Een geschiedenis met de armsten. Van Aide à Toute Detresse tot de ATD Vierde Wereldbeweging (1957-1998). (Sara Mels)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 2: De ideologie van de beweging

ATD Vierde Wereld

 

In dit hoofdstuk gaan we in op de ideologie van de ATD-Vierde Wereldbeweging. Naast de organisatiestructuur en de acties van de beweging, die in de volgende hoofdstukken zullen behandeld worden, vormt het denken één van de drie fundamentele componenten van elke sociale beweging. De ontwikkeling van de eigen ideologie van ATD kan ook in het eerste stadium van de vijf stadiaontwikkeling van Blumer gesitueerd worden. Voor ATD is een goed gedefinieerde ideologische basis een van de belangrijkste aspecten van haar ontwikkeling, want op die manier kan ze zich onderscheiden van verwante organisaties. ATD is immers niet de eerste organisatie die zich bezorgd toont om het armoedeprobleem. Zij gaat het juist op een nieuwe manier verwoorden en definiëren. De ideologische ontwikkeling van ATD is ook een aanzet tot het tweede stadium in het model van Blumer, want ze geeft de beweging een eerste “legitimatie” ten opzichte van andere organisaties die zich met het armoedeprobleem bezighouden[138].

 

De ideologie is vastgelegd in de “Basisopties”, een tekst die is opgesteld in 1965 en de invloed van zijn tijd, omgeving en stichter ondergaan heeft. In de eerste plaats zijn sommige begrippen uit de tekst sterk verbonden met de tijdsgeest. In het midden van de jaren zestig zijn in de maatschappij belangrijke militante krachten actief. De sociale betrokkenheid die deze periode kenmerkt, geeft aanleiding tot een nieuw vocabularium, waarvan ATD enkele begrippen overneemt, zoals de emancipatiestrijd, de Derde Wereldproblematiek en de daarmee verbonden internationalisering van de beweging.

Vervolgens speelt het nationale kader waarbinnen de “Basisopties” zijn opgesteld, een rol. Zo zijn de “Basisopties” illustratief voor een “Frans” aanvoelen van de armoedeproblematiek. Er worden duidelijke referenties naar de Franse Revolutie zelf gemaakt, zoals het thema van de mensenrechten, maar ook de term “vierde wereld'”.

Ten slotte hangt de ideologie niet alleen samen met de periode en de plaats waar ze is ontstaan. De “Basisopties” zijn ook doordrongen van een christelijke (katholieke) levenssfeer. In de eerste plaats is de methode van ATD gebaseerd op die van de JOC/KAJ en zijn er sporen van de werkwijze van de priester-arbeiders in terug te vinden. Daarnaast stelt de beweging zich op als een interconfessionele beweging, open voor elke (geloofs)overtuiging, zodat ATD in het verlengde van het naoorlogse links-katholicisme kan geplaatst worden. Dit wordt onderstreept door het belang dat de beweging hecht aan het communistische denken, waarmee ATD zich vergelijkt (en onderscheidt). Beïnvloed door het christelijk personalisme, ademt de tekst dus een katholieke maatschappijhouding uit die enerzijds een traditionele kerkelijke houding weerspiegelt waarbij ATD het aspect van de gezinswaarden sterk benadrukt, en anderzijds ook links-katholieke ideeën bevat[139].

 

 

1) De Basisopties van ATD

 

De ideologie van ATD is zoals gezegd vastgelegd in de “Basisopties”. Op de tweede georganiseerde vergadering van het volontariaat in 1965 schrijven de permanente werkers en Joseph Wresinski een tekst, die vorm geeft aan de basisprincipes van de beweging. Deze tekst is opgesteld opdat de vrijwilligers, die een uiteenlopende sociale origine en religieuze overtuiging hebben, een gemeenschappelijk ideaal kunnen voorstaan in de strijd tegen de armoede[140].

 

Illustratie: De Basisopties van de Vierde Wereldbeweging[141]

Ieder mens draagt in zich een fundamentele en onvervreemdbare waarde die hem bevestigt in zijn menselijke waardigheid. Die waarde plaats hem op gelijke voet met alle mensen, welke ook zijn levenswijze en overtuiging, zijn sociale en economische positie, zijn etnische of raciale afkomst mogen zijn. De menselijke waardigheid geeft aan eenieder hetzelfde onvervreemdbare recht om als vrij persoon te handelen voor zijn eigen welzijn en dat van zijn medemensen.

Toch ziet men dat in elke samenleving een vierde wereld blijft voortbestaan: personen, gezinnen, groepen die niet in de mogelijkheid zijn hun waardigheid te laten gelden, haar te gebruiken als drijfveer voor hun handelen, als basis voor hun ontwikkeling, als rechtvaardiging voor het uitoefenen van alle mensenrechten… omdat ze niet dezelfde middelen krijgen toebedeeld als iedereen.

Wanneer een samenleving zich hiervan bewust wordt en consequent wil blijven, zal zij de minstbedeelde minderheden op alle gebieden voorrang moeten geven. Zij zal hun belangen moeten behartigen als absolute prioriteiten, wil zij hun kansen op persoonlijke integriteit, autonomie en participatie gelijk maken aan die van anderen. Zij zullen het 'gist' zijn, de deskundigen bij uitstek in elk nieuw maatschappijproject. Hùn ontplooiing zal de maatstaf zijn van onze eigen vooruitgang naar een samenleving die daadwerkelijk gebaseerd is op gelijkheid.

De beweging A.T.D. Vierde Wereld heeft gekozen voor een beschavingsmodel (en vandaar ook voor een maatschappijproject) waarin onze huidige prioriteiten totaal worden omgekeerd, waarbij al onze middelen worden geheroriënteerd in het voordeel van de Vierde Wereld, en meer in het bijzonder van de minstbedeelden onder haar leden.

De verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van dit project berust bij een militant vrijwilligerskorps. Dit zet zich in om aan de Vierde Wereld op de meest efficiënte wijze de toegang te verschaffen tot inspraak en de cultuur. Het volontariaat heeft dus een dubbel doel: de mensen van de Vierde Wereld enerzijds de kansen geven om al hun mogelijkheden te ontwikkelen, en hen anderzijds in staat te stellen op hùn beurt als militanten op te treden voor de rechten van de minstbedeelden. Zo zullen zij zelf werkelijk bouwen aan een nieuwe samenleving.

 

Bijgevoegde illustratie is de versie van 1981, die behoudens een licht gewijzigde frasering dezelfde is als de Nederlandse tekst van 1977. De tekst is het fundamentele uitgangspunt voor het denken, de acties en het onderzoek van de beweging tot de dag van vandaag, al rijzen er nu wel twijfels over de relevantie ervan in de toekomst. De beweging heeft echter geen belangrijke veranderingen aangebracht in de tekst, die tot vandaag symbool staat voor het engagement van de vrijwilligers van ATD.

 

We merken op dat er meerdere uitgaven van de tekst bestaan en dat de hierboven weergeven tekst van 1981 enkel minimale verschillen vertoont met de Nederlandse versie van 1977. De algemene doelstelling dat de samenleving moet worden omgekeerd ten gunste van de armsten en dat daarbij rekening moet gehouden worden met hun menselijke waardigheid, die hen op gelijke hoogte met de anderen plaatst, blijft zo centraal in beide teksten. Het belangrijkste onderscheid is dat de tekst van 1981 iets krachtiger en radicaler geformuleerd is dan die van 1977. Zo wordt in de eerste alinea meer de nadruk gelegd op het concept van de "menselijke waardigheid" en wordt de gelijkheid van eenieder aangevuld "wat ook de etnische en raciale afkomst mogen zijn". Ook de kritiek ten opzichte van de samenleving wordt in de tekst van 1981 concreter uitgedrukt. Terwijl de tekst van 1977 "een nieuw soort van beschaving" of "samenleving" wil vormen, spreekt de tekst van 1981 over een "beschavingsmodel" en "maatschappijproject".

 

De tekst van de 'Basisopties' opgesteld in 1996 (zie bijlage), is de verwerking van de originele tekst door de gezinnen van de Vierde Wereld zelf en is vooral belangrijk omdat ze uitdrukking geeft aan de manier waarop de armsten hun strijd en die van ATD verwoorden.

 

 

2. De tijdsgeest

 

De jaren vijftig en zestig zijn jaren die gekenmerkt worden door de opkomst van de jeugdcultuur, de massaconsumptie en de massacultuur, en een daarop agerende tegencultuur. Het is een periode van belangrijke politieke, economische en sociale gebeurtenissen in Frankrijk, en ook op de internationaal scène doen zich tijdens de Koude Oorlog meerdere crisissen voor[142]. In deze periode is ATD geboren en de organisatie ondergaat er de invloed van. Zo heeft de beweging zich proberen aan te sluiten bij de studentenprotesten in Parijs. Omdat de protesten van deze jaren steeds meer een uiting worden van de wens van een nieuwe, democratischer samenleving en omdat het algemene opzet van ATD de emancipatie van de armsten is, is het belangrijk even halt te houden bij deze gebeurtenissen.

 

a) De jaren zestig

 

De “woelige” jaren zestig zijn met de tijd sterk geaccentueerd en worden algemeen als een periode van grote veranderingen beschouwd. De kritiek die op dat moment geuit wordt en in Frankrijk haar hoogtepunt bereikt in mei '68, vindt zijn ontstaan in een maatschappij die door de economische groei buiten haar grenzen is gegroeid: ze heeft zich ontwikkeld van een welvaartstaat tot een consumptiemaatschappij waar consumptiegoederen zoals televisie, radio en auto, een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Deze maatschappelijke veranderingen leiden in Amerika en in Europa, onder meer in Frankrijk en in België, waar de kritiek evenwel voor een groot stuk wordt afgeleid door de communautaire twisten, tot een golf van contestatie en kritiek[143].

 

Deze kritiek wordt vooral verbonden met de studentenprotesten. Door hun sociale positie, hun vrijheid en hun bijzondere intellectuele milieu is het voor de studenten gemakkelijker om de maatschappij te bekritiseren dan voor de arbeiders. Toch is de contestatie van de jaren zestig vooral de reactie van een hele generatie op de samenleving[144]. De historicus Righart spreekt in navolging van Ronald Inglehart over het generatieconflict van de jaren zestig. Aan de ene kant is er de “stille generatie”, die grootgebracht is tijdens de Tweede Wereldoorlog en die een materialistisch waardepatroon hanteert waarbij veiligheid, zekerheid en inkomen prioritair zijn. Aan de andere kant staat de “protestgeneratie”, die opgevoed is na de oorlog en niet dezelfde ontberingen als de vorige generatie ondergaan heeft. Zij heeft een postmaterialistische opstelling waar het verlangen naar zelfrealisatie groot is. Samen met de sociale, economische en politieke omstandigheden van de jaren zestig ligt deze generatiedynamiek aan de basis van het protest[145].

De contestatie kent in elk land haar eigen ontstaansgrond en bijzonderheden, maar de informatiestroom van de massamedia en de contacten tussen studentenleiders zorgen ervoor dat ook over de grenzen wordt gekeken. De nationale protesten groeien zo uit tot één internationale beweging van kritiek op de samenleving. Zo spelen de evoluties in Amerika een belangrijke rol in Europa. De contestatie van de studenten ontstaat daar onder andere uit de burgerrechtenbeweging; het instrument waarmee de zwarte bevolking vanaf het begin van de jaren zestig onder impuls van Martin Luther King en met geweldloze acties zoals sit-ins gelijke rechten voor blank en zwart opeist. De Amerikaanse studenten nemen deze strijd over en strijden voor een democratischer universiteit. Tenslotte sluiten de studenten zich met hun protest aan bij het algemene verzet tegen de praktijken van de overheid in Latijns-Amerika en later in Vietnam[146]. De anti-imperialistische visie zal dan ook een belangrijk element worden in alle studentenprotesten. Een groep als de “tiermondisten” verzet zich tegen de gewelddadige aanwezigheid van Westerse overheden in buitenlandse gebieden en wil vormgeven aan een nieuw soort van steun aan de derde wereld gebaseerd op een gevoel van verantwoordelijkheid van het Westen en op een wil om structurele veranderingen te realiseren[147].

In Frankrijk verlopen de gebeurtenissen enigszins anders. Daar gaat het niet alleen om het studentenprotest dat in maart aan de campus van Parijs X Nanterre begint, vervolgens overslaat naar de Sorbonne en tenslotte tot barricades in de straten en een bezetting van de universiteit leidt, maar ook om stakingen van de arbeiders, die voor betere werkomstandigheden ijveren en die de Franse economie in mei en juni volledig stilleggen. Deze twee “protestbewegingen”, die elkaar vooral in Parijs ondersteunen, leiden tot een politieke crisis. Er komt steeds meer kritiek op de (autoritaire) leiding van Charles de Gaulle, die de president tot een belangrijk doelwit maakt in de protesten van de studenten. De Franse regering en de Gaulle kunnen geen gepast antwoord formuleren op de gebeurtenissen. In mei heerst dan ook een prerevolutionair klimaat in de lichtstad waarbij de linkerzijde hoopt de regering te kunnen laten vallen. Door de verdeeldheid van links en het minder progressieve binnenland wint de Gaulle in 1968 toch nog de vervroegde verkiezingen. Dit betekent enkel een uitstel, want in 1969 moet hij ontslag nemen ten voordele van Georges Pompidou[148].

De verschillende nationale contestaties van de jaren zestig vormen tenslotte een strijd tegen het kapitalisme, tegen de hele samenleving. De contestanten gebruiken daarbij het nieuwe linkse gedachtegoed als richtlijn: de teksten van Marx worden opnieuw bovengehaald, Louis Althusser ontdoet het communisme van zijn stalinistische kenmerken, waardoor het een nieuwe elan krijgt, en Herbert Marcuse bezweert de nieuwe consumptiemaatschappij, waarbij hij haar vervreemdingsaspect benadrukt. Wat zo wordt beschouwd als de geest van '68, is volgens Doom: “het zoeken naar een vernieuwde op mensenmaat gesneden samenleving, en dit op alle terreinen; het verwerpen van het zelfsprekende van de bestaande (machts)verhoudingen”[149]. Een zoeken dus naar een nieuwe omgang met de Derde Wereld door de “tiermondisten”, naar de gelijke positie van de vrouw in de samenleving door de “feministen” en naar een juiste omgang met de omgeving door de opkomende ecologisten.

 

b) De plaats van ATD in deze periode

 

Indien we ATD in dit kader willen plaatsen, is het belangrijk om de beweging een concrete ontstaansdatum toe te kennen. Reeds in 1957 start Joseph Wresinksi met verschillende projecten in het kamp van Noisy-le-Grand, maar deze eerste groepering zet haar fundamenten niet op papier. Het is pas in de jaren zestig dat de groep een echte beweging wordt. In 1965 krijgt ze een ideologische basis met het opstellen van de ‘Basisopties’, en in 1966 kan ze haar intrek nemen in het huis in Pierrelaye, waar ze haar onderzoeksinstituut onderbrengt en de vorming van de vrijwilligers organiseert. ATD ontvangt in 1965 ook haar eerste subsidies voor haar werk in de kampen. In 1971 wordt ATD tenslotte erkend als een organisatie van algemeen nut. Zo duurt het ongeveer vijftien jaar voor de beweging in haar geheel erkend wordt[150]. Concreet kunnen we zeggen dat ATD in de periode 1965-1971 als beweging vorm heeft gekregen. De gebeurtenissen van de jaren zestig in Frankrijk moeten ATD dus wel op één of andere manier beïnvloed hebben.

In de context van de jaren zestig gaat ATD haar programma ten voordele van de armsten verwoorden als een strijd voor burgerrechten, en mensenrechten in het algemeen. Deze ontwikkeling komt voort uit de contacten van de beweging met de Verenigde Staten. In 1964 vertrekt een vrijwilligster naar de VS om er de mogelijkheden van de oprichting van een afdeling van ATD te onderzoeken. Vanuit de werking die vervolgens wordt opgezet, ondervindt de beweging de invloed van de burgerrechtenbeweging. In 1964 spreekt Joseph Wresinksi voor het eerst over de rechten van de mens[151].

Daarnaast hebben ook de protesten van de studenten in de binnenstad van Parijs een zekere invloed. Deze protesten starten aan de universiteit Parijs X Nanterre, die naast een bidonville (zoals in Noisy-le-Grand) gebouwd is. Hoewel Pierre Grappin, de toenmalige decaan van de faculteit letteren in Nanterre, meent dat de aanwezigheid van de sloppenwijk geen afdoende reden is voor het ontstaan van de protesten in Nanterre[152], kan het volgens ons wel hebben meegespeeld. Het contrast tussen de heersende armoede en het intellectuele klimaat op de universiteit kan invloed gehad hebben op het groeiende ongenoegen en de uitbraak van de onlusten. Toch menen we dat het studentenprotest in eerste instantie geen sociale strijd is. Joseph Wresinski staat zelfs achterdochtig ten opzichte van dit protest, want revoluties hebben steeds in het nadeel van de armsten gespeeld. Wanneer de priester echter ziet dat de studenten protesteren tegen de consumptiemaatschappij in het algemeen, verandert hij van mening. Hij wil de studenten informeren over de leefomstandigheden van de armsten en trekt naar het centrum van de stad om met hen te spreken. Met het initiatief 'savoir dans la rue' zet père Joseph de studenten aan om hun kennis en cultuur met de armen te delen. In de jaren zeventig wordt uit dit initiatief de volksuniversiteit geboren[153].

 

We weten al dat de dienstweigeraars die in 1965 naar het kamp van Noisy-le-Grand komen, zich moeten aanpassen aan de ideeën van de priester en aan de eigen levenssfeer van de vrijwilligers. Er is zodoende geen plaats voor hun radicale anarchistische of marxistische levensvisie. Joseph Wresinski heef de uitzonderlijke omstandigheden van 1968 gebruikt om de organisatie en het lot van de armsten in de belangstelling te brengen, maar hij is het niet eens met de radicale ideeën die vele studenten propageren. Hij hecht daarentegen veel belang aan een spirituele basis binnen het vrijwilligerscorps. De priester wil een vrijwilligercorps met permanent karakter en zet zich zo af tegen het vrijblijvende vrijwilligerswerk dat op dat moment 'in de mode' is[154]. Mai '68 is een belangrijke periode voor ATD omdat het de beweging de mogelijkheid heeft gegeven haar acties uit te breiden en het idee van de mensenrechten in haar strijd op te nemen, maar de anarchistische geest van de tijd is volledig aan de beweging voorbij gegaan.

 

 

3. De verankering in de traditie van de Franse revolutie en de Rechten van de Mens

 

De beweging ATD Vierde Wereld is in Frankrijk ontstaan. Wanneer ze in 1965 de “Basisopties” opstelt, is ze nog steeds een Franse beweging, hoewel er reeds secretariaten geopend zijn in België en Zwitserland. Dit Franse karakter komt tot uiting in de verwijzing naar de Franse Revolutie die de beweging een eigen referentiekader aanreikt. ATD hecht belang aan de Franse Revolutie omdat met deze revolutie de emancipatie van de volksmassa een aanvang heeft genomen en omdat de organisatie zo haar eigen emancipatiestrijd in een ruim historisch kader kan plaatsen.

 

a) De Franse Revolutie

 

De Franse Revolutie symboliseert de val van het oude feodale monarchale tijdperk en de opgang van het burgerlijke tijdperk, die de fundamenten van de huidige samenleving heeft gelegd. Met de strijd van de derde stand om een positie in de Staten-Generaal in te nemen en tot een nieuwe maatschappelijke machtsfactor uit te groeien, worden drie veranderingen in de politiek ingevoerd. Allereerst ontwikkelt het emancipatiemotief zich, dit is het principe van zelfbeschikking van mens en burger geformuleerd in de Verklaring van Mens- en Burgerrechten van 1789. Daarnaast ontstaat de burgerlijke cultuur, die haar principes en haar ideeën in algemeen geldende categorieën formuleert en wil doen gelden. Tenslotte leidt de strijd van de burgers tot een nieuwe indeling in de politiek, namelijk het links-rechtsschema. Na deze strijd om de positie van de derde stand tussen de liberale en (later) socialistische stromingen enerzijds en de klassieke en conservatieve stromingen anderzijds, ontstaat een discussie over de inhoud van het emancipatiemotief tussen de liberale en de radicaal-democratische denkers zelf. In de liberale conceptie staat de zelfbeschikking van de mens als individu centraal, terwijl de radicaal-democratische conceptie de zelfbeschikking van de mens als collectief wezen belangrijk vindt. In de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger wordt geen fundamentele keuze gemaakt tussen de conceptie van mensen als burgers of als sociale wezens, tussen het belang van de vrijheid en van de gelijkheid. Beide interpretaties zijn er dus in terug te vinden[155].

In de loop van de tijd hebben historici en sociale denkers de Franse Revolutie steeds opnieuw geïnterpreteerd[156]. In een sterk geschematiseerde voorstelling benadrukt de conservatief-liberale zijde de politieke dimensie van de revolutie, waarbij de wens van de derde stand om een vertegenwoordiging te krijgen, als drijfveer functioneert. Het belangrijkste resultaat van deze Revolutie is de verwerving van de rechten van de mens en de burger. De links-marxistische benadering beklemtoont daarentegen de sociaal-economische dimensie van de Franse Revolutie waarbij het ongenoegen van de boeren en de economische crisis de voedingsbodem vormen voor de strijd. Het resultaat vormt enkel de aanzet van de emancipatie van de hele massa. Voor de marxistische stroming vormen de verwezenlijkingen van de burgerlijke maatschappij niet het eindpunt. Ook vandaag bestaan tal van interpretaties die één van beide uitersten benadrukken, maar er wordt wel afstand genomen van een al te éénzijdige benadering[157].

