De negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten. Een gevalstudie van Caritas International België in het gebied van de Grote Meren, Centraal-Afrika. (Tine Deschacht)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Zowel tijdens als in de nasleep van de Koude Oorlog werden grote delen van Afrika en Azië meegesleurd in een spiraal van geweld. Burgeroorlogen, etnische conflicten en genocide kostten aan miljoenen mensen het leven. Massale vluchtelingenstromen werden op gang gezet. Ook vandaag zijn er nog meer dan twintig gewelddadige regionale conflicten. In landen zoals Soedan, Oeganda, de Democratische Republiek Congo, Nepal, Afghanistan en Colombia lijkt het geweld nog lang niet te stoppen. Gewapende conflicten zijn nog steeds één van de grootste oorzaken van menselijk lijden. Doordat het onderscheid tussen strijders en niet-strijders steeds minder en minder duidelijk is, zijn burgers en vooral vrouwen en kinderen vaak de eerste slachtoffers van het geweld.

Eén antwoord op dit enorme menselijke lijden is humanitaire hulp. Door middel van voedselhulp, medische verzorging en onderdak kan de ellende van duizenden mensen verlicht worden. Slachtoffers krijgen weer nieuwe hoop om hun leven op te bouwen. Toch is humanitaire hulp niet het enige antwoord. Ze kan de onderliggende problemen van een conflict niet oplossen.

De omgeving waarin hulpverleners moeten opereren is vaak complex en gevaarlijk. Ze ondernemen projecten in diep verscheurde samenlevingen gekenmerkt door strijdende clans, vluchtelingenstromen en hongersnood. Er heerst een grote onzekerheid en vaak zijn hulpverleners zelf het slachtoffer van het geweld. In sommige gevallen wordt de hulp misbruikt door de strijdende partijen. Sinds de jaren ’90 worden er meer en meer vragen gesteld omtrent zowel de doeltreffendheid van humanitaire hulp als in welke mate dat ze het conflict zou versterken of verlengen. Vanaf het moment dat humanitaire organisaties zich ter plaatse begeven, maken ze immers deel uit van het conflict en zullen ze het beïnvloeden.

In deze eindverhandeling worden de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten onderzocht. Het is niet de bedoeling kritiek te uiten op humanitaire hulp. We zijn van oordeel dat humanitaire hulp noodzakelijk is en dat de internationale gemeenschap haar taak als humanitaire hulpverlener zeer ernstig dient te nemen. Soms wordt de humanitaire hulp van gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties bekritiseerd, hierbij gretig verwijzend naar voorbeelden waar de internationale hulp gefaald heeft. Elke humanitaire organisatie opereert in een uiterst complexe situatie die uniek is en verschilt van land tot land. Hun optreden zal onvermijdelijk zowel positieve als negatieve gevolgen teweegbrengen op de conflictsituatie. Het is de bedoeling om uit deze negatieve ervaringen te leren, zodat eventuele humanitaire ‘rampen’ vermeden kunnen worden. Met deze thesis willen we dan ook een bijdrage leveren aan het beter verstrekken van noodhulp in gebieden die getroffen worden door gewelddadige conflicten.

 

Deze eindverhandeling omvat vier grote hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is een algemene inleiding in de begrippen ‘conflict’ en ‘humanitaire hulp’. Hierin schetsen we de context van hedendaagse conflicten en de recente trends in de humanitaire hulpverlening. We sluiten het hoofdstuk af met de onderzoeksvragen van de eindverhandeling en het methodologisch kader. In het tweede hoofdstuk analyseren we de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten. Dit vormt het theoretisch kader van de eindverhandeling. In het derde hoofdstuk wordt er een gevalstudie gemaakt van de hulpverlening van Caritas International België. We onderzoeken welke negatieve gevolgen haar hulpverlening had voor het conflict in de Grote Meren tussen 1993 en 1996. In het laatste hoofdstuk reiken we oplossingen aan voor de reductie van de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten. We behandelen drie methodologische denkkaders: Conflict Impact Assessment, ‘Aid for Peace’ en ‘do no harm’. Daarnaast geven we de ervaringen weer van drie Belgische NGO’s: Artsen Zonder Grenzen, Caritas International België en Oxfam Solidariteit.

 

 

Hoofdstuk 1: Probleemstelling: conflicten en humanitaire hulp

 

Opdat we de invloed van humanitaire hulp op conflicten kunnen onderzoeken is het van groot belang de termen ‘conflict’ en ‘humanitaire hulp’ nader toe te lichten. Al naargelang de context en/of groepen kunnen ze immers een verschillende betekenis hebben. Conceptuele duidelijkheid is noodzakelijk om het onderzoeksdomein af te bakenen.

 In een eerste deel omschrijven we ‘conflicten’. We geven eerst een definitie van het begrip. Vervolgens onderzoeken we de oorzaken en motieven van een conflict. In een volgende paragraaf gaan we dieper in op de verschillende fasen in conflicten. Ten slotte schetsen we de algemene kenmerken van hedendaagse conflictgebieden.

 In het tweede deel bespreken we humanitaire hulp. Vooreerst definiëren we humanitaire hulp. Daarna gaan we in op de belangrijkste principes. Vervolgens geven we een overzicht van de spelers in het humanitaire domein. In een laatste paragraaf beschrijven we de recente evolutie in de humanitaire hulpverlening.

 We sluiten het eerste hoofdstuk af met het samenbrengen van humanitaire hulpverlening en conflicten. Wat gebeurt er als hulpverleners moeten opereren in een conflictueuze context? Wat zijn de moeilijkheden en beperkingen?

 

 

1. Wat zijn conflicten?

 

1.1. Definitie

 

In deze eindverhandeling definiëren we conflict als een sociale situatie waarbij minstens twee partijen ogenschijnlijk onverzoenbare belangen nastreven, en daardoor in botsing komen[1]. De personen of groepen die betrokken zijn bij het conflict zien elkaar als tegenstanders om hun doel te bereiken. Ze nemen een vijandige houding aan of ondernemen acties die de belangen van de tegenstander ondermijnen.

De term ‘latent conflict’ verwijst naar een situatie van spanning die kan escaleren naar een gewelddadig conflict. De belangen van de betrokken partijen zijn onverenigbaar, maar ze zijn zich daar niet bewust van. Een vorm van latent conflict is structureel geweld[2]. Dit is een indirecte vorm van geweldpleging. Er wordt geen rechtstreeks geweld gepleegd ten aanzien van de bevolking, maar het geweld zit ingebouwd in de maatschappelijke structuren[3]. Mensen sterven bijvoorbeeld door armoede.

 Dit conflict wordt gewelddadig wanneer de partijen hun doel niet meer op een vreedzame manier gaan nastreven, maar gebruik maken van een bepaalde vorm van geweld[4].

 

Vaak wordt conflict begrepen in de negatieve zin en gelijkgesteld met een gewelddadig conflict. Toch kan een conflict ook gezien worden als een natuurlijk fenomeen dat kenmerkend is voor veranderingen in een samenleving. Conflicten zijn aanwezig in elke samenleving. Het is de motor van sociale transformatie[5].

 

1.2. Hoe ontstaan conflicten?

 

Om conflicten beter te begrijpen gaan we op zoek naar de oorzaken van een conflict. Dit geeft ons reeds een inzicht in mogelijke oplossingen.

 

Er zijn verschillende soorten onverzoenbare belangen of geschilpunten tussen partijen[6]:

Ten eerste kan er een geschil bestaan over de beoordeling van een situatie. Deze wordt veroorzaakt doordat de partijen bepaalde situaties op een verschillende manier gaan waarnemen en interpreteren. Het kan ook het gevolg zijn van bepaalde (historische) stereotypes of vooroordelen. Sommige grensgeschillen, bijvoorbeeld, zijn het gevolg van onduidelijke afspraken in het verleden. Verschillende bevolkingsgroepen maken aanspraak op een stuk land.

Ten tweede zijn er de geschillen over de verdeling van schaarse economische en politieke goederen. Geld, territorium, energiebronnen en voedsel kunnen bron zijn van economische belangenconflicten. Grensgeschillen, bijvoorbeeld, worden hier onderverdeeld wanneer er betwisting bestaat over een stuk land dat rijk is aan natuurlijke grondstoffen, zoals olie en mineralen. Politieke belangenconflicten gaan over de verdeling van macht, legitimiteit, prestige en participatie in het besluitvormingsproces.

Vervolgens zijn er de middel-doel geschillen. Er zal onenigheid bestaan over welke strategie moet worden toegepast en hoe ze het best gerealiseerd kan worden. Sommigen ijveren voor een meer radicale aanpak, zoals het gebruik van geweld, dan anderen.

Ten vierde zijn er waardegeschillen over culturele, ideologische en religieuze beginselen. Het grensgeschil tussen Pakistan en India over Kashmir is ook een religieus conflict tussen hoofdzakelijk Indiase Hindu’s en Pakistaanse moslims.

Ten vijfde zijn er de geschillen over collectieve identiteit. Deze ontstaan bij een bedreiging van de groep waartoe men behoort. Onder deze categorie groeperen we de politieke conflicten langsheen etnische breuklijnen. Thans nemen conflicten over collectieve identiteit aan belang toe.

Tot de laatste categorie behoren de conflicten waarbij haat of vergeldingsgevoelens de boventoon voeren. Het gaat hierbij om irrationele geschillen. De oorzaken van het conflict moeten eerder gezocht worden op het psychologische niveau.

 

De meeste conflicten worden veroorzaakt door een mix van geschilpunten. Er is een goed inzicht in het conflict nodig om de verschillende oorzaken te identificeren. Meestal is er één overheersend geschilpunt of wordt één ervan beklemtoond. Sommige geschilpunten zijn van vitaal belang. Dit wil zeggen dat ze als levensbelangrijk worden beschouwd. Hierdoor bestaat er een snellere bereidheid voor het gebruik van geweld. Het is dus belangrijk een onderscheid te maken tussen fundamentele geschilpunten en deze die van minder belang zijn voor een bepaalde bevolkingsgroep. Een conflict met een enkelvoudig geschilpunt kan na verloop van tijd escaleren tot een conflict met meervoudige geschilpunten, waarbij geschilpunten kunnen veranderen[7].

 

De meeste hedendaagse conflicten hebben diepe historische wortels. Georg Frerks geeft verschillende oorzaken voor dit soort conflicten[8].

Op de eerste plaats verwijst hij naar de politieke structuren, systemen en processen binnen de staat. Een ‘collapsed state’ of zwakke staat kenmerkt zich door een institutionele zwakte, schendingen van politieke en economische mensenrechten, ‘bad governance’ en een gebrek aan democratie. Dit kan aanleiding geven tot een systeem van ‘spoils politics’, waarbij de privé-belangen van de machthebbers centraal staan. Er wordt een soort van plunderpolitiek gevoerd vergezeld van een hoge mate van corruptie.

Een tweede belangrijke oorzaak die Frerks aanhaalt is het element van de ‘identity politics’. Hiermee wordt een incongruentie bedoeld tussen de staat en de verschillende bevolkingsgroepen binnen de staat. Deze incongruentie kan mede een gevolg zijn van het koloniale verleden van heel wat ontwikkelingslanden. Er kunnen conflicten ontstaan wanneer bepaalde groepen bevoordeeld worden ten opzicht van andere groepen. Daarnaast zijn economische factoren zoals armoede, ongelijkheid, schaarste en grondstoffen van belang. Doch spelen deze factoren slechts een indirecte rol. Meestal geven ze pas aanleiding tot conflicten in combinatie met discriminatie op grond van ‘identity politics’. Het gaat eerder om processen van relatieve achterstelling en achteruitgang die leiden tot een spanning op sociaal en politiek vlak. Hierdoor kan een gewelddadig optreden ontstaan.

 

1.3. Conflictdynamiek

 

Elk conflict is uniek en kent zijn eigen conflictdynamiek. Toch kunnen we een aantal algemene tendensen onderscheiden die kenmerkend zijn voor een groot aantal conflicten. We kunnen conflicten voorstellen als een levensloop met verschillende fasen. Deze fasen volgen elkaar niet noodzakelijk op. In de werkelijkheid zal dikwijls een fase overgeslagen worden of wordt er teruggekoppeld naar een eerdere fase. Voor de inzet van humanitaire interventies is een goed inzicht in de conflictdynamiek van essentieel belang[9]. Bij elke fase wordt men geconfronteerd met andere problemen en is er behoefte aan andere antwoorden.

Bij de voorstelling van conflicten als een dynamisch proces kunnen verschillende stadia onderscheiden worden. De belangrijkste fase in de conflictdynamiek is de overgang van een latent conflict naar een manifest conflict. Er zal een verschuiving plaatsvinden van geweldloos protest naar het gebruik van geweld om bepaalde belangen na te streven[10]. In volgende tabel onderscheidt Luc Reychler 17 fasen in een conflictdynamiek.

 

 

Tabel 1. Fasen in de conflictdynamiek

1. Incipient conflict

The groups discriminated against are not aware of the existing structural, psychological or cultural violence.

2. Latent conflict

An awareness of conflict develops.

3. Peaceful protest

Protests are led by elite groups calling for the country’s leaders to bring in changes.

4. Peaceful confrontation/formation of a front

In this phase, a movement develops led by charismatic organizers trying to rally the different groups into forming a common front and to attract the governement’s attention through civil actions using force.

5. Hardline confrontation

In this phase, there is a move from pressure using non-voilent means to the use of violence, and a mass movement with a leadership increasingly oriented towards action. The government’s legitimacy is clearly in doubt. Open war becomes thinkable. This could be assimilated to disputes resulting in the number of deaths varying between 1 and 99 per year.

6. Low intensity war

In this phase direct armed violence is employed, open hostilities and armed battles between the parties in conflict, oppression and resistance lead to between 100 and 999 people killed per year.

7. The state of war becomes very intense

There is an increase in the level of violence and repressive measures, open hostilities characterized by large-scale destruction and population displacements. More than 1.000 people are killed per year.

8. Chances of an escalation predominate

The chances of an escalation (in intensity, duration or geographical extension) of the war predominate.

9. Increasing possibilities for scaling-down the conflict

A series of developments increase the chances for victory, cease-fire or negotiations. In this last phase of violence, the conflict is ready for negotiations. The parties concerned are mutually deadlocked and see or hope for a solution.

10. Victory

The war ends in victory.

11. Pre-negotiations

Many informal meetings during the course of the war prepare the ground for negotiating and eventual cease-fire and / or peace agreement.

12. Negotiations

The parties concerned negotiate a truce and / or peace agreement.

13. A truce is declared

The parties concerned decide to end the violence. This may be for a fixed period or for an indefinite period, either with or without peace-keeping measures.

14. The peace agreement

A peace agreement is concluded to put an end to the disputes that led to the escalation into open conflict.

15. Implementing the peace agreement

During this phase, the peace agreement is concretized.

16. Building peace

During this phase, structural and non-structural efforts are undertaken to reach a sustainable peace.

17. A sustainable peace

The conditions are met for a sustainable peace or security in this phase.

Bron: L. REYCHLER, Democratic Peace-building and Conflict Prevention, the devil is in the transition,
Leuven, Leuven University Press, 1999, 17-18.

 

1.4. Kenmerken van hedendaagse conflicten

 

Hedendaagse conflicten verschillen grondig van de klassieke, conventionele oorlogen. Waar vroeger het militaire aspect tussen twee (of meer) staten centraal stond, kenmerken de nieuwe conflicten zich door hun intrastatelijk karakter. Dit betekent echter niet dat er geen externe actoren betrokken zijn bij het conflict[11].

De meeste hedendaagse conflicten zijn niet meer louter militair of geopolitiek van aard, maar dringen door in de hele samenleving. Niet-statelijke actoren, zoals militaire bendes, guerrillabewegingen en kindsoldaten, zijn betrokken bij het conflict. Daardoor is het moeilijk een onderscheid te maken tussen de strijdende partijen en de burgerbevolking. De bevolking is vaak expliciet het doelwit van geweld[12]. Ongeveer 90 procent van de slachtoffers zijn burgers. Dit zorgt voor een grote uitdaging voor de humanitaire hulpgemeenschap.

Een hedendaags conflict karakteriseert zich door de afwezigheid van een formele oorlogsverklaring. Internationale afspraken en regels worden weinig nageleefd en er zijn nauwelijks geformaliseerde procedures. Oorlogen worden niet langer uitgevochten tussen de frontlinie, maar veeleer tussen de bevolking zelf. Er wordt een geurilla-stijl gehanteerd, gecombineerd met methoden zoals systematische verkrachting en etnische zuivering. Milities treden willekeurig op. In conflictgebieden zal er een geweldseconomie, gebaseerd op wapens, drugs en oorlogswinst, tot stand komen. Deze vervangt geheel of gedeeltelijk de officiële economie.

 

De conflicten zullen vaak langer duren dan conventionele oorlogen omdat het gaat om historisch gewortelde tegenstellingen en complexe verwikkelingen. Periodes van geweld worden afgewisseld met periodes van relatieve rust [13]. Sommige partijen hebben belang bij de voortzetting van de oorlog, omdat ze er een sociaal, politiek of economisch voordeel uit halen. Door de oorlog krijgen ze bijvoorbeeld een geprivilegieerde positie of maken ze winst door de verkoop van wapens[14]. Terwijl de baten van oorlogsvoering geconcentreerd zijn onder een beperkt aantal individuen, zijn de kosten wijdverspreid[15]. Daarnaast zijn de conflicten zelfbestendigend. Dit wil zeggen dat eens de drempel van geweld is overschreden het moeilijk is om terug te keren naar een geweldloze situatie. De ervaring van de civiele bevolking met geweld zorgt voor een vicieuze cirkel van actie en vergelding. In conflicten die voor een lange tijd aanslepen groeit een generatie op die enkel de ervaring kent van oorlog en geweld. Hierdoor wordt het moeilijk ze terug te integreren in een geweldloze gemeenschap. Er heerst een sfeer van wantrouwen en ‘oorlogsdenken’[16].

Het conflict kan ook langer aanslepen doordat buitenlandse regeringen steun verlenen aan één van de strijdende partijen, of doordat de onveiligheid in een bepaald land een hele regio destabiliseert (spill-over effecten). In ’94-’96 zorgde de grote vluchtelingenstromen vanuit Rwanda en Burundi voor instabiliteit in de regio van de Grote Meren, Centraal-Afrika. Dit veroorzaakte aanhoudende spanningen en veiligheidsproblemen voor het hele gebied.

 

 

2. Wat is humanitaire hulp?

 

2.1. Definitie

 

De Europese gemeenschap omschrijft in verordening 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 humanitaire hulp als “niet-discriminerende acties van de volgende aard: bijstand, hulpverlening en bescherming ten behoeve van bevolkingsgroepen die getroffen zijn door natuurrampen, oorlogen en conflicten, of andere vergelijkbare omstandigheden [17].

De bijstand of hulpverlening wordt in de eerste plaats verleend aan de meest kwetsbare groepen, bij voorrang in ontwikkelingslanden, wanneer blijkt dat de eigen overheid niet in staat is tot doeltreffende hulpverlening. Dit is het geval wanneer ze in de onmogelijkheid verkeert om hulp te verlenen of daartoe niet bereid is. Daarnaast moeten er herstel- en wederopbouwwerkzaamheden op korte termijn uitgevoerd worden om de aanvoer van hulpgoederen te vergemakkelijken. Humanitaire hulp bestaat ook uit het opvangen van bevolkingsstromen ten gevolge van natuurrampen of door de mens veroorzaakte crises. Het primaire doel van humanitaire hulp is het redden van levens, een verlichting van het lijden en het behoud van de menselijke waardigheid.

 

2.2. Principes van humanitaire hulpverlening

 

Naast de algemene definitie worden er principes geformuleerd waaraan humanitaire hulp moet voldoen. Deze zijn gebaseerd op de ervaringen van internationale hulporganisaties. Het Humanitarianism and War Project heeft bijvoorbeeld in samenwerking met verscheidene VN instanties, NGO’s en de Internationale Federatie van Rodekruis- en Rodehalvemaanverenigingen basisprincipes geformuleerd voor humanitaire actie[18]. Daarnaast hebben heel wat NGO’s zoals het Rode Kruis[19] en Artsen zonder grenzen[20] een handvest met basisprincipes. In wat volgt worden de belangrijkste toegelicht.

 Een eerste belangrijk principe is het beginsel van neutraliteit. Hulpverleners mogen geen partij kiezen voor bepaalde bevolkingsgroepen bij het verstrekken van hun hulp. Ze dienen alle mensen in nood te helpen ongeacht hun huidskleur, ras of overtuiging. Ze mogen zich niet uitlaten over politieke, religieuze of ideologische kwesties.

 Ten tweede is er het principe van de onafhankelijkheid. Humanitaire hulpverlening moet vrij zijn van elke politieke inmenging. In geen geval mag hulp gebruikt worden om bepaalde belangen na te streven.

 Een derde principe is de verantwoordelijkheid. Dit betekent dat hulpverleners de verantwoordelijkheid moeten opnemen voor de acties die ze uitvoeren. Ze moeten verantwoording afleggen voor de hulpverlening aan de donors en de begunstigden. In verband met dit beginsel heeft het Humanitarian Accountability Partnership[21] principes geformuleerd om de aansprakelijkheid van humanitaire organisaties ten aanzien van de hulpontvangers te verbeteren.

Vervolgens moet de hulpverlening aangepast zijn aan de lokale omstandigheden. Er is een voldoende inzicht nodig in de noden van de bevolking. Hulpverleners moeten rekening houden met de context waarin de hulp wordt verleend en de impact van hun interventie[22].

