De Bogomilen. De grootste puriteinen uit de Middeleeuwen. (Bart Rosseels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III: Bogomilisme in het Byzantijnse Rijk

 

1. Bulgarije als Byzantijnse provincie

 

Na de verovering van Oost-Bulgarije door de Byzantijnen, stond in West-Bulgarije een nieuwe dynastie met vier broers op: de kometopulen. Na de dood van Johannes Tzimisces in 976 begonnen zij met de herovering van Oost-Bulgarije. Twee broers kwamen om in de strijd; de derde broer werd verdacht van samenzwering met de Byzantijnen en vermoord. De ontsnapte tsaar Boris II werd per ongeluk gedood aan de grens; zijn broer Roman was gecastreerd tijdens zijn gevangenschap en kon geen aanspraak meer maken op de troon. Ten gevolge van al deze ontwikkelingen werd de jongste kometopul, Samuil, in 978 tot tsaar uitgeroepen. Hij maakte van Ochrid de hoofdstad van het rijk en de zetel van het patriarchaat.[123] In 986 ondernam de nieuwe keizer Basileios II een eerste aanval op Bulgarije, maar deze liep faliekant af. De volgende jaren was Basileios gedwongen oorlogen te voeren in het oosten, waardoor Samuil de handen vrij had om Oost-Bulgarije te heroveren. Het Bulgaarse Rijk werd in zijn glorie hersteld, maar bleef slechts overeind bij gratie van het Byzantijnse rijk, dat zich op dat moment niet met Bulgarije kon bezig houden. In 1001 sloot Basileios vrede in het oosten. Vanaf dan richtte hij zijn aandacht op Bulgarije en ondernam jaarlijks campagnes tegen het land. Oost-Bulgarije werd snel heroverd; de Bulgaarse territoria werden steeds kleiner. In 1014 leden de Bulgaarse legers een verpletterende en beslissende nederlaag. Basileios trad uiterst repressief op: alle gevangenen werden blind gemaakt, op elke honderdste man na, die één oog mocht behouden om de rest te leiden. Nog in hetzelfde jaar werd Samuil ziek en hij stierf. Gedurende vier jaar waren er nog enkele verzetshaarden, geleid door nieuwe tsaren. De dood van Johannes-Vladislav in 1018 betekende het definitieve einde van het Bulgaarse rijk. De laatste zich verzettende edelen sloten vrede met en onderwierpen zich aan keizer Basileios. Hij zou de geschiedenis ingaan onder de bijnaam Vulgaroktonos, Bulgarendoder.[124]

Het patriarchaat werd onmiddellijk afgeschaft. Aanvankelijk kreeg de aartsbisschop van Ochrid jurisdictie over het hele territorium van het voormalige Bulgaarse patriarchaat en behielden de diocesen hun vroegere rechten. Basileios II was dus geneigd een voorzichtige politiek ten opzichte van Bulgarije te voeren. Onder zijn opvolgers liet men deze voorzichtige koers varen en werd de Bulgaarse provincie uitgebuit.[125] Er kwam een proces van verdere byzantinisering op gang. De Bulgaarse hogere clerus werd vervangen door Griekse geestelijken. Alle aartsbisschoppen en de meeste bisschoppen waren Grieken. Zij hadden weinig contact met de Bulgaarse parochiepriesters en parochianen en stonden onder controle van de Byzantijnse patriarch. De eredienst en de burgerlijke administratie gebeurden in het Grieks. Byzantijnse instellingen met Grieken aan het hoofd werden opgericht in Bulgarije. Er kwam een einde aan de Bulgaarse literatuur. Het gewone volk verzette zich tegen deze ontwikkeling en bleef de eigen taal en culturele tradities hanteren. De sociale stratificatie veranderde tijdens de Byzantijnse overheersing. De Bulgaarse aristocratie werd volledig vervangen door de Byzantijnse wereldse en geestelijke aristocratie, die het Bulgaarse volk, waarmee het geen enkele band had, uitbuitte. De Byzantijnse sociale omstandigheden ontstonden ook in Bulgarije. Het feodalisatieproces kwam in een stroomversnelling, zodat de vrije boerenstand erop achteruit ging en het aantal lijfeigenen toenam. Al het land kwam in handen van een kleine klasse van Griekse of vergriekste landeigenaars. De afhankelijke boeren waren aan de grond gebonden en kregen het feodaal statuut van paroikoi (horige boeren). Ook het pronoia-systeem werd ingevoerd, waarbij een stuk grond in beheer werd gegeven aan een ridder. Deze gronden werden bewerkt door lijfeigenen. De lenen werden al snel erfelijk privé-bezit. Dit systeem versnelde het feodalisatieproces. De belastingen in natura werden nu grotendeels vervangen door belastingen in geld en er werden nieuwe belastingen en taksen ingevoerd. Eén ervan was de synone, de verplichte verkoop van voedingswaren aan het leger tegen zeer lage, vastgelegde prijzen. Er ontstond een situatie waarbij de grote massa van Bulgaarse horigen de grond bewerkte om een superieure klasse van Byzantijnse edelen of vergriekste Bulgaren te verrijken.[126]

 

De economische ellende die ontstond door de zware belastingen, de exploitatie van de Bulgaren door de Grieken en de invoering van Byzantijnse feodale instellingen zorgde voor een diep ongenoegen. De Bulgaren kwamen verschillende malen in opstand. Een eerste, kleinschalige opstand vond reeds in 1026 plaats. De bevolking in de buurt van Thessaloniki vermoordde, onder leiding van de plaatselijke bisschop, de strateeg van het gebied, die verantwoordelijk werd geacht voor de zware belastingen. De directe aanleiding voor de belangrijkste opstand in 1040 was de invoering van geldelijke belastingen. De opstand werd geleid door Peter Deljan, de zoon van Gavril-Radomir, die tsaar was geweest tussen Samuil en Johannes-Vladislav. Hij werd tot tsaar uitgeroepen en herstelde de Bulgaarse staat. Er waren echter nog andere troonpretendenten, Tichomir en Ostrovo Alusian, die ook tot tsaar werden uitgeroepen. De eerste opstand tegen de Byzantijnse heerschappij was de meest succesvolle, maar ging ten onder aan de verdeeldheid van de Bulgaren en was van erg korte duur: in 1041 had Byzantium de toestand al hersteld. Bulgarije bleef een onrustig gebied, met regelmatig nieuwe opstanden: in 1066, 1072 en 1074.[127]

Het aandeel van de bogomilen in deze opstanden is zeer onduidelijk. Tenzij we het traktaat van Cosmas na 1018 dateren, vinden we na deze datum geen bronnen over de bogomilen in Bulgarije tot het einde van de elfde eeuw. Van Cosmas weten we echter dat het bogomilisme als protestbeweging tegen de wantoestanden van de orthodoxe clerus, en als vorm van verzet tegen de autoriteiten, zeer populair was onder de gewone bevolking. In dit opzicht kan de toestand na 1018 haar populariteit enkel versterkt hebben. De bevolking zocht bescherming tegen de Byzantijnse overheersers bij de ketters, niet alleen bij de bogomilen, maar ook bij de paulicianen, de traditionele vijanden van Byzantium.[128] Indien we het traktaat van Cosmas ten tijde van één van de opstanden plaatsen, zoals enkele onderzoekers gedaan hebben, is het een rechtstreekse getuigenis van de rol die de bogomilen in de antibyzantijnse opstanden uit deze periode hebben gespeeld.

 

Op het einde van de elfde eeuw roerden de ketters in Thracië zich. Deze ketters waren vooral paulicianen, maar er waren ook bogomilen. De paulicianen waren het talrijkst en zij waren, in tegenstelling tot de bogomilen, militair ingesteld. De paulicianen waren overgeplaatst naar Thracië door keizer Johannes Tzimisces (969-976), nadat hij hen had verslagen in Armenië. In 1078 ontketende Lecos, een Griekse pauliciaan van Philippopolis (een stad in Thracië), een opstand vanuit Sredets (het huidige Sofia). Hij kreeg hulp van een andere groep onder leiding van Dobromir en van Petsjenegen en Koemanen. De coalitie werd verslagen door de latere keizer Alexios Comnenos.[129] In 1081, het jaar waarin Alexios Comnenos keizer werd, vond er in de Balkan een invasie plaats van Noormannen. Deze gebeurtenissen werden door zijn dochter Anna Comnena beschreven in de biografie die zij van haar vader opstelde.[130] De legereenheden uit de streek van Philippopolis, die vooral uit paulicianen bestonden, weigerden mee te vechten. Nadat Alexios de Noormannen verslagen had, wou hij de deserteurs straffen, maar hij durfde geen veldslag aan. Hij gebruikte een list en nodigde de vooraanstaande paulicianen uit naar zijn verblijfplaats te komen. Bij aankomst werden ze onmiddellijk gevangen genomen en hun bezittingen in beslag genomen. De leiders werden verbannen naar eilanden; de anderen werden na een tijdje vrij gelaten. Het directe gevolg van deze actie was echter een nieuwe opstand: de pauliciaan Traulus ontketende het verzet nadat vier familieleden getroffen waren door de represailles van de keizer. Ook hij vond steun bij de Petsjenegen. Pas tegen het einde van de elfde eeuw werd de opstand onderdrukt.[131]

In 1114 maakte keizer Alexios van Philippopolis zijn hoofdkwartier tijdens een militaire campagne. Ditmaal ging hij over tot systematische missionering van de ketters via theologische discussies. Volgens Anna was de missie uiterst succesvol en liet de overgrote meerderheid zich bekeren. Dit is niet verwonderlijk, want de ketters werden geconfronteerd met een grote legermacht die zich in hun stad gevestigd had en met een groot bekeringsoffensief van de keizer: de druk moet zeer groot geweest zijn. De vooraanstaande ketters, die zich hadden laten bekeren, kregen giften en functies in de Byzantijnse keurtroepen. De gewone bekeerlingen werden overgeplaatst naar een nieuwe stad in de buurt van Philippopolis, die Alexiopolis werd gedoopt. Ze kregen er bouwland, wijngaarden en paarden en dit bezit werd verzekerd in Gouden Bullen, die erfelijk waren. Verdere vervolgingen werden niet ingesteld. Blijkbaar liet hij de ketters in het voormalige Bulgaarse rijk toch vooral met rust. De keizer ging persoonlijk in discussie met de drie ketterleiders. Hij kon hen echter niet overtuigen en stuurde hen door naar Constantinopel. In Constantinopel nam Alexios de discussie met de drie ketterleiders weer op en hij slaagde er in één van hen te bekeren. De twee koppigaards werden levenslang opgesloten in de gevangenis.[132]

 

De vraag naar de rol van de bogomilen bij antibyzantijnse opstanden, is niet gemakkelijk te beantwoorden. De identificatie van de paulicianen met de bogomilen, die Anna Comnena maakt, is niet correct. De paulicianen en bogomilen waren praktisch heel anders ingesteld. De paulicianen waren revolutionair, strijdlustig en verzetten zich openlijk. De bogomilen, die geen bloed mochten vergieten, hielden hun missionering geheim en deden zich naar buiten uit voor als goede christenen. Dit maakte de bogomilen het gevaarlijkst voor de orthodoxe Kerk. De paulicianen waren veelal van vreemde (Armeense) origine, verkondigden openlijk hun geloof en waren zo gemakkelijk te bestrijden. De bogomilen waren echter vooral Grieken en Bulgaren en niet te onderscheiden van orthodoxe christenen. Dit maakte hen ook veel populairder bij de bevolking.[133] We mogen er zeker van zijn dat de bogomilen zich verzetten tegen de Byzantijnse overheersers en de opstanden steunden, maar namen ze ook actief deel aan de strijd? Vóór we deze vraag kunnen beantwoorden, moeten we ons eerst afvragen: wie kunnen we tot de bogomilen rekenen? We moeten een onderscheid maken tussen de volmaakte ketters en de gewone gelovigen. Indien we enkel de eerste groep tot de echte bogomilen rekenen, was de ketterij relatief klein. Indien we de tweede groep niet als louter aanhangers, maar als echte bogomilen zien, was het bogomilisme een brede volksbeweging, die misschien meer aanhangers onder de Bulgaren telde dan de orthodoxe Kerk. De bogomilen mochten geen bloed vergieten. Waarschijnlijk gold dit, net als het huwelijksverbod, enkel voor de volmaakte ketters.[134] De gewone gelovigen zullen wellicht, naast de paulicianen, meegevochten hebben. Misschien moeten we de (volmaakte) bogomilen vooral zien als de grote aanstokers achter de schermen.

 

 

2. De eerste bogomilen in Constantinopel

 

“Een brief van Euthymios, monnik van het klooster van Peribleptos, gezonden vanuit Constantinopel, vanuit het vermelde klooster, naar zijn geboorteland, om de ketterijen van de meest goddeloze en heidense ketters te identificeren.” Zo begint het eerste Griekse verslag over de bogomilen, een epistel van de monnik Euthymios.[135] Het enige wat we over hem weten, is wat hij zelf in zijn brief vertelt. Hij noemt zichzelf monnik, maar uit zijn brief blijkt dat hij een gezaghebbende functie had in het klooster. Zijn geboorteland was Acmonia, een Byzantijnse kerkprovincie in Klein-Azië. Het belangrijkste dateringsgegeven vinden we in het laatste deel van de tekst: “Tijdens de regering van Basileios en Constantinos Porphyrogenetos was er een krites in het thema vlakbij ons, Opsikion, wijlen Romanos Argyropolos, die later keizer werd.”[136] Romanos III werd keizer in 1028, stichtte in 1030 het klooster Peribleptos en stierf in 1034. De brief werd dus na 1034 geschreven. Een preciezere datering kan uit de tekst niet afgeleid worden.