 

ATD neemt geen houding aan ten opzichte van de Franse Revolutie zelf, maar heeft er wel veel belangstelling voor. In 1989 houdt de beweging, naast de vele herdenkingsceremoniën van de Bicentenaire, een colloquium Démocratie et pauvreté, waar de relatie tussen armoede en de Franse Revolutie wordt onderzocht[158]. We zien daarmee dat het maatschappijbeeld van ATD aansluit bij de linkse interpretatie van de Franse Revolutie. ATD meent immers dat "ieder mens een onvervreemdbare waarde bezit die hem op voet van gelijkheid plaatst met alle mensen" en beschouwt het als haar opdracht om via haar werking te "bouwen aan een nieuwe samenleving" waarbinnen de armen gelijke kansen krijgen[159]. Deze opdracht vinden we reeds terug in de Cahiers de doléances van Louis-Pierre de Villiers uit 1789.

 

b) De "Vierde Wereld"

 

Het begrip "Vierde Wereld" dat ATD vanaf 1968 gaat gebruiken, verwijst expliciet naar de tijd van de Franse Revolutie. In 1789 schrijft de Parijse stadsarchitect Louis-Pierre Dufourny de Villiers in zijn boek Cahiers du quatrième ordre, celui des pauvres Journaliers, des Infirmes, des Indigents, etc over de arme bevolking in Parijs. Deze Cahiers de doléances of vertoogschriften worden, na een oproep van koning Lodewijk XVI in januari 1789, opgesteld om de Staten-Generaal van 1 mei 1789 voor te bereiden. De bevolking krijgt daarmee de kans om haar grieven kenbaar te maken bij de provinciale staten en uiteindelijk bij de Staten-Generaal zelf. Deze Cahiers de doléances bevatten dan ook belangrijke getuigenissen van de ellende van de armsten in de Franse samenleving. Villiers schrijft zijn Cahiers voor een politieke campagne om ook de onderste groepen van de samenleving een vertegenwoordiging te bezorgen in de Staten-Generaal. Hij onderscheidt binnen de derde stand een vierde orde die in penibele levensomstandigheden verkeert[160].

 

In 1968 ontdekt ATD de term quatrième ordre uit de Cahiers de doléances van Villiers. In navolging van de architect gaat de beweging de arme gezinnen als “vierde wereld” aanduiden. Hiermee bedoelt de beweging deze groepen van de bevolking die over de hele wereld door hun sociale, culturele of etnische achtergrond op de laagste trede van de maatschappelijke ladder staan. De “vierde wereld” vormt zo een alternatief voor de terminologie van andere hulpverleners, zoals “sociale gevallen”, die meestal een negatieve betekenis heeft. De “vierde wereld” zal snel ingang vinden in de beweging: vanaf 1968 wordt het tijdschrift van de beweging Igloos Quart Monde genoemd en enkele jaren gaat de beweging ook ATD Quart Monde heten[161].

In navolging van de vertoogschriften, stelt ATD in 1968 ook haar eigen Cahiers de doléances op. In de stakingsmaanden mei en juni '68 vraagt père Joseph aan de vrijwilligers om de gezinnen te bevragen over hun eisen en hun verlangens. Zo schrijven de armen enkele boekjes vol met berichten over de huisvesting, het onderwijs van de kinderen, de schaamte, de sociale uitsluiting en met actievoorstellen voor ATD op lange termijn. Deze boekjes worden vervolgens uitgegeven in het tijdschrift Igloos onder de naam Un peuple parle. Het is de eerste publieke standpuntbepaling van de families. Op die manier meent père Joseph de gezinnen het woord terug te geven en zet hij met de beweging ook een nieuwe stap in haar ontwikkeling: de families nemen zelf hun lot in handen[162].

 

c) De mensenrechten

 

Om haar strijd te kunnen verbinden met de emancipatorische strijd die met de Franse Revolutie een aanvang vindt, benadrukt ATD de sociale aspecten van deze revolutie. Zo gaat de Verklaring van de rechten van de mens en de burger centraal staan in het denken van de beweging. Deze eerste verklaring van de mensenrechten komt echter niet overeen met wat we vandaag onder de mensenrechten verstaan, het gaat er immers om de burgerrechten. Tot in de twintigste eeuw worden de rechten van de mens vereenzelvigd met die van de (blanke) burger[163].

Couwenberg onderscheidt drie tendensen die de ontwikkeling van de burgerlijke grondrechtconceptie tot de voorstelling die we er vandaag maken, verklaren. Ten eerste hebben grondrechten met de relativeringstendens geen absolute rechtswaarde meer, want bepaalde beschermde waarden moeten afgewogen worden ten opzichte van andere rechten. Zo worden de rechten en vrijheden van de ene beperkt door de rechten en vrijheden van de andere. Een tweede tendens is de vermaatschappelijkingstendens. Door het democratiseringsproces en de socialistische maatschappijkritiek, krijgt het burgerlijke vrijheids- en gelijkheidsidee een maatschappelijke oriëntatie op drie vlakken: de klassieke grondrechten worden, ten eerste, aangevuld met een nieuwe categorie van economische, sociale en culturele rechten. De overheid moet zich, ten tweede, actiever inzetten voor de realisatie van de verschillende rechten. Tenslotte verliest het burgerlijke gelijkheidsbeginsel zijn formeel (officieel) karakter en wordt het een wapen in de strijd voor feitelijke gelijkheid. Een derde tendens is het ontstaan van een osmose tussen staat en maatschappij. Deze vervaging tussen beide sferen hangt nauw samen met de toenemende sociale oriëntering van de grondrechtconceptie en de ontwikkeling van een sociale rechtstaat. Aanvullend kunnen we nog wijzen op de tendens van de universalisering van de mensenrechten. Zo zijn de rechten over de nationale grenzen heen voor iedereen van toepassing: de mensen hebben er als lid van de wereldgemeenschap recht op. In 1966 worden de mensenrechten in twee Internationale Mensenrechtenverdragen vastgelegd; één voor de burgerlijke en politieke rechten en één voor de economische, sociale en culturele rechten[164].

 

ATD is één van de bewegingen die door haar maatschappijkritiek invloed kan uitoefenen op de voorstelling van de mensenrechten. Ze steunt zich in haar strijd voor de mensenrechten niet op het oude concept uit de Franse Revolutie, maar op het maatschappelijke concept. Père Joseph zegt zelf dat ATD de Rechten van de Mens niet beperkt tot haar burgerlijke en politieke vrijheden: "Over politieke vrijheden spreken zonder de economische, sociale en culturele rechten in beschouwing te nemen, heeft misschien zin voor welgestelden, maar niet voor arbeiders en nog minder voor de armsten"[165]. ATD komt niet alleen op voor gelijke burgerrechten, maar ook voor het recht op arbeid, bestaansminimum, onderwijs, gezondheidszorg. Ze wil daarmee "de relativiteit, de voorwaardelijkheid waarmee haast alle economische, sociale en culturele rechten -en ook sommige burgerlijke en politiek rechten- worden toegepast, aantonen"[166].

Volgens ATD zet de beweging zich met de strijd voor huisvesting en projecten, zoals de vrouwenfoyer, van bij haar ontstaan in als verdediger van de mensenrechten[167]. Echter père Joseph meent dat dit pas bewust gebeurt vanaf 1968, wanneer ATD openlijk over een "volk" en het recht van de armsten op vertegenwoordiging spreekt. Op 14 juli 1968, de Franse nationale feestdag, organiseert ATD voor de eerste keer een feest van de Rechten van de Mens en voert ze een toneelstuk op dat handelt over de plaats van de armen in de Franse Revolutie[168]. In 1982 verklaart de beweging ATD Vierde Wereld uitdrukkelijk dat ze naast een gezinsbeweging ook een beweging voor de Rechten van de Mens is. Zo omschrijft ze de armoede als een probleem van mensenrechten. Daarbij is het belangrijk dat ATD de armen niet wil voorstellen als slachtoffers van de schending van de mensenrechten, maar ze juist wil samenbrengen als verdedigers van deze rechten: de armen hebben geen rechten te vragen, maar hebben ze te verdedigen. In het perspectief van dit engagement lanceert ATD in 1982 op internationaal niveau ook een petitieactie "Appel op de verdedigers van de Rechten van de Mens"[169]. Op 17 oktober 1987, de dertigjarige viering van ATD, bereikt dit engagement van de verdedigers van de mensenrechten zijn hoogtepunt, wanneer een gedenksteen wordt onthuld op het Trocaderoplein of mensenrechtenplein in Parijs, waarop staat geschreven:

 

Le 17 octobre 1987

Des défenseurs des droits de l'homme et du citoyen de tous pays

se sont rassemblés sur ce Parvis. Ils ont rendu hommage

aux victimes de la faim, de l'ignorance, de la violence.

Ils ont affirmé leur conviction que la misère n'est pas fatale.

Ils ont proclamé leur solidarité avec ceux qui luttent

à travers le monde pour la détruire.

 

Là où des hommes sont condamnés à vivre dans la misère,

les Droits de l'Homme sont violés.

S'unir pour les faire respecter est un devoir sacré.

 

Père Joseph Wresinksi

 

In de resolutie van 22 oktober 1992 beslissen de Verenigde Naties tenslotte dat 17 oktober 1993 de eerste officiële dag van de strijd tegen de armoede zal worden. Tot vandaag organiseren de verschillende groepen van ATD activiteiten op deze dag[170].

 

De band van ATD met de Franse revolutie is hiermee duidelijk gemaakt. Enerzijds biedt ze de beweging de mogelijkheid om haar actie te verbinden met een lange emancipatiestrijd en anderzijds om de geschiedenis van de armen in het daglicht te plaatsen. Door verschillende termen te hanteren die verwijzen naar de Franse revolutie en de armen van die periode, creëert ze niet enkel een ideologische maar ook een praktisch zichtbare band.

 

 

4. De katholieke levenssfeer

 

ATD heeft van bij aanvang een duidelijke binding met het katholicisme. Er bestaat allereerst een parallel tussen de werkwijze van ATD en de pedagogie van de JOC, die Joseph Wresinski sterk heeft beïnvloed. Daarnaast kan de invloed van het werk van de priester-arbeiders, waartoe père Joseph zelf voor een korte tijd behoord heeft, opgemerkt worden. Verder stemt het maatschappijbeeld dat ATD schetst, in bepaald opzicht overeen met de traditionele visie van de kerk. Zo legt de beweging de nadruk op de menselijke waardigheid en noemt ze zich een gezinsbeweging. Daartegenover hecht ATD een groot belang aan haar interconfessioneel karakter, dat gestalte krijgt met de oprichting van een kapel door vijf verschillende godsdiensten.

 

a) De pedagogie van de JOC

 

Allereerst is er de invloed van de pedagogische werking van de JOC op de methodiek van de beweging ATD. Joseph Cardijn is de vader van een nieuw type van kerkelijke actie die zich ontwikkelt in de loop van de jaren dertig: de gespecialiseerde katholieke actie voor een bepaalde bevolkingsgroep. In België richt Cardijn in 1924 de eerste afdeling op van de Belgische Jeunesse Ouvrière Chretienne of Katholieke Arbeidende Jeugd. Het initiatief vindt snel navolging in Frankrijk waar abbé Georges Guérin in 1927 de eerste Franse JOC-afdeling opricht. Beide geestelijken tonen hiermee hun bezorgdheid voor de arbeidersjeugd en hun wens om deze groep tot ware katholieken op te voeden.

 

Cardijn werkt in de jaren twintig de pedagogie van de beweging uit en legt deze vast in de Manuel de la JOC (eerste uitgave 1925), die in 1927 wordt overgenomen door de Franse afdeling[171]. We menen dat de werking van de Belgische KAJ/JOC van voor 1940 toepasbaar is op haar Franse variant, waarvan Joseph Wresinski tussen 1934-’36 lid is. De verschillen in de werking komen maar eerst na de Tweede Wereldoorlog tot uiting[172].

In 1927 formuleert Cardijn de KAJ als organisatie en vormingsbeweging. In deze hoedanigheid kent de beweging drie functies: allereerst moet de KAJ een “school” zijn voor godsdienstig, zedelijke en maatschappelijke vorming, vervolgens moet ze diensten aanbieden voor beroepskeuze en plaatsing, lectuurvoorziening, sport en vermaak, en tenslotte moet ze een vertegenwoordigend lichaam zijn waarin de belangen van alle werkende jongeren worden verdedigd[173]. In 1936 verdwijnt de derde functie naar de achtergrond. De “verovering van het arbeidersmilieu” raakt meer georiënteerd op een religieus-kerkelijk apostolaat. In 1935 wordt deze ontwikkeling versterkt door de formulering van de drie grondwaarheden: de jonge arbeiders hebben, ten eerste, uit zichzelf een goddelijke roeping, maar door hun benarde levensomstandigheden kunnen ze deze, ten tweede, niet tijdens hun leven waarmaken. Deze tegenstelling kan tenslotte worden opgeheven in de organisatie van de JOC/KAJ. Zo wordt voor de oorlog vooral de zedelijk-godsdienstige opdracht benadrukt[174].

Deze doelstellingen tracht de KAJ te realiseren door een eigen methode die uit twee elementen bestaat. Allereerst is er het “actief” element: de arbeider krijgt zelf verantwoordelijkheid binnen de organisatie en dit in tegenstelling tot de klassieke hiërarchische verhouding van leraar en leerling waarbij de leerling enkel de taak heeft om informatie in zich op te nemen. Dit wordt verwoord in de slagzin "onder, door en voor mekaar". Zo komt het dat Joseph Wresinski op de JOC-vergadering de taak krijgt om het verslag te schrijven. Ten tweede is er het inductieve element van de methode, die krachtig wordt verwoord in de KAJ-spreuk "zien, oordelen en handelen".

De vormingsmethode dient allereerst voor de jonge KAJ-leden zelf die moeten "inwerken op het arbeidsmidden". Binnen de werking wordt daarom veel belang gehecht aan de "film van het leven" of "révision de vie". Daarbij vragen de leden zich voor elke vergadering af wat ze die week hebben beleefd en hoe ze de regel "zien, oordelen, handelen" in het eigen leven toepassen. Aldus wordt de pedagogische methode een instrument om permanent over de eigen levenswijze na te denken[175]. Vanaf de jaren dertig wordt ze ook in het perspectief van "de verovering van het arbeidersmilieu" gehanteerd. Het centrum van deze veroveringsactie is de "sociale studiekring", een belangrijk onderdeel van de lokale afdeling. De verovering begint met het "zien". Via een zo objectief mogelijk gevoerd onderzoek in het arbeidersmilieu wordt belangrijke kennis verzameld. Zo trekt ook Joseph Wresinski de buurt in met een enquête met vragen over tuberculose in de hand. De verzamelde gegevens worden vervolgens op steekkaarten bijgehouden en dienen voor de vorming van de leden en voor de verdere werking binnen de organisatie. In een tweede fase worden de gegevens aan een "oordeel" onderworpen, waarbij het zoeken naar de oorzaken, naar de gevolgen en naar de mogelijke oplossingen centraal staan. Het "handelen" voert de KAJ tenslotte door in haar drie hoofdfuncties. Zo probeert ze druk uit te oefenen op de verschillende instanties door het organiseren van congressen en de verspreiding van "speciale nummers" (de vertegenwoordiging). Ze probeert een "voorbeeld te zijn" en met eigen acties de arbeiders bij te staan (de dienstverlening). Tenslotte is ze actief bezig met de vorming van de arbeiders, waarvoor ze vormingscycli van zes tot zeven jaar organiseert, waarin jaarlijks een bepaald thema uitgewerkt wordt (de school). De thema's die binnen de vorming behandeld worden, gaan over het werk, de buurt, de familie. In deze vormingssessies worden er de principes van de samenleving zelf niet in vraag gesteld; de beweging is niet geïnteresseerd in abstracte problemen die 'ontmenselijkt' werken, maar behandelt vooral persoonlijke of relationele problemen[176].

 

b) De methodiek van ATD

 

De JOC heeft met zijn methodiek het denken van Joseph Wresinski sterk beïnvloed en dat heeft sporen nagelaten in de organisatie ATD. Zoals elke organisatie, wil ATD uiteraard een bepaalde ultieme doelstelling verwezenlijken, en daarvoor neemt ze bepaalde taken op zich en ontwikkelt ze een eigen methodiek.

 

Deze uiteindelijke doelstelling van de beweging ATD is in de tekst van de “Basisopties” neergeschreven. De beweging wil de arme bevolking, die steeds aan de rand van de samenleving heeft gestaan, in het centrum plaatsen en daarmee een einde maken aan de sociale uitsluiting. Om dit te verwezenlijken willen de vrijwilligers van ATD de hulpbronnen van de maatschappij tot voordeel van de armen aanwenden zodat zij integraal deel kunnen uitmaken van de maatschappij. Deze doelstelling houdt dus een totale omkeer van de (bestaande) prioriteiten in. De ontplooiing van de armsten zal daarbij de maatstaf zijn van de vooruitgang naar een samenleving, die daadwerkelijk gebaseerd is op gelijkheid[177].

 

Om dit doel te bereiken, kent de groep drie actieterreinen: een sociaal, een syndicaal en een politiek actieterrein. ATD is allereerst een organisatie van sociale actie. Dit is duidelijk met het initiatief van Joseph Wresinski om het kamp van Noisy-le-Grand om te vormen tot een sociaal en familiaal promotiekamp. Buiten de grenzen van dit kamp leidt ATD modelprojecten, die als voorbeeld kunnen dienen voor nationale (Europese) armoedeprogramma's, zoals een peutertuin, culturele kinderclubs, promotiewoonwijken en groepspraktijken van huisartsen. Die projecten hebben tot doel “te experimenteren hoe de fundamentele mensenrechten (arbeid, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg) het best kunnen gegarandeerd worden voor de allerarmsten”[178].

Maar de organisatie is meer, ze heeft ook het karakter van een syndicale en politieke organisatie. Daarbij wil ATD voor de armen een verenigende en vertegenwoordigende rol innemen bij de overheid, want: "Les partenaires sociaux reconnus s'organisent de manière à ce que le Quart-Monde n'en prenne jamais conscience. C'est là ce qui a fait naître l'A.T.D., mouvement de défense de la cause sous-prolétarienne"[179]. De vereniging (of hereniging) van de armsten is de eerste voorwaarde voor een werkelijke ontvoogding. ATD tracht dit te verwezenlijken met internationale evenementen, in de volksuniversiteiten, en in de vele lokale basisgroepen die worden opgericht met de armen. Aan de hand van een eigen pedagogie wil ATD de Vierde Wereld doen ontwaken en vervolgens met hen als 'volk' op weg trekken.

ATD is tenslotte ook een vertegenwoordigend orgaan. In de volksuniversiteiten bereiden de armsten zich voor om als volwaardige 'sociale gesprekspartner' in de samenleving te kunnen optreden. De organisatie heeft een raadgevend statuut in enkele internationale organisaties en wordt erkend door de verschillende nationale overheden. Daar onderhandelt ATD voortdurend voor de uitwerking van een samenhangend beleid ter bestrijding van de armoede (en geen versnipperde maatregelen ten voordele van de armsten), gebaseerd op de filosofie van fundamentele basisrechten en gebruikmakend van de resultaten van de modelprojecten[180]. Zo vormen de drie actieterreinen een sluitend geheel bij het nastreven van de uiteindelijke doelstelling, het civilisatieproject dat ATD wil verwezenlijken[181].

 

ATD heeft dus een totaalproject voor ogen om de armsten een volwaardige plaats in de samenleving te geven. Deze aandacht voor de armsten is natuurlijk niet nieuw, de kerk en de overheid houden zich er traditioneel reeds mee bezig. ATD wil dan ook vooral origineel zijn in de manier waarop ze de armoedebestrijding aanpakt en hecht daarbij veel belang aan de pedagogie die de wederzijdse afhankelijkheid van de vrijwilliger en de arme benadrukt. De armen worden de leermeesters van de vrijwilligers, omdat zij de enige zijn die weten wat het probleem is en omdat ze de uitsluiting aan den lijve beleven. De vrijwilligers laten zich dus leiden door de verwachtingen van de Vierde Wereld zelf en bepalen niet autonoom de richting van de te ondernemen acties. Volgens ATD is deze pedagogie geen theoretische uitvinding, maar komt ze voort uit de conditie van de armen zelf en is ze ook de enige mogelijke overblijvende manier, aangezien de methodes zoals de klassenstrijd of de therapeutische benadering van andere hulpverleners, bij de armsten blijkbaar niet werken.

Dit idee van wederzijdse afhankelijkheid sluit aan bij de actieve methode van de JOC. Net zoals de arbeiders worden de armen actief betrokken in het (vorming)proces. De slagzin "onder, door en voor mekaar" van de JOC toont echter een verschil aan tussen beide methodes. In een eerste fase blijft de pedagogie van ATD namelijk steken in een normale leraar-leerling relatie, echter met een grote openheid van de leraar tot de leerling. Pas in een tweede fase verandert dit: ATD zet de arme gezinnen namelijk aan om op te komen voor de mensen die zich in dezelfde situatie bevinden, in de hoop dat ze zich zo meer en meer als een groep gaan voelen. Nadat ATD de eerste groep van armen tot een bewuste groep heeft gevormd, worden ze als militanten ingeschakeld in de beweging en helpen ze als deskundigen actief mee met de oriëntatie van de beweging[182].

Uit bezorgdheid voor de armsten, start père Joseph in 1962 met de opleiding en vorming van de vrijwilligers[183]. De opleiding is in de eerste plaats gericht op nieuwe vrijwilligers, maar ook de oudere vrijwilligers zullen zich steeds opnieuw moeten bijscholen. De nieuwelingen krijgen een stage of volgen studiesessies naargelang het type van engagement dat ze in de beweging willen opnemen als permanente werker, medestander of vriend.

De vorming wordt ontwikkeld rond vier aandachtspunten. In de eerste plaats hecht père Joseph veel belang aan een persoonlijk contact met elke vrijwilliger en kijkt hij er op toe dat de groep een hechte gemeenschap vormt. Vervolgens zijn, zoals bij de JOC, de samenkomsten van de vrijwilligers zelf belangrijk. Eerst neemt père Joseph hier het idee van een “révision de vie” van de JOC over, maar uiteindelijk wordt deze bezinning niet doorgevoerd. De vrijwilligers starten wel elke dag samen en ontvangen enkele avonden in de week een wetenschappelijke vorming. Ten derde is een goede kennis van het leven van de arme bevolking, in het kamp, in de buurt, in de wijk, zeer belangrijk. Daarom krijgen de vrijwilligers vanaf 1963 de opdracht om de dagelijkse gebeurtenissen neer te schrijven (zoals in de KAJ). Zo kunnen deze notitieboekjes bijdragen tot een betere kennis van de armen, niet enkel voor de persoonlijke vorming van de vrijwilligers, maar ook voor het wetenschappelijk onderzoek in het algemeen. Omgekeerd, krijgen de vrijwilligers geregeld wetenschappelijke vorming van deskundigen en professoren. Zo leert socioloog Jean Labbens hen in 1961-'62 hoe ze de informatie die ze verzameld hebben via enquêtes, moeten klasseren en geeft Christian Debuyst hun een uiteenzetting over de leefwereld van de jongeren[184]. Tenslotte is naast een intellectuele ontwikkeling ook de handenarbeid belangrijk in de vorming van de nieuwelingen. Op deze manier krijgen die een betere voeling met de dagelijkse realiteit en met het leven met de armen[185].

De JOC heeft Joseph Wresinski opmerkzaam gemaakt voor kennis en voor de kracht van de exacte observatie, die uitmondt in een grondige reflectie en synthese. De slogan “zien, oordelen en handelen” krijgt ook toegang in ATD. Het “zien” gebeurt via enquêtes en het neerschrijven van de ervaringen in notitieboekjes. Het “oordelen” gebeurt in de wekelijkse vormingssessies en het “handelen” vinden we terug in de veelheid van activiteiten die worden georganiseerd en binnen de drie voorgestelde functies van de beweging.

 

c) Enkel de methodiek van de JOC

 

Hoe komt het dat de methodiek van ATD zo sterk op die van de JOC lijkt? Joseph Wresinski heeft maar twee jaar deelgenomen aan de bijeenkomsten van de JOC. Toch heeft de pedagogische werking die hij daar aangeleerd kreeg, de werking van ATD beïnvloed. Anderzijds heeft père Joseph ook bij de communistische jongeren gezeten, wat eveneens een stempel op zijn denken heeft gedrukt. Zo ziet père Joseph de werking van ATD als een strijd voor de “bevrijding” en de emancipatie van de armsten, en als een vorming van een klassenbewustzijn bij de armengroep. Echter, het geloof is bij Joseph Wresinski van dusdanig belang dat hij zich richt tot de JOC, en niet tot het communisme. In het boek De armen zijn de Kerk geeft père Joseph antwoord op de vragen van de journalist Gilles Anouil en probeert hij zijn keuze verder te argumenteren. Hij legt er meermaals de band tussen de Kerk en de armsten en het verschil dat volgens hem essentieel is tussen een gelovige en een ongelovige (marxistische) actie ten dienst van de armen: “Genade is de liefde die de ander als gelijke ziet en hem gelukkiger wil dan je zelf bent… Ze heeft me belet om marxist te worden”[186].

In de teksten van ATD worden verscheidene verwijzingen gemaakt naar het belang van de JOC en haar pedagogie. Thierry Monfils, een broeder van de jezuïetenorde en vrijwilliger bij ATD, meent in zijn biografie van père Joseph dat de JOC een belangrijke invloed gespeeld heeft op de reflecties van père Joseph[187]. Ook Alwin de Vos van Steenwijk onderstreept het belang van de periode die Joseph Wresinski in de JOC doorgebracht heeft[188]. De meest expliciete verwijzing vinden we tenslotte bij Francine de la Gorce: "La consigne de la JOC est claire "Voir, juger, agir". Il [père joseph] en restera marqué à tout jamais et en fera la base de la formation du volontariat à l'observation participantes"[189].

De band met de JOC bestaat echter louter uit de gebruikte methode en dan nog in algemene vorm. Wanneer de interviewer père Joseph naar nauwere banden vraagt met organisaties, zoals de Katholieke Actie of de arbeidersjeugdbeweging, antwoordt de priester daar op zijn minst onduidelijk op. Volgens hem is het originele aan het engagement van de eerste vrijwilligers dat "het geen mensen [waren] die een rol in de kerk speelden… Sommige mensen ervan [de Katholieke Actie of de arbeidersjeugdbeweging] zijn gebleven, op eigen verantwoordelijkheid. Echte banden met andere verenigingen zijn pas veel later gekomen"[190]. De mogelijke organisaties van waaruit mensen zich tot ATD gaan richten, worden niet bij naam genoemd en er worden geen voorbeelden gegeven van eventuele vrijwilligers die met de spanningen tussen hun engagement bij ATD en bij een andere organisatie hebben moeten afrekenen.

Een echte band met de Katholieke Actie is er nooit geweest. Allereerst houdt de kerkelijke overheid (vooral in de beginfase) afstand van het initiatief van Joseph Wresinski. Dit is moeilijk aan te tonen, aangezien de priester enkel bedekte kritiek uit en in het interview nooit openlijk commentaar op bepaalde organisaties of personen geeft. Joseph Wresinski maakt wel allusie op de moeilijkheden met Secours Catholique in het kamp van Noisy, waar ATD de nadruk wilde leggen op de nood aan kennis in plaats van op de materiele behoeften van de armsten, die door de Secours Catholique werden benadrukt[191]. Père Joseph meent vervolgens dat hoewel de kerk ATD nooit gesteund heeft via haar structuren, ze ook nooit geprobeerd heeft de organisatie in te palmen. Tenslotte heeft de kerk, volgens de priester, nooit de band met de armsten verloren[192]. "Haar officiële gezagsdragers brengen niet zo gemakkelijk een verband aan tussen de kerk en de armsten, en daar heb ik soms onder geleden", maar naast de officiële kerk is er ook steeds een "verborgen kerk" geweest die de armen via onderricht heeft proberen te integreren in de gemeenschap[193].

 

d) De aantrekkingskracht van de priester-arbeiders

 

Een tweede verklaring waarom ATD geen concrete band met de Katholieke Actie heeft, is de aantrekkingskracht van het initiatief van de priester-arbeiders op het denken van père Joseph in het bijzonder en van een nieuwe, linkse groep van katholieken die zich in de jaren veertig en vijftig manifesteren[194].

In de hoogdagen van de priester-arbeiders werkt Joseph Wresinski als seminarist in de mijnen. In het boek De armen zijn de Kerk legt hij uit hoe de periode tijdens en vlak na de oorlog hem sterk heeft geïnspireerd en interpreteert hij op een zeer persoonlijke manier het initiatief van de priester-arbeiders. Het zijn, volgens hem, priesters die er naar streven om in gemeenschap te leven met een arme mensengroep en die steeds verder willen afdalen in de lijdende mens om zo de kerk terug te vinden in haar waarheid en haar luister. Dit 'verder afdalen' eindigt voor Joseph Wresinski bij de armste bevolkingsgroep en hij is er van overtuigd dat dit ook het eindpunt zal zijn voor deze andere priesters: "de priester-arbeiders zijn onderweg… weldra zullen deze priesters ook helemaal daar zijn waar mensen helemaal nooit werk krijgen en zelfs niet als werkers worden beschouwd"[195].

Naast deze persoonlijke betrokkenheid van père Joseph, vinden we enkele aspecten van de benadering van de priester-arbeiders terug in de methodiek van ATD. Allereerst kan het belang dat Wresinski hecht aan de handenarbeid binnen de vorming van de vrijwilligers, als een punt van overeenkomst aangestipt worden. Net zoals de priester-arbeiders, is het voor een nieuwe permanente werker belangrijk om voeling te krijgen met de leefwereld van de gezinnen waarvoor hij zich wil inzetten. Daarnaast is het werk van de eerste vrijwilligers in het kamp van Noisy hard. Zo worden er de eerste jaren verscheidene gebouwen opgetrokken, zoals de vrouwenfoyer, en is het dan ook belangrijk om enige technische kennis van zaken te hebben. Een tweede punt van overeenkomst is de manier waarop ATD met een nieuwe werking start. Hiervoor kan de ontwikkeling van de beweging in Wallonië als voorbeeld dienen. Zo begint André Modave als priester-arbeider om op die manier de armen in Brussel te 'ontdekken' en gaan ook de eerste vrijwilligers zich eerst in een wijk vestigen vooraleer ze met een mogelijke actie beginnen.

Een van deze eerste vrijwilligers is de arts Pierre Hendrick. Nadat hij in 1968 enkele maanden actief is geweest in het kamp van Noisy, waar hij de gezondheidstoestand van de gezinnen onderzocht, krijgt hij de opdracht van père Joseph om in Brussel met een 'Project gezondheid' te starten. De instructies daarvoor zijn zéér precies: de eerste twee jaar mag hij geen actie ondernemen in de buurt, maar moet hij naar de mensen luisteren en goed observeren hoe alles in de wijk georganiseerd wordt, hoe de verhoudingen tussen de families liggen en hoe vriendschappen ontstaan. Pas wanneer hij en de andere vrijwilligers een uitgebreide kennis van de buurt hebben, mogen ze met de actie beginnen. Zoals bij de priester-arbeiders, is de concrete aanwezigheid van de vrijwilligers in de leefwereld van deze arme mensen belangrijk. Op die manier wordt een vertrouwen opgebouwd, leren de twee groepen elkaar beter kennen, en leren ze met elkaar omgaan en leven. De acties mogen pas starten als er een wederzijds vertrouwen is opgebouwd, ze vloeien dan ook logisch voort uit de verwachtingen en noodzaken van de bevolking zelf[196].

 

e) Het maatschappijbeeld van ATD

 

Rond de Tweede Wereldoorlog en in de zeer specifieke context van de Bevrijding, vormt zich een nieuw katholiek denken, het links-katholicisme. G.-R. Horn meent dat, hoewel het tumultueuze karakter van deze periode waarschijnlijk is overdreven, er op dat moment een zeker aanvoelen bij de mensen zelf bestaat dat ze zich in een bijzondere tijd bevinden. In deze periode is iedereen druk bezig met de wederopbouw van de samenleving en nemen velen nog een positieve houding aan ten opzichte van het communisme, dat met het uitbreken van de Koude Oorlog echter snel zal wegebben[197].

