Clinge/De Klinge: dorp(en) aan de grens (1815-1919). (Kenneth Colleman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

B Corpus

 

4 Politiek

 

4.1 Dorpspolitiek

 

In het vorige hoofdstuk heb ik reeds aangetoond dat het gemeentebestuur van De Klinge een actieve politiek voerde om hun behoeftigen aan het werk te houden. De bestuursleden van Clinge lieten de zaken gewoon op hun beloop en bleken dus heel wat minder inventief te zijn dan hun Belgische buren. Op deze problematiek zal ik hier dan ook niet verder ingaan. Evenmin wil ik een overzicht geven van de burgemeesters die in de loop van de onderzoeksperiode aan het hoofd van de gemeenten hebben gestaan. Dit lijkt mij namelijk minder relevant. Wel belangrijk is dat in heel de onderzoeksperiode zowel in De Klinge als in Clinge alle burgemeesters tot het katholieke kamp behoorden.

 

In dit hoofdstuk zal worden onderzocht hoe de relaties waren tussen de katholieke bestuurders van de respectievelijke gemeenten. Zoals bekend voegden de Fransen in 1796 De Klinge en Clinge samen tot de commune La Clinge. Voor die tijd was De Klinge immers een gehucht van Sint-Gillis-Waas. De relaties tussen het gehucht en het moederdorp bleken in die periode lang niet perfect te zijn geweest. Zo werden de inwoners van De Klinge aanzienlijk zwaarder belast dan die van Sint-Gillis.[249]

In 1815 werd de commune La Clinge gesplitst in een Oost-Vlaamse en een Zeelandse Clinge.[250] De provincie Oost-Vlaanderen besefte al snel dat hun Clinge onleefbaar was en stelde het gemeentebestuur in 1820 voor om te fuseren met Sint-Gillis-Waas. De notabelen van het latere De Klinge protesteerden echter hevig tegen deze reünie comme contraire aux interêts de ses habitans. Aangezien de provincie de fusie enkel wilde doorvoeren indien beide gemeenteraden ermee akkoord gingen, besloot men de fusieplannen voorlopig op te bergen.[251]

            In 1829 kwam een reünie tussen De Klinge en Sint-Gillis-Waas opnieuw ter sprake. De gemeenteraad van De Klinge stelde alles in het werk om deze fusie te voorkomen. Het was in het verleden genoegzaam gebleken dat de belangen van de gemeente Sint-Gillis-Waas en die van de De Klingenaren tegenstrijdig waren. Een vereniging met Sint-Gillis was volgens de gemeenteraad onmogelijk ‘zonder zig bloot te stellen aan de gevolgen van het misnoegen en den haat eener verdrukte bevolking van 1441 inzetenen’.[252]

 

De bestuurders van De Klinge hadden blijkbaar goede herinneringen overgehouden aan de samenwerking met de Clingenaren. Men stelde immers voor dat indien zij niet op zichzelf mogen blijven bestaan, zij zouden worden verenigd met de gemeente De Clinge, provincie Zeeland om te zamen eene gemeente onder de gezegde provincie uit te maken, even zooals de zelve te zamen hebben bestaan als één gemeente onder het voormalig departement der Schelde. Een vereniging met Clinge Zeeland kon volgens de gemeenteraad van De Klinge voordelig zijn voor beide gemeenten. Ze zagen hiervoor vier redenen. Ten eerste waren twee/derde van de gebouwen van Clinge Zeeland op hoogstens een kwartier van de dorpskom van De Klinge gelegen. De kinderen van de Clingenaren zouden dan ook zonder problemen de school van De Klinge kunnen bezoeken, waardoor de Clingenaren niet zelf voor een nieuw schoollokaal en voor het onderhoud van een onderwijzer zouden moeten zorgen.[253] Een tweede reden was dat de inwoners van Clinge Zeeland al 170 jaar kerkelijk waren in De Klinge en dus belangen hadden in het onderhoud van de kerk en de geestelijken van De Klinge. Ten derde zou het bestuur en het onderhoud van de armen op een eenvoudige en regelmatige wijze kunnen functioneren. Een van de bezwaren voor een fusie met

Sint-Gillis-Waas was juist dat de armen van de gemeente niet konden worden ondersteund en bestuurd door een verafgelegen administratie. Een fusie met het nabijgelegen Clinge zou dit probleem omzeilen. Een laatste reden vond de gemeenteraad in het feit dat de inwoners der beide de gemeenten De Clinge met elkanderen, nopens hun wederzijdse belangen het beter zullen eens zijn dan degene dees gemeente met die van Sint-Gillis, mitsdien de ondervindingen zulks aan ons reeds heeft bewezen.[254]

            Het gemeentebestuur van De Klinge zag een fusie met Clinge dus best zitten.

De relaties tussen de bestuurders van Clinge en die van De Klinge moeten in deze periode dus vrij goed geweest zijn. Het provinciebestuur weigerde echter de fusie goed te keuren en De Klinge bleef als een aparte gemeente bestaan.

 

Een jaar na het afspringen van de fusieplannen brak de Belgische Revolutie uit ( zie 4.2 ). Clinge en De Klinge waren nu van elkaar gescheiden door een staatsgrens en een fusie behoorde niet langer tot de mogelijkheden.

Voor heel de onderzoeksperiode heb ik nauwelijks sporen teruggevonden van samenwerking tussen de respectievelijke gemeentebesturen. Het bleek zelfs dat de burgemeesters heel voorzichtig moesten zijn dat ze elkaars bevoegdheden niet schonden. Toen de burgemeester van De Klinge in 1851 inlichtingen ging inwinnen over een diefstal van aardappelen bij een persoon die aan de uiterste grens van Clinge woonde, werd hij beschuldigd van schending van het Nederlandse territorium.[255] De burgemeester probeerde zich te verdedigen door te stellen dat hij er niet optrad uit hoofde van zijn functie, maar gewoon als particulier naar enkele simpele dingen wou informeren. Deze argumentatie kon echter noch het Nederlandse noch het Belgische staatsbestuur overtuigen en de burgemeester kreeg een fikse uitbrander.[256]

Er was heel weinig briefwisseling tussen de burgemeester van De Klinge en die van Clinge. Het zou natuurlijk kunnen dat de burgemeesters mondelinge afspraken maakten, maar in eerste instantie lijkt het er toch op dat er weinig onderlinge communicatie was. Op 26 mei 1861 schreef de toenmalige burgemeester van Clinge, J.F. Vercauteren, een brief aan zijn Belgische collega over een veeziekte. De toon van deze brief was erg vriendelijk. De Clingse burgemeester had er bij zijn oversten voor gepleit de landbouwers uit De Klinge opnieuw toestemming te geven om hun vee op Nederlands grondgebied te weiden. Bovendien ondertekende Vercauteren de brief als volgt: Uw ED dienaar en vriend, J.F. Vercauteren.[257] De burgemeester van Clinge noemde zich dus een vriend van zijn Belgische collega. Dit wijst er toch op dat er in deze periode vriendschappelijke relaties waren tussen de hoogste bestuurders van beide gemeenten.

Een tiental jaren later was er een dispuut tussen Clinge en De Klinge over een behoeftige. Het gemeentebestuur van Clinge had een rekening binnengekregen van een Godshuis uit Antwerpen voor de verzorging van Jacobus Van Put. Deze had echter de afgelopen veertig jaar in Clinge Zeeland gewoond en had volgens de gemeenteraad van

De Klinge geenszins de intentie om ooit nog naar De Klinge terug te keren. Zijn zoon had zelfs zijn legerdienst in Nederland vervuld. Nu Van Put oud en ziek was geworden, had het gemeentebestuur van Clinge Zeeland hem uit de gemeente weggevoerd en over de grens gezet. De gemeente De Klinge voelde zich dan ook niet verplicht om de rekening te betalen aangezien Van Put zich in Holland gevestigd hebbende zonder voornemen van terugkeer zijn hoedanigheid van Belg verloren heeft, en derhalve onze gemeente zijn onderstandswoonst niet is.[258]

Er werd de volgende maanden nog verder gepalaverd over deze kwestie. De gemeenteraad van De Klinge haalde daarbij nog eens zwaar uit naar het gemeentebestuur van Clinge: Van Put om reden zijner aanhoudende ziekelijkheid aan het armbestuur van Clinge Zeeland te veel last verstrekkende, door het plaatselijke bestuur dier Gemeente over de grenzen is gevoerd. Opdat hij niet zoude kunnen wederkeren heeft men de zorg gehad zijn huisje aftebreken.[259]

Uiteindelijk werd beslist dat Van Put ten laste kwam van het Antwerpse stadsbestuur. Alhoewel er in deze kwestie geen rechtstreekse briefwisseling is gevoerd tussen het bestuur van Clinge en dat van De Klinge, kan ik mij goed voorstellen dat deze zaak voor spanningen zorgde. De bestuurders van De Klinge beschuldigden de Clingenaren er immers van dat ze iemand die al veertig jaar in hun gemeente woonde (Van Put moet zich dus rond de Belgische onafhankelijkheid in Clinge gevestigd hebben), zomaar uit zijn woonst hadden verdreven en over de grens gezet omdat hij het armbestuur te veel last bezorgde. Bovendien had het Clingse gemeentebestuur in de ogen van de De Klingenaren het huisje van de oude man afgebroken om zeker te zijn dat hij niet meer kon terugkeren.

Verbunt stelt in Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus dat een gelijkaardig conflict tussen beide gemeenten zou geleid hebben tot hun kerkelijke scheiding. In 1873 zou er een conflict ontstaan zijn tussen de burgemeesters over een arm meisje dat beide bestuurders uit hun gemeenten wilden verwijderen. J.F Vercauteren, de toenmalige burgemeester van Clinge, was volgens de publicatie zo aangedaan door deze kwestie dat hij ontslag nam als burgemeester en twintigduizend gulden verzamelde om een aparte parochie Clinge in te richten.[260]

In de bronnen vind ik inderdaad sporen terug van deze kwestie. Het blijkt dat in mei 1873 een zekere Johanne Lippens, hoogzwanger en geboren in de Nederlandse gemeente Rilland, door de burgemeester van De Klinge aangemaand werd om zijn gemeente te verlaten en naar Nederlands grondgebied te trekken. Johanne Lippens woonde op dat moment ongeveer twee jaar in De Klinge. Zij had er onderdak gevonden bij haar tante.

Johanne Lippens trok met dit verhaal naar de burgemeester van Clinge. Deze burgemeester heeft haar te kennen gegeven dat hij zich niet geroepen achtte haar een woonplaats in deze gemeente te verschaffen en dat zij het beste bij haar tante kon blijven wonen. Enkele dagen later ging Johanne Lippens samen met haar tante naar een van de wethouders van Clinge met het verzoek haar een woonplaats in Clinge te verschaffen. Ze vertelden dat het Bestuur der Belgische Clinge niet ophield haar onder allerlei bedreigingen de gemeente te doen ontruimen en indien daaraan niet spoedig gevolg werd gegeven zij door de Maréchaussée over de grens zou worden gebragt. De wethouder verklaarde echter dat ook hij niet kon medewerken om de onbillijke en onwettige eischen van de burgemeester des Belgische Clinge in de hand te werken. Johanne Lippens is daarna terug naar De Klinge gegaan. Haar tante kon echter niet meer weerstaan aan de bedreigingen van het gemeentebestuur en Johanne vond uiteindelijk onderdak bij Petrus Drummond die vlakbij de grens woonde.