Euthymios was al op jonge leeftijd met de ketters in contact gekomen. Tijdens de regering van Basileios II en Constantinos VIII (976-1025) vergezelde hij zijn moeder naar een rechtszaak, ergens in de kerkprovincie Acmonia. Op dat moment was er daar net een proces aan de gang tegen Johannes Tzurillas, met de latere Romanos III als rechter. Op het proces werd onthuld dat Johannes Tzurillas de leider van daar actieve ketters was, maar de zaak ging blijkbaar niet over zijn ketterse ideeën. Hij was in elk geval nog steeds actief toen Euthymios zijn brief schreef en hij was zeer succesvol. Hij had hele steden in het thema Thrakesion en in het district van Smyrna bekeerd.[137]

Later ontmoette Euthymios een ketter, van wie hij enkele doctrines leerde. Tijdens zijn afwezigheid in Jeruzalem, werd zijn naaste leerling bekeerd door de ketters. Bij zijn terugkeer vond hij de ketters overal in de stad (Constantinopel). Euthymios deed alsof hij geïnteresseerd was in hun ideeën en liet de leiders ontbieden. Zij bevonden zich op dat moment in het klooster zelf. Toen hij overtuigd was van hun ketterse gedachten, liet hij de vier ketters apart opsluiten. Hij bedreigde hen met de dood, waarop ze een volledig verslag van hun doctrines gaven.[138] Net zoals Cosmas weigert Euthymios echter alles te onthullen. Euthymios schrijft zeer polemisch en schildert de ketters voortdurend af als dienaars van de duivel. Het is echter niet zo moeilijk de zwartmakerij te onderscheiden van de waardevolle informatie.

 

Hij had reeds eerder brieven geschreven naar Acmonia over de bogomilen, maar deze zijn niet bewaard gebleven. De brief, die we wel nog hebben, is overgeleverd in vijf manuscripten, met verschillende versies. Een eerste verschil ligt in de benaming van de ketters. Onmiddellijk na de openingszin volgt de naam van de ketters, maar de manuscripten geven vier verschillende versies: “phundagiagitae of bogomilen”; “phundagiagitae, bogomilen en messalianen, samen met de ketterij van de Armeniërs en de resterende ketterijen”; “phundagiagitae, die zichzelf Christopolitae noemen en in het westen bogomilen worden genoemd”; “bogomilen, die in het Syrisch messalianen worden genoemd, wat in het Grieks euchites betekent.” Vermits de term “bogomilen” als enige in elke versie voorkomt, mogen we aannemen dat het inderdaad om deze ketters gaat. Verderop in de brief wordt dit bevestigd: “De mensen van het thema Opsikion noemen de leden van deze zeer slechte godslastering phundagiagitae, maar naar het thema Kibbyrrhaiot en het westen toe en op andere plaatsen noemen ze hen bogomilen.”[139] Dit is de eerste bron waarin de naam “bogomilen” voorkomt, maar Euthymios geeft geen verklaring voor de naam. Hij kende Bogomil niet, want hij zegt expliciet dat deze ketterij de enige is die haar oorsprong niet vindt in één ketterleider (maar in de duivel zelf). Ongetwijfeld kende Euthymios het traktaat van Cosmas niet. Hij verklaart evenmin de naam “phundagiagitae”. Bij zijn opsomming van de ketterleiders vermeldt hij wel een zekere Phoundas, maar hij zegt niet dat hij aan de oorsprong van de phundagiagitae ligt.[140] Een tweede mogelijke verklaring is dat de term afgeleid is van phounda, wat “zak” of “buidel” betekent en zou verwijzen naar hun levenswijze als pelgrims.[141] De naam zou tenslotte ook afkomstig kunnen zijn van de islamitische dualistische ketters, de fida’i.[142]

Euthymios erkent dat het een zeer recente ketterij is. Hij vertelt hoe hij het boek van Johannes Damascenus had geraadpleegd, dat een opsomming van alle ketterijen bevatte. Hij kon er echter niet in vinden wat voor ketterij het bogomilisme was. Dit is logisch: Johannes Damascenus (675-749) leefde vóór de bogomilen. In de tijd van Euthymios was het bogomilisme reeds wijd verspreid. “Ze reizen het hele Romeinse Rijk door.”[143] Met het Romeinse rijk wordt hier ongetwijfeld het Byzantijnse rijk bedoeld. De brief levert het bewijs dat de bogomilen actief waren in de hoofdstad Constantinopel, zelfs in een klooster dat onder keizerlijke bescherming stond, en in Klein-Azië.

 

“Ze dragen schaapskleren, maar inwendig zijn het roofzuchtige wolven” (Matt.7.15). Euthymios gebruikt net hetzelfde bijbelcitaat als Cosmas! Net zoals Cosmas beklemtoont Euthymios dat de bogomilen zich schijnbaar als christenen gedragen. Wanneer Euthymios met een ketter discussieerde en hem ervan beschuldigde een ketter te zijn, “begon hij onmiddellijk te vloeken en te zweren: ik ben niet wat je zegt.” De ketters participeerden ook aan alle orthodoxe ceremonies, en imiteerden de christelijke activiteiten: ze ontwierpen iconen, ontvingen de eucharistie en lieten hun kinderen dopen. Eén ketter had zelfs een kerk opgericht om de christenen te misleiden. Ze deden dit enerzijds om vervolging te voorkomen, anderzijds om het heilige te beledigen: “We doen alles voor de schijn, of liever in bespotting, voor het belang van geheimhouding.” Dit was voor hen geen enkel probleem. De apostel Petrus had immers gezegd: “Wat niet voortkomt uit het geloof, is zonde.”[144] Dit betekende voor hen dat ze de christenen mochten imiteren, zolang ze het maar niet in geloof deden, kon het geen kwaad. Het maakte het hen ook gemakkelijker christenen te bekeren. Euthymios beseft zeer goed dat deze eigenschap hen gevaarlijker maakt dan de paulicianen: “Hun leer (van de paulicianen) gelijkt sterk op die van deze godslasteraars, maar hun ketterij is doorzichtig en kan niemand schaden behalve zij die er aan vasthouden als geërfde traditie; niemand is bedroefd of geërgerd door hun geval. Maar voor deze geheime wolven, zij imiteren de monastieke en priesterlijke levensstijl…en brengen zielen op het verkeerde pad en misleiden hen.”[145]

Hier treffen we een nieuw element aan: de bogomilen doen zich voor als monniken. Johannes Tzurillas en zijn vrouw hadden hun huwelijk beëindigd en hadden de kloostergeloften afgelegd; ze noemden zich abt en abdis. Vele leerlingen hadden hun voorbeeld gevolgd. Ook dit is een staaltje van de schijnvertoning van de bogomilen. Tzurillas en zijn vrouw waren ongetwijfeld gescheiden omdat bij de ketters een huwelijksverbod gold, maar ze legden de kloostergeloften af om de scheiding te legitimeren volgens de orthodoxe wetten. Het feit dat de bogomilen zich kleedden als monniken of priesters, maakte het voor de orthodoxe gelovigen natuurlijk extra moeilijk hen te herkennen en niet in hun val te trappen: “ Want mensen die naar hen kijken, naar hun monastiek voorkomen, naar hun naam en christelijk gedrag en hun valse en nederige houding en naar de heilige en vertrouwde geschriften die ze op hun lippen hebben, herkennen het kwaad en de godslastering dat in hen verborgen is, maar vallen gemakkelijk in de valstrik van de duivel, en komen tot de eeuwige ondergang.” Ook Euthymios erkent hun voorbeeldige levenswijze, ook al noemt hij het hypocriet: ze zijn nederig, leven ascetisch en “ze trotseren tegenslagen, angst, onderdrukking en opsluiting; ze verachten zelfs de dood.” Ze kennen de bijbel zo goed dat ze hun niveau kunnen aanpassen aan eender welke gesprekspartner: “Als ze beseffen dat er iemand met kennis is, argumenteren ze dogmatisch met hem, want ze hebben dogma op hun lippen, en in overeenstemming met wat ze denken dat de kennis van ieder is, zakken ze af naar hun niveau.”[146]

 

De meeste doctrines die Euthymios beschrijft, komen we reeds bij Cosmas tegen. Ze vereren God niet als de schepper van hemel en aarde; de moeder Gods en het kruis verdienen in hun ogen evenmin verering; het doopsel is niet heilzaam; de eucharistie is gewoon brood en wijn; ze vereren geen heiligen, want enkel God is heilig; ze verwerpen het priesterschap en de hele kerkelijke traditie. Euthymios vermeldt wel een nieuwe rechtvaardiging voor de doctrine dat de duivel de heerser over de aarde is. Ze citeren de volgende passage uit het boek Job: “Nu was er een dag waarop de zonen van God zichzelf kwamen introduceren voor de Heer, en de duivel was ook onder hen. De Heer zei tegen de duivel: waar kom je vandaan? De duivel antwoordde de Heer: van een wandeling door al wat onder de hemel is, en van een wandeling door al wat op aarde is.” (Job 1.6,7).[147] De bogomilen kennen slechts één gebed, het Onze Vader. Christus had in het evangelie immers opgedragen geen ander gebed of psalm te gebruiken. Alle andere gebeden en psalmen zijn nutteloze herhalingen. Ze lezen het Oude Testament niet, maar enkel de brieven van Paulus (dit werd door Cosmas nog niet expliciet vermeld) en de evangelies. De apostelen en heiligen van de orthodoxen zijn valse apostelen en profeten. De bogomilen hebben eigen ketters, die ze vereren. Dit zijn allen ketterleiders uit vroeger tijden. Of dit klopt, is hoogst onzeker. Het lijkt er niet op dat de bogomilen een soort van heiligenverering hadden. Waarschijnlijk is dit één van die passages waarin hij de ketters zwarter afschildert dan ze zijn (in orthodoxe ogen).

Het ascetische element van de bogomilen komt ook hier naar voren. Er geldt voor hen een huwelijksverbod en ze moeten zich onthouden van werelds voedsel. Welk voedsel wel en welk voedsel niet toegelaten was, wordt door Euthymios niet gespecificeerd. Typisch is ook dat ze de heilige geschriften “valselijk” citeren, wat wil zeggen dat ze de bijbel op hun eigen, allegorische manier interpreteerden. Ze beweren dat het alleen aan hen “gegeven is de mysteries van God te kennen zoals ze geschreven staan in het evangelie, en niet aan anderen, behalve in parabels.”[148] Alle passages in de bijbel over zondaars hadden volgens hen betrekking op de orthodoxe christenen en alle passages over rechtvaardigen verwezen naar hen. Met deze interpretaties misleiden ze de onwetenden. Euthymios roept de clerici dan ook op de leken goed te onderwijzen, al legt hij hier veel minder de nadruk op dan Cosmas.

Euthymios leert ons echter ook nieuwe elementen. “De verdorvenen leren ook dat we niet moeten wachten op de verrijzenis van de doden of de tweede komst (van Christus) of het oordeel van God.” Dat er geen verrijzenis van de doden zou komen, bewees de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs: “Vlees en bloed kunnen het koninkrijk Gods niet erven.”[149] De lichamen van de mensen zouden nooit verrijzen. Vermits volgens Euthymios de bogomilen niet geloofden in het Laatste Oordeel, hadden ze in dit stadium blijkbaar nog geen uitgewerkte eschatologie. Wanneer de ketters spraken over de Drievuldigheid bedoelden ze hier iets heel anders mee dan de christenen. “Wanneer ze zeggen “Vader”, bedoelen ze de duivel. Met “Zoon” bedoelen ze de zoon van verdoemenis, en met “Geest” de geest van kwaadaardigheid.”[150] De bogomilen kenden naast de goede Drievuldigheid dus ook nog de slechte Drievuldigheid, zoals er een goede en slechte god bestonden.

 

Euthymios levert echter vooral waardevolle bijkomende informatie op het vlak van kosmologie en over de initiatieceremonie. De scheppingsmythe, waarop Cosmas slechts gealludeerd had, wordt door Euthymios kort samengevat. God had de duivel, die hier archon, heerser, genoemd wordt, verbannen. “Toen hij verjaagd was door God, verliet hij de hemel en maakte deze zichtbare hemel, en bevestigde de sterren en de zon en de maan. De duivel schiep een achtste hemel, onder de zeven hemelen van God. Deze hemel is de enige die zichtbaar is voor de mens. Hij schiep ook de aarde en het paradijs. “Slechts twee dingen in het zichtbare universum behoren tot Gods schepping, de zon en de menselijke ziel.” Deze twee dingen had de duivel van God gestolen. Vervolgens vormde de duivel het lichaam van Adam en probeerde hij de ziel erin te stoppen, maar deze ontsnapte steeds via de mond of de anus. Het lichaam van Adam bleef na verschillende pogingen driehonderd jaar levenloos liggen. Daarna ondernam de duivel een nieuwe poging. Hij at onzuivere dieren op, stopte de ziel in het lichaam en stopte wat hij gegeten had er ook nog bij. De ziel geraakte gecontamineerd met dit voedsel en bleef in het lichaam. Adam kwam zo tot leven. Deze mythe verklaart waarom de mens “beestachtig” kan handelen, want de ziel heeft iets gemeenschappelijks met alle slechte dieren. Op aarde was de duivel almachtig. “Hij stuurt zijn vrienden naar het paradijs en straft zijn vijanden.” Deze toestand zou eeuwig blijven duren, want er zou geen oordeel van God volgen.[151]

 

Bij Euthymios vernemen we voor het eerst iets over de opname van nieuwe ketters binnen de beweging. “Eerst leggen ze hun leerlingen een strenge vastenperiode op, gebeden zeven keer per dag en zeven keer per nacht, het bezit van slechts één tuniek en geen contact, van welke soort ook, met hun vrouw.” Dit was de voorbereidingsperiode. Dan kwam de eigenlijke ceremonie. Dit hield in: “het afspoelen en de verwijdering van het heilige doopsel, en het reciteren van een satanische hymne dat de godslasteraars doopsel noemen.” Dit eerste element pasten ze ook toe op pas gedoopte kinderen. Ze lieten hun kinderen dopen om de schijn hoog te houden, maar thuis wasten ze hen met vuil water en urine om het christelijk doopsel symbolisch te verwijderen. Dit eigenaardige aspect komen we enkel bij Euthymios tegen. Vervolgens werd een bezweringsformule, de Openbaring van Sint-Petrus, waarschijnlijk een apocrief geschrift, voorgelezen boven het hoofd van de kandidaat. Ook uit de evangelies werd voorgelezen. Euthymios stelt het voor alsof de bezweringsformule heimelijk wordt voorgelezen, tussen de woorden van de evangelies door, zonder medeweten van de kandidaat, en dat hij hiermee definitief in de macht van de duivel komt.[152] Euthymios houdt niet op te beklemtonen dat de kandidaat van niets weet en bedrogen wordt. Zijn boodschap is waarschijnlijk dat niemand uit vrije wil voor deze verachtelijke ketterij kiest.

Na de doop moeten de nieuwe leden zweren niet verder te vertellen wat ze geleerd hebben. Ze moeten zelfs een geschrift ondertekenen waarin ze plechtig beloven nooit te zullen terugkeren naar het christelijk geloof.[153] Blijkbaar hadden de bogomilen hun ketterse variant van het christelijke libellum bedacht. Een libellum was een geschreven veroordeling van een ketterij en een belijdenis van het orthodox geloof, dat priesters, die zich tot ketterij hadden laten verleiden, moesten ondertekenen om opnieuw hun functie te mogen uitoefenen. Na de doop worden de nieuwe leden verder ingewijd in de ketterse doctrines. Wanneer hun kennis van de doctrines volledig is , worden de leerlingen zelf leraars. Dit veronderstelt een tweede ceremonie, hoewel Euthymios op dit punt niet erg duidelijk is. Hij zegt wel dat de ketters “gewijd worden als apostelen en leraars door de duivel.”[154] Enkel deze ketters wisten van de bezweringsformule. Dit wijst erop dat er twee klassen bestonden bij de bogomilen, een groep van volledig gewijde ketters en een groep gewone gelovigen. Euthymios lijkt geen verder onderscheid te maken tussen “apostelen” en “leraars”. Ook bij hem vinden we dus nog geen duidelijke hiërarchie.

Over de eigen rituelen van de bogomilen vertelt Euthymios ons nog iets extra ten opzichte van Cosmas. Hij zwijgt over de biecht, maar zegt wel iets over gemeenschappelijke gebeden. “De leider van de godslasteraars neemt zijn positie in en begint met te zeggen: Laat ons de Vader en de Zoon en de Heilige Geest vereren. Zij die bidden met hem antwoorden: Het is juist en gepast. Hij begint het Onze Vader op de manier die we reeds beschreven hebben, en maken een kniebuiging; ze bewegen hun hoofd op en neer als bezetenen. Ze bidden niet naar het oosten gekeerd, maar waar ze toevallig staan.”[155] De informatie is karig en moeten we, zoals vaak bij Euthymios, met een korrel zout nemen.

 

Euthymios voegt nog twee verhalen toe aan zijn brief, waarvan hun relatie met de bogomilen niet meteen duidelijk is. Het eerste verhaal is dat van Petrus Lykopetrus. Hij kreeg van een tovenaar een bezweringsformule, waarmee hij de orthodoxe christenen in zijn macht kon krijgen. Het is deze bezweringsformule die de bogomilen gebruikten bij hun initiatieceremonie. De bogomilen beweerden dat ze de openbaring van de apostel Petrus voorlazen. De bedoeling van Euthymios wordt duidelijk: hij veroordeelt het ketterse doopsel door de “ware” afkomst van de bezweringsformule te onthullen. De formule werd overgeleverd door een andere Petrus, de ketter met de bijnaam “Lykopetrus”, die de formule rechtstreeks van de duivel (de tovenaar) had ontvangen.[156]

De leerling van Lykopetrus was Sergius, over wie Euthymios een verhaal vertelt over een hondje, dat helemaal niets meer met de bogomilen te maken heeft. Het enige dat van belang is, is dat met deze Sergius de pauliciaanse leider Sergius/Tychicus bedoeld is. Misschien wou Euthymios met dit verhaaltje een link leggen tussen de paulicianen en de bogomilen.[157] In elk geval zijn geen van beide verhalen erg relevant voor onze kennis van de bogomilen.

 

 

3. Basileios de bogomil

 

a. De ontdekking van de ketterij van Basileios

 

Tijdens de regering van Alexios I Comnenos (1081-1118) trad het probleem van de bogomilen in Constantinopel op de voorgrond. Het verslag van hun vervolging vinden we in de Alexiade van Anna Comnena, dat werd afgewerkt in 1148.[158] De bogomilen waren al minstens van in de tijd van Euthymios van Peribleptos aanwezig in de hoofdstad. De keizers hadden echter weinig tijd om dit probleem aan te pakken: de meeste keizers in deze periode regeerden erg kort en moesten afrekenen met interne opstanden. Toen Alexios Comnenos in 1081 de macht greep, werd de keizerlijke macht versterkt en kwam er een einde aan de strijd tussen de machtige adellijke families. Zijn positie was wel sterk genoeg om de strijd aan te binden met de ketters. De dreiging was inmiddels groot geworden, “want het kwaad was diep binnengedrongen, zelfs in de grote huizen, en had een zeer groot aantal aangetast”, volgens Anna Comnena.[159] Hier vinden we een heel nieuw gegeven: in Bulgarije was het bogomilisme een volksbeweging, die streed tegen de hogere klassen; in Constantinopel evolueerde de ketterij en verwierf ze aanhangers onder de edelen. Het bogomilisme vormde een alternatief voor de officiële religie en was voor sommige Byzantijnse edelen misschien een vorm van verzet, die hen op langere termijn een kans kon bieden om aan de macht te komen.[160] Alexios had dus alle redenen om dit sluimerend verzet onmiddellijk de kop in te drukken.

 

Anna Comnena noemt het een nieuwe, onbekende ketterij, die ontstaan was uit de samensmelting van twee oude ketterijen: “de goddeloosheid van de manicheeërs, die wij ook de pauliciaanse ketterij noemen, en de schaamteloosheid van de messalianen.” Dit is de aloude definitie van de bogomilen, die we in vele bronnen tegenkomen. Anna beseft dat de ketterij waarschijnlijk in het geheim reeds vóór de regering van haar vader bestond. Ze waren immers moeilijk te ontdekken, “want de sekte van de bogomilen is zeer slim in het na-apen van de deugd.” Ze doen zich voor als goede christenen, maar inwendig zijn het “oncontroleerbare wolven.” Ook in haar korte opsomming van de doctrines zegt Anna niets nieuws: verwerping van de orthodoxe theologie en kerkelijke administratie; kerken zijn tempels van duivels; de eucharistie heeft geen waarde.[161] Het belang van Anna Comnena ligt vooral in het feit dat ze de historische omstandigheden schetst, waaraan we de doctrinaire uiteenzetting van Euthymios Zigabenos kunnen linken.

Alexios had enkele bogomilen laten oppakken en ondervragen. Een zekere Diblatios wees, onder martelingen, Basileios aan als leider. Basileios was steeds gekleed als monnik, werd vergezeld door twaalf apostelen en een aantal vrouwelijke leerlingen. Volgens Euthymios Zigabenos had Basileios gedurende vijftien jaar de leer van de bogomilen gestudeerd en daarna meer dan veertig jaar zelf onderricht gegeven. Hij moet dus bijna zeventig jaar geweest zijn op het moment dat hij gevangen werd genomen. Alexios en zijn broer Isaac nodigden Basileios uit naar het paleis en deden alsof ze zich wilden bekeren tot het bogomilisme. “Ik bewonder u voor uw deugd en smeek u mij de nieuwe doctrines te onderwijzen, die Uwe Eerwaarde geïntroduceerd heeft, want die van onze Kerken zijn praktisch waardeloos en brengen niemand tot de deugd.”[162] Het feit dat Isaac aanwezig is, is de belangrijkste aanwijzing voor de datering. Isaac was ten laatste in 1104 gestorven; de ontmoeting met Basileios moet dus minstens vóór 1104 hebben plaatsgevonden. Dus moet Basileios rond 1020 geboren zijn, en is hij een rechtstreekse link tussen de ketters waarover Euthymios van Peribleptos schreef, en de ketters die door Alexios I vervolgd werden. Dit wijst op een onafgebroken aanwezigheid van bogomilen in Constantinopel.[163]

Het kan verwondering wekken dat Basileios uit vrije wil naar de keizer trok en de valstrik niet zag aankomen. Dit bewijst dat het bogomilisme tot in de hoogste kringen was doorgedrongen en dat het niet helemaal ondenkbaar was dat zelfs de keizer zich zou laten bekeren. Basileios zette enthousiast de ketterse doctrines uiteen. Hij was hierin zeer volledig, wat in tegenstelling is met de bewering van Euthymios van Peribleptos dat de ketters slechts mondjesmaat hun doctrines prijsgaven. Misschien werd er voor de keizer een uitzondering gemaakt. Toen Basileios zijn betoog beëindigd had, rukte Alexios een gordijn opzij en werd de valstrik onthuld. Achter het gordijn bleek een secretaris te zitten, die alles genoteerd had. Meteen werd Basileios voor een grote vergadering geleid, waar alle senatoren, militaire en kerkelijke leiders aanwezig waren. Zijn onthullingen werden er voorgelezen. Basileios ontkende niet, maar bleek bereid martelingen en de dood te ondergaan. “Want deze dwalende bogomilen geloven dat ze elk lijden kunnen verdragen zonder pijn te voelen, want de engelen zullen hen uit het vuur plukken.”[164] Deze gedachte is het enige nieuwe dat Anna ons leert.

 

Anna zegt weinig over de doctrines van de bogomilen, want “men kan beter in stilte over het geklets van het ordinaire heen gaan.” Ze heeft echter nog een andere goede reden. De doctrines worden reeds uiteengezet in een ander werk, de Panoplia dogmatica van Euthymios Zigabenos. Dit werk werd samengesteld op bevel van Alexios en bevatte een uiteenzetting en veroordeling van alle gekende ketterijen. Zigabenos was de grootste autoriteit op het gebied van kerkelijke dogma’s. Het deel over de bogomilen was gebaseerd op de verklaringen van Basileios.[165] Zigabenos had twee verslagen gemaakt van de leer van Basileios. Het eerste verslag, Narratio, was minder ordelijk. Later paste hij dit verslag aan, veranderde de volgorde, voegde er nog informatie aan toe en bracht het in de Panoplia dogmatica in.[166]

 

b. De leer van Basileios

 

“Het is een deel van de messaliaanse ketterij, en deelt grotendeels haar doctrines, maar met enkele toegevoegde punten, die het verderf vergroten.” In het deel van de Panoplia dogmatica over de messalianen beschouwt Zigabenos als hoofdkenmerk van de messalianen de leer van extatische gebeden, dat de enige manier was om de slechte demon te verwijderen, die in iedere mens inwoont. De bogomilen “hebben dit idee dat ieder zijn eigen inwonende demon heeft van de messaliaanse ketterij.”[167] Vreemd genoeg is dit een nieuw gegeven. De vroegste bronnen over de bogomilen vermeldden reeds dat het bogomilisme was samengesteld uit messaliaanse en pauliciaanse ketterijen. De erfenis van de messalianen was het ascetisme, maar dit kon ook overgenomen zijn uit het orthodoxe monnikenwezen. De tweede optie leek zelfs waarschijnlijker, omdat het hoogst onzeker is dat er toen nog messaliaanse ketters waren. Bovendien hadden de bogomilen de messaliaanse doctrine van de inwonende demon niet overgenomen. Het is dus eigenaardig dat we twee eeuwen nadat de bogomilen ten tonele waren verschenen, deze doctrine plots wel terugvinden. Waren Cosmas, Euthymios van Peribleptos en andere getuigen deze doctrine vergeten te vermelden? Of was de doctrine pas rond 1100 ontstaan? Onder wiens invloed was dit dan gebeurd? Waren er op dat moment toch nog groepen messalianen in het Byzantijnse rijk? We komen de term “messalianen” in elk geval nog vaak tegen in Byzantijnse bronnen, maar de term lijkt steeds gebruikt te worden als synoniem voor “bogomilen” en niet om de authentieke messalianen aan te duiden. Misschien moeten we ook ditmaal niet naar andere ketterijen kijken om deze ontwikkeling te verklaren. In het Byzantijnse rijk in de elfde eeuw was er een ware fascinatie voor demonen. Het is zeer aannemelijk dat de bogomilen, met hun dualistische wereldvisie, voor deze demonologie vatbaar waren en ze aangepast hebben aan hun dualistische doctrines.[168]

 

In het eerste deel van zijn hoofdstuk over de bogomilen, beschrijft Zigabenos hun doctrines. Een aantal van deze doctrines zijn we al vaak tegengekomen: geen verering voor het kruis; het christelijk doopsel is onwaardig; het gezag van de orthodoxe clerus wordt niet aanvaard; de orthodoxe traditie wordt verworpen; geen verering van heiligen en iconen; de sacramenten hebben geen waarde; enkel het gebed “Onze Vader” is geldig (en werd volgens Zigabenos zeven maal per dag en vijf maal per nacht gebeden). Deze aloude doctrines werden echter aangepast aan de nieuwe demonologische tendensen. Zo beweerden de bogomilen o.a. dat orthodoxe geestelijken onder invloed van demonen staan, dat de kerken de verblijfplaatsen van de demonen zijn en dat de demonen het kruis gemaakt hebben voor de moord op Christus. De demonen blijven ook bij grafplaatsen, doen er mirakels en overtuigen de gelovigen op die manier zondaars te vereren als heiligen. Verder treffen we een nieuwe allegorische interpretatie van de eucharistie aan: het brood stond symbool voor het gebed “Onze Vader” en de wijn voor het Nieuwe Testament.[169]

Ook Zigabenos laat niet na te vermelden dat de bogomilen pretenderen goede christenen te zijn. Ze deden dit nu echter omwille van een nieuwe reden: uit angst voor de demonen. God liet hen immers toe over de aarde te heersen tot aan haar vernietiging. Ze beweerden dat Christus zelf dit zou hebben opgedragen in twee passages in de evangelies: “Word gered door geslepenheid” en “Neem daarom allemaal alles in acht wat ze je opdragen in acht te nemen, en doe dat, maar doe het niet in navolging van hun werken.” Deze passages zijn echter niet terug te vinden in de evangelies. Dit wordt verklaard door het verhaal van Basileios. Een oude man had hem het enige evangelie gegeven dat ontsnapt was aan Johannes Chrysostomos, die de twee passages uit alle andere evangelies had verwijderd.[170] Chrysostomos was een belangrijke figuur in de Byzantijnse theologische traditie. Het verhaal degradeert dus de orthodoxe traditie, die een pervertering is van de evangelische traditie, die door Chrysostomos werd aangepast.

Zigabenos onthult de tactiek van de bogomilen om mensen te bekeren. De bogomilen lopen steeds gekleed als monniken, zodat de gewone gelovigen hen voor vrome christenen houden. Eerst beweren de ketters dat ze geloven in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, in de incarnatie van Christus en dat ze de geboden van de evangelies gehoorzamen. “Ze leren hen alles wat waardig is, en verleiden hen met uitstekend onderricht, terwijl ze hen beetje bij beetje opjagen, en ongezien tot vernieling brengen.” Daarna moedigen ze de mensen aan te bidden en te vasten. “Wanneer ze de arme stakkers tam en gehoorzaam hebben gemaakt, dan…uiten ze openlijk godslasteringen en wijden ze hen in in de leer van de duivel.” Dan openbaren ze hun eigenlijke doctrines en dogma’s.[171] Deze tactiek wijst opnieuw op de voorzichtigheid van de bogomilen: ze wilden eerst zien of de nieuwe kandidaten wel betrouwbaar waren. Ze hoefden daarvoor hun doctrines niet te loochenen: ze waren schijnbaar in overeenstemming met de orthodoxe doctrines. Het verschil lag in de interpretatie, die ze pas later onthulden.

 

Ook Zigabenos vertelt de scheppingsmythe van de bogomilen, maar het verhaal is iets anders dan dat van Euthymios van Peribleptos. “Ze zeggen dat de demon die de Verlosser Satan noemde zelf ook een Zoon van God de Vader is en Satanaël werd genoemd; hij kwam vóór de Zoon.” Satanaël was de rechterhand van God en beheerde de hemel voor zijn Vader, maar “hij werd hierdoor beneveld, en meegesleept door het verlies van zijn zinnen, beraamde hij een opstand.” Dit verschuift het probleem van de oorsprong van de zonde, dat het dualisme had proberen op te lossen: waar komt de zonde vandaan als de slechte god (Satanaël) de zoon is van de goede God? Met andere woorden, hoe is hij slecht kunnen worden? Satanaël spoorde de engelen aan “de last van hun dienst (aan God) te verminderen.” Volgens de bogomilen ging de parabel in het evangelie van Lucas van de “onrechtvaardige rentmeester die de plicht van de schuldenaars beperkte” over Satanaël. God verjoeg de rebellen van de hemel.[172]

Satanaël besloot voor zichzelf een tweede hemel te scheppen en de aarde in te richten. Aarde en water waren reeds geschapen door God. Satanaël maakte de aarde bewoonbaar en schiep alle aardse schepselen, zoals beschreven staat in het boek Genesis. Hij vormde het lichaam van Adam naar zijn beeld en gelijkenis, maar omdat Satanaël dezelfde vorm als God had, was de mens ook geschapen naar het beeld van God. Er ontsnapte echter een beetje water uit het lichaam van Adam, en nam de vorm aan van een slang. Satanaël blies zijn adem in het lichaam, maar Adam kwam niet tot leven; de slang werd wel tot leven gewekt. Satanaël moest zijn onmacht erkennen en knoopte onderhandelingen aan met God. Satanaël vroeg God Adam tot leven te wekken en stelde Hem voor dat de nazaten van Adam de plaats konden innemen van de gevallen engelen. Het kosmische heilsplan van de mensheid was dus niet bedacht door God, maar door de duivel! God ging akkoord en blies de ziel in Adam. “Ze zeggen dat elke mens gedeeld wordt door God en de duivel; het lichaam was gevormd door de duivel, maar de ziel was erin geblazen door God.”[173] Dit is dus een heel ander verhaal dan Euthymios van Peribleptos ons vertelt. Volgens hem beweerden de bogomilen dat de duivel de ziel gestolen had van God. Volgens Zigabenos gooiden God en de duivel het op een akkoordje. Blijkbaar circuleerden er verschillende versies van de scheppingsmythe.

Vervolgens kroop Satanaël in de slang en verleidde Eva. Twee kinderen kwamen hieruit voort: Caïn en zijn zus Calomena. Dit maakte Adam jaloers en hij maakte op zijn beurt Eva zwanger. Uit hun gemeenschap werd Abel geboren. Abel werd meteen vermoord door Caïn, waardoor moord in het leven werd gebracht. Het nageslacht van de duivel heerste meteen over de nakomelingen van Adam. Door zijn gemeenschap met Eva verloor Satanaël echter zijn goddelijk voorkomen en kleding; hij werd donker en lelijk. Hij verloor zijn scheppingskracht en zijn titel van god. Tot dan werd ook hij “God” genoemd.[174] De mythe van de bogomilen gelijkt sterk op de orthodoxe leer van de val van Satan. Het verschil ligt erin dat Satan hier geen engel, maar de zoon van God is, en vooral dat niet God, maar Satan de wereld geschapen heeft.[175]

De gevallen engelen waren er niet mee opgezet dat de mensen hun plaats aan de hemel zouden innemen. Daarom namen ze de dochters van de mensen tot vrouw, zodat hun afstammelingen hun plaats konden innemen. Dit staat in het boek Genesis: “De zonen van God zagen de dochters van de mensen, dat ze mooi waren, en namen hen als vrouw voor zichzelf.” De kinderen die uit deze huwelijken werden geboren, waren giganten. Zij verzetten zich tegen Satanaël, die de heerser van de aarde bleef, waarop hij hen strafte met de zondvloed. Enkel Noah, die Satanaël per ongeluk was blijven vereren (hij had geen dochter en wist niets van de rebellie), mocht ontsnappen.[176] Ook in Exodus was het niet God, maar Satanaël die optrad. Satanaël gaf via Mozes de joden de Tien Geboden, die het instrument van de duivel waren en de mensen deden zondigen. Dit verhaal werd bevestigd door twee passages uit een brief van Paulus aan de Romeinen: “Ik heb geen zonden gekend dan door de Wet” en “Wanneer het gebod kwam, herleefde de zonde.”[177]

 

Zigabenos is de eerste die ons meer leert over de christologie van de bogomilen. Ook de opdracht van Christus op aarde maakte deel uit van hun mythe. “Enkel degenen die gerangschikt waren in the genealogieën in de evangelies van Mattheüs en Lucas hadden de verlossing bereikt.” Zij hadden de ware God gevolgd en waren toegetreden tot de rangen van de engelen. Dit was echter slechts een kleine minderheid van de mensen, en in het jaar 5000 besloot God het Woord, Zijn Zoon, te zenden om de mensen te leren wie de ware God was. Het heil dat hij de Mensheid bracht, lag niet in zijn kruisdood, maar in zijn boodschap. De Zoon van God had drie namen: hij werd “de aartsengel Michaël” genoemd, omdat hij goddelijker was dan alle andere engelen; hij werd “Jezus” genoemd, omdat hij zieken genas (“Jezus” is Hebreeuws voor “Verlosser”); en hij werd “Christus” genoemd, omdat hij gezalfd was met vlees (“Christus” is Grieks voor “de gezalfde”). Hij kwam op aarde via het rechteroor van de Maagd Maria en nam een lichaam aan dat materieel scheen, zoals een menselijk lichaam, maar in werkelijkheid immaterieel en goddelijk was, “terwijl de Maagd intrede noch vertrek gewaar werd, maar hem gewoon in zijn windsels in de grot vond.” Dit is de eerste bron waarin het docetisme expliciet wordt vermeld. Zigabenos zegt terecht dat de bogomilen dit aan de paulicianen ontleend hadden. Ook Zijn lijden, dood en verrijzenis hadden slechts in schijn plaatsgevonden. Hij sloot Satanaël op in de Tartarus en veranderde zijn naam in Satan (het suffix “el” was voor engelen). Zigabenos, die van een hoger literair gehalte was dan Euthymios van Peribleptos, trekt hier de vergelijking met de misleiding van Basileios: “Hij rukte het gordijn weg, maakte het toneelstuk duidelijk, nam het masker af en sloot de rebel op.” Daarna keerde hij terug naar God en nam de plaats van Satan in.[178]

De bogomilen interpreteerden de Drievuldigheid op een andere manier dan de christenen. Zigabenos spreekt niet over een slechte Drievuldigheid (God, Satan, Christus), maar enkel over de Drievuldigheid van God, Christus en de Heilige Geest. Volgens de bogomilen moet de Drievuldigheid gezien worden als drie verschillende benamingen van God. De Zoon en de heilige Geest bestonden pas vanaf het jaar 5000. Eerst bracht God de Zoon voort en daarna bracht de Zoon de Heilige Geest voort. “Van elk van de slapen van de Vader schijnt een straal, die van de Zoon naar rechts en die van de Heilige Geest naar links.” Na de opdracht van Christus op aarde werden de Zoon en de Heilige Geest opnieuw opgenomen in de Vader.[179] De uitleg van Zigabenos is enigszins verward: enerzijds beweert hij dat de bogomilen de Zoon en de Heilige Geest zien als twee “stralen” vanuit de slapen van God; anderzijds zou Christus de Heilige Geest hebben voortgebracht. Het is niet duidelijk of deze verwarring te wijten is aan Zigabenos of aan de bogomilen zelf. De bogomilen beweerden dat ze de Drievuldigheid rechtstreeks konden aanschouwen: de Vader was een oude man met een lange baard, de Zoon een man met een baard en de Heilige Geest een baardloze jongeling. De rechtstreekse aanschouwing van de Drievuldigheid was eveneens een doctrine van de messalianen.[180] Dit maakt het probleem van de relatie tussen messalianen en bogomilen alleen maar groter.

 

De bogomilen hadden een canon van zeven boeken. “Ze aanvaarden en vereren er slechts zeven, dat is, de Psalmen, de zestien Profeten, het evangelie volgens Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes, en als zevende boek, de Handelingen van de Apostelen samen met de Brieven en de Apocalyps van Johannes.” Dit wijst op een evolutie binnen het bogomilisme: ten tijde van Cosmas en Euthymios van Peribleptos verwierpen ze het hele Oude Testament. De boeken van het Oude Testament die ze niet aanvaardden, “waren geschreven in overeenstemming met het plan van Satan.”[181] Ze interpreteerden deze zeven boeken allegorisch: “Al wat hierin gezegd wordt over zondaars en godlozen en idoolvereerders passen ze toe op degenen die geloven zoals wij doen. Al wat hierin gezegd wordt over degenen die God behagen passen ze toe op zichzelf, en vol vertrouwen zeggen ze dat ze de uitverkorenen, rechtvaardigen en gekozenen van God zijn.”[182] Enkel de personages uit deze boeken en enkele martelaren waren voor hen heiligen. De aanvaarding van sommige personen als heiligen, is nieuw. Alle heiligen hadden één ding gemeen: ze weigerden te knielen voor idolen. Het iconoclasme bleef dus behouden.[183]

Het christelijke doopsel vervingen ze door hun eigen doopsel. Dit is niets nieuws, maar Zigabenos vertelt er ons iets meer over. “Ze zeggen dat het onze het doopsel van Johannes is, dat tot stand gebracht wordt door water, maar hun doopsel is het doopsel van Christus, dat bereikt wordt door middel van de Heilige Geest.” Zigabenos schetst het verloop van de intrede in de ketterij. Eerst moest men zich een tijdje voorbereiden via belijdenis, zuivering en gebed. Dit werd gevolgd door het eerste doopsel, waarbij het evangelie van Johannes op het hoofd van de kandidaat werd geplaatst, de Heilige Geest werd opgeroepen en het “Onze Vader” werd gezongen. Dan volgde een tweede periode van onderricht, met een strengere vorm van onthouding. Het geheel werd afgesloten met een publieke initiatieceremonie. Tijdens deze plechtigheid werd opnieuw het evangelie op het hoofd van de kandidaat geplaatst, de aanwezigen legden hun handen op zijn hoofd en zongen een hymne van dankbaarheid.[184] De toetreding tot de ketterij bestond dus uit twee doopsels, wat er weeral op wijst dat er twee klassen binnen de ketterij bestonden. Het valt ook op dat Zigabenos met geen woord rept over de satanische formule, die zo’n belangrijke plaats innam in de uiteenzetting van Euthymios van Peribleptos. Het is duidelijk dat dit een verzinsel is van Euthymios om de bogomilen te bekladden.

Ook na de initiatieceremonie moesten de ketters hun ascetische levenswijze verder zetten: Het was hen verboden te huwen, vlees te eten en wijn te drinken en ze mochten evenmin dierlijke producten zoals kaas en eieren tot zich nemen. Op maandag, woensdag en vrijdag moesten ze vasten, wat inhield dat het regime op die dagen nog strenger was. De volledig gewijde ketters beweerden dat de term “Moeder Gods” in de evangelies niet naar Maria verwees, maar naar hen. “Ze zeggen dat degenen van hun geloof, in wie…de Heilige Geest woont,…de Moeder van God worden genoemd. Ze dragen het woord van God en geven er geboorte aan door hun leer.” De ketters zagen zichzelf als de Moeder Gods, omdat ze het Woord van God, Zijn Zoon, baarden, door middel van hun onderricht. Dit gold uiteraard enkel voor de volledig ingewijde ketters. De bogomilen geloofden dat ze bij de dood niet stierven, maar veranderden. “Ze trekken deze bedekking van aarde en vlees uit zonder pijn, en doen het onvergankelijke goddelijke gewaad van Christus aan.” Ze werden gelijk aan Christus in vorm en werden door de engelen en apostelen geëscorteerd naar de hemel van God.[185]

 

c. Schriftcommentaar van de bogomilen

 

Het werk van Euthymios Zigabenos is uitermate interessant omdat hij een aantal voorbeelden geeft van de allegorische interpretatie van de bogomilen. Hij haalt als voorbeeld hun interpretatie van verschillende passages uit het Mattheüsevangelie aan. Sommige interpretaties liggen erg voor de hand: zo verwees bijvoorbeeld Nazaret naar de orthodoxe Kerk en Kafarnaüm naar de bogomilische gemeenschap, omdat Jezus Nazaret verliet en naar Kafernaüm trok. Vaak waren ze echter heel inventief. Ik zal hier enkele sprekende voorbeelden geven.

 

Toen dan Jezus te Betlehem in Juda geboren was ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: “Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.” (Matt.2.1-2)

Betlehem is de gemeenschap van bogomilen, die geboorte geeft aan Christus, het Woord van God. Herodes is de orthodoxe Kerk die probeert het Woord van God te doden. De bogomilen zijn ook de wijze mannen, die de Wet van Mozes (=de ster) volgen, tot ze het échte Woord van God ontdekken.[186]

 

Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lenden. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. (Matt.3.4)

Het kleed van kameelhaar verwijst naar de Wet van Mozes, die onzuiver is als de kameel. De leren riem staat symbool voor de evangelies, die geschreven zijn op schapenhuid. De sprinkhanen wijzen opnieuw op de geboden van Mozes, die geen onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad. De wilde honing staat dan weer voor de evangelies. Johannes de Doper staat tussen de oude traditie van Mozes en het nieuwe geloof van Christus in; hij verenigt beide in zich.[187]

 

“De wan heeft Hij (Christus) in zijn hand en Hij zal de dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.” (Matt.3.12)

De dorsvloer is de christelijke gemeenschap, die verdeeld is in verschillende groepen. De tarwe is het geloof van de bogomilen, dat zuiver en voedzaam is. Het orthodox geloof is het kaf, dat door Christus verbrand wordt.[188]

 

“Ik zeg u: als uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en Farizeeën niet ver overtreft, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen.” (Matt.5.20)

De schriftgeleerden zijn de orthodoxe christenen, die een schoolse opvoeding hebben genoten en onderricht hebben gekregen, maar dit is onvoldoende om in de hemel terecht te komen. De bogomilen zullen wel de hemel bereiken, want hun leer bevat meer waarheid én zij leiden een zuiver, ascetisch leven.[189]

 

“Ieder nu, die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet om, want het stond gegrondvest op de rots. Maar ieder die deze woorden van Mij hoort, doch er niet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij beukten dat huis, zodat het volledig verwoest werd.” (Matt.7.24-27)

Uiteraard zijn de voorzichtige mensen die hun huis bouwen op de rots, de bogomilen, en zijn de orthodoxe christenen de dwazen die hun huis op zand bouwen. Het belangrijkste is hier echter de betekenis die ze aan “rots” en “zand” geven: de rots is het gebed “Onze Vader”, het enige gebed dat Christus aan de mensheid had geschonken; het zand staat voor alle andere gebeden, die slechts zinloze herhalingen zijn.[190]

 

Een schriftgeleerde trad op hem toe en zei: “Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat.” Jezus sprak tot hem: “De vossen hebben hun holen en de vogels uit de lucht hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.” (Matt.8.19-20)

De schriftgeleerden zijn de orthodoxe christenen; de vossen zijn de asceten die in kleine cellen leven; en de vogels van de lucht zijn de monniken die op zuilen leven (de Stylieten). Hun levensstijl wordt afgewezen door Christus. Christus beoordeelt de levensstijl van de bogomilen wél als heilzaam, zoals uit de volgende passage blijkt.[191]

 

“En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen. Toch zeg Ik u: zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als één van hen.” (Matt.6.28-29)

De lelies op het veld zijn de bogomilen: hun ascetische levenswijze is wel de juiste.[192]

 

Toen hij aan de overkant gekomen was in het land der Gadarenen, liepen Hem twee bezetenen tegemoet; ze kwamen uit de grafspelonken tevoorschijn…De duivels…namen bezit van de zwijnen, en de hele kudde stortte zich van de steile oever in het meer en kwam in het water om. (Matt.8.28,32)

De twee bezetenen staan symbool voor de orde van de monniken en de orde van de seculiere clerici. De graven waar ze uit kwamen, zijn de kerken, waar de orthodoxe christenen de beenderen van doden (=relieken) vereren. De kudde zwijnen is de massa van gewone gelovigen, die door de clerus ondergedompeld wordt in een zee van zonde.[193]

 

De bogomilen hoefden hun doctrines niet te loochenen: ze waren schijnbaar in overeenstemming met de orthodoxe doctrines. Het verschil lag in de interpretatie, die ze pas later onthulden. Zigabenos toont ons mooi hoe de bogomilen zich verborgen achter bijbelpassages, zich schijnbaar eensgezind toonden met de orthodoxe christenen, zonder hun eigen doctrines te verloochenen, en toch een heel andere, verborgen, visie op God en op de wereld hadden.

 

d. Het einde van Basileios

 

Hoe is het afgelopen met Basileios? Daarvoor keren we terug naar de Alexiade van Anna Comnena. Alexios had vele ketters, onder wie de twaalf apostelen van Basileios, laten gevangen nemen. Sommige ketters gaven hun fouten toe, maar anderen beweerden bij hoog en bij laag christenen te zijn. Om de christenen te onderscheiden van de echte ketters, bedacht Alexios een nieuwe truc. Hij liet twee brandstapels oprichten en bij één van beide werd een kruis geplaatst. Wie wou sterven voor het christelijk geloof, moest uit eigen beweging naar de brandstapel met het kruis lopen. Wie dit niet deed, zou op de andere brandstapel gegooid worden. “Want het is beter dat zelfs christenen sterven, dan te leven om vervolgd te worden als bogomilen.” De echte christenen stapten op de brandstapel met het kruis af, bereid te sterven als martelaar. Op het laatste moment liet Alexios hen echter tegenhouden. Hij had zijn doel bereikt: de christenen van de bogomilen onderscheiden. De christenen werden terug vrijgelaten; de bogomilen bleven gevangen. De twaalf apostelen kregen dagelijks onderricht, in een poging om hen te bekeren, wat bij sommigen onder hen succes had. Men probeerde ook Basileios te bekeren, maar hij volhardde in de boosheid. Zijn straf werd bepaald door een synode, met goeddunken van de keizer. Men plaatste een brandstapel tegenover een kruis en gaf Basileios de keuze. Het spektakel vond plaats in een circus temidden van een grote menigte. Zij zagen Basileios bewegingloos staan. Hij wou niet voor het kruis kiezen, maar had ook angst voor het vuur, hoewel hij verklaarde dat engelen hem zouden redden. Uiteindelijk werd hij door de beulen op de brandstapel gegooid. Hij was de enige ketter die de doodstraf onderging. De andere bogomilen werden levenslang opgesloten.[194]

 

 

4. Processen tegen bogomilen?

 

In de periode 1140-1147, tijdens de regeringen van Johannes II Comnenos (1118-1143) en Manuel I Comnenos (1143-1180), kwam het bogomilisme weer volop in de belangstelling. In deze periode vonden er vier processen plaats tegen “bogomilen”. Dit was tenminste waar de beklaagden van beschuldigd werden. In 1140 brachten monniken uit Constantinopel een werk van Constantinos Chrysomallos, die pas overleden was, naar patriarch Leo II Stypes, omdat de inhoud ervan hen gechoqueerd had. Er werd een synode bijeengeroepen, waarop Chrysomallos postuum veroordeeld werd.[195] Alle exemplaren van zijn werk werden verbrand. Het verslag van het proces vermeldt de belangrijkste ideeën van Chrysomallos, van wie niet bekend is of hij clericus of leek was. Hij ontwikkelde vooral een heel andere visie op het doopsel. Het doopsel maakt de mens nog niet tot een ware christen, maar hij blijft een slaaf van Satan. Het kost Chrysomallos niet zoveel moeite dit te bewijzen: hoeveel gedoopte christenen waren geen zondaars? Een echte christen worden, veronderstelt een radicale transformatie, die plaats vindt in de ziel. Dit is het echte doopsel, dat voorbereid moet worden door catechese en zijn voltooiing vindt in een ceremonie met rituelen, waaronder de handoplegging door “verlichte verleners van het mysterie.” Daardoor verdwijnt de verbinding met het kwaad en raakt de mens bevrijd van zijn gedachten en passies. “Niet in staat de verstandelijke nederdaling van de Heilige Geest door de bemiddeling van voelbare en zichtbare elementen te verdragen, vluchten de slechte geesten.” Zonder deze transformatie zijn clerici onwaardig. De conclusie van de onderzoekers is duidelijk: “Dat is een onbetwijfelbaar kenmerk van de ketterij van de bogomilen, die ons heilig doopsel als onvolkomen bekladden en een tweede introduceren, hun eigen doopsel, dat hen volkomen maakt en de goddelijke Geest verschaft.”[196] Het was inderdaad één van de doctrines van de bogomilen, dat het christelijke doopsel onwaardig was; in de plaats van het christelijke doopsel moesten de ketters een initiatieceremonie ondergaan, waarbij de handoplegging een belangrijk element was. Maar Chrysomallos voegt eraan toe dat de persoon die de Heilige Geest ontvangen heeft, niet meer in staat is te zondigen. Dit was typisch messaliaans en helemaal niet bogomilisch! Verder zegt Chrysomallos nog dat elke christen twee zielen heeft, een zondige ziel en een ziel zonder zonde. Volgens de synode was dit een doctrine van de bogomilen en de messalianen. Deze doctrine staat echter in geen enkele andere bron over de bogomilen beschreven. Waarschijnlijk was ze ook louter messaliaans. Constantinos Chrysomallos lijkt eerder een orthodoxe christen te zijn, die de orthodoxe Kerk wou hervormen. Hij heeft de ideeën van Symeon de Nieuwe Theoloog overgenomen, die onderscheid maakte tussen het doopsel door water en het doopsel door de Heilige Geest, en deze ideeën vermengd met ketterse doctrines.[197] Hij was waarschijnlijk geen bogomil.

 

In 1143 sleepte de aartsbisschop van Tyanes twee van zijn bisschoppen, Leontius van Balbissa en Clement van Sasima, voor een synode.[198] Manuel I hechtte blijkbaar veel belang aan het proces, want hij stelde twee leden van zijn eigen familie aan voor de synode. Aanvankelijk was het probleem de wijding van de bisschoppen. Deze hadden ze ontvangen van één aartsbisschop, zonder helpers, wat de wijding ongeldig maakte. Ze werden als bisschoppen afgezet. Men ontdekte echter nog andere zaken over hen, want enkele maanden later vond een tweede bijeenkomst van de synode plaats om het ketterse gedachtegoed van de bisschoppen te onderzoeken. Er werden een hele reeks beschuldigingen aan hun adres geuit: ze beweerden dat er geen verlossing mogelijk was buiten het klooster (ze waren ook monnik); ze hadden getrouwde mannen opgedragen gedurende drie jaar geen seksuele betrekkingen te hebben en evenmin voedsel van dierlijke afkomst of wijn tot zich te nemen; pasgetrouwden moesten zich gedurende zeven dagen onthouden; ze weigerden sommige christenen een begrafenis of penitentie; ze hadden de lichamen van dode zondaars opnieuw opgegraven; ze lieten mannen en vrouwen toe in het klooster zonder toestemming van hun partner; ze doopten kinderen opnieuw wanneer ze gedoopt waren door onwaardige priesters; ze hadden een kerk verbrand en waren dus iconoclasten; ze vereerden het kruis alleen als er het opschrift “Jezus Christus, Zoon van God” op stond; ze hadden christelijke vrouwen in handen van heidenen gegeven. Uit dit allegaartje van beschuldigingen trokken de onderzoekers de volgende conclusie: “We hebben besloten dat de herhaling van het doopsel en de verwerping van zondaars, tot op het punt van hen zelfs na de dood niet te vergeven, producten en aanbevelingen waren van de godsdienst van de bogomilen, en we besluiten dat ze denken en onderwijzen als bogomilen.”[199] Clement gaf geen van de hoger vermelde beschuldigingen toe; hij gaf enkel toe dat hij diaconessen had benoemd en hun de liturgische functies van diakens had toevertrouwd, wat verboden was door de Kerk. Zij werkten echter in een bisdom dat veroverd was door de Turken. Waarschijnlijk hadden ze dus een tekort aan personeel. Leontius gaf meerdere beschuldigingen toe, maar legde ook uit waarom hij zo gehandeld had. Zo had hij de christenvrouw aan een emir gegeven omdat ze incest had gepleegd. De verbranding van de kerk gebeurde per ongeluk: een man had hooi opgeslagen in een kerk en wou het niet verwijderen, waarop Leontius besloot het hooi te verbranden. Helaas brandde de hele kerk af. De twee bisschoppen lijken eerder radicale christenen, die door hun religieuze vurigheid ontspoord waren, maar geen bogomilen. We vinden geen duidelijke bogomilische doctrines in hun handelingen. De beschuldiging van bogomilisme bewijst echter wel de angst voor de ketterij.