Het ideeëngoed van ATD bevindt zich tussen de traditionele kerkelijke houding ten opzichte van de samenleving, vormgegeven in de katholieke leer, en de meer linkse visie van de links-katholieken. Deze laatste groep sluit zich gedeeltelijk aan bij de marxistische analyse: ze volgt Marx in zijn redenering dat de arbeider zich door zijn arbeid van zichzelf vervreemdt, maar ze is het niet eens met zijn materialistische filosofie, het idee dat zware socio-economische beperkingen op de mens rusten die hem begrenzen in zijn eigen ontplooiing, en in het geloof dat een goede planning en het collectiviseren van de productiemiddelen tot zijn bevrijding leidt. De Kerk is zich vlak na de oorlog wel bewust van het gevaar van een volledige afwijzing van het communisme. Ze gaat ervan uit dat het communisme nooit zoveel succes zou geoogst hebben als het niet ergens een vorm van waarheid zou bevatten of geen antwoord zou geven op bepaalde verwachtingen. Om het engagement van de christelijke militanten bij de arbeiders toe te laten, maakt de kerk een onderscheid tussen het communisme en de arbeidersbeweging[198].

 

De visie van ATD kan dus allereerst in de traditionele kerkelijke maatschappijvisie geplaatst worden. Daarbij wijst ATD, net zoals de JOC, voornamelijk op de waardigheid van de mens. In de “Basisopties” stelt ze: “Ieder mens bezit een onvervreemdbare waarde… De menselijke waardigheid geeft aan eenieder het onvervreemdbare recht om als vrij persoon te handelen voor zijn eigen welzijn en dat van zijn medemens”. Deze stelling van de menselijke waardigheid komt voort uit het geloof dat de mens geschapen is naar het beeld van God en vormt de basis van elke katholieke sociale actie in de samenleving: het respect voor het menselijk leven en de gelijkheid en broederlijkheid tussen de mensen vloeien er uit voort[199]. De grondhouding van waaruit ATD een gelijke behandeling vraagt voor de armen in de samenleving heeft zodoende een christelijke en meer nog een christelijk personalistische basis[200].

Daarnaast legt ATD de nadruk op de gezinscontext: iedereen heeft het recht te handelen voor zijn eigen welzijn en ook voor dat van zijn medemens. ATD profileert zich meermaals als een gezinsbeweging: in het kamp van Noisy werkt père Joseph het project van een familiaal promotiekamp uit en bij de oprichting van ATD in Wallonië krijgt André Modave de opdracht om een gezinsbeweging op te richten. Dit is niet enkel eigen aan ATD, het gezin vormt de hoeksteen waarop de hele katholieke maatschappij steunt. De vrouw neemt daarin de rol van echtgenote en moeder op zich, en gaat beter niet werken[201]. Deze visie is bijvoorbeeld terug te vinden in de JOC waar de JOC-militanten naast de inwerking in het arbeidsmidden, ook aandacht moeten besteden aan het gezin en de vrijetijdsbesteding; het gezin is immers de natuurlijke ruimte waarbinnen de opvattingen en levensstijl worden bepaald[202]. Ook de Ligue Ouvrière Chrétienne en de daaruit gegroeide (vroege) Mouvement Populaire des Familles leggen, als gespecialiseerde Katholieke Actie, de nadruk op het gezin. In de doelstellingen van de MPF staat bijvoorbeeld te lezen dat ze de “schittering” van de familie en de gezinsgeest wil helpen ontwikkelen en bevorderen[203]. De aandacht voor het gezin is dus een reële katholieke prioriteit. Père Joseph omschrijft het belang van het gezin als volgt: "Wanneer hem alles ontbreekt, is het gezin het enige toevluchtsoord voor de man, alleen daar is er nog iemand om hem op te vangen; alleen daar is hij nog iemand. In het gezin vindt hij zijn identiteit. Zijn kinderen, zijn echtgenote, zijn partner…vormen zijn laatste plekje vrijheid"[204].

Deze belangstelling voor het gezin en de traditionele rol van de vrouw daarin, wordt niet door iedereen goed begrepen. De auteurs van Les temps modernes, Claude Liscia en Françoise Orlic, vinden dat ATD de vrouw louter in haar traditionele functie als echtgenote en moeder ondersteunt en de solidariteit onder buren ondergeschikt wordt aan de solidariteit binnen het gezin[205]. Maar het engagement van ATD bij het gezin gaat, door de absolute voorrang die ze aan de armsten geeft, soms verder dan de traditionele kerkelijke houding. De sociale doctrine zegt dat de ouders de belangrijkste opvoeders van hun kinderen zijn. ATD kijkt daar streng op toe; wanneer een gezin in conflict komt met de overheid, bijvoorbeeld wat betreft de mogelijke plaatsing van hun kinderen in een opvanghuis of in een pleeggezin, kiest ze voor het belang van het gezinsleven[206].

Tenslotte benadrukt père Joseph het aspect van de gemeenschapsvorming binnen de groep van de vrijwilligers. Daarom verzet hij zich in eerste instantie ook tegen mogelijke huwelijken binnen het volontariaat. Volgens hem is er maar één levensengagement mogelijk, en met het huwelijk neemt de vrijwilliger er een tweede bij. Het gevoel om tot een gemeenschap te behoren is, nog volgens père Joseph, een specifiek christelijke eigenschap: katholieken (christenen) leren dat ze niet alleen solidair moeten zijn, maar dat ze zich van alles moeten ontdoen opdat de ander kan groeien. Toch laat hij de deur op een kier en kunnen ook niet-gelovige mensen zich in de beweging engageren. Uiteindelijk gaat het om een gemeenschappelijke spiritualiteit onder de vrijwilligers: het geloof in de mens en in de gerechtigheid. Dat heeft implicaties voor de actie en de visie op de maatschappij waar ATD een broederlijke samenleving voorstaat[207].

Een tweede aantrekkingspool voor ATD is de links-katholieke maatschappijvisie. Maar hoe past de beweging ATD binnen deze situatie, want père Joseph behoort op het moment van de conflicten van de kerkelijke overheid met de priester-arbeiders niet meer tot deze groep en heeft ook nooit bij de MPF gezeten?

Afgaande op zijn persoonlijke bibliotheek is Joseph Wresinski wel vertrouwd met de links-katholieke schrijvers en de Nouvelle théologie[208]. Naast de normale geestelijke literatuur zoals de bijbel, de Christelijke leer, belijdenissen en psalmen, vinden we in de bibliotheek van Joseph Wresinski de Franse theologen van de Nouvelle théologie[209] terug zoals Emmanuel Mounier en het tijdschrift l'Esprit, Jacques Maritain die met Humanisme intégral het standaardwerk van de neo-thomistische theologen van de twintigste eeuw heeft geschreven, Marie-Dominique Chenu, Henri de Lubac en Yves Congar, daarnaast de auteurs van La France, un pays de mission? Henri Godin en Yvan Daniël, oude nummers van de tijdschriften Le Sillon[210] en Les Cahiers des Semaines Sociales[211] en tenslotte ook Lenin, Dostojevski en Tolstoi. Hoewel Joseph Wresinski over deze boeken zegt "die las toen iedereen", illustreert de auteurslijst de interesse van de beweging en van haar stichter voor het links-katholicisme en voor het communisme[212]. Père Joseph haalt bij het communisme enerzijds de beperktheden van het gedachtegoed aan, maar verwijst anderzijds naar de speciale band van de armsten met Marx.

Naast de directe verwijzing naar de denkers van het links-katholicisme, kan ook via de maatschappijvisie van ATD zelf dit verband gelegd worden. Terwijl de gewone katholieke sociale acties werken met de eigen katholieke mensen, is de MPF een van de enige groepen die haar diensten ook wil openstellen aan niet-gelovige arbeiders. ATD kent weliswaar belangrijke invloeden van de traditionele visie van de kerk, maar in tegenstelling hiermee wil ze net zoals de MPF haar taak verwezenlijken binnen een interconfessioneel kader. ATD kiest zelf voor een multi- of interconfessionele aanpak, vanuit het standpunt dat ook de armsten het recht hebben om in het midden van alle geloofsovertuigingen en ideologieën te staan. Toch stelt de beweging ATD zich in eerste instantie niet als een pluralistische organisatie op en is ze niet alle ideologieën even genegen. De armsten hebben weliswaar het recht om met alle overtuigingen in aanraking te komen, maar Joseph Wresinski is ervan overtuigd dat het engagement dat hij van zijn vrijwilligers vraagt, bij sommige groepen meer aanslaat dan bij andere. Zo weten we al dat hij ervan uitgaat dat het gemeenschapsgevoel vooral christenen aanspreekt. Daarnaast denkt hij ook dat de gelovige vrijwilliger door het geloof in een wereld na de dood beter gewapend is tegen de ellende die hij ziet, dan de niet-gelovige vrijwilliger die enkel de zin voor rechtvaardigheid en diepe menselijkheid heeft om met deze ellende om te gaan[213]. Joseph Wresinski wil zo een spiritueel vrijwilligerscorps oprichten waar ook niet-gelovigen zich kunnen bij aansluiten, maar ze moeten wel de aanwezigheid van de kerk naast zich kunnen verdragen.

Deze spirituele houding van de vrijwilligers in de beweging, is op verschillende manieren zichtbaar. Als priester is de eerste opdracht van Joseph Wresinski van religieuze aard, namelijk de organisatie van de misvieringen en het toedienen van de sacramenten. Wanneer hij later met een eerste beweging begint, wordt met de hulp van vrijwilligers van vijf verschillende godsdiensten -katholieken, protestanten, islamieten, joden en Hindoes- gestart met de bouw van een kapel, die op het einde van 1957 wordt ingewijd. En aan Gabrielle Erpicum, een Belgische vrijwilligster, vraagt hij in 1962 om in het kamp met de catecheseles te beginnen[214].

De religieuze beleving van de arme gezinnen neemt dus een belangrijke plaats in bij de uitbouw van de beweging, waarbij père Joseph de nadruk legt op het interconfessionele karakter van de beweging. Door de geschiedenis van ATD heen zal dit karakter echter evolueren in de richting van een pluralistische opstelling. In de jaren tachtig krijgt het geloof, met de installatie van een spiritueel secretariaat, ook een eigen plaats binnen de internationale beweging. Zo worden de religieuze wortels van de beweging benadrukt, maar krijgen ze daarnaast een meer afgemeten plaats binnen het geheel van de werking van ATD[215]. Dit gebeurt ook in België waar de “denkcirkel van Joseph Wresinski” in 1992 wordt opgericht als herinnering aan de priester. Ook hier krijgt het geloof een aparte plaats in de beweging[216].

 

Een tweede overeenkomst van ATD met het links-katholicisme, is de relatie die beide hebben met het communisme. Ze vinden allebei dat de analyse van Marx bepaalde waarheden bevat, maar menen dat ze de tekortkomingen in zijn redeneringen kunnen aanvullen met het eigen geloof. ATD vertoont daarbij een extra band met het communisme omdat ze de emancipatiestrijd van de arbeiders wil uitbreiden tot de armsten. Joseph Wresinski wil het marxisme dan ook niet zomaar als een mislukking afdoen. Als het bestaan van een organisatie ATD op een mislukking wijst, dan op deze van het kapitalisme dat geen bevrijding heeft gebracht voor de armsten. De fout van de marxisten is evenwel dat ze menen dat de (revolutionaire) verandering van het systeem en van de structuren tot verbetering leidt. Ze kunnen niet aannemen, zoals ATD dat wel kan, dat de armen zelf kunnen beslissen om veranderingen aan te brengen. In de marxistische analyse is er dus geen plaats voor de betrokkenen zelf. Christenen hebben wel het geloof in het kunnen van de mens en zijn, volgens père Joseph, als enigen in staat om de werkelijke gelijkheid van de mensen te vatten. In tegenstelling tot intellectuelen, zoals Lenin, die willen denken vóór de anderen, moeten de christenen strenger kunnen zijn en proberen de emancipatie te bereiken met de groep in kwestie zelf. Natuurlijk slagen niet alle christenen daar in, maar met Christus hebben ze wel een inspiratievol voorbeeld[217].

Joseph Wresinksi neemt dus afstand van de manier waarop het marxisme de problemen van uitsluiting wil oplossen, maar zoekt wel op een andere manier aansluiting. In zijn strijd om de armsten dezelfde rechten te geven als de anderen en om hen als volk te erkennen, vindt père Joseph het belangrijk de armsten een geschiedenis te geven. Op die manier zoekt hij toch aansluiting bij de geschiedenis van de arbeidersklasse en haar strijd voor emancipatie. Dit doet hij in eerste instantie door naar het begrip “lompenproletariaat” van Marx te verwijzen, waarmee deze de armen een eerste naam en geschiedenis geeft. Marx maakt met dit begrip een onderscheid in gradaties van armoede. Daarbij is hij echter niet positief voor de laagste groep van de arbeiders: de weduwen, de wezen, de invaliden, en de “marginalen”. Hij noemt ze het “residu” of het lompenproletariaat en acht hen, in tegenstelling tot de andere groepen van arbeiders, niet in staat om zich te organiseren en een macht te vormen. Daarom moeten anderen in hun plaats vechten. Joseph Wresinki sluit zich daar met zijn strijd met de armsten niet bij aan. Daarnaast wijst père Joseph op het feit dat de armsten niets liever willen dan opgenomen te worden in de georganiseerde arbeidersklasse. Het is de scheiding tussen deze twee groepen die er voor zorgt dat het subproletariaat het zo slecht heeft. Père Joseph is er van overtuigd dat de armen er bovenop zullen geraken als de arbeidersklasse hen zou erkennen[218].

Uiteindelijk verloopt het emancipatieproces niet op dezelfde wijze. Terwijl Marx de revolutie preekt, verzet Joseph Wresinski er zich tegen, want de armen hebben in de geschiedenis met de Franse Revolutie en de arbeidersstrijd al te vaak aan het kortste eind getrokken. Hij verkiest dus vreedzame hervorming boven gewelddadige revolutie. ATD werkt dan ook met de overheid samen en doet voorstellen om tot goede resultaten ten voordele van de armsten te komen. De “Basisopties” bevatten echter ook een revolutionair element: “De beweging ATD-Vierde Wereld heeft gekozen voor een vorm van samenleving waarin onze huidige prioriteiten totaal worden omgekeerd en al onze middelen worden geheroriënteerd ten gunste van de vierde wereld en meer in het bijzonder van de minstbedeelden onder haar leden”. Père Joseph legt uit dat de beweging daarmee geen “marxistische” revolutie voorstaat, maar dat ze doelt op een revolutie in het denkpatroon en in het mensbeeld van de mensen, op een omwenteling in hun doen en denken. En aan de overheid vraagt de beweging om een allesomvattend beleid ten gunste van de armsten tot ontwikkeling te brengen, en het niet te laten bij versnipperde maatregelen[219]. Uit de interviews met andere vrijwilligers van ATD komen nog andere interpretaties naar voren. Zo zijn de “Basisopties” in de eerste plaats voor de vrijwilligers van de beweging bedoeld; zij moeten de prioriteit van de armsten steeds handhaven. Tenslotte is de beweging soms tegendraads en misschien ook revolutionair, maar is ze zeker niet subversief. ATD wil radicaal zijn in haar ideeën, maar in haar acties moet ze steeds beseffen dat de arme de zwakste schakel in de keten is en dat deze steeds het slachtoffer wordt als een vrijwilliger in conflict komt met andere (officiële) hulpverlenende instanties[220].

 

Met de tijd zijn bepaalde aspecten van de ideologie natuurlijk veranderd of vervaagd. De economische crisis die zich vanaf de jaren zeventig heeft opgedrongen, zal gevolgen hebben voor de situatie van de armen maar ook voor de omgeving en het engagement van de vrijwilligers. De nationale aspecten van elk land zullen consequenties hebben voor de aard van de acties in die landen. En tenslotte heeft de dood van père Joseph in 1988 het katholieke kader van de beweging doen vervagen. Toch zijn er ook belangrijke aspecten bewaard gebleven en is ATD nog steeds een beweging voor de verdediging van de mensenrechten en een gezinsbeweging.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[138] BLUMER, "Social Problems", 302-303; "VERHOEVEN, "De wording", 40.

[139] Vooral voor dit laatste aspect van de ideologie is het historisch kader belangrijk. Bij haar ontstaan is ATD verbonden met de katholieke wereld, vooral omdat de stichter een priester is. Of de beweging na de dood van père Joseph meer afstand neemt van het katholieke denken, is minder duidelijk en persoonsgebonden.

[140] DE LA GORCE, "Comment", 1998, 8-9. Voor de oorspronkelijke tekst van de “Basisopties” heb ik contact opgenomen met het internationale secretariaat in Pierrelaye. Het verslag van de samenkomst van 1965 heeft men daar echter niet teruggevonden, maar wel fragmenten van de tekst, die van dezelfde periode dateren. (Bijlage, p.169.) In het vervolg werk ik met de tekst die we in het Nederlandstalige Jaarverslag van 1981 gevonden hebben, aangezien deze tekst de basisbeginselen op een krachtige manier weergeeft.

[141] Dit is de eerste Nederlandstalige weergave van de “Basisopties” in het Jaarverslag (JV) van 1981, p.7. In bijlage wordt ook een Nederlandse versie van 1977 uit het tijdschrift Vierde Wereld Visie weergegeven, die is neergeschreven in navolging van een presentatie van de internationale beweging ATD Vierde Wereld in juli 1977 in Pierrelaye. De vertaler kan door zijn Nederlandse origine echter een andere voeling met de tekst hebben, zodat we deze tekst niet weerhouden (Bijlage, p.170).

[142] VOS, Studentenprotest, 12-17.

[143] BERSTEIN en MILZA, Histoire, 267-275.

[144] VOS, Studentenprotest, 44-46.

[145] RIGHART, De eindeloze jaren, 12-31, 250-267; VOS, Studentenprotest, 15-16 en 46-52.

[146] GRANJON, "Révolte des campus", 10-17; MARWICK, The Sixties, 563-583; VOS, Studentenprotest, 18-21.

[147] Voor de nieuwe houding ten opzichte van de Derde Wereld; zie GEVERS en VOS, Kerk, 80-84, 92-105; VOS, Studentenprotest, 39-43 en WALGRAVE, "De Vlaamse derde wereldbeweging", 29-48.

[148] BERSTEIN en MILZA, Histoire, 254-266; GRIMAUD, "Mai 1968", 66-73; MARWICK, The Sixties, 602-618; STOLS en VERMEULEN, Frankrijk, 106-115.

[149] DOOM, R. Vrijheid, 240-243; Zie ook: HAMON en ROTMAN Génération 1; id. Génération 2.

[150] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 105, 126, 233 en 263-270; LISCIA en ORLIC, "Les cités", 1975, 56.

[151] DE LA GORCE, Un Peuple, 1995, 235-247; Cfr, infra, p.60-62.

[152] In de literatuur over Mai ’68 wordt de sloppenwijk in de directe omgeving van de faculteit van Nanterre nooit aangehaald als een belangrijke reden van protest. De studenten zijn in eerste instantie bezorgd om de mogelijke ingangsbeperking die de hervorming van minister van onderwijs Christian Fouchet in 1967 beoogt, en om de seksuele vrijheid en in het bijzonder de toegang van jongens tot de vrouwenslaapvertrekken. ("La faculté de Nanterre", 103-104; MARWICK, The Sixties, 555-558 en 602-604.)

[153] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 302-309; Zie hoofdstuk 4 voor het initiatief van de volksuniversiteit.

[154] Cfr. supra, p.30-31.

[155] COUWENBERG, "Opstand", 9-24.

[156] Kaplan spreekt in dit geval over een Franse Historikerstreit. Met de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie steken de verschillende interpretaties weer de kop op. In Michel Vovelle vinden de jacobijnen-marxisten hun woordvoerder, hij beschouwt de Revolutie namelijk als het begin van verandering en zelfbeschikking van het volk. Pierre Chaunu geeft uitdrukking aan de traditionele visie op de Franse Revolutie die de revolutie veroordeelt. Volgens François Furet is de Revolutie tenslotte een vrijwillige oplossing van de staat om de samenleving te veranderen. (KAPLAN, Adieu 89, 627-642.)

[157] COUWENBERG, "Opstand", 17-19; DOOM, Vrijheid, 86-96; KALMA, "De sociaal-democratie", 129-144; STOLS en VERMEULEN, Frankrijk, 80-81; VAN DER LIST en GROENVELD, "Tussen vrijheid", 112-128.

[158] Zie ook hoofdstuk 5 voor de relatie van ATD met de universitaire wereld.

[159] De “Basisopties”, supra, p.51.

[160] BOSSAN, "Louis-Pierre", 1991, 141-155; COURVOISIER, "Le quart état", 1991, 128-140.

[161] MONFILS, Le père Joseph Wresinski, 1994, 53; DE KERCHOVE, Les gueux, 1992, 141; BOSSAN, "Louis-Pierre", 1991, 141-155. (In de Dictionnaire des mots contemporains van Pierre Gilbert (p.513) vinden we dezelfde betekenis terug voor de term Quart Monde. Het woord zou in 1965 ontstaan zijn en naar het subproletariaat, de arme bevolking in de rijke landen verwijzen. De auteur heeft het in zijn verklaring uitdrukkelijk over de beweging Aide à Toute Détresse.)

[162] DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 295-302.

[163] STOLS en VERMEULEN, Zeven, 85-86.

[164] COUWENBERG, "Constitutionele", 163-168; DE WACHTER, Ethiek, 77-79.

[165] WRESINSKI, De armen, 1984, 190-191.

[166] De Vierde Wereld, 1981, 67.

[167] DE LA GORCE, "Comment", 1998, 8-12.

[168] WRESINKSI, De armen, 1984, 187-189.

[169] Deze actie is voor de ATD Vierde Wereldbeweging in Vlaanderen het startschot. Jaarverslag (JV) 1985, p.1.

[170] GAUTHIER en VERDONK, Teksten, 1995, 4-5; FERRAND, "Du quatrième ordre", 1991, 40-42; BOSSAN, "Louis-Pierre", 1991, 153; MONFILS, Le père Joseph Wresinski, 1994, 59-64; Rapport Moral 1993, p.13-14.

[171] Voor een uiteenzetting over de pedagogie van de JOC/KAJ verwijzen we naar: HERMANS, "De verovering", 91-115; MOULAERT, "De pedagogie", 229-251; LAUNAY, "La J.O.C.", 47-52; VOS, "De christelijke arbeidersjeugd", 438-442.

[172] In het begin vertonen beide groepen belangrijke gelijkenissen; tot 1939 spreken de Franse teksten over één beweging en niet over twee nationale groepen. De Franse historicus Launay legt echter uit dat de beweging in Frankrijk niet het evenbeeld van de beweging in België is. Bij het ontstaan van de JOC in Frankrijk zijn de principes en constitutieve elementen van de Belgische JOC namelijk aangepast aan de eigen nationale omstandigheden. Na de Tweede Wereldoorlog wordt dit onderscheid groter. Terwijl de katholieken in de Franse samenleving een afgemeten plaats toebedeeld krijgen en openstaan voor het communisme, groeit de KAJ in België uit tot een massabeweging, die zich afzet van het communisme en het socialisme. (BONHOTAL, "La J.O.C.", 30-31 en 37; LAUNAY, “Cardijn” 222; LAUNAY, “La J.O.C.”, 36; VOS, "De christelijke arbeidersjeugd", 439 en 458.)

[173] HERMANS, "De verovering", 92-93.

[174] VOS, "De christelijke arbeidersjeugd", 440; MOULAERT, "De pedagogie", 234.

[175] MOULAERT, "De pedagogie", 234-235.

[176] HERMANS, "De verovering", 100-111; LAUNAY, " La J.O.C.", 47-52.

[177] De “Basisopties”, supra, p.51. De aard van de “hulpbronnen” wordt niet geëxpliciteerd, maar we menen dat het hier gaat om het hele stelsel van de sociale zekerheid, waar de armsten doorgaans buitenvallen. Daarnaast is er ook het hele culturele en ontspanningsleven.

[178] Folder: De Vierde Wereld Beweging, s.d. (Zie hoofdstuk 4 voor meer uitleg over de sociaal-culturele werking van ATD.)

[179] Une idéologie, 1975, 17. In het boek De armen zijn de kerk (1984) drukt Joseph Wresinski zich anders uit en spreekt hij veeleer over de onwetendheid en de ongewilde nalatigheid van de vakbondsvertegenwoordigers (p.119).

[180] De syndicale taak van ATD wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 met de volksuniversiteit. De politieke taak komt in hoofdstuk 5 met het Algemeen Verslag over de Armoede aan bod.

[181] Une idéologie, 1975, 14-30; Folder De Vierde Wereld Beweging, s.d.

[182] Une idéologie, 1975, 17 en 23-25. (In de uiteenzetting over de methodische werking van het Centrum Kauwenberg (het Vierde Wereldcentrum in Antwerpen dat nauw samenwerkt met ATD; cfr. infra, p.117-119) worden zowel Jozef Cardijn als Paulo Freire als aanknopingpunten aangehaald. (STAES, «groepmetodisch werken», 34.) Hoewel ik in de teksten van ATD nooit een verwijzing naar deze Brasiliaans bevrijdingspedagoog (1921-1997) heb gevonden, kunnen er parallellen getrokken worden tussen zijn methode en die van ATD. De pedagogie van de onderdrukten van Paulo Freire (ook de titel van zijn bekendste boek: De Pedagogie van de Onderdrukten, Baarn, 1972.) is gericht op de politisering van de achtergestelde groepen in de samenleving. Daarbij moet de opvoeding uitgaan van de eigen perceptie van de situatie van de onderdukten. Ondermeer via culturele acties (via democratisering van de cultuur) stelt deze pedagoog zich tot doel de mens op te voeden tot mondigheid, waardoor hij leert te participeren in het historisch proces. Aan deze pedagogie verbindt Freire tenslotte een maatschappij-kritisch element. De opvoeding tot bevrijding van deze groepen zal uiteindelijk leiden tot een reorganisatie van de samenleving. HAMMEN-POLDERMANS, De methode, 11 en 63-66.)

[183] Cfr. supra, p.31-32.

[184] Christian Debuyst haalt in 1961 zijn licentiaat in de psychologie aan de Leuvense universiteit met het eindwerk Les petits voleurs des grands magasins. Later verricht hij als professor aan de universiteit van Louvain-la-Neuve baanbrekend werk op het terrein van de criminologie. Zie: www.drt.ucl.ac.be/departement/dpcr/ecolecrimino.html (29 juli 2001).

[185] DE LA GORCE, L'espoir, 1992, 140, 212 en 227-242; DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 98-101 en 281-293.

[186] WRESINSKI, De armen, 1984, 48. (Het boek is in 1983 in Frankrijk verschenen en is in 1984 in het Nederlands vertaald. Het interview is zelf waarschijnlijk een jaar eerder gevoerd.)

[187] MONFILS, Le père Joseph Wresinski, 1994, 27-29.

[188] DE VOS VAN STEENWIJK, Père Joseph, 1990, 29.

[189] DE LA GORCE, L'espoir, 1992, 140.

[190] WRESINSKI, De armen, 1984, 164-165.

[191] WRESINSKI, De armen, 1984, 66-67; voor meer informatie betreffende de Secours Catholique, supra, p. 24.

[192] Wanneer paus Johannes XXIII op de tweede Vaticaanse concilie spreekt over 'de kerk van de armsten', dan verwijst hij, volgens père Joseph, naar de profetie 'aan de armen wordt het evangelie verkondigd'. (WRESINKSI, De armen, 1984, 35-36.)

[193] WRESINSKI, De armen, 1984, 66 en 101-102.

[194] Inleiding, supra, p.4-6.

[195] WRESINSKI, De armen, 1984, 60-65.

[196] Interview met Pierre Hendrick, 9 november 2000.

[197] HORN, "Left Catholicism", 13.

[198] HORN, "Left Catholicism", 30-32; WATTEBLED, Stratégies, 174-175.

[199] CHABOT, La doctrine, 25-38.

[200] Het “christelijk personalisme” leeft als geestesstroom al in het midden van de jaren dertig. Ze heeft op dat moment een traditionele, anti-individualistische bijklank. Na de oorlog is er een algemeen streven naar het herstel van de waardigheid en respect voor de mensenrechten. Daarbij grijpen de katholieken onder meer terug naar belangrijke Franse personalistische denkers zoals Jacques Maritain, Emmanuel Mounier, Joseph Lebret en de theologen van de Nouvelle théologie. Met het christelijk personalisme wordt de mens de grondslag van het christelijk sociaal denken en primeert deze op het object-denken van de economie. De persoonlijke verantwoordelijkheid vormt daardoor mee de grondslag van de christelijke arbeidersbeweging. (BOUCKAERT, “Een inleiding”, 11-17; PASTURE, Kerk, 210-214.)

[201] CHABOT, La doctrine, 50-53.

[202] VOS, "De christelijke arbeidersjeugd", 463-466.

[203] DEBÈS, La naissance, 27; cfr. infra, p.5-6.

[204] WRESINSKI, De armen, 1984, 16.

[205] LISCIA en ORLIC, "Les cités", 1975, 79-80.

[206] De Vierde Wereld, 1981, 95-97.

[207] WRESINSKI, De armen, 1984, 171; DE LA GORCE, Un peuple, 1995, 253-263.

[208] In de biografie van Alwin de Vos van Steenwijk wordt in het algemeen geen gedetailleerde informatie gegeven betreffende het tijdstip van een gebeurtenis of in verband met andere personen en organisaties in het kamp. Het is dan ook bijzonder interessant om er een boekenlijst in aan te treffen.

[209] De theologen van de Nouvelle théologie menen de toenemende secularisering van de samenleving te kunnen bestrijden door een terugkeer naar de bronnen van het geloof. Dit zou tegelijkertijd een vernieuwing van de kerk met zich mee brengen en hun voldoende argumenten aanbrengen in hun discussies met tijdgenoten. (FOUILLOUX, Une Eglise, 220-227.)

[210] Le Sillon is een initiatief van Marc Sangnier en ontwikkelt zich rond de notie democratie, de vorming ervan en de opvoedende taak die daarbij is weggelegd. Ze slaagt er voor een korte periode (van het einde van de negentiende eeuw tot 1910) in om haar politieke actie te verbinden met het geloof, waarna ze door de kerk voor de keuze wordt gesteld en ze vanaf 1910 volledig de politieke weg in slaat. De MPF kan als een erfgenaam van deze organisatie beschouwd worden, Sangnier wordt er zelfs erevoorzitter van. Ook het ontstaan van de JOC in Frankrijk wordt eraan verbonden, abbé Guérin hecht veel belang aan zijn ontmoeting met de jongeren van Le Sillon. (CARON, "Le Sillon", 67-74.)

[211] Na de oorlog organiseert de kerk jaarlijkse bijeenkomsten of 'sociale weken' waar thema's als demografie, familie, onderwijs worden behandeld en waar verschillende sociaal katholieken het woord gaan voeren.

[212] DE VOS VAN STEENWIJK, Père Joseph, 1990, p.50.

[213] WRESINSKI, De armen, 1984, 18-20, 65, 169-171.

[214] DE LA GORCE, L'espoir, 1992, 45-52, 59, 251; MONFILS, Le père Joseph Wresinski, 1994, 65-81.

[215] MONFILS, Le père, 1994, 76.

[216] Rapport Moral 1997, 38-39. De mogelijke veranderingen die zich binnen de beweging hebben voorgedaan met het overlijden van Joseph Wresinski, worden behandeld in hoofdstuk 3.

[217] WRESINKSI, De armen, 1984, 33-35, 48 en 106-107.

[218] WRESINSKI, De armen, 1984, 129-130 en 134; De Vierde Wereld, 1981, 7-16.

[219] WRESINSKI, De armen, 1984, 210-218; Une idéologie, 1975, 28-32. (De analyse van Marx dat het lompenproletariaat veeleer de zijde van de “machthebbers” kiest dan mee te gaan in de proletarische revolutie, wordt op deze wijze wel bevestigd. Bron: MARX en ENGELS, Het communistisch manifest, Moskou, 1870, 42.)

[220] Interview met Ides Nicaise, 20 november 2000; interview met Herman van Breen, 17 januari 2001.