uitbreiding in de ruimte gemaakt worden.

 

 

3. Verantwoording van het onderzoek

 

Uiteraard behandelde dit onderzoek slechts een minuscuul deel van het ontwikkelingsbeleid in België. Eigenlijk was het zelfs geen deel van het ontwikkelingsbeleid, maar eerder van de vrouwenbeweging in België. Er werd een deel van een vrouwenorganisatie in Vlaanderen bestudeerd. Er kan dus verwacht worden dat slechts een beperkt deel van de bevolking een idee heeft van waarover deze verhandeling eigenlijk gaat. Toch werd beslist een studie te wijden aan de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Nationale Vrouwenraad, Nederlandstalige afdeling­. Deze commissie vervulde immers een pioniersrol voor wat betreft de problematiek rond vrouwen en ontwikkelingssamenwerking in België. Bovendien verzamelde deze commissie een rijkelijk archief gedurende haar bestaansjaren, wat een erg interessant gegeven is voor een historisch onderzoek. Toch was dit onderzoek ook om andere redenen interessant. Zoals ook blijkt uit de bibliografie, is het literatuuraanbod betreffende 'vrouwen en ontwikkeling' in België erg beperkt. Misschien kan deze studie een aanzet zijn tot verder onderzoek, waardoor die literatuurlijst kan uitgebreid worden. Om deze reden leek het interessant één aspect van het Belgische ontwikkelingsbeleid betreffende de vrouw volledig te bestuderen, in plaats van het geheel onder de loep te nemen~ met het risico te 'verdrinken ~ in de chaos aan informatie. Bovendien kan deze studie misschien als leidraad dienen voor de genderverantwoordelijken van 11.11.11 en ABOS en voor de NVR, waardoor het thema opnieuw de aandacht zou kunnen krijgen die het verdient. Misschien was de COS geen' grootse' vereniging, ze hield zich wel al 'vroeg' bezig met de bestudeerde problematiek rond vrouwen en ontwikkeling. Tenslotte kan deze studie als een aanvulling op de verhandeling van Softe Cromboom bekeken worden, aangezien zij de Commissie Ontwikkelingssamenwerking niet behandelde. Op deze manier werd de werking van de Nederlandstalige afdeling van de Nationale Vrouwenraad voor een erg groot deel bestudeerd.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende