Abu Mina: de opkomst en de ondergang van een koptisch bedevaartsoord. (Inne Hermans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

problemen met de Koptische tekst?

 

3 Het Koptisch Martyrium en Encomium

 

3.1 Inleiding

 

Het Koptisch manuscript over het leven en de mirakels van Apa Menas is opgesteld in het Sahidische dialect[198]. Het is pas begin vorige eeuw aan het licht gekomen. Voordien werd aangenomen dat er geen Koptische teksten over hem bestonden, buiten een paar hymnen en vermeldingen in lijsten van heiligen. Tot in het jaar 1910 in Hamuli in de Fajoem een hele kloosterbibliotheek werd gevonden met Koptische manuscripten, waaronder zich één bevond dat volledig aan hem was opgedragen. Twee andere manuscripten behandelden hem slechts gedeeltelijk. De manuscripten worden nu bewaard in de Pierpont Morgan Library in New York. De drie manuscripten die te maken hebben met Apa Menas zijn: Cod. M. 590, Cod. M. 585 en Cod. M. 575[199].

Cod. M. 590 heeft uitsluitend betrekking op Apa Menas en bevat een Martyrium, mirakels en een Encomium. De andere manuscripten bevatten verdere mirakels en een antiphon[200]. Alleen het eerste manuscript is voor ons van belang. De mirakels die Apa Menas verrichtte, worden hier niet besproken, omdat ze geen historische gegevens bevatten en ons niet kunnen helpen bij de reconstructie van de historische Apa Menas. Ook het antiphon bevat geen bijkomende informatie over onze heilige. Alleen het Koptisch Martyrium en Encomium zullen ontleed worden. Deze bevatten eigenlijk weinig grammaticale moeilijkheden. Om de leesbaarheid te verhogen is hier dan ook geopteerd voor een vrijere vertaling, zonder echter al te ver af te wijken van het origineel. Tenslotte worden de archeologische observaties en de literaire bronnen tegenover elkaar geplaatst.

 

 

3.2 Het manuscript Cod. M. 590

 

Het manuscript dateert van vóór het jaar 893, het jaar van schenking dat vermeld is in het colofon[201]. De bladzijden van de codex uit perkament hebben een grootte van 338 x 258 mm (afb. 31). Bladzijde 41 is gebarsten en meerdere zijn opnieuw van een rand voorzien in modern perkament. Scheuren en gaten zijn hersteld met modern papier.

 

Afb. 31: Bladzijde 50rt. van het manuscript Cod. M. 590.

 

Ter bewaring heeft het manuscript een moderne inbinding gekregen. De bladvorming is tegenwoordig opgesteld op deze manier: 1 blad (a) + i-ii, 1-70 + 1 blad (71). De bladen a en 71 zijn schutbladen van modern perkament, voorzien met moderne opdrukken. De bladzijden i, 69 en 70 zijn fragmenten van het origineel met teksten die ingelegd zijn in modern perkament. Een ander fragment is nog verbonden met de bovenste rand. Het manuscript is erg beschadigd door vochtigheid. Hierdoor is veel tekst verloren gegaan en de leesbaarheid verminderd. Dit is voornamelijk het geval bij de bladzijden 1-48 en 65-66. Sommigen zijn ook lichtjes aangetast door wormen.

 

3.2.1 Perkament

 

Folio 2vs. van het perkament bevat resten van dierlijk haar[202]. Ongeveer een achtste van de bladzijden hebben gaten, die al aanwezig waren vóór de tekst erop stond. Deze gaten zijn meestal onregelmatig van vorm. Bijna een twaalfde toont herstellingen in naaiwerk. De beschreven bladspiegel bedraagt gemiddeld 258 x 184 mm. Elk blad is onderverdeeld in twee kolommen met 31 tot 35 lijnen en elke kolom heeft een maximale breedte van 85 mm.