 

Het proces tegen de twee bisschoppen bracht een kettingreactie op gang. Op dezelfde synode waarop Leontius en Clement veroordeeld werden, werd ook de monnik Niphon veroordeeld.[200] Zijn eigen ideeën werden niet gedetailleerd uiteengezet, maar hij steunde de ex-bisschoppen. “Niphon, de bogomil” werd naar het klooster Peribleptos gezonden, waar hij met niemand mocht communiceren en geen bezoek kreeg, totdat men meer informatie had gevonden over zijn ideeën. Op een volgende bijeenkomst van de synode werd er gesteld dat zijn ideeën duidelijk ketters waren, hoewel dit niet verder werd uitgelegd. Hij werd verbannen.

De processen tegen de twee bisschoppen en Niphon zijn op zich niet zo waardevol en kunnen we snel terzijde schuiven, ware het niet dat de gebeurtenissen nog niet afgelopen waren. Het belangrijkste proces moest er nog aan komen: het proces tegen de patriarch van Constantinopel zelf.[201] Cosmas II Atticos was patriarch geworden in 1146. Eigenaardig genoeg gaf hij de monnik Niphon, die veroordeeld was als bogomil, de volledige vrijheid en behandelde hij hem als een goede vriend. Cosmas werd voor een synode gesleurd, waarop keizer Manuel I zelf aanwezig was, en beweerde er dat Niphon orthodox was. Hij werd beschuldigd van steun aan de bogomil Niphon en werd ontheven van het patriarchaat in 1147. Dit leren we uit het rapport van de synode. De historicus Nicetas Choniates schetst ons echter de achtergrond van de feiten en dit werpt een heel ander licht op het proces.[202] Cosmas II Atticos was goed bevriend met Isaac, de broer van keizer Manuel. De keizer vreesde dat zijn broer uit was op de troon en bisschoppen maakten hem wijs dat de patriarch daarbij een handje wou helpen. Dus besloot de keizer Cosmas van de patriarchale troon te stoten en beschuldigde hij hem van steun aan de bogomilen. Een zekere Johannes Tzetzes vond de hele zaak onrechtvaardig en besloot een brief naar de keizer te schrijven om hem van zijn voornemen af te brengen.[203] “Al deze mensen…fluisterden in het koninklijke oor, en vroegen de verwijdering van een patriarch van dit kaliber op een manier die onverenigbaar is met vroomheid…ze zijn ontevreden omwille van de redenen die ik gegeven heb.” Deze redenen zijn zeer werelds: privilegies, bezittingen, functies, enz. die ze aan hun neus zagen voorbijgaan.

 

Wanneer we deze vier processen samen beschouwen, lijkt het er sterk op dat er hier geen bogomilen in het spel waren. Maar dat vijf personen beschuldigd werden van bogomilisme en precies om deze reden veroordeeld werden , bewijst wel dat het bogomilisme een grote angst veroorzaakte te Constantinopel. Het kon gebruikt worden om politieke spelletjes te spelen: iedereen die beschuldigd werd van sympathie met de bogomilen, dreigde gestraft te worden. Zelfs de patriarch van Constantinopel werd om deze reden afgezet. We mogen bovendien niet uit het oog verliezen dat de echte bogomilen op dat moment zeker aanwezig waren in Constantinopel. Het bewijs vinden we in een commentaar op de canonieke wetten van Byzantium, geschreven door Theodore Balsamon. Hij vermeldt dat de synode van Constantinopel onder patriarch Michaël II (1143-1146) de verbranding van bogomilen beval. Het is de enige aanwijzing voor de vervolging van bogomilen tijdens de regering van keizer Manuel I. Balsamon merkt op dat dit niet de taak van de synode is. De kerkelijke wetten kennen immers geen lijfstraffen. De Kerk moet de ketters overhandigen aan de burgerlijke overheid, die de straf moet uitspreken en uitvoeren.[204] Blijkbaar was er in het midden van de twaalfde eeuw een nieuwe opstoot van bogomilisme, wat leidde tot nieuwe vervolgingen. Dit creëerde een ware psychose in Constantinopel en het was voldoende om iemand van bogomilisme te beschuldigen, om hem te laten bestraffen.[205] De vier processen leggen hier getuigenis van af. Het overkwam zelfs de hoogste autoriteit binnen de orthodoxe Kerk: de patriarch van Constantinopel.

 

 

5. Officiële kerkelijke geschriften

 

a. Het Synodicon van de Orthodoxie[206]

 

Op 11 maart 843 werd, na een lange strijd tegen het iconoclasme, de beeldencultus officieel in ere hersteld in het Byzantijnse rijk. Het was de eerste zondag van de vastenperiode en deze plechtigheid groeide uit tot een jaarlijks feest, het feest van de Orthodoxie. Dit feest kreeg een eigen ceremonie, met als meest opvallende onderdeel de voorlezing van een synodicon. Een synodicon is een officieel document, dat tot stand kwam naar aanleiding van een synode (kerkvergadering), en de proclamatie van orthodoxe doctrines en veroordeling van ketters bevat. Het synodicon, dat werd voorgelezen op het feest van de Orthodoxie, was de neerslag van de synode van 843, waarop het iconoclasme werd veroordeeld. Het werd al snel bekend als het Synodicon van de Orthodoxie. Vanaf het einde van de elfde eeuw werden nieuwe hoofdstukken toegevoegd aan de oorspronkelijke tekst, met de veroordelingen en doctrinaire definities van nieuwe synodes. In deze toevoegingen vinden we ook veroordelingen van dualistische ketters.[207]

Er bestaan verschillende tekstuitgaven van het Synodicon van de Orthodoxie, die niet identiek zijn. Het synodicon werd vanuit Constantinopel verspreid in de provincies. Daar werd er een plaatselijke bisschoppelijke lijst aan toegevoegd. Ook veroordelingen vanwege plaatselijke synodes konden de oorspronkelijke tekst verlengen. De inhoud van de Constantinopolitaanse en van de provinciale uitgaven was dus verschillend. In de Constantinopolitaanse versie vinden we geen materiaal tegen de bogomilen terug. De veroordelingen tegen de bogomilen hebben een uitgesproken provinciaal karakter. Vier tekstuitgaven bevatten veroordelingen van dualistische ketters, die we misschien als bogomilen kunnen identificeren.[208]

 

Eén tekstuitgave is de enige Griekse bron, die Bogomil vermeldt als stichter van de ketterij. De tekst bevat twee korte veroordelingen van de bogomilen, die apart tussen veroordelingen, gericht tegen Johannes Italos, staan. Johannes Italos was een Byzantijnse filosoof, die veroordeeld werd op een proces in Constantinopel tijdens de regering van Alexios I Comnenos (1081-1118). Het is de enige aanwijzing voor de datering van de passages. De eerste passage veroordeelt Bogomil zelf, “die, onder Peter, tsaar van Bulgarije, die manicheïsche ketterij heeft opgewekt en verspreid in de steden en op het platteland.”[209] Dit gelijkt sterk op de formulering in het Synodicon van Boril. Waarschijnlijk zijn de veroordelingen afkomstig van een Bulgaarse tekst en hebben ze een uitgesproken provinciaal karakter. Deze zin wordt onmiddellijk gevolgd door de veroordeling van ketters, die beweren dat alle materie zonder begin is en dus eeuwig bestaat. Dit is zeker geen doctrine van de bogomilen. De veroordeling van Bogomil staat dus volledig los van de rest van de tekst. Dit geldt ook voor de tweede veroordeling, “tegen de bogomilen, die zich te Panormos bevinden en tegen de catepano.”[210] De catepano is een Byzantijnse functionaris, maar de tekst vermeldt de identiteit van de man niet. De plaats Panormos is nog niet geïdentificeerd. Deze tekstuitgave roept dus meer vragen op dan dat ze antwoorden oplevert.

 

De tweede tekst bevat vijf artikels tegen dualistische doctrines.[211] De ketters hebben een verkeerde opvatting in verband met de Drievuldigheid, want ze geloven dat de Zoon en de Heilige Geest van een andere natuur en ondergeschikt zijn aan de Vader. Verder zeggen ze dat “de Tegenstander (van God) de prins en de schepper van het universum is en de boetseerder van de menselijke soort.” Dit dualisme gaat gepaard met docetisme: “ze belijden niet dat de Zoon van God mens geworden is voor ons heil.” Ook de andere doctrines zijn herkenbaar: tijdens de eucharistie is er geen sprake van het lichaam en bloed van Christus, maar enkel van gewoon brood en wijn; ze vereren het kruis niet; alle afbeeldingen beschouwen ze als idolen. Deze doctrines zijn zowel pauliciaans als bogomilisch. Twee formuleringen trekken echter de aandacht. De Zoon is “een engel van een andere natuur, die Amen wordt genoemd”. De identificatie van de Zoon van God met een engel (de aartsengel Michaël), vinden we ook bij Euthymios Zigabenos en doet vermoeden dat het hier eerder om bogomilen gaat. De benaming “Amen” treffen we enkel hier aan. De tekst over het kruis is dubbelzinnig, want letterlijk staat er niet dat de ketters het kruis niet vereren, maar wel dat ze het kruis om de verkeerde redenen vereren. Wil de auteur de ketters beschuldigen van een satanische cultus van het kruis (verering van het kruis als instrument van de duivel), of heeft hij, een beetje ongelukkig, vergeten uitdrukkelijk te vermelden dat ze de cultus van het kruis volledig verwerpen (net omdat het het instrument van de duivel is)? Een satanische cultus van het kruis past in elk geval niet bij de bogomilen. Deze vijf artikels vinden we reeds terug in een liturgisch geschrift van 1027 en zouden dus wel eens de oudste vermelding van bogomilen in het Byzantijnse rijk kunnen zijn.[212]

 

De derde tekstuitgave was waarschijnlijk oorspronkelijk een onafhankelijk synodicon, het Synodicon van Hellas, dat later werd toegevoegd aan het Synodicon van de Orthodoxie. Het bevat dertien artikels. Het Synodicon van Hellas bevat zelf geen aanwijzingen over de datering, maar in een preambule van een homilie wordt het synodicon gekoppeld aan een proces van “messalianen”, waarbij de leider omkwam op de brandstapel. Dit is een duidelijke verwijzing naar het proces van Basileios. Het bogomilisme werd door dit proces onder de aandacht van de Byzantijnse kerkelijke autoriteiten geplaatst.[213]

De eerste drie veroordelingen zijn gericht tegen ketterleiders.[214] De eerste ketterleider volgens deze versie was Petrus, bijgenaamd Lykopetros. De volledige legende over Petrus Lykopetros is te vinden bij Euthymios van Peribleptos. De historiciteit van dit personage is twijfelachtig. Zijn leerling was Tychikos, de bekende leider van de paulicianen, die, vóór hij ketterleider werd, Sergios heette. We weten dat hij inderdaad de Heilige Schrift becommentarieerd heeft, waarvoor hij hier veroordeeld wordt. De andere vijf ketterleiders worden in één artikel veroordeeld: Dadoes, Sabas, Adelphios, Hermas en Symeon. Dit zijn dan weer vijf messalianen. De hele opsomming is uiterst verwarrend, want deze zeven personen waren waarschijnlijk geen bogomilen.

Gelukkig is de uiteenzetting van de ketterse doctrines duidelijker. Ook hier begint men met de veroordeling van de ketterse opvatting over de Drievuldigheid, al gaat het ditmaal om een andere opvatting. Voor de ketters bestaan er namelijk twee Triniteiten. De ketters “zeggen dat er bovenop de heilige en levendmakende Drievuldigheid, namelijk God de Vader, het Woord, de geïncarneerde Zoon van God, Onze Heer Jezus Christus en de zeer Heilige Geest, een andere Drievuldigheid bestaat.”[215] Dit hoeft niet tegengesteld te zijn aan het feit dat ze de eerste Drievuldigheid, die van de christenen, anders interpreteren. Het synodicon levert ons hier de waardevolle informatie dat ze deze ideeën uit het apocrief geschrift Visioen van Jesajah halen. Ook in het volgende punt wordt vermeld dat de ketters gebruik maken van apocriefe geschriften, zonder ze bij naam te noemen. De andere doctrines zijn herkenbaar: verbod op huwelijk en gebruik van vlees; enkel het “Onze Vader” als geldig gebed; geen verering van kruis en iconen; kerken zijn de verblijfplaatsen van demonen; geheime bijeenkomsten in plaats van misvieringen; het christelijke doopsel met water is waardeloos; ze dienen het doopsel van de Heilige Geest toe, waarbij de ingewijde gekleed wordt met een monnikenhabijt; de eucharistie is gewoon brood en wijn. Het laatste artikel verwerpt de perverse rituelen, die plaatsvinden tijdens de initiatieceremonie van de bogomilen, zoals het spuwen op de kandidaat en zijn besprenkeling met vuil water om het christelijk doopsel teniet te doen.[216]

Het Synodicon van Hellas geeft een coherent beeld van de bogomilen, dat overeenkomt met de informatie die we vinden bij Euthymios van Peribleptos en Euthymios Zigabenos. Jammer genoeg biedt het nergens extra informatie. Misschien was het wel samengesteld door Zigabenos. De aanleiding voor de verschijning van het synodicon was waarschijnlijk het proces tegen Basileios, dat ook de aanleiding was tot de Panoplia dogmatica van Zigabenos. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat hij ook de belangrijkste vertegenwoordiger was op een synode, georganiseerd na het proces, waaruit het Synodicon van Hellas is voortgekomen.[217]

 

De laatste tekstuitgave is de meest problematische. Zij bevat 23 artikels met een erg heterogene inhoud.[218] De veroordelingen lijken uit verschillende bronnen afkomstig te zijn, zodat een exacte datering onmogelijk is. Het eerste artikel veroordeelt de ketters, die beweren de onzichtbare God, de goddelijke essentie, te zien. Dit vatten van de goddelijke essentie gaat gepaard met visioenen, wat uiteengezet wordt in artikel twaalf. Deze artikels sluiten aan bij de negende veroordeling: “Degene die zegt: “Al wie de Zoon van God zal lasteren, zal vergeven worden, maar wie mij zal lasteren, zal niet vergeven worden”, wees vervloekt.”[219] De ketter die deze woorden, overgenomen uit de evangelies, uitspreekt, stelt zich gelijk aan de Heilige Geest. In het eerste artikel identificeert de ketter zich met vier andere personen: “Ik heb de onzichtbare God gezien, die me zei: jij bent Elias, jij bent Enoch, jij bent Johannes, de leerling van wie ik hou, meer zelfs, jij bent mijn welbeminde Zoon.”[220] De gedachte is hier dat de ketter die God direct aanschouwt, zich identificeert met de enige drie personen, die ontsnapt waren aan de dood.

De orthodoxe sacramenten waren niet in staat het zielenheil te verzekeren. Het brood van de eucharistie vermengden ze met stof en as. De symboliek hiervan is onduidelijk. De ketters vervingen deze sacramenten door hun eigen rituelen. De initiatieceremonie wordt in enkele artikels uiteengezet. Getrouwde kandidaten werden een poosje gescheiden en moesten een periode van onthouding ondergaan. Het hoofdelement van de eigenlijke ceremonie was het aantrekken van een monnikenhabijt. Dit gebeurde zonder begeleidende gebeden of hymnen, waarschijnlijk uit afschuw van de kerkelijke liturgie. De ceremonie voor vrouwen wordt gedetailleerder beschreven: zij moesten zich eerst volledig uitkleden, biechten, deden witte tunieken aan en kregen een kus van de mannelijke ceremoniemeester. Na deze ceremonie behoorde men tot de enige klasse van mensen die gered zouden worden. Twee andere klassen waren gedoemd ten onder te gaan. De uitverkorenen identificeerden zich met de Heilige Geest. Deze doctrines wijzen in de richting van het messalianisme. In dit licht is artikel elf echter problematisch: “Degenen die met passie de goddelijke en heilige afbeeldingen aanvallen, in een staat van razernij en waanzin, wezen vervloekt.”[221] De bogomilen waren uiteraard iconoclasten, maar christelijke kunst openlijk aanvallen was niets voor hen. Dit vijandig gedrag paste meer bij de moedige paulicianen dan bij de voorzichtige bogomilen.

De overige artikels veroordelen doctrines van diverse pluimage. De beschuldiging dat de christenen onwetenden zijn en de pretentie van de ketters dat ze het onderricht van de profeten en de apostelen niet nodig hebben, zijn messaliaans. De eigen interpretatie van het Nieuwe Testament en de verwerping van de kerkelijke liturgie, clerus en traditie, zijn pauliciaans en bogomilisch. De gedachte dat de goddelijke mirakels door middel van het kruis en iconen eigenlijk het werk zijn van de duivel, is bogomilisch. Ook de laatste twee veroordelingen zijn zeker tegen de bogomilen gericht: “degenen die het huwelijk verfoeilijk achten” en “degenen die doen alsof ze het kruis en de verheven afbeeldingen vereren”, worden er veroordeeld. We leren twee nieuwe details over de bogomilen, die volledig in de lijn liggen van hun doctrines. De olie die door de christelijke priesters wordt gebruikt, is niet heilig, maar is gewone lampolie. Dit ligt in het verlengde van hun opvatting over de eucharistie. Ze gaven orthodoxe christenen de bijnaam anoetoi, zij die verstoken blijven van nous (verstand, inzicht). De term op zich is nieuw, maar Cosmas vermeldde reeds dat de bogomilen de orthodoxe christenen “blinde Farizeeën” noemden.[222]

Het geheel van deze doctrines geeft een verwarrend beeld. Het is duidelijk niet tegen één groep ketters gericht. De veroordelingen zijn afkomstig uit verschillende bronnen, die op een bepaald moment samengevoegd werden. De omstandigheden waaronder dit gebeurde, zijn niet bekend. Een exacte datering is dan ook onmogelijk.[223]

 

b. Afzweringsformules

 

Wat moest er gebeuren met bogomilen die berouw toonden en opnieuw wilden opgenomen worden in de orthodoxe kudde? We hebben één bron over de formules die gebruikt werden voor de heropname van ketters in de Kerk.[224] Het document bestaat uit drie delen. Het eerste deel schetst de voorwaarden, de voorbereidingen en de veroordelingsformule, die de ketters moesten uitspreken. Deel twee is een libellum, een geschreven afzwering van de vroegere doctrines. Tenslotte volgt nog een certificaat van schuldinlossing. De bron vermeldt expliciet dat de formules dienen voor de ketterij van de messalianen, die ook gekend zijn als bogomilen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten ketters. Misschien kwam dit onderscheid overeen met de verdeling binnen de ketterij zelf tussen gewone gelovigen en volmaakte ketters. Wie met de ketters contacten onderhield, met hen de tafel heeft gedeeld, en hun ketterij aanvaard heeft, maar de initiatieceremonie nog niet heeft ondergaan, moet toegelaten en onderwezen worden, “nadat hem absolutie werd verleend en hij veertig dagen gebeden heeft.” Na deze voorbereidingsperiode moet hij voor een doopvont gaan staan, met onbedekt hoofd, en de kephalia van de bogomilen veroordelen. Het is niet duidelijk wat dit precies is; misschien was het een werk van Mani. Daarna moet de voormalige ketter een libellum schrijven. Vanaf dan is hij waardig de sacramenten te ontvangen. Hij moet wel nog verder onderricht krijgen van een monnik. Wie wel het ketterse doopsel had ontvangen, moest meer moeite doen. Ook hij moet zijn vroegere doctrines veroordelen en een libellum schrijven. Hij is dan echter nog niet waardig om gezalfd te worden met heilige olie of de sacramenten te ontvangen. Hij moet twee keer veertig dagen bidden. Daarna wordt hij toevertrouwd aan een klooster, waar hij zijn hele leven moet blijven. De abt en de monniken moeten over hem waken en ervoor opletten zich niet te laten verleiden tot zijn ketterij. Als hij zich na drie jaar in het klooster duidelijk bekeerd heeft, dan pas mag hij gezalfd worden met heilige olie en krijgt hij de sacramenten toegediend.[225]

 

De plechtigheid zelf begint met de zalving van de kandidaat voor de doopvont. Daarna moet de kandidaat drie maal de volgende veroordeling uitspreken:

 

“Ik,…, die vandaag bij de heilige grote Kerk van God kom, weg van de goddeloze en veelvuldige ketterij van de atheïstische messalianen, dat zijn de bogomilen, niet door enige dwang of uit noodzaak, niet in geslepenheid of hypocrisie, maar met mijn hele ziel en een oprecht en zuiver hart, voor de liefde van Christus en met geloof in Hem, maak dit geschreven libellum als een garantie voor jullie, catechisten,…, en door jullie voor onze meest heilige heer, de oecumenische patriarch, de goddelijke en heilige canons en de vrome wetten, zoals duidelijk zal worden gemaakt. Zo dan, nadat ik deze ideeën met mijn eigen lippen zal veroordelen in de aanwezigheid van de grote Kerk, zie, onderwerp ook ik aan een anathema door dit geschreven libellum van mij al wie betrokken is bij de satanische ketterij van de messalianen of enthousiasten of epeuchites, en al wie hun ideeën deelt, door het volgende te zeggen:

 

Aan Peter, de leider van de ketterij van de messalianen of lykopetrianen of phoundaiates of pogomils, die zichzelf Christus noemde…

 

Hierna volgt letterlijk de groep van dertien anathemata uit het Synodicon van de Orthodoxie.[226]

 

Naast de mondelinge veroordeling van de ketterij, moet de ex-ketter ook een libellum schrijven, waarin hij de ketterij definitief afzweert. Hij zweert nooit meer in contact te zullen treden met de bogomilen. Indien hij toch terug in zijn oude zonden vervalt, wordt hij onthouden van elke kerkelijke bijstand en overgedragen aan de burgerlijke rechtspraak, die hem zal veroordelen tot eeuwige verbanning.[227]

Het laatste deel is een geschreven verklaring van de bisschop. Hij verklaart dat de bekeerling vroeger een ketter was, maar berouw toonde en zijn canonieke straf heeft ondergaan. De bekeerling heeft zijn vroegere doctrines veroordeeld in aanwezigheid van de bisschop en instructie ontvangen van de bisschop. Tenslotte heeft de bisschop hem terug opgenomen in zijn kerkgemeenschap. De verklaring van de bisschop is voor de ketter de garantie dat hem vergiffenis werd geschonken.[228]

 

 

6. Bogomilen vóór het begin van het Tweede Bulgaarse Rijk

 

Na de vier processen in het midden van de twaalfde eeuw ging de strijd tegen de bogomilen onverminderd verder. Hugo Eteriano probeerde de strijd aan te wakkeren met zijn pamflet Contra Patarenos.[229] Hugo Eteriano was een Pisaan, die samen met zijn broer Leo Toscanus in dienst was van keizer Manuel I voor de diplomatieke betrekkingen van het Byzantijnse rijk met de Italiaanse staten en de Roomse Kerk. Hij had zich in de jaren zestig van de twaalfde eeuw in Constantinopel gevestigd en stierf in 1180. Binnen dit tijdskader moeten we zijn pamflet plaatsen. Hij schreef zijn pamflet op vraag van Byzantijnse edelen om de keizer ervan te overtuigen de doodsstraf op te leggen aan de bogomilen. Hij brengt vooral autoritatieve teksten in stelling tegen de praktijken van de bogomilen. “In dit pamflet worden autoriteiten samengevat, zodat vlijtige mannen deze autoriteiten bij de hand hebben. Hierop steunende, kunnen ze gemakkelijk de zeer intelligente keizer Manuel overtuigen te bevelen dat op de voorhoofden van deze zeer verraderlijke sekte een zwarte theta moet bevestigd worden.”[230] Theta is de eerste letter van het Griekse woord thanatos, wat “dood” betekent. Blijkbaar werd hieraan gevolg gegeven, zoals bewezen wordt door bisschop Nicholas van Methone die in een brief aan keizer Manuel I schreef over de “…triomf, die je recent gevierd hebt tegen de goddeloze ketterij van de bogomilen, door bekwaam hun voorstanders te arresteren.”[231] De term “patarenen” werd in Italië gebruikt om de katharen aan te duiden. Het bewijst dus dat Hugo Eteriano bogomilen en katharen vereenzelvigde.

De doctrines, die door Eteriano uiteengezet worden, zijn typisch voor de bogomilen: ze prediken in het geheim; zondige priesters zijn onwaardig sacramenten toe te dienen; ze verwerpen het Oude Testament; verbod op huwelijk; brood en wijn veranderen tijdens de eucharistie niet in het lichaam en bloed van Christus; ze vereren geen iconen. We weten ook al lang dat de bogomilen het kruis niet als een bijzonder symbool beschouwen, maar Eteriano brengt ons een nieuw argument van de bogomilen aan: “Zoals we geen ezel vereren enkel omdat Christus op een ezel zat, zo moeten we ook niet het kruis vereren omdat Christus erop genageld werd.”[232] Hugo Eteriano leert ons één echt nieuw gegeven: het was bij de bogomilen verboden een eed af te leggen of te zweren.[233] Dit was een uiting van hun maatschappelijk verzet: de eed was in deze periode de basis van elke juridische overeenkomst.

