Een interdisciplinair model voor ostentatieve consumptie. (Thomas Pollet)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

     Deze scriptie tracht een ‘nieuw’ licht te werpen op het ostentatieve consumptie. Hoewel ostentatieve consumptie alomtegenwoordig is in de huidige samenleving en in de (populaire) media, zijn er slechts weinig pogingen om tot een vorm van interdisciplinaire theorievorming te komen (Shove & Warde , 1998). Mogelijks speelt hier het feit dat ostentatieve consumptie een niemandsland, gelegen op de breuk van verscheidene disciplines, is.

 

     Niet enkel omwille van theoretische kwesties maar ook omwille van sociale aspecten verdient ostentatieve consumptie onze aandacht. Bijvoorbeeld omdat het aan de basis ligt van verscheidene sociale problemen. Zo wijst Schor (1998; 2002) bijvoorbeeld op het belang van consumptiepatronen om de verzwakte positie, ten gevolge van schulden , van de Amerikaanse middenklasse te verklaren. Mogelijks speelt ostentatieve consumptie een rol bij de afname van sociaal kapitaal en werkt het individualisering en de ‘verzuring’ in de hand. Verder ligt ostentatieve consumptie aan de basis van talloze ecologische problemen (Frank , 1999; Jackson, 2002; Penn, 2003).[1] Hoewel (ostentatieve) consumptie veelvuldig door de media in beeld wordt gebracht, krijgt het proportioneel gezien slechts weinig aandacht binnen het wetenschappelijke veld . We willen hier, door de ontwikkeling van een interdisciplinair kader, een aanzet geven voor een debat over ostentatieve consumptie en de verspilling die erbij optreedt. Zo’n interdisciplinair debat kan op zijn beurt nieuwe inzichten verlenen voor de besluitvorming, meer bepaald het debat over de belasting op luxegoederen.

 

     We nemen als vertrekpunt voor onze analyse van ostentatieve consumptie, het werk van Thorstein Veblen (1899): The theory of the leisure class. In het eerste hoofdstuk bespreken we stap voor stap zijn unieke visie op ostentatieve consumptie. We doen dit uitgebreid en citeren zijn werk daarbij veelvuldig, omdat het de basis vormt voor het theoretische kader dat we hier zullen ontwikkelen. Om de redenering overzichtelijk te houden bevinden bijkomende nuances en citaten zich op het einde van elk hoofdstuk. In de volgende hoofdstukken werken we stap voor stap enkele van Veblen’s initiële inzichten uit aan de hand van andere theoretische kaders uit verschillende disciplines om zo tot een uniek multidisciplinair denkkader te komen. De punten opgesomd bij de conclusie van dit eerste hoofdstuk zijn de basis voor de verdere besluiten aan het eind van elk hoofdstuk. De eerste inzichten uit Veblen’s werk ontwikkelen we zo steeds tot een meer complexe conclusie. (Indien in een hoofdstuk een thema niet ter sprake, laten we dit thema ongewijzigd in het besluit van dit hoofdstuk. We bouwen zo als het ware steeds verder op aanvankelijke inzichten en verkrijgen zo steeds complexere en genuanceerdere inzichten in het verschijnsel ostentatieve consumptie.)

     De (onderzoeks)vraag die ons hierbij leidt is: waarom bestaat er zoiets verspillends als ostentatieve consumptie? Deze onderzoeksvraag is niet enkel interessant vanuit theoretisch perspectief maar ook vanuit sociaal perspectief. Het is immers deze verspilling die aan de basis ligt van een wijde ‘range’ sociale problemen, gaande van gentrificatie (Schor , 1998: 31) tot ecologische problemen (Jackson, 2002; Penn, 2003).

 

     In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de paradox die ostentatieve consumptie stelt voor het (neo-) klassiek economisch denken: waarom zouden (rationele) actoren zoveel investeren in de verspilling zoals die optreedt bij ostentatieve consumptie? We gaan daar dieper in op enkele bemerkingen door (institutionalistische) economen, zoals James Duesenberry en John Kenneth Galbraith . Deze economen wijzen, in de lijn van Veblen (1899), op sociale factoren als verklaringsbasis voor ostentatieve consumptie. Aan de hand van deze inzichten blijkt dat een zuiver (neo-)klassieke economisch verklaringsmodel niet in staat is om de (irrationele) verspilling te verklaren. Er is dus nood aan een verklaringsmodel dat onder meer sociale factoren mee opneemt.

 

     Uit voorgaande hoofdstukken blijkt de onmacht van het (neo-)klassieke economisch denken om een verklaring te bieden voor de ‘irrationaliteit’, de verspilling , zoals die optreedt bij ostentatieve consumptie. Er is een nood aan andere factoren om ostentatieve consumptie ten gronde te verklaren. In het derde hoofdstuk zullen we Veblen’s initiële antwoord uitdiepen. We beginnen daarbij met het verder analyseren van de relatie tussen habits of thought en instituties. Dit gebeurt aan de hand van het werk van Norbert Elias . Door de concepten psychogenese en sociogenese verduidelijken we de relatie tussen instituties en habits (of thought) zoals die aanwezig is bij Veblen (1899). Ook de verschuiving van geweld naar ostentatieve consumptie als indicator van status komt hier aan bod. We bespreken verder aan de hand van enkele werken de opkomst van de consumptiemaatschappij . Dit is een korte historische duiding waarbij we, aan de hand van Elias’ inzichten, de opkomst  van de consumptiemaatschappij situeren. Vervolgens gaan we dieper in op de rol van smaak , habitusen levensstijl bij het verklaren van ostentatieve consumptie. Hiervoor vertrekken we van het werk van Pierre Bourdieu , meer bepaald La Distinction (1979). Naast de concepten habitus en levensstijl, speelt ook identiteit een belangrijke rol voor de analyse van consumptie. Voornamelijk vanuit postmoderne hoek wordt er beargumenteerd dat goederen ontologische zekerheid bieden in een onzekere samenleving. Als slot van dit hoofdstuk bespreken we de (ostentatieve) consumptie als signaal (of teken). Dit thema, dat reeds aanwezig was bij Veblen (1899), werken we uit aan de hand van Baudrillard ’s (1970) visie op consumptie.

 

     In het vierde hoofdstuk gaan we dieper in op biologische aspecten van ostentatieve consumptie. Niet enkel omdat Veblen zelf biologische factoren opnam ter verklaring maar ook omdat er een levendig debat is over zijn denken binnen deze discipline lijkt deze benadering aangewezen. De nadruk ligt hier, in tegenstelling tot Veblen, op de rol van seksuele selectie als verklaringsmechanisme voor ostentatieve consumptie. Zoals zal blijken kan een biologische benadering een fundamentele bijdrage leveren voor de verklaring van de verspilling bij ostentatieve consumptie.

 

     In de bijlage bevindt zich een korte illustratie. Aan de hand van een casestudy, potlatch bij de Kwakiutls , illustreren we enkele van Veblen’s inzichten.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[1] Denken we bijvoorbeeld aan het verhoogde brandstofverbruik van Sports Utility Vehicles (SUV’s) in verhouding tot andere wagens.