 

3.2.2 Opmaak

 

Er zijn verdelingen aangebracht in de codex met lederen labels die vastgemaakt zijn in het midden van de voorkant van bladen 19 en 50. Kleinere onderverdelingen zijn aangebracht door titels die in het oog springen door afscheidingen boven- en onderaan. Soms scheiden paragraaftekens, nl. een rand van klimplanten met een duif, grote teksteenheden af. Er wordt gebruik gemaakt van rode vergrote beginletters. Sommige passages, vooral citaten worden benadrukt door een puntje aan het begin van elke regel. Bij ongeveer een achtste van de rectos en bij de bladzijden 20vs., 64vs. en 66vs. bevat de laatste regel van het blad vergrote letters die geschreven zijn onder het einde van de regel.

 

3.2.3 Schrift

 

Alles is recht geschreven, alleen de titels en het colofon hellen lichtjes naar rechts. De bijzonderheden van het schrift zijn de m met 3 strepen, de k met krul aan de bovenste, schuine streep, de smalle e, o en s en de kort geschreven r, y, en w. Er is geen standaardafstand tussen de regels. Op het einde van paragrafen zijn soms puntjes tussen regels geplaatst om de ruimte op te vullen. Vaak is de e echt uitgeschreven in plaats van het streepje boven de medeklinkers. Dit is niet gebruikelijk in het Sahidische dialect.

 

3.2.4 Decoratie

 

Het titelblad is versierd met een groot, decoratief kruis van gevlochten, geknoopt touw met vier spitse uiteinden die van het centrum uitgaan naar de hoeken van de bladzijde. Boven- en onderaan bevinden zich twee duiven. Het blad draagt de tekst: “Bid voor de bewaring van de wereld”, IY ½ XA bovenaan en ETOY? SVRIAN ½ TOY KOSMOS onderaan. Het eerste blad, dat gedeeltelijk aangetast is, draagt bovenaan de inscriptie IS (kruis) XS als decoratie. Daaronder volgt in de eerste kolom de titel boven drie strepen die onderbroken zijn door puntjes. De beginletter is groot en aan de zijkant staat een rand van klimplanten met aan de top een duif. Bladzijde 19rt. a is hetzelfde als bladzijde 1rt., maar hier raakt de duif de rand aan. Ook folio 50rt. is hetzelfde, maar hier staan er twee duiven naast de rand.

Andere bladzijden dragen eventueel gevlochten versieringen aan de boven- en onderkant, soms met op het eind een duif. Op bladzijde 12vs. is een viervoeter afgebeeld en op de bladzijden 17rt., 39vs. en 49vs. heeft dit dier gebladerte in zijn mond. Ook aan de beginletters zijn versieringen aangebracht. Folio 19rt. heeft een g die uitgebreid is tot aan de rand. De bladzijden 3rt. en 9vs. hebben een m met vier strepen. Op folio 24rt. strekt de n zich uit tot aan de rand, waar een duif in het gebladerte pikt. De è is vaak voorzien van horens en oren[203]. Op bladzijde 8rt. is de é neerwaarts verlengd. Folio 52rt. heeft een grote beginletter met duif. Eigenaardig zijn de omgekeerde randen boven de beginletters, zoals op de bladzijden 4vs. a, 10rt. b en 12rt. a, met variant op de bladzijden 14rt. a en 33rt. a en een dubbele rand op folio 16vs.

De paginanummers hebben boven- en onderaan een horizontale streep en zijn versierd met een puntje links en rechts. Er is slechts een beperkt aantal kleuren gebruikt voor de versieringen, nl. donkeroranje, lichtgeel en groen.

 

3.2.5 Inbinding

 

De originele inbinding bestond uit een lederen omhulsel boven- en onderaan. Er is een fragment bewaard van de achterkant, dat over delen van papyrus heen liep. Nu is het manuscript volledig ingebonden. Dit is gedaan in de Vaticaanse bibliotheek in de vroege jaren ’20 door Enrico Castellani. Ze bestaat uit een donkere bruinrode geitenhuid.

 

3.2.6 Moderne geschiedenis

 

Het manuscript is in 1910 gevonden nabij het klooster van Sint Michael, in het huidige Hamuli in de Fajoem. Het werd in 1911 in Parijs gekocht voor de Pierpont Morgan Library in New York van Arthur Sambon. Dit was een verkoper die handelde voor een groep eigenaars, waar een zekere J. Kalebdian deel van uitmaakte. Bladzijde ii is pas zo’n twintig jaar later aan het geheel toegevoegd.

 

 

3.3 Het Martyrium

 

3.3.1 Inleiding

 

De bladzijden 1rt.-18vs. van Cod. M. 590 bevatten het Martyrium van Apa Menas[204]. Het grootste deel van het Martyrium is onleesbaar en daarom geeft Drescher alleen het begin en het einde[205]. Het Koptisch Martyrium is gebaseerd op het Grieks Martyrium, maar bevat wel Egyptische toevoegingen. Het Grieks Martyrium zelf is een opvallend plagiaat. Het is door een onbekende auteur overgenomen van de achttiende homilie van Basilius de Grote over de martelaar Gordius[206]. Dit werd reeds opgemerkt door Pio Franchi de Cavalieri. Sint Gordius is gemarteld in Caesarea in Cappadocië[207].

Het Koptisch Martyrium beschrijft alleen de gebeurtenissen van het martelaarschap van Apa Menas en niet zijn ouders, geboorte en opvoeding[208]. Het bevat ook geen geschiedenis van zijn heiligdom. De hagiografen proberen ook hier een verklaring te geven voor het feit dat hij in Phrygië gemarteld is, maar in een afgelegen plaats in Egypte begraven is[209].

 

3.3.2 De tekst

 

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

 

3.3.3 Vertaling

 

(f. 1rt.) Het martelaarschap van de heilige martelaar van Jezus Christus, Apa Menas, de soldaat. Het is op de 15de van de maand Hathor dat hij zijn eervolle strijd volbracht. In vrede van God, Amen.

In het tweede jaar van het keizersschap van Gaius Valentianus Diocletianus na de verwijdering van Numerianus, die vóór hen keizer was, grepen zij[210] het keizersschap. De vervolging, die voordien had plaatsgevonden en vervolgens was afgenomen, werd zeer sterk aangewakkerd. Zij schrikten de hele wereld op door hun edict, dat naar alle steden werd gestuurd, die in hun greep waren, zuidwaarts tot Pilak naast de Ethiopiërs. Op dat moment was de beste Firmianus gouverneur. Hij stond aan het hoofd van het regiment dat Lautauriakōn[211] werd genoemd. De Heilige Apa Menas, de ware soldaat van Jezus Christus, was soldaat onder hem, (f. 1vs.) terwijl hij in hun midden meer licht gaf dan alle sterren van het oosten. Zo was de heilige Apa Menas en hij gaf licht in het midden van zijn regiment. Zijn familie behoorde tot het land van de Mareotis, wat Nepaeiat wordt genoemd.

Wanneer het bevel van de keizer uiteengezet werd, waren alle archonten en de menigtes verzameld en het werd aan hen voorgelezen. Er staat zo geschreven: Omdat de goden ons immers hebben gered en we door hen een gunst hebben ontvangen, onderrichten we nu iedereen in onze koninkrijken, aanvoerder of comes, archont of dux, soldaat of stedeling, bisschop of priester, diaken of onderdiaken[212], voorlezer of monnik, klein of groot, dienaar of vrije. Allen zullen ze mijn goden, Apollo en Artemis, aanbidden. Ik draag elke menselijke afstamming die in mijn koninkrijk verblijft op, dat onmiddellijk wanneer dit edict jullie zal bereiken, jullie mijn bevel zullen uitvoeren, niet onverschillig, maar ijverig. Degene die zal tegenspreken, zal gestraft worden met harde straffen (f. 2rt.) en niemand zal zich kunnen redden uit mijn handen.

Onmiddellijk verkondigden de bodes in de hele stad: “Komt uit jullie huizen en verzamel bij het offer voor de goden, waarvan de keizers bevolen hebben dat de hele wereld hen aanbidt.” En ze overmeesterden iedereen, terwijl ze hun huizen binnengingen en hen allen verplichtten te offeren aan de slechte goden.

De heilige Apa Menas was een man die God vreesde. Toen hij de verdorvenheid van de slechte zag, kon hij dit grote kwaad niet blijven aanschouwen, maar trok hij zich terug uit zijn regiment. Hij bleef rustig alleen in een plaats, terwijl hij God aanbad met heel zijn hart en hun slechte aanbidding niet wilde zien. Hij verwierf enkele kamelen om mee te werken. Na een lange tijd te hebben doorgebracht in deze afzondering en rust, werd ook de heilige Apa Menas opgeroepen tot de strijd van het martelaarschap door de genade van onze heer, Jezus Christus.

Het gebeurde, na deze dingen, dat een verjaardag van de keizers ... (f. 17vs.) Zijn zus verzamelde zijn botten. Ze plaatste ze in een mand en naaide die dicht, zoals hij haar opgedragen had tijdens zijn leven. Toen ze het geschikte moment vond, ging ze aan boord van een zeeschip. Het bracht haar en de beenderen van de heilige Apa Menas naar de stad Alexandrië. Toen ze ontscheepte, kwamen de stedelingen haar tegemoet. Ze huldigden de overblijfselen van de heilige Apa Menas. De inwoners van Alexandrië namen zijn heilige botten en legden ze af voor de begrafenis. Ze begonnen voor hem een martelaarsschrijn te bouwen in Alexandrië en plaatsten zijn lichaam erin.

Het behaagde God niet dat zijn lichaam in Alexandrië bleef en Hij wilde het overbrengen naar de plaats die Hij ervoor had aangeduid. De engel van de Heer openbaarde zich aan de aartsbisschop met de woorden: “Neem het lichaam van de zalige Apa Menas. Plaats het op een kameel. Laat niemand hem begeleiden. Laat hem los en laat hem alleen wandelen naar de plaats, waar de kameel zal neerliggen en bouw op die plaats een martelaarsschrijn voor hem.”

Toen de aartsbisschop ’s morgens opstond, liet hij de kameel brengen en het lichaam van de zalige Apa Menas erop plaatsen. Hij werd vrijgelaten. (f. 18rt.) Hij wandelde alleen naar de woestijn, terwijl niemand hem begeleidde, totdat hij een plaats bereikte die Libië van Nepaeiat wordt genoemd. Toen het God behaagde, ging de kameel neerliggen op die plaats.

De mensen van die plaats namen het lichaam van de zalige Apa Menas van de kameel af en ze maakten de fundering van een graf klaar. Ze bouwden het zoals het hoort en plaatsten zijn heilige lichaam erin. Ze maakten een zilveren lijkkist, plaatsten het lichaam van de zalige Apa Menas erin en legden het neer in een crypte. Hij is daar bijgezet tot op heden. En alle zaken die de Redder heeft gezegd aan de heilige Apa Menas en al wat hij beloofd heeft aan hem, werd voor hem vervuld. En iedereen die lijdt aan enige ziekte, de blinden, de kreupelen en diegenen die bezeten zijn door demonen, als ze komen en buigen vóór zijn heilig lichaam, ontvangen ze onmiddellijk genezing.

Toen de mensen van de stad Alexandrië en al haar districten die haar omcirkelen hoorden van de krachten van de zalige Apa Menas, verzamelden ze zich allen en kwamen naar zijn martelaarsschrijn. Ze brachten zeven dagen door met eten, drinken en slapen in zijn martelaarsschrijn, terwijl ze God vereerden (f. 18vs.) voor de gunsten die Hij verleend had aan Zijn heilige martelaar.

De heilige Apa Menas was Egyptenaar zoals zijn familie. Het was op de 15de van de maand Hathor dat hij de strijd van zijn militaire dienst vervulde en gemarteld werd in Kounthia[213], de grote stad van Phrygië, in de naam van onze Heer, Jezus Christus. Hij is opgestegen naar de verheven plaats in glorie. De redder kroonde hem in de plaatsen van...

Laat ons ook nastreven God tevreden te stellen met goede handelingen, zodat wij deelnemers, erfgenamen en alle heiligen in het koninkrijk van de hemelen zullen bereiken, door de gebeden, de smeekbeden en de voorbedes van de zegevierende, heilige martelaar, de heilige Apa Menas, zodat hij ons zal herinneren en voor ons zal bidden in de aanwezigheid van Jezus Christus, onze Heer en onze Redder, want hij is degene aan wie alle glorie te danken is, alle eer en alle aanbidding, samen met Zijn goede Vader en de heilige Geest, voor eeuwig en altijd, amen.