Tijdens haar verblijf bij deze Drummond ontmoette zij burgemeester Hendrickx van De Klinge. Zij moest hem beloven dat ze zodra ze haar bevalling voelde naderen naar Clinge zou gaan om daar te bevallen. Zo kwam het dat zij op zekere dag bij Hageman, een lid van het algemeen armbestuur van Clinge, aanklopte terwijl zij op het punt stond te bevallen. Hageman verklaarde dat hij zich niet bevoegd achtte ingezetenen der Belgische gemeente Clinge onderstand te verleenen, vooral niet indien ze op dergelijke wijze werden opgedrongen. Hageman liet haar door de veldwachter met paard en kar weer naar haar woning brengen.

Aan de grens werden ze echter opgewacht door de veldwachter van De Klinge die het paard bij de teugel greep en terug op Nederlands grondgebied dreef zeggende dat hij de last had haar niet tot Belgisch grondgebied toe te laten. Intussen waren er vele nieuwsgierigen opgedaagd en daar de nood steeds hooger klom het leven van het meisje in gevaar kon komen werd zij in huis genomen door een vrouw uit Clinge, bij wie ze vroeger had gewoond.[261]

            Het conflict over de onderstandswoonst van dit zwangere meisje, werd dus erg hard gespeeld waarbij men alle menslievendheid uit het oog verloor. Deze kwestie moet zonder twijfel een grote weerslag hebben gehad op de relaties tussen beide besturen. Het gemeentebestuur van Clinge verklaarde dat deze onbehoorlijke handelwijze van den Burgemeester des Belgische gemeente Clinge de goede verstandhouding tusschen de grensbewoners der beiden gemeenten in gevaar brengt.[262] Verder stelden ze ook dat de Burgemeester des Belgische gemeente Clinge zich niet ontziet door valsche verklaringen zich op het bestuur dezer gemeente te wreken.[263]

Het bestuur van Clinge ging echter zelf niet vrijuit. Zo oordeelde ook de Nederlandse regering. De procureur van Hulst kreeg de opdracht een streng onderzoek in te stellen naar de zaak Johanne Lippens en naar het afbreken van de woning van Jacobus Van Put.[264] In maart 1874 formuleerde de Nederlandse minister van Binnenlandse zaken zijn conclusie. Volgens hem was de behandeling die Johanne Lippens had ondervonden hoogst laakbaar en onmenselijk. De minister zou de schuldigen graag straffen, maar dit lag helaas niet in zijn bereik omdat de burgemeester onder wie de feiten hadden plaatsgevonden ondertussen was afgetreden.

Volgens Verbunt was de burgemeester zo aangedaan door het conflict rond het behoeftige meisje dat hij besloot af te treden.[265] De feiten lijken echter aan te duiden dat het aftreden van J.F. Vercauteren moet gezien worden als een manier om de eer aan zichzelf te houden. Hoe dan ook lijkt het aannemelijk dat de burgemeester verbitterd was door deze zaak en daarom besloot om geld te investeren om de kerkelijke scheiding van Clinge en De Klinge mogelijk te maken. De oprichting van de parochie Clinge moet dus wellicht in verband worden gezien met verslechterde relaties tussen de bestuurders van beide gemeenten.

 

Dat de relaties tussen de bestuurders van beide dorpen ernstig verzuurd waren, werd bevestigd door het gebrek aan medewerking van de ordediensten van Clinge bij de nachtelijke baldadigheden in De Klinge in het laatste kwart van de negentiende eeuw ( zie 3.3 ).

In 1878 kwamen de gemeenteraden wel nog tot een akkoord over het aanleggen van een steenweg. Het gemeentebestuur van Clinge wilde een weg aanleggen van de grens tot aan Hulst en vroeg aan de gemeente De Klinge om hun bestaande steenweg nog een vijftigtal meter te verlengen zodat hij aan zou sluiten bij de aan te leggen weg. De Belgische bestuurders zagen hierin een groot voordeel voor hun landbouwers die in de Nederlandse polders gronden gebruikten en stemden toe.[266] Ook bij de aanvang van de Eerste Wereldoorlog bleek het gemeentebestuur van Clinge nog bereid om hun noodlijdende Belgische buurgemeente te helpen ( zie 4.3 ), zodat eens te meer blijkt dat voorzichtigheid geboden is bij het trekken van conclusies. Hoe dan ook vind ik na de problemen rond Van Put en Lippens en de daaropvolgende oprichting van de parochie Clinge, geen sporen meer terug van vriendschappelijke relaties tussen de bestuurders van beide dorpen.

 

In dit stukje over dorpspolitiek wil ik ook nog even aanstippen hoe moeilijk de gemeenten het wel hebben gehad om het hoofd boven water te houden. De bestuurders van Clinge hadden te kampen met grote financiële problemen ten gevolge van de jaarlijkse subsidie aan het armbestuur ( zie 3.1 ) en vooral doordat ze drie gemeentescholen op hun grondgebied hadden ( zie 5.1 ).

In De Klinge waren de problemen nog groter. Door haar beperkte grondgebied had het dorp erg weinig vaste inkomsten. De provincie Oost-Vlaanderen was zich al snel bewust van dit probleem. Hun voorstel om De Klinge te fuseren met Sint-Gillis-Waas stootte echter op zwaar protest bij de dorpsnotabelen van De Klinge en het plan werd afgevoerd. In het vorige hoofdstuk is reeds gebleken dat de gemeente voortdurend in financiële nood verkeerde en ze zeer vaak om subsidies moest smeken.

Door het verdubbelen van de subsidie van de gemeente aan het armbestuur en de verhoogde schoolkosten ( zie 5.3 ) had de gemeenteraad van De Klinge in de jaren 1880 jaar na jaar een begrotingstekort.[267] De gemeenteraad had reeds eerder gemeld dat de finantiële toestand dezer ongelukkige gemeente waarlijk ontmoedigend was.[268] In 1886 zagen de gemeenteraadsleden het hopeloze van hun situatie in en vroeg de raad om een vergroting van het grondgebied van hun gemeente: Overwegende dat onze gemeente met hare arme bevolking zonder enige andere nijverheid dan de kwijnende landbouw niet leefbaar is ingericht en zij gevolgenslijk veroordeeld is tot rol van eeuwige bedelares. Oordelende dat de Clinge met een bevolking van 2000 inwoners gelegen op vijf kilometer der moeder gemeente sint-gillis-waas wel het recht heeft als gemeente te kunnen blijven bestaan. Overwegende dat het tot dat einde nodig is dat de gemeente gesteld wordt aan hare verplichtingen te kunnen voldoen en bestuurbaar zij. Overwegende de bezwaarlijk bespottelijke inrichting dezer gemeente en geene andere uitvlucht meer wetende dan het aanvragen van een billijke uitbreiding van het grondgebied der gemeente.

De gemeenteraad verwees hierbij naar het voorbeeld van de naburige gemeente Meerdonk, die bij haar afscheiding van Vrasene een oppervlakte kreeg van 1147 hectare. De bestuurders van De Klinge vroegen een uitbreiding van hun gemeente met 485 hectare van het grondgebied van Sint-Gillis-Waas. Deze gemeente zou hierdoor slechts één huisgezin verliezen en een oppervlakte behouden van 1775 hectare.[269]

            De provincie kon de uitbreiding natuurlijk niet zomaar toestaan. De gemeente

De Klinge zou een afkoopsom moeten betalen aan Sint-Gillis-Waas gelijk aan de gekapitaliseerde opbrengst van de grondbelasting van het af te staan gedeelte. De uitbreiding van het grondgebied was echter juist bedoeld om De Klinge meer inkomsten te geven. Op deze manier zou deze uitbreiding dus volledig zijn doel voorbij schieten. De bestuurders van De Klinge formuleerden nog een tegenvoorstel waarin ze er zich toe verbonden om een deel van de schulden van Sint-Gillis-Waas op zich te nemen.[270] Ook dit voorstel zou echter afgewezen worden en De Klinge bleef doorheen heel de onderzoeksperiode eene smalle streep van een boogscheut breedte.

 

Met dit stukje over plaatselijke politiek heb ik willen aantonen dat de relaties tussen de bestuurders van De Klinge en die van Clinge in het begin van de negentiende eeuw erg goed waren. De gemeenteraad van De Klinge wilde niet fuseren met Sint-Gillis-Waas, maar zag een reünie met Clinge wel zitten. In het verleden was immers gebleken dat de belangen van de De Klingenaren en de Clingenaren gelijklopend waren. Na de Belgische onafhankelijkheid zijn er nauwelijks sporen van communicatie tussen de bestuurders van beide gemeenten. In een brief van 1861 aan zijn Belgische collega, noemde de burgemeester van Clinge zich echter een vriend van de burgemeester van De Klinge. Het lijkt erop alsof er in de jaren 1870 een einde kwam aan deze vriendschappelijke relatie. Enkele conflicten tussen De Klinge en Clinge over de onderstandswoonst van behoeftigen kunnen in verband worden gebracht met de afscheuring van de parochie Clinge. In de jaren na deze afscheuring zijn er bovendien geen sporen meer te vinden van vriendschappelijke relaties tussen de bestuurders.

Verder hebben beide gemeenten in de loop van de onderzoeksperiode te kampen gehad met financiële problemen. In de jaren 1880 kende het De Klingse bestuur jaar na jaar een begrotingstekort. De gemeente was door haar beperkte oppervlakte in feite onleefbaar, maar een uitbreiding van het grondgebied werd geweigerd.

 

4.2 De Belgische Revolutie

 

4.2.1 De gebeurtenissen van 1830

 

De splitsing van het Verenigd Koninkrijk in 1830 had belangrijke gevolgen voor De Klinge en Clinge. Voor het eerst sinds 1796 zouden beide dorpen opnieuw van elkaar gescheiden worden door een staatsgrens.

 

Er waren al eerder spanningen geweest tussen de Zuidelijke en de Noordelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk, maar toch dachten weinigen dat het tot een splitsing zou komen. Dat deze splitsing er toch kwam was grotendeels het resultaat van een besluiteloos bestuur van Koning Willem. Ik ga hieronder kort een algemeen overzicht geven van de gebeurtenissen in 1830, waarvoor ik heb geput uit het overzichtswerk De lage landen 1780-1940:  twee eeuwen Nederland en België van Kossmann.[271]         

 

In 1830 kende de economie van het Verenigd Koninkrijk een moeilijk jaar. De winter was streng en lang geweest en had nadelige gevolgen gehad voor de landbouw en de veeteelt. Bovendien leidde overproductie van de zuidelijke industrie tot een spiraal van faillissementen, inkrimpingen, werkloosheid en loonsverlagingen. Hierdoor was er een ontevreden klimaat ontstaan onder de bevolking waarop de revolutionairen konden steunen.

            Op 25 augustus braken er in Brussel volksonlusten uit. De Brusselse burgerij wist de oproer te onderdrukken door een burgerwacht op te richten. In deze garde zaten een aantal bekende tegenstanders van de regering, die na het neerslaan van de oproer de macht over Brussel in handen kregen. De revolutionairen wilden een administratieve scheiding van het Verenigd Koninkrijk zodat zij een meer liberale koers zouden kunnen varen dan het conservatieve Noorden. De koning twijfelde echter en zijn aarzelend optreden leidde ertoe dat de eis naar een administratieve scheiding overging in een eis naar afscheiding.

            Eind september trok prins Frederik, de zoon van Koning Willem, met een troepenmacht Brussel binnen. Ze stootten echter op hevig verzet en Zuidnederlandse officieren en soldaten verlieten hun regimenten. Ondertussen was er in Brussel een Voorlopig Bewind geïnstalleerd dat zich tot voorlopige regering van heel België opwierp. Al snel stortte het leger volledig in elkaar en trokken de gedesorganiseerde troepen zich terug achter de oude grenzen van de Zeven Provinciën. Ook in Vlaanderen, dat tot dan afzijdig was gebleven, sloten er zich nu belangrijke groepen bij de opstand aan. Op vier oktober tenslotte werd de onafhankelijkheid van België uitgeroepen.[272]

 

Heel de maand september was het in de omgeving van De Klinge en Clinge rustig gebleven, maar toen na de aftocht van de troepen van prins Frederik de sociale onrust overal toenam, naderde de opstand ook de Zeeuws-Vlaamse grenzen. Een artikel in het Journal des Flandres van zes oktober moedigde het Voorlopig Bewind aan om Zeeuws-Vlaanderen te bezetten.

Het Voorlopig Bewind heeft echter nooit een duidelijke politiek gevoerd inzake Zeeuws-Vlaanderen. In de laatste weken van oktober trok er weliswaar een groepje vrijheidsstrijders van dorp naar dorp in dit grensgebied. Zij waren echter te klein in aantal om het gebied bezet te houden. Op 21 oktober bereikte het legertje onder leiding van Grégoire de gemeente Hulst. De burgemeester van Hulst, die tevens districtscommissaris was, trad af en er werd een nieuw katholiek gemeentebestuur ingericht te Hulst. De gouverneur van Zeeland beschouwde Oost-Zeeuws-Vlaanderen sinds 24 oktober als verloren gebied. Nochtans hadden de Belgische opstandelingen reeds tegen 27 oktober het gebied verlaten. Het duurde tot eind november vooraleer de gouverneur van Zeeland de districtscommissaris de opdracht gaf terug naar Oost-Zeeuws-Vlaanderen te gaan om zijn gezag te herstellen. De districtscommissaris durfde echter niet naar Hulst te trekken. Pas op 11 januari 1831 toen Nederlandse troepen de stad bezetten, werd het oproerige gemeentebestuur ontbonden en kon de districtscommissaris zijn functie als burgemeester van Hulst weer opnemen. De situatie in Zeeuws-Vlaanderen was in deze periode dus erg verwarrend en het jonge België heeft een kans laten liggen om het gebied in te lijven.[273]

 

Bart Audoore in De houding van de Zeeuws-Vlaamse bevolking ten opzichte van België en Nederland en Glerum en Kippers in Doch hier is alles rustig”: Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische opstand hebben onderzocht hoe de Zeeuws-Vlamingen aankeken tegen een aansluiting bij België.[274] Beide werken tonen aan dat er vooral in de katholieke gemeenten uit het district Oost-Zeeuws-Vlaanderen veel bijval was voor de revolutionairen. De protestanten stonden daarentegen afkerig tegenover een aansluiting bij België. Het geloof speelde hier dus een bepalende rol.

Alle inwoners van Clinge waren katholiek, dus volgens de bevindingen van bovenstaande auteurs zou dit moeten betekenen dat de Clingenaren de revolutionairen gunstig gezind waren. Ik wil deze hypothese even toetsen door de gebeurtenissen in Clinge eens in detail te bekijken.

 

Op zeven september 1830 stuurde de districtscommissaris een brief waarin hij het gemeentebestuur richtlijnen gaf tot het handhaven der rust met de oproerige omstandigheden, die zich in sommige gedeelten van het rijk opdoen. De districtscommissaris, het betreft hier die persoon die na de inval in Hulst op de vlucht ging ( zie boven ), stelde dat hij er van overtuigd was dat alle inwoners van zijn district de oproer met verontwaardiging hadden vernomen: Bij de oproerige bewegingen welke in sommige provinciën des Rijks plaats hebben zoude ik de ingezetenen van het district onrecht aandoen, indien ik slechts vermoedde dat zij dezelve niet met verontwaardiging hebben vernomen, hiervan ten volle overtuigt, houde ik mij verzekert dat ik geene maatregelen behoef aan te halen of voor te schrijven om alle deelneming aan zoodanige bewegingen voortekomen. Het is erg vreemd dat de districtscommissaris na deze ronkende verklaring toch overgaat tot het geven van richtlijnen. Hij stelde dat de geestdrift van de inwoners om voor de goede zaak op te komen, zou kunnen leiden tot overdreven denkbeelden en er op die manier onenigheid tussen de burgers zou kunnen ontstaan. Men moest rustig blijven en vertrouwen op de maatregelen die door Zijne Majesteit werden genomen. Het gemeentebestuur kreeg de opdracht om erover te waken dat alle uiterlijke leusen welke tweedracht zouden kunnen doen ontstaan of vroegere veete zouden kunnen doen herleven werden vermeden. Deze richtlijnen tonen aan dat de districtscommissaris helemaal niet zo zeker was van de loyauteit van alle inwoners van zijn district. Wanneer al de inwoners werkelijk op dezelfde golflengte zaten, zou er immers geen gevaar zijn voor tweedracht. Het lijkt er dus op dat er wel degelijk personen waren die de acties van de revolutionairen niet met verontwaardiging hadden vernomen.[275]

Op 20 oktober 1830 - een dag voor de passage van de opstandelingen in Hulst - ontving het gemeentebestuur van Clinge opnieuw een richtlijn van de districtscommissaris. De troepen van Grégoire waren ondertussen al gepasseerd in Sas Van Gent en Terneuzen en naderden de omgeving van Clinge.[276] De districtscommissaris instrueerde het gemeentebestuur dat weerstand bieden tegen de gewelddadige aanvallen zinloos was en dat men indien men er toe gedwongen werd de Brabantse vlag mocht hijsen. Het gemeentebestuur van Clinge zou op

25 oktober de opdracht geven aan de veldwachter om een driekleurig vaantje op te hangen aan het gemeentehuis. Ze waren hier echter niet toe gedwongen door troepen van Grégoire, aangezien deze de gemeente niet hadden aangedaan. Achteraf verklaarde het gemeentebestuur dat men de vlag had opgehangen omdat Belgische werklozen die de gemeente onveilig maakten dit hadden geëist. Het gemeentebestuur minimaliseerde deze daad door te stellen dat het om een klein vaantje ging.[277] De brief aan de districtscommissaris waarin het gemeentebestuur deze zaken trachtte uit te leggen, dateert echter van 23 december 1830.[278] In die periode was de rust weergekeerd in Zeeuws-Vlaanderen en was het duidelijk dat Clinge bij Nederland zou blijven. Het is dus begrijpbaar dat het gemeentebestuur de zaken hier zo veel mogelijk trachtte te minimaliseren. Of de gemeente inderdaad gedwongen werd door de werklozen, dan wel de vlag vrijwillig had uitgehangen is dan ook lang niet zeker.[279]

            Een tweede instructie van de districtscommissaris hield in dat zoolang de wettige autoriteiten er weten blijven … … kunnen en moeten dezelve met de Provinciale autoriteiten en met mij relaties onderhouden.[280] Deze richtlijn werd door het Clingse gemeentebestuur niet gevolgd. Hoewel reeds de 27e oktober alle Belgische opstandelingen uit de streek verdwenen waren, was er geen communicatie met de hogere overheid. Tussen 21 oktober en 5 december 1830 werd er geen enkele brief in het register ingeschreven.[281] Sinds de revolutionairen de streek hadden verlaten, waren er volgens de gouverneur ook geen politieke betrekkingen meer geweest tussen de gemeentebesturen van Hulst en omliggende plaatsen en het Voorlopig Bewind of de provincie Oost-Vlaanderen.[282] Toch liet het Clingse gemeentebestuur het na om contact op te nemen met de districtscommissaris of de provincie Zeeland. Het lijkt erop alsof Clinge pas terug in contact trad met het gouvernement op het moment dat duidelijk was geworden dat de gouverneur de orde zou weten te herstellen.

De districtscommissaris verzocht het gemeentebestuur ook om een vergadering in te leggen.[283] Ik vind nergens een verslag terug van een bijeenkomst van de gemeenteraad over deze materie. Het is twijfelachtig of men dit bevel van de districtscommissaris heeft opgevolgd en indien deze vergadering wel heeft plaatsgevonden werd deze niet ingeschreven in de gemeenteraadsverslagen.

            De bestuurders van Clinge hebben dus minstens één, waarschijnlijk twee en misschien zelfs drie, bevel(en) van de districtscommissaris niet opgevolgd. Toch werden er na afloop geen maatregelen genomen tegen het gemeentebestuur. De districtscommissaris was immers met de gouverneur overeengekomen om geen veranderingen aan te brengen in de plattelandsbesturen ten einde de zaken niet op de spits te drijven.[284]

 

Er zijn nog enkele aanwijzingen die de hypothese van Audoore en Glerum & Kippers ondersteunen. In 1829 werden er petitiebewegingen op poten gezet in de Zuidelijke provincies waarin zowel katholieke als liberale eisen geformuleerd werden. Zo wilde men vrijheid van onderwijs, persvrijheid, afschaffing van de belasting op het gemaal, enz. In oktober 1829 bereikte een dergelijke petitie de gemeente Clinge en ze werd door de inwoners gretig ondertekend. Nu moet hier wel de bedenking gemaakt worden dat heel wat mensen die petities ondertekenden zonder dat ze konden lezen en enkel omdat de pastoor het vroeg. Of dit ook in Clinge het geval was, is niet duidelijk. Zeker is wel dat geen enkel raadslid de petitie ondertekende.[285]

            Een tweede aanwijzing is het grote aantal deserteurs in Clinge. Glerum en Kippers tonen aan dat de desertiecijfers voor heel Zeeuws-Vlaanderen in 1830 veel hoger lagen dan in de jaren daarvoor en de jaren daarna. Desertie kan volgens hen dan ook als een verzetsdaad tegen het Verenigd Koninkrijk worden gezien en betekent impliciet een keuze voor de opstand. De auteurs drukken de desertie uit in percentage deserteurs ten op zichte van de totale bevolking om op deze manier de diverse gemeenten van Zeeuws-Vlaanderen met elkaar te kunnen vergelijken. Het gemiddelde desertiecijfer voor heel Zeeuws-Vlaanderen was