 Humanitaire hulp is in de eerste plaats gericht op de verlichting van het lijden van mensen in nood. De mens, als behoeftige, staat centraal. Hulp moet gericht zijn op duidelijke definieerbare bevolkingsgroepen en ze moet in proportie zijn met de mate van lijden. Hulpgoederen moeten hoofdzakelijk gericht zijn op het voldoen aan de basisbehoeften van de bevolking. Humanitaire acties dienen gecoördineerd te worden met andere gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties[23]. Wanneer humanitarisme en soevereiniteit botsen, ten slotte, moet er een voorkeur bestaan voor humanitarisme en dus de verlichting van het ondraaglijke lijden[24].

 

2.3. Spelers in de humanitaire hulpverlening

 

De spelers zijn de organisaties (of mensen) die de humanitaire hulp leveren. De organisaties zijn gouvernementeel of niet-gouvernementeel en internationaal of lokaal. We maken een onderscheid tussen zeven soorten van organisaties die aan humanitaire hulpverlening doen[25].

 Ten eerste zijn er de Verenigde Naties en haar verschillende humanitaire instanties. Hieronder zijn de belangrijkste: UN Children’s Fund (UNICEF), World Food Program (WFP), UN High Commissioner for Refugees (UNHCR) en UN Center for Human Rights. Er bestaat discussie over de inzet van VN organen voor humanitaire acties in conflictgebieden. Doordat de VN een politieke, gouvernementele organisatie is, wordt er soms getwijfeld aan de neutraliteit van deze organisatie. Door middel van economische boycots of militaire interventies kiest ze soms partij in een conflict.

 Een tweede belangrijke speler is de Europese Unie. Via het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) levert ze noodhulp aan slachtoffers van rampen buiten de EU.

Vervolgens zijn er overheden die zelf bilaterale programma’s opzetten of steun verlenen aan internationale organisaties. De bilaterale steun van donorregeringen is meer vatbaar voor politisering dan multilaterale programma’s. Onder de dekmantel van humanitaire hulp kan de donorregering haar nationale belangen doordrukken.

Een vierde speler in het humanitaire veld zijn buitenlandse militaire eenheden. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben militaire troepenmachten steeds meer humanitaire taken uitgevoerd. Ze werden soms ingezet om de veiligheid te garanderen, waardoor hulporganisaties hun taken beter konden uitvoeren. Het gebruik van strijdkrachten voor humanitaire doeleinden wordt echter vaak bekritiseerd. Het creëert een klimaat van wantrouwen en de neutraliteit van de hulpverlener gaat verloren.

Een vijfde groep zijn de niet-gouvernementele organisatie’s (NGO’s). Ze verlenen hulp waar regeringen of andere internationale instanties niet kunnen of willen optreden. Ze zijn flexibel, antibureaucratisch en vaak antimilitaristisch[26]. Daarnaast zijn ze niet gebonden door politieke beperkingen[27]. Ze variëren naargelang de financiële draagkracht, doelgroep en aantal activiteiten die ze uitvoeren. Enkele belangrijke internationale NGO’s zijn World Vision (WV), Save the Children (SCF), Catholic Relief Services (CRS), Caritas, Artsen Zonder Grenzen (of Médecins sans Frontières), Oxfam International en Care International.

Het Internationale Comité van het Rode Kruis behoort tot een speciale categorie. Het is geen NGO, maar ook geen gouvernementele organisatie[28]. Op basis van het internationale recht kreeg ze een mandaat om slachtoffers van conflicten en intern geweld wereldwijd bij te staan. De taken van het Rode Kruis zijn gebaseerd op de vier verdragen van Genève en de aanvullende protocollen van 1977 [29].

Ten slotte zijn er de lokale leiders en NGO’s. De regering van het land en de oppositiegroepen of opstandelingen hebben meestal een (beperkte) humanitaire rol. Ondanks het feit dat ze meestal de nood veroorzaken, hebben ze toch baat bij de welvaart van hun burgers. Regeringen en opstandelingen wedijveren voor de trouw van hun burgers. Daarom staan ze in voor het bevredigen van basisbehoeften in de gebieden die onder hun controle staan. Verder zijn er de plaatselijke NGO’s en inwoners. Deze groep wordt vaak onderschat of over het hoofd gezien. Nochtans kunnen ze snel gemobiliseerd worden en hebben vaak een beter zicht op de noden van de bevolking.

 

2.4. Recente trends

 

Een recente evolutie heeft gezorgd voor kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in het domein van de humanitaire hulpverlening.

 

2.4.1. Kwantitatieve veranderingen

 

Sinds de jaren ’90 zijn het aantal humanitaire organisaties sterk toegenomen. Het einde van de Koude Oorlog en de verspreiding van gewelddadige conflicten zorgde voor de opkomst van vele nieuwe organisaties met een verschillende structuur, motivatie en grootte. Vooral de niet-gouvernementele organisaties namen aan belang toe. Vandaag domineren enkele grote organisatie’s, zoals Oxfam, Artsen Zonder Grenzen en Save the Children, het veld. Er wordt geschat dat enkel een tiental internationale NGO’s instaan voor ongeveer drievierde van alle humanitaire hulp die door de NGO’s worden verleend[30].

 Een andere kwantitatieve verandering heeft betrekking op het bedrag dat uitgegeven wordt aan humanitaire hulpverlening. Terwijl in het midden van de jaren ’80 452 miljoen US dollar werd uitgegeven door de landen van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (leden van de OESO zijn overwegend welvarende Westerse landen), rees dit bedrag naar 3,87 miljard US dollar in 2002[31]. Daarnaast moeten nog de bedragen van niet-DAC donors, NGO’s en multilaterale hulp worden gerekend. Voor 2001, bijvoorbeeld, werden de totale middelen voor humanitaire hulp geraamd op 10 miljard US dollar[32]. Ook het aandeel van humanitaire hulp in het totale volume van officiële ontwikkelingshulp is toegenomen. Terwijl tot het einde van de jaren ’80 minder dan 2% van de officiële ontwikkelingshulp werd uitgegeven aan noodhulpoperaties, steeg dit percentage tot bijna 8% in 2002[33].

 

2.4.2. Kwalitatieve veranderingen

 

Verschillende misbruiken van humanitaire organisaties zorgde voor een groeiend wantrouwen in het humanitaire apparaat. Negatieve krantenkoppen over geld dat op mysterieuze verdwijnt of hulp die terechtkomt in de handen van oorlogsvoerders gingen de wereld rond. Het blindelings vertrouwen in de humanitaire hulpverlening is voorbij[34]. Sinds de jaren ‘90 is ze onderhevig aan kritiek en controle door haar donors en de publieke opinie.

 Hulporganisaties speelden in op deze kritiek door de transparantie en verantwoordelijkheid van haar werkwijze en acties te verhogen. Organisatiestructuren werden hervormd en hun inkomsten en uitgaven werden publiek gemaakt. Managementtechnieken uit de privé-sector werden overgenomen. Humanitaire hulpverlening werd in toenemende mate ‘geprofessionaliseerd’[35]. Daarnaast zijn er ‘gedragscodes’ vastgelegd. Deze bepalen hoe humanitaire organisaties zich dienen te gedragen bij de uitvoering van haar taak (zie puntje 2.2. Principes van humanitaire hulpverlening). Voorbeelden zijn ‘The Code of Conduct’ van de Internationale Rodekruis- en Rodehalvemaanbeweging en de minimumstandaarden voor humanitaire hulpverlening van het Sphere Project.

 Verder ziet men een verschuiving van een reactieve benadering naar een meer proactieve benadering. In deze context wordt vaak de term ‘actief humanitarisme’ gebruikt. In plaats van een kortetermijnstrategie opteert men voor een langetermijnbenadering die start bij early warning en eindigt met structurele hulp[36]. De aandacht gaat niet enkel naar directe noodhulp, maar ook naar preventie en wederopbouw. Er wordt intensief gebruik gemaakt van plaatselijke capaciteiten en gezorgd voor een betere coördinatie tussen NGO’s, lokale organisatie’s en overheidsinstellingen. Hiertoe worden fora en Internetplatforms opgericht en internationale meetings gehouden.

 

2.4.3. Politisering van humanitaire hulp

 

In de nieuwe context van humanitaire hulpverlening is de grenslijn tussen de politieke en humanitaire sfeer vervaagd. Humanitaire actie is in toenemende mate gepolitiseerd[37].

Op lokaal niveau wordt humanitaire hulp beïnvloed door de politieke sfeer. Hulporganisaties moeten rekening houden met de politieke machtsverhoudingen in het gebied en onderhandelen met de plaatselijke leiders. Het principe van neutraliteit is hierdoor niet altijd realistisch.

Op globaal niveau wordt humanitaire hulp gebruikt voor het nastreven van politieke of economische belangen. Sinds de jaren ’80 evolueerde noodhulp naar een instrument van het buitenlands beleid[38]. Veel Westerse landen waren op zoek naar meer coherentie tussen hun militaire, diplomatische, economische en humanitaire hulpbeleid. Dit zorgde voor de koppeling van humanitaire hulp aan politieke voorwaarden en beleidsdoelstellingen. Tijdens de oorlog in Afghanistan, bijvoorbeeld, deelde het Amerikaanse leger massaal voedselpaketten uit aan de Afghaanse bevolking ‘to win the hearts and minds of the Afghan people’[39].

 

Binnen de niet-gouvernementele organisaties bestaat er discussie in welke mate ze zich moeten inlaten met politieke doelstellingen, zoals het strijden voor rechtvaardigheid en de naleving van de mensenrechten. Aan de ene kant van het spectrum heb je ‘humanitarian purists’. Volgens hen is hun enige taak het bijstaan van mensen in nood, door het geven van voedsel, verzorging en onderdak. Aan de andere zijde van het debat heb je de voorstanders van een ‘New Humanitarianism’. Zij zien humanitaire hulp als één van de middelen om het leven van de getroffen bevolking te verbeteren. Ze gaan verder dan de ‘humanitarian purists’ en zetten zich in voor het vredesproces, klagen misbruiken van mensenrechten aan en streven naar gerechtigheid[40]. Ze maken humanitaire hulp in toenemende mate conditioneel aan deze doelstellingen. In hoofdstuk vier gaan we daar dieper op in.

 

 

3. Humanitaire hulp in conflictgebieden

 

Het verlenen van humanitaire hulp in conflictgebieden is een complexe aangelegenheid. Het onderscheid tussen burgers en strijders is niet duidelijk en door de toegenomen democratisering van geweld (meer burgers zijn het slachtoffer van oorlog), is er meer nood aan humanitaire hulpverlening. Hulpverleners worden geconfronteerd met tal van moeilijkheden[41]. Veiligheidsproblemen beperken de humanitaire hulpverleners in hun bewegingsvrijheid. Ze kunnen niet overal komen en riskeren vaak hun eigen leven. Dit zorgt tevens voor logistieke problemen. Grote hoeveelheden goederen worden getransporteerd, maar geraken niet altijd bij de doelbevolking. Daarnaast moeten hulporganisaties snel opereren in een noodsituatie. Er is niet altijd voldoende tijd voor adequate planning en nauwkeurige analyse.

Enerzijds zorgt de conflictomgeving ervoor dat humanitaire hulp bemoeilijkt wordt. Anderzijds kan humanitaire hulp negatieve gevolgen veroorzaken op conflictomgeving. Hulp, die in de eerste plaats bedoeld is om het leed van onschuldige burgers te verzachten, kan ervoor zorgen dat het conflict langer aansleept of gewelddadiger wordt. Dit zorgt op zijn beurt voor meer leed en nood aan humanitaire hulp. Hulpverleners worden dus met een paradox geconfronteerd.

 

 

4. Onderzoeksvragen en methodologie

 

In de eindverhandeling beantwoorden we twee vragen:

 Ten eerste onderzoeken we op welke manier humanitaire hulp, die in de eerste plaats bedoeld is om het leed van onschuldige burgers te verzachten, een negatieve impact kan hebben op een conflict en waaruit deze gevolgen bestaan. (hoofdstuk 2) Op basis van deze informatie analyseren we de hulpverlening van Caritas International België in het gebied van de Grote Meren, Centraal-Afrika. (hoofdstuk 3)

 Ten tweede vragen we ons af hoe de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten zoveel mogelijk gereduceerd kunnen worden. Hoe kan er aan humanitaire hulpverlening worden gedaan zonder het conflict te versterken of te verlengen? (hoofdstuk 4)

 

Deze eindverhandeling is in de eerste plaats een literatuurstudie over de negatieve impact van humanitaire hulp op conflicten. Er zal een synthese worden gemaakt van de bestaande informatie. Om de theorie aan de praktijk te testen hebben we interviews afgenomen van drie grote hulpverleningsorganisaties in België: Artsen Zonder Grenzen (AZG), Caritas International België (vanaf nu Caritas België) en Oxfam Solidariteit.

 

Voor Artsen Zonder Grenzen hebben we Erwin van ’t Land gesproken. Hij is media en internationaal contactpersoon voor de verschillende secties van Artsen Zonder Grenzen. Als hulpverlener is hij in Indonesië, Kosovo, Rwanda en Zaïre geweest. Artsen Zonder Grenzen voorziet hoofdzakelijk in medische noodhulp. Ze is geïntegreerd in het groter Internationaal netwerk van Artsen Zonder Grenzen. AZG België is een operationele sectie. Dit wil zeggen dat ze volledig autonoom projecten kan opstarten en afsluiten[42].

Hubert de Maere was de contactpersoon voor Caritas België. Hij heeft verschillende hulpprojecten geleid in Congo, Rwanda, Burundi, Pakistan, Irak en de Balkan. Caritas België is een christelijke NGO die lid is van Caritas Internationalis, een internationaal netwerk die 162 organisaties groepeert. Caritas België richt zich tot het verlenen van voeding, water en onderdak. Ze specialiseert zich voornamelijk in ondervoeding[43].

 Ten slotte hebben we Mirjam Van Belle geïnterviewd van Oxfam Solidariteit. Zij is voornamelijk actief in de Palestijnse bezette gebieden. Daarnaast heeft ze ervaring in de vluchtelingenkampen in Algerije en de Westelijke Sahara. Oxfam Solidariteit maakt samen met Oxfam wereldwinkel en Oxfam magazins du monde deel uit van Oxfam België. Oxfam België is lid van Oxfam Internationaal. In een crisissituatie levert Oxfam Solidariteit directe noodhulp zoals voedsel, basismedicijnen, water of zaaigoed[44]. Oxfam Solidariteit vermijdt zoveel mogelijk om eigen personeel uit te zenden. Artsen Zonder Grenzen en Caritas België sturen zelf meer mensen naar het terrein.

 

 

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader: de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten

 

Er bestaat geen twijfel mogelijk dat humanitaire hulpverlening het leven van miljoenen mensen heeft gered, miljoenen mensen onderdak heeft gegeven, miljoenen mensen nieuwe hoop heeft gegeven. Toch heeft humanitaire hulpverlening ook negatieve gevolgen op de conflictomgeving. Hulpgoederen vallen bijvoorbeeld in de handen van de strijdende partijen. Tijdens de burgeroorlog in Somalië in ’91-’92 werden enorme hoeveelheden hulpgoederen gestolen door militietroepen[45]. Later werden ze verkocht in ruil voor wapens.

 Hulpverleners opereren niet in het luchtledige. Ze maken deel uit van de conflictomgeving. Door haar aanwezigheid, wijzigt een humanitaire hulporganisatie de structuur van het conflict. Door haar acties brengt ze veranderingen aan in de militaire, politieke, sociale en economische situatie. Deze veranderingen beïnvloeden het conflict.

 In dit hoofdstuk behandelen we onze eerste onderzoeksvraag. We vragen ons af op welke manier humanitaire hulp, die in de eerste plaats bedoeld is om het leed van onschuldige burgers te verzachten, een negatieve impact kan hebben op conflicten. Waaruit bestaan deze negatieve gevolgen?

 

In het midden van de jaren ’90 groeide de belangstelling voor de ongewenste effecten van humanitaire hulpverlening. Vooral Mary Anderson leverde baanbrekend werk met het ‘do no harm’ project (1996). Ze was één van de eerste die aan de alarmbel trok om te wijzen op de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op de conflicten. De toegenomen academische belangstelling zorgde ervoor dat de afgelopen vijftien jaar onderzoek werd verricht naar de invloed van humanitaire hulpverlening op conflicten[46].

 

In het eerste deel geven we een kort overzicht van het werk van drie auteurs. We bespreken Mary Anderson, John Prendergast, en Pierre Perrin. In deel twee gaan we dieper in op de negatieve gevolgen van humanitaire hulpverlening op conflicten.

 

 

1. Mary Anderson, John Prendergast en Pierre Perrin

 

1.1. Mary Anderson

 

In 1985 werd de niet-gouvernementele organisatie, Collaborative for Development Action, opgericht om de doeltreffendheid van humanitaire hulpverlening en duurzame ontwikkeling te verhogen. Mary Anderson was al lange tijd actief in het domein van de ontwikkelingssamenwerking, humanitaire hulp en vredesopbouw en werd benoemd tot hoofd van de nieuwe organisatie. Ze zette projecten op om de ervaringen van hulporganisaties te bundelen en te analyseren[47].

In 1994 startte Mary Anderson het ‘Local Capacities for Peace’ project. Op basis van ervaringen van hulporganisaties onderzocht ze de invloed van humanitaire hulp op conflicten. Haar bevindingen schreef ze neer in het boek Do no harm, how aid can support peace-or war (1999).

Volgens Mary Anderson wordt de negatieve impact van humanitaire hulp op conflicten veroorzaakt door enerzijds het verstrekken van materiële goederen en anderzijds de ethische boodschap die ze via haar hulpverlening overdraagt[48]. De impact op het conflict zal meer direct zijn door het verlenen van materiële goederen (dan via de impliciete boodschap).

 

1.2. John Prendergast

 

John Prendergast is adviseur van de International Crisis Group. Dit is een onafhankelijke, not-for-profit organisatie die pleit voor het oplossen en voorkomen van gewelddadige conflicten in de wereld. Tussen 1996 en 2001 werkte hij voor de Clinton administratie. Eerst als raadsman voor Afrikaanse Zaken in de Nationale Veiligheidsraad en later als adviseur voor het departement van Staat. Daarnaast werkte hij voor enkele NGO’s en studiecentra in Afrika en de Verenigde Staten[49]. In ’96 schreef hij het boek Frontline Diplomacy: Humanitarian Aid and Conflict in Africa.

 

Volgens Prendergast kan humanitaire hulp een conflict aanmoedigen op drie manieren[50]:

Ten eerste kan hulp rechtstreeks gebruikt worden als oorlogsinstrument. Zo kan, om strategische redenen, de toegang tot bepaalde bevolkingsgroepen worden geweigerd. Ten tweede kan hulp indirect geïntegreerd worden in de conflictdynamiek, doordat er bijvoorbeeld meer goederen zijn om het conflict verder te zetten. Ten derde kan hulp de oorzaken van oorlog versterken, wanneer partijen zich benadeeld voelen door de hulpverlening.

 

1.3. Pierre Perrin

 

Pierre Perrin is sinds 1996 medisch hoofddirecteur van Het Internationale Comité van het Rode Kruis. Hij heeft een uitgebreide ervaring op het veld, zowel in conflict als niet-conflictgebieden. Daarnaast doceert hij geneeskunde en politieke wetenschappen aan verschillende universiteiten in Frankrijk, Zwitserland en de Verenigde Staten. Hij heeft zich voornamelijk gespecialiseerd in het verlenen van gezondheidszorg in noodsituaties.

 

Volgens Pierre Perrin meten we de impact van humanitaire hulp aan de hand van twee criteria: de duur van het conflict en de mate van geweld[51]. Deze invloed kan zowel positief als negatief zijn.

 Hulpverlening beïnvloedt de duurtijd van een conflict, doordat hulpgoederen in handen vallen van de strijdende partijen. Met deze goederen kunnen wapens gekocht worden. Het conflict sleept daardoor langer aan. Maar hulpverleners verkorten het conflict doordat ze bijvoorbeeld de dialoog tussen strijdende partijen vergemakkelijken.

 Hulp versterkt de spanning en intensiteit tussen groepen, wanneer ze bijvoorbeeld onevenwichtig verdeeld wordt. Hierdoor kan het conflict gewelddadiger worden. Maar hulpverleners hebben ook een positief effect op het conflict doordat ze, door middel van voedsel, water, en onderdak de gemoederen bedaren tussen de partijen.

 

 

2. De negatieve gevolgen van humanitaire hulp door veranderingen in de militaire, politieke en sociale, en economische situatie

 

Een hulporganisatie beïnvloedt het conflict doordat ze veranderingen aanbrengt in de omgeving waar het conflict zich afspeelt. Deze veranderingen zijn negatief wanneer ze ervoor zorgen dat het conflict langer aansleept of gewelddadiger wordt.

In dit deel zullen we dus de negatieve gevolgen indelen in drie categorieën, naargelang ze het gevolg zijn van veranderingen in de militaire, politieke en sociale, en economische situatie.

 

We merken op dat het hier gaat om de potentiële negatieve gevolgen. Niet alle hulporganisaties creëren deze effecten. Elke hulpverlening en elk conflictgebied zijn verschillend en moet vanuit een andere invalshoek bekeken worden. We geven enkel een overzicht van de mogelijke negatieve externaliteiten van humanitaire hulpverlening op conflictsituaties.