 

 

3.4 Het Encomium

 

3.4.1 Inleiding

 

De bladzijden 50rt.-68vs. b van Cod. M. 590 bevatten het Encomium van Apa Menas[214]. Het is toegeschreven aan Johannes, patriarch van Alexandrië. Hij beroept zich op Griekse bronnen die bewaard werden in de bibliotheek van het patriarchaat[215].

Het bevat een allusie op de Arabische verovering en is dus zeker opgesteld na 641, bovendien is het manuscript zelf gedateerd in 893, het jaar van schenking[216]. Tussen deze data waren er twee patriarchen in Alexandrië met de naam Johannes, nl. Johannes III, die het ambt bekleedde van 677 tot 686 en Johannes IV, in functie van 775 tot 799. Het is het vermelden waard dat Johannes IV voordien huisbewaarder was van het schrijn van Apa Menas. Niets in het Encomium toont duidelijk aan wie van hen beide het heeft opgesteld. Als het Encomium echter gezien wordt als een lofrede over de voorbijgegane glorie van het schrijn, dan wijst dit eerder op Johannes IV.

Dit wil nog niet zeggen dat Johannes de eigenlijke auteur is van het Encomium. De mirakels worden in de Koptische versie toegeschreven aan patriarch Theophilus, terwijl de meeste manuscripten ze toeschrijven aan Timotheus. Wellicht worden ook hier de teksten toegeschreven aan iemand die niet de eigenlijke auteur is.

Het Encomium is gelukkig het best bewaarde deel van het manuscript, want deze tekst is de Koptische bron met het meest informatie[217]. Er is wel voorzichtigheid geboden bij het gebruik van deze tekst als bron wegens zijn monofysitische sympathieën[218]. Bijvoorbeeld, Zeno en Anastasius zijn de enige keizers na het concilie van Chalcedon in 451 die een eervolle vermelding krijgen in het Encomium. Waarschijnlijk was het schrijn in Melkitische handen voor een groot deel van zijn geschiedenis tot de Arabische verovering in 642 en over deze periode zegt het Encomium niets[219].

Het Encomium kan onderverdeeld worden in twee delen[220]. Het eerste deel is het verhaal van het leven en martelaarschap van Apa Menas en van de manier waarop zijn overblijfselen hun laatste rustplaats bereikten en nadien miraculeus werden onthuld. Dit deel is dus gelijkaardig aan de martelaarsteksten van Apa Menas en eveneens onbetrouwbaar als historische bron. Het tweede deel is het belangrijkste. Dit bevat een geschiedenis van het beroemde schrijn van Apa Menas in Abū Mīnā, vanaf zijn oprichting tot de Arabische verovering. Deze informatie, die geen enkele andere bron vermeldt, moet naast de resultaten uit de huidige opgravingen worden gelegd om de historische waarde te testen. Dit zal gebeuren nadat de vertaling van het Encomium is gegeven.

 

3.4.2 De tekst

 

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

Klik op de afbeelding om die te vergroten. Keer terug met de "terugtoets"

 

3.4.3 Vertaling

 

(f. 50rt.) Onze heilige, eerwaardige vader Apa Johannes, de aartsbisschop van Alexandrië sprak een lofrede uit over de nobele veroveraar, de heilige martelaar van Christus, de heilige Apa Menas. Hij beschrijft hem vanaf zijn geboorte tot zijn voltooiing. Hij informeert ons over zijn voortreffelijke geslacht en zijn beroemde afkomst, over zijn stad en zijn familie, hoe hij gestreden heeft in de belijdenis van Christus en de kroon van het martelaarschap heeft ontvangen. In vrede. Amen.

De heilige evangelist, Lucas heeft terecht gezegd[221]: “Want velen begonnen dingen te schrijven, maar ze konden het einde niet bereiken van wat ze zeiden over Hem.” En bovendien heeft de heilige theoloog, Johannes de Evangelist, gezegd[222]: “Er zijn veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Maar als ze een voor een beschreven werden, dan zou volgens mij de wereld de boeken niet kunnen bevatten die zouden geschreven (worden).” Dit is eveneens het geval voor degene die de eerbewijzen zal beginnen te schrijven die passen bij deze (f. 50vs.) grote, beproefde strijder van Christus, de heilige Apa Menas en de genezende gunsten die God heeft bewerkstelligd via hem. Hij zal afzien en wanhopen.

Want een massa begon talrijke lofredes en martyrologia te verkondigen in een verlangen om de glorie te vertellen van deze grote strijder van Christus, de heilige Apa Menas, de soldaat, deze die zich verwijderde van de militaire dienst van deze wereld naar de eeuwige militaire dienst van de hemel. De heilige Apa Menas, deze grote stralende lichtglans, was van zeer voorname afkomst op aarde.

Na het vergieten van zijn bloed in de heilige naam van Christus, werd hij bovendien verheven en zeer beroemd in elk land omwille van de helende gunsten die God had bewerkstelligd via hem. En na al deze dingen vonden we dat wat over hem geschreven werd niet in overeenstemming is met elkaar. Dwaze mannen deden alsof ze hem prezen, maar verkondigden eerder over hem wat niet gepast is. Sommigen (stelden) dat hij een man van Nepaeiat was, anderen dat hij van (f. 51rt.) Mareotis[223] was en sommigen dat hij een kameelhoeder was. Daarom waren wij verwonderd over de grote durf van zulke dwaze mannen om deze minderwaardige verhalen te durven vertellen over zo’n grote lichtglans.

Daarom zullen wij zelf beginnen met de wens van God, zodat wij het leven van deze heilige, zijn deugdelijkheid, zijn afstamming, zijn stad, zijn familie, zijn ouders en hoe hij was in zijn militaire dienst aan jullie bekendmaken. We zullen geen verhalen verzinnen om aan jullie te vertellen, maar dat wat onze heilige vaders hebben uiteengezet voor ons vanaf het begin. Wij vonden ze, liggend in de bibliotheek van de Kerk van het Patriarchaat van Alexandrië en geschreven in het Grieks[224] door de oude kroniekschrijvers uit die tijd, die ooggetuigen waren vanaf het begin. Ze werden (f. 51vs.) dienaars van het woord en informeerden ons over zijn familie en zijn martelaarschap.

Ook wij streefden ernaar om ze aan jullie te onthullen en jullie te vertellen over de edelheid en de helderheid van zijn ouders, de deugdelijkheid van zijn leven en de helende gunsten die door hem verricht werden, totdat voor hem deze grote en wonderlijke martelaarskerk werd gebouwd, bijna mooier gemaakt dan de tempel van Solomon. Door de grote liefde van Christus voor zijn martelaar zorgde Hij ervoor dat alle mensen van alle landen, stammen en talen tevreden naar zijn heiligdom gekomen zijn. God werd drie keer per jaar aanbeden in zijn martelaarsschrijn. Ze vereerden hem voor de helende gunsten die God hem had gegeven, zodat voor hen drie goddelijke diensten per jaar werden gepredikt, waarbij deze grote menigtes kwamen om God te aanbidden en Zijn heilige martelaar te prijzen, nl.: (f. 52rt.) 15 Hathor, de dag van zijn martelaarschap, 15 Paoni, de dag van de openbaring van zijn heilige beenderen en de dag van het heilige Kruis en 1 Epip, wat de dag is van de wijding van zijn heilig martelaarsschrijn[225]. Deze heeft God aan hem geschonken op aarde als eer, terwijl hij iedereen vertelde dat zoals Hij Zijn martelaar heeft vereerd op aarde, zo heeft Hij hem nog meer vereerd in de hemel.

De heilige Apa Menas was dus van edele afkomst op Egyptische bodem. Zijn ouders waren uit de voortreffelijke metropool van Egypte. Deze werd in het Grieks ‘Nikeus’ genoemd, wat in het Egyptisch ‘de Overwinners’ betekent[226]. Ze wordt ook Psjati genoemd zoals de naam van Psjati[227], de grote bevelhebber van Egypte, die haar brede weg bouwde. Hij bouwde het tetrapylon in het centrum, versterkte haar wallen en deed ook andere grote heldendaden in het land van Egypte. De vader van de heilige Apa Menas, (f. 52vs.) heette Eudoxius, zijn broer was Anatolius, de bevelhebber van die tijd. Ze waren beiden de zonen van Ploudianus, die zelf ook bevelhebber was geweest tijdens de heerschappij van keizer Probus. Hij volgde Frumentius op en was befaamd om zijn rijkdom en reputatie.