1,1 procent van de totale bevolking. In Oost-Zeeuws-Vlaanderen deserteerden er gemiddeld 1,3 procent van de totale bevolking.[286] In Clinge lagen de cijfers ver boven dit gemiddelde. Glerum en Kippers telden niet minder dan vier procent deserteurs op de totale bevolking van Clinge. Clinge had in 1830 1253 inwoners. Dat wil dus zeggen dat er meer dan vijftig Clingenaren niet aan hun oproeping hebben voldaan. Het was voor dienstweigeraars uit Clinge natuurlijk vrij eenvoudig om hun dienstplicht te ontlopen. De meeste Clingenaren hadden familie of kenissen in de opstandige gebieden en konden daar onderdak vinden. Geen enkel ander dorp uit Oost-Zeeuws-Vlaanderen kende zo'n massale desertie als Clinge. Andere grensdorpen uit Oost-Zeeuws-Vlaanderen hadden weliswaar ook vrij hoge desertiecijfers. Zo deserteerden er in Koewacht en Sint-Jan-Steen respectievelijk 2,8 procent en twee procent van de totale bevolking. In Hontenisse daarentegen deserteerde er slechts 1,5 procent en in Hulst werden er zelfs maar 0,5 procent deserteurs gemeld.[287]

 

Al deze feiten lijken er toch op te wijzen dat de inwoners van Clinge de revolutionairen niet ongunstig gezind waren. De Clingenaren hesen de Belgische vlag zonder dat er sprake was van militaire dreiging. Vanaf de doortocht van Grégoire in Hulst stopte men bovendien alle communicatie met de hogere overheid. Verder ondertekenden heel wat inwoners de petities met katholieke eisen en besloten de meeste Clingenaren die onder de wapens werden geroepen, om te deserteren. Indien het Voorlopig Bewind stappen had ondernomen om Zeeuws-Vlaanderen in te lijven, hadden de Clingenaren hen waarschijnlijk met open armen ontvangen. De weg zou dan open gelegen hebben voor een fusie tussen Clinge en De Klinge. De zaken liepen echter anders en voortaan zou een staatsgrens beide gemeenten van elkaar scheiden.

 

Over De Klinge in 1830 valt er minder te vertellen. Op 2 september meldde de burgemeester aan de districtscommissaris dat er geene de minste tekenen van onlust alhier te beschouwen hebben geweest of te vreesen schijnen. Hij beloofde onmiddellijk verslag uit te brengen indien er toch nog onregelmatigheden voorkwamen.[288] Ook de volgende maanden werden er door het gemeentebestuur echter geen onlusten gemeld.

            Op 19 oktober 1830 betuigde het gemeentebestuur van De Klinge haar trouw aan het Voorlopig Bewind: hebben de eer u regtstreeks te doen geworden onze adhesie aan het provisoir gouvernement van Belgenland.[289] De afscheuring van het Verenigd Koninkrijk en de aansluiting bij het Voorlopig Bewind hadden geen aanleiding gegeven tot onlusten in De Klinge. In het midden van januari 1831 kreeg het gemeentebestuur van De Klinge het echter even benauwd. De aankomst van de Hollandse troepen te Hulst op elf januari 1831 had het bestuur doen besluiten om de dry couleurige vlag, welke alhier waeyde in te trekken ten eynde alle onaangenaamheden welke wij desweegens te vreesen hebben te voorkomen.[290] Al dan niet dankzij deze maatregel bleef het ook toen rustig in De Klinge.

            De eerste maanden van de Belgische Revolutie veroorzaakten dus weinig deining in De Klinge. De Klinge kwam door de Belgische onafhankelijkheid echter opnieuw aan een staatsgrens te liggen en zou hier snel de nadelige gevolgen van voelen.

 

4.2.2 De nasleep van de Belgische Revolutie

 

De nasleep van de Belgische onafhankelijkheidsstrijd zou een aantal erg nadelige gevolgen hebben voor de inwoners van beide grensgemeenten. De jonge Belgische staat en Nederland bleven nog jaren op vijandige voet leven. Het Nederlandse staatsbestuur had onvoldoende troepen ter beschikking om Zeeuws-Vlaanderen te kunnen verdedigen. Ze zagen geen andere mogelijkheid dan dit tekort aan bezettingstroepen te compenseren door grote stukken land onder water te zetten.[291] In het stuk over landbouw heb ik reeds gezegd dat er op deze manier een groot gedeelte van de landbouwlanden van Clinge onder water kwam te liggen. De Clingse landbouwers zouden tot het einde van de jaren 1830 met de nadelige gevolgen van deze overstromingen te kampen krijgen en ook de landbouwers van De Klinge ondervonden hinder ( zie 2.1 ).

            Clinge lag buiten de verdedigingsgordel van de Nederlanders en er waren geen troepen gelegerd. Ook het gemeentebestuur van De Klinge wilde liever geen troepen op hun grondgebied. De raad vreesde dat wanneer er zich een militaire macht vestigde in hun gemeente, de Hollandse troepen uit Hulst de polders van Clinge zouden bezetten met zeer nadelige gevolgen voor de De Klingse landbouwers die daar bijna allemaal land bezaten.[292] Latere briefwisseling toont aan dat er wel degelijk troepen gelegerd werden in De Klinge. Zo deed de burgemeester op 15 augustus 1831 zijn beklag dat de jongelingen van de eerste ban die in De Klinge waren gelegerd doelloos zonder officier ronddwaalden.[293]

            De aanwezigheid van deze troepen in De Klinge moet waarschijnlijk in verband gebracht worden met de Tiendaagse Veldtocht van twee tot twaalf augustus 1831.

De Belgische kwestie was ondertussen een belangrijke politieke kwestie geworden voor de grote Europese mogendheden. In de Conferentie van Londen kwamen de Britten, de Pruisen, de Russen, de Oostenrijkers en de Fransen samen om over het lot van België te beslissen.

Ze drongen aan de Belgische revolutionairen Leopold van Saksen-Coburg op als koning en ontwierpen een regeling met achttien artikelen voor de verdere afhandeling van het conflict. Nederland verwierp deze regeling echter en besloot tot een gewapende inval in België. Ondanks de geringe militaire tegenstand die zij bij deze invasie ontmoetten, moesten zij onder politieke druk van vooral de Fransen hun troepen al snel terugtrekken.[294]

            Tijdens deze tiendaagse veldtocht deden de Nederlandse troepen een inval in De Klinge. Op zes augustus 1831 trokken Nederlandse soldaten het dorp binnen. Ze hakten de vrijheidsboom om, waarna ze er de Belgische driekleur afhaalden en deze meenamen. Verder richtten de soldaten echter geen materiële schade aan.[295] Zoals boven uiteengezet trokken de Nederlanders zich snel achter hun grenzen terug. De Belgische troepen die midden augustus in De Klinge gelegerd waren, moesten allicht een nieuwe inval van de Nederlanders trachten te vermijden. Hoelang deze soldaten in De Klinge bleven is niet duidelijk. Wel zeker is dat er van 19 februari 1833 tot 31 augustus 1834 manschappen in De Klinge gelegerd waren. In de beginfase betroffen het soldaten van de burgerwacht van Doornik, later waren het troepen uit de burgerwacht van Leuven of soldaten van het vijfde, zesde, achtste of negende regiment. Deze moesten door de bevolking van De Klinge ingekwartierd en gevoed worden, zodat ze waarschijnlijk een aanzienlijke last vormden voor de De Klingenaren.[296]

 

In de periode kort na de onafhankelijkheid hadden de inwoners van De Klinge weinig contacten met Nederlanders. De inwoonders dezer gemeente durven zig op het hollandsch territoir niet begeven, ten zij voor onvermijdelijke werkzaemheden betrekkelijk den akkerbouw, enz… uit vrees van aldaer aangevat te worden… … Even is het zo met de inwoners van hulst en omstreeks welke zonder noodzakelijkheid zig alhier ook niet begeven des te meer daer het aan alle inzetenen van aldaer verboden is, vanwege de commandant van hulst zig in belgiën te begeven.[297] De burgemeester sprak hier over inwoners van Hulst en omgeving en niet over inwoners van de aangrenzende gemeente Clinge Zeeland. Of deze voor de burgemeester deel uitmaakten van de verzameling Hulst en omgeving of gewoon buiten beschouwing werden gelaten is niet duidelijk. Het is echter zo dat het gemeentebestuur in juli 1831 erg heftig reageerde op de eis van de militaire commandant van Sint-Gillis-Waas om aan de Clingenaren de toegang tot de gemeente te verbieden. De burgemeester van De Klinge gaf toe dat de inwoners van Clinge zich wekelijks naar de kerk van De Klinge begaven. Dit was al meer dan tweehonderd jaar zo en de Clingenaren werden er al eeuwen gedoopt, in de echt verbonden en begraven. Bovendien leverde hun komst een aanzienlijk commercieel voordeel op voor de De Klingse handelaars ( zie 2.4 ). De burgemeester smeekte de commandant daarom om van deze maatregel af te zien en de zaken te laten zoals ze al jarenlang waren. Mocht de commandant aan de woorden van de burgemeester twijfelen werd hem aangeraden om inlichtingen in te winnen bij de burgemeester van Sint-Gillis-Waas die met de situatie de les deux communes de La Clinge en de relaties tussen de inwoners van beide gemeenten bekend was.[298]

            Het verzoek van het gemeentebestuur werd blijkbaar ingewilligd, want de Clingenaren bleven ook de volgende jaren de kerk van De Klinge bezoeken. De De Klingse landbouwers konden op hun beurt zonder al te veel problemen hun gronden in Clinge bewerken. Enkel voor het onderwijs waren er problemen. In de eerste helft van 1831 bezochten de Clingse kinderen nog steeds de school van De Klinge.[299] Enkele maanden later meldde het gemeentebestuur van Clinge echter dat volgens de thans bestaande verordeningen, alle gemeenschap tuschen de Hollandsche en Belgische provinciën is afgebroken en hierdoor dan ook het genot van onderwijs op de naburige Vlaamsche Clinge, voor deze gemeente verhinderd is.[300] Voor het beleven van de godsdienst en het bewerken van land konden er dus blijkbaar uitzonderingsmaatregelen toegestaan worden, maar Nederlandse kinderen Belgische scholen laten bezoeken was een brug te ver. In het laatste hoofdstuk ga ik dieper in op deze onderwijsproblematiek.