 

2.1. Veranderingen in de militaire situatie

 

Humanitaire hulpverlening beïnvloedt de militaire situatie in het conflict doordat ze rechtstreeks of onrechtstreeks goederen levert aan de strijdende partijen of doordat hulp gebruikt wordt als oorlogsinstrument.

 

2.1.1. Het rechtstreeks of onrechtstreeks leveren van goederen aan de strijdende partijen

 

a) Diefstal

Hulporganisaties beschikken over alle goederen om een oorlog verder te zetten. Ze zijn in het bezit van voertuigen, brandstof, radio’s, voedsel en geld[52]. Wanneer deze goederen gestolen worden door strijdende partijen kunnen ze ofwel rechtstreeks gebruikt worden in de oorlogsvoering (voedsel wordt gebruikt om de soldaten te voeden) ofwel verkocht worden (en in ruil worden wapens gekocht). In beide gevallen neemt de intensiteit en duurtijd van het conflict toe.

 Het zijn niet alleen de hulporganisaties die bestolen worden, maar ook de hulpontvangers[53]. In conflictgebieden worden vrouwen en kinderen soms vermoord of aangevallen wanneer ze terugkomen van de voedseldistributiepunten.

 

In sommige gevallen wordt een bevolking gegijzeld met de bedoeling om humanitaire hulp aan te trekken. De hulp wordt dan in bezit genomen door de militairen[54]. In Sierra Leone was Artsen Zonder Grenzen getuige van de gijzeling van enkele dorpen door de strijdende partijen. De bevolking kon het gebied niet uit. Terzelfder tijd werden er berichten verspreid dat de bevolking aan het verhongeren was. Hulporganisaties trokken naar de streek, maar alle goederen, zoals voedsel en medicatie, werden door de soldaten in beslag genomen[55].

 De voordelen van de hulpverlening kunnen zo groot zijn dat oorlogsvoerders met opzet ondervoeding in de hand werken om op die manier meer hulp te lokken[56].

 

Volgens Mary Anderson is diefstal van humanitaire hulpgoederen één van de meest erkende vormen van negatieve gevolgen voor het conflict. In termen van impact levert ze echter maar een kleine bijdrage aan de oorlogsfinanciering[57].

 

b) Belasting

Zowel de overheid als de strijdende partijen in een conflictgebied vragen soms een belasting aan hulporganisaties voor het recht om humanitaire hulp te verlenen. Ofwel worden hulpgoederen belast aan de hand van een vaste wisselkoers. Heffingen nemen hierbij de vorm aan van invoerrechten, vergunningen, visa en haven-of luchthavengeld[58].

 Ofwel hangt het bedrag af van de noden van de plaatselijke autoriteit. Wanneer hulpverleners controleposten passeren om toegang te krijgen tot een bepaald gebied, wordt er druk uitgeoefend om een deel van de goederen af te geven. Deze ‘belasting’ is dus minder officieel en vaak wordt er onderhandeld over het juiste bedrag of het aantal goederen.

 

In beide gevallen heeft ze tot gevolg dat er meer middelen vrijkomen voor de strijdende partijen voor het voeren van oorlog. Met het geld kan wapens gekocht worden. De hulpgoederen worden doorverkocht of rechtstreeks gebruikt voor de soldaten.

 

c) Onvermijdelijke diffusie van goederen

Door de hedendaagse guerrilla stijl van oorlogvoeren is het onderscheid tussen militairen en niet-militairen niet altijd duidelijk. Vaak bevinden de strijders zich onder de gewone bevolking. Wanneer hulporganisaties hulp verlenen in die gebieden ‘verdwijnen’ er onvermijdelijk goederen naar de strijders. Vluchtelingenkampen, bijvoorbeeld, kunnen dienst doen als voedselbron voor het leger. In Zaïre werden de vluchtelingenkampen gebruikt als schuilplaats voor de daders van de genocide in Rwanda 1994[59]. Hierdoor kregen ze de mogelijkheid zich te reorganiseren. In hoofdstuk drie wordt dit voorbeeld verder uitgewerkt.

Hulpontvangers kunnen goederen ook doorgeven aan vrienden en familie die betrokken zijn bij de oorlogsvoering. Daarnaast kan hulp geleverd worden aan plaatselijke NGO’s. Deze lokale organisatie’s spelen een deel van de goederen door aan bevriende strijdende partijen[60].

 

e) Substitutie-effect

Wanneer hulpgoederen voldoen aan de meeste basisbehoeften van de bevolking, moeten de strijdende partijen minder van hun eigen middelen opofferen voor welvaart. Ze kunnen zich focussen op zuiver militaire doelen[61]. Dit zorgt ervoor dat strijdende partijen afstand gaan nemen van de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de burgers[62]. Ze laten deze taak over aan de humanitaire hulporganisaties.

 Volgens het internationaal humanitair recht, bijvoorbeeld, is het de plicht en de verantwoordelijkheid van Israël om in te staan voor de Palestijnse bezette bevolking. Het zijn echter vaak de NGO’s die deze taak overnemen. In 2004 protesteerde het Internationale Comité van het Rode Kruis tegen dit misbruik van hulporganisaties door Israël[63].

 Een ander voorbeeld wordt gegeven door Caritas België. In Pakistan schuiven de lokale autoriteiten (en de zelfs de lokale Caritas) het bouwen van wegen, bruggen en nieuwe hospitalen door aan Caritas België. Hierdoor nemen zij de verantwoordelijkheden en taken over van de lokale autoriteiten. Toch is Pakistan geen arm land. Terwijl een groot aantal mensen in armoede leven heeft ze een groot militair en nucleair apparaat kunnen uitbouwen[64].

 

In tegenstelling tot de andere drie (diefstal, belasting, onvermijdelijke diffusie van goederen) zal de impact van substitutie-effect eerder indirect zijn. Er worden geen goederen rechtstreeks geleverd, maar er worden wel meer middelen vrijgemaakt voor oorlogsvoering.

 

We moeten opmerken dat het substitutie-effect ook een positieve impact heeft op het conflict. Wanneer hulporganisaties voorzien in voedsel, water, verzorging voor de gewonden (eigenlijk de verantwoordelijkheid voor de autoriteiten), dan bedaren de gemoederen tussen de bevolking[65]. De basisnoden (honger, dorst en ziekte), die vaak oorzaak zijn van spanning, worden immers gelenigd.

 

 

2.1.2. Hulp als oorlogsinstrument

 

Hulp wordt gebruikt als oorlogsinstrument doordat een strijdende partij misbruik maakt van humanitaire infrastructuur, de toegang tot de bevolking manipuleert, en volksverhuizingen beïnvloedt.

 

a) Misbruik van humanitaire infrastructuur

Hulporganisaties bouwen een infrastructuur uit om de hulpverlening te vergemakkelijken. Straten en bruggen worden aangelegd, huizen gebouwd en vluchtelingenkampen opgezet. Daarnaast wordt er lokaal personeel opgeleid om de hulporganisatie bij te staan.

De humanitaire infrastructuur wordt door de oorlogsvoerende partijen gebruikt voor niet-humanitaire doeleinden. Straten en bruggen laten militaire éénheden toe zich sneller en verder te verplaatsen. De vluchtelingenkampen worden gebruikt als voedingsbodem voor het rekruteren van jongeren in het leger.

 Lokale medewerkers worden getraind door externe hulpverleners. Hun kennis kan later gebruikt worden voor militaire doeleinden. Doordat ze over waardevolle informatie beschikken worden ze ingelijfd bij het leger[66].

 

Ook het materiaal van de hulporganisaties zelf kan misbruikt worden. Het logo van hulporganisaties wordt gestolen en gebruikt om militaire operaties te verbergen. Bij de oorlog in Irak reden Amerikaanse militairen rond in dezelfde soort auto’s als de hulpverleners van Artsen Zonder Grenzen. Hierdoor dacht de bevolking dat het hulpverleners waren in plaats van militairen[67].

 

b) Beïnvloeden van de toegang tot de bevolking

Als onderdeel van hun politieke en militaire strategie trachten oorlogsvoerende partijen de toegangswegen van gebieden te controleren. Dit laat hen toe om te beslissen (tegen de wil van de hulporganisaties in) wie er hulp krijgt en wie niet. Ze kunnen hun eigen bevolking bevoordelen en hun tegenstanders benadelen[68]. Regeringen, bijvoorbeeld, weigeren de toegang tot de gebieden die gecontroleerd worden door rebellen. Als reactie kunnen de opstandelingen de hulptoevoer aan de andere gebieden tegenhouden.

 Het beïnvloeden van de toegang (tot de bevolking) kan de vorm aannemen van formele weigeringen tot zelfs aanvallen op goederen, medewerkers en infrastructuur van de hulporganisaties. Tijdens de oorlog in Irak, bijvoorbeeld, werden verschillende kidnappings uitgevoerd op westerse en Aziatische hulpverleners. Twee stafmedewerkers van het Internationale team van Artsen Zonder Grenzen werden ontvoerd en vastgehouden in Iraakse gevangenissen. Door de grote veiligheidsrisico’s trok Artsen Zonder Grenzen zich in november 2004 terug uit Irak[69].

 

c) Beïnvloeden van volksverhuizingen

Strijdende partijen maken misbruik van humanitaire hulp om volksverhuizingen te beïnvloeden. Met hulpgoederen, zoals voedsel, lokken ze mensen naar een bepaald gebied. Daar fungeren ze als levend schild. De voedseldistributiecentra zijn als het ware verdedigingswallen tegen oppositiegroepen. Wie deze centra aanvalt, valt niet alleen een krijgsmacht aan maar ook de hele humanitaire gemeenschap[70].

 

De volksverhuizingen kunnen ook onderdeel zijn van een strategisch plan[71] van de oorlogsvoerende partijen.

Tijdens de Bosnische burgeroorlog (’92-’95) werd de moslimminderheid door Servische milities systematisch verdreven naar afgescheiden gebieden, en daar vermoord. Om dit doel te bereiken werd humanitaire hulp onmogelijk gemaakt in de gebieden waar moslims leefden. De enige mogelijkheid voor de hulpverleners om de moslims te helpen was hen te evacueren naar de afgescheiden gebieden en daar te verzorgen. Op die manier werden ze ongewild een instrument in de etnische zuiveringsplannen van de Servische milities[72].

Artsen Zonder Grenzen had tijdens de burgeroorlog in Ethiopië in de jaren ’80 een groot voedselprogramma opgezet. De voedselhulp werd door de regering gebruikt om bepaalde delen van de bevolking van de ene plaats naar de andere te lokken. Dit kaderde in de strategie voor de herverdeling van het land[73]. Artsen Zonder Grenzen klaagde de gedwongen verplaatsingen aan en in 1985 werden ze het land uitgezet[74].

 

2.2. Veranderingen in de politieke en sociale situatie

 

Humanitaire hulpverlening beïnvloedt de politieke en sociale situatie. Ze versterkt de motieven van een conflict, legitimeert mensen en acties, fungeert als een dekmantel voor politieke inactiviteit en verspreidt een impliciete ethische boodschap.

 

2.2.1. Hulpverlening versterkt de motieven van een conflict

 

Humanitaire hulp kan de competitie en spanning tussen groepen versterken. Een hulporganisatie maakt een keuze aan wie humanitaire hulp wordt verstrekt en van wie goederen worden gekocht. Niet alle groepen ontvangen dezelfde voordelen.

 

Noodhulp versterkt de motieven van een conflict op drie manieren[75]:

 

a) Perceptie van ongelijke verdeling van hulpgoederen

De spanning wordt opgevoerd wanneer de perceptie ontstaat dat hulpgoederen niet op een evenwichtige wijze tussen regio’s of tussen bevolkingsgroepen verdeeld worden. De locatie van een waterput of distributiepunt, bijvoorbeeld, veroorzaakt wel eens spanning tussen groepen.

 Omdat er onvoldoende middelen zijn om de hele bevolking te helpen, kiezen humanitaire hulporganisaties voor de meest kwetsbaren en gemarginaliseerden. Vrouwen, kinderen en de allerarmsten krijgen vaak voorrang. Dit kan afgunst opwekken van de andere bevolkingsleden. Wanneer hulp zich bijvoorbeeld richt tot vluchtelingen, voelt de plaatselijke bevolking zich achtergesteld[76]. Hulpverlenen aan een doelgroep kan een conflict dus doen oplaaien doordat de status-quo wordt gewijzigd.

De gevolgen van doelgroepgerichte hulpverlening worden groter bij identiteitsverschillen tussen groepen. Het verschil in etniciteit, religie of clan kan door hulp uitvergroot worden.

 

Sinds het begin van de Al’Aqsa Intifada in 2000, begon Artsen Zonder Grenzen met medische en psychologische programma’s in de Palestijnse bezette gebieden. Vanuit Israëlische en Joodse kring kregen ze vaak het verwijt dat ze enkel aan de Palestijnse kant werkten, terwijl er aan de Israëlische kant ook slachtoffers vielen. De medische voorzieningen aan Israëlische kant waren echter veel beter[77].

 

b) Versterken van machtsongelijkheden

Bij de verdeling van hulp worden ter plaatse banen gecreëerd en lokale goederen gekocht. Er zijn dus mensen (de persoon die de baan bemachtigt, en de persoon van wie de goederen worden gekocht) die winst maken bij humanitaire hulpverlening. De perceptie dat deze ‘winst’ ongelijk verdeeld is, draagt bij tot een vijandige sfeer.

 Strijdende partijen die de hulpgoederen controleren verwerven status en rijkdom. Machtsongelijkheden worden hierdoor versterkt. Er ontstaat competitie voor de toegang tot hulpverlening.

 

In gebieden waar de onveiligheid zodanig groot is, laten hulporganisaties zich soms bijstaan door bewakers. Wanneer deze bewaker lid is van één partij in het conflict, kan ze jaloezie opwekken van de andere partij[78]. In Irak, bijvoorbeeld, is onafhankelijke hulpverlening bijna onmogelijk. Doordat de onveiligheid zo groot is moeten hulporganisaties zich bijna automatisch laten vergezellen door militairen. Dit versterkt de machtsongelijkheden tussen Iraakse strijders en het Amerikaanse leger.

 

c) Gebruik van publiciteit

De inkomsten van hulporganisaties bestaan grotendeels uit vrijwillige donaties. Om deze steun te verkrijgen van donorlanden gaan hulpverleners inspelen op de gevoelige kant van de publieke opinie. Gruwelijke oorlogsbeelden werken beter voor het inzamelen van geld en steun. Dit kan het beeld van een bepaalde partij in de oorlog verder negatief kleuren en de spanning versterken[79].

 

2.2.2. Legitimatie van mensen en acties

 

Hulporganisaties moeten zich houden aan de regels die gelden in een bepaald conflictgebied. Strijdende partijen kunnen bijvoorbeeld belastingen opleggen, wisselkoersen vaststellen of de toegang tot de bevolking weigeren. Indien ze hier geen rekening mee houden, worden de organisaties geconfronteerd met diefstal, bedreigingen en zelfs gewapende aanvallen. Ze moeten dus onvermijdelijk onderhandelen met de krijgsheer of de regering die controle voert over een gebied.

 Doordat een hulporganisatie geld betaald aan een partij, of onderhandelingen voert met een groep in het conflict, erkent en legitimeert ze eigenlijk die strijdende partij[80]. Een eenvoudige handdruk kan al voldoende zijn. Dit zal een impact hebben op de zelfperceptie van de oorlogsvoerende partij[81]. Indien ze het gevoel krijgt dat ze erkend wordt, kan ze haar positie verharden.

 Naar de buitenwereld toe kan dit leiden tot verontwaardiging en jaloezie van de andere strijdende partijen. Dit creëert nieuwe spanningen.

 

2.2.3. Dekmantel voor politieke inactiviteit

 

Er is niet altijd voldoende (internationaal) politiek engagement aanwezig om zich te mengen in crisissituaties. In dat geval wordt humanitaire hulp gebruikt als dekmantel voor de politieke inactiviteit. Door het sturen van hulpverleners wordt het geweten van de politieke leiders gesust en wordt de publieke opinie gerustgesteld[82]. Harde politieke maatregelen worden gemeden.

 Humanitaire hulp kan politieke acties echter niet vervangen. Noodhulp is slechts een korte termijn oplossing, gericht op een directe verlichting van het lijden. De structurele problemen van het conflict worden hierdoor niet aangepakt.

 ‘Dekmantel voor politieke inactiviteit’ is een negatief gevolg van hulpverlening op het conflict, in die zin dat er, doordat er humanitaire hulpverlening is, niet naar een oplossing gezocht wordt om het conflict te beëindigen. Voor de bevolking leidt deze hulpverlening tot een vals gevoel van veiligheid want het geeft de illusie van internationale bescherming[83].

 

Door het gebrek aan militaire middelen en de grote politieke onenigheid waren de Westerse landen niet bereid om gewapend in te grijpen in de Bosnische oorlog. Als antwoord op het conflict werd er massaal humanitaire hulp naar de regio gestuurd. Er werd niets gedaan om de moordpartijen en etnische zuiveringen te stoppen[84].

 

2.2.4. Impliciete boodschappen van humanitaire hulp op de conflictomgeving

 

Behalve de verdeling van goederen en diensten, gaat humanitaire hulp, volgens Mary Anderson, gepaard met een ethische of impliciete boodschap[85]. De expliciete boodschap is dat onschuldige slachtoffers in conflictgebieden toegang tot bijstand moeten krijgen. Deze boodschap wordt niet door iedereen op dezelfde manier geïnterpreteerd, en dit kan een negatieve impact hebben op de waarden en houdingen van partijen in een conflict[86]. Hulporganisaties zijn zich niet steeds bewust van de impliciete boodschap die hulpverlening met zich meebrengt.

 

a) Defensieve houding – gebruik van wapens en macht

Humanitaire organisaties kunnen spanning en argwaan aanwakkeren. Voor hun veiligheid nemen ze een defensieve en harde houding aan. Ze veronderstellen een worst-case scenario en dit versterkt het wantrouwen tussen de verschillende partijen. Sommige hulporganisaties doen een beroep op gewapende bewakers om hun hulpgoederen te beschermen. Hierdoor creëren ze een beeld dat wapens de enige manier zijn voor het garanderen van veiligheid. Het gebruik van wapens en geweld wordt daardoor indirect gelegitimeerd en de oorlogssfeer versterkt.

 

b) Ongelijkheid tussen mensen

Een andere impliciete boodschap is dat diegene die hulp verleent superieur is ten opzichte van diegene die de hulp ontvangt[87]. In het Noorden heerst de overtuiging dat het Zuiden nood heeft aan hulpverlening. In het Zuiden zet hulpverlening aan tot een passieve en afhankelijke houding zonder enige vorm van zelfinitiatief. Dit is nefast voor de relaties tussen Noord en het Zuid[88].

 Ongelijkheid wordt versterkt door het verschil in waarde tussen binnenlandse en buitenlandse mensen en goederen. Externe hulpverleners worden hoger gewaardeerd dan plaatselijk personeel. In gevaarlijke omstandigheden zullen ze eerst geëvacueerd worden. Van lokale hulpverleners wordt verondersteld dat ze voor zichzelf kunnen instaan.

 Daarnaast gebruiken hulpverleners goederen die schaars zijn voor de burgerbevolking als uitlaatklep voor het vermoeiende en emotioneel zware werk. Ze organiseren bijvoorbeeld feestjes met veel voedsel en drank. Hierdoor ontstaat het beeld dat wie bepaalde goederen bezit, ze voor persoonlijke doeleinden en ontspanning mag gebruiken. Krijgsheren gebruiken de goederen die in hun bezit zijn op eenzelfde manier.

 

c) Competitie en wantrouwen

De competitie en het wantrouwen tussen verschillende hulporganisaties beïnvloeden de conflictomgeving. Een slechte coöperatie tussen organisaties kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een verschil in visie, zoals christelijke en niet-christelijke organisaties. De partijen in de conflictzone krijgen dan het beeld dat het niet belangrijk is om samen te werken met groepen die verschillen van mening. Dit voert de spanning op.

 

d) Gevoel van machteloosheid

Een laatste impliciete boodschap die hulpverlening meegeeft is het gevoel van machteloosheid. Hulpverleners hebben weinig controle hebben over de omgeving en hebben de effecten van hun acties niet altijd in de hand. Daardoor voelen ze zich niet altijd aansprakelijk voor de gevolgen van de hulpverlening. De verantwoordelijkheid voor negatieve gevolgen van lokale acties worden afgewenteld.

 

2.3. Veranderingen in de economische situatie

 

Humanitaire organisaties beïnvloeden de economische situatie in het conflictgebied, doordat ze geld, goederen en werk importeert.

 

2.3.1. Financiële implicaties (geld)

 

Hulpverleners brengen financiële middelen naar het getroffen gebied. Huizen worden gehuurd, lokale medewerkers betaald, hulpgoederen gekocht. Dit heeft belangrijke implicaties voor de financiële situatie van het land.

Hulporganisaties betalen met vreemde of lokale munten. In het eerste geval bestaat er de kans dat er een parallel geldsysteem ontstaat. Hierdoor zal de lokale munt aan waarde verliezen. Wanneer ze de lokale munteenheid gebruiken bestaat het risico dat het geldaanbod zodanig groot wordt en dus de kans op inflatie. In beide gevallen hebben de machthebbers weinig controle over het te voeren monetair beleid[89].

 Omdat de lokale munt in waarde is gezakt wordt het leven duurder voor de plaatselijke bevolking. Huurprijzen stijgen en voedsel wordt duurder[90]. Dit wordt in de hand gewerkt door een stijgende koopkracht van diegenen die profiteren van de hulpsector.