Wanneer Anatolius, die de broer was van Eudoxius, zag dat de menigte zijn broer meer vereerde en hem liever had wegens zijn waardering en zijn goede eigenschappen, wierp de duivel een grote haat tussen hem en zijn broer, zoals bij die twee broers vanaf het begin, Kaïn en Abel. Deze werd ook jaloers op zijn broer zoals Herodus van Philippos. Hij schreef aan keizer Carinus over hem, zodat hij de massa ophitste tegen hem[228]. Hierdoor ontstond een opstand in het land en hij plaatste hem in een kwaad daglicht. De goede God, Degene die de mensen van God redt in hun beproevingen en degenen kent die van Hem zijn en meer, Hij had de voorkennis dat (f. 53rt.) deze grote lichtglans uit hem zou voortkomen als hulp voor de wereld. Hij veranderde kwaad in goed.

Wanneer de keizer de brieven had gelezen en nog overdacht in zijn hart, adviseerden al zijn groten en senatoren hem, met de woorden: “Dien geen beschuldiging in tegen hem, daar hij een sterk man is, waaraan de menigte gehoorzaamt – zie, de bevelhebber van Phrygië is dood – zend hem naar die plaats, te meer daar het eigen is aan Egypte, volgens de verdeling van Cham, de tweede zoon van Noë, de vader van alle Egyptenaren.” De keizer luisterde naar hun raad. Hij zond een patriciër, genaamd Hypatus, naar Egypte. Hij nam Eudoxius, de vader van de heilige Apa Menas en zijn vrouw, evenals zijn familie, zijn dienaars en al zijn bezittingen aan boord. Hij scheepte hen in en voer hen naar Phrygië. Hij installeerde hem als bevelhebber overeenkomstig het bevel van de keizer. En zo ontstond een groot verdriet bij de mensen van de stad Psjati.

(f. 53vs.) Anatolius, zijn broer, had bij uitstek berouw over wat hij gedaan had, totdat ze werden ontnomen van deze goede man. Toen hij naar Phrygië ging, werd hij bij hen ontvangen, terwijl de mensen daar tevreden waren. Euphemia, zijn vrouw had nooit kinderen gebaard, omdat ze onvruchtbaar was. En ze waren bedroefd, zeggend: “Wie zal onze erfgenaam zijn?” De godlievende Euphemia vastte dagelijks tot ’s avonds, terwijl ze grote aalmoezen gaf aan de vreemden, weduwen en wezen en hiervoor grote gebeden en smeekbedes deed.

Wanneer de dag van de heilige Maagd, de Moeder van God, Maria kwam op 21 Tobi[229], hebben alle stedelingen, de mannen en de vrouwen hun (beste) kleding aangedaan en ze gingen tevreden en vrolijk naar de kerk. Euphemia, de moeder van de heilige Apa Menas, stond te bidden bij de zuil waarop het portret van de heilige Moeder van God, Maria, was geschilderd en ze smeekte God in tranen, (f. 54rt.) omdat ze alle vrouwen zag die goud, zilver en kostbare stenen droegen samen met hun kinderen. Ze versierde zich niet met goud of zilver wegens het verdriet dat in haar was. Een grote jaloezie had zich hierdoor meester van haar gemaakt. Terwijl zij nog aan’t bidden was en de heilige Moeder van God, Maria, aan het aanroepen was, stak ze haar hand uit om haar vinger te dippen in de olie van de lamp die vóór haar brandde. Wanneer ze haar ogen opsloeg, hoorde ze een stem uit de mond van de Heer, Christus, opgeheven in een omhelzing met Zijn Moeder Maria, terwijl hij zei: “Amen.” Een grote angst kwam over haar heen.

Wanneer de dienst van de heilige mysteriën werd beëindigd en het volk naar hun huis terugkeerde, vertelde ze haar man, Eudoxius, wat ze gehoord had. Hij was vervuld van een grote vreugde van de heilige Geest en zei aan zijn vrouw: “Wij geloven in God, zodat het zal gebeuren overeenkomstig wat jij gehoord hebt, want de betekenis van ‘Amen’ is: ‘Dat het gebeurt’.”

(f. 54vs.) In de volgende nacht kende Eudoxius zijn vrouw en ze werd zwanger. Een grote vreugde ontstond in hun huis. Toen de meest voorzichtige en eerbare vrouw Euphemia wist dat ze zwanger was, bleef ze waakzaam in alle reinheid, zij en haar man met haar, totdat ze het kleine kind baarde. En wanneer de dagen voltooid waren, baarde ze hem, gevuld met alle blijdschap en gunstig zijnde bij de Heer. Ze wensten hem de naam te geven van zijn grootvader Ploudianus. Zijn moeder wilde (dat) niet, omdat ze dacht aan wat ze gehoord had: ‘Amen’. Ze noemde hem ‘Mena’, zeggend: “Als we de ‘a’ eerst plaatsen, dan staat er ‘Amen’, als we ze laatst plaatsen, dan wordt de naam ‘Mena’. Toen de inwoners van heel het land waren gekomen en hen vereerden samen met die van zijn huis en al zijn soldaten, ontstond een grote vreugde in het huis van Eudoxius.

De dag dat hij geboren werd, liet zijn vader alle gevangenen vrij en hij verspreidde grote aalmoezen aan degenen die tekort hadden, aan weduwen en wezen. (f. 55rt.) En het kleine kind werd dagelijks beter, beetje bij beetje, totdat hij de schoolleeftijd bereikte. Zijn ouders onderwezen hem en leerden hem schrijven. Wanneer hij op korte tijd de letters meester was, zetten ze hem aan het lezen van de Schriften. De heilige Apa Menas was dag en nacht verbonden met de kerk. Hij was een man die nooit afzag van het gebed en dacht aan wat geschreven is[230]: “Bid zonder ophouden”; want hij was een kind van de belofte zoals Isaak en Samuel. Wanneer hij elf jaar was, stierf zijn vader Eudoxius op een hoge leeftijd, terwijl hij nog in het gebied van Phrygië was. Drie jaar na de dood van zijn vader, stierf ook zijn moeder Euphemia. Een zeer grote rijkdom en alle middelen van zijn ouders werden voor hem achtergelaten. (f. 55vs.) Hij treurde als wees omwille van zijn ouders, maar hij bleef volledig waakzaam in dienst van God, terwijl zijn enige zorg, overdag en ’s nachts, de kerk van God was.

Wanneer hij vijftien jaar was geworden, werd een koninklijk edict uitgevaardigd om soldaten te ronselen voor de legers. De heilige Apa Menas werd gedwongen tegen zijn wil, omdat een jonge kracht in zijn lichaam was. En Firmianos, de opperbevelhebber van de soldaten, overtuigde hem dit te doen wegens zijn vriendschap met zijn vader, hem zeggend: “Ik zal niet dulden dat de zoon van mijn vriend gedwongen en meegenomen wordt naar een vreemd regiment, zodat je gescheiden bent van mij.” En de tribuun hield van hem als van een echte zoon. Hij maakte hem de tweede naast hem over het hele leger en allen, van de kleinste tot de grootste, hadden hem lief.

In het tweede jaar[231] van Gaius Valerius Maximilianus[232], (f. 56rt.) na de verwijdering van Numerianus, namen dezen[233] het keizersschap. Nadat de vervolging was opgehouden, die plaatsvond vóór hen, wakkerden dezen haar sterk aan, terwijl de hoorn van de anti-Christus, keizer Diocletianus, in een grote goddeloosheid was. Ze schreven naar elke stad en elk gebied dat in hun macht was een verordening die gevuld was met goddeloosheid, geschreven op deze wijze: “Diocletianus en Maximilianus, de zegevierende keizers, schrijven elk gebied voor dat iedereen de dienst van de goden vervult met grote ijver. Degene die ongehoorzaam is, zal gestraft worden met folteringen totdat hij sterft.” Dit decreet werd naar Phrygië gebracht en het werd publiekelijk voorgelezen. Alle leiders streefden ernaar om uit te voeren wat erin geschreven was.

Wanneer deze lichtