Inleidende studie tot etniciteit in Afrika. Met een case study over etniciteit bij de Baluba. (Joris Neyens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 2: EEN EIGEN BENADERING VAN ETNICITEIT

 

1. INLEIDING

 

In dit deel proberen we een eigen benadering van het fenomeen etniciteit te vinden. We gaan daarom eerst en vooral op zoek naar een goede definitie van een etnische groep. We leggen in onze definitie de nadruk op het feit dat we etnische groepen niet gelijk mogen schakelen met culturen, en we zullen het belang van de vermeende verwantschapsbanden als één van de belangrijkste eigenschappen van de etnische groepen onderlijnen.

Vervolgens zullen we een mening geven over de manier waarop we etniciteit nu het beste benaderen. Hierbij zullen we een eigen benaderingswijze voorstellen die het midden houdt tussen de bestaande primordialistische en instrumentalistische theorieën.

We zullen een blik werpen op de manier waarop etnische categorisering gebeurt, om daarna het dubbelzijdige karakter van etniciteit onder de loep nemen.

We eindigen dit deel door het situationele en relatieve karakter van etniciteit te benadrukken.
 

2. DEFINITIE VAN EEN ETNISCHE GROEP

 

In de volgende paragrafen wil ik verduidelijken wat ik onder etnische groep versta. Een etnische groep is een groep mensen waarbinnen een intersubjectief geloof bestaat dat zij verschillend zijn van andere groepen, en dit op basis van etnische kenmerken. Een etnische groep is dus een groep van mensen die zich profileren als een “wij-“ groep ten opzichte van een “zij-“ groep, en dit op basis van etnische criteria.

Deze etnische criteria zijn onder meer een gevoel van verschillend zijn van andere groepen in bijvoorbeeld cultuur, taal of gebruiken. Leden van een etnische groep hebben een band met een thuisland, een bepaald territorium. Deze band kan zowel reëel als symbolisch zijn. Een ander erg belangrijk criterium is het subjectieve geloof van een gedeelde afkomst. De leden van de groep zijn allemaal vermeende afstammelingen van de stichter of va, een andere belangrijke historische figuur van de groep. Ze geloven dus dat ze een gedeeld verleden en ze delen daarom ook vaak de mythe van bloedverwantschap. Ze zien elkaar als leden van dezelfde, uitgebreide familie. Weeral moeten we benadrukken dat het hier om een subjectief geloof gaat dat dus niet overeen hoeft te stemmen met de realiteit. 

Of al deze kenmerken, van gedeelde culturele factoren tot een gedeelde afkomst, überhaupt reëel zijn of niet, speelt dus eigenlijk totaal geen rol. Roosens geeft in zijn werk Creating Ethnicity een mooi voorbeeld hiervan[21]. Hij zegt dat het best mogelijk is om je een echte Vlaming te voelen, zelfs wanneer je in feite afstamt van Spanjaarden die hier na de Spaanse bezetting zijn blijven hangen. Zolang de leden van de etnische groep zelf geloven dat de kenmerken reëel zijn, én – wat ook erg belangrijk is – buitenstaanders de groep op basis van deze kenmerken ook als ‘anders’ beschouwen, kunnen we spreken van een etnische groep. Een etnische groep is vooral een identiteitsverschaffende vorm van sociale organisatie. 

 

Het is belangrijk dat we etnische groepen niet gelijkschakelen met culturen, zoals vaak wordt gedaan. Cultuur is inderdaad een erg belangrijk element in de profilering van een etnische groep, maar zoals gezegd zijn etnische groepen in de eerste plaats vormen van sociale organisatie.

Wanneer we etnische groepen gelijkschakelen met culturen, zou het begrip etniciteit nog problematischer worden dan het nu al is. Om te beginnen is het begrip cultuur quasi onmogelijk te definiëren. Ten tweede valt bijna niet te bepalen waar de ene cultuur begint, en de andere eindigt. Culturen hebben namelijk geen grenzen. Vroeger was het wel vaak de gewoonte om “stammen” gelijk te schakelen met “culturen”. Een stam bezat dan een homogene cultuur, en het was de taak van de antropologen om de grenzen van de culturen af te bakenen. Vandaag zien we dat cultuur slechts één van de vele elementen is die een etnische groep helpen definiëren. Maar etnische groepen zijn dan ook in wezen verschillend van stammen, hetgeen we later nog zullen behandelen.

 

In de vorige paragrafen hebben we gezien dat etnische groepen niet alleen gedefinieerd kunnen worden aan de hand van culturele elementen. Naast de cultuur zijn er ook andere kenmerken, waarvan het subjectief geloof in een gemeenschappelijke afstamming, en dus ook in bloedverwantschap, veruit het belangrijkste is.   

Het is misschien goed om even stil te staan bij het belang van deze vermeende verwantschapsbanden. Vele auteurs stellen namelijk dat net het geloof in een gemeenschappelijke afkomst hetgeen is wat etniciteit anders maakt dan andere vormen van sociale organisatie. Zo ook Barth: een categorisering is volgens hem een etnische categorisering wanneer een persoon geclassificeerd wordt op basis van zijn of haar basisidentiteit, zijn of haar meest algemene identiteit, waarvan aangenomen wordt dat ze gedetermineerd wordt door iemands afkomst of achtergrond[22].