 

2.3.2. Invloed op lokale markten en productie (goederen)

 

Hulporganisaties brengen enorme hoeveelheden hulpgoederen naar het getroffen gebied. De producten worden lokaal gekocht of ingevoerd vanuit het buitenland.

 Indien de goederen lokaal aangekocht worden, stijgt de prijs. De producten worden duurder voor de bevolking.

 Indien de (basis)goederen in grote aantallen worden ingevoerd verstoort het de lokale markten. De prijs daalt en de productie neemt af. De bevolking gaat andere goederen produceren die meer winstgevend zijn. Wanneer de hulpverlening stopt worden ze geconfronteerd met een tekort van het basisgoed. Ze zijn economisch afhankelijk geworden van de buitenlandse hulpverlening[91].

 

Humanitaire hulp kan ook direct bijdragen tot de oorlogseconomie. Wanneer elke hulporganisatie een beroep doet op veiligheidsagenten voor de bescherming van haar goederen en personeel, zoals in Somalië het geval was, stijgt de vraag naar wapens[92]. Dit versterkt de herbewapening.

 

2.3.3. Gevolgen voor de arbeidsmarkt (werk)

 

Hulporganisaties trekken lokaal personeel aan. Ze worden ingezet als projectmedewerkers, vertalers, chauffeurs, bewakers, koks,… Door de hoge salarissen is het aantrekkelijk voor de lokale bevolking. De veranderingen in de arbeidsmarkt hebben twee belangrijke implicaties.

Ten eerste leidt dit tot een ‘brain drain’ naar de hulpsector. Lokale publieke diensten, in bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs, verliezen in capaciteit doordat het personeel wegtrekt naar de internationale hulporganisaties[93]. De plaatselijke economie komt hierdoor in het gedrang.

Ten tweede hebben mensen of groepen die winst halen uit de hulpverlening belang bij een voortzetting van het conflict[94]. Als het conflict en de hulpverlening zou stoppen, dan verliezen ze hun baan en welvaart. Hoe langer het conflict aansleept, hoe groter de economische afhankelijkheid van de buitenlandse hulpverleners[95].

 

Veranderingen in de economische situatie leiden tot frustratie en spanning wanneer de economische positie van mensen achteruitgaat. Conflicten worden hierdoor versterkt. Maar ook de mensen die in een betere economische situatie terechtkomen, door de hulpverlening, hebben baat bij het conflict.

 

 

3. Besluit

 

In dit deel hebben we de negatieve gevolgen van humanitaire hulpverlening op conflicten onderzocht. We zagen dat hulpverlening veranderingen teweegbrengt in de militaire, politieke en sociale, en economische situatie van het conflictgebied. Deze veranderingen versterken het conflict.

Sommige veranderingen zullen een meer rechtstreeks gevolg hebben voor de conflictsituatie. Wanneer hulpgoederen afgegeven worden aan militairen onder de vorm van belasting zal dit een meer direct gevolg hebben op het conflict, dan wanneer hulpverlening zorgt voor economische achteruitgang (dat later dan leidt tot meer ontevredenheid en spanning).

We merken op dat de categorieën (militair, politiek en sociaal, en economisch) door elkaar lopen. Doordat ze afhankelijk zijn van elkaar kunnen ze moeilijk volledig gescheiden worden. Hulporganisaties voeren bijvoorbeeld in grote hoeveelheden melkproducten in. De prijs op de lokale markt zal zakken. De hele bevolking (en dus ook de strijdende partijen) hebben hier voordeel bij. In dit geval is er dus zowel een economische verandering (prijs daalt op lokale markt, lokale productie wordt verstoord) als een militaire verandering (soldaten kunnen meer uitgeven aan wapens).

 

In het volgende hoofdstuk bekijken we de negatieve gevolgen van de hulpverlening van Caritas International België voor het gebied van de Grote Meren.

 

 

Hoofdstuk 3: Caritas International België in het gebied van de Grote Meren, Centraal-Afrika

 

Na de genocide in Rwanda, 1994, vluchten meer dan anderhalf miljoen mensen richting Zaïre, Tanzania en Burundi. Ze worden opgevangen in enorme vluchtelingenkampen waar ze internationale hulp krijgen. Voor de humanitaire gemeenschap is het een grote uitdaging. De humanitaire noden zijn dringend en de politieke situatie is complex. De gevolgen voor het conflict zijn niet steeds gemakkelijk in te schatten.

In dit deel gaan we dieper in op de praktijkervaringen van Caritas België in het gebied van de Grote Meren, en meer bepaald in de landen Democratische Republiek Congo (D.R. Congo), Rwanda en Burundi. We vragen ons af hoe de hulpverlening van Caritas België een negatieve invloed uitoefent op de conflictsituatie. Deze gevalstudie is in de eerste plaats illustratief. Het is niet de bedoeling een exhaustief overzicht te geven van de ongewenste effecten die de hulpverlening met zich meebrengt voor het crisisgebied.

We beschrijven de periode tussen 1993 en 1996. Caritas België, als onderdeel van het Caritasnetwerk, start haar hulpverlening in 1993 in het gebied van de Grote Meren. Als eindpunt nemen we 1996, het jaar dat het bevrijdingsleger van Kabila Zaïre binnenvalt en dat de hulpverlening in de grote vluchtelingenkampen wordt opgeschort. Caritas België zet haar noodhulpprojecten verder voor vluchtelingen in Zaïre, Rwanda en Burundi tot midden ’97.

 

Een korte synopsis van de inhoud:

 Eerst schetsen we de context van het conflictgebied. We beschrijven de situatie in Zaïre (nu D.R. Congo), Rwanda en Burundi in de periode tussen 1993 en 1996. Dan bespreken we kort de werking van Caritas België en haar projecten in het gebied van de Grote Meren. Vervolgens leggen we de algemene problemen bloot die Caritas België ondervindt bij het verlenen van hulp in de regio. Ten slotte analyseren we de negatieve gevolgen van haar hulpverlening in het gebied van de Grote Meren.

 

 

1. De crisis in het gebied van de Grote Meren, 1993-1996

 

Er zijn verschillende factoren die meespelen in de crisis van de Grote Meren: etnische diversiteit (zowel in Rwanda als Burundi is er een Hutu meerderheid en Tutsi minderheid), koloniale inmenging, economische regressie, regionale instabiliteit, een zwak democratiseringsproces en een gebrek aan internationale belangstelling[96].

 

1.1. Rwanda

 

De instabiliteit in Rwanda neemt toe vanaf het begin van de jaren ’90. In oktober 1990 vallen Tutsi-milities, onder de naam Front Patriotique Rwandais (FPR), Rwanda vanuit Oeganda binnen. Het leger bestaat voornamelijk uit kinderen van de Tutsi’s die Rwanda ontvlucht waren in de jaren ’60. Met steun van Belgische, Franse en Zaïrese troepen worden de FPR strijders verdreven[97]. Ondertussen zijn duizenden mensen op de vlucht voor het geweld.

In 1991 besluit de Rwandese president, Habyarimana, gesprekken te voeren met leden van het FPR om tot een vredesregeling te komen. Het duurt echter tot na de hernieuwde aanvallen van het FPR in februari ’93 eer er een vredesakkoord komt. In augustus ’93 worden de verdragen van Arusha gesloten (verwijst naar de Tanzaniaanse stad waar de gesprekken plaatsvinden). Deze moeten een einde maken aan de drie jaar durende burgeroorlog in Rwanda. Het akkoord voorziet in een staakt-het-vuren, de opname van het FPR in een regering van nationale eenheid en de mogelijkheid voor de Tutsi diaspora om terug te keren naar Rwanda. Een VN-strijdmacht, United Nations Assistance Mission for Rwanda (UNAMIR), moet toezien op de implementatie van het akkoord[98].

Op 6 april 1994 wordt het vliegtuig van de Rwandese president, Habyarimana, neergeschoten, wanneer hij terugkomt van vredesonderhandelingen in Zaïre. Deze moord vormt de directe aanleiding voor moordpartijen van Hutu’s op Tutsi’s en gematigde Hutu’s. Ook de Twa, het pigmeeënvolk én derde etnische groep in Rwanda, wordt het slachtoffer van de genocide[99]. Veel Tutsi’s vluchten het land uit. De UNAMIR troepen zijn niet voldoende uitgerust om de slachtpartijen te stoppen. Hun mandaat is beperkt tot ‘peacekeeping’ en niet ‘peacemaking’[100]. Wanneer 10 Belgische blauwhelmen worden vermoord besluit België om al haar troepen terug te trekken[101].

Het Front Patriotique Rwandais herneemt zijn offensief in Rwanda in juli ’94. Kigali, de hoofdstad van Rwanda, valt in handen van de Tutsi-rebellen. Uit angst voor wraak vluchten de daders van de genocide en Hutu’s naar Zaïre, Tanzania en Burundi. Een vluchtelingenstroom van bijna twee miljoen mensen wordt op gang gezet. In het Noorden en zuiden van Kivu, een streek in Zaïre, worden immense vluchtelingenkampen opgezet[102]. De veiligheidsraad van de Verenigde Naties zet het licht op groen voor een Franse humanitaire interventie: ‘l’Opération Turquoise’. Het doel is het vestigen van een humanitaire veiligheidszone in Rwanda. De tussenkomst is controversieel omdat het de vooruitgang van de FPR troepen tegenhoudt, terwijl het een thuishaven is voor de leden van de extremistische interim-regering[103].

 

1.2. Zaïre

 

Ondertussen laait het etnische geweld ook in Zaïre op. In 1990 kondigt Mobutu een democratiseringsproces aan in het land. De heersende elite en lokale machthebbers proberen hun machtspositie te consolideren. Omdat Mobutu vreest voor de vorming van een sterke oppositie, moedigt hij competitie tussen lokale leiders aan[104]. Hierdoor neemt de vijandigheid tussen etnische gemeenschappen toe. In Shaba (nu Katanga), een rijke mijnprovincie in het zuiden van Zaïre, wordt een discriminatiebeweging opgezet tegen de Kasaïens, afkomstig uit de provincie Kasaï. Honderdduizenden Kasaïens worden op een gewelddadige manier uit Shaba verdreven en naar Kasaï teruggestuurd[105].

 De sociale en politieke crisis wordt in ’93 versterkt door het grote aantal vluchtelingen die vanuit Rwanda en Burundi Zaïre binnentrekken. De grote kampen vormen een bedreiging voor Zaïre. Er ontstaan conflicten tussen lokale en Rwandese Hutu-milities en Congolese Tutsi’s. De spanningen leiden in ’95 tot gedwongen repatriëringen van de vluchtelingen door Zaïrese milities[106]. De regio wordt gekenmerkt door etnische haat en politieke rivaliteit. Humanitaire hulporganisaties worden niet gespaard.

 In september ’96 worden de ‘Banyamulenge’ (Rwandese Tutsi’s die sinds lang in Oost-Zaïre wonen) ervan beschuldigd dat ze Zaïre aanvallen. Dit leidt tot de oprichting van het Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo-Zaïre (AFDL), onder leiding van Laurent Désiré Kabila. Het is een coalitie van verzetsbewegingen tegen president Mobutu. De Tutsi-rebellen worden gesteund door Rwanda en Oeganda. In oktober ’96 trekken ze vanuit Rwanda Zaïre binnen[107]. Wanneer ze de vluchtelingenkampen in Kivu aanvallen, vluchten honderdduizenden mensen naar Rwanda. Duizenden Hutu-vluchtelingen verstoppen zich in het woud ten oosten van Zaïre. Alle buitenlandse hulpverleners worden teruggetrokken[108].

 In mei 1997 valt Kinshasa in handen van de rebellen. Laurent Désiré Kabila benoemt zichzelf tot staatshoofd. Zaïre wordt omgevormd tot de Democratische Republiek Congo.

 

1.3. Burundi

 

Bij de eerste democratische verkiezingen in 1993 wordt de Hutu-kandidaat, Ndadaye, tot president verkozen. Dit vormt een bedreiging voor de Tutsi minderheid in Burundi. Bij de staatsgreep van oktober ’93 wordt Ndadaye vermoord. Dit leidt tot moordpartijen tussen Tutsi’s en Hutu’s. Uit angst voor represailles van het leger, voornamelijk bestaande uit Tutsi’s, vluchten duizenden Hutu’s naar Tanzania, Rwanda en Zaïre[109].

 Bij een staatsgreep in juli 1996 komt Pierre Buyoya aan de macht. Buyoya probeert de vrede te herstellen. Om hun ongenoegen met de staatsgreep te tonen, leggen de buurlanden een economisch embargo op aan Burundi[110]. Humanitaire hulpverlening wordt moeilijk.

 

 

2. Caritas International België

 

2.1. Visie en missie

 

Caritas België behoort tot de groep van grote humanitaire NGO’s in België. In 2005 bedroeg haar uitgaven voor de acties in het Zuiden 10 miljoen euro[111] (ter vergelijking: in datzelfde jaar bedroegen de uitgaven van Artsen Zonder Grenzen en Oxfam Solidariteit respectievelijk 100 en 14 miljoen euro[112]). Door de grote solidariteitsbijdrage naar aanleiding van de tsunami liggen de budgetten aanzienlijk hoger dan in 2004.

 Caritas België is een christelijke organisatie. Ze is lid van Caritas Internationalis, een internationaal netwerk dat 162 organisaties groepeert die actief zijn in 198 landen en regio’s. De oorspronkelijke opdracht bij haar oprichting in 1949, was de opvang van ontheemden. Al snel volgde een tweede luik: internationale crisishulp.

De missie van Caritas België wordt als volgt omschreven: “Caritas International helpt slachtoffers van oorlogsgeweld, natuurrampen, armoede en migratie met materiële en niet-materiële hulp. Zonder onderscheid naar ras, godsdienst, filosofische of politieke overtuiging. Wij kiezen wel resoluut voor de armsten, in lijn met het evangelie (…)”[113].

 

Caritas België zet zich zowel in voor noodhulpprojecten als voor langdurige structurele projecten. In het domein van de humanitaire hulpverlening voorziet ze in crisishulp en wederopbouw[114]. Ze verleent voeding, water en onderdak. Bij oorlogsconflicten met veel vluchtelingen specialiseert ze zich vooral in ondervoeding. Daarenboven worden programma’s opgezet voor de heropbouw van het leven van de slachtoffers. Zo krijgen ze de kans krijgen om hun leven weer in eigen handen te nemen. Speciale aandacht wordt besteed aan het herstellen van het sociaal weefsel.

Caritas België wil meer dan alleen materiële hulp verlenen. In de conflictgebieden steunt ze lokale vredes- en vormingsinitiatieven. Ze zet zich in voor vrede, rechtvaardigheid en solidariteit.

 

De Belgische afdeling van Caritas verleent humanitaire hulp op twee manieren[115]:

Ten eerste steunt ze het gemeenschappelijke crisisprogramma van het Caritasnetwerk. Bij elke grote crisis wordt er een gemeenschappelijk internationaal hulpprogramma opgesteld. Samen worden er geld en goederen verzameld voor het programma.

Ten tweede organiseert Caritas België eigen initiatieven in landen die geteisterd worden door aanhoudende crisissen. Ze zet zich vooral in die landen in waarmee ze een rijke ervaring heeft zoals D.R. Congo, Rwanda en Burundi in Centraal-Afrika.

 

2.2. De projecten in het gebied van de Grote Meren

 

Caritas België is actief in het gebied van de Grote Meren sinds de hernieuwde aanvallen in februari 1993 van het FPR (Front Patriotique Rwandais) in het Noorden van Rwanda. Ze wordt door het internationale Caritasnetwerk aangeduid om in te staan voor de crisishulp in Zaïre, Rwanda en Burundi. Met de steun van de lokale Caritas centra zet ze onafgebroken programma’s op in het gebied[116].

 

Een overzicht van de belangrijkste programma’s[117]:

 In 1993 worden voedselprogramma’s opgestart in de vluchtelingenkampen van Rwanda en Burundi. In Zaïre helpt ze met de repatriëring van de Kasaïens naar hun provincie van herkomst, oost-Kasaï.

 Naar aanleiding van de genocide in Rwanda in 1994, wordt er een grootschalig hulpprogramma op touw gezet in het gebied van de Grote Meren. Tachtig geëxpatrieerde personeelsleden werken ter plaatse[118]. In Burundi helpt Caritas België met de opvang van Rwandese en Burundese vluchtelingen (Tusi’s en Hutu’s). Daarnaast is ze aanwezig in de vluchtelingenkampen in het noorden (Goma) en zuiden (Bukavu) van Kivu te Zaïre. Eind september ’94 heropent Caritas Rwanda haar bureau in Kigali, Rwanda.

 In 1995 zet Caritas België programma’s op voor de hereniging van families in de grote kampen in Kivu. Kinderen die niet begeleid zijn door familie (‘les enfants non accompagnés’) worden opgevangen in aparte kampen. Daarnaast voorziet ze in voedselhulp, sociale- en culturele programma’s. Ze ondersteunt kleine artisanale projecten voor de Twas, een etnische minderheid, die het slachtoffer zijn van discriminatie. In Noord-Kivu stelt Caritas België zeshonderd mensen te werk. Daarbij komen nog evenveel leerkrachten. Er worden voedingsprogramma’s opgezet in veertig centra in Rwanda en drieëntachtig centra in Burundi.

 In 1996 wordt er in samenwerking met Catholic Relief Services een logistieke basis opgezet in Kampala te Oeganda. In Kisangani, Zaïre, wordt er een basis opgericht om de vluchtelingen naar het Westen op te vangen.

 

Voor de projecten in het gebied van de Grote Meren wordt Caritas België gesteund door het Caritasnetwerk, de Belgische bevolking, de Belgische regering en de Europese Unie (hoofdzakelijk via het Bureau voor Humanitaire en Noodhulp, ECHO).

 

 

3. Moeilijkheden bij het verlenen van humanitaire hulp in het gebied van de Grote Meren

 

De situatie in het gebied van de Grote Meren is instabiel. Hulpverleners van Caritas België worden geconfronteerd met drie algemene problemen: veiligheidsproblemen, logistieke problemen en samenwerkingsproblemen met de lokale partners. Deze zorgen ervoor dat het verlenen van humanitaire hulp bemoeilijkt wordt en versterken de ongewenste effecten van humanitaire hulp op de crisis in de Grote Meren.

 

3.1. Veiligheidsproblemen

 

Een eerste probleem houdt verband met de veiligheid van de hulpverleners en de lokale partners van Caritas België. In Zaïre valt een Belgische medewerker van Caritas in een hinderlaag nadat hij terugkomt van één van de vluchtelingenkampen. Caritas België moet haar opslagplaatsen in Kivu verplaatsen nadat ze herhaaldelijk worden aangevallen door misdadigers of militairen[119]. Bedreigingen en intimidaties komen zelfs vaker voor.

Door de wankele veiligheidstoestand is de bewegingsvrijheid van de hulpverleners beperkt. In sommige gebieden is het risico te groot om aangevallen of zelfs vermoord te worden. Na de genocide in Rwanda is het niet meer veilig voor de Belgische medewerkers van Caritas International. Radicale Hutu’s zijn ervan overtuigd dat Belgen betrokken zijn bij het neerhalen van het vliegtuig van de Rwandese president Habyarimana[120]. Daardoor voelt Caritas België zich genoodzaakt om haar Belgische medewerkers uit Rwanda terug te trekken.

De bewegingsvrijheid wordt ook ingeperkt doordat Caritas België zich in veel gebieden moet houden aan een avondklok. Na een bepaald uur, of als het donker wordt, is het te gevaarlijk om buiten rond te lopen.

 

3.2. Logistieke problemen

 

Bij de crisissituatie in het gebied van de Grote Meren worden grote hoeveelheden goederen naar de noodlijdende bevolking overgebracht. Door de onveilige situatie wordt Caritas België geconfronteerd met logistieke problemen. In het conflictgebied moet ze bijvoorbeeld controleposten passeren. Bij elke controlepost moet ze toestemming krijgen om verder te reizen en wordt er vaak druk uitgeoefend om geld of goederen af te geven. Dit vertraagt het verlenen van humanitaire hulp aanzienlijk.

 In afgelegen gebieden zijn de logistieke problemen nog groter. De transportmogelijkheden zijn beperkt en vaak zeer kostelijk. Na de genocide in Rwanda verleent Caritas België humanitaire hulp in de vluchtelingenkampen in Kivu, Goma en Bukavu. Deze gebieden zijn vrij ontoegankelijk. De goederen worden via verschillende transportmiddelen zoals boot, vrachtwagen en vliegtuig verstuurd. Bij elke verandering in transportsysteem bestaat het gevaar dat een percentage van de hulp afgegeven moet worden aan de transporteur of controleur.

 

3.3. Samenwerking met lokale partners

 

De samenwerking met lokale partners zorgt soms voor problemen. Hulpverleners van Caritas België worden niet altijd met enthousiasme onthaald door de lokale partners. Zij geven het werk bij voorkeur aan de plaatselijke bevolking in plaats van aan buitenlandse hulpverleners. Daarnaast stelt zich het probleem van de neutraliteit. Door lokaal personeel in te schakelen, kan men zich afvragen in welke mate Caritas België neutraal blijft ten opzichte van het conflict. Ook kan de samenwerking moeilijkheden opleveren voor de lokale partners wanneer ze sterk vereenzelvigd worden met de hulporganisatie.

 

De doctrine bij Caritas België is om zoveel mogelijk te werken met lokale partners. Ze werkt geïntegreerd in de plaatselijke structuren. In Rwanda bijvoorbeeld, werken leden van de Belgische Caritas in Caritas Rwanda. Dit gebeurt op vraag van de lokale Caritas.

 

 

4. Negatieve gevolgen van de hulpverlening van Caritas België in het gebied van de Grote Meren

 

De hulpverlening van Caritas België heeft negatieve gevolgen op het conflict in de Grote Meren doordat ze, door middel van haar hulpverlening, veranderingen aanbrengt in de militaire, politieke en sociale, en economische situatie.

 

4.1. Veranderingen in de militaire situatie

 

4.1.1. Het rechtstreeks of onrechtstreeks leveren van goederen aan de strijdende partijen

 

a) Het voeden van een bevolking … en ‘génocidaires’

Tussen juli ’94 en oktober ’96 vinden meer dan één miljoen Rwandese en Burundese vluchtelingen, voornamelijk Hutu’s, hun toevlucht in de vluchtelingenkampen van het toenmalige Zaïre. De kampen zijn gestationeerd in het noorden (Goma) en zuiden (Bukavu en Uvira) van Kivu, grenzend aan Rwanda.

In de kampen heerst een sfeer van chaos, frustratie en geweld. Door het grote aantal vluchtelingen is de situatie niet te overzien. Bovendien zijn de humanitaire noden alarmerend. Er is een schrijnend tekort aan water en voedsel en er is geen gezondheidszorg. Veel vluchtelingen sterven door een combinatie van dysenterie, uitdroging en geweld. In juli ’94 worden de vluchtelingenkampen in de regio Goma getroffen door een cholera epidemie. Er sterven tot zevenduizend mensen per dag[121].

Door de intensieve berichtgeving via de media, wordt er massaal humanitaire hulp naar de regio gestuurd. In enkele weken tijd snellen een tweehonderdtal humanitaire organisaties zich naar de vluchtelingenkampen[122]. Caritas International België is aanwezig in de kampen in het noorden en zuiden van Kivu. De gezondheidstoestand in de kampen verbetert langzaam.

 

De grootte van de kampen, hun nabijheid bij de Rwandese grens en hun militaire en politieke karakter vormen een bedreiging voor de Rwandese regering. Ondanks herhaaldelijke waarschuwingen van het UNHCR (United Nations High Commissioner for Refugees) doet de internationale gemeenschap niets om de strijdende partijen te ontwapenen of te scheiden van de burgerbevolking. Hierdoor komen militairen en daders van de genocide in de vluchtelingenkampen terecht[123]. Het wordt moeilijk om een onderscheid te maken tussen een gewone vluchteling en een militair. Door de hulpprogramma’s worden ook de strijdende partijen gevoed. In de vluchtelingenkampen krijgen Rwandese moordenaars de mogelijkheid zich te reorganiseren en hun machtsbasis te consolideren. Ze rekruteren nieuwe leden en lanceren aanvallen op hun tegenstanders in Rwanda.

 In deze omstandigheden besluiten de meeste hulporganisaties om hun activiteiten in de kampen stop te zetten. In 1995 verlaat Artsen Zonder Grenzen het gebied als protest tegen de internationale hulpgemeenschap die de daders van de genocide voedt en onderdak verleent[124].

 

Caritas België zet haar projecten echter verder. Doordat ze de bevolking voedsel geeft, is het neveneffect dat ook de militairen gevoed worden. Daardoor worden ze in leven gehouden en kunnen ze zich later gaan wreken en het conflict verder zetten. In Bukavu geeft Caritas België voedsel aan een groep militairen en hun familie. Ze wordt beschuldigd omdat ze de rwandese ‘génocidaires’ steunt[125]. Volgens Hubert de Maere van Caritas België is daar geen gemakkelijke oplossing voor[126].

Ten eerste is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen gewone burgers en militairen. In de kampen worden geen militaire training gegeven. Toch zijn er groepen mensen die ‘s morgensvroeg het woud ingaan om te trainen. Dit is moeilijk te controleren door de hulpverleners. Op voorhand weet men ook niet wie zich later zal wreken. De hulpverleners beschikken over weinig informatie. Wie is schuldig aan de genocide en wie niet[127]?

In de gevallen dat de militairen gegroepeerd zijn in andere kampen dan de vluchtelingen kan Caritas België wel vermijden dat de hulpverlening ten goede komt aan het conflict. Het gevaar bestaat er wel in dat de militairen zich op deze manier terug kunnen gaan organiseren en de oorlog verder zetten.

Ten tweede veroorzaakt men ook moeilijkheden wanneer men de militairen geen eten geeft. Ze vallen de gewone burgers lastig op hun zoektocht naar voedsel. Door humanitaire hulp te verlenen, kan men de gemoederen in de vluchtelingenkampen bedaren.

 Ten slotte wil Caritas België de oorlogsdaders niet beschouwen als ‘génocidaires’, maar als mensen die getraumatiseerd zijn door wat ze hebben meegemaakt, gedaan, of ondergaan. In de vluchtelingenkampen hebben veel mensen het gevoel dat ze direct of indirect schuldig zijn aan de genocide en dat ze niets waard zijn[128]. Caritas België wil deze mensen opnieuw integreren in de samenleving en hun waardigheid teruggeven. Daarom worden sociale projecten opgezet. Voor jongeren en kinderen worden educatieve projecten georganiseerd om te vermijden dat ze in handen vallen van militairen[129].

 

In ’96 worden de kampen in het noorden en zuiden van Kivu aangevallen door Rwandese Tutsi’s. Een half miljoen mensen vluchten naar Rwanda. Duizenden anderen verstoppen zich in het oostelijke oerwoud van Zaïre. Caritas België verleent humanitaire hulp aan de vluchtelingen in de bossen. Een aantal van deze mensen veroorzaakt nu, onder de naam van Forces démocratiques de libération du Rwanda (FDLR), spanningen in deze streek[130]. Het verlenen van de humanitaire hulp zorgt voor een indirecte bijdrage aan het conflict.

Caritas België wil mensen in nood helpen, ongeacht hun politieke achtergrond of overtuiging. Kunnen wij deze organisatie dan verantwoordelijk stellen voor de latere consequenties? Zou ze dan beter het lijden van duizenden mensen negeren, omdat haar hulpverlening mogelijke negatieve gevolgen heeft op lange termijn? Dit is een moeilijke kwestie. Het is eigenlijk niet de taak van Caritas België om het conflict op te lossen. Ze kan wel trachten om de negatieve effecten zoveel mogelijk te vermijden. In hoofdstuk vier gaan we daar dieper op in.

 

b) Diefstal en belasting in een onveilige omgeving

Tijdens de hulpverlening in de vluchtelingenkampen is Caritas België vaak het slachtoffer van aanvallen en intimidatie. In deze sfeer van spanning en geweld is diefstal onvermijdelijk. In Burundi worden twee vrachtwagens in beslag genomen en geplunderd. In Kivu, Zaïre, is Caritas België genoodzaakt haar opslagplaats te verplaatsen omdat ze ‘s nachts wordt aangevallen. De bewaker wordt vermoord en de goederen worden meegenomen[131]. In november 1996 wordt de basis van Caritas België in Goma volledig geplunderd[132]. Door de oorlog wordt humanitaire hulpverlening bijna onmogelijk in de streek. Het zijn niet alleen de misdadigers die de diefstallen plegen maar ook de officiële overheid.

 Caritas België beschikt over middelen die interessant zijn voor de militairen en de oorlogsvoerende partijen. Ze is in het bezit van voedsel, geld, voertuigen, brandstof en radio’s. Het zijn goederen waarmee de oorlog kan verdergezet worden.

 

Niet alleen de hulpverleners van Caritas International worden bestolen, ook de bevolking is het slachtoffer. Kinderen en vrouwen hebben schrik om naar de distributiepunten te gaan omdat ze onderweg naar hun tent worden bestolen. Om dit te vermijden worden refters opgericht. Kinderen en vrouwen moeten dan minstens één maaltijd daar eten.

 In de grote vluchtelingenkampen wordt er een onderwijsprogramma uitgewerkt. Onderwijzers worden betaald met voedsel of geld. Later vernemen hulpverleners van Caritas International dat de er in de kampen een systeem is opgezet om geld in te zamelen voor de onderwijzers. Dit geld wordt dan gebruikt om wapens te kopen[133].

 

Daarnaast zijn er de controleposten en douanes waar hulpgoederen in handen vallen van de oorlogsvoerende partijen. Bij elke controlepost moet Caritas België toestemming krijgen om verder te reizen en wordt er vaak druk uitgeoefend om geld of goederen af te geven.

In 1995 heeft Caritas België een programma voor ondervoede kinderen in Burundi. Eén van de basismiddelen van het programma is melkpoeder. Vanuit België wordt er een container gestuurd naar Bujumbura, hoofdstad van Burundi. Bij de douane krijgen de hulpverleners geen toestemming om verder te gaan naar één van de Caritas-centra. De bedoeling van de plaatselijke leiders is de zaken zo lang te laten aanslepen tot de datum van de melk vervallen is. Aangezien Caritas België het principe heeft dat ze geen goederen verdeelt die vervallen zijn, zullen de plaatselijke leiders het melkpoeder kunnen recupereren en verkopen op de plaatselijke markt. Uiteindelijk vernietigt Caritas België het melkpoeder[134].

 

4.1.2. Hulp als oorlogsinstrument – misbruik van humanitaire organisaties

 

Wanneer in ’96 het leger van Kabila Zaïre binnenvalt vluchten duizenden mensen het evenaarswoud in, ten oosten van Zaïre. Ze verstoppen zich voor de Rwandese rebellen. Het leger tracht de Hutu vluchtelingen uit de bossen te halen door te verspreiden dat er voedsel uitgedeeld wordt[135]. Ze maken gebruik van voertuigen met kentekens van de humanitaire organisaties. In de hoop dat ze voedsel en water krijgen komen de vluchtelingen tevoorschijn. In de plaats daarvan worden ze afgeslacht door de militairen.

 Caritas België verleent hulp aan de vluchtelingen. Ze merkt echter dat wanneer de mensen uit de bossen komen voor voedsel ze later worden doodgeschoten door de soldaten. Caritas International tracht de vluchtelingen te bevoorraden zonder aan de Rwandese Tutsi’s te laten weten waar de vluchtelingen zijn[136].

Ook Artsen Zonder Grenzen België verleent hulp aan de vluchtelingen door middel van mobiele medische teams. Nadat de mensen uit de bossen komen om medische hulp te krijgen worden ze echter vermoord door de militairen. Artsen Zonder Grenzen besluit dan ook haar project stop te zetten en klaagt de misbruiken aan[137].

 

Caritas International en andere humanitaire organisaties (of hun kentekens) worden misbruikt door de Rwandese rebellen om de vluchtelingen te vermoorden. De hulp wordt misbruikt als een oorlogsinstrument.

 

4.2. Veranderingen in de politieke en sociale situatie

 

4.2.1. Hulpverlening versterkt de motieven van het conflict

 

De hulpverlening van Caritas België berust op twee belangrijke peilers: neutraliteit en onpartijdigheid. Ze verleent hulp aan mensen in nood op basis van een behoeftebepaling, ongeacht hun politieke, sociale of culturele achtergrond. Door het etnische karakter van de crisis in de Grote Meren zorgt deze houding er onvermijdelijk voor dat partijen in het conflict zich benadeeld voelen.

Na de genocide in Rwanda vluchten duizenden Rwandezen en Burundezen, voornamelijk Hutu’s, naar het oosten van Zaïre. Caritas België verleent hulp in de grote vluchtelingenkampen in Kivu. De hulpverlening wordt niet erg gewaardeerd door de Rwandese autoriteiten. Ze voelen zich benadeeld omdat de hulp verleend wordt aan de daders van de genocide en voornamelijk Hutu’s. Weinig hulp gaat naar de overlevenden van de genocide in Rwanda[138]. Eind september 1994 heropent Caritas haar afdeling in Rwanda. Ondanks de grote renovatieprojecten die de hulporganisatie uitvoert in het binnenland van Rwanda, voelen de Rwandezen zich achtergesteld[139].

 Niet alleen Caritas België, maar ook de partners waar ze mee samenwerken, moeten gevoelig zijn voor de culturele situatie en de rivaliteit tussen de partijen. In 1994 bestaat de Burundese Caritas enkel uit Tutsi’s, de eliteminderheid in het land. Tijdens de burgeroorlog tussen Hutu’s en Tutsi’s doen Hutu’s in Burundi beroep op de Belgische ambassade om hulp te vragen, in plaats van hun nationale Caritas. Caritas België protesteert hiertegen en tracht een meer evenwichtige verdeling tussen de twee etnische groepen te realiseren in Caritas Burundi[140].

 

4.2.2. Legitimatie van de leiders in Shaba (Katanga)

 

In de jaren ’90 werken veel Kasaïens, oorspronkelijk afkomstig van de provincie Kasaï, in Shaba (nu Katanga), een rijke koperprovincie in het zuiden van Zaïre. In Shaba hebben de Kasaïens een belangrijke economische status verworven. Ze hebben een reputatie opgebouwd van actieve en verstandige mensen.

Het democratiseringsproces dat in 1990 door Mobutu op poten wordt gezet zorgt voor een toename van de vijandschap tussen de oorspronkelijke bewoners van Katanga en de Kasaïens. In Shaba heerst er frustratie omdat de belangrijke posities in handen zijn van de Kasaïens. In 1991 worden ze beschuldigd door de leiders van Katanga. Ze zouden het werk afnemen van de mensen in Katanga en dus niet voordelig zijn voor de provincie. De gouverneur van Katanga verspreidt, met de steun van Mobutu, een discours van etnische haat. Er wordt een discriminatiebeweging opgezet tegen de Kasaïens. Ze worden het slachtoffer van geweld en plunderingen[141]. Tussen ’92 en ’93 worden honderdduizenden Kasaïens op een hardhandige manier naar hun eigen provincie teruggestuurd.

Caritas International België beseft dat het niet meer veilig is voor de Kasaïens in Katanga en ze helpt mee met de repatriëring. In februari 1993 betaalt ze enkele treinen om de Kasaïens terug te brengen naar hun eigen provincie[142]. Hierdoor spelen ze eigenlijk in de kaart van de leiders van Katanga. Ze legitimeren het intolerante beleid. Het kan verkeerd begrepen worden als partijdigheid ten opzichte van de leiders in Katanga.

 

4.2.3. Dekmantel voor internationale inactiviteit

 

Wanneer in juli ’94 mediaberichten de wereld rond gaan over de choleracrisis in de grote vluchtelingenkampen in Goma, komt de internationale gemeenschap in actie. Tweehonderd hulporganisaties trekken naar de streek. Verschillende donorlanden zetten militairen in om de humanitaire operaties te steunen[143]. De internationale gemeenschap doet echter niets om de strijdende partijen in de kampen te ontwapenen. De spanning en het geweld in de kampen stijgt, maar de humanitaire hulporganisaties zijn op zichzelf aangewezen.

 De aanwezigheid van humanitaire hulporganisaties, zoals Caritas International België, sust het geweten van de internationale politieke leiders om een meer structurele oplossing te zoeken voor het probleem. Ze denken dat humanitaire hulp als substituut kan dienen voor politieke of militaire actie[144]. Door het grote aantal humanitaire organisaties in de streek versterkt dit de passiviteit van de internationale gemeenschap.

 Het verlenen van humanitaire hulp is echter niet voldoende. Hulporganisaties, zoals Caritas België kunnen de problemen tussen de Tutsi’s en Hutu’s niet oplossen[145]. Ze kan enkel het lijden verlichten.

 

4.2.4. Impliciete boodschap van de hulpverlening van Caritas België op het conflict in de Grote Meren

 

De grote en snelle toestroom van vluchtelingen in de kampen heeft tot gevolg dat de hulpverleners in zeer stresserende omstandigheden moeten werken. Er is nood aan water, voedsel en medicijnen. Daarnaast worden ze bedreigd door militairen die hun toevlucht hebben gezocht in de kampen. Ze worden blootgesteld aan de gruwelen van de oorlog. Als ontspanning krijgen de hulpverleners van Caritas België de kans om vakantie te nemen in het land of een buurland. Caritas tracht haar hulpverleners wel aandachtig te maken op het feit dat ze werken met mensen die niets hebben en die in erbarmelijke omstandigheden leven. In Bujumbura, bijvoorbeeld, moet ze verhinderen dat de werknemers zich gaan ontspannen in chique hotels en restaurants[146].

 

Wanneer tijdens de genocide in Rwanda alle Belgische hulpverleners worden teruggetrokken uit de streek, blijven lokale hulpverleners ter plaatse. Zij worden bedreigd en soms zelfs vermoord[147]. De impliciete boodschap is de ongelijkheid tussen de buitenlandse medewerkers van Caritas en de lokale hulpverleners. De buitenlanders kunnen wegtrekken, de binnenlandse medewerkers echter niet.

 

Ten slotte is er de impliciete boodschap die gepaard gaat met het gebruik van wapens en macht. Voor het bewaken van haar goederen in de vluchtelingenkampen doet Caritas België een beroep op bewakers. Onrechtstreeks legitimeert dit het gebruik van wapens en geweld.

 

4.3. Veranderingen in de economische situatie

 

Door het verlenen van humanitaire hulp bestendigt Caritas België de visie dat de hulpontvangers afhankelijk zijn van de humanitaire organisaties. De vluchtelingen krijgen het beeld van bedelaars. Ze zijn gewoon om alles te krijgen van buitenaf. Dit belemmert de ontwikkeling van lokale initiatieven. Als reactie hierop maakt Caritas België lokale mensen verantwoordelijk voor kleine educatieve, artisanale en landbouwprojecten[148].

 

Caritas International België doet zoveel mogelijk beroep op lokaal personeel voor het verlenen van hulp. In Kivu worden veel bekwame Zaïrezen tewerkgesteld in de kampen. Het is een uitweg voor hun armoedige economische situatie. Voor de Zaïrese populatie zijn de vluchtelingenkampen tevens goedkope markten voor medicijnen en voedsel[149]. Ze hebben baat bij de hulpverlening en de vluchtelingenkampen.

Op lange termijn leidt de hulpverlening tot een economische achteruitgang in het gebied. Door de inflatie wordt het leven duurder voor de lokale bewoners. Op zijn beurt leidt dit tot meer spanningen en geweld.

 

 

5. Besluit

 

In dit hoofdstuk hebben we de militaire, politieke en sociale, en economische gevolgen van de hulpverlening van Caritas België in het gebied van de Grote Meren onderzocht. Hieruit werd duidelijk dat voornamelijk veranderingen in de militaire situatie, zoals het voeden van strijdende partijen, een directe negatieve impact hebben op het conflictgebied. Veranderingen in de politieke en sociale, en economische situatie voeden het conflict eerder onrechtstreeks. Het blijft natuurlijk moeilijk in te schatten in welke mate de negatieve gevolgen te wijten zijn aan Caritas België. Door de uiterst complexe crisissituatie zijn de negatieve gevolgen bijna onvermijdelijk en worden de hulpverleners met een dilemma geconfronteerd: moeten ze hulp blijven verlenen ook als de hulp in handen valt van gewapende milities?

In een volgend hoofdstuk gaan we dieper in op de vraag hoe we de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten kunnen vermijden.

 

 

Hoofdstuk 4: Reductie negatieve impact van humanitaire hulp

 

Uit de twee vorige hoofdstukken blijkt dat welbedoelde humanitaire hulpverlening ongewenste effecten kan veroorzaken op de conflictomgeving. Betekent dit dat we de humanitaire hulpverlening dan maar moeten opgeven? Dit is geen gemakkelijke keuze. We vragen ons enerzijds af of hulpverlening veel zin heeft als hierdoor het conflict wordt versterkt en de bevolking langer in de noodsituatie moet leven. Anderzijds kunnen we het lijden van mensen in nood niet negeren.

 Het is niet de oorspronkelijke taak van humanitaire hulpverlening om structurele veranderingen aan te brengen in de conflictomgeving. Ze is in de eerste plaats gericht op de directe verlichting van het menselijke lijden. We kunnen ons wel afvragen hoe we de negatieve gevolgen van humanitaire hulpverlening op conflicten zoveel mogelijk kunnen vermijden. Hoe kan humanitaire hulp verleend worden zonder het conflict aan te wakkeren of te verlengen? Deze vraag vormt het onderwerp van dit hoofdstuk.

 

Sinds de jaren ’90 is er een toenemende academische belangstelling om de negatieve gevolgen van welbedoelde interventies op conflicten te vermijden. Waardevolle bijdragen zijn Mary Anderson en de ‘do no harm’ benadering (1996), Luc Reychler en Conflict Impact Assessment (1996), ‘conflict sensitivity’, en de ‘Aid for Peace’ benadering van Thania Paffenholz en Luc Reychler (2005).

Deze benaderingen geven de relatie weer tussen de interventie en de conflictomgeving. De interactie tussen hulp en conflict is complex. Hulpverlening heeft een impact op het conflict maar de conflictomgeving zorgt ervoor dat het verlenen van hulp bemoeilijkt wordt. Door middel van een conflict- en impactanalyse krijgen we een zicht op deze wisselwerking. Met de hulp van deze kennis kunnen we de negatieve impact van humanitaire interventies vermijden en de positieve impact maximaliseren.

 

In het eerste deel analyseren we de impact van hulpverlening op conflicten. In deel twee stellen we vast hoe Artsen Zonder Grenzen, Caritas International België en Oxfam Solidariteit omgaan met de negatieve gevolgen en welke oplossingen zij voorstellen.

 

 

1. Analyse van de impact van hulpverlening op conflicten

 

In dit deel stellen we ons de vraag hoe hulpverlening en conflict elkaar beïnvloeden. We verduidelijken eerst de term ‘impact’ en geven een omschrijving van een impactanalyse. In een tweede paragraaf bespreken we Conflict Impact Assessment, de ‘Aid for Peace’ benadering en het ‘do no harm’ framework om de impact van humanitaire hulp op conflicten te meten. Vervolgens leggen we de verschillende fasen van een impactanalyse bloot. Ten slotte gaan we in op de voorwaarden, beperkingen en functies voor het uitvoeren van een impactanalyse.

 

1.1. Conceptuele verduidelijking

 

1.1.1. Definitie van impact

 

In een onderzoeksrapport van de Humanitarian Policy Group wordt impact gedefinieerd als “de positieve en negatieve, primaire en secundaire lange termijn effecten, die veroorzaakt worden door een ontwikkelingsinterventie. Deze effecten kunnen direct of indirect zijn en bedoeld of onbedoeld”[150]. Deze definitie wordt overgenomen van het Develoment Assistance Committee (DAC) van de OESO. In deze definitie ligt de nadruk op de lange termijn gevolgen van ontwikkelingsprojecten. Voor humanitaire hulpverlening moeten we echter ook rekening houden met de korte termijn veranderingen, aangezien de nadruk ligt op de directe reductie van het menselijke lijden in noodsituaties.

 

1.1.2. Methoden voor het uitvoeren van een impactanalyse

 

De impactanalyse maakt gebruik van verschillende methoden. De wetenschappelijke methode tracht impact kwantitatief uit te drukken. Dit gebeurt aan de hand van meetbare indicatoren, zoals het sterftecijfer. De deductief/inductieve methode benadert impact op een antropologische en sociaal-economische manier. Door middel van interviews met experts en ervaringen uit vergelijkbare situaties achterhaalt men de impact van een interventie. Vervolgens is er de participatorische benadering[151]. Bij deze methode betrekt men de lokale bevolking bij de impactanalyse. Door naar de mening van de hulpontvangers te peilen, krijgt men een zicht op de gevolgen van de hulpverlening.

 Deze methodes zijn complementair. De wetenschappelijke, deductief/inductieve en participatorische methode kunnen tegelijkertijd gebruikt worden. Daardoor verhoogt de waarde van de impactanalyse. Zwakke punten van de ene methode kunnen opgevangen worden door de sterke punten van de andere methode.

 

1.1.3. Wanneer kunnen we een impactanalyse uitvoeren?

 

Het analyseren van de impact van humanitaire hulpverlening op conflictgebieden kan zowel voor, tijdens als na een interventie plaatsvinden. Door de impactanalyse vóór een humanitaire interventie toe te passen, kunnen hulpverleners anticiperen op mogelijke ongewenste gevolgen van de hulpverlening. Het analyseren van de effecten van de hulpverlening tijdens een interventie houdt in dat men de hulpverlening continu kan aanpassen. Met een impactanalyse na een interventie wordt de hulpverlening geëvalueerd[152].

 

1.1.4. Moeilijkheden

 

Er zijn tal van moeilijkheden bij het analyseren van de impact.

Een conflictomgeving is onderhevig aan veranderingen. Ze is chaotisch en complex[153]. Hierdoor is de relatie tussen hulp en conflict niet altijd duidelijk. Sommige gevolgen of effecten van humanitaire hulpverlening zijn slechts zichtbaar na enkele jaren. Hulpverlening kan dus zowel directe, korte termijn impact hebben, als een indirecte, lange termijn impact.

Bij het uitvoeren van een impactanalyse van humanitaire hulpverlening moet men rekening houden met de bredere dimensie van de humanitaire hulpverlening (Zie Figuur 1).

 

Figuur 1. Verschillende dimensies van impact

Bron: C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, “Measuring the impact of humanitarian aid: a review of current practice” in Humanitarian Policy Group Research Report, 17, (2004), p. 9.

 

Het zijn niet alleen de organisatorische structuur en de acties van de hulpverleningsorganisaties die de omgeving beïnvloeden. Zowel op lokaal, nationaal, als internationaal niveau zijn er spelers in het humanitaire veld die een impact uitoefenen op de omgeving. Nationale NGO’s beslissen bijvoorbeeld om de hulpverlening te verminderen of stop te zetten. Wanneer er een grotere internationale politieke belangstelling is voor een bepaald gebied, dan zal dat ook invloed uitoefenen op de humanitaire hulpverlening in die omgeving. Verder zijn er externe factoren die een effect hebben op de hulpverlening in een bepaald gebied zoals onder meer de algemene veiligheidssituatie, de politieke context, de coördinatie tussen verschillende hulporganisaties en de toegang tot het noodgebied.

Daarenboven is het niet alleen de humanitaire hulpverlening die de conflictomgeving beïnvloedt. De economische situatie of beslissingen op lokaal of nationaal niveau hebben een veel grotere impact op het conflict.

 

1.2. CIAS, ‘Aid for Peace’ en ‘do no harm’

 

Conflict Impact Assessment (CIAS), ‘Aid for Peace’ en ‘do no harm’ zijn instrumenten waarmee we de impact van humanitaire hulp op conflicten kunnen analyseren. In wat volgt schetsen we de verschillende benaderingen. Terwijl de eerste twee benaderingen (CIAS en Aid for Peace) vooral gericht zijn op het macrobeleidsniveau, is de derde benadering (do no harm) gericht op het microbeleidsniveau.

 

1.2.1. Conflict Impact Assessment

 

Conflict Impact Assessment (CIAS) vertrekt vanuit het idee dat welbedoelde interventies een nadelig effect op het conflict kunnen hebben. Het is een pro-actieve aanpak, waarbij de toekomstige gevolgen van een welbepaalde interventie op de conflictdynamiek en op het vredesproces worden ingeschat[154]. CIAS kan als hulpmiddel gebruikt worden voor alle mensen die werken in sectoren, zoals peacekeeping, diplomatie, humanitaire hulp, gezondheid, ontwikkeling, media, …

Een CIAS kan uitgevoerd worden op drie niveaus: projectniveau, sectorniveau en het globale beleidsniveau[155]. Wij zullen ons toespitsen op het project en sectorniveau, aangezien we enkel de impact van humanitaire hulpverlening (sector) of projecten van hulporganisaties (project) willen onderzoeken. Een CIAS op project of sectorniveau bestaat uit verschillende stappen. Eerst wordt er een conflict- en impactanalyse uitgevoerd. In de laatste fase worden concrete suggesties gedaan om de ongewenste effecten van welbedoelde interventies te verminderen. In paragraaf 1.3. (fasen van de impactanalyse) wordt dit verder uitgewerkt.

 

1.2.2. ‘Aid for Peace’

 

Vanuit de CIAS groeide de ‘Aid for Peace’ benadering. Deze benadering verbindt de impactanalyse met de uitvoering van projecten en programma’s. Dit wil zeggen dat hulporganisaties de ‘Aid for Peace’ benadering kunnen toepassen bij de planning en evaluatie van hun projecten of programma’s[156]. Dit verhoogt de conflictgevoeligheid, aangezien men rekening houdt met de context waarin gewerkt wordt, en de verhouding tussen de hulp en de context. Ongewenste effecten van hulpprogramma’s in conflictzones worden hierdoor gereduceerd.

 De ‘Aid for Peace’ benadering vertrekt van een impactanalyse. Deze bestaat uit vier delen (Zie Figuur 2). Ze komen in grote mate overeen met de fasen van de CIAS.

 

Figuur 2. Het ‘Aid for Peace’ denkkader

Bron: T. PAFFENHOLZ en L. REYCHLER, “Towards better policy and programme work in conflict zones: introducing the ‘Aid for Peace’ approach” in Journal of Peacebuilding and Development, 2, (2005), 2, p. 11.

 

1.2.3. ‘do no harm’

 

In het kader van het ‘Local Capacities for Peace’ project ontwierp Mary Anderson, aan de hand van ervaringen van hulporganisaties, het ‘do no harm’ framework. De bedoeling van dit denkkader is aan hulporganisaties de mogelijkheid te bieden om aan hulpverlening te doen zonder het conflict te versterken. Door middel van het framework worden de capaciteiten voor vrede en oorlog blootgelegd. Wat bedoelt Mary Anderson met deze capaciteiten?

Conflictgebieden kenmerken zich door capaciteiten tot oorlog (peace dividers) en capaciteiten tot vrede (peace connectors). In een conflictomgeving zijn er elementen die de spanning tussen tegenstrijdige partijen kunnen versterken, en elementen die de spanning kunnen reduceren. In een oorlogssituatie overheersen de spanning en verdeeldheid. Dit zijn de capaciteiten voor oorlog. Ze versterken het conflict. Desondanks zijn burgers verbonden met elkaar door een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, taal of geloofsovertuiging. Ze proberen vaker conflict en geweld te vermijden dan dat ze het actief gaan opzoeken. Dit zijn de capaciteiten voor vrede. Ze vormen de basis waarop vrede gebouwd kan worden[157]. Doordat hulpverleners vooral met geweld geconfronteerd worden, hebben ze weinig oog voor de capaciteiten voor vrede. Ze focussen zich op de verdeeldheid en rivaliteit tussen groepen.

 Anderson onderscheidt vijf categorieën in een conflictgebied die zowel de capaciteiten voor oorlog als de capaciteiten voor vrede versterken[158].

 1. Instituties en netwerken kunnen verdelend werken. Omwille van historische redenen worden bepaalde bevolkingsgroepen uitgesloten of gediscrimineerd. Dit komt tot uiting in het domein van onderwijs, gezondheidszorg en tewerkstelling. Het versterkt de spanning tussen de bevolkingsgroepen. Capaciteiten voor conflict worden versterkt door het oorlogssysteem dat bestaat uit strijdmachten, wapenhandel en oorlogspropaganda.

 Daarnaast zorgen instituties en netwerken ervoor dat de bevolking met elkaar in contact komt, zowel direct als indirect. Winkels en markten zijn ontmoetingsplaatsen. Mensen komen bijeen, ondanks dat ze uit vijandige groepen komen.

2. Handelingen en attitudes kunnen spanningen tussen groepen verzwakken en versterken. Het geweld en de brutaliteit van een oorlog creëert spanningen tussen groepen. Door deze acties gaat de ene partij de anderen stereotyperen. De oorlogssituatie wordt in zwart-wit termen bekeken. Dit wordt versterkt door de oorlogspropaganda.

Niet iedereen is gericht op het oorlogsdenken. Sommige actieve burgers richten verenigingen op om individuen uit rivaliserende groepen samen te brengen. Door middel van een houding van verdraagzaamheid, waardering en respect vermindert de sfeer van wantrouwen. Deze houding is al dan niet bewust.

3. Verschil in waarden en belangen versterkt de spanning tussen groepen. Ze wedijveren met elkaar voor macht.

Gedeelde waarden en belangen versterken de capaciteiten voor vrede. Ze benadrukken de gemeenschappelijkheid tussen bevolkingsgroepen. Daardoor zijn ze verbonden met elkaar.

4. Door middel van ervaringen en belevenissen creëren mensen een bepaald wereldbeeld. Verschil in ervaring en belevenis vergroot de kloof tussen twee groepen. Gedeelde ervaringen verkleint deze kloof. Gemeenschappelijke gebeurtenissen brengen mensen bij elkaar.

5. Symbolen en rituelen van een bepaalde oorlogspartij of bevolkingsgroep kan de identiteit van deze groep versterken. Maar nationale symbolen en gelegenheden brengen de bevolkingsgroepen ook samen.

 

Hulpverlening versterkt een conflict op twee manieren. Ten eerste kan ze spanningen tussen groepen aanwakkeren. Ten tweede kan ze de relaties tussen mensen verzwakken[159]. Wanneer humanitaire hulpverleners de capaciteiten voor vrede en oorlog onderscheiden, kan deze kennis gebruikt worden om de capaciteiten voor vrede te versterken. Het framework van Mary Anderson helpt bij het bepalen van de capaciteiten voor vrede en oorlog in een bepaald conflictgebied. Het ‘do no harm’ denkkader (Zie Figuur 3) verduidelijkt de relatie tussen de hulpverlening en de conflictomgeving.

 

Figuur 3. Het ‘do no harm’ denkkader

Bron: M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, Londen, Lynne Rienner Publishers Inc., 1999, 69.

 

Het ‘do-no-harm’ denkkader van Mary Anderson werd uitgetest door veertien hulporganisaties in conflictgebieden, zoals Kosovo, D.R. Congo, Sri Lanka, Afghanistan, India en Liberië. Tussen 1997 en 1999 pasten ze het framework toe in hun projectplanning, implementatie en evaluatie. Uit de ervaringen van deze organisaties blijkt dat men door deze methode sneller bewust is van de negatieve impact van de hulpverlening. Het verhoogt het bewustzijn voor de spanning en relaties tussen groepen. Door middel van het framework kan een hulporganisatie beslissingen nemen die conflict en spanning vermijden[160].

 

1.3. Fasen van de impactanalyse

 

We hebben kort de verschillende benaderingen toegelicht. Hoe analyseren we nu de impact van humanitaire hulp op conflicten? In wat volgt geven we de verschillende fasen van een impactanalyse weer. We vinden ze terug in de drie benaderingen: CIAS[161], ‘Aid for Peace’[162] en ‘do no harm’[163]. In cursief vullen we de impactanalyse aan met de praktijkervaringen van Artsen Zonder Grenzen, Caritas International België en Oxfam Solidariteit.

 

1.3.1. Conflictanalyse

 

In de eerste fase van de impactanalyse wordt het conflict in kaart gebracht. Hoe is het conflict ontstaan? Hoeveel partijen zijn betrokken bij het conflict? Wat is het profiel van de partijen? Hoe liggen de machtsverhoudingen? Wat zijn de belangen van de partijen? Zijn er ook gemeenschappelijke belangen? Zijn er al verzoeningspogingen ondernomen? Hoe verloopt het vredesproces? Op al deze vragen probeert men een antwoord te vinden.

 In het denkkader van Mary Anderson is dit de fase waarin de capaciteiten voor oorlog en vrede worden vastgesteld. De verdeeldheid (capaciteiten voor oorlog) en de verbindingen (capaciteiten voor vrede) tussen groepen worden zo in kaart gebracht. Capaciteiten zijn in te delen naargelang ze historische of directe oorzaken hebben, wijdverspreid of lokaal zijn, en intern of extern zijn[164]. Met het laatste bedoelen we dat ze veroorzaakt zijn door gebeurtenissen binnen een samenleving of door bijvoorbeeld spill-over effecten van buurlanden. Daarnaast bepalen we de belangrijkheid van de capaciteiten. Zijn deze bestaand of slechts potentieel? Wat is de mate van toewijding van de burgers aan het conflict?

 

Naast de huidige conflictsituatie anticipeert men op ontwikkelingen in de conflictdynamiek. Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Wat zijn de kosten en baten van de partijen bij de voortzetting van het conflict? Zijn er oplossingen voor het conflict? Een mogelijkheid om het conflictverloop te voorspellen is het uitschrijven van scenario’s. Om later niet voor verrassingen te staan is het aangewezen om zowel een ‘best case’, ‘middle case’ als ‘worst case’ scenario te schrijven[165].

 

Artsen Zonder Grenzen, Caritas België en Oxfam Solidariteit werken samen met hun lokale partners om de context te begrijpen en het conflict te analyseren. Zij kennen de situatie beter en weten waar de moeilijkheden zijn. Lokale partners brengen de buitenlandse hulpverleners op de hoogte.

Medewerkers van Caritas België, bijvoorbeeld, die begin 2006 naar D.R. Congo vertrokken werden gebrieft over de aanstaande verkiezingen[166]. Ze moeten weten dat dit de spanningen in het land kunnen verhogen.

 

1.3.2. Noden van de conflictomgeving - voorwaarden voor vrede

 

In deze fase bepaalt men de noden van de conflictomgeving. Wat ontbreekt er op de weg naar het vredesproces? Hoe kan het vredesproces versterkt worden? Idealiter definieert men hier het soort vrede dat men wil bereiken[167].

 Deze fase bestaat uit twee delen. In eerste instantie vragen we ons af welke voorwaarden in de humanitaire sector aanwezig moeten zijn om bij te dragen tot duurzame vrede. Hoe kan hulpverlening de spanning tussen partijen reduceren? We beschrijven de ideale situatie om aan hulpverlening te doen.

Vervolgens gaan we na welke van deze voorwaarden ontbreken in het conflictgebied. Als zodanig vergelijken we de ideale situatie met de reële situatie. Hulporganisaties kunnen hun strategieën en acties afstemmen op deze behoeftebepaling.

 

1.3.3. Beschrijving van de interventie

 

In stap drie van de impactanalyse wordt de hulporganisatie en haar project of programma onderzocht. De analyse van de hulpverleningsorganisatie gebeurt aan de hand van de structuur van de organisatie, het mandaat dat ze heeft, en de manier van fondsenwerving. Deze kenmerken zijn relatief constant en onafhankelijk van de interventie.

In verband met het project stellen we ons de volgende vragen: Wat houdt het project of programma in? Wie voert het uit? Wat zijn de doelstellingen? Wat is de termijn van het project? Met wie wordt er samengewerkt om de hulp te verlenen? Wat zijn de verwachtingen en waarden van de hulpverleners?

Vervolgens wordt de output of het resultaat van de interventie vastgesteld. Dit gebeurt via kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Een controlegroep, bijvoorbeeld, laat toe om de situatie na de interventie te vergelijken met een referentiepunt. Men gaat na in hoeverre de doelstellingen gerealiseerd zijn.

 De ‘Aid for Peace’ voegt nog een belangrijke stap toe: de studie van de relevantie van de interventie. Correspondeert het doel en de uitvoering van een interventie met de noden van de conflictomgeving? Hulporganisaties kunnen deze relevantiebepaling gebruiken bij de uitvoering en evaluatie van hun interventie. Doordat ze rekening houden met de noden van het vredesproces, kunnen projecten doelgerichter gepland worden en beoordeeld worden of ze al dan niet tot de vrede bijdragen[168].

 

Elke missieverantwoordelijke van Artsen Zonder Grenzen dient aan het eind van elk jaar een plan in voor het volgende jaar. Hierin wordt de huidige situatie van het project geschetst en geëvalueerd aan de hand van indicatoren van het vorige jaar. Daarnaast worden er nieuwe indicatoren opgesteld voor het komende jaar. De projecten worden ook geëvalueerd aan de hand van tussentijdse evaluaties. Omdat de omstandigheden voortdurend veranderen worden de indicatoren aangepast doorheen het jaar[169].

 Bij Oxfam Solidariteit worden er interne (door de partners), externe (door hulpverleners van Oxfam Solidariteit) en gemengde (zowel de partners als Oxfam Solidariteit) evaluaties gehouden. Deze evaluaties worden gebruikt in nieuwe projectvoorstellen. Bij het opstellen van een project benadrukken ze het belang van het bestuderen van de doelgroep[170].

 

1.3.4. Impact van de conflictomgeving op de interventie

 

De omstandigheden waarin humanitaire hulpverleners werken is niet zonder gevaar. Doordat ze opereren in conflictgebieden worden ze geconfronteerd met problemen op het vlak van veiligheid, logistiek, samenwerking met lokale partners. Ze moeten zich voortdurend aanpassen aan de nieuwe omstandigheden.

In deze fase worden de problemen en risico’s duidelijk die zich voordoen bij het verlenen van hulp in een conflictgebied. Met behulp van een checklist kunnen de hulpverleners of onderzoekers de impact van de conflictomgeving op de humanitaire hulpverlening onderzoeken. Ze overlopen de veiligheidssituatie, het politieke klimaat, de administratieve organisatie en de relatie tussen de oorlogsvoerende partijen en de hulporganisatie. Aansluitend zoeken ze naar voorstellen om het hoofd te bieden aan deze problemen.

 

Artsen Zonder Grenzen, Caritas België en Oxfam Solidariteit spelen in op het veiligheidsprobleem op verschillende manieren:

Bij het verlenen van hulp in moeilijke omstandigheden zijn de drie NGO’s gebonden aan veiligheidsvoorschriften. Deze worden aangepast aan de situatie. In crisissituaties is het belangrijk dat ze strikt nageleefd worden. Het probleem bij jonge hulpverleners, stelt Caritas België, is dat ze snel gewoon worden aan de situatie. Ze durven grotere risico’s nemen en ze houden zich niet altijd aan de veiligheidsregels. De ploegoverste moet iemand zijn met voldoende ervaring om de projecten in kritieke omstandigheden in de juiste banen te leiden[171]. In conflictgebieden in Afrika hebben strijders vaak meer respect voor oudere mensen.

 Voor de veiligheid van de hulporganisaties werken ze samen met lokale partners en de lokale bevolking. Zo stelt Hubert de Maere van Caritas België: “De lokale mensen weten beter dan wie ook wat gevaarlijk kan zijn. De lokale kerk is de beste inlichtingenorganisatie in de hele streek. Zij kennen iedereen en weten alles. (…)”[172]. Door het vertrouwen te winnen van de lokale bevolking zijn ze beter beschermd tegen aanvallen van buitenaf. In de sloppenwijken van Port-Au-Prince, Haïti, kregen hulpverleners van Artsen Zonder Grenzen bescherming van de plaatselijke bevolking bij kritische situatie’s.

Communicatie met de bevolking en opinieleiders is hierbij belangrijk. Door de klemtoon te leggen op het humanitaire en vredevolle karakter van hun interventie worden ze minder gezien als een gevaar voor de lokale bevolking en de strijdende groepen. Erwin van ’t Land van Artsen Zonder Grenzen stelt zelfs “Over het algemeen zijn de plaatselijke bevolking en de plaatselijke leiders blij met de aanwezigheid van de hulporganisaties en doen ze al het mogelijke om hen te beschermen”[173].

 

1.3.5. Impact van de interventie op de conflictomgeving

 

In de volgende fase van de impactanalyse worden de rollen omgedraaid. De impact van de humanitaire interventie op het conflict, de omgeving en het vredesproces wordt onderzocht. Deze fase bestaat uit drie delen.

Op de eerste plaats worden de delicate punten van een interventie bepaald. Dit zijn de eigenschappen van de interventie die een negatieve impact op het conflict kunnen veroorzaken. Bijvoorbeeld: de selectie van lokale medewerkers kan de spanning tussen groepen aanwakkeren wanneer één bepaalde bevolkingsgroep oververtegenwoordigd wordt. Dit was het geval in de Burundese Caritas in ’94 (zie hoofdstuk 3). Bij de samenstelling van een lokaal team moet er rekening gehouden worden met de etnische compositie van de staat. De locatie van de interventie is soms een gevoelig punt aangezien strijdende partijen baat kunnen hebben bij hulpprogramma’s in hun gebied. Hierdoor voelen zij zich minder verantwoordelijk voor de eigen bevolking en geraken ze zelf gemakkelijker aan hulpgoederen.

Vervolgens wordt er nagegaan wat de impact is van elke beslissing van een hulporganisatie op het conflict. Men onderzoekt de impact op de condities die zowel de spanning tussen de partijen versterken (capaciteiten voor oorlog) als die de mogelijkheid tot vrede vergroten (capaciteiten voor vrede). Indien een beslissing de spanning tussen bevolkingsgroepen versterkt, moeten hulpverleners naar een andere oplossing zoeken om hulp te verstrekken. In de voorbereidingsfase of planningsfase bepaalt men aan de hand van vooronderstellingen de causale relatie tussen interventie en conflict.

Ten slotte zoeken hulpverleners naar manieren om de capaciteiten voor vrede te versterken en de spanning tussen groepen te reduceren.

 

Caritas België hecht veel belang aan het herstellen van het sociaal weefsel in conflictsituaties. Door het verstevigen van de sociale relaties wil ze de spanningen tussen de partijen doen afnemen. Bij etnische conflicten zet ze projecten op rond verzoening.

In Zaïre, 1994, zette Caritas België programma’s op om uiteengevallen families terug te herenigen. In de grote vluchtelingenkampen in Kivu werden speciale kampen opgericht voor kinderen zonder ouders (Enfants Non Accompagnés). Het waren kinderen die hun familie verloren hadden door de oorlog of niet meer wisten waar ze waren. Caritas International wilde vermijden dat ze in de grote vluchtelingenkampen terechtkwamen. Daar vielen ze ten prooi aan het geweld of werden ze door militairen meegevoerd en opgeleid. In de kampen werden educatieve projecten georganiseerd. Om de kinderen terug bij hun ouders te brengen werden foto’s gemaakt en aan de ingang van de kampen gehangen[174]. Door het programma werden duizenden kinderen herenigd met hun familie’s.

 De Twas, een pygmeeënvolk en derde etnische groep, zijn de oorspronkelijke bewoners van Rwanda. Door hun levensstijl en hun voorkomen worden ze door de Rwandezen als achtergestelde mensen beschouwd. Ze krijgen nauwelijks toegang tot onderwijs en zijn het slachtoffer van discriminatie[175]. Tijdens de genocide in Rwanda werden ze het slachtoffer van de moordpartijen. Ze kwamen terecht in de vluchtelingenkampen, maar ook daar werden ze gediscrimineerd. Caritas België ondersteunde verschillende projecten om de Twas te integreren in de vluchtelingenkampen. Ze kregen de mogelijkheid om te zetelen in de comités van verschillende kampen.

 

1.4. Dynamisch model

 

Het framework is een dynamisch model. Bij elke nieuwe beslissing wordt er rekening gehouden worden met veranderingen in de context. De impactanalyse moet dus regelmatig herhaald worden omdat de context en de kennis van de hulpverleners over de context voortdurend wijzigt.

 

In het zuiden van Sudan, bijvoorbeeld verschoven de projecten van Oxfam Solidariteit, afhankelijk van de activiteiten van de rebellen. Op de plaatsen waar ze actief waren verdeelden ze geen humanitaire hulp meer, omdat het een te groot risico was voor de hulpverleners en de plaatselijke bevolking[176]. Het gevaar bestond dat de hulpgoederen in beslag werden genomen, of dat de bevolking bedreigd werd om de goederen af te geven.

 

1.5. Voorwaarden voor een impactanalyse

 

Door de toenemende belangstelling voor het meten van de impact van humanitaire hulp zijn er voldoende analyse-instrumenten ontwikkeld. Het probleem is echter dat er onvoldoende vaardigheden en middelen zijn om deze te gebruiken[177]. Om een impactanalyse uit te voeren moeten hulporganisaties beschikken over tijd, kennis en financiële middelen. En daarover beschikken ze niet altijd.

Ten eerste is er de tijd. Hulpverleners moeten snel kunnen interveniëren bij humanitaire rampen. Daardoor is er weinig tijd voor het vaststellen en evalueren van de conflictomgeving. De tijd die nodig is om een impactanalyse uit te voeren hangt af van het analyseniveau. Hoe hoger het niveau van de analyse, hoe meer tijd dit vergt. Een impactanalyse van het globale beleidsniveau zal veel langer duren, dan een analyse van een klein project. Daarnaast is de duurtijd ook afhankelijk van de nauwkeurigheid van de analyse, het kennisniveau van de onderzoeker(s) en de lokale ondersteuning[178].

Ten tweede vereist het uitvoeren van een impactanalyse voldoende kennis en vaardigheid. Er moeten mensen opgeleid worden die kunnen werken met impactanalyses. Bovendien moeten onderzoekers over een zekere ervaring beschikken. Een inzicht in de context, de plaatselijke cultuur, de conflictdynamiek en de vredesarchitectuur is noodzakelijk. Belangrijke eigenschappen voor een onderzoeker zijn: motivatie, creativiteit, respect, bereidheid om bij te leren, flexibel, voorzichtig en besluitvaardig[179].

Ervaring toont aan dat wie al lange tijd in het veld werkt, en het conflict dus zeer goed kent, niet altijd voldoende kritische afstand heeft om een impactanalyse uit te voeren[180]. Hij of zij ziet niet altijd nieuwe mogelijkheden of kansen voor het vredesproces.

Een derde voorwaarde voor een impactanalyse is geld. Mensen moeten opgeleid worden. Er zijn de reiskosten, werkuren, publicatie van het rapport, algemene onkosten… De nodige financiële middelen zijn afhankelijk van het niveau van de impactanalyse.

 

Het uitvoeren van een impactanalyse vraagt veel tijd, kennis en middelen. Toch kunnen er heel wat mensenlevens gered worden, wanneer de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten worden vermeden.

 

1.6. Problemen bij een impactanalyse

 

Zelfs al is er voldoende tijd, kennis en geld, dan nog zijn er problemen verbonden aan de impactanalyse.

 Ten eerste zijn er beperkingen bij het vaststellen van de output of gevolgen van een interventie. In een noodtoestand zijn er vaak onvoldoende kwalitatieve en kwantitatieve gegevens om de output van een interventie te meten. De data is vaak verouderd of onbetrouwbaar. Expertise op het vlak van kwantitatieve en statistische analyse is beperkt in de humanitaire sector[181].

 Om de impact van een interventie te meten kan men de situatie na de interventie vergelijken met een referentiepunt. Dit kan bijvoorbeeld de situatie zijn voor de interventie of een controlegroep. Bij een controlegroep vergelijkt men de groep waar de interventie heeft plaatsgevonden met een groep waar er geen interventie heeft plaatsgehad. Het probleem bij de vergelijking van groepen is echter dat men moeilijk humanitaire hulp kan ontzeggen aan bepaalde bevolkingsgroepen. Het zou ethisch onverantwoord zijn om levensnoodzakelijke hulp hiervoor te weigeren. In sommige gevallen is het wel mogelijk om groepen te vergelijken. Bijvoorbeeld wanneer de hulp gericht is op een bepaald percentage van de bevolking, of wanneer een bepaald district hulp ontvangt, maar het naburige district niet. Het is trouwens uitzonderlijk dat humanitaire hulp aan een hele bevolking wordt verstrekt[182]. Toch is er voorzichtigheid geboden bij het vergelijken van groepen, aangezien andere factoren ook de veranderingen in de omgeving kunnen verklaren.

 Hiermee verbonden is het probleem van toekenning. Wanneer er een bepaalde impact op de conflictomgeving gemeten wordt, dan is het onzeker of deze veranderingen het gevolg zijn van de interventie. Men kan de invloed van een hulpinterventie moeilijk isoleren van andere veranderingen die een invloed hebben op het conflict, zoals een verandering in de veiligheidssituatie of de economie. Slechts in uitzonderlijke gevallen, wanneer een hulporganisatie opereert in een klein gebied, en waar er nauwelijks externe invloeden zijn, is het mogelijk om veranderingen in de conflictomgeving toe te wijzen aan de acties van die hulporganisatie[183].

 Een ander probleem waar men tijdens een impactanalyse mee geconfronteerd wordt is de onduidelijkheid over het doel van humanitaire hulpverlening. In een noodtoestand opereren humanitaire organisaties van verschillende landen. Elk van deze organisaties heeft zijn eigen zicht op de noodtoestand, en dit zal hun behoefteraming van de conflictomgeving beïnvloeden[184]. Ze hebben soms meningsverschillen over hoe humanitaire hulp bijdraagt tot het vredesproces, en wat hun rol als hulporganisatie daarin is.

 Ten slotte zijn hulpverleningsorganisaties beperkt in hun flexibiliteit[185]. Zelfs al wordt een impactanalyse uitgevoerd, dit wil nog niet zeggen dat ze zich aanpassen aan de uitkomst van de analyse. Hulporganisaties zijn vaak gespecialiseerd in een bepaalde taak. Het is dan niet evident om hun acties en organisatie te wijzigen. Wanneer een impactanalyse een verandering in strategie voorstelt, zijn ze vaak niet flexibel genoeg om goederen en middelen te herverdelen.

 

1.7. Functies van een impactanalyse

 

In dit deel hebben we de relatie tussen hulpverlening en conflict bepaalt. Door het analyseren van de impact van humanitaire hulp op conflicten wordt het inzicht in de wisselwerking tussen hulp en conflict groter. Deze informatie kan helpen om op een conflictgevoelige manier aan humanitaire hulpverlening te doen. ‘Conflictgevoelig’ wil zeggen dat hulpverleners de context begrijpen waarin gewerkt wordt, de interactie tussen interventie en context begrijpen, en dat ze deze kennis gebruiken om de negatieve impact van hulpverlening te vermijden en de positieve impact te maximaliseren[186]. Spelers in het humanitaire veld kunnen door hun acties de spanning tussen partijen reduceren en de capaciteiten voor vrede versterken.

 Impactanalyse draagt bij tot een leerproces[187]. Hulpverleners verwerven meer inzicht in de gevolgen van interventies op conflictsituaties. Hierdoor kan men anticiperen op de toekomstige impact van humanitaire hulpverlening. Ongewenste effecten van hulpoperaties kunnen dan tijdig bijgestuurd worden. De verworven kennis uit de impactanalyse kan gebruikt worden bij het plannen, uitvoeren, controleren en evalueren van een humanitaire interventie[188]. Door de integratie van deze informatie in de projectcyclus doen hulporganisaties op een conflictgevoelige manier aan humanitaire hulp.

 We wijzen er nogmaals op dat de invloed van humanitaire hulp op het conflict beperkt is. Hulpverleners zullen geen oorlog veroorzaken of beëindigen. Ze kunnen enkel conflicten en spanningen versterken of afzwakken[189].

 Een andere functie houdt verband met de verantwoordelijkheid van de hulpverlening. Langs de ene kant moeten hulpverleningsorganisaties verantwoording afleggen aan de donors. Zij willen weten of hun geld op een goede manier besteed is[190]. Langs de andere kant verhoogt het de verantwoordelijkheid van de donorlanden of hulpverleners ten opzichte van de ontvangende landen.

 

 

2. Ervaringen van Artsen Zonder Grenzen, Caritas International België en Oxfam Solidariteit

 

In dit deel bespreken we de concrete ervaringen van de drie hulporganisaties bij het uitwerken van oplossingsstrategieën voor de reductie van negatieve gevolgen op het conflict.

 

2.1. Taboe?

 

‘De negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten’ is een gevoelig thema binnen de humanitaire hulpgemeenschap. Niet alle humanitaire organisaties zijn bereid om informatie hierover vrij te geven, uit angst om in een slecht daglicht te worden gesteld. Er heerst een zeker taboe over dit onderwerp. Eén van de redenen waarom het niet zo openlijk wordt besproken is de zorg dat het probleem wordt opgeblazen en verkeerd geïnterpreteerd door de media, waardoor ze hun publieke fondsen verliezen.

Uit de interviews blijkt dat er wel een algemeen bewustzijn bestaat over de ongewenste effecten van humanitaire hulpverlening. Caritas, bijvoorbeeld, publiceerde in 2005 de paper Humanitarian Challenges, The Political Dilemmas of humanitarian aid. Toch is het een heikel onderwerp waar niet altijd graag over gesproken wordt en soms zelfs ontkend wordt.

 

2.2. Integratie van conflictgevoeligheid in de hulpprogramma’s

 

De denkkaders zoals Conlict Impact Assessment, ‘Aid for Peace’ en ‘do no harm’ zijn eerder abstract. In praktijk worden ze aangevuld met concrete ervaringen van de hulporganisaties. Op basis van deze ervaringen trachten ze ‘conflictgevoelig’ op te treden bij humanitaire crises in conflictgebieden. De kennis uit vorige ervaringen wordt geïntegreerd in nieuwe projecten. We schetsen hier drie algemene bevindingen.

 

2.2.1. Context en conflictanalyse – militaire situatie

 

De doctrine bij de hulporganisaties is om zoveel mogelijk te werken met lokale partners. Caritas België en Oxfam Solidariteit werken zoveel mogelijk geïntegreerd in de plaatselijke structuren. In Rwanda bijvoorbeeld, werken leden van de Belgische Caritas in Caritas Rwanda. Oxfam Solidariteit vermijdt zoveel mogelijk om eigen personeel uit te zenden. Ze zendt alleen maar coöperanten uit op vraag van haar partners[191]. Het lokale personeel is vertrouwd met de context van het land. Ze vormen het ‘geheugen’ van het project. Ze kunnen ook meer rekenen op vertrouwen van de lokale bevolking. De organisaties zijn beter in staat het hoofd te bieden aan misbruiken van hulpgoederen door de lokale overheid of strijdende partijen.

 Voordat hulpverleners naar het veld vertrekken worden ze ingelicht over het conflict, de politieke, sociale en economische situatie in het land. Zo moeten ze bijvoorbeeld weten dat wanneer voedselhulp verdeeld wordt tijdens de oogstperiode, de lokale bevolking er minder belang bij zal hebben, en de kans groter is dat ze in de handen van oorlogsvoerende partijen terechtkomt.

 

2.2.2. Capaciteiten voor vrede – politieke en sociale situatie

 

Ten tweede versterken ze de ‘capaciteiten voor vrede’. Caritas België, bijvoorbeeld, zet projecten op voor het herstellen van het sociaal weefsel. Zo organiseert ze familieherenigingsprogramma’s, projecten rond verzoening en de reïntegratie van kindsoldaten en ex-rebellen. Het reduceert de spanning tussen de bevolking. In conflictsituaties tracht Artsen Zonder Grenzen te onderhandelen met alle partijen in een conflict, en niet slechts met één partij[192]. Het moet voorkomen dat sommige partijen zich benadeeld voelen.

 

2.2.3. Ontwikkeling van lokale initiatieven – economische situatie

 

Naast directe noodhulp worden heropbouwprogramma’s opgezet om mensen te herintegreren in het sociale en economische leven.

Caritas België wil vermijden dat de bevolking economisch afhankelijk wordt van de hulpverlening. Hiertoe organiseert ze educatieve, artisanale en landbouwprojecten[193]. Ze helpt lokale agronomen met het aanleren van verbeterde teelten en technieken. Lokale mensen worden gevormd zodat ze hun eigen lot in handen kunnen nemen.

 In Palestina steunt Oxfam Solidariteit ‘jobcreatie’ projecten. Het zijn kleine lokale projecten van landbouwontwikkeling en heropbouw. Door de Palestijnse muur hebben heel wat boeren hun vruchtbare grond verloren. Oxfam Solidariteit steunt projecten voor de heraanleg van terrassen en de bouw van regenwaterputten. In zestien vluchtelingenkampen en in één vluchtelingengemeenschap worden huizen hersteld en worden infrastructuurwerken uitgevoerd. Kleine huizen worden heropgebouwd om de sanitaire voorzieningen te verbeteren[194].

 

2.3. Humanitaire hulpverlening volgens het ‘do no harm’ principe: gevolgen

 

Wanneer het duidelijk wordt dat Rwandese ‘genocidaires’ en militairen zich schuilhouden in de vluchtelingenkampen in Zaïre besluit Artsen Zonder Grenzen haar hulpverlening stop te zetten. Ze wil vermijden dat de hulpverlening gebruikt wordt om de oorlog te vervolgen. Hiermee geeft ze uiting aan het ‘do no harm’ principe. Door haar activiteiten tijdelijk op te schorten wil ze de negatieve gevolgen van haar hulpverlening vermijden. Ook in Ethiopië en Noord-Korea worden haar acties stopgezet wanneer ze vaststelt dat haar hulpverlening misbruikt wordt.

 

De benadering van Artsen Zonder Grenzen is voor kritiek vatbaar omdat hierdoor de bevolking dubbel wordt gestraft: ze krijgen geen hulp meer omdat hun rechten worden geschonden. Zonder hulp zijn ze nog meer aangewezen op de lokale autoriteiten en beschikken ze niet over de mogelijkheid om te protesteren tegen het onrecht. Daarnaast valt de rol van getuige weg als alle hulporganisaties het gebied verlaten. Artsen Zonder Grenzen zal zich wel pas terugtrekken als de acute noodsituatie voorbij is[195].

 Caritas België blijft echter wel hulp verlenen aan de vluchtelingen in het oosten van Zaïre. Ze zag dit als haar humanitaire opdracht om de mensen in nood te helpen, ongeacht of ze al dan niet schuldig waren aan de oorlog of de genocide. Deze benadering kan ook bekritiseerd worden omdat de hulpverlening ervoor zorgde dat de strijdende partijen zich konden herorganiseren en het conflict voortzetten.

 

Het al dan niet verlenen van humanitaire hulp in de vluchtelingenkampen illustreert het debat tussen de ‘humanitarian purists’ en het ‘New Humanitarianism’. In dit voorbeeld ziet Caritas International België het bijstaan van mensen in nood als haar voornaamste taak (humanitarian purists). Artsen Zonder Grenzen, daarentegen, protesteert tegen de misbruiken en zal haar humanitaire hulp stopzetten. Ze bindt haar hulpverlening aan politieke voorwaarden (New Humanitarianism).

Of een NGO neutraal moet blijven of zich mag uitspreken over politieke zaken blijft voor controversen en discussie zorgen binnen en tussen NGO’s. In toenemende mate zetten NGO’s zich in voor meer vrede, rechtvaardigheid en solidariteit. Via campagnevoering zetten ze het beleid in Noord en Zuid onder druk.

 

 

Algemeen besluit

 

In deze eindverhandeling zijn we op zoek gegaan naar het antwoord op twee vragen: Wat zijn de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten? En hoe kunnen we ze vermijden?

Op de eerste plaats hebben we de negatieve gevolgen van humanitaire hulp ingedeeld naargelang ze het gevolg zijn van veranderingen in de militaire, politieke en sociale, of economische situatie. Hulpverlening beïnvloedt de militaire situatie doordat ze rechtstreeks of onrechtstreeks goederen levert aan de strijdende partijen of doordat hulp gebruikt wordt als oorlogsinstrument. Daarnaast heeft ze gevolgen voor de politieke en sociale situatie in het conflictgebied. Ze versterkt de motieven van een conflict, legitimeert mensen en acties, fungeert als een dekmantel voor politieke actie en verspreidt een impliciete ethische boodschap. Doordat ze geld, goederen en werk importeert brengt humanitaire hulpverlening eveneens veranderingen aan in de economische situatie. Omdat mensen een economisch voordeel halen uit de hulpverlening hebben ze baat bij de voortzetting van het conflict. Wanneer de economische positie van mensen achteruit gaat, leidt dit tot frustratie en spanning.

In de gevalstudie hebben we de hulpverlening van Caritas International België in het gebied van de Grote Meren bestudeerd. Hieruit werd duidelijk dat vooral veranderingen in de militaire situatie een directe impact hebben op de conflictomgeving. Doordat de militairen in de vluchtelingenkampen gevoed werden, kregen ze de mogelijkheid zich te herorganiseren. Veranderingen in de politieke en sociale, en economische situatie hebben een eerder indirecte impact.