 

Het traktaat De daemonibus, geschreven in de vorm van een dialoog, werd lange tijd toegeschreven aan Michaël Psellos en in het midden van de elfde eeuw gedateerd. De laatste tijd wordt dit echter sterk in twijfel getrokken.[234] Gautier haalt verschillende argumenten aan waarom Psellos niét de auteur is. De daemonibus komt niet voor in de manuscripten, waarin het grootste deel van het werk van Psellos bewaard wordt. De filosofische ideeën die naar voor komen in de dialoog, komen niet overeen met die van Psellos. De dialoog als literair genre werd door Psellos niet beoefend. Hoewel de tekst meestal aan Psellos wordt toegeschreven, bestaan er ook anonieme versies van de dialoog; de oudste versie is een anonieme. Het hoofdargument van Gautier is gebaseerd op het oudste manuscript, dat nog drie andere teksten bevat naast De daemonibus. De drie teksten zijn ook dialogen en hebben hetzelfde hoofdpersonage: de Thraciër, die ook in De daemonibus de persoon is die de vragen van Timotheos oplost. De vier teksten hebben dus ontegensprekelijk dezelfde auteur. Omdat de drie andere teksten nergens aan Psellos worden toegeschreven, besluit Gautier dat de toewijzing van De daemonibus aan Michaël Psellos fout is. In de laatste dialoog converseert de Thraciër met de bisschop van Methone. Misschien schuilt achter de bisschop wel de echte auteur van de dialogen. De meest aangewezen bisschop lijkt Nicholas van Methone. Hij was een theologisch raadgever van keizer Manuel I Comnenos (1143-1180) en heeft nog een ander traktaat in dialoogvorm geschreven. Gautier geeft toe dat deze argumenten onvoldoende zijn en vindt zijn eigen suggestie uiteindelijk zelfs onwaarschijnlijk: Nicholas van Methone was een te groot theoloog om een uiteenzetting te schrijven over de activiteiten van demonen. Zolang we de auteur niet kennen, is het onmogelijk de dialoog te dateren. Het oudste manuscript dateert van het einde van de dertiende eeuw; de tekst bevat geen interne aanwijzingen.[235]

De daemonibus is een dialoog tussen de monnik Timotheos en zijn vriend, afkomstig uit Thracië. De Thraciër was lange tijd weggeweest uit Constantinopel en had tijdens zijn afwezigheid de ketterij van de euchites leren kennen. “Euchites” was de Griekse naam voor de messalianen, zoals de bogomilen hoe langer hoe meer genoemd werden. Op aandringen van Timotheos onthult hij hun doctrines. De ketterij is volgens hem ontstaan uit de ketterij van de manicheeërs. Volgens de manicheeërs waren er twee principes, een goede en een slechte god. De bogomilen voegden daar nog een derde principe aan toe: de vader; de jongste zoon, die de hemel bestuurde; en de oudste zoon, die heerste over de aarde. De oudste zoon, Satanaël, was “de schepper van planten en dieren en van alles wat samengesteld is.” Deze doctrine is een duidelijk bewijs van bogomilisme. Alle bogomilen hadden dezelfde doctrine, maar hieruit ontstonden drie verschillende vereringen. Sommige ketters vereerden beide zonen, anderen de jongste zoon en een derde groep alleen de oudste zoon, Satanaël. Waarschijnlijk vond de verering van Satanaël niet plaats onder de bogomilen, maar was dit een foute interpretatie van de schijnvertoning van de bogomilen. Ze namen immers deel aan orthodoxe rituelen, die ze anderzijds ook in verband brachten met de verering van de duivel.[236]

 

De Thraciër vertelt Timotheos over hun geheime ceremonies, die ronduit verwerpelijk zijn. Hij beschuldigt hen van orgiastische praktijken, die volledig in tegenspraak zijn met het ascetisme van de bogomilen. De verhalen, die de Thraciër vertelt, zijn totaal ongeloofwaardig. Het wordt zelfs ronduit lachwekkend wanneer hij beweert de ergste dingen nog achter te houden.[237] De dialoog is belangrijker, omdat het ons iets leert over de verspreiding van en de strijd tegen de ketterij. De Thraciër was naar Thessalië en Hellas gezonden om ketters te arresteren. Mogen we deze missie verbinden met de informatie die we vinden in de brief van bisschop Nicholas van Methone aan keizer Manuel I? Het is onmogelijk hierop te antwoorden. In Elasson probeerde de Thraciër de lokale leider van de bogomilen te arresteren en naar Constantinopel te brengen. Dit werd echter verhinderd, blijkbaar door het sterk verzet van de plaatselijke bevolking.[238] Dit bewijst dat de invloed van de ketterij in sommige streken van het Byzantijnse rijk zeer groot was. De aanwezigheid van bogomilen in Hellas wordt bevestigd door de bogomilische veroordelingen die toegevoegd werden aan het Synodicon van de Orthodoxie door de Kerk van Hellas.

De rest van de dialoog is een uitweiding over de demonen. Het is merkwaardig dat er een grote gelijkenis bestaat tussen de ketterse en orthodoxe demonologie. Demonologie was een typisch verschijnsel in het Byzantijnse rijk en het is in Byzantium dat de bogomilen hun demonenleer ontwikkelden. De angst voor demonen komen we bij verschillende orthodoxe schrijvers tegen. Volgens Euthymios van Peribleptos namen de demonen bezit van de kandidaat-ketter door het uitspreken van een bezweringsformule. Anna Comnena beschrijft de hagelstorm en de aardbeving op de avond van de arrestatie van Basileios als “een uitdrukking van de woede van de razende demonen van Satanaël. Zelfs Zigabenos twijfelt niet aan het bestaan van demonen. De Byzantijnen namen aan dat de wereld bewoond werd door een horde demonen. De orthodoxe clerus claimde de macht te hebben om de mensen te bevrijden van de dominantie van demonen. De bogomilen claimden net dezelfde macht en wierpen zich zo op als rivalen voor de orthodoxe geestelijken.[239]

 

In Bulgaars gebied bleef het bogomilisme zeer krachtig, zoals blijkt uit de biografie van bisschop Hilarion van Moglena. Het levensverhaal van de heilige werd in het Oud-Slavisch geschreven door Euthymios, de Bulgaarse patriarch van Trnovo (patriarch 1375-1393; gestorven 1402).[240] Sint-Hilarion was bisschop van Moglena, een stad in het zuidoosten van Macedonië, van 1134 tot 1164. Volgens zijn biograaf ontdekte de bisschop dat een substantieel deel van de bevolking in zijn diocees ketters was. Het gebied had te lijden onder de plaag van drie ketterijen: de manicheeërs, de Armeniërs en de bogomilen. De manicheeërs waren ongetwijfeld paulicianen en de Armeniërs monofysieten. Euthymios geeft een discussie weer tussen de bisschop en de ketters over de schepping van de aarde met een aantal ketters. De ketters beweerden dat God de hemelen had geschapen en de duivel de aarde en al wat zich op de aarde bevond. Hilarion weerlegde deze doctrine door zich te beroepen op de bijbel. De doctrine is zowel pauliciaans als bogomilisch, maar het feit dat de ketters stoutmoedig naar de bisschop trekken en hem openlijk proberen te overtuigen van hun gelijk, is typisch voor de paulicianen. Volgens Euthymios slaagde Hilarion erin om de paulicianen en de monofysieten te bekeren. Daarna ondernam hij actie tegen de derde groep ketters, de bogomilen. Hij deed dit op uitdrukkelijk bevel van keizer Manuel Comnenos: “De vrome keizer schreef naar hem een edict, waarin hij hem opdroeg de hele bogomilische ketterij te verwijderen uit zijn kudde, en degenen die zich onderwierpen aan de vrome dogma’s warm te ontvangen en hen tot zijn uitverkoren kudde te rekenen, en om degenen die zich niet onderwierpen en die in hun goddeloze en dwaze ketterij bleven, ver van de orthodoxe gemeente weg te jagen.”[241] De directe aanleiding voor de vervolging van de bogomilen in Macedonië was waarschijnlijk de reeks processen in Constantinopel tegen bogomilen in de jaren 1140-1147. De maatregelen van bisschop Hilarion hadden groot succes: “Toen ze dit hoorden, gingen ook zij binnen in de Universele Kerk en werden waardig bevonden het Heilig Doopsel te ontvangen, en ze wezen hun ketterij tot het einde af.” We mogen ons echter niet laten misleiden, zoals Euthymios blijkbaar gedaan heeft: de bogomilen waren het gewoon de christelijke praktijken na te bootsen en zich schijnbaar te laten dopen om vervolging te voorkomen! De biografie van Hilarion van Moglena door patriarch Euthymios maakt duidelijk dat het bogomilisme in het midden van de twaalfde eeuw zeer krachtig was in Macedonië en bovendien de gevaarlijkste ketterij. Het was de enige ketterij, die niet volledig uitgeroeid werd, en de enige ketterij, waartegen actie werd ondernomen op uitdrukkelijk keizerlijk bevel.[242]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[123] Geschiedenis van Bulgarije, p. 64-66.

[124] RUNCIMAN, A history of the first Bulgarian empire, p. 217-252.

[125] LOOS, Dualist Heresy in the Middle Ages, p. 78-79.

[126] Geschiedenis van Bulgarije, p. 72-75 en 82-86.

[127] Geschiedenis van Bulgarije, p. 73-77.

[128] OBOLENSKY, The Bogomils, p. 172-173.

[129] Geschiedenis van Bulgarije, p. 77-78.

[130] ANNA COMNENA, Alexiade, vert. Dawes, E.A.S. The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 139-141.

[131] Geschiedenis van Bulgarije, p. 78-79.

[132] DAWES, The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 384-389.

[133] OBOLENSKY, The Bogomils, p. 195-196.

[134] ANGELOV, “Le mouvement bogomile dans les pays slaves balkaniques et dans Byzance», in: Les Balkans au moyen âge: la Bulgarie des Bogomiles aux Turcs, p. 610-611.

[135] EUTHYMIOS VAN PERIBLEPTOS, Epistola, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 142-164.

[136] ibidem, p. 159.

[137] ibid., p. 159.

[138] ibid., p. 145-146.

[139] ibid., p. 157.

[140] ibid., p. 154.

[141] OBOLENSKY, The Bogomils, p. 177.

[142] GRESS-WHITE, “Bogomilism in Constantinople”, in: Byzantion 47 (1977), p. 178.

[143] EUTHYMIOS VAN PERIBLEPTOS, Epistola, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 158.

[144] ibidem, p. 143, 145 en 147-148.

[145] ibid., p. 158.

[146] ibid., p. 149, 158 en 154.

[147] ibid., p. 151.

[148] ibid., p. 153.

[149] ibid., p. 153 en 145.

[150] ibid., p. 151.

[151] ibid., p. 151-153.

[152] ibid., p. 149-150 en 147.

[153] ibid., p. 150.

[154] ibid., p. 150.

[155] ibid., p. 161.

[156] ibid., p. 155-157.

[157] ibid., p. 163-164.

[158] DAWES, The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 412-417.

[159] ibidem, p. 415.

[160] GRESS-WHITE, “Bogomilism in Constantinople”, in: Byzantion 47 (1977), p. 174.

[161] DAWES, The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 412 en 413.

[162] ibidem, p. 413.

[163] HAMILTON, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 37-38.

[164] DAWES, The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 414.

[165] ibidem, p. 415.

[166] EUTHYMIOS ZIGABENOS, Panoplia dogmatica, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 180-207.

[167] ibidem, p. 181 en 188.

[168] GARSOÏAN, “Byzantine heresy: a reinterpretation”, in: Dumbarton Oaks Papers 25 (1971), p. 102-105.

[169] EUTHYMIOS ZIGABENOS, Panoplia dogmatica, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c;650-c.1405, p. 190.

[170] ibidem, p. 192.

[171] ibid., p. 194.

[172] ibid., p. 183.

[173] ibid., p. 184-185.

[174] ibid., p. 185.

[175] OBOLENSKY, The Bogomils, p. 207.

[176] EUTHYMIOS ZIGABENOS, Panoplia dogmatica, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 187.

[177] ibidem, p. 188.

[178] ibid., p. 186-187.

[179] ibid., p. 182-183.

[180] ibid., p. 193.

[181] ibid., p. 182.

[182] ibid., p. 194.

[183] ibid., p. 188.

[184] ibid., p. 189.

[185] ibid., p. 192.

[186] ibid., p. 195.

[187] ibid., p. 196.

[188] ibid., p. 197.

[189] ibid., p. 198.

[190] ibid., p. 201.

[191] ibid., p. 202.

[192] ibid., p. 200.

[193] ibid., p. 202.

[194] DAWES, The Alexiad of the princess Anna Comnena, p. 415-418.

[195] Synodes. Constantinos Chrysomallos, ed. en vert. Gouillard, J. «Quatre procès de mystiques à Byzance», in: Revue des études byzantines 36 (1978), p. 57-67.

[196] ibidem, p. 61.

[197] GRESS-WHITE, “Bogomilism in Constantinople”, in: Byzantion 47 (1977), p. 176.

[198] Synodes. Cappadocische bisschoppen, ed. en vert. Gouillard, J. “Quatre procès de mystiques à Byzance», in: Revue des études byzantines 36 (1978), p. 68-81.

[199] ibidem, p. 77.

[200] Synodes. Monnik Niphon, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 219-221.

[201] Synodes. Patriarch Cosmas, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 222-224.

[202] NICETAS CHONIATES, Historia, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 224.

[203] JOHANNES TZETZES, Epistola, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 224-225.

[204] THEODORE BALSAMON, Scholia in Nomocanon Photii Patriarchae, gedeeltelijke vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 215.

[205] OBOLENSKY, The Bogomils, p. 221-222.

[206] Synodicon van de Orthodoxie, ed. en vert. Gouillard, J. “Le Synodicon d’orthodoxie», in: Travaux et Mémoires 2 (1967), p. 1-313.

[207] ibidem, p. 1-3.

[208] ibid., p. 23 en 228.

[209] ibid., p. 58.

[210] ibid., p. 62.

[211] ibid., p. 60-62.

[212] ibid., p. 231.

[213] ibid., p. 232-233.

[214] ibid., p. 64.

[215] ibid., p. 64.

[216] ibid., p. 64-68.

[217] ibid., p. 235-237.

[218] ibid., p. 310-313.

[219] ibid., p. 312.

[220] ibid., p. 310.

[221] ibid., p. 312.

[222] ibid., p. 312.

[223] ibid., p. 310-311.

[224] Afzweringsformules, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 207-210.

[225] ibid., p. 208-209.

[226] ibid., p. 209.

[227] ibid., p. 209.

[228] ibid., p. 210.

[229] HUGO ETERIANO, Contra Patarenos, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 234-250.

[230] ibidem, p. 250.

[231] NICHOLAS VAN METHONE, Epistola, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 232-233.

[232] HUGO ETERIANO, Contra Patarenos, vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 247.

[233] ibidem, p. 237-239.

[234] PSEUDO-PSELLOS, De daemonibus, ed. en vert. Gautier, P. “Le “De daemonibus” du Pseudo-Psellos», in: Revue des études byzantines 38 (1980), p. 105-194.

[235] ibidem, p. 106-131.

[236] ibid., p. 132-134.

[237] ibid., p. 140.

[238] ibid., p. 160.

[239] HAMILTON, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 43.

[240] EUTHYMIOS, patriarch van Trnovo, Hilarion van Moglena, gedeeltelijke vert. Hamilton, Christian Dualist Heresies in the Byzantine world, c.650-c.1405, p. 225-227; commentaar en gedeeltelijke vert. Obolensky, The Bogomils, p. 223-226.

[241] EUTHYMIOS, patriarch van Trnovo, Hilarion van Moglena, in: Obolensky, The Bogomils, p. 225.

[242] ibidem, p. 225-226.