De terminologie die vaak gepaard gaat met etnische groepen verwijst dan dikwijls ook naar bloedbanden: “dit is mijn moedertaal”, “het is mijn vaderland”, “hij heeft Siciliaans bloed”, enzovoort…

Het zijn precies deze vermeende verwantschapsbanden die inderdaad de kern uitmaken van de etnische ideologie. Objectieve criteria zoals taal, territorium, religie etc. alleen zijn onvoldoende om te bepalen of een groep een etnische groep vormt of om te zeggen dat een individu tot een bepaalde groep behoort.

De essentie van een etnische groep is een psychologische band die de mensen van een bepaalde groep met elkaar en met de objectieve criteria hebben, die hen anders maakt van – of hen toch laat denken dat ze anders zijn dan – alle niet-leden van de groep[23].

Het is een psychologische band, en dus ontstaan in de psyche. Het is dus niet persé de realiteit die voor leden van een groep belangrijk is, maar wel wat zij in hun psyche zien als de realiteit. Als zij in hun hoofd het beeld hebben dat ze verwant zijn met elkaar, is dat voldoende. Het zijn dus de verwantschapsbanden die een sterke affectieve factor zijn binnen de ideologie van etniciteit. We kunnen dus niet ontkennen dat etniciteit in grote mate een affectieve aangelegenheid is, zoals de primordialisten beweren. Dit kunnen ook de zuiver instrumentalistische en rationele theorieën niet weerleggen. En hier zijn we dus weer aanbeland bij de tegenstelling primordialisme versus instrumentalisme, hetgeen in het volgende stuk dieper zullen behandelen. 

 

3. PRIMORDIALISME VERSUS INSTRUMENTALISME EN CONSTRUCTIVISME

 

Primordialisten beweren, zoals we in het eerste deel over de tegenstelling tussen primordialisme en instrumentalisme al zagen, dat de affectieve band waar we het in de vorige paragrafen over hadden, primordiaal is. Dat hij een gegevenheid is waarmee mensen geboren worden. Dat hij bestaat a-priori, vóór alle sociale interactie. Dit is iets waar ik het niet mee eens kan  zijn. Instrumentalisten daarentegen verwaarlozen in hun theorieën de affectieve kant van etniciteit. Ze zien etniciteit als een louter rationele keuze.

Maar er bestaat in middenweg: emoties hoeven niet noodzakelijkerwijs het gevolg te zijn van primordiale banden, ze kunnen ook een gevolg zijn van sociale processen, hetgeen we nu verder zullen uitdiepen.

Affectieve banden met een groep worden door de leden van die groep vaak als primordiaal aangevoeld. Zoals we gezien hebben is de affectieve band bij etniciteit het gevolg van een vermeend gezamenlijk voorvaderschap. Mensen voelen deze band als primordiaal aan, maar daarom is hij dat nog niet. De band wordt gecreëerd door sociale processen, door het incorporeren van een ideologie die bij etniciteit hoort. En één van de kernpunten van die ideologie is nu net die band met de voorvaderen.

De affectieve factoren zijn dus niet primordiaal, maar het gevolg van sociale processen. In de volgende paragrafen zal ik wat dieper ingaan op welke deze sociale processen zijn.

 

Etniciteit is geen primordiaal concept. Etnische groepen zijn dus geen primordiale gegevenheden. Etniciteit ontstaat door historische krachten die tegelijk cultureel en structurerend zijn[24].

Het is de algemene opvatting van zowel sociale wetenschappers als niet-wetenschappers dat leden van menselijke groepen een aangeboren neiging hebben om een onderscheid te maken tussen insiders en outsiders, om sociale grenzen af te bakenen en om stereotype visies over ‘de ander’ te ontwikkelen om deze grenzen te behouden en te rechtvaardigen[25]. Het categoriseren zelf is een primordiale eigenschap van de mens. Het is iets wat het individu doet om te kunnen overleven in de sociale wereld, om orde te brengen in de chaos waar hij anders in zou leven. Maar het maken van onderscheid volgens etnische criteria is géén primordiale eigenschap van de mens, het is slechts één van de vele mogelijke manieren van categoriseren.

 

Etnische groepen zijn doorheen de tijd ook onderhevig aan veranderingen, ze evolueren en maken zelfs kans om eventueel te verdwijnen, onder meer door assimilatieprocessen. Het zijn dus geen vaststaande, eeuwig durende entiteiten zoals ze vaak door de primordialisten worden voorgesteld.

 

Als we ervan uitgaan dat we etniciteit niet als een primordiaal gegeven kunnen behandelen, zeggen we in principe dat etnische groepen constructies zijn. Of, om het met de woorden van Benedict Anderson te zeggen: etnische groepen zijn ingebeelde gemeenschappen[26]. Maar, en zo voegt Anderson er ook zelf aan toe, in feite zijn alle groepen op uitzondering van de familie constructies. Enkel familiebanden zijn “natuurlijk” te noemen.

Het feit dat we ze als constructies beschouwen en dat ze ingebeeld zijn, wil niet zeggen dat etnische groepen zomaar uit het niets uitgevonden zijn, zoals sommige auteurs beweren. Etnische groepen kunnen nooit uit het niets ontstaan. Dit is ook de mening van Pierre Van den Berghe[27]:

 

“Etniciteit kan nooit uitgevonden of verbeeld worden uit het niets. Etniciteit kan gemanipuleerd, gebruikt, uitgebuit, benadrukt, samengebracht of onderverdeeld worden, maar het moet verband houden met een populatie die reeds vooraf bestond… Etniciteit is zowel primordialistisch als instrumentalistisch”.

 

Zoals Van den Berghe het beschrijft, lijkt het een beetje alsof etnische groepen wél primordiale gegevenheden zijn (“…een populatie die reeds vooraf bestond…”), maar daar kan ik niet mee akkoord gaan.

Etnische groepen hebben, zoals reeds gezegd, altijd hun oorsprong in specifieke historische krachten. Krachten die tegelijk structureel en cultureel zijn. Structureel omdat ze bijdragen tot de vorming van de etnische groep, cultureel omdat ze de basis uitmaken voor die groep. Een groep is geen groep omdat het altijd een groep is geweest, maar wel omdat ze tot stand is gekomen onder invloed van bepaalde historische krachten en onder invloed van sociale interactie. Deze historische krachten, welke ze ook zijn, zullen altijd een rol blijven spelen in de evolutie van de etnische groep. Sommige aspecten van etniciteit zijn ouder en conservatief van aard, maar hun betekenis wordt constant aangepast om aan de veranderende behoeften van de groep en de individuen te voldoen.

 

In deel drie, dat zal gaan over de relatie tussen geschiedenis en etniciteit, zullen we dieper ingaan op de historische krachten die een rol spelen in de vorming en de verdere evolutie van etnische groepen. Voor nu volstaat het te zeggen dat ze deel uitmaken van een scala dat gaat gaan van gewone contacten tussen gemeenschappen tot de rechtstreekse manipulatie door een elitegroep.

 

Zoals reeds aangehaald in deel 1 (in het stuk over het inhoudelijke probleem van etniciteit), zijn etnische groepen ook constant aan verandering onderhevig. Het kan zijn dat een etnische term het ene moment de ene lading dekt, terwijl het een tijd later een hele andere lading kan dekken. Etnische groepen zijn het resultaat van een eindeloos proces waarin ze tegelijk oud en nieuw zijn, geworteld in het verleden en permanent onderhevig aan het proces van creatie[28]. Door het instrumentalistisch gebruik van etniciteit in de politieke competitie zullen ook de structurele relaties tussen de verschillende groepen en de zaken die hen definiëren veranderen. Het onophoudelijke proces van identiteitsconstructie verandert de contouren van het etnische landschap dus voortdurend. Met andere woorden: etniciteit houdt een dynamische herschikking van relaties en gewoonten in, en het is dus in geen geval het resultaat van cultureel conservatisme. De inhoud van etnische groepen verandert dus onophoudelijk.

 

In de bovenstaande paragrafen hebben we impliciet al aangetoond dat etnische groepen nooit vanuit het niets kunnen ontstaan. De bewering bijvoorbeeld, dat etnische groepen louter creaties zijn van koloniale overheden of van andere instanties, is volgens mij dan ook niet juist. Het is inderdaad zo dat etnische groepen gemanipuleerd kunnen worden door externe instanties, maar ze kunnen nooit gecreëerd worden van bovenaf. Wanneer men spreekt over creaties van etnische groepen moet men er namelijk altijd rekening mee houden dat het in feite gaat over bepaalde vormen van sociale organisatie die vooraf al bestonden omdat ze al van binnenuit ontstaan waren. Deze etnische groepen konden dan naderhand omwille van verschillende redenen wel zijn gemanipuleerd, maar niet gecreëerd[29].

We moeten er ons namelijk van bewust zijn dat etniciteit voor een groot deel draait om identiteit en identificatie met een bepaalde groep. Wanneer een bepaalde structuur enkel van bovenaf is opgelegd en er geen processen van binnenuit hebben plaatsgevonden, is het quasi ondenkbaar dat individuen zich kunnen identificeren met die structuur. Etniciteit, het categoriseren van de sociale wereld en het vormen van een eigen groep, is een proces dat zowel via interne factoren als via externe factoren moet gebeuren, en waarbij zoals we eerder al beweerden, affectieve factoren een essentiële rol spelen.

 

In dit stuk hebben we verteld dat etniciteit geen primordiale eigenschap is en dat etnische groepen en etniciteit constant aan verandering onderhevig zijn, maar dat we ons ook niet kunnen vinden in de visie van extreme constructivisten die beweren dat etnische groepen louter constructies zijn van elites of andere instanties. We hebben tegengeworpen dat het in onze ogen onmogelijk is dat individuen zich kunnen identificeren met een structuur die louter van bovenaf opgelegd is. Etniciteit en de vorming van etnische groepen kan nooit alleen afhangen van externe factoren, ze moet ook van binnenuit gebeuren. Hoe dit proces van categorisering verloopt zien we in het volgende stuk.

 

4. PROCESSEN VAN ONDERSCHEIDEN

 

In dit stuk zullen we een blik werpen op de manier waarop mensen categorische distincties maken tussen een “wij” en een “zij”.  Een eerste aspect in dit proces is het toeschrijven van een naam aan zowel de eigen groep als aan de andere groepen. Een tweede belangrijk element is het toekennen van een aantal al dan niet vermeende culturele eigenschappen aan zichzelf en aan de ander. Een ander belangrijke eigenschap van het categoriseringsproces is de stereotypering van zowel zichzelf als de ander. Daarnaast zullen we ook zien dat etniciteit niet enkel identiteitsverschaffend is naar binnen toe, maar dat het ook dient om de interactie met andere groepen te reguleren wanner de situatie daar om vraagt. We zullen zien dat etniciteit dus is zowel een bewustzijnsvorm als een praktijk is.

 

Het basiselement van etniciteit is dus de toepassing van systematische distincties tussen insiders en outsiders, tussen “wij” en “zij”. Als zo een principe niet aanwezig is of niet bestaat, is er geen sprake van etniciteit, vermits etniciteit een geïnstitutionaliseerde relatie veronderstelt tussen afgebakende categorieën waarvan de leden elkaar als cultureel verschillend beschouwen. Dit maken van systematische distincties is een onderdeel van het classificeren van de wereld door het individu. Door classificaties te maken, schept de mens zijn eigen identiteit. Identiteit betekent in de eerste plaats een verhouding tot de dingen en de mensen rond ons. Iets bestaat altijd maar ten opzichte van iets anders. Zoals gezegd is het classificeren of categoriseren dus een primordiale eigenschap van de mens, maar mag de erg belangrijke nuance, dat de manier waarop dit classificeren gebeurt niet vastaand of primordiaal is, niet uit het oog verloren worden.

 

Het belangrijkste instrument bij het opbouwen of het tot stand komen van een identiteit, en dus ook in het proces van classificeren, is de taal. Taal schept een werkelijkheid, taal kan latente verbanden concretiseren door ze te verwoorden. Ook ieders identiteit, zowel die van individuen als van groepen, wordt door taal geschapen en afgebakend.

We worden ons pas bewust van de relatie tot de ander via de taal. Het eerste belangrijke feit dat hierin meespeelt is de naamgeving. De eerste betekenisgevende factor in de constructie van een identiteit is de naam. Een kind wordt een individu aan de hand van zijn naam. Ook voor de identiteit van een groep is een naam een belangrijke constituerende factor. De groep wordt geconcretiseerd door een naam.

De naam die een groep aanneemt komt in veel gevallen van buiten de groep zelf. Men gaat zich bijvoorbeeld “mensen van de zee” noemen, omdat anderen hen als dusdanig benoemen. Soms neemt de groep ook zelf een naam aan. Het kan zelfs voorkomen dat de naam die de groep voor zichzelf aanneemt verschilt van de naam die anderen aan haar. Dan hangt het van één of andere vorm van administratie af welke naam zal voortleven.

Bij de constructie van een identiteit bouwt een persoon of een groep niet alleen zijn eigen wereldbeeld op, maar plaatst hij tegelijkertijd zichzelf en de ander in dit wereldbeeld. Hier zien we het dubbele aspect dat gepaard gaat met het construeren van een identiteit, namelijk naar binnen toe (het opbouwen van een eigen wereldbeeld), als naar buiten toe (het plaatsen van zichzelf en de ander in dit wereldbeeld).  

 

Een volgende belangrijke dimensie van classificeren is het toeschrijven van bepaalde culturele eigenschappen aan de eigen groep en aan andere groepen. Op die manier wordt het “anders zijn” geconcretiseerd. Voor de  rechtvaardiging van de etnische groep is het voldoende om een sociale grens te tekenen tussen de eigen groep en andere groepen door middel van enkele culturele symbolen en waarden die hen verschillend maken ten opzichte van die andere groepen. Deze culturele eigenschappen omvatten nooit het geheel van de observeerbare cultuur, maar zijn enkel een combinatie van sommige kenmerken die de actoren zichzelf toeschrijven en als relevant beschouwen. Deze symbolen en waarden kunnen in de loop der tijd door andere vervangen worden[30]. Zowat alle symbolen die nog niet door andere etnische groepen gebruikt worden, kunnen in principe gekozen worden door een etnische groep om zichzelf te affirmeren[31]. Het is echter niet zo dat de keuze van de symbolen lukraak gebeurt, ze zijn het resultaat van bepaalde processen die ervoor zorgen dat bepaalde symbolen en waarden voor een groep relevanter worden dan andere symbolen en waarden.

Het is eveneens erg belangrijk dat deze symbolen en waarden ook door andere groepen worden erkend als kenmerkend voor die ene etnische groep.  

 

Een bijkomend belangrijk aspect binnen het onderscheiden van een insider- en een outsidergroep is stereotypering. Met stereotyperen bedoelen we het overdreven in de verf zetten van bepaalde eigenschappen van zowel de eigen groep als van de andere groepen. Het proces slaat op het standaardiseren van de culturele verschillen. Wanneer er contact is tussen groepen die elkaar als cultureel verschillend ervaren, is er vrijwel altijd sprake van stereotypering.

Stereotyperingen hebben dikwijls een nogal pejoratieve bijklank, al is dit niet noodzakelijk in ieder geval gerechtvaardigd. Via het mechanisme stereotyperen worden gestandaardiseerde noties van het cultureel anders zijn van de andere groep geschapen, waardoor er meer orde komt binnen de sociale wereld waarin beide groepen leven. Leden van een bepaalde groep hebben vrijwel altijd bepaalde ideeën over de deugden en ondeugden van de leden van de andere groep. Deze stereotyperingen hoeven niet per definitie juist te zijn. Ze geven niet noodzakelijk goede beschrijvingen van de ander. Maar stereotypering draagt wel bij aan een aantal processen[32]:

Samengevat: het proces van stereotypering is in de eerste plaats identiteitsverschaffend voor de leden van de eigen groep. Daarenboven draagt stereotypering er toe bij dat de leden van een bepaalde groep zichzelf in relatie tot anderen kunnen definiëren omdat ze via het proces een ordelijke map van de sociale wereld aangeboden krijgen. Daarnaast rechtvaardigen stereotyperingen vaak systematische verschillen in toegang tot de rijkdommen van een gemeenschap.

 

Etniciteit is dus niet enkel identiteitsverschaffend. Het dient ook om de interactie met andere groepen, zowel op individueel als collectief vlak, verder te regelen wanneer de groepsidentiteit reeds voor een deel gevestigd is. Het feit dat ik als individu x tot de etnische groep X behoor, en de persoon y waarmee ik praat deel uitmaakt van de etnische groep Y, zegt mij hoe ik mij in bepaalde situaties ten opzichte die persoon moet gedragen omdat ik via stereotyperingen een bepaald idee heb over wie die persoon y uit de etnische groep Y is. Zoals gezegd hoeft dit idee helemaal niet te kloppen met de realiteit, met hoe die persoon y écht is. Het is alleen zo dat ik, binnen een situatie waar etniciteit voor mij belangrijk is, via de stereotyperingen een blauwdruk heb van hoe ik me moet gedragen.

 

Wanneer we het over het relationele aspect hebben, dan hebben we het eigenlijk over machtssituaties. Want in iedere relatie is er een vorm van macht in het spel. En wanneer we het over macht hebben, hebben we het over politiek, zij het in haar ruimst mogelijke betekenis.

En hiermee zijn we beland bij het dubbelzijdige karakter van etniciteit: ten eerste is etniciteit een proces van individuele en collectieve identiteitsvorming. Het is een bewustzijnsvorm. Etnische identiteit is een sociale identiteit, die naast vele andere identiteiten bestaat. Zoals alle sociale identiteiten helpen ze het individu de wereld te begrijpen, leggen ze zijn positie in de wereld uit, en definiëren voor het individu het gepaste gedrag naargelang de omstandigheden. Over dit eerste aspect hebben we het in de voorafgaande paragrafen al uitgebreid gehad. 

Maar etniciteit is ook een praktijk. En hiermee verwijzen we naar de relationele kant van etniciteit waar het daarna over hadden. Etniciteit als praktijk houdt in dat het gebruikt wordt om bepaalde belangen en soms materieel profijt na te streven, en dit zowel op individueel als op collectief niveau. Etniciteit wordt dan politiek.  Als praktijk varieert haar betekenis bij de verschillende sociale groepen naargelang hun positie binnen de sociale orde.

 

Er ontstaat vaak ook een wisselwerking tussen praktijk en bewustzijn. Politiek kan een aanleiding zijn voor etnische mobilisatie, hetgeen op haar beurt een krachtige aanmoediging is voor de verhoging van het etnisch bewustzijn.

 

John Londsdale onderscheidt ook deze twee functies van etniciteit. Het eerste noemt hij “moral ethnicity”. Etniciteit als identiteit is volgens hem iets dat we altijd met ons dragen. Etniciteit als praktijk noemt hij “political tribalism”[33]. Wanneer dit het geval is, is het resultaat ervan afhankelijk van de intenties van de actoren en van de politieke context waarbinnen het gebeurt.

 

Door etniciteit als praktijk te beschouwen, mogen we echter niet in de val lopen om het als een verklarend fenomeen te zien. Wanneer we zeggen dat etniciteit een praktijk is, bedoelen we eigenlijk dat mensen gemobiliseerd kunnen worden in naam van hun etnische groepen. Etniciteit is een mobiliserende factor, maar het is zelf nooit de motor van een proces.

Wanneer we namelijk, zoals we eerder stelden, ervan uitgaan dat etniciteit een product is van bepaalde historische krachten en voorwaarden, en dus geen ontologische eigenschap is van de menselijke organisatie (mensen kunnen zich namelijk op meerdere manieren organiseren dan op etnische basis), dan kunnen we daaruit afleiden dat etniciteit niet als een volledig onafhankelijk, verklarend verschijnsel of als een eerste oorzaak, kan worden behandeld. Door dit te stellen ontkennen we niet dat actie vaak wordt ondernomen in naam van etniciteit, noch dat dat soort actie een concrete invloed heeft op het leven en de relaties van alledag[34].

 

Zo zijn bijvoorbeeld oorlogen die we als etnisch beschouwen in mijn ogen ook nooit etnische oorlogen op zich. De oorlog wordt wel vaak gevoerd in naam van de etnische gemeenschap, maar de onderliggende oorzaak is vrijwel altijd economisch van aard, en niet omwille van “etnische haat die al eeuwenoud is”. Niemand doodt iemand anders omdat hij een andere taal spreekt, of omdat hij andere gewoontes heeft!

Etniciteit is nu eenmaal een kanaal waarlangs mensen gemakkelijk te mobiliseren zijn, en dit in de eerste plaats omdat het appelleert aan de gevoelens van de mensen. Etniciteit is vooral gevoelsgeladen omdat een de elementen vermeende afkomst en bloedverwantschap zo een vooraanstaande rol spelen in haar ideologie. Etniciteit is dus nooit meer dan een mobiliserende factor, en is onmogelijk een eerste oorzaak op zich.

Actie zal vaak gebeuren in naam van etniciteit, maar etniciteit zelf zal nooit de oorzaak van actie zijn.

 

In dit stuk hebben we stilgestaan bij het dubbelzijdige karakter van etniciteit. Etniciteit is zowel een vorm van bewustzijn als een praktijk. In een volgende sectie zullen we het situationele en relatieve karakter van etniciteit in beschouwing nemen.
 

5. HET SITUATIONELE EN RELATIEVE KARAKTER VAN ETNICITEIT

 

Etniciteit en sociale identiteiten in het algemeen zijn relatief en in sommige mate zelfs situationeel. Zelfs in typische poly-etnische gemeenschappen waar er uitgesproken culturele verschillen tussen bepaalde groepen zijn, zijn er veel situaties waarbinnen etniciteit geen of geen belangrijke rol speelt.

 

Individuen hebben altijd vele mogelijke identiteiten, waarvan de etnische identiteit er slechts één is. Ieder individu behoort dus ook tot verschillende sociale groepen: een natie, een beroepsgroep, een religieuze organisatie… Meestal zal de identiteit die het meeste voordeel in een bepaalde situatie oplevert het belangrijkste zijn in die situatie. En het is een louter empirische vraag wanneer de etnische identiteit of de etnische groep een voorname rol speelt of niet. Het belang van etniciteit kan dus wisselen naargelang de situatie, en het is vaak aan de personen in kwestie zelf om te bepalen welk belang ze er aan geven. Eriksen gebruikt de begrippen “overcommuniceren” en “ondercommuniceren” om aan te tonen hoe een etnische identiteit in een bepaalde situatie belangrijker of minder belangrijk kan worden gemaakt. Wanneer een groep of een individu op etnisch gebied een dominante plaats inneemt op de sociale ladder, zullen de etnische verschillen en de etnische identiteit overgecommuniceerd worden. Wanneer een individu deel uitmaakt van een groep die op etnisch gebied lager ingeschat wordt, zullen de etnische factoren “ondergecommuniceerd” worden[35].

 

De vraag welke identiteit het meeste profijt op kan leveren in een gegeven situatie speelt dus een belangrijke rol. Maar ook de schaal van het sociale veld waarin een individu zich bevindt kan een bepalende rol spelen. Zo is etniciteit een fenomeen van een vrij lokaal niveau. Etnische identiteit is relevant binnen de context van een natie, net zoals nationalisme relevant is op het internationale niveau. Racisme, in de zin van het maken van onderscheid op basis van fenotypische kenmerken, is dit op een nog uitgebreider niveau. Dit is volgens Van den Berghe ook de reden waarom op het gebied van etniciteit ook zo de nadruk wordt gelegd op culturele kenmerken: bij het onderscheiden van een wij- en een zij- groep zijn dit nu eenmaal de kenmerken die het meeste opvallen. Vermits de geografische afstand tussen de leden van de verschillende groepen meestal klein is, zijn er amper verschillen van fenotypische aard. Hiermee wordt ook nog een keer aangetoond dat etniciteit situationeel en relatief van aard is: een Baluba, om maar een voorbeeld te noemen, is in Lubumbashi, de tweede grootste stad in Congo, in eerste instantie een Baluba. Wanneer hij naar een ander Afrikaans land gaat, zal hij in de eerste plaats een Congolees zijn. Zijn etnische identiteit zal op een tweede plaats komen. En als hij naar Europa gaat, is zijn eerste identiteit Afrikaan. Telkens verschuift de belangrijkheid van verschillen. In de contacten met anderen zullen het in Lubumbashi vooral de culturele verschillen zijn die belangrijk zijn. Als hij naar Nigeria gaat, zal vooral zijn plaats van afkomst, zijn natie, belangrijk zijn. In Europa is het zijn huidskleur die hem verschillend maakt in de ogen van anderen en waarschijnlijk ook in zijn eigen ogen.

 

Daarenboven is de etnische identiteit vaak aantrekkelijk omdat er geen goede alternatieve identiteiten aanwezig zijn. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar het platteland in Afrika, moeten we vaststellen dat er amper sociale differentiatie bestaat wanneer het op arbeid aankomt: zowat 90% van de mensen is landbouwer. Een identiteit op basis van beroepsklassen is dus al onmogelijk.

Daarnaast postuleren verschillende auteurs dat andere structuren die eventueel identiteitsverschaffend zouden zijn weinig of geen autoriteit meer bezitten. Klassen spelen op sociaal gebied amper nog een rol, en de klassenstrijd is een strijd die alleen nog via woorden wordt gevoerd. Naties hebben veel van hun aantrekkingskracht verloren omdat er nog maar weinig landen zijn die de nadruk leggen op een echte nationale ideologie. De voorbije eeuw was er één met hoofdzakelijk conflicten tussen blokken van naties, en niet tussen naties onderling. De belangrijkste machtsorganen zijn meer en meer supranationaal geworden. Denk hierbij maar aan de Europese unie en de Verenigde naties. Deze eenheden hebben tot op de dag van vandaag nog geen ideologie ontwikkeld die aantrekkelijk is voor veel mensen. Hieruit volgt dat de etnische gemeenschap één van de weinige organisatorische vormen is geworden die nog enige aantrekkingskracht en autoriteit bezit op het macroniveau[36].

 

Niet alleen het feit dat etniciteit een belangrijke rol speelt als identiteit is afhankelijk van de context, ook de mate waarin iemand zich gevoelsmatig affilieert met een etnische groep kan afhankelijk zijn van de situatie. Dit illustreert alweer Roosens: hij geeft aan dat Vlamingen in Brussel die voortdurend Frans moeten spreken, waarschijnlijk vaak bewuster Vlaams zullen zijn dan Vlamingen in Limburg of West-Vlaanderen die zelden of nooit met dit probleem worden geconfronteerd[37].

 

Een ander opmerkelijk fenomeen dat samenhangt met het contextuele en situationele karakter van etniciteit, is dat ook etnische labels qua betekenis vaak afhankelijk zijn van het kader waarbinnen ze gebruikt worden. Met etnische labels bedoelen we hier in de eerste plaats etnoniemen.

Toen we zagen dat etnische groepen constant veranderen, hebben we ook gezien dat een etnisch label doorheen de tijd van betekenis kan veranderen. Dat het dus tijdens de ene periode de ene lading, en tijdens een volgende periode een andere lading dekte.

Welnu, ook tijdens één bepaalde periode kan een etnisch label meerdere ladingen dekken. Of beter gezegd: het kan voor meerdere dingen tegelijk staan, en dit omwille van de geografische afstand. Etnische labels vervagen als het ware naargelang de afstand, zowel de sociale als de geografische afstand, van waarop ze gepercipieerd worden. Laat me dit even verduidelijken.

In de vroege jaren vijftig deed J.C. Mitchell, een medewerker van de bekende ‘Manchester School’, een onderzoek naar het systeem van sociale verhoudingen in een urbaan kader. Daarvoor bestudeerde hij de Kalela-dans, een populaire ‘tribale’ dans uit de Copperbelt van Noord Rhodesië (het huidige Zambia). Een belangrijk punt dat blijkt uit de experimenten is, dat hoe verder een volksgroep van een ander verwijderd is, zowel geografisch als sociaal, hoe groter de tendens om hen als een ongedifferentieerde categorie te bekijken en hen te plaatsen onder een algemene benaming zoals Bemba, Lozi, etc. Op die manier hebben de Afrikanen van de Copperbelt alle etnische groepen die verder verwijderd zijn van hun thuisland gereduceerd tot enkele categorieën die heel vaak de naam dragen van die groepen die door en met de komst van de Europeanen de machtigste en dominantste groepen waren geworden in de regio[38]. Kleiner etnische groepen worden dus onder het label van grotere etnische groepen geplaatst. We mogen aannemen dat dit een algemeen verschijnsel is dat toegepast kan worden op alle etnische groepen en alle regio’s.

 

We kunnen voor dit stuk besluiten dat etniciteit en de etnische labels die gebruikt worden, vaak afhankelijk is van de situatie en de context.
 

6. CONCLUSIE

 

Bij het uiteenzetten van een eigen benadering heb ik eerst een definitie gegeven van een etnische groep. Daarbij heb ik vooral de nadruk gelegd op het feit dat we een etnische groep niet mogen gelijkschakelen met een “cultuur”, en op het belang van vermeende verwantschapsbanden binnen een etnische groep.

In een tweede punt heb ik even stilgestaan bij de tegenstelling tussen primordialisme aan de ene kant, en instrumentalisme en constructivisme aan de andere kant. We zijn tot de conclusie gekomen dat etnische groepen geen primordiale gegevenheden zijn, en dat de affectieve banden tussen de leden van etnische groepen het gevolg zijn van sociale processen. Ook hebben we de aandacht gevestigd op het gegeven dat etnische groepen voortdurend aan verandering onderhevig zijn en dat ze van bovenaf gemanipuleerd, maar nooit gecreëerd kunnen worden. Etniciteit ontstaat namelijk door historische krachten die zowel structureel als cultureel zijn.

Vervolgens hebben we stilgestaan bij het dubbelzijdige karakter van etniciteit: het is zowel een vorm van bewustzijn als een praktijk.

We eindigden dit deel door het situationele en contextuele karakter van etniciteit onder de loep te nemen.

 

Nadat we ons in het eerste en het tweede deel voornamelijk geconcentreerd hebben op de theoretische aspecten van etniciteit in een synchronisch perspectief, zullen we ons in een volgend deel bezig houden met een diachronische benadering van etniciteit.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[21] E.E. ROOSENS, Creating Ethnicity. The Process of Ethnogenesis, Newbury Park, Sage, 1989, p. 17.

[22] F. BARTH, “Ethnic Groups and Boundaries”, In: J. HUTCHINSON, A.D. SMITH, Ethnicity, Oxford, Oxford university press, 1996, p. 78.

[23] Sommigen zullen nu opmerken dat dit ook precies de definitie van een natie is, of dat deze opmerking toch op zijn minst ook toepasbaar is op naties. Daarin hebben ze volgens mij grotendeels gelijk. Er zijn echter ook verschillen tussen naties en etnische groepen. Het grote verschil tussen een natie en een etnie is het feit dat de laatstgenoemde in wezen informeel is. Wanneer een etnische groep deel uitmaakt van het officiële economische en politieke machtskader van een staat, is ze een natie. Wanneer de etnische groep dus formeel erkend is als een staat of als een regio binnen de staat, spreken we in principe niet meer over een etnische groep. 

[24] J. COMAROFF, “Of Totemism and Ethnicity: Consciousness, Practice and the Signs of Inequality”, In: R.R. GRINKER, Perspectives on Africa: a Reader on Culture, History and Representation, Oxford, Blackwell, 1997, p. 70.

[25] T.H. ERIKSEN, “A Non Ethnic State for Africa?”, In: P. YEROS, Ethnicity and Nationalism in Africa. Constructivist Reflections and Contemporary Politics, Basingstoke, Macmillan, 1999, p. 46.

[26] B. ANDERSON, Imagined Communities. Reflections on the Origins and Spread of Nationalism, London, Verso, 1991, p. 6.

27 P. VAN DEN BERGHE, ”Does Race Matter?”, In: J. HUTCHINSON, A.D. SMITH, Ethnicity, Oxford, Oxford university press, 1996, p. 58.

 [28] B.J. BERMAN, “Ethnicity, Patronage and the African State: the Politics of Uncivil Nationalism”, African Affairs, 1998, 97, p. 312.

[29] In deel 3 zullen we zien dat hetgeen we in deze paragrafen beweren in feite een conceptueel probleem is. Etnische groepen kunnen inderdaad niet vanuit het niets ontstaan. Maar het zijn niet de etnische groepen die gecreëerd werden door de koloniale overheid of door andere instanties, maar wel de “stammen”. Voor het verschil tussen etnische groepen en stammen verwijs ik naar de sectie over etniciteit tijdens de koloniale periode in dit derde deel.

[30] E.E. ROOSENS, Creating Ethnicity. The Process of Ethnogenesis, Newbury Park, Sage, 1989, p. 12.

[31] Ibid., p. 18.

[32] T.H. ERIKSEN, Ethnicity and Nationalism: Anthropological Perspectives, London, Pluto press, 1993, pp. 22-25.

[33] J. LONDSDALE, “Etnicité Morale et Tribalisme Politique”, Politique Africaine, maart 1996, 61, p. 100.

[34] J. COMAROFF, “Of Totemism and Ethnicity: Consciousness, Practice and the Signs of Inequality”, In: R.R. GRINKER, Perspectives on Africa: a Reader on Culture, History and Representation, Oxford, Blackwell, 1997, p. 70.

[35] T.H. ERIKSEN, Ethnicity and Nationalism: Anthropological Perspectives, London, Pluto press, 1993, p. 29.

[36] E.E. ROOSENS, Creating Ethnicity. The Process of Ethnogenesis, Newbury Park, Sage, 1989, p. 17.

[37] Ibid., p. 12.

[38] J.C. MITCHELL, The Kalela Dance, Manchester, Manchester University Press, 1956, 52 p.