 

Op de tweede plaats zijn we op zoek gegaan naar manieren om de negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten te vermijden. Conflict Impact Assessment, ‘Aid for Peace’ en ‘do no harm’ geven ons een inzicht in de relatie tussen humanitaire hulp en conflict. Met behulp van deze kennis kunnen hulporganisaties op een ‘conflictgevoelige’ manier aan hulpverlening doen. Ze kunnen de capaciteiten voor vrede versterken en de capaciteiten voor oorlog reduceren. Artsen Zonder Grenzen, Caritas International België en Oxfam Solidariteit benadrukken het belang van samenwerking met lokale partners voor het verminderen van de ongewenste effecten. Om de capaciteiten voor vrede te versterken worden projecten opgezet voor de versteviging van het sociaal weefsel. Daarnaast worden lokale initiatieven gesteund voor heropbouw en economische ontwikkeling.

 

Hulpverleners zullen telkens voor een dilemma geplaatst worden. Moeten ze hulp blijven verlenen als hierdoor het conflict aangewakkerd wordt? Is het gerechtvaardigd dat er extra slachtoffers vallen opdat zij hun humanitaire opdracht kunnen uitdragen? Indien niet, kunnen ze het lijden van duizenden mensen negeren, om op die manier nadelige effecten op lange termijn te vermijden? Of moeten hulporganisaties zich strikt houden aan hun neutraliteit en zich niet inlaten met het politieke aspect van het conflict, ongeacht de verdere consequenties? De kunst van hulpverlening is het vinden van het juiste evenwicht. Niet alle negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten kunnen vermeden worden. Toch mag dit ons niet beletten om ons blijvend in te zetten voor de miljoenen onschuldige slachtoffers van gewelddadige conflicten wereldwijd.

 

 

Referenties

 

Lijst van afkortingen

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] L. KRIESBERG, Contructive conflicts, from escalation to resolution, Lanham, Rowman & Littlefield Publishers, Inc., 2003, 2.

[2] H. MIALL, O. RAMSBOTHAM en T. WOODHOUSE, Contemporary conflict resolution. The prevention, management and transformation of deadly conflicts, Oxford, Polity Press, 1999, 15.

[3] L. REYCHLER, “Conflicten in Afrika: beheer en preventie” in E. SUY (ed.), Conflicten in Afrika, crisisanalyse en preventiemogelijkheden, Brussel, Uitgeverij GRIP-Van Halewijck, 1997, 42.

[4] X, Preventing and mitigating violent conflicts: a revised guide for practitioners, Washington D.C., Creative Associates International, Inc., 1997, 2/2-3.

[5] X, An introduction to conflict-sensitive approaches to development, humanitarian assistance and peacebuilding, Fewer, International Alert en Saferworld, 2003 (28.03.2005, Fewer, International Alert en Saferworld: http://www.conflictsensitivity.org/resource_pack.html).; G. E. FRERKS, “Conflicten van de nieuwe eeuw: een nieuwe eeuw van conflicten?” in Vrede en Veiligheid, 30, (2001), 4, p. 503.

[6] L. REYCHLER, “Conflicten in Afrika: beheer en preventie”, l.c., 46-52.; X, Preventing and mitigating violent conflicts: a revised guide for practitioners, o.c., 2/2.

[7] L. REYCHLER, “Conflicten in Afrika: beheer en preventie”, l.c., 51-52.

[8] G. E. FRERKS, l.c., pp. 504-513.

[9] L. REYCHLER, “Conflicten in Afrika: beheer en preventie”, l.c. , 57.

[10] Ibid., 57-60.; L. REYCHLER, “Internationale conflict-dynamiek, enkele nota’s” in Cahiers van het Centrum voor vredesonderzoek, 29, (1991), 3, pp. 15-18.

[11] G. E. FRERKS, l.c., p. 502-504.

[12] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, Humanitarian challenges, the political dilemmas of emergency aid, Lucerne/Luxemburg, Caritas Publications/Caritas Luxemburg, 2005, 31.

[13] G. E. FRERKS, l.c., p. 504.

[14] L. BEULS, “Dynamics of war benefits: a framework for a better understanding of internal conflicts” in Institute for International and European Policy working paper, (2004), 9, pp. 4-5.

[15] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, Londen, Lynne Rienner Publishers Inc., 1999, 13-14.

[16] Ibid., 15-17.

[17] Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp, Publicatieblad 02/07/1996, 0001-0006.

[18] X, Humanitarian aid between conflict and development, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1993, 28-29.

[19] RODE KRUIS-VLAANDEREN, 7 fundamentele beginselen, Mechelen, Rode Kruis-Vlaanderen, 2005 (20.03.2006, Rode Kruis-Vlaanderen: http://www.rodekruis.be/NL/Internationaal/RKHM/Beginselen/).

[20] ARTSEN ZONDER GRENZEN, Het handvest van Artsen Zonder Grenzen, Brussel, Artsen Zonder Grenzen, 2001 (11.04.2005, Artsen Zonder Grenzen: http://www.azg.be/nl/overazg/handvest.htm).

[21] HUMANITARIAN ACCOUNTABILITY PARTNERSHIP INTERNATIONAL, Principles of accountability, Genève, Humanitarian Accountability Partnership International, s.d. (20.03.2006, HAP International: http://www.hapinternational.org/en/page.php?IDpage=3&IDcat=10).

[22] X, Humanitarian aid between conflict and development, o.c., 28-29.

[23] Ibid., 1-2.

[24] Ibid., 28-29.

[25] L. MINEAR en T. G. WEISS, Humanitarian politics, New York, Foreign Policy Association, 1995, 20-27.

[26] J. K. BOYCE, “Investigating in peace: aid and conditionality after civil wars” in Adelphi Papers, (2002), 351, pp. 38-39.

[27] K. WEST, Agents of altruism, the expansion of humanitarian NGO’s in Rwanda and Afghanistan, Aldershot, Ashgate Publishing Limited, 2001, 23.

[28] Ibid., 20.

[29] INTERNATIONAL COMMITTEE OF THE RED CROSS, The ICRC’s mandate and mission, Genève, International Committee of the Red Cross, 2006 (22.03.2006, ICRC: http://www.icrc.org/web/eng/siteeng0.nsf/iwpList2/About_the_ICRC:Mandate?OpenDocument).

[30] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 22.

[31] Ibid., 22-23.

[32] P. DEVELTERE, De Belgische ontwikkelingssamenwerking, Leuven, Davidsfonds, 2005, 250.

[33] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 23.

[34] Ibid., 91-92.

[35] L. REYNEBEAU, “Humanitaire hulp, het nieuwe kolonialisme” in Globo, kwartaalblad van Oxfam Solidariteit, (2004), 6, p. 4.

[36] P. DEVELTERE, o.c., 251-253.; B. BEIRLANT, “Tsunami-dividend of ramp bovenop ramp?, Patrick Develtere, specialist duurzame ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking” in De Standaard, 21.01.2005.

[37] P. DEVELTERE, o.c., 250-253.; T. DUSAUCHOIT, “Artsen zijn geen soldaten” in De Standaard, 24.02.2003, 13.

[38] P. DEVELTERE, o.c., 250-251.; J. DELWAIDE, “Voor vrijheid en recht? De legitimiteit van humanitaire interventie” in Vrede en Veiligheid, 30, (2001), 3, pp. 327-344.; S. KANG en J. MEERNIK, “Determinants of Post-Conflict Economic Assistance” in Journal of Peace Research, 41, (2004), 2, pp. 151, 163-164.; M. KAMMINGA, “Verantwoord humanitarisme in het buitenlands beleid” in Vrede en Veiligheid, 31, (2002), 1, pp. 74-75.

[39] X, An introduction to conflict-sensitive approaches to development, humanitarian assistance and peacebuilding, o.c.

[40] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 72-79.

[41] D.R. SMOCK, “Humanitarian Assistance and Conflict in Afrika” in The Journal of Humanitarian Assistance, (2000), ongepag. (28.03.2005, The Journal of Humanitarian Assistance: http://www.jha.ac/articles/a014.htm).

[42] ARTSEN ZONDER GRENZEN, Een internationale organisatie, Brussel, Artsen Zonder Grenzen, 2001 (05.05.06, Artsen Zonder Grenzen: http://www.azg.be/nl/overazg/internationaal.htm).

[43] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Hulp buitenland, Brussel, Caritas International België, s.d. (06.05.06, Caritas International België: http://www.caritas-int.be/nl/aide_etranger.html).

[44] OXFAM SOLIDARITEIT, Basistekst noodhulp, Brussel, Oxfam Solidariteit, 2006 (05.05.06, Oxfam Solidariteit: http://www.oxfamsol.be/nl/article.php3?id_article=848).

[45] J. PRENDERGAST, Frontline diplomacy, humanitarian aid and conflict in Africa, Londen, Lynne Rienner Publishers, 1996, 24.

[46] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, “Measuring the impact of humanitarian aid: a review of current practice” in Humanitarian Policy Group Research Report, 17, (2004), pp. 11-12.

[47] CDA COLLABORATIVE LEARNING PROJECTS, About CDA Collaborative Learning Projects, Cambrigde, Collaborative Learning Projects & the Collaborative for Development Action, Inc., s.d. (22.06.06, CDA: http://www.cdainc.com/about_cda.php).

[48] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 37-38.

[49] INTERNATIONAL CRISIS GROUP, Our staff: John Prendergast, Brussels, International Crisis Group, s.d. (18.06.06, International Crisis Group: http://www.crisisgroup.org/home/index.cfm?id=1318&l=1).

[50] J. PRENDERGAST, o.c., 17.

[51] P. PERRIN, The impact of humanitarian aid on conflict development, International Committee of the Red Cross, 1998 (28.03.2005, International Committee of the Red Cross: http://www.icrc.org/web/eng/siteeng0.nsf/iwpList167/FA943455FADB895EC1256B66005C0A26).

[52] H. DE MAERE, De negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten, interview met Caritas België, Brussel, 11.05.2006 (Interview).

[53] J-P. AZAM en A. HOEFFLER, “Violence against civilians in civil wars: looting or terror?” in Journal of Peace Research, 39, (2002), 4, p. 461.; P. PERRIN, o.c..

[54] Ibid.

[55] E. VAN ’T LAND, De negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten, interview met Artsen Zonder Grenzen, Brussel, 25.04.2006 (Interview).

[56] J. PRENDERGAST, o.c., 20.

[57] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 39.

[58] J. PRENDERGAST, o.c., 25-26.

[59] HAUT COMMISSARIAT DES NATIONS UNIES POUR LES RÉFUGIÉS, Les Réfugiés dans le monde, les personnes déplacées: l’urgence humanitaire, Paris, Haut Commissariat des Nations Unies pour les Réfugiés, 1997, 20.

[60] T. GLASER, Humanitarian NGOs in conflict intervention, Colorado, Conflict Research Consortium, 1998 (28.03.2005, University of Colorado: http://www.colorado.edu/conflict/peace/example/ande1058.htm).; J. PRENDERGAST, o.c., 26.

[61] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 60, 71.

[62] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 49-50.; J. PRENDERGAST, o.c., 34-35.

[63] M. VAN BELLE, De negatieve gevolgen van humanitaire hulp op conflicten, interview met Oxfam Solidariteit, Brussel, 01.06.2006 (Interview).

[64] H. DE MAERE, o.c.

[65] P. PERRIN, o.c.; H. DE MAERE, o.c.

[66] T. GLASER, o.c.; J. PRENDERGAST, o.c., 26-27.

[67] E. VAN ’T LAND, o.c.

[68] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 69.; J. PRENDERGAST, o.c., 18-19.

[69] X, “Artsen Zonder Grenzen verlaat Irak” in De Standaard, 05.11.2004, ongepag.; E. VAN ’T LAND, o.c.

[70] J. PRENDERGAST, o.c., 19-21.

[71] J-P. AZAM en A. HOEFFLER, l.c., p. 461.

[72] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 69-70.

[73] E. VAN ’T LAND, o.c.

[74] ARTSEN ZONDER GRENZEN, De geschiedenis van Artsen Zonder Grenzen, Brussel, Artsen Zonder Grenzen, 2004 (05.05.06, Artsen Zonder Grenzen: http://www.azg.be/nl/overazg/historiek.htm).

[75] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 46-47.; J. PRENDERGAST, o.c., 27-34.; G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 63-64.

[76] M. VAN BELLE, o.c..

[77] E. VAN ’T LAND, o.c.

[78] ARTSEN ZONDER GRENZEN, Volken in nood, Internationale interventies in crisissituaties, Antwerpen-Baarn, Hadewijch, 1993, 115-118.

[79] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 1999, 59.

[80] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 50-51.

[81] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 60-61.

[82] J. K. BOYCE, l.c., p. 53.

[83] Ibid., p. 54.

[84] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 67-68.

[85] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 55-59.

[86] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 61-62.

[87] H. DHEEDENE, “Stop de liefdadigheid” in De Tijd, 16.11.2002, 1.

[88] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 61-62.

[89] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 59-60.; R. DAVIES, Humanitarian assistance: negative spin-offs for the host country, International Committee of the Red Cross, 2000 (28.03.2005, International Committee of the Red Cross, http://www.icrc.org/web/eng/siteeng0.nsf/iwpList135/9B1AE7B4F847B084C1256B66005E23CD).

[90] K. VLASSENROOT, “Reading the Congolese Crisis” in K. VLASSENROOT en T. RAEYMAEKERS (ed.), Conflict and social transformation in Eastern DR Congo, Gent, Academia Press, 2004, 48.

[91] H. DHEEDENE, l.c., 1.; J. PRENDERGAST, o.c., 25.; P. PERRIN, o.c.

[92] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 42-43.; J. PRENDERGAST, o.c., 25.

[93] R. DAVIES, o.c.

[94] P. PERRIN, o.c.; M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 43-44.

[95] G. VAN DOK, C. VARGA en R. SCHROEDER, o.c., 62-63.

[96] P. J. O’ HALLORAN, “Humanitarian Intervention and the Genocide in Rwanda” in Conflict Studies, 277, (1995), p. 5.

[97] Ibid., p. 4.

[98] M. HEIRMAN, “Ruanda, Het land van de duizend leugens” in IPIS-Brochures, 79, (1995), pp. 41-42.

[99] A. J. KUPERMAN, The limits of huamnitarian intervention, genocide in Rwanda, Washington, D.C., Brookings Institution Press, 2001, 12-13.

[100] Ibid., 89-90.

[101] G. PRUNIER, Rwanda, 1959-1996, histoire d’un génocide, Milan, Édition Dagorno, 1997, 327.

[102] HAUT COMMISSARIAT DES NATIONS UNIES POUR LES RÉFUGIÉS, o.c., 20.

[103] K. WEST, o.c., 160.

[104] K. VLASSENROOT, l.c., 45-46.

[105] D. DIA MWEMBU, “L’epuration ethnique au Katanga et l’ethique du redressement des torts du passe” in Canadian Journal of African Studies, 33, (1999), 2/3, pp. 489-490.

[106] C. BRAECKMAN, Terreur Africaine, Burundi, Rwanda, Zaïre: les racines de la violence, Bruxelles, Fayard, 1996, 256-259.

[107] K. VLASSENROOT, l.c., 46-49.

[108] M. HEIRMAN, “Zaïre, 1990-1997, Terug naar Congo” in IPIS-Brochures, 103, (1997), pp. 36-37.

[109] C. BRAECKMAN, o.c., 168-169.

[110] Ibid., 198-199.

[111] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Noodhulp en wederopbouw, jaarverslag 2005, Brussel, Caritas International België, 2005, 50.

[112] ARTSEN ZONDER GRENZEN, Financieel verslag 2005, Brussel, Artsen Zonder Grenzen, 2005, 1.; OXFAM SOLIDARITEIT, “Jaarrapport 2005” in Oxfam&Partners, (2006), ongepag.

[113] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Wie zijn wij?, Visie-Missie, Brussel, Caritas International België, s.d. (06.05.06, Caritas International België: http://www.caritas-int.be/nl/qui_s_nous/visionmission.html).

[114] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Hulp buitenland, o.c.

[115] Ibid.

[116] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, 1993-1997 Crise des Grands Lacs, contexte d’une action humanitaire, Bruxelles, Caritas Secours International Belgique, s.d., 2.

[117] Ibid., 113.

[118] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Historiek, Brussel, Caritas International België, s.d. (06.05.06, Caritas International België: http://www.caritas-int.be/nl/qui_s_nous/histoire.html).

[119] H. DE MAERE, o.c.

[120] M. HEIRMAN, “Ruanda, Het land van de duizend leugens”, l.c., p. 49.

[121] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 26.

[122] J. ERIKSSON, The International Response to Conflict and Genocide: Lessons from the Rwanda Experience, onuitg., 1996, 28.

[123] HAUT COMMISSARIAT DES NATIONS UNIES POUR LES RÉFUGIÉS, o.c., 20.

[124] E. VAN ’T LAND, o.c.

[125] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 57.

[126] H. DE MAERE, o.c.

[127] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 54.

[128] J. P. GODDING, Réfugiés Rwandais au Zaïre, Sommes-nous encore des hommes?, Paris, L’Harmattan, 1997, 18, 40.

[129] H. DE MAERE, o.c.

[130] Ibid.

[131] Ibid.

[132] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 61.

[133] H. DE MAERE, o.c.

[134] Ibid.

[135] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 64.

[136] H. DE MAERE, o.c.

[137] E. VAN ’T LAND, o.c.

[138] G. PRUNIER, o.c., 375.

[139] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 3.

[140] H. DE MAERE, o.c.

[141] D. DIA MWEMBU, l.c., pp. 489-491.

[142] H. DE MAERE, o.c.

[143] K. WEST, o.c., 162.

[144] J. ERIKSSON, o.c., 156-157.

[145] H. DE MAERE, o.c.

[146] Ibid.

[147] K. WEST, o.c., 178-179.

[148] H. DE MAERE, o.c.

[149] K. VLASSENROOT, l.c., 48.

[150] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, l.c., p. 7.

[151] Ibid., pp. 15-18.

[152] Ibid., p. 8.

[153] Ibid., p. 3.

[154] L. REYCHLER, “Conflict Impact Assessment” in Cahiers van het Centrum voor vredesonderzoek, 67, (2003), 2, p. 12.

[155] Ibid., pp. 28-30.

[156] T. PAFFENHOLZ en L. REYCHLER, “Towards better policy and programme work in conflict zones: introducing the ‘Aid for Peace’ approach” in Journal of Peacebuilding and Development, 2, (2005), 2, p. 10.

[157] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 23-25.; CDA COLLABORATIVE LEARNING PROJECTS, The do no harm handbook, the framework for analyzing the impact of assistance on conflict, Cambridge, CDA Collaborative Learning Projects, 2004, 7.

[158] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 25-35.

[159] Ibid., 69.

[160] M. WALLACE, “The learning process of the local capacities for peace project” in Development in Practice, 12, (2002), 3&4, ongepag.; M. B. ANDERSON, Options for Aid in Conflict: Lessons from Field Experience, Cambrigde, Collaborative Learning Projects & the Collaborative for Development Action, Inc., 2000 (05.03.2006, CDA: http://www.cdainc.com/publications/dnh/options_for_aid_in_conflict_lessons_from_field_experience.php).

[161] L. REYCHLER, “Conflict Impact Assessment”, l.c., pp. 65-91.

[162] T. PAFFENHOLZ en L. REYCHLER, l.c., pp. 11-15.

[163] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 67-76.

[164] Ibid., 70-72.

[165] X, An introduction to conflict-sensitive approaches to development, humanitarian assistance and peacebuilding, o.c.

[166] H. DE MAERE, o.c.

[167] S. CALMEYN, “Nieuwe denkpistes voor een zinvollere interventiecultuur: Het Burundese conflict als uitdaging” in Cahiers van het Centrum voor vredesonderzoek, 55, (1998), 1, pp. 7-8.

[168] T. PAFFENHOLZ en L. REYCHLER, l.c., p. 13.

[169] E. VAN ’T LAND, o.c.

[170] M. VAN BELLE, o.c.

[171] H. DE MAERE, o.c.

[172] Ibid.

[173] E. VAN ’T LAND, o.c.

[174] CARITAS SECOURS INTERNATIONAL, o.c., 31-34.; H. DE MAERE, o.c..

[175] A. DE WAAL “Genocide in Rwanda” in Anthropology Today, 10, (1994), 3, pp. 1-2.

[176] M. VAN BELLE, o.c.

[177] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, l.c., p. 1.

[178] L. REYCHLER, “Conflict Impact Assessment”, l.c., pp. 31-32.

[179] Ibid., pp. 30-31.

[180] E. VAN ’T LAND, o.c.

[181] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, l.c., pp. 20-22.

[182] Ibid., p. 21.

[183] Ibid., p. 22.

[184] Ibid., pp. 19-20.

[185] Ibid., p. 20.

[186] X, An introduction to conflict-sensitive approaches to development, humanitarian assistance and peacebuilding, o.c.

[187] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, l.c., p. 10.

[188] X, An introduction to conflict-sensitive approaches to development, humanitarian assistance and peacebuilding, o.c.

[189] M. B. ANDERSON, Do no harm, how aid can support peace-or war, o.c., 67-69.

[190] C. HOFMANN, L. ROBERTS, J. SHOHAM en P. HARVEY, l.c., p. 11.

[191] OXFAM SOLIDARITEIT, Basistekst noodhulp, o.c.

[192] E. VAN ’T LAND, o.c.

[193] CARITAS INTERNATIONAL BELGIË, Hulp buitenland, o.c.; H. DE MAERE, o.c.

[194] W. DE NEUTER, “Palestina: de permanente oorlog” in Globo, kwartaalblad van Oxfam Solidariteit, (2004), 6, p. 7.; M. VAN BELLE, o.c.

[195] E. VAN ’T LAND, o.c.