Met de drietand in de rug ! Het Algemeen Boerensyndicaat en de doorbraak van het direct agrarisch syndicalisme in Vlaanderen (1962-1969). (Bart Coppein)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK II / DE BEGINPERIODE VAN HET ALGEMEEN BOERENSYNDICAAT (1963-1969)

 

         Vooraleer de syndicale acties van het ABS in de jaren zestig te bespreken, moet eerst onderzocht worden hoe het ABS zijn structuren heeft ontwikkeld in die periode en wat het profiel van zijn leden was. Dat 1969 als eindpunt wordt gekozen voor het onderzoekskader, heeft te maken met de afscheuring van de West-Vlaamse ABS-afdeling in dat jaar. Hoe het zover is gekomen zal belicht worden in een derde paragraaf. Tenslotte zal nog kort stilgestaan worden bij de partijpolitieke en levensbeschouwelijke positionering van het ABS tussen 1963 en 1969.

 

1. De organisatiestructuur van het ABS

 

         De belangrijkste taak van het prille ABS was na de oprichting de ontwikkeling van zijn structuren. Het hoofdorgaan werd de Interprovinciale Raad (IPR). Hij kwam voor de eerste maal bijeen op 22 november 1962[432]. Op die vergadering zijn wellicht de krachtlijnen van de toekomstige statuten besproken. Een werkgroep, die samengesteld was uit afgevaardigen van alle provincies en waarvan ondermeer Persoon en Persyn deel uitmaakten, stelde op basis daarvan het  algemeen reglement van het ABS op. De grondkeure van de BB en de statuten van het BF, van een aantal veeartsorganisaties en wellicht ook van de UPA vormden daarbij een nuttige inspiratiebron[433]. Die invloed was trouwens duidelijk zichtbaar. De getrapte bestuursorganen waren gekopieerd van de BB, terwijl het primaat van het interprovinciale niveau reminiscenties opriep aan het Directiecomité van de UPA, dat eveneens op die manier was samengesteld[434].

         Het algemeen reglement voorzag vijf echelons, namelijk gemeente, ondergewest of kanton, gewest of arrondissement, provincie en een Vlaamse interprovincie. Voor elk van deze niveaus moesten besturen worden samengesteld volgens dezelfde logica. Om de twee jaar moesten een voorzitter, twee ondervoorzitters en een secretaris worden verkozen. Er moesten ook drie effectieve afgevaardigden en drie plaatsvervangers aangeduid worden om in het hiërarchisch bovenliggende bestuur te zetelen. Alhoewel in theorie een onderscheid gemaakt werd tussen effectieven en plaatsvervangers, was daar in de praktijk veel minder van te merken: beide categorieën vormden samen de bestuursorganen, zij het dat de plaatsvervangers waarschijnlijk geen stemrecht hadden. Het belangrijkste gezagsorgaan van het ABS was de IPR. De IPR telde 30 leden en was samengesteld uit zes afgevaardigden per provincie.  Drie van de zes provinciale mandaten waren in de praktijk voorbehouden voor de provinciale voorzitter en ondervoorzitters. Onder de 30 leden van de IPR moesten de algemene voorzitter en de twee algemene ondervoorzitters worden verkozen. De voltallige IPR moest ook de algemeen secretaris aanstellen. Naast de IPR was er op het interprovinciale niveau nog een Dagelijks bestuur, dat bestond uit één IPR-afgevaardigde per provincie. Statutair was voorzien dat de IPR minimum zes maal per jaar moest vergaderen en dat de gewestelijke en provinciale besturen minstens om de drie maanden moesten bijeenkomen. Aan de lagere besturen werd geen verplichting opgelegd.

         Drie bepalingen uit het algemeen reglement zouden voor de latere ABS-geschiedenis van cruciaal belang blijken. Allereerst werd bepaald dat bestuursleden vanaf het niveau van het ondergewest geen politiek mandaat mochten vervullen en zich evenmin kandidaat mochten stellen. Deden zij dit toch, dan moesten ze automatisch ontslag nemen. De regel was van toepassing op de verkiezingen voor provincie, kamer en senaat, maar voor de gemeentepolitiek werd omwille van het lokale belang een uitzondering gemaakt. De eerste bepaling was een reactie tegen de partijpolitieke vermenging van de BB met de CVP[435]. Ten tweede konden de provinciale secretarissen niet verkozen worden door de provinciale raden. De provinciale raden konden enkel een kandidaat voordragen, maar de uiteindelijke benoeming kwam alleen de IPR toe. Volgens een laatste voorschrift mochten personeelsleden van het ABS geen familie zijn van bestuursleden vanaf het niveau van het ondergewest. Indien dit toch voorviel, moest het betrokken bestuurslid ontslag nemen. De bepaling gold ook in de omgekeerde richting: familieleden van personeelsleden, die al bij het ABS werkten, konden geen deel meer uitmaken van de besturen vanaf het niveau van het ondergewest[436]. De tweede en de derde bepaling waren uitgevaardigd om nepotisme en vriendendiensten te voorkomen. Omdat voorzien werd dat de provinciale secretarissen in een latere fase bezoldigd zouden kunnen worden, vielen zij ook onder de regeling en mochten zij niet door hun provinciale raad benoemd worden[437].

         Wie de belangrijkste functies zou uitoefenen was feitelijk al bekend van voor de stichtingsvergadering van het ABS op 11 november. De 53-jarige Basiel Ferket werd de eerste algemene voorzitter van het ABS. Hij was het prototype van een ‘boerende boer’ met eelt in zijn handen[438]. Hij baatte zelf een landbouwbedrijf uit van circa 20 ha in Stekene in het Waasland, wat naar de toenmalige normen eerder groot was[439]. Ferket was voorgedragen door de Oost-Vlaamse actiecomités en kreeg ook de steun van veevoederfabriek Versele[440]. De West-Vlaamse actiecomités wilden eigenlijk eerst het voorzitterschap toevertrouwen aan Willy Persyn, maar die weigerde omwille van tijdsgebrek[441]. Door de weigering van Persyn werd Ferket op de stichtingsvergadering bekrachtigd als voorlopige algemene voorzitter van het ABS. Persyn aanvaardde wel het ondervoorzitterschap. Na de toetreding van het OBSL werd Willy Gijsen aangesteld als tweede ondervoorzitter van het ABS[442]

         De RUZ-bediende Albert Persoon was op de stichtingsvergadering aangesteld als voorlopig algemeen secretaris en werd in die functie bekrachtigd, nadat andere kandidaten hadden afgezegd. Toen nam hij ook ontslag bij RUZ[443]. Hij was aanvankelijk het enige betaalde personeelslid van het ABS. Zijn opdracht bestond in essentie uit drie zaken. Hij werd belast met het notuleren van de verslagen van de IPR en woonde dus alle IPR-vergaderingen bij, maar had geen stemrecht. Ten tweede moest hij de administratie, inclusief het beheer van de financiële middelen, op zich nemen. De boekhouding moest ieder jaar opnieuw worden gecontroleerd door een toezichtsraad, die door de IPR werd aangesteld. De toezichtsraad moest nadien verslag uitbrengen voor de voltallige IPR[444]. Ten derde moest hij de redactie op zich nemen van het ledenblad De Drietand, waarvan het eerste nummer uitkwam in januari 1963. De Drietand verscheen vanaf maart van dat jaar tweewekelijks en vanaf 1 januari 1965 wekelijks. In de praktijk schreef Persoon het merendeel van de artikelen[445]. Bovendien berustte de administratieve hoofdzetel van het ABS in zijn woning in de De Vilanderstraat in Aalst. Persoon huurde dit huis van zijn vroegere werkgever Ortaire Caudron. Vanaf maart 1964 kon hij een groter huis huren in de De Gheeststraat in Aalst, waar hij twee ABS-burelen kon inrichten[446].

 

 

2. Het profiel van de ABS-leden

 

         Na de oprichting van het ABS vormden de lokale drietandactiecomités zich in snel tempo om tot afdelingen van de nieuwe organisatie. Er werden overal in Vlaanderen propagandavergaderingen gehouden met de bedoeling zoveel mogelijk leden te werven[447]. Het lidgeld voor 1963 en 1964 was uniform vastgesteld door de IPR op 100 fr. en behelsde tegelijk ook een abonnement op De Drietand[448]; voor het jaar 1965 werd het op 150 fr. gebracht en dat bedrag werd aangehouden tot en met 1969[449].  Het lidgeld van het ABS lag daarmee aanzienlijk onder dat van de BB. De BB hanteerde een proportioneel systeem met vijf bijdragereeksen voor landbouwers en twee voor tuinbouwers. De laagste bijdrage bedroeg in 1962 200 fr. voor bedrijven onder de 2 ha. Bedrijven van 20 ha en meer betaalden de hoogste bijdrage, namelijk 600 fr. Tuinbouwers betaalden respectievelijk 300 of 600 fr. naargelang hun bedrijf kleiner of groter was dan 2 ha[450]. De BB zou zijn bijdragen vanaf 1964 geleidelijk verhogen.

         Precieze gegevens over het ledenaantal van het ABS ontbreken voor het grootste deel van de beginperiode. Dit moet wellicht verklaard worden doordat aanvankelijk alle aandacht uitging naar de ledenwerving en de meeste provincies in het begin te weinig georganiseerd waren om een exact zicht te hebben op het ledenaantal. Eind 1962 telde het ABS in Oost-Vlaanderen 5754 leden en in West-Vlaanderen ongeveer 5000 leden. Dergelijke aantallen werden zo goed als zeker niet bereikt in Limburg en Antwerpen. In Vlaams-Brabant waren er slechts enkele kernen[451]. Tijdens het voorzitterschap van Ferket telde het ABS vermoedelijk nooit meer dan 13 à 15 000 leden. Rond 1966 woonde iets minder dan de helft daarvan in West-Vlaanderen[452]. Na de dood van Ferket als gevolg van een lang aanslepende ziekte op 17 juni 1966[453] kalfde het ledenaantal van het ABS in snel tempo af. Enkel voor 1968 en 1969 zijn exacte cijfers bekend; ze worden weergegeven in tabel I[454]. De oorzaak voor het ledenverlies lag bij de verlamming van het hoogste bestuursorgaan van het ABS in die jaren, waardoor weinig of geen directe syndicale acties werden georganiseerd[455].

 

TABEL I /

LEDENAANTAL

ABS (1968-1969)

Ledenaantal 1968

Afvloeiingen in ledenaantal voor hernieuwing 1969 en ledenaantal 1969

West-Vlaanderen

4836

- 366 = 4470

Oost-Vlaanderen

3895

- 209 = 3686

Antwerpen

1044

- 98    = 946

Limburg

439

- 44    = 396

Brabant

136

-  9     = 127

VLAANDEREN

10.370

- 726  = 9644

 

         Hoe gebrekkig en onvolledig het bovenstaande cijfermateriaal ook is, het bewijst alvast dat het ABS het merendeel van zijn leden haalde in de provincies West- en Oost-Vlaanderen. Afdoende verklaringen voor die geografische beperking kunnen niet gegeven worden, maar het is wel mogelijk een aantal hypotheses naar voren te schuiven. Het beeld bekrachtigde allereerst de feitelijke situatie van de drietandacties.  De meeste en de grootste Vlaamse drietandbetogingen hadden namelijk plaats gevonden in West- en Oost-Vlaanderen. In Limburg was alleen aan de Maaskant betoogd. Ten tweede moet erop gewezen worden dat er in het meer verstedelijkte Brabant en Antwerpen en het nog sterk beboste Limburg ook minder landbouwers waren[456]. De belangrijkste reden was echter het sterke monopolie van de BB in die drie laatste provincies[457]. In Vlaams-Brabant werd het ongenoegen van de drietandacties bovendien opgevangen door de Vlaamse afdeling van de UPA en was een verdere ontwikkeling van het ABS niet nodig door de goede onderlinge relaties, zowel tussen de leden als de leiding van beide organisaties[458]. Persoon voerde tenslotte aan dat in de drie betrokken provincies de landbouwers een gebrek aan strijdlust vertoonden, maar dat argument is uiterst subjectief[459]. Door het lage ledenaantal konden in Brabant, Limburg en Antwerpen niet alle besturen samengesteld worden, die door het algemeen reglement waren voorzien. In de IPR hadden de drie provincies statutair echter evenveel afgevaardigden als West- en Oost-Vlaanderen. 