            Eind 1836 ging de provincie Zeeland zich plots harder op stellen tegen de Belgische landbouwers die gronden bewerkten op hun grondgebied. Vanaf 1 januari 1837 zou het aan de De Klingse landbouwers verboden worden om hun gronden in Clinge te bewerken.[301] Het was reeds langer aan Belgische werklieden verboden om in Zeeland te gaan werken ( zie 3.1 ), maar landbouwers met gronden in Nederland waren tot dan ongemoeid gelaten.[302] Voortaan mochten de Belgische landbouwers niet langer met paarden noch met andere dieren Nederland binnen, waardoor ze onmogelijk hun gronden konden bewerken. Deze maatregel gold niet enkel voor De Klinge, maar ook voor de omliggende grensgemeenten. De landbouwers van De Klinge, Vrasene en Kieldrecht schreven dan ook samen een brief naar de kamer van volksvertegenwoordigers om hun probleem onder de aandacht te brengen. De landbouwers stelden dat ci cette mesure doit récevoir son exécution, un grand nombre des soussignés se trouvera réduit a vendre des bestiaux… … et à chercher une existence à leur famille là ou le hasard ou le bonheur leur procura. Ze wezen erop dat een groot deel van de gronden van Clinge Zeeland eigendom waren van inwoners van hun dorpen dont plusieurs ne peuvent se passer sans encourir un ruine complète. Deze gronden waren al vele jaren, meestal zelfs vanaf de drooglegging van de polders, eigendom geweest van hun voorouders sans que à aucune époque la guerre ou toute autre circonstance y ait portéé obstacle. Volgens de landbouwers had het Nederlands staatsbestuur dan ook geen wettelijke basis om hun privileges af te nemen. Daarom had men de vrijheid genomen om zich tot de kamer te wenden om tussenbeide te komen en de maatregel op te laten heffen.[303] Ook in andere Oost-Vlaamse grensgemeenten wekte deze maatregel wrevel op. Het gemeentebestuur van Eeklo noemde het simpelweg: une mesure inventee pour faire tort aux belges on ne peut l’expliquer autrement.[304] De volksvertegenwoordigers slaagden er blijkbaar in om de maatregel ongedaan te maken, want er werd later niet meer over geklaagd.

 

Op 19 april 1839 werd er een definitief vredesverdrag getekend tussen België en Nederland.[305] Op deze manier kwam er een einde aan de vijandschap tussen de jonge Belgische staat en Nederland. Zowel De Klinge als Clinge hebben nadelige gevolgen ondervonden in deze periode. Door de inundaties werd een gedeelte van Clinge onder water gezet, waardoor zowel de landbouwers van Clinge als die van De Klinge een deel van hun gronden zagen onderlopen. Verder werden er in De Klinge een aantal soldaten gelegerd en konden de werklieden niet langer in Nederland gaan werken.

De vijandschap tussen de twee landen leidde niet tot een volledige breuk tussen de twee dorpsgemeenschappen. Zo bleven de Clingenaren in De Klinge naar de kerk gaan en konden de landbouwers uit De Klinge hun gronden in Nederland blijven bewerken. Verder trachtte men echter zo weinig mogelijk op vreemd grondgebied te komen. Kinderen uit Clinge bezochten ook niet langer de school van De Klinge.

 

4.3 De Eerste Wereldoorlog

 

De Eerste Wereldoorlog had een grote impact op het leven in de grensstreek. Op vier augustus 1914 vielen Duitse troepen België binnen. Het Belgische leger trachtte weerstand te bieden, maar na twee weken wanhopige strijd moesten de Belgische militairen zich terugtrekken in de forten van Antwerpen. Pas op 27 september vielen de Duitsers Antwerpen aan. Het Belgische leger was te zwak en op zeven oktober trok de koning het grootste gedeelte van de troepen terug. De daaropvolgende dagen verlieten ook de andere troepen de stad en dertigduizend manschappen weken uit naar Nederland. De Duitsers hadden in de eerste maanden van de oorlog veel nodeloze wreedheden begaan. Zonder vorm van proces werden talloze willekeurig gekozen burgers gefusilleerd. Het is dus begrijpelijk dat er paniek uitbrak onder de bevolking toen Antwerpen dreigde te vallen. Minstens een half miljoen mensen, waaronder een deel vluchtelingen uit de rest van het land die in Antwerpen een voorlopig inkomen hadden gezocht, verlieten de stad. Honderdduizenden vluchtelingen zochten bescherming in Nederland. De resten van het Belgische leger werden ondertussen achter de Ijzer verzameld en daar zou een loopgravenoorlog ontstaan die vier lange jaren zou blijven duren. Gedurende heel deze periode werd België, op het kleine stukje aan de Ijzer na, bezet door de Duitse troepen.[306]

            Nederland bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog. Men weigerde om een standpunt te bepalen in een conflict waarbij men zich niet betrokken voelde. Nederland had het geluk dat het in de Duitse strategie paste om Nederland te ontzien. Volgens de Britten was de Nederlandse neutraliteit veel gunstiger voor de vijand dan voor hun coalitie.[307]

            De oorlogsdreiging van begin augustus zette de Nederlandse overheid aan om te mobiliseren. Het Nederlandse leger concentreerde zich op de zuidelijke grenzen in Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Brabant. Dit zorgde ervoor dat er een groot aantal militairen naar Zeeuws-Vlaanderen kwamen om de verdediging van de kilometerslange grens op zich te nemen. De oorlog was echter nog ver weg en het normale leven ging gewoon verder. De komst van een groep Waalse families in de tweede helft van augustus die in de omgeving van Hulst neerstreken, was de voorbode van een grotere vluchtelingenstroom. Van het half miljoen mensen dat Antwerpen begin oktober verliet ( zie boven ) vluchtte een groot deel in de richting van Zeeuws-Vlaanderen. Daardoor kregen de grensovergangen bij Nieuw-Namen, Clinge, Sint-Jan-Steen en Koewacht massa’s vluchtelingen te verwerken.[308]

 

In Clinge zorgde deze vluchtelingenstroom voor chaos. Op acht september 1914 was er al een comité aangesteld dat zou moeten zorgen voor de opvang van Belgische vluchtelingen. De belangrijkste dorpelingen, waaronder de burgemeester, de pastoor en de hoofdonderwijzer, werden lid van dit comité. Voor het gehucht Nieuw-Namen werd een apart comité ingericht.

Reeds begin september kwamen er zwervers over de grens die behoefte hadden aan onderdak en een stuk brood. In de loop van de maand september kwamen er ook dagelijks gegoede personen over, die bij iedereen die een plaatsje ter beschikking had kamers wilden huren. In september waren alle kamers en kamertjes die beschikbaar waren aan vluchtelingen verhuurd. Tot dan was het een vrij geregeld vluchten geweest. In de tweede week van oktober werd dit anders.

            Op zondag vier oktober kwamen er een aantal behoeftige vluchtelingen de grens over en ook reeds enkele militairen. De volgende dagen nam het overkomen van zowel burgers als militairen uit België zozeer toe dat men de vluchtelingen moest onderbrengen in de schoollokalen. Het comité verschafte de vluchtelingen één nacht onderdak en zond ze dan door naar het binnenland. Op donderdag werd het comité door honderden arme vluchtelingen overvallen en moesten er driehonderd in de school overnachten. Er waren op dat moment nog geen levensmiddelen in voorraad, maar de particuliere Clingenaren bleken bereid om de vluchtelingen te helpen. De volgende dag begon de ellende. De vluchtelingen kwamen nu niet meer bij honderden, maar bij duizenden. Die vrijdag overnachtten er ook vijfhonderd Engelse marine-soldaten in de gemeente. Met de komst dezer troepen was de verwarring naar wij dachten ten top gestegen en toch was het nog maar een begin.[309]

            In de komende acht dagen trok namelijk de gehele bezetting van de vesting Antwerpen, zo’n 35000 soldaten, door de gemeente Clinge.[310] In hun spoor volgden honderdduizenden vluchtelingen. Men overdrijft niet als men het aantal vluchtelingen, dat tusschen 10 en 30 oktober door onze gemeente trok op 5 à 700.000 schat. Van 11 oktober tot 20 oktober vertoefden er elke dag vijftig - à zestigduizend mensen in Clinge die moesten gevoed en te slapen gelegd worden. Op de grote boerderijen verbleven soms meer dan 1000 mensen en alle scholen en de twee kerken van de gemeente zaten vol. Op 11 oktober kreeg men te kampen met een groot tekort aan levensmiddelen. Deze hongersnood bleef duren tot er op 15 oktober een aantal grote wagens met brood en rijst naar de gemeente werden gebracht. Duizend in drieën verdeelde broden werden onder de vluchtelingen bedeeld. De vluchtelingen verbleven ondertussen in alle denkbare verblijven, als schuren, stallen, keeten, erven, wagens, karren, gespannen zeilen, overal lagen en woonden menschen. Deze toestand hield een paar weken aan.[311]

            Gelukkig was het in heel de maand oktober erg goed weer. Daardoor en door de krachtige hygiënische maatregelen van het comité bleef de gemeente van epidemieën gespaard. Er was ondertussen ook een vrij sterke militaire bezetting in de gemeente, waardoor de orde kon worden gehandhaafd. Door hun immense aantal, ging de doorzending van de vluchtelingen slechts langzaam aan. Men probeerde ze dagelijks door te zenden, maar in Hulst was de situatie nog erger dan in Clinge, waardoor heel wat vluchtelingen verkozen om in Clinge te blijven. Ondertussen kwamen er nog dagelijks mensen bij.

Naar het einde van de maand toe, begonnen de rijen vluchtelingen uit te dunnen. Enkele moedigen besloten om terug te keren en anderen werden doorgezonden naar het Nederlandse binnenland.[312] Op twintig oktober had het gemeentebestuur van Clinge het bevel gekregen de vluchtelingen aan te moedigen om terug naar huis te keren: Zij die bepaaldelijk weigeren behoeven niet gedwongen te worden, maar een zachte drang om terug te keren lijkt mij niet misplaatst. De maatregel gold niet voor de gegoede vluchtelingen die in hun eigen onderhoud konden voorzien.[313] Deze rijke vluchtelingen leverden natuurlijk grote voordelen op voor de plaatselijke handelaars en het zou stom zijn om deze goudmijnen te laten vertrekken. De maatregel had effect want heel wat vluchtelingen keerden naar huis terug. Begin november waren er nog zo’n acht à tienduizend vluchtelingen in de gemeente en tegen het midden van de maand was dit aantal gehalveerd. Het waren vooral de landbouwers die terugkeerden naar hun land, terwijl de allerarmste lieden werden doorgezonden naar de vluchtelingenkampen omdat het niet mogelijk was de menschen van alles te voorzien.[314]

Eind november werd het erg koud en dit bracht nieuwe problemen qua huisvesting en kleding met zich mee. Het comité kon in de grootste noden voorzien, maar de invallende koude had toch voor gevolg dat vele arme vluchtelingen naar huis terugkeerden of naar de vluchtoorden trokken. Half december waren er nog slechts tweeduizend vluchtelingen aanwezig.[315]

Begin februari 1915 kreeg het gemeentebestuur van Clinge het bericht van de militaire bevelhebber van Zeeland dat tegen vijftien februari alle vluchtelingen uit de gemeente Clinge moesten verwijderd zijn.[316] Er werd meteen een spoedvergadering van de gemeenteraad georganiseerd. Een aantal gemeenteraadsleden verbaasde zich erover dat alle vluchtelingen uit de gemeente weg moesten en niet enkel de vluchtelingen die onderstand behoefden. Een spreker wees op hetgeen de neringdoenden en anderen door het verblijf der gegoede Belgische vluchtelingen ten goede komt. Verder vormde deze maatregel volgens hem ook een inbreuk op de gastvrijheid van Nederland en noemde hij het een tweede ramp voor de al zo beproefde vluchtelingen. Het was echter duidelijk dat het commerciële argument het enige belangrijke was, want met de verwijdering van behoeftige vluchtelingen had men geen problemen. De burgemeester begreep het standpunt van de spreker. Hij wees er echter op dat de gemeente zich in een staat van beleg bevond en dat het belang dat de gemeente Clinge had bij het behouden van de vluchtelingen niet op kon tegen het rijksbelang dat de verwijdering van de vluchtelingen nodig maakte. Er werd toch beslist om een verzoek in te dienen bij de koningin om de maatregel ongedaan te maken.[317] 

            Door de bepalingen van de militaire overheid daalde het aantal vluchtelingen in de maanden februari en maart aanzienlijk.[318] Al dan niet dankzij het verzoekschrift werden er echter een paar uitzonderingen toegestaan. Vluchtelingen met karren, paarden of vee mochten blijven en ook hoogzwangere vrouwen, zieken en woonwagenbewoners moesten de gemeente niet verlaten. Voor iedereen die niet tot deze uitzonderingen behoorde hield vanaf eind maart alle steun van het rijk op.[319] Vluchtelingen die voor zichzelf konden zorgen mochten blijkbaar in de gemeente blijven en de gemeenteraad had dus zijn zin gekregen. Er kwamen ook nog sporadisch nieuwe vluchtelingen bij, zodat er op het eind van juni 1915 een zevenhonderdtal vluchtelingen geteld werden. In 1916 stelde de burgemeester dat het onmogelijk was om een precieze opgave te doen van het aantal vluchtelingen. Het kwam zeer vaak voor dat er vluchtelingen aankwamen in Clinge die de gemeente onmiddellijk verlieten en geen aangifte deden van hun verblijf.[320] Voor de rest van de oorlog zijn er dan ook geen cijfers meer beschikbaar. Enkel op 1 november 1918, dicht bij het einde van de oorlog dus, deed de burgemeester een opgave van het aantal vluchtelingen. Op dat moment bevonden er zich 1132 Belgische vluchtelingen in de gemeente.[321]

 

De Klinge werd tijdens de oorlog bezet door Duitse troepen. De laatste weken van oktober en de hele maand november 1914 waren er grote sociale problemen in de gemeente. Alle werk lag stil en de De Klingenaren kampten met een gebrek aan voedsel. Men vond er dan ook niets beter op dan bij hun Nederlandse buren te gaan bedelen. Het vluchtelingencomité van Clinge omschreef hen als volgt: Deze menschen nu waren ons tot een vreeselijken last. We waren er nooit af van de morgen tot den avond. En zelfs met politie en landweer waren ze niet weg te drijven, want die menschen hadden honger. Het comité wendde zich tot het Provinciaal Comité voor de vluchtelingen om steun te vragen voor hun arme buren. Deze steun werd zonder probleem bekomen en geruimen tijd hebben wij het voorrecht gehad voor onze arme buren, die door het noodlot zoo zwaar getroffen zijn, te kunnen zorgen. De Clingenaren waren in deze benarde periode dus bereid om hun onfortuinlijke buren te helpen. Ze noemden dit zelfs een voorrecht. In echte crisisperiodes bleken de inwoners van De Klinge dus te kunnen rekenen op de solidariteit van hun buren.[322]

 

Eind november 1914 begonnen de Duitsers het grensverkeer te beperken. Eerst werden alle wegen met zware prikkeldraad afgesloten en nadien zelfs de volledige grens. In deze periode werden er ‘s nachts groepjes van tien, twintig en uitzonderlijk zelfs meer dan vijftig vluchtelingen de grens over gebracht door plaatselijke gidsen.[323] Om dit te voorkomen installeerden de Duitsers in de zomer van 1915 de dodendraad. Voortaan werd er electrische stroom door de grensversperring geleid.[324] Deze draad maakte vele slachtoffers. Deserterende Duitse militairen, spionnen, smokkelaars, Hollandse militairen verrast door de duisternis en Belgische vluchtelingen.[325] Of er ook aan de grens tussen Clinge en De Klinge slachtoffers vielen is niet zeker. Zoals in de paragraaf over smokkel ( 2.5 ) reeds in aangetoond, weerhield de dodendraad de grensbewoners er niet van om waren de grens over te smokkelen.

 

In De Klinge waren een aantal Duitse soldaten gelegerd, die grote druk uitoefenden op de gemeentefondsen. Gezien de onvoorziene en zeer bezwarende uitgaven veroorzaakt door de opeisschingen der plaatselijke troepen moest het gemeentebestuur in september 1915 een lening aangaan van tienduizend frank.[326] Deze lening was de eerste in een lange reeks.

De kosten van de bezetting bedroegen ongeveer vijfduizend frank voor drie maanden. In 1914 had de gemeente drieduizend frank betaald aan oorlogsuitgaven, in 1915 had men zeventienduizend frank uitgegeven en in 1916 zouden de kosten oplopen tot vijfentwintigduizend.[327] In 1917 moest men in totaal 38500 frank lenen.[328] Het merendeel van deze som diende om de kosten van de bezetting te dekken. De gemeente moest echter ook lenen om boetes te kunnen betalen die hen door de militaire overheid waren opgelegd. In januari kreeg men een boete van 3750 frank. De reden hiervoor werd niet vermeld, maar het zal allicht iets met smokkel te maken hebben gehad.[329] Op het einde van het jaar kreeg men een boete van tweeduizend frank voor twee voortvluchtige civielarbeiders.[330] Wellicht ging het hier om arbeiders die opgeëist waren om in dienst van de Duitsers te werken en daarom de benen hadden genomen naar Nederland. In 1918 was het blijkbaar moeilijker om geld te lenen, want men bleef met een begrotingstekort zitten van vijfentwintigduizend frank.[331] Er

werd door het gemeentebestuur een nieuwe belasting ingevoerd, maar deze volstond niet om het begrotingstekort weg te werken.[332] Overwegende dat zelfs in normale tijd zonder hulpgelden de gemeente niet kan bestuurd worden zoals het derhalve 100 jaar is gebeurd besloot men de hulp van de hogere overheid in te roepen.[333] Enkele maanden later werd er alsnog vijftienduizend frank geleend.[334] De begroting kwam echter pas in evenwicht toen de gemeente na afloop van de oorlog veertigduizend frank kon lenen bij het gemeentekrediet.[335]

 

Naast financiële problemen kampte de gemeente met voedselschaarste. Het gemeentebestuur moest beperkende maatregelen nemen. Zonder schriftelijke toestemming was de uitvoer van levensmiddelen verboden en men mocht geen graan aan de dieren voederen. Verder werd er een maximumprijs ingevoerd voor brood en andere voedingsmiddelen en eigende het gemeentebestuur zich het recht toe om in geval van gebrek opeisingen te doen aan de normale prijzen.[336] Er kwamen in de oorlogsperiode blijkbaar ook geregeld diefstallen van veldvruchten voor want de gemeenteraad besliste in de zomer van 1916 om patrouilles in te richten die de velden moesten bewaken.[337]

 

Omdat de electrische draad op zich niet voldoende bleek om smokkelaars tegen te houden, besloten de Duisters een zone van tachtig meter voor de draad vrij te maken en er een verboden zone van te maken. Mensen die in deze verboden zone woonden, moesten elders een onderkomen zoeken. In 1918 werd deze sperzone zelfs uitgebreid tot tweehonderd meter voor de draad.[338] Op deze manier was meer dan zestig hectare van het grondgebied van De Klinge door de grensversperring ingenomen en hadden de helft van de inwoners hun huizen moeten ontruimen.[339]

 

De inwoners van De Klinge hebben dus heel wat nadelige gevolgen ondervonden van de Eerste Wereldoorlog. Ze moesten zware financiële inspanningen doen om de Duitse bezettingstroepen te onderhouden. Er was ook voedselschaarste en in 1918 moesten de helft van de De Klingenaren hun huis ontruimen. Daartegenover staat dat een deel van de bevolking zich in deze periode heeft kunnen verrijken door de bloeiende smokkelhandel. De meeste De Klingenaren zullen echter toch met veel plezier aan het bevel van de Belgische militaire overheid voldaan hebben. Op acht december kreeg het gemeentebestuur immers de opdracht om de ijzerdraad die door de Duisters was aangebracht volledig en onmiddellijk weg te halen. Op deze manier werd de versperring tussen De Klinge en Clinge weggenomen en kon het leven in de grensstreek zich weer gaan normaliseren.

            Hiermee kwam er ook een einde aan de merkwaardige toestand in Clinge. Vanaf augustus 1914 kreeg de Nederlandse gemeente te maken met een vluchtelingenstroom. Vooral tijdens de belegering van Antwerpen van begin oktober 1914, trokken de vluchtelingen met tienduizenden door de gemeente. In deze periode moesten er dagelijks meer dan vijftigduizend vluchtelingen onderdak vinden in Clinge. Dit leidde tot chaotische toestanden en hongersnood. Eind oktober begon het aantal vluchtelingen af te nemen. Een deel besloot terug naar huis te gaan, terwijl een ander deel doorgestuurd werd naar vluchtelingenkampen. Op deze manier bleven er in december nog maar zo’n tweeduizend vluchtelingen over. De militaire overheid wilde dat ook deze vluchtelingen het grensdorp verlieten, maar de handelaars zagen de rijke vluchtelingen niet graag vertrekken. Uiteindelijk bleken er op het einde van de oorlog nog steeds meer dan duizend vluchtelingen aanwezig te zijn. Het vluchtelingencomité van Clinge heeft alles in het werk gesteld om de vluchtelingen te helpen. In de eerste maanden van de oorlog werd met man en macht gewerkt om de vele vluchtelingen van voedsel en onderdak te voorzien. Ook hun arme Belgische buren konden op bijstand rekenen in deze moeilijke periode. Toen begin november de ergste nood geleden was, begonnen er commerciële belangen mee te spelen bij de Clingenaren. Het waren vooral de armste vluchtelingen die werden doorgestuurd, terwijl de rijken mochten blijven. De verontwaardigde reactie van de gemeenteraad op het wegsturen van deze rijke vluchtelingen sprak boekdelen. Ze stuurden een verzoekschrift naar de koningin en uiteindelijk mochten de gezinnen die voor zichzelf konden zorgen toch in de gemeente blijven. Dit leverde veel inkomsten op voor de plaatselijke handelaars. Wanneer men dan ook nog de bloeiende smokkelhandel in rekening brengt, wordt het duidelijk dat heel wat Clingenaren zich hebben weten te verrijken tijdens de Eerste Wereldoorlog.

 

4.4 Het Annexionisme

 

Vooraleer het onthaal van de Belgische annexionistische campagne in Clinge te bespreken, wil ik even de algemene context schetsen. Ik heb mij daarvoor gebaseerd op Grote ambities, eerzuchtige plannen; De Belgische belangstelling voor Zeeuwsch-Vlaanderen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, de bijdrage van M. de Waele in het verzamelwerk Over den Vier Ambachten.[340]

            Al van bij het begin van de Eerste Wereldoorlog ontstond er wrevel tussen Nederland en België. Het neutrale Nederland had de Scheldemonding afgesloten voor oorlogsschepen van beide partijen. Op deze manier konden de Engelsen geen troepen sturen naar de vesting van Antwerpen. Er circuleerden bovendien geruchten over een schending van de neutraliteit in Nederlands-Limburg en de geallieerden hadden moeite met het feit dat Nederland handel bleef drijven met Duitsland. Vooral in Brussel en Parijs meende men dat de neutraliteit van Nederland vooral in het voordeel van de Duitsers werkte. Deze gebeurtenissen lieten diepe sporen na in de verhouding tussen België en Nederland. De mentale kloof die in augustus 1914 was ontstaan, zou in de loop van het conflict alleen maar groter worden.[341]

            Gedurende de strijd begonnen de Belgische diplomaten te ijveren voor gebiedsuitbreiding na de oorlog. Onder andere de annexatie van Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands-Limburg behoorden tot de gebiedseisen. De Nederlandse bestuurders waren niet echt zeker van hun stuk en trachtten het patriottisme in Zeeuws-Vlaanderen aan te wakkeren. Zo bracht Koningin Wilhelmina in oktober 1916 een bezoek aan de regio en spande de regering zich in om de ontevredenheid in Zeeuws-Vlaanderen over de economische verwaarlozing en de slechte verbinding met de rest van het land weg te nemen.[342]

            Na de wapenstilstand kreeg de Nederlandse regering af te rekenen met politieke en sociale problemen. Zo was er een revolutiepoging van de socialistische leider Troelstra. Verder werd de afgezette Duitse keizer in Nederland toegelaten en kregen de Duitse troepen de toestemming om zich terug te trekken langs Nederlands-Limburg. Deze incidenten leken in de kaart te spelen van de Belgische annexionisten. [343]

            Zowel in Nederlands-Limburg als in Zeeuws-Vlaanderen konden de Belgische annexatieplannen echter op erg weinig steun rekenen. In Zeeuws-Vlaanderen voerden de Belgen enkele discrete verkenningsrondes uit die weinig hoopgevende resultaten gaven. De overgrote meerderheid van de bevolking wilde bij Nederland blijven.[344]

België zag geen graten in de onwil van de plaatselijke bevolking en trok naar de vredesconferentie in Versailles met het duidelijke doel Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands-Limburg in te lijven. Er werd een speciale commissie opgericht om de Belgische eisen te behandelen en Nederland werd uitgenodigd om aan de besprekingen deel te nemen. Eind mei 1919 werden beide partijen door een geallieerde commissie gehoord. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten wezen elke grenswijziging af en er werd beslist dat er enkel onderhandeld mocht worden over militaire en commerciële aspecten. Ook op deze punten zouden België en Nederland echter niet tot een akkoord komen.[345]

 

De inwoners van Clinge reageerden verontwaardigd op de annexatieplannen. Er werden door verschillende verenigingen huldebrieven verzonden naar de koningin. Net als in de omringende gemeenten werd er in Clinge ook een comité opgericht tegen de annexatie van Zeeuws-Vlaanderen. De gemeenteraad besloot begin december 1918 unaniem een telegram naar de koningin te sturen om hun trouw te betuigen.[346]

            In september 1919 stuurde de gemeenteraad een tweede trouwbetuiging:

De Raad der gemeente Clinge, In zijne vergadering van 2 september 1919 vergaderd, Betuigt hiermee zijne gevoelens van trouw en aanhankelijkheid aan het Koninklijk huis en geeft uitdrukking aan zijn vurig verlangen om immer een te blijven met het dierbaar vaderland.[347]

De koningin dankte het gemeentebestuur oprecht voor deze uiting van vaderlandslievende gevoelens.[348]

Stonden de Clingenaren in 1830 niet wantrouwig tegen een aansluiting bij België, dan was deze houding in een kleine eeuw tijd dus volledig veranderd. Volgens Audoore kwam deze bocht voor in alle katholieke gemeenten van Zeeuws-Vlaanderen. Hij ziet de emancipatie van de katholieken binnen het Nederlandse politieke bestel als de voornaamste oorzaak van deze ommekeer.[349]

Er was in de loop van de negentiende eeuw ook veel veranderd in de grensstreek. De relaties tussen de inwoners van Clinge en die van De Klinge hadden sinds 1830 een duidelijke verzuring gekend. Misschien speelde ook dit een rol bij de Clingse afkeer voor een mogelijke inlijving van Zeeuws-Vlaanderen door de Belgen.

 

4.5 Besluit

 

Er zijn twee belangrijke politieke periodes geweest waarin het leven in De Klinge en Clinge sterk bepaald werd door hun ligging aan de grens.

 

De Belgische Revolutie en de daaropvolgende vijandschap tussen Nederland en België had een aantal erg nadelige gevolgen voor de inwoners van beide dorpen. Zo ondervonden landbouwers uit beide dorpen hinder door de overstroming van een deel van de gronden in Clinge. Verder waren er in deze periode troepen gelegerd in De Klinge en mochten Belgische arbeiders niet langer in Nederland gaan werken. Het grensverkeer werd ook bemoeilijkt en er werd zelfs even mee gedreigd om de De Klingenaren te verbieden hun akkers in Clinge te bewerken.

 

De tweede periode waarin de grens een bepalende rol heeft gespeeld was de Eerste Wereldoorlog. Nederland bleef neutraal tijdens deze wereldbrand en kreeg honderdduizenden Belgische vluchtelingen op hun grondgebied. Een groot gedeelte van deze vluchtelingen kwam Nederland binnen langs de langgerekte grens van Clinge. In de eerste weken van oktober overnachtten er dagelijks tienduizenden vluchtelingen in Clinge. Dit aantal zou snel afnemen, maar op het einde van de oorlog waren er toch nog steeds meer dan duizend Belgische vluchtelingen op het grondgebied van Clinge. De eerste maanden zorgde de vluchtelingenstroom voor chaos in de gemeente. Toen na enkele maanden enkel de gegoede vluchtelingen overbleven, deden de plaatselijke handelaars echter gouden zaken en werd het duidelijk dat er ook positieve kanten waren aan de aanwezigheid van gevluchte Belgen in de gemeente.

De inwoners van De Klinge kregen het harder te verduren tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Klinge werd bezet door Duitse troepen. Het onderhoud van deze Duitse militairen zorgde voor grote financiële druk en het gemeentebestuur moest talloze leningen aangaan. Verder was er voedselschaarste en moesten naar het einde van de oorlog toe vele inwoners hun huizen verlaten. De Duitsers hadden reeds in 1915 een electrische draad geplaatst die de grens tussen Clinge en De Klinge onoverbrugbaar moest maken. De smokkelaars slaagden er echter desondanks in om waren de grens over te smokkelen. In 1918 besloot de Duitse militaire overheid dan ook om van het gebied rond de draad een verboden zone te maken, waardoor meer dan de helft van de De Klingenaren dakloos werd.

Gedurende de onderzoeksperiode was er een opmerkelijke verandering in de houding van de bevolking van Clinge tegenover een eventuele aansluiting bij België. In 1830 leken de Clingenaren een aansluiting bij de revolutionairen best te zien zitten. Na de doortocht van Grégoire in Hulst, onderbrak het gemeentebestuur alle communicatie met de hogere overheid en zonder dat er sprake was van militaire druk werd er een Belgische vlag uitgehangen. Verder ondertekenden vele Clingenaren een opstandige petitie en besloten heel wat Clingenaren om hun dienstplicht te ontlopen.

            Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog maakte de Belgische diplomatie opnieuw plannen om Zeeuws-Vlaanderen in te lijven. De inwoners van Clinge reageerden verontwaardigd en schreven meerdere brieven naar hun koningin om hun trouw te betuigen. Op een kleine eeuw tijd, had de houding van de Clingenaren tegenover een aansluiting bij België dus een bocht van 180 graden genomen.

 

Misschien kan deze verandering in verband gebracht worden met verslechterde relaties tussen Clingenaren en De Klingenaren. In de loop van de onderzoeksperiode was er immers een duidelijke verzuring te bemerken tussen de bestuurders van beide gemeenten. In het begin van de negentiende eeuw bleken de relaties tussen de bestuurders van De Klinge en Clinge erg goed te zijn. De gemeenteraad van De Klinge had goede herinneringen over gehouden aan de Franse periode en zag een reünie met Clinge best zitten. In een brief van 1861 noemde de burgemeester van Clinge zich een vriend van zijn Belgische collega, dus ook in deze periode waren de onderlinge relaties nog goed. Het was overigens wel opvallend dat er nauwelijks sprake was van samenwerking tussen beide gemeenten en dat schriftelijke communicatie tussen beide burgemeesters zeer zelden voorkwam. Het lijkt alsof er in de jaren 1870 een einde kwam aan deze vriendschappelijke relatie. Er was in deze periode onenigheid over een bejaarde behoeftige en over een armoedig meisje. Deze conflicten zouden een invloed hebben gehad op de afscheuring van de parochie Clinge. Na het einde van de kerkelijke eenheid, waren er geen sporen meer van vriendschappelijke relaties tussen de bestuurders. Ook het gebrek aan medewerking van de Clingse ordediensten bij de nachtelijke baldadigheden van de Clingenaren in De Klinge in het laatste kwart van de negentiende eeuw, lijkt de hypothese te staven dat de vriendschap tussen de respectievelijke bestuurders ver weg was.

Het is echter opvallend dat de De Klingenaren tijdens de moeilijke beginmaanden van de Eerste Wereldoorlog wel op de steun van het Clingse bestuur konden rekenen. Werd in een dergelijke crisisperiode de loyauteit van de Clingenaren tegenover hun Belgische buren misschien terug aangewakkerd? Of waren de onderlinge relaties reeds in de jaren vóór de oorlog opnieuw verbeterd? Dit zijn helaas vragen waar ik voorlopig nog geen antwoord op kan geven.

 

Zeker is dat zowel de Eerste Wereldoorlog als de Belgische Revolutie een grote invloed hebben gehad op het leven in de grensstreek. Verder maakte de Clingse bevolking een opvallende verandering door in haar houding tegenover een aansluiting bij België en was er een breuk in de vriendschappelijke relaties tussen de bestuurders van beide gemeenten in de eerste helft van de jaren 1870.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[248] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 december 1912.

[249] GHSGW, GA De Klinge, GR 7 februari 1829.

[250] Clinge Oost-Vlaanderen werd in 1830 de Belgische Clinge, later De Klinge genoemd, terwijl Clinge Zeeland later gewoon Clinge werd genoemd ( zie methode ).

[251] RAG, Hollands Fonds, 361 stukken en briefwisseling betreffende fusies over De Klinge en Sint-Gillis-Waas, 1820.

[252] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 februari 1829.

[253] In de praktijk liepen de Clingse kinderen al school in De Klinge ( zie hoofdstuk 5 ).

[254] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 februari 1829.

[255] RAB, GMA De Klinge, nr36 , Uitgaande BW, 17 februari 1851.

[256] RAB, GMA De Klinge, nr36 , Uitgaande BW, 14 augustus 1851.

[257] RAB, GMA De Klinge, nr 8, BW brief van de burgemeester van Clinge aan de burgemeester van De Klinge, 26 mei 1861.

[258] RAB, GMA De Klinge, nr 40 , Uitgaande BW brief van het gemeentebestuur van De Klinge aan het bestuur van Godshuizen te Antwerpen, 11 april 1870.

[259] RAB, GMA De Klinge, nr 40 , brief van het gemeentebestuur van De Klinge aan het bestuur van Godshuizen te Antwerpen, 25 mei 1870.

[260] VERBUNT ( Chris ). Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus, Clinge, s.n., s.d, p4.

[261] SAH, GA Clinge, BW, brief aan de commissaris des Konings in Zeeland 20 juni 1873 en 20 december 1873.

[262] SAH, GA Clinge, BW, brief aan de commissaris des Konings in Zeeland 20 juni 1873.

[263] SAH, GA Clinge, BW, brief aan de commissaris des Konings in Zeeland 20 december 1873.

[264] SAH, GA Clinge, BW, brief van de kantonwachter te Hulst aan burgemeester Clinge, 9 januari 1874.

[265] VERBUNT ( Chris ). Een gouden jubileum van de parochie van de H. Henricus, Clinge, s.n., s.d, p4.

[266] GHSGW, GA De Klinge, GR 17 mei 1878. De gemeentebesturen waren verplicht om samen te werken om de Gravenstraat volledig te bestraten aangezien er een zone van 88 meter lengte was waar de grens in het midden van de straat liep. Vanuit De Klinge bekeken behoorden de huizen aan de rechterkant van de straat tot De Klinge en de huizen aan de linkerzijde tot Clinge.

[267] Begroting 1881: 1450 frank deficit; begroting 1883: 480,41 frank deficit; begroting 1884: 1348,88 frank deficit; begroting 1885: 2066,53 frank deficit; begroting 1886: 1047,77 frank deficit; begroting 1887: 984,88 frank deficit; begroting 1888: 1316,03 frank deficit; begroting 1889: 1852,81 frank deficit; ook in jaren 1890 nog meestal een tekort; GHSGW, GA De Klinge, GR.

[268] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 december 1883.

[269] GHSGW, GA De Klinge, GR 23 mei 1886.

[270] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 januari 1887.

[271]KOSSMANN ( Ernst Heinrich ). De lage landen 1780-1980: twee eeuwen Nederland en België. Deel I 1780 - 1914. Amsterdam, Elsevier, 1984, 618p.

[272] KOSSMANN, pp 133-136.

[273] SMITS ( A. ). ‘Oost-Zeeuws-Vlaanderen in 1830’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, pp. 819-836.

[274] AUDOORE ( Bart ). De houding van de Zeeuws-Vlaamse bevolking ten opzichte van België en Nederland (1830-1919). Gent, RUG ( Onuitgegeven licentiaatsverhandeling ) 1999, 162p en GLERUM ( K. ) en KIPPERS ( M. ). Doch hier is alles rustig”: Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische opstand, 1830-1831, V.L.V.U., Amsterdam, 1980, 100p. (onuitgegeven licenciaatsverhandeling )

[275] SAH, GA Clinge, BW Clinge, brief van de districtscommissaris aan de burgemeester van Clinge, 7 september 1830.

[276] SMITS ( A. ). ‘Oost-Zeeuws-Vlaanderen in 1830’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, pp. 826-827.

[277] GLERUM ( K. ) en KIPPERS ( M. ). Doch hier is alles rustig”: Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische opstand, 1830-1831, V.L.V.U., Amsterdam, 1980, p16.

[278] Idem, p95. Ik heb deze brief zelf niet opgezocht en baseer mij op de bronvermelding van Glerum en Kippers.

[279] SAH, GA Clinge, BW brief van de districtscommissaris aan de burgemeester van Clinge, 20 oktober 1830.

[280] Idem

[281] SAH, GA Clinge, BW.

[282]SMITS ( A. ). ‘Oost-Zeeuws-Vlaanderen in 1830’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, p834.

[283] SAH, GA Clinge, BW brief van de districtscommissaris aan de burgemeester van Clinge, 20 oktober 1830;

[284]SMITS ( A. ). ‘Oost-Zeeuws-Vlaanderen in 1830’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, p835.

[285] AUDOORE ( Bart ). De houding van de Zeeuws-Vlaamse bevolking ten opzichte van België en Nederland (1830-1919). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), Gent, 1999,p45.

[286] Er waren in 1830 in heel het district Oost-Zeeuws-Vlaanderen 330 deserteurs op een totale bevolking van iets meer dan 25000 mensen.

[287] GLERUM ( K. ) en KIPPERS ( M. ). Doch hier is alles rustig”: Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische opstand, 1830-1831, V.L.V.U., Amsterdam, 1980, p28.

[288] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, brief van de burgemeester aan de districtscommissaris, 30 augustus 1830.; De Klinge behoorde tot een andere provincie dan Clinge in deze periode en dus ook tot een ander district; deze districtscommissaris was dus niet dezelfde als die van Clinge

[289] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, brief van de burgemeester aan meneer de secretaris van het provisoir gouvernement en de gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen, 19 oktober 1830.

[290] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW,  brief van de burgemeester aan de districtscommissaris, 14 januari 1831.

[291] AUDOORE ( Bart ). De houding van de Zeeuws-Vlaamse bevolking ten opzichte van België en Nederland (1830-1919). Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), Gent, 1999, p88.

[292] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, 27 juli 1831.

[293] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, 15 augustus 1831.

[294] KOSSMANN ( Ernst Heinrich). De lage landen 1780-1980: twee eeuwen Nederland en België. Deel I 1780 - 1914. Amsterdam, Elsevier, 1984,pp.138-139.

[295] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, brief van de burgemeester van De Klinge aan de districtscommissaris, 9 september 1831.

[296] RAB, GMA De Klinge, nr 413 , Staten van manschappen in De Klinge gelegerd.

[297] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, brief van de burgemeester aan de districtscommissaris, 11 maart 1831.

[298] RAB, GMA De Klinge, nr 34 , Uitgaande BW, brief van de burgemeester aan de militaire commandant van Sint-Gillis, 30 juli 1831

[299] SAH, GA Clinge, GR 25 juli 1831.

[300] SAH, GA Clinge, GR 29 augustus 1831.

[301] SAH, GA Clinge, GR 24 mei 1836.

[302] Voor de Belgische Revolutie vonden heel wat De Klingenaren werk op de Zeeuwse eilanden, maar na 1830 werden ze er niet meer aangenomen. Acht inwoners van De Klinge die toch in Nederland aan het werk waren, werden door de ordediensten gevat en voor vier weken opgesloten ( zie 3.1 )

[303] RAB, GMA De Klinge, nr 58 , verzoekschrift van de inwoners van De Klinge, Vrasene en Kieldrecht aan leden Nationaal congres in verband met vrij overschrijden Nederlandse grens, 1836.

[304] RAG, provinciearchief 1830-1850, nr 10(1/20), Stukken en correspondentie betreffende moeilijkheden die Belgische boeren ondervinden om hun gronden gelegen op Nederlands grondgebied te bewerken, brief van het gemeentebestuur van Eeklo aan de provincie, 3 november 1836.

[305] COOLSAET ( Rik ). België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000., Leuven, Van Halewijck, 1998,p72.

[306] KOSSMANN ( Ernst Heinrich). De lage landen 1780-1980: Twee Eeuwen Nederland en België. Deel 2 1914 - 1980. Amsterdam, Elsevier, 1984, pp.10-12.

[307] Idem,p29.

[308] STROEVE ( J.). ‘De vier ambachten in de Eerste Wereldoorlog’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, pp. 845-847.

[309] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, pp. 193-195.

[310] Deze troepen zijn waarschijnlijk de 30000 soldaten die volgens Kossmann Antwerpen verlieten en naar Nederland vluchtten ( zie boven ).

[311] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, p195-196.

[312] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, p197.

[313] SAH, GA Clinge, BW, brief van commissaris des koningin in Zeeland aan het gemeentebestuur van Clinge, 20 oktober 1914.

[314] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, pp.197-198

[315] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, p198.

[316] SAH, GA Clinge, BW, brief aan de koningin, 5 februari 1915.

[317] SAH, GA Clinge, GR 5 februari 1915.

[318] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge, p200.

[319] SAH, GA Clinge, BW, brief van gedelegeerd regeringscommissaris voor vluchtelingen in Zeeuws-Vlaanderen aan de burgemeester van Clinge, 23 maart 1915

[320] SAH, GA Clinge, BW, brief van de burgemeester van Clinge aan het provinciaal inlichtingenbureau van Zeeland, 17 februari 1916.

[321] SAH, GA Clinge, BW, brief van de burgemeester van Clinge aan de commissaris van de koningin in Zeeland, november 1918

[322] Verslag van het provinciaal comité tot hulpverlening aan vluchtelingen in Zeeland; Aug. 1914 - Juli 1915, gemeente Clinge p198-199

[323] Idem, p199.

[324] Zie aankondiging van electrische draad in bijlage 5; SAH, GA Clinge, BW, 8 juni 1915.

[325] STROEVE ( J. ). ‘De vier ambachten in de Eerste Wereldoorlog’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, pp. 849.

[326] GHSGW, GA De Klinge, GR 13 september 1915.

[327] GHSGW, GA De Klinge, GR De Klinge, 11 maart 1916.

[328] Op 27 januari leent men 3750 frank; op 11 april leent men 5000 frank; op 14 juli 5000 frank; 18 juli 5000 frank; 23 oktober 5000 frank, 7 december 8000 frank, 15 december 7000 frank; GHSGW, GA De Klinge, GR 1917.

[329] GHSGW, GA De Klinge, GR 27 januari 1917.

[330] GHSGW, GA De Klinge, GR 15 december 1917.

[331] GHSGW, GA De Klinge, GR 9 maart 1918.

[332] GHSGW, GA De Klinge, GR 21 februari 1918.

[333] GHSGW, GA De Klinge, GR 9 maart 1918.

[334] GHSGW, GA De Klinge, GR 27 april 1918 en 31 mei 1918.

[335] GHSGW, GA De Klinge, GR 28 juni 1919.

[336] GHSGW, GA De Klinge, GR 14 december 1915.

[337] GHSGW, GA De Klinge, GR 3 juni 1916

[338] VAN WAESBERGHE ( Steven ). Smokkel in het land van Waas tijdens de Eerste Wereldoorlog. Gent, RUG ( onuitgegeven licentiaatsverhandeling ), 2001, p48.

[339] GHSGW, GA De Klinge, GR 9 maart 1918.

[340] DE WAELE ( M.) ‘Grote ambities, eerzuchtige plannen; de Belgische belangstelling voor Zeeuwsch-Vlaanderen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog’ in: Over den Vier ambachten. 750 jaar Keure. 500 jaar Graaf. Jansdijk. Kloosterzande, Duerinck bv, 1993, pp. 837-844.

[341] 'Idem',pp. 838-839.

[342] 'Idem',pp. 839-840.

[343] 'Idem',p. 840.

[344] DE WAELE( M. )pp. 841.

[345] 'Idem',pp. 841-844.

[346] SAH, GA Clinge, GR 27 december 1918.

[347] SAH, GA Clinge, GR 2 september 1919.

[348] SAH, GA Clinge, GR 19 september 1919.

[349] AUDOORE ( Bart ). De houding van de Zeeuws-Vlaamse bevolking ten opzichte van België en Nederland (1830-1919). RUG ( onuitgegeven licenciaatsverhandeling ), Gent, 1999,162p.