         Bijna alle leden van het ABS waren actieve landbouwers. Hoewel het ABS ook open stond voor tuinbouwers, waren deze sterk in de minderheid en wellicht zo goed als afwezig. De meeste tuinbouwers waren immers aangesloten bij de BB of bij het BF. Steunende leden en ereleden maakten waarschijnlijk minder dan vijf procent van het ledenaantal van het ABS uit. Ereleden konden omwille van hun verdiensten voor de landbouw ook benoemd worden tot adviseur[460]. In zijn licentiaatsverhandeling formuleerde Jozef Snaet de stelling dat het ABS zijn leden vooral recruteerde tussen de landbouwers die moeilijk de technische en economische ontwikkeling kunnen volgen[461]. Snaet suggereerde met andere woorden dat de meeste leden van het ABS veeleer kleine bedrijven uitbaatten en niet meekonden in de transformatie van de landbouw. Diezelfde conclusie werd wat al te haastig door Adriaensen getrokken op basis van één ingezonden lezersbrief[462]. Een dergelijke stelling mag zeker niet veralgemeend worden, maar kan ook niet helemaal ontkend worden. Door het overwicht van kleine landbouwbedrijven in Vlaanderen was het normaal dat landbouwers met een bedrijf onder de 10 ha ruim vertegenwoordigd waren in het ledenaantal van het ABS. Dat was trouwens ook het geval bij de BB[463]. Het ABS telde onder zijn leden vooral in West-Vlaanderen ook landbouwers van grotere landbouwbedrijven[464]. Logischerwijze vormden zij  echter een minderheid in het gehele ledenbestand. 

         Een groot aantal leden van het ABS waren tegelijk ook aangesloten bij de BB of het BF.  Precieze gegevens over deze dubbellidmaatschappen ontbreken voor de jaren zestig. Het eerste bekende cijfer heeft pas betrekking op 1977: toen was 54,3% van de ABS-leden ook lid van een andere landbouworganisatie[465]. In de jaren zestig lag dat percentage wellicht bijna even hoog, zoniet hoger[466]. Bij de verklaring van het fenomeen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de dubbelleden van de BB en het BF. De verhouding tussen beide kan niet exact aangegeven worden. Zeker is alvast dat een ruime meerderheid van hen dubbellid was van de BB[467].

         Voor BB-leden moeten twee factoren in rekening gebracht worden. Een eerste factor is de complementariteit van beide organisaties. Het ABS had een uitgesproken direct syndicaal profiel,  maar stelde qua dienstverlening in vergelijking met de BB bijna niets voor. Als landbouwers problemen signaleerden aan de bestuursleden van het ABS, bijvoorbeeld in verband met pachtprijzen of onteigeningen, dan ging de algemeen secretaris persoonlijk ter plekke en probeerde hij een oplossing te vinden. Hij stond ook altijd ter beschikking op de hoofdzetel in Aalst. Geleidelijk werd ook de dienstverlening in de provinciale secretariaten verder uitgebouwd. Globaal genomen gebeurde de dienstverlening van het ABS in de jaren zestig echter op een kleine schaal en was ze veeleer amateuristisch. De BB daarentegen had een uitgebreid dienstbetoon met plaatselijke zitdagen van opzieners, waar de landbouwers ondermeer terecht konden voor het invullen van hun belastingsformulieren[468]. Het ABS kwam in de praktijk dus naar voor als een direct syndicale aanvulling op de BB: BB-leden hoopten dat de BB door hun ABS-lidmaatschap een krachtdadiger houding zou aannemen, maar behielden tegelijk hun BB-lidmaatschap omwille van de betere dienstverlening[469]. De tweede factor was de sociale druk. Er was enerzijds sterke sociale druk om lid te worden van het ABS in landelijke gemeenten, waar het merendeel van de landbouwers aangesloten was bij het ABS[470]. Maar anderzijds was er ook sterke sociale druk om lid te blijven van de BB. Leden van de beroepsorganisatie konden bijvoorbeeld tegen interessantere voorwaarden geld lenen bij de CKL en hadden recht op een coöperatieve teruggave bij de aankoop van veevoeders bij AVV. Landbouwers die een lening hadden lopen bij de CKL konden dus in de praktijk niet anders dan lid van de BB blijven[471].

         BF-leden die bij het ABS aansloten, deden dat wellicht omdat het BF zijn direct syndicale aard verloochende en zich de facto terugtrok in zijn sociaal verzekeringsfonds Multipen[472]. Die stelling werd bevestigd door de feiten: na 1962 organiseerde het BF in de jaren zestig een laatste betoging voor een hogere bietenprijs in Tienen in 1965[473]. Voor zover kon nagegaan worden trad het BF nadien nooit meer op als inrichter van een betoging. De verklaring daarvoor lag bij het gebrek aan leden: het BF zat opgezadeld met een bezoedeld imago en zag zijn ledenaantal geleidelijk aftakelen. Nieuwe leden kwamen er niet meer bij, ook omdat het ABS zich nu met syndicale acties profileerde en zich op die manier voorstelde als de eigenlijke opvolger van het BF. Wie lid bleef van het BF, was waarschijnlijk meestal aangesloten bij Multipen of was voor de oorlog in sterke mate betrokken geweest bij de organisatie. De anderen verlengden hun BF-lidmaatschap niet meer, zodra er een leefbaar alternatief was.

 

 

3. Krijtlijnen van de geschiedenis van het ABS

        

         Het ABS kende een zeer woelige beginperiode. Als gevolg van ernstige meningsverschillen scheurde de West-Vlaamse afdeling zich in 1969 af en richtte ze een nieuwe organisatie op, ABS-West-Vlaanderen. De beginperiode wordt onderverdeeld in twee fases van elk ongeveer drie jaar. De eerste fase viel samen met het voorzitterschap van Basiel Ferket. De tweede fase ving aan met het voorzitterschap van Willy Persyn en eindigde met de oprichting van ABS-West-Vlaanderen. De gebeurtenissen na 1969 vallen feitelijk buiten dit onderzoekskader, maar zullen kort geschetst worden om de invloed van en de verschillen met de beginperiode aan te geven.

         Het is noodzakelijk er vooraf op te wijzen dat het onderstaande relaas quasi integraal gebaseerd is op interviews met de drie ‘hoofdrolspelers’ van toen: Persoon, Persyn en Quaghebeur. De verslagen van de Interprovinciale Raad (IPR) mochten, zoals vermeld, niet ingezien worden. Wel gaf Persoon mij tijdens het tweede interview een rudimentair en selectief overzicht van de inhoud van de belangrijkste IPR-vergaderingen. Een dergelijke restrictie van het bronnenmateriaal heeft onvermijdelijk verregaande gevolgen. Twee ervan moeten expliciet genoemd worden. Ten eerste zijn interviews altijd in grote mate gekleurd door de subjectiviteit van de betrokkenen.  Dit was ook het geval voor de drie ABS-geïnterviewden. Elk van hen heeft op zijn manier geprobeerd de eigen rol te verbloemen en de schuld in de schoenen van anderen te schuiven. Over bepaalde zaken is zelfs manifest gelogen. Ondanks een kritische analyse en een doorgedreven onderlinge vergelijking was het niet altijd mogelijk de juiste toedracht te achterhalen. Een tweede gevolg is de quasi-afwezigheid van concrete, feitelijke gegevens. Zo is bijvoorbeeld de samenstelling van de IPR niet bekend. Daardoor kunnen enkel de belangrijkste krachtlijnen en evoluties worden weergegeven. Het zal aan toekomstige historici toekomen om de hier geschetste hypotheses te toetsen aan de IPR-verslagen, indien die, zoals reeds gezegd, voor verdwijning zullen worden behoed. Het is echter zeer de vraag of zij ook veel zullen kunnen aanvangen met die verslagen. De verslagen geven vermoedelijk slechts een samenvatting van de IPR-vergaderingen. Erger is wellicht dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan de objectiviteit van de verslagen, die werden genotuleerd door Persoon. Persoon verklaarde zelf dat van bepaalde vergaderingen om persoonlijke redenen geen verslag werd opgemaakt[474].

 

3.1 Voorzitterschap van Ferket (1962-1966)

 

         Onder het voorzitterschap van Basiel Ferket ontplooide het ABS een intense directe syndicale activiteit, waarbij van 1963 tot begin 1966 maar liefst dertien betogingen en drie melkstakingen werden ingericht[475].  Voor wat de interne organisatiegeschiedenis in deze periode betreft, moeten twee gebeurtenissen beklemtoond worden.

         Er was allereerst de mislukking van de onderhandelingen met het BF. In de loop van 1963 is tevergeefs geprobeerd een samenwerking tussen het BF en het ABS tot stand te brengen. De gesprekken liepen op niets uit omdat de voorzitter van het BF, Louis Van Kerckhoven, zijn veto stelde. Het initatief van het ABS kan verwondering wekken als rekening gehouden wordt met de pijnlijke botsing van beide organisaties op de betoging in Deinze van 18 november 1962, maar was bij nader inzien de logica zelve. Net als de leden van het ABS wilden de leden van het BF een syndicaal optreden van hun organisatie, maar ze moesten vaststellen dat het BF daar niet meer toe in staat was. Het BF telde in 1962 vermoedelijk nog zo’n 6000 à 7500 leden[476].  Het ABS pikte met zijn initiatief in op het verlangen van veel BF-leden en -bestuursleden om het te klein geworden BF op te laten gaan in het ABS.  Een fusie zou immers ook in zijn voordeel gewerkt hebben: niet alleen zou het ABS op die manier zijn ledenaantal gevoelig kunnen uitbreiden, maar het zou zijn leden ook een betere dienstverlening hebben kunnen aanbieden via het sociaal verzekeringsfonds van het BF, Multipen. Het was overigens duidelijk dat het BF op lange termijn toch gedwongen zou worden om zich aan te sluiten bij het ABS. Maar het ABS besefte door het eigengereid optreden van Van Kerckhoven dat een samenwerking pas na diens overlijden kans op slagen zou hebben[477].

         Ten tweede doken ook al onder Ferket de eerste meningsverschillen op in de IPR tussen de West-Vlaamse afgevaardigden en de afgevaardigden van de andere provincies. Volgens Persoon werd één van de eerste IPR-vergaderingen van 1963 bijgewoond door een delegatie van veertien West-Vlaamse afgevaardigden, wat in tegenspraak was met het algemeen reglement dat bepaalde dat elke provincie slechts zes vertegenwoordigers mocht tellen[478]. Het incident was wellicht een uiting van de frustratie over het gelijkheidsprincipe binnen de IPR.

         Belangrijker was de verschillende reactie op de invoering van de verplichte ziekteverzekering voor zelfstandigen op 1 augustus 1964[479]. De voltallige West-Vlaamse provinciale raad stond achter het voorstel om een eigen ziekenfonds op te richten, maar de West-Vlaamse afgevaardigden slaagden er niet in daarmee gehoor te vinden in de IPR. Op de vergadering van 23 februari 1964 beslisten de andere provincies zich aan te sluiten bij het Onafhankelijk Mutualistisch Verbond, waarbinnen een aparte afdeling Ziekenzorg ABS werd opgericht. Vermoedelijk gebeurde dit onder zware druk van de algemeen secretaris. De West-Vlaamse provinciale raad zette haar voorstel om in de praktijk en richtte een eigen vzw Ziekteverzekering ABS West-Vlaanderen op. Dat ziekenfonds beperkte zijn activiteiten noodgedwongen tot de West-Vlaamse ABS-leden[480]. De naam ABS werd gebruikt zonder toestemming van de IPR[481]. De Ziekteverzekering ABS-West-Vlaanderen fusioneerde in juni 1964 met een niet nader te identificeren instelling VAN en beschikte vanaf mei 1965 over een eigen secretariaat in Roeselare[482]. In maart 1966 beslisten de vier andere provincies op aanraden van Persoon om de ABS-leden door te verwijzen naar het sociaal verzekeringsfonds van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) voor het beheer van de pensioenbijdragen[483]. In West-Vlaanderen werd deze taak wellicht vervuld door het eigen ziekenfonds.

         Basiel Ferket bood op de IPR van 24 april 1966 zijn ontslag aan wegens ziekte[484]. In afwachting van de verkiezing van een nieuwe algemene voorzitter werd het voorzitterschap voorlopig waargenomen door de eerste ondervoorzitter Willy Persyn. Ferket overleed op 17 juni 1966. De Drietand verscheen in rouwkleur en verheerlijkte de inzet van Ferket voor de boerenstrijd. Zijn begrafenis werd bijgewoond door een grote menigte ABS-leden en de lijkrede werd uitgesproken door Persyn[485]

 

3.2 Voorzitterschap van Persyn, desintegratie en afscheuring (1966-1969)

 

         Het lag min of meer voor de hand dat Willy Persyn Ferket zou opvolgen als voorzitter. Persyn was de eerste ondervoorzitter en vervulde sinds 24 april 1966 de facto de rol van ABS-voorzitter. Bovendien had Ferket op zijn ziekbed expliciet aan Persyn gevraagd om hem op te volgen. Persyn kon dit zogenaamde ‘testament van Ferket’ niet weigeren[486]. Hij kreeg de steun van de voltallige IPR en werd als algemeen voorzitter van het ABS verkozen op de IPR-vergadering van 30 oktober 1966[487]. Persyn genoot een grote autoriteit en zocht naar een compromis tussen de verschillende provincies[488]. Hij zou nauwelijks twee jaar voorzitter blijven en kon ondermeer bewerken dat de eerste radiotoespraak van het ABS werd uitgezonden op 18 november 1966[489]. Voordien was de BB de enige Vlaamse landbouworganisatie die een dergelijk privilege had. Het is niet duidelijk waardoor het ABS dit recht heeft verkregen. Onder het voorzitterschap van Persyn organiseerde het ABS zes betogingen en één melkstaking. De betoging van 26 november 1967 werd de beruchtste omdat er toen één dode viel. Nadien vaardigde de regering een verbod uit om nog met tractoren te betogen[490].

         Toch slaagde ook Persyn er niet in om de interne cohesie binnen de IPR te verbeteren.  Zijn krachtdadig optreden heeft echter wel verhinderd dat het tot een afsplitsing kwam. Vooral zijn eigen provinciegenoten lagen meermaals dwars. Reeds bij zijn verkiezing als algemeen voorzitter noemde één van de andere West-Vlaamse afgevaardigden in de IPR, namelijk Walter Devrieze, de IPR een steriel organisme dat niet meer naar behoren werkt en de voorzitter ervan een strooien pop[491]. Die uitspraak moet wellicht beschouwd worden als een rechtstreekse aanval op het gelijkheidsprincipe. Dan legt die uitspraak ook het streven bloot naar een IPR, waarin alle provincies vertegenwoordigd zouden worden a rato van het aantal leden. Omdat West-Vlaanderen het meeste aantal leden telde, had het volgens die redenering ook het recht op de grootste delegatie afgevaardigden in de IPR.  Toen de IPR op zijn vergadering van 13 juli 1966 besliste vijf studiecommissies op te richten in de schoot van het ABS, kwam het West-Vlaamse streven naar meer autonomie opnieuw tot uiting. Deze commissies telden elk maximum drie leden en bestudeerden respectievelijk de problematiek van zuivel, rundvlees, pluimvee, akkerbouw en tuinbouw. Van de studiecommissies maakten echter geen West-Vlamingen deel uit, omdat de West-Vlaamse provinciale raad vijf parallelle werkgroepen had opgericht. De IPR liet de zaken niet over zich heen gaan en stelde zijn adviseur veearts Rollier aan tot zaakgelastigde om de toestand in West-Vlaanderen te controleren. Die titel klonk veelbelovend, maar stelde de facto niets voor: Rollier kon de hem opgedragen taak niet uitvoeren, daar de West-Vlaamse provinciale raad alle medewerking weigerde[492]. Waarschijnlijk besefte Persyn maar al te goed de ernst van de situatie[493].

         Persyn bood schriftelijk zijn ontslag als voorzitter aan in een brief van 9 maart 1968, omdat hij zich bij de nationale verkiezingen van 31 maart 1968 kandidaat stelde op de senaatslijst van de Volksunie (VU) voor het arrondissement Tielt[494]. Persyn had zelf het algemeen reglement mee opgesteld en wist dat hij daardoor automatisch ontslag moest nemen als voorzitter van het ABS[495]. Persyn verklaarde dat hij gevraagd was zich kandidaat te stellen omwille van de traditionele Vlaamsgezindheid van zijn familie en dat zijn broer Marcel Persyn hem uiteindelijk overtuigd had om daarop in te gaan. Alle andere geruchten deed Persyn af als laster[496]. Hij werd effectief verkozen tot senator en zetelde tot 1978 in het parlement[497]. Na zijn verkiezing in 1968 onderhield Persyn nog slechts sporadische contacten met het ABS. Hij bleef wel nog gewoon lid van het ABS en sprak in 1969 een lijkrede uit op de begrafenis van de medestichter van het ABS, Noel Dinneweth. Het ABS moest zich distantiëren van de politicus Persyn om zijn apolitieke houding te bewaren. Maar het lag voor de hand dat Persyn, als oud-voorzitter van het ABS, zich inspande voor de bescherming van het familiale landbouwbedrijf en dat hij in het parlement een andere stem dan die van de BB liet horen[498].

 

De opvolging van Persyn

 

         Door het ontslag van Persyn moest opnieuw een voorzitter verkozen worden. De West-Vlaamse afgevaardigden droegen per brief van 17 juni 1968 hun provinciale voorzitter Valère Quaghebeur voor als kandidaat-voorzitter[499]. Hij maakte vermoedelijk sinds 1967 deel uit van de IPR[500]. Zowel de afgevaardigden van de andere provincies als de algemeen secretaris waren niet te spreken over deze voordracht, omdat Quaghebeur, althans naar de geest, een cruciale bepaling van het algemeen reglement had geschonden. Quaghebeur was namelijk op 24 april 1968, op initiatief van de Ieperse PVV-senator Hilaire Lahaye, die ook eigenaar was van zijn pachthoeve,  voorgedragen voor een coöptatie als PVV-senator[501]. Op bevel van de toenmalige PVV-voorzitter Omer Vanaudenhove werd de volgende dag al de coöptatie van Quaghebeur ingetrokken ten voordele van Karel Poma, de voorzitter van het Liberaal Vlaams Verbond (LVV). Hilaire Lahaye moest zich noodgewongen neerleggen bij de wil van zijn partijvoorzitter, maar kon zijn teleurstelling niet verbergen: Een Vlaamse boer is om het even welke andere Vlaming waard. (…) De heer Quaghebeur heeft er nooit aan gedacht zijn kandidatuur in te trekken. Hem resten nog slechts de duizenden felicitatietelegrammen die hij van de landbouwers kreeg[502]. Dat laatste is duidelijk sterk overdreven.

         Alles draaide dus om die ene dag dat Quaghebeur als senator voorgedragen was. Persoon en de afgevaardigden van de andere provincies argumenteerden dat Quaghebeur ontslag moest nemen uit de IPR en op zijn minst zijn kandidatuur voor het voorzitterschap moest intrekken,  aangezien hij politiek kleur had bekend en op die manier de eerste fundamentele bepaling van het algemeen reglement had overtreden[503]. De West-Vlaamse afgevaardigden wierpen ter verdediging op dat Quaghebeur in 1968 niet op een kieslijst had gestaan en dus ook niet werkelijk kandidaat was geweest[504]. Die nuance klopt in zoverre de naam van Quaghebeur inderdaad niet voorkwam op de officiële lijst met kandidaat-gecöopteerden die de PVV op 25 april 1968 bij de senaat indiende. Zijn naam was enkel vermeld geworden in de verworpen lijst van de dag ervoor. Volgens die logica kon Quaghebeur dus niets verweten worden, mocht hij ook aanblijven als IPR-lid en mocht hij zijn kandidatuur stellen voor het voorzitterschap van het ABS.

         De afgevaardigden van de andere provincies namen echter geen genoegen met die uitleg en keurden tijdens de IPR-vergadering van 8 augustus 1968 een bijzonder reglement betreffende het algemeen voorzitterschap goed, dat bijna zeker gericht was tegen Quaghebeur. Dit apart uitgeschreven document was een verfijning van de bepalingen van het algemeen reglement en stelde uitdrukkelijk dat de algemene voorzitter zich moest onthouden van alle funkties die niet stroken met de geest en de bedoeling van de beginselverklaring en de statuten van het ABS, alsook van verantwoordelijke bestuursfunkties in een partij-politieke of parapolitieke organisatie. Tegelijk werden de bevoegdheden van de algemene voorzitter strikt afgebakend[505]. De goedkeuring van het nieuwe statuut maakte aan de West-Vlaamse afgevaardigden duidelijk dat het de afgevaardigden van de andere provincies menens was in hun verzet en dat zij nooit zouden instemmen met Quaghebeur als voorzitter. Het verklaart wellicht waarom de Westvlamingen net voor de beslissende IPR-vergadering per brief van 5 september 1968 de kandidatuur van Quaghebeur voor het ABS-voorzitterschap introkken[506].

         Quaghebeur zelf bevestigde tegenover mij dat Hilaire Lahaye hem vooraf op de hoogte had gebracht van het feit dat hij hem zou voorstellen als kandidaat voor coöptatie en dat hij dat aanbod als pachter onmogelijk kon weigeren. Het verhaal dat Quaghebeur naar voren bracht over zijn kandidatuur voor het voorzitterschap van het ABS in 1968 was nogal onsamenhangend: hij kon zich die episode tijdens het tweede interview niet meer herinneren en betwistte toen ook dat er een verband was met zijn mislukte coöptatie. Waarschijnlijk probeerde Quaghebeur doelbewust zijn eigen rol te verfraaien. In het eerste interview had hij zich nog laten ontvallen dat de uiteindelijke opvolger van Persyn, namelijk Frans Van Ransbeeck, iemand van de tweede keuze was en dat het ergens samen hing met een conflict dat wij hadden met het secretariaat[507].

 

         Op voorstel van de West-Vlaamse afgevaardigden werd Van Ransbeeck verkozen op de IPR-vergadering van 8 september 1968. Hij was afkomstig uit Wolvertem in Brabant, wat voor het ABS qua ledenaantal de zwakste provincie was. Van Ransbeeck was voor zijn verkiezing de provinciale ABS-secretaris van Brabant. Alhoewel hij reeds vanaf het begin lid was van de IPR, had hij zich nooit echt laten opmerken op de vergaderingen. De West-Vlaamse afgevaardigden zelf kenden hem van zien, maar daar bleef het ook bij: ze moesten achteraf vernemen dat hij nog vrijgezel was[508]. Oud-voorzitter Persyn kende Van Ransbeeck veel beter, omdat hij als jurylid op paardenprijskampen meermaals met hem in contact was gekomen. Persyn typeerde Van Ransbeeck echter als iemand die niet of nauwelijks op de hoogte was van de gevoeligheden binnen de IPR[509]. De keuze voor Van Ransbeeck was dus in meer dan één opzicht een verrassing. Wellicht ging de voorkeur naar hem uit, omdat hij als Brabander een neutrale houding had aangenomen en voor de meeste IPR-leden een onbeschreven blad was. En wellicht wilden de West-Vlaamse afgevaardigden uit frustratie ook niet instemmen met een Oost-Vlaamse voorzitter, nadat zij zelf noodgedwongen hun kandidatuur voor het voorzitterschap hadden moeten intrekken[510].

         Onder het voorzitterschap van Van Ransbeeck groeide de interne crisis uit tot een openlijke breuk. Een eerste uiting daarvan was de oprichting door de provinciale raad van West-Vlaanderen van een Centraal Sociaal Agrarisch Bureau (CSAB) op 7 juli 1968 in Woumen bij Diksmuide. Het CSAB verschafte tegen betaling juridisch en sociaal advies aan de ABS-leden. Op de IPR-vergadering van 8 september werd dit initiatief scherp veroordeeld, daar het secretariaat van het ABS hetzelfde dienstbetoon kosteloos aanbood. De West-Vlaamse afgevaardigden daagden uit protest niet op in de volgende IPR-vergadering[511]. Een ander conflict maakte al evenzeer duidelijk dat de provinciale raad van West-Vlaanderen het gezag van de IPR niet meer erkende. De West-Vlaamse provinciale secretaris Gabriel Maeckelberg was, tegen alle voorschriften in, agent geworden van een spaarkas. De IPR voerde aan dat dit verboden was voor een personeelslid van het ABS, maar Maeckelberg negeerde het bevel van de IPR om zijn functie op te geven[512]. Hij werd in zijn beslissing zo goed als zeker gesteund door zijn provinciegenoten. Tenslotte kwam Persoon in deze periode nog meer dan voordien onder vuur te liggen van de West-Vlaamse afgevaardigden in de IPR. Zij verweten hem ondermeer een demagogische schrijfstijl te hanteren in De Drietand, er een slordige boekhouding op na te houden en de plaats van de voorzitter in te nemen zonder daarvoor verkozen te zijn[513]. Persoon bleef echter op post, daar hij kon rekenen op de steun van de IPR-afgevaardigden van de andere provincies[514]. Onder Van Ransbeeck zijn de IPR-vergaderingen wellicht meer dan eens ontaard in heuse scheldpartijen tussen Persoon en de West-Vlaamse afgevaardigden, onder leiding van de provinciale voorzitter Valère Quaghebeur.

 

De afscheuring van de West-Vlaamse afdeling

 

         Het was inmiddels voor iedereen duidelijk dat de breuk binnen de IPR de werking van het ABS verlamde en dat de toestand zo niet verder kon. De West-Vlaamse provinciale raad besliste op 15 oktober 1969 unaniem om zich af te scheuren van het ABS en om zich om te vormen tot een nieuwe organisatie. De West-Vlaamse IPR-afgevaardigden maakten de beslissing van hun provinciale raad bekend op de eerstvolgende IPR-vergadering op 19 oktober 1969[515]. Het verdere verloop van die vergadering is enigszins wazig. Blijkbaar hebben de andere afgevaardigden geprobeerd de afscheuring te beletten en waren ze bereid gedeeltelijk in te gaan op de West-Vlaamse eisen. Toen de West-Vlaamse afgevaardigden een aparte redactiesecretaris vroegen voor De Drietand, werd besloten daartoe het lidgeld voor 1970 te verhogen van 150 tot 200 fr[516]. De West-Vlaamse provinciale raad oordeelde echter dat die toegeving onvoldoende was en zette haar voornemen om in de praktijk.

         De eigenlijke oprichting van de nieuwe West-Vlaamse organisatie ‘ABS-West-Vlaanderen’ vond wellicht twee dagen later plaats op 21 oktober 1969 in Roeselare. Acht West-Vlaamse landbouwers traden op als stichtende leden. ABS-West-Vlaanderen werd opgevat als een vereniging zonder winstgevend doel (vzw)[517]. Het officiële ABS had op aangeven van zijn algemeen secretaris nooit die rechtspersoon aangenomen, omdat het vreesde op die manier burgerlijk verantwoordelijk te kunnen gesteld worden voor eventuele schade die aangebracht werd tijdens betogingen[518]. De provinciale ABS-voorzitter Valère Quaghebeur werd verkozen tot voorzitter. Hij werd bijgestaan door twee ondervoorzitters[519]. De nieuwe organisatie nam in de praktijk dus de besturen van het ABS over in West-Vlaanderen en bleef ook consequent de naam van het ABS gebruiken. De lidkaarten voor de nieuwe organisatie werden iets vroeger aangeboden dan die van het officiële ABS en kostten slechts 160 fr. Ze hadden een andere kleur en vermeldden de naam ABS-West-Vlaanderen. De meeste landbouwers waren zich van geen kwaad bewust en betaalden gewillig de bijdrage[520]. Ze weigerden echter veelal de officiële lidkaarten van het ABS te betalen, die enkele dagen later via de post werden verspreid met het argument dat ze hun lidgeld al betaald hadden.

         De algemene voorzitter van het ABS Van Ransbeeck verstuurde op 7 november een vlammende brief naar Valère Quaghebeur. Hij wees er hem op dat de IPR geen toestemming had gegeven aan de West-Vlaamse provinciale raad om zelf lidgelden te innen bovenop de reeds bestaande van het ABS. Hij verzocht Quaghebeur daarom de geïnde lidgelden over te maken aan het algemeen secretariaat in Aalst en zich te onthouden van verdere handelingen tegen de statuten van het ABS[521]. Eveneens op 7 november werd aan elk West-Vlaams ABS-lid een brief verstuurd, waarin de afscheuring werd voorgesteld als oplichterij en waarin er op gewezen werd dat landbouwers die een lidkaart van ABS-West-Vlaanderen hadden gekocht De Drietand niet meer zouden ontvangen[522]. De poging van Van Ransbeeck haalde niet zoveel uit. ABS-West-Vlaanderen weigerde de geïnde lidgelden af te staan en richtte een brief aan zijn leden, waarin werd verduidelijkt dat de afscheuring een collegiale beslissing was van de West-Vlaamse provinciale raad en dat er in de praktijk niet zoveel zou veranderen. Bij de brief was als bewijs  een gefotokopieerd blad gevoegd met de handtekeningen van alle leden van de West-Vlaamse provinicale raad[523]. Op 18 december verscheen bovendien het eerste nummer van het nieuwe weekblad ABS-West-Vlaanderen, dat de continuïteit bevestigde met het verleden en een verdere uitbreiding van het sociaal dienstbetoon beloofde[524].

         Het officiële ABS, dat vanaf nu ABS-Aalst zal genoemd worden naar zijn hoofdzetel, erkende de afscheuring niet en bleef handelen alsof er geen nieuwe organisatie naast zich was gekomen. De leden van de andere provincies wisten amper hoe de vork aan de steel zat omdat hierover aanvankelijk niets verscheen in het ledenblad. Persoon publiceerde in De Drietand wel een lang betoog over wat een boerensyndicaat moest zijn, maar vermeed zorgvuldig uit te weiden over de afscheuring. De enkele regeltjes die daarover handelden, maakten de lezer weinig duidelijk: In hoever men daar aanstuurt op een neveninstelling of wat anders daarop kunnen alleen zij antwoorden die de extra lidkaart hebben laten innen[525]. Pas op 6 maart 1970 reageerde de IPR open en expliciet via het ledenblad. De nieuwe organisatie werd betiteld als het pseudo-ABS-West-Vlaanderen. De IPR verklaarde zich niet te laten afleiden door roddelpraat, noch door verdachtmaking en weigerde zich te lenen tot nutteloze en steriele diskussies of politiek. Hij was daarom bereid West-Vlaamse bestuursleden inzage te geven in de boekhouding om de geruchten te ontkrachten. Tenslotte riep hij alle leden en bestuursleden op om zich te scharen achter de beginselverklaring en het algemeen reglement; wie zich daar niet meer kon in vinden, zette zichzelf buiten het ABS[526].  

 

Oorzaken van de afscheuring

    

         Beide partijen gaven elkaar de schuld van de afscheuring. ABS-West-Vlaanderen probeerde zichzelf vrij te pleiten en wentelde alle schuld af op Persoon. Naast de al gekende bezwaren werd hij er ook van beschuldigd als onderwijzer een universitaire wedde te genieten. ABS-West-Vlaanderen eiste niets minder dan zijn ontslag als algemeen secretaris en de aanstelling van een nieuwe redactiesecretaris. Een bijkomende voorwaarde was de verdere ontwikkeling van het dienstbetoon van de provinciale secretariaten, zodat zij op lange termijn hun eigen werking zouden kunnen financieren[527]. ABS-Aalst legde de schuld volledig bij de voormalige West-Vlaamse IPR-afgevaardigden en verweet hen een ongezonde ambitie: Voor die lieden geldt slechts één zaak: alleen baas zijn, of anders de zaak kapot! In hetzelfde artikel werd gereageerd op de aantijgingen ten aanzien van Persoon: (…) het getuigt van uitgesproken kwade bedoelingen de bedienden, die in het ABS te werk zijn gesteld, verantwoordelijk te stellen voor een teruggang van het ABS. Deze bedienden voeren de opdrachten uit die hen door het hoogste gezag in het ABS worden gegeven en dat ze daarbij initiatief aan de dag leggen is niet alleen verheugend, maar draagt onze volle goedkeuring weg[528].

         Als echter abstractie wordt gemaakt van de slogantaal en de onderlinge verwijten kunnen  een zestal eigenlijke oorzaken voor de scheuring weerhouden worden. Ten eerste moesten in de beginperiode cruciale beslissingen genomen worden over de toekomst van het ABS. Iedereen was akkoord dat het ABS zijn syndicale aard moest behouden. De discussie draaide rond de vraag of het ABS zich ook moest bezighouden met sociaal dienstbetoon tegen betaling. Dit zou de toenemende werkingskosten mee kunnen helpen financieren. De West-Vlaamse IPR-afgevaardigden meenden dat het ABS deze taak ter harte moest nemen. De oprichting van de eigen Ziekteverzekering ABS-West-Vlaanderen en het CSAB moeten in dat perspectief beschouwd worden. De IPR-afgevaardigden van de andere provincies en Persoon waren het daar niet mee eens. Zij voerden aan dat het ABS zijn louter syndicaal karakter moest behouden en dat dienstbetoon tegen betaling een aanslag betekende op de identiteit van het ABS, zoals die bepaald werd in de beginselverklaring. Het verklaart waarom het ziekenfonds toevertrouwd werd aan een andere mutualiteit en waarom het dienstbetoon zo kleinschalig bleef. Wat zich in het ABS voordeed, was in de grond niets anders dan het klassieke conflict tussen fundi’s en realo’s[529].

         Dit conflict viel in het ABS samen met twee andere breuklijnen. De West-Vlaamse IPR-afgevaardigden waren in de praktijk allemaal landbouwers van grotere bedrijven, terwijl de afgevaardigden van de andere provincies doorgaans kleinere bedrijven uitbaatten[530]. Tegelijk behoorden de meeste West-Vlaamse IPR-afgevaardigden in de periode 1968-1969 tot een tweede generatie binnen het ABS. Zij hadden wel deelgenomen aan de drietandacties, maar waren niet betrokken geweest bij de oprichting van het ABS, omdat zij gehoopt hadden een hervorming langs de BB te verwezenlijken. Pas na enkele jaren hadden zij zich kunnen opwerken tot het hoogste gezagsorgaan van het ABS[531].

         Het gelijkheidsprincipe dat binnen de IPR speelde, was een vierde oorzaak. Dat elke provincie evenveel leden had in de IPR, bracht in de praktijk nogal wat spanningen met zich mee. Toch bestond er een zeker West-Vlaams overwicht binnen de IPR. Hun afgevaardigden baatten grotere landbouwbedrijven uit, waren beter bespraakt en brachten relatief meer voorstellen naar voren. De Oost-Vlaamse afgevaardigden waren vermoedelijk niet altijd even gelukkig met dit overwicht, aangezien hun provincie bijna evenveel leden telde. Dat zij zich kritischer opstelden ten aanzien van West-Vlaamse initiatieven was in die context normaal[532]. Maar het hoefde evenmin te verwonderen dat de West-Vlaamse provinciale raad bepaalde afgeketste plannen uiteindelijk zelf uitvoerde.

         Ten vijfde mag de frustratie van de West-Vlaamse afgevaardigden over het incident met Quaghebeur niet onderschat worden. Zij vonden het eveneens vanzelfsprekend dat Quaghebeur ontslag zou nemen als bestuurslid, indien hij effectief tot senator was gecoöpteerd. Dat diezelfde Quaghebeur zijn kandidatuur niet mocht stellen, nadat er van een coöptatie niets in huis was gekomen, was veel moeilijker te aanvaarden. Zij voelden het waarschijnlijk aan als overbodige muggenzifterij. De uitschakeling van Quaghebeur betekende ook dat er van hun plannen om het dienstbetoon van het ABS uit te breiden op korte termijn weinig of niets in huis zou komen.

         Een zesde en laatste factor was de rol van de algemeen secretaris Albert Persoon. Een deel van zijn taak bestond erin de IPR-vergaderingen te notuleren en erop toe te zien dat het algemeen reglement niet geschonden werd. In de praktijk was hij meestal de enige die reageerde bij een overtreding. Dat hij zich daarmee de woede op de hals haalde van de West-Vlaamse afgevaardigden, die niet altijd even trouw het algemeen reglement volgden, was onvermijdelijk[533]. Het merendeel van de beschuldigingen die tegenover hem werden geuit moet in die context gezien worden. De kritiek op de te grote invloed van Persoon binnen het ABS daarentegen is terecht. Daarbij mag echter niet vergeten worden dat Persoon zijn bijzondere ruime taakomschrijving had gekregen van de IPR bij zijn aanstelling in 1962. Hij was aanvankelijk de enige betaalde arbeidskracht en de enige die zich ten volle kon inzetten voor het ABS. De IPR-leden en de voorzitter waren landbouwers, die hun engagement voor het ABS moesten combineren met de werkzaamheden op hun bedrijf. Ze ontvingen alleen een kilometervergoeding[534]. Te midden van de afwisseling van de verschillende voorzitters en IPR-afgevaardigden zorgde Persoon voor de continuïteit. Hij was het dagelijkse gezicht van de organisatie: hij was grotendeels alleen verantwoordelijk voor het dienstbetoon en  hield op bijna elke betoging een toespraak[535]. Het gevolg was wellicht dat veel leden het ABS volledig identificeerden met Persoon. Een dergelijke verpersoonlijking moest wel reacties uitlokken[536]. De frustratie bij de West-Vlaamse afgevaardigden liep over toen Persoon zich opwierp als leidsman van de jonge en onervaren voorzitter Van Ransbeeck. De houding van Persoon was logisch, als rekening gehouden wordt met het feit dat de man al bijna twintig jaar ervaring had opgedaan bij RUZ, voor hij bij het ABS begon te werken.

 

3.3 Verleden en heden (1969-2002)

 

         Na de beginperiode zijn in de geschiedenis van het ABS tot op vandaag nog drie andere periodes te onderscheiden: de scheuringsperiode (1969-1974), de Quaghebeurperiode (1975-1986) en de Adriaensperiode (1987-heden).

         Na de afscheuring van de West-Vlaamse afdeling in 1969 kampte ABS-Aalst, het overgebleven deel van het ABS, met financiële problemen door het verlies van de ledengelden van de sterkste ABS-provincie. Daardoor was het gedwongen samen te werken met het BF[537]. De publicatie van De Drietand werd stopgezet eind 1972 en het ledenblad ging op in Het Boerenfront, dat voortaan ABS/Boerenfront werd genoemd[538]. ABS-Aalst probeerde tevergeefs via een proces de lidgelden van ABS-West-Vlaanderen terug te vorderen[539]. Hoeveel leden ABS-Aalst nog telde, is niet bekend. Quaghebeur schatte het aantal op zo’n 3000[540]. Van Ransbeeck nam ontslag als voorzitter in zijn brief van 23 oktober 1971. Hij werd opgevolgd door een zekere Stockman, een voorman uit Oudenaarde, die verkozen werd tijdens de IPR van 12 december 1971 omwille van het feit dat hij nog over contacten beschikte met West-Vlaanderen[541]. Zijn verkiezing bewees dat ABS-Aalst bleef streven naar een hereniging met zijn afgescheurde West-Vlaamse vleugel. De organisatie richtte op 13 september 1970 nog een betoging in te Sint-Niklaas voor sociale gelijkheid, maar toonde zich voor de rest weinig actief op syndicaal gebied. Het rechtstreekse gevolg was een toename van het aantal spontane betogingen in het grootste deel van Vlaanderen, vooral in het voorjaar van 1971[542].  

         De afgescheurde West-Vlaamse afdeling had zich, zoals reeds gezegd, omgevormd tot ABS-West-Vlaanderen. De nieuwe organisatie was een vzw, maar nam haar toevlucht tot een juridische spitsvondigheid om niet burgerlijk verantwoordelijk te kunnen gesteld worden voor de eventuele schade die aangericht werd bij betogingen. Die betoging werd namelijk officieel aangevraagd en ingericht door een spookcomité “De boer is ook een mens”, waarvan de samenstelling constant wisselde en dat geen voorzitter en geen bestuur had[543]. De organisatie gebruikte het systeem ondermeer voor de betogingen, die ze in 1971 inrichtte in Roeselare, Kortrijk en Diksmuide tegen het Europees landbouwbeleid[544]. Het jaarlijkse hoogtepunt van de werking van ABS-West-Vlaanderen was een meeting in La Palma in Gits, waarop gemiddeld zo’n 500 à 700 leden aanwezig waren[545].  ABS-West-Vlaanderen veranderde zijn naam in ABS-Vlaanderen in oktober 1971, nadat een nieuwe afscheuring van ABS-Aalst zijn rangen had versterkt[546]. Het ledenaantal van ABS-(West)-Vlaanderen schommelde wellicht tussen de 5000 à 7000 leden en omvatte zo goed als alle leden, die voordien bij de West-Vlaamse afdeling van het ABS aangesloten geweest waren[547]. ABS-Aalst had nog enkele leden in de arrondissementen Ieper, Diksmuide en Kortrijk[548].

         In 1974 noopte de ineenstorting van de veeprijzen tot een krachtenbundeling van de kleinere organisaties. ABS-Vlaanderen, ABS-Aalst, het BF en de Vlaamse UPA verenigden zich op 27 mei in het Land- en Tuinbouwfront, dat in Vlaanderen de motor vormde van de immense betogingsgolf van 1974[549]. Daar deze formule op langere termijn echter geen oplossingen bood, startten landbouwers van de verschillende organisaties gesprekken om samen één nieuwe vereniging te vormen. Het was bijzonder veelzeggend dat de algemeen secretaris van ABS-Aalst, Albert Persoon, niet betrokken was bij die cruciale onderhandelingen. Het resultaat was de oprichting in december 1974 van een nieuwe vereniging zonder winstgevend doel onder de oude vertrouwde naam, Algemeen Boerensyndicaat (ABS). Het BF ging niet mee op in het nieuwe ABS doordat zijn voorzitter, Louis Van Kerckhoven, eens te meer vasthield aan de eigen zelfstandigheid. De heroprichting van het ABS betekende een nieuwe start voor het ledenblad De Drietand, wat meteen het einde was van de uitgave van ABS/Boerenfront[550].

 

         Na de hereniging kwam de West-Vlaamse dominantie meer dan ooit tot uiting. De voorzitter van ABS-(West)-Vlaanderen, Valère Quaghebeur, werd de nieuwe algemene voorzitter en bleef dit tot en met 1986. Naar zijn voorzitterschap wordt de derde periode in de ABS-geschiedenis van 1975 tot 1986 de Quaghebeurperiode genoemd. Dat opnieuw de vzw-vorm werd aangenomen, was een andere indicatie. De hoofdzetel van het ABS werd verplaatst naar Roeselare, dat voordien de hoofdzetel was van ABS-(West)-Vlaanderen. De IPR werd niet meer samengesteld volgens het gelijkheidsprincipe, maar volgens het proportionaliteitsprincipe, waarin de provincies met het meeste leden ook het meeste afgevaardigden kregen. De IPR telde voortaan nog twintig leden, waarvan 5 uit West-Vlaanderen, 5 uit Oost-Vlaanderen, 4 uit Antwerpen, 3 uit Limburg en 3 uit Brabant[551]. Het is onduidelijk of de statutair verplichte verkiezingen voor 1985 wel plaats vonden[552].

         De rol van Persoon was na 1974 slechts een schaduw van wat ze daarvoor was geweest. Toen hij de hereniging van het ABS vernam, had Persoon zich bij Quaghebeur thuis aangeboden met de vraag of die als nieuwe voorzitter nog van zijn diensten wilde gebruik maken. Hij verklaarde zich bereid een stap opzij te zetten of zelfs ontslag te nemen, indien dat niet het geval zou zijn. Quaghebeur van zijn kant vroeg Persoon te blijven, maar verzocht hem zich voortaan minder autonoom op te stellen en zich te schikken naar de bevelen van de IPR[553]. Dat was inderdaad wat gebeurde. Persoon werd nog altijd aangesproken als algemeen secretaris, maar was nog slechts zijdelings betrokken bij de redactie van het ledenblad en bij de administratie. Na 1974 vergezelde hij vooral Quaghebeur op lokale zitdagen. Ondertussen ging zijn gezondheidstoestand zienderogen achteruit en werd hij voor de helft invalide verklaard. In 1983 ging hij met pensioen[554]. Na die datum werd er nooit meer een secretaris aangesteld in het ABS.

         Vooral na 1974 bouwde het ABS een degelijke dienstverlening uit. De organisatie hield op vaste tijdstippen lokale zitdagen voor zijn leden, waarop de voorzitter en de algemeen secretaris ter beschikking stonden voor het invullen van de belastingsaangiften en voor sociaal en juridisch dienstbetoon. De ziekteverzekering werd behouden en het ABS startte tevens met een eigen bedrijfsboekhoudkundige dienst, Agri-advies. Het belangrijkste initiatief was wellicht de oprichting van het Nationaal Agrarisch Centrum (NAC), dat naschoolse vorming inrichtte voor landbouwers. De ledenorganisatie zelf werd versterkt met een jongerenafdeling Jongeren van het Algemeen Boerensyndicaat (JABS) en een vrouwenafdeling Vrouwen van het Algemeen Boerensyndicaat (VABS). De goede contacten tussen het ABS en het NILK vonden eveneens hun oorsprong in de Quaghebeurperiode. Het ABS werd wel niet betrokken bij het politiek overleg met de minister van Landbouw en behield zijn radicaal direct syndicalisme. Het bezoek van koning Boudewijn in 1982 aan de stand van het ABS op het Landbouwsalon in Brussel genoot binnen het ABS grote weerklank en werd gezien als een uiting van de maatschappelijke waardering voor de organisatie[555].

         In 1985 werd het ABS nochtans geconfronteerd met de tweede afscheuring uit zijn geschiedenis. Ignace Van de Walle,  Lieven Ferket en Werner Van Gijselen maakten op 17 september van dat jaar de oprichting bekend van een nieuw Boerensyndicaat (BS) en een ermee gelieerd Vlaams Agrarisch Centrum (VAC). De drie stichters zetelden voordien in de IPR als afgevaardigden voor Oost-Vlaanderen. Van de Walle was tot dan bovendien ondervoorzitter van het ABS geweest en was voorbestemd om Quaghebeur op te volgen. Ferket genoot als zoon van de eerste voorzitter van het ABS een groot moreel prestige. Quaghebeur voerde aan dat een meningsverschil over de aanwerving van zes BTK’ers aan de basis lag voor de afscheuring. Het ABS had sinds het begin van de jaren tachtig namelijk zes mensen tewerkgesteld onder het BTK-statuut[556]. Van de Walle, Ferket en Van Gijselen stelden voor om de zes BTK’ers definitief aan te werven om zo een betere dienstverlening aan de ABS-leden te kunnen aanbieden. Binnen de IPR volgde de meerderheid echter het standpunt van Quaghebeur, die argumenteerde dat het ABS met zijn bescheiden werkingsmiddelen de loonkosten van deze zes nieuwe personeelsleden niet kon dragen. Het voorstel werd verworpen met 17 stemmen tegen en 3 stemmen voor. Volgens Quaghebeur kon Van de Walle zich niet neerleggen bij de uitslag van de stemming en richtte hij daarom met zijn medestanders een nieuwe organisatie op[557].

         Mogelijk speelden ook twee andere factoren een rol. Ten eerste beschuldigden de drie betrokken Oost-Vlaamse IPR-leden Quaghebeur van wanbeheer in de ABS-Ziekteverzekering en het Nationaal Agrarisch Centrum en dienden ze op 7 juni 1985 klacht in bij het Hoog Comité voor Toezicht[558]. Quaghebeur zelf heeft altijd volgehouden dat hem niets te verwijten viel[559]. Zestien jaar na de feiten wees hij er tegenover mij op dat het Hoog Comité voor Toezicht de zaak had moeten seponeren bij gebrek aan bewijzen, wat hem volledig vrij pleitte van schuld[560]. Een tweede probleem dat de drie aan de kaak stelden, was dat het hoogste gezagsorgaan van het ABS, de IPR, pas elf jaar na de hereniging van het ABS voor de eerste keer democratisch verkozen werd, namelijk in februari 1985, terwijl het algemeen reglement van het herenigde ABS voorzag dat dit om de twee jaar moest gebeuren[561]. Er kon niet achterhaald worden in hoeverre deze aanklacht gegrond is. Indien hij echter op waarheid berust, kan het VAC ook gezien worden als een Oost-Vlaamse reactie op de West-Vlaamse dominantie binnen het ABS na 1974. Het zal de taak zijn van toekomstige historici om die hypothese te bewijzen of te ontkrachten. Het is alvast veelbetekenend dat Persoon in deze kwestie de verdediging van Quaghebeur op zich nam en de afscheuring als een gevolg zag van de persoonlijke ambitie van de betrokkenen[562].

 

         De breuk tussen het ABS en het BS en zijn VAC bleek definitief. Quaghebeur trad na zijn pensionering in 1986 af als voorzitter van het ABS. Op de IPR-vergadering van 6 januari 1987 werd de West-Vlaamse provinciale voorzitter Camiel Adriaens unaniem tot opvolger verkozen. Met zijn verkiezing ving de vierde periode in de ABS-geschiedenis aan. Adriaens slaagde erin de rust terug te brengen in het ABS en werkte vooral aan de verdere ontwikkeling van de dienstverlening en de structuren. De samenwerking met het BF, die zijn voorgangers tevergeefs hadden proberen te bereiken, kwam er in het begin van de jaren negentig, maar toen stelden het ledenbestand en de werking van het BF in de praktijk nog weinig voor. Het BF bleef bestaan als aparte organisatie, maar maakte voortaan deel uit van de ABS-groep. Het ledenblad Het Boerenfront hield op te verschijnen; ter compensatie kreeg het BF wekelijks twee pagina’s toebedeeld in het nieuwe Drietandmagazine voor Land- en Tuinbouw. De facto ging het BF dus op in het ABS. In 1994 werd de vzw Vlaamse Tuinbouwkamer opgericht, die later zijn naam veranderde in de Vlaamse Tuinbouw Unie (VTU). De VTU richtte zich als nevenorganisatie van het ABS exclusief tot de tuinbouwers.

         In de jaren negentig geraakte het ABS als gevolg van de regionalisering in toenemende mate betrokken bij het politiek overleg. Zo werd het ABS samen met de BB opgenomen in de Vlaamse Landbouwraad en werd het in 1997 erkend als nationale landbouworganisatie door minister van Landbouw Karel Pinxten. Dat de organisatie echter haar syndicale aard niet verloochende bewezen de talrijke betogingen en spontane protestacties die het ABS na 1987 hield, ondermeer tegen het Mestactieplan (MAP) van de Vlaamse regering. In 1997 telde het ABS zo’n 11 000 leden, waarvan 9970 actieve land- en tuinbouwers. Het ledenaantal van de nevenorganisaties is niet bekend[563]. De opvolging van de voorzitter bleek in de geschiedenis van het ABS telkens een heikel punt. Dit zal vermoedelijk opnieuw het geval zijn bij de opvolging van Adriaens, vermits vastgehouden wordt aan het principe dat de voorzitter van het ABS een actieve landbouwer moet zijn. De verplichtingen en de lasten die het voorzitterschap van het ABS met zich meebrengt, zijn dermate zwaar geworden dat in de praktijk alleen landbouwers van grotere (akkerbouw)bedrijven er zich voor kunnen kandidaat stellen[564]. Het is in dat licht illustratief dat Adriaens samen met zijn zoon een akkerbouwbedrijf uitbaat van 100 ha[565].

 

4. Partijpolitieke en levensbeschouwelijke positionering

 

         Twee aspecten uit de beginselverklaring moeten in detail bestudeerd worden, omdat de houding van de leiding daarover niet altijd overeenstemde met de verwachtingen van de leden. Het gaat om twee wezenlijke kenmerken van de identiteit van het ABS, namelijk zijn partijpolitieke en zijn  levensbeschouwelijk neutrale opstelling.

 

4.1 Het ABS en de partijpolitiek

 

         De beginselverklaring van het ABS stelde uitdrukkelijk dat het ABS buiten en boven gelijk welke politieke strekking of partij staat[566]. Zoals vroeger reeds belicht werd, was dit principe een reactie op de enge vermenging tussen politiek en belangenverdediging bij de BB[567]. De toepassing ervan vergde echter heel wat overredingskracht. Zo was het bijna onvermijdelijk dat VU en PVV begerig lonkten naar de ABS-leden, van wie kon worden aangenomen dat ze niet op de BB-kandidaten van de CVP zouden stemmen. Een probleem deed zich echter pas voor toen de PVV-voorzitter van de federatie Gent-Eeklo op een ABS-vergadering in Eeklo op 2 december 1963 als spreker optrad. De Drietand veroordeelde het voorval in scherpe bewoordingen[568]. De IPR zag zich gedwongen expliciet een verbod uit te vaardigen op de uitnodiging van sprekers die ofwel een politiek mandaat bekleedden ofwel een functie hadden bij een politieke partij. Dat was voortaan alleen nog toegelaten als het Dagelijks Bestuur daarmee instemde[569].

         Volgens het algemeen reglement moest een bestuurslid van het ABS zijn ontslag indienen wanneer hij een politiek mandaat vervulde of zich hiervoor kandidaat stelde. De geschiedenis van de beginperiode heeft voldoende aangetoond dat deze bepaling een cruciale rol speelde. Ze voorzag een uitzondering voor de gemeentepolitiek. ABS-bestuursleden die verkozen werden in de gemeenteraad, hielden zich immers enkel bezig met lokale aangelegenheden en betekenden geen gevaar voor de apolitieke identiteit van het ABS[570]. In veel gemeenten werden landbouwers die ABS-leden waren, geweerd van de plaatselijke CVP-lijst en moesten ze noodgedwongen  eigen lijsten oprichten of op lijsten van andere partijen gaan staan[571].

         De zaken lagen veel delicater op de hogere echelons. Er werd angstvallig over gewaakt dat het ABS politiek geen kleur bekende, omdat men vreesde dat leden met een andere opinie anders voor het hoofd zouden kunnen gestoot worden en men geenszins in een ‘BB-context’ wilde terechtkomen[572]. De leden werden volledig vrijgelaten in hun keuze voor een politieke partij. Dit stond in scherp contrast met de BB, die traditioneel kiespropaganda verspreidde via De Boer voor zijn eigen kandidaten op de CVP-lijsten. De IPR raadde de ABS-leden enkel aan om naamstemmen te geven en zeker geen lijststemmen. In de aanloop naar de verkiezingen mochten geen ABS-vergaderingen meer gehouden worden om te vermijden dat ze zouden misbruikt worden voor kiespropaganda[573].

         In de onderzoeksperiode werden slechts tweemaal wetgevende verkiezingen gehouden. De verkiezingen van 23 mei 1965 leverden geen bijzondere problemen op voor het ABS. Dat was enigszins anders bij de verkiezingen van 31 maart 1968, toen oud-ABS-voorzitter Willy Persyn verkozen werd tot senator voor de VU. Een aantal leden was bijzonder enthousiast over zijn verkiezing, zoals ondermeer bleek uit een lezersbrief: Eindelijk hebben wij nu ook een vertegenwoordiger, die onze belangen met kracht zal verdedigen. Onze voorzitter gaat naar de Senaat. Hij was er van overtuigd dat men zonder politiek weerloos staat tegenover de anderen. (…) Ik begrijp dan ook het standpunt van het ABS niet op dat gebied[574]. De Drietand probeerde die verzuchtingen te counteren door op de problemen te wijzen die zich zouden hebben voorgedaan indien Persyn zijn voorzittersfunctie had gecombineerd met een parlementair mandaat: Persyn zou als voorzitter ongetwijfeld geremd geweest zijn door de partijtucht waaraan hij als senator onderhevig was. Daarnaast werd aangevoerd dat het een persoonlijke beslissing was geweest van Persyn en dat die harde bepaling van het algemeen reglement noodzakelijk was om de syndicale identiteit van het ABS te vrijwaren van politieke invloeden[575].

 

4.2 Het ABS en religie

 

         Volgens de beginselverklaring was het ABS een levensbeschouwelijk neutrale beroepsvereniging, waarin religie geen enkele rol speelde. Het ABS volgde met een dergelijke opstelling het voorbeeld van de UPA en van RUZ. De toetreding van de landbouwers van de protestantse gemeenschap van het Oost-Vlaamse Sint-Maria-Horebeke vormde dan ook geen enkel probleem[576]. Het was echter een sociologische realiteit dat de meerderheid van de Vlaamse landbouwers en dus ook van de ABS-leden praktiserende katholieken waren. Daarvan klonken onvermijdelijk bepaalde echo’s door. De eerste nummers van De Drietand droegen bijvoorbeeld een aangepast motto van priester Adolf Daens: Noch slaaf noch bedelaar mag de boer zijn. Een vrij en welvarend man moet hij wezen[577]. Het overlijden van Johannes XXIII op 3 juni 1963 kreeg ruime aandacht in De Drietand. Hij werd voorgesteld als de boerenpaus die zijn afkomst nooit verloochend had[578]. Na zijn dood werden meermaals passages geciteerd uit de twee encyclieken die hij had geschreven[579]. In De Drietand verscheen verder nog een uitspraak van Pius XI uit de encycliek Quadragesimis Anno en een bijbelpassage uit het evangelie van Mattheus[580]. Al die citaten hadden duidelijk de bedoeling de eigen directe syndicale acties te legitimeren.

         De BB van zijn kant heeft geprobeerd zijn proosten in te schakelen om te beletten dat landbouwers zich zouden aansluiten bij het ABS. Of deze strategie vruchten heeft afgeworpen, is zeer de vraag. De proosten waren immers tevens pastoor of onderpastoor van een parochie en zij stelden zich meestal nogal pragmatisch op[581]. Een minderheid maakte er echter een principiële kwestie van en oefende zware morele druk uit op de katholieke landbouwers, die aangesloten waren bij het ABS. In bepaalde kleine dorpen ging de pastoor op zaterdag bij alle landbouwers langs om te controleren of ze De Drietand ontvingen. Indien dit het geval was, volgde gegarandeerd een donderpreek. In een dergelijke context was het niet abnormaal dat bepaalde landbouwers wel lid werden van het ABS, maar het ledenblad niet wilden ontvangen[582]. Dikwijls werd er ook in het lokale parochieblad of gildeblad uitgehaald naar het ABS. Het argument was daarbij altijd dat het ABS schade toebracht aan de werking van de plaatselijke boerengilde en inging tegen de wil van de bisschoppelijke overheid[583]. De vraag om jaarmissen op te dragen voor de overleden leden van het ABS kon evenzeer op moeilijkheden stoten: de pastoor wilde wel een mis wilde opdragen, maar weigerde de intentie te vermelden[584].

         Het pijnpunt bij uitstek in de verhouding met de proosten was echter de vlaggenwijding. Onder de landbouwbevolking leefde het oude gebruik verder, waarbij een nieuwe vereniging haar vlag liet wijden in de kerk. Bepaalde proosten weigerden echter hierop in te gaan als het vlaggen van ABS-afdelingen betrof[585]. Het beruchtste geval deed zich voor in Lochristi. De plaatselijke ABS-afdeling ving bot bij de deken, die oud-diocesaan proost was van de BB, en verzocht via een brief van 20 april 1965 de bisschop om tussenbeide te komen. De bisschop van Gent was toen Leonce Albert Van Peteghem die zich tijdens zijn lange episcopaat reactionair opstelde[586]. Hij  antwoordde dat hij achter de beslissing van zijn deken stond en verwees voor verduidelijking van zijn standpunt naar een krantenartikel uit De Standaard van 21 april[587].

         Het betreffende artikel uit De Standaard meldde de oprichting van een nieuw boerensyndicaat Syndicat national d’Action Paysanne (SNAP). Het SNAP zou gevormd zijn door een samenwerking van het ABS, het BF, de MDP, de FNSA en de ASPEA[588]. Na de mededeling van de feiten volgde een bijzonder giftig commentaar aan het adres van het BF: Wat echter onbegrijpelijk is en velen ongetwijfeld pijnlijk zal verrassen is het feit dat een vereniging van Vlaamse katolieke boeren als het BF bij dit samenraapsel van onbeduidende krypto-kommunistische boerenorganizaties is terechtgekomen. Het BF is zijn leden beslist een verklaring verschuldigd[589]. In werkelijkheid was er helemaal geen sprake van een SNAP. De journalistieke kwakkel vond wellicht zijn oorsprong in de betoging voor een hogere suikerbietenprijs van 4 maart 1965 in Tienen, die door vier van de vijf genoemde organisaties samen was ingericht en waarop ook veel ABS-leden aanwezig waren. Dat De Standaard het BF in het kamp situeerde van de katholieke organisaties was niet echt geloofwaardig: Het Belgisch episcopaat en de voltallige katholieke zuil hadden steeds op het standpunt gestaan dat de BB de enige katholieke Vlaamse landbouworganisatie was en moest zijn[590]. Het ABS tilde bijzonder zwaar aan de insinuatie dat het een krypto-communistische organisatie zou zijn en verdedigde zijn neutraliteit op levensbeschouwelijk gebied. Bovenal nam het aanstoot aan het feit dat de bisschop van Gent met een dergelijk artikel het optreden van zijn deken legitimeerde [591].       

         Dat het echter ook anders kon, bewezen de vlaggenwijdingen die elders zonder problemen werden gehouden[592].  Bovendien wendden landbouwers zich tot pastoors of paters uit hun eigen familie, als hun verzoek werd afgewezen door de parochiepriester[593]. De houding van een minderheid van proosten heeft dus veeleer averechts gewerkt. Door hun principieel optreden hebben zij de landbouwers van zich vervreemd en wellicht, al is niet duidelijk in welke mate, bijgedragen tot de afbrokkeling van de invloed van de Vlaamse clerus in het algemeen[594]. De reactie van het ABS op de studentenprotesten naar aanleiding van het bisschoppelijk mandement van 1966 over de Leuvense universiteit was in dat opzicht veelzeggend. De Drietand maakte graag de vergelijking met de ABS-leden die ook het gezag van de bisschoppen naast zich hadden neergelegd en wees erop dat de maatschappij in snel tempo declericaliseerde[595]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[432] Brief van Albert Persoon, 14 november 2001.

[433] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Zie ondermeer de volgorde van de bepalingen van het algemeen reglement, bijlage 6.

[434] “Les organisations agricoles en Belgique”, 1963, nr. 209, 3.

[435] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[436] Deze en vorige alinea steunen op: Algemeen reglement, Archief Albert Persoon. “Boeren schrijven”, De Drietand (20 februari 1965) 5. “Wat een boerensyndikaat moet zijn”, De Drietand (2 januari 1970) 1. Het algemeen reglement is opgenomen in bijlage 6. De onderlijningen op de fotokopie zijn door Persoon zelf aangebracht; niet toevallig betreft het de drie cruciale bepalingen.

[437] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[438] Brief van Jos Nooyens, 27 december 2001.

[439] SAVONET, “Bij de familie Ferket te Stekene”, Landbouwleven (19 oktober 1963) 24.

[440] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[441] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001.

[442] SAVONET, “Bij boeren in de streek van Maaseik”, Landbouwleven (26 januari 1963) 16.

[443] “Boerenbetoging te Deinze”, Landbouwleven (24 november 1962) 5. Volgens Persoon waren er aanvankelijk drie andere kandidaten, maar zij weigerden de functie omwille van het strijdlustig imago van het nieuwe ABS. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. De laattijdige definitieve aanstelling van Persoon en het feit dat er eerst gepolst werd bij anderen mogen niet gezien worden als een blijk van weinig enthousiasme van het ABS voor Persoon. Veeleer lijkt Persoon er aanvankelijk zelf op aangedrongen te hebben dat anderen werden aangesproken om die functie te vervullen. Persoon had toen immers nog vast werk als bediende bij RUZ en verkoos wellicht de zekerheid van die job boven de onzekere uitdaging die hem bij een pas gestichte organisatie te wachten stond. Toen de andere kandidaten afhaakten, heeft hij uiteindelijk toch aanvaard die functie te vervullen.

[444] Zie artikel 12 van het algemeen reglement, archief van Albert Persoon. Afgedrukt in bijlage 6.

[445] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[446] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001. “Adresverandering secretariaat”, De Drietand (15 maart 1964) 2.

[447] Willy Persyn trad vanaf de oprichting van het ABS op 11 november 1962 tot en met 27 december 1963 maar liefst 93 keer op als spreker, zij het bijna uitsluitend in West-Vlaanderen. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001. Waarschijnlijk heeft ook Persoon een dergelijk aandeel voor zijn rekening genomen.

[448] Verslag opziener Jan Jaspers van 6 november 1962 over drietandvergadering in Stabroek. “De lidgelden 1964”, De Drietand (1 november 1963) 7.

[449] “Iedere week ons blad!”, De Drietand (15 september 1964) 2.

[450] Brief van september 1962 met de bijdragereeksen voor 1962 in CBA 6.3.3.3.

[451] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[452] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[453] “In memoriam Basiel Ferket”, De Drietand (25 juni 1966) 1 en 8. “Bij het overlijden van ABS-voorzitter Basiel Ferket”, Landbouwleven (25 juni 1962) 7.

[454] De cijfers werden verstrekt door Albert Persoon. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[455] De woelige organisatiegeschiedenis van het ABS wordt in de derde paragraaf van dit hoofdstuk behandeld.

[456] In 1959 waren er in Vlaanderen 102.107 beroepslandbouwers. Daarvan waren er respectievelijk 29.354 in Oost-Vlaanderen, 23.510 in West-Vlaanderen, 19.869 in Vlaams-Brabant (=toenmalige arrondissementen Brussel en Leuven), 16.943 in Antwerpen en 12.431 in Limburg. Cijfers ontleend aan BEDDEGENOODTS, “De sociologische toestand”, 11.

[457] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[458] Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[459] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[460] Algemeen reglement, archief Albert Persoon. Onder andere de medestichter van het ABS, veearts Rollier, was adviseur. Verslag van W. Lieman van 14 juli 1963 over ABS-vergadering in Ieper in CBA Aanvullingen 49A.

[461] SNAET, De BB en het Europees landbouwbeleid, 82, voetnoot 2. Jozef Snaet werkt momenteel als socioloog bij de studiediensten van de BB.

[462] ADRIAENSEN, Het gezinsbedrijf in de landbouw, 64. De lezersbrief waarop hij zich baseerde, was “Het lot van de kleine bedrijven”, De Drietand (1 december 1963) 5.

[463] Van de ongeveer 90 000 leden die de BB in 1963 had, baatten er naar schatting 73 650 een landbouwbedrijf uit, waarvan de oppervlakte kleiner was dan 10 ha. Vertrouwelijke nota van 10 april 1963 in CBA 6.3.2.3.1.2. In 1969 maakten de landbouwers met een bedrijf onder de 10 ha nog 58,4 % uit van het ledenaantal van de BB. Nota van 10 juni 1969 in CBA 2.3.3.4.

[464] Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[465] EVERAET, Boer en beroepsorganisatie, 11.

[466] In 1996 was nog slechts 40,7% van de ABS-leden aangesloten bij een andere landbouworganisatie. EVERAET en LENDERS, En wat denkt de boer erover?, 90. Dit cijfer ligt aanzienlijk lager dan dat van 1977. Op basis van die vaststelling wordt op lange termijn een lineaire afname van het fenomeen vermoed. Als die hypothese juist is, lag het cijfer in de jaren zestig hoger dan dat van 1977.

[467] Dat hun aantal aanzienlijk was, bleek ondermeer uit De Drietand: Tijdens het congres van de BB heeft zijn voorzitter, prof. Boon, een rede uitgesproken, (…) Moest het niet zijn dat talrijke van onze leden die rede in De Boer te lezen krijgen, wij zouden ze hier in haar geheel afdrukken. “Komt er eindelijk begrip voor de landbouw”, De Drietand (18 juni 1966) 1.

[468] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[469] Ook Persoon kon zich achter deze stelling scharen. Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[470] Interview met Jan Hinnekens, 29 november 2001. Zijn hypothese wordt gestaafd door getuigenissen van landbouwers in Landbouwleven. Zie ondermeer:  SAVONET, “Ditmaal te Sint-Maria-Lierde”, Landbouwleven (2 maart 1963) 24. SAVONET, “Te Zeveren en te Bachte-Maria-Leerne”, Landbouwleven (13 april 1963) 24. SAVONET, “Bij de familie Ferket te Stekene”, Landbouwleven (19 oktober 1963) 24.

[471] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[472] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[473] SMITS, Inventaris van de betogingen, 47.

[474] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[475] De directe syndicale acties van het ABS worden uitgebreid besproken in het derde hoofdstuk.

[476] Ledencijfers van het BF voor de provinciale landbouwkamers van Oost-Vlaanderen en Antwerpen in Documentatiemap 62. Mededelingen voor het kader- en inspectiepersoneel van de BB van 26 februari 1963 in Documentatiemap 1585.

[477] Deze alinea berust op: Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001. Zie ook “Zin en onzin in de politiek”, De Drietand (25 mei 1968) 4.

[478] Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.  Persyn noch Quaghebeur hebben melding gemaakt van dit incident.

[479] De verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering gold alleen voor de zware risico’s. SIMON-MATHY, Les problèmes du monde agricole belge, 102.

[480] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[481] Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001.

[482] “Grandiose gratis bieravond”, De Drietand (15 juni 1964) 5. “Ziekteverzekering ABS”, De Drietand (15 juli 1964) 8. “Ziekteverzekering ABS West-Vlaanderen”, De Drietand (29 mei 1965) 6.

[483] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. “Een kas voor pensioenvergoeding en een pensioenkas voor onze ABS-leden”, De Drietand (26 maart 1966) 1.

[484] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[485] “In memoriam Basiel Ferket”, De Drietand (25 juni 1966) 1en 8. “Zijn testament”, De Drietand (2 juli 1966) 8. “Bij het overlijden van ABS-voorzitter Basiel Ferket”, Landbouwleven (25 juni 1962) 7.

[486] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[487] “Het ABS deelt mede: Willy Persyn, algemeen voorzitter”, Landbouwleven (5 november 1966) 2. “Het ABS heeft een nieuwe algemene voorzitter”, De Drietand (5 november 1966) 1. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[488] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001. Ook Persyn zelf bevestigde dat hij binnen de IPR een groot gezag had. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[489] “Radiotoespraak van onze algemene voorzitter”, De Drietand (26 november 1966) 1 en 5.

[490] De syndicale acties van het ABS worden uitvoerig besproken in het derde hoofdstuk.

[491] De uitspraak van Devrieze werd door Persoon geciteerd, toen hij de belangrijkste IPR-vergaderingen overliep. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[492] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[493] Het ledenblad van ABS-West-Vlaanderen citeerde vermoedelijk letterlijk uit het verslag van de IPR-vergadering van 15 januari 1968: Na de leden en de organisatie het beste te hebben gewenst stelt de Voorzitter vast, dat het jaar 1967 zeer goed is geweest wat uitwendige activiteiten betreft, maar dat we op stuk van innerlijke organisatie geen stap vooruit zijn gegaan, integendeel! “Bijvoegsel aan ABS-West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (13 november 1970). Of dit een woordelijke overname is van het betreffende IPR-verslag kon door het verbod tot inzage van de IPR-verslagen niet nagegaan worden.

[494] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Brief van Albert Persoon, 14 november 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001. De datum van de verkiezingen werd gevonden in “Kiesplicht”, De Boer (30 maart 1968) 1.

[495] Zie de eerste cruciale bepaling van het algemeen reglement, archief Albert Persoon. Het algemeen reglement is opgenomen in bijlage 6.

[496] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001. Volgens Quaghebeur hadden de West-Vlaamse afgevaardigden binnen de IPR, waarvan hij zelf vermoedelijk sinds 1966 deel uitmaakte, zich ingespannen om hun voorzitter op een verkiesbare plaats op een politieke lijst te krijgen. Daarvoor hadden ze ondermeer contact opgenomen met de liberale senator Gillon uit Kortrijk. De reden voor dat initatief lag nog steeds volgens Quaghebeur bij de financiële problemen van Persyn, die een gevolg waren van de vele verplichtingen die het voorzitterschap met zich meebracht. Toen hem de versie van Persyn werd medegedeeld, bevestigde Quaghebeur expliciet de versie van de feiten die hij in het vorige interview naar voren had gebracht. Interviews met Valère Quaghebeur, 8 september en 1 december 2001.

[497] DE WEVER, “Persyn, Willy”, 2463. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[498] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001. “Het ABS verloor in Noël Dinneweth één van zijn eerste pioniers”, De Drietand (13 juni 1969) 3. Persyn maakte als senator deel uit van de parlementaire commissie voor landbouw en middenstand. Van zijn hand is ook een ‘veertig punten’-programma bewaard met veertig aanbevelingen voor een betere Belgische landbouwpolitiek. Bovenaan stond de hervorming van het indexcijfer. DE WEVER, “Persyn, Willy”, 2463. Fotocopie van getypte nota van Willy Persyn over wat moet gedaan worden op het binnenlandse politieke vlak in CBA Aanvullingen 48A.

[499] Brief van Albert Persoon, 14 november 2001.

[500] Quaghebeur maakte wellicht pas sinds 9 juli 1967 deel uit van de IPR. Dat was na zijn verkiezing als provinciale voorzitter voor West-Vlaanderen. “Bijvoegsel aan ABS-West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (13 november 1970). Volgens Persoon kwam de naam van Quaghebeur voor de eerste maal voor in het verslag van de IPR-vergadering van 24 april 1966. Brief van Albert Persoon, 14 november 2001. Quaghebeur zelf kon zich niet meer herinneren wanneer hij lid werd van de IPR. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[501] “LVV-kandidaten bijten op de kom”, De Standaard (25 april 1968) 1.

[502] “LVV behaalt halve overwinning”, De Standaard (26 april 1968) 1 (ook citaat).

[503] Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[504] “Bijvoegsel aan ABS-West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (13 november 1970).

[505] Statuut van de algemene voorzitter van 8 augustus 1968, archief Albert Persoon. Dit document is ook opgenomen in bijlage 7.

[506] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[507] Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001. Er moet echter op gewezen worden dat de versie van de feiten die hier gevolgd wordt bijna uitsluitend steunt op het mondelinge en schriftelijke relaas van Persoon. Zijn versie van de feiten bleek namelijk het meest consistent en bood ook een verklaring voor het verdere verloop van de ABS-geschiedenis. De historische kritiek kon niet adequaat toegepast worden daar de twee brieven, waarnaar Persoon verwijst in verband met de kandidatuur van het voorzitterschap van Quaghebeur, niet mochten worden ingezien en geverifieerd.

[508] “Algemeen voorzitter gekozen”, De Drietand (14 september 1968) 1. Brief van Albert Persoon, 14 november 2001. Interviews met Valère Quaghebeur, 8 september en 1 december 2001. Handgeschreven commentaar van niet bekende opziener bij fotokopie van “Bijvoegsel aan ABS-West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (13 november 1970) in CBA Aanvullingen 48A.

[509] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001.

[510] Volgens het zesde artikel van het algemeen reglement moest elke provinciale raad zijn eigen kandidaten voordragen voor het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap van de IPR. Algemeen reglement, archief Albert Persoon. Dit algemeen reglement is opgenomen in bijlage 6.

[511] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[512] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. [PERSOON], “Wat een boerensyndikaat moet zijn”, De Drietand (19 december 1969) 3.

[513] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[514] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[515] Fotokopie van getypte brief van ABS-West-Vlaanderen namens Valère Quaghebeur, Camiel Verstraete en Camiel Verhaeghe van 14 november 1969 aan de leden van ABS-West-Vlaanderen in CBA Aanvullingen 48A.

[516] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[517] Statuten van het ABS-West-Vlaanderen in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 4 december 1969, nr. 6864 in CBA Aanvullingen 48A.

[518] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[519] De twee ondervoorzitters waren Camiel Verhaeghe en Camiel Verstraete. “Het ABS West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (23 oktober 1970), 2. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[520] “Hernieuwing lidkaarten 1970”, De Drietand (7 november 1969) 1.

[521] Fotokopie van getypte brief van Frans Van Ransbeeck van 7 november 1969 aan Valère Quaghebeur in CBA Aanvullingen 48A.

[522] Fotokopie van getypte brief van ABS-Aalst van 7 november 1969 aan de ABS-leden van West-Vlaanderen in CBA Aanvullingen 48A.

[523] Fotokopie van getypte brief van ABS-West-Vlaanderen namens Valère Quaghebeur, Camiel Verstraete en Camiel Verhaeghe van 14 november 1969 in CBA Aanvullingen 48A.

[524] “Kerst- en nieuwjaarsboodschap van het bestuur”, ABS-West-Vlaanderen (18 december 1969) 3.

[525] [PERSOON], “Wat een boerensyndikaat moet zijn”, De Drietand (2 januari 1970) 1.

[526] “Mededeling van de Interprovinciale Raad van het ABS aan de bestuursleden en leden”, De Drietand (6 maart 1970) 1 (ook citaten).

[527] “Bijvoegsel aan ABS-West-Vlaanderen”, ABS-West-Vlaanderen (13 november 1970) (ook citaat). Elementen kwamen ook ter spraken in interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[528] “Wie wil het ABS kapot maken?”, De Drietand (15 oktober 1971) in CBA Aanvullingen 48A. Persoon stelde eveneens de persoonlijke ambitie van de voormalige West-Vlaamse IPR-afgevaardigden aan de kaak. Brief van Albert Persoon, 14 januari 2001. Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001.

[529] Deze interpretatie werd gedeeltelijk ondersteund door Persyn. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001.

[530] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[531] Gesprek met Valère Quaghebeur, 14 oktober 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[532] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[533] Telefoongesprek met Albert Persoon, 2 augustus 2001.

[534] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Gesprek met Valère Quaghebeur, 14 oktober 2000.

[535] Persoon sprak op zestien van de 22 ABS-betogingen die in de periode 1963-1969 werden gehouden, cf. infra.

[536] Hetzelfde fenomeen lag waarschijnlijk ook aan de basis van de verwijdering van priester en stichter Jacob-Ferdinand Mellaerts uit de BB in 1902. Weliswaar nam Mellaerts zelf ontslag, maar die beslissing was  ingegeven door zware druk van de twee andere stichters Helleputte en Schollaert. Vanaf de stichting in 1890 tot 1902 was Mellaerts het eigenlijke gezicht van de BB geweest en had hij grotendeels alleen de ontwikkeling van de organisatie op zich genomen. Na 1902 had de ‘vader van de BB’ zo goed als geen contact meer met de BB en mocht hij evenmin nog een kerkelijke functie vervullen. Mellaerts stierf eenzaam en verbitterd in 1925. Zie voor een uitgebreide bespreking: VAN MOLLE, Ieder voor allen, 67-100.

[537] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[538] Brief van Albert Persoon, 11 januari 2001.

[539] “Rechtbank van Gent sprak leiders van afgescheurd Boerensyndikaat vrij”, Gazet van Antwerpen (15 november 1972) en “Herrie rond Boerensyndikaten”, De Gentenaar (15 november 1972) in CBA Aanvullingen 48A.

[540] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[541] Brief van Albert Persoon, 14 november 2001.

[542] SMITS, Inventaris van de betogingen, 115 en 127-130.

[543] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001. Memorandum van opziener A. Van Haverbeke van 7 januari 1971 in verband met betoging Roeselare in CBA Aanvullingen 48A.

[544] SMITS, Inventaris van de betogingen, 123 en 126-127.

[545] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[546] PERSOON, “Wie wil het ABS kapot maken?”, De Drietand (15 oktober 1971) en niet gedateerde brief van ABS-Vlaanderen in CBA Aanvullingen 48A.

[547] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[548] “Verklaring”, De Drietand (10 april 1970) 3. “ABS-voormannen uit de arrondissementen Ieper, Diksmuide en Kortrijk vergaderden te Roeselare”, De Drietand (29 mei 1970) 5. “Kontroleverslag”, De Drietand (12 juni 1970) 3.

[549] Tussen 7 juli en 30 september vonden ongeveer 360 betogingen plaats. Net als in 1962 werd de aanvankelijke afzijdigheid van de BB door de betogers scherp gehekeld. Zie voor het verloop en een aantal essentiële kenmerken van deze betogingsgolf: SMITS, Democratie op straat, 158-163. Tot op heden is hier nog geen uitvoeriger studie over verschenen.

[550] “Donderdag 12 december 74. Feestdag voor het ABS”, ABS-Vlaanderen (20 december 1974) 3-4. “Boerensyndikaat onder nieuwe vorm”, De Standaard (13 december 1974) in Documentatiemap 127. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 1974.

[551] “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (8 november 1985) in Documentatiemap 127.

[552] Deze stelling werd naar voren gebracht door Lieven Ferket in “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (22 november 1985) in CBA Aanvullingen 71.

[553] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[554] Brief van Albert Persoon, 3 september 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[555] Gesprek met Valère Quaghebeur, 14 oktober 2000. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001. VAN MOL, Imago-onderzoek, 18 en 22-23.

[556] BTK staat voor Bijzonder Tijdelijk Kader. Het BTK-statuut was één van de maatregelen van de overheid in het begin van de jaren tachtig om de werkloosheid te bedwingen. De overheid betaalde het eerste jaar het volledige loon van de werknemer, maar die tussenkomst verminderde geleidelijk vanaf het tweede jaar. De werkgever moest met andere woorden een steeds groter deel van het loon betalen. Na 5 jaar viel de overheidssteun volledig weg en moest de werkgever beslissen of hij de werknemer wou aanwerven. “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (8 november 1985) in Documentatiemap 127.

[557] “Aandacht”, De Drietand (4 oktober 1985) 1-2. “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (8 november 1985) in Documentatiemap 127. “Algemeen Boeren Syndikaat dient klacht in tegen Boeren Syndikaat”, De Standaard (14 november 1985) en “Boerensyndikaat wil scheur naaien”, De Morgen (14 november 1985) in CBA Aanvullingen 71. Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[558] “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (22 november 1985) en “Scheuring doet zich voor in Algemeen Boeren Syndikaat”, De Standaard (7 november 1985) in CBA Aanvullingen 71.

[559] Zie ondermeer “Algemeen Boeren Syndikaat dient klacht in tegen Boeren Syndikaat”, De Standaard (14 november 1985) en “Boerensyndikaat wil scheur naaien”, De Morgen (14 november 1985) in CBA Aanvullingen 71. “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (8 november 1985) in Documentatiemap 127.

[560] Interview met Valère Quaghebeur, 1 december 2001.

[561] “Problemen bij het ABS”, Landbouwleven (22 november 1985) in CBA Aanvullingen 71.

[562] Brief van Albert Persoon, 11 januari 2001.

[563] DE SCHRYVER, “Algemeen Boerensyndicaat”, 241-242. SCHROOTEN, “Boerenleider Adriaens loodste woelig ABS naar overleg”, De Standaard (3 januari 1998) 29. VAN GEYTE, “Antichrist in boerenland”, Gazet van Antwerpen (19 januari 1995) 9.

[564] Quaghebeur ziet dit als het grootste probleem voor de toekomst. Volgens hem kunnen veel ABS-leden zich niet meer identificeren met de bedrijfsgrootte van hun voorzitter. Gesprek met Valère Quaghebeur, 14 oktober 2000.

[565] SCHROOTEN, “Boerenleider Adriaens loodste woelig ABS naar overleg”, De Standaard (3 januari 1998) 29.

[566] “Beginselverklaring”, De Drietand (januari 1963) 1. Het document is ook opgenomen als bijlage 5 .

[567] Het kan echter ook gezien worden als een strategische keuze, waardoor het ABS zich tot alle Vlaamse politieke partijen kon richten en hen beoordelen op hun verdiensten. Die interpretatie lijkt  echter vooral op te gaan voor de Quaghebeur- en Adriaensperiode en niet voor de beginperiode.

[568] “De fakkeloptocht te Eeklo”, De Drietand (1 januari 1964) 5.

[569] “Het ABS en de politiek”, De Drietand (15 februari 1964) 7.

[570] Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[571] “Bedenkingen bij de gemeenteverkiezingen”, De Drietand (15 oktober 1964) 6.

[572] “Syndikaat en politiek”, De Drietand (15 december 1963) 4. “Zin en onzin in de politiek”, De Drietand (25 mei 1968) 1-4. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[573] “Het ABS en de komende verkiezingen”, De Drietand (10 april 1965) 2. “De verkiezingen van 23 mei”, De Drietand (15 mei 1965) 1.

[574] “Het ABS en de politiek”, De Drietand (20 april 1968) 2. Dat de verkiezing van Persyn verschillende reacties uitlokte, werd bevestigd door Persyn zelf en door Persoon. Brief van Willy Persyn, 10 oktober 2001. Interview met Albert Persoon, 7 september 2001.

[575] “Bedenking bij het ABS en de politiek”, De Drietand (20 april 1968) 2. “Zin en onzin in de politiek”, De Drietand (25 mei 1968) 4.

[576] Verslag van opziener De Maeseneir van 22 december 1962 over ABS-vergadering in Sint-Maria-Horebeke in CBA Aanvullingen 49A. Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[577] Zie ondermeer De Drietand (januari 1963) 1. “25 jaar ABS”, De Drietand (20 november 1987) 2 in Documentatiemap 127.

[578] “Wij hebben onze paus verloren”, De Drietand (15 juni 1963) 1. Zie voor een analyse van het pausschap van Johannes XXIII: DUFFY, Heiligen en zondaars, 269-273.

[579] Zie voor citaten uit Mater et Magistra ondermeer: “Rechtvaardigheid”, De Drietand (15 maart 1964) 2. “Zo spreekt de Boerenpaus”, De Drietand (20 mei 1964) 8. “Zo spreekt de Boerenpaus”, De Drietand (22 mei 1965) 8. Zie voor een citaat uit Pacem in Terris: “Daarentegen zullen de rechtvaardigheid en billijkheid soms vragen…”, De Drietand (1 april 1964) 5.

[580] Citaat van Pius XI in “Aan de landwolven”, De Drietand (6 maart 1965) 2 en “Aan de landwolven”, De Drietand (29 mei 1965) 3. De bijbelpassage werd aangehaald in “De lijdensweg van het Landbouwkrediet”, De Drietand (8 mei 1965) 8.

[581] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. Brief van Jos Nooyens, 27 december 2001. SAVONET, “Het bedrijf George te Veurne”, Landbouwleven (6 juni 1964) 16.

[582] PERSOON, “De boeren moeten hun gedacht zeggen”, De Drietand (15 maart 1963) 5. Interview met Valère Quaghebeur, 8 september 2001.

[583] Zie bijvoorbeeld  “Herder scheidt de bokken van de schapen!”, De Drietand (27 maart 1965) 6. “Voor de ‘goede’ zaak”, De Drietand (25 juni 1966) 5.

[584] “Het ABS en de pastoor”, De Drietand (11 februari 1967) 2. “Zijn er ook twee soorten gelovigen?”, De Drietand (20 juni 1969) 2.

[585] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001. “Bij de vlaggeinhuldiging te Destelbergen”, De Drietand (20 augustus 1966) 3.

[586] CLOET, Het bisdom Gent, 510-521.

[587] “De leugen en haar gevolgen”, De Drietand (8 mei 1965) 2. Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[588] ASPEA staat voor Action Syndicale des Petits Exploitants Agricoles.  Deze Waalse organisatie werd pas opgericht in 1965 en werd daarom niet behandeld in het panorama van de Belgische landbouworganisaties in de inleiding. KERSTEN, “Un an de Pleinchamp”, Pleinchamp (10 januari 2002) 3-4.

[589] “Waarom nieuw boerensyndikaat?”, De Standaard (21 april 1965) 2 in CBA Aanvullingen 71. Het citaat is overgenomen in de oorspronkelijke spelling.

[590] Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.Cf. supra pagina 34 bij het panorama van de Belgische landbouworganisaties.

[591] “Een nieuw boerensyndikaat?”, De Drietand (1 mei 1965) 6. “De leugen en haar gevolgen”, De Drietand (8 mei 1965) 2.

[592] Zie bijvoorbeeld “Vlaggeinhuldiging te Waarschoot”, De Drietand (13 februari 1965) 4. “Bij de vlaggeinhuldiging te Destelbergen”, De Drietand (20 augustus 1966) 3. Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[593] Interview met Willy Persyn, 8 oktober 2001.

[594] Stelling van Albert Persoon. Interview met Albert Persoon, 19 februari 2001.

[595] “Wij zijn niet alleen”, De Drietand (28 mei 1966) 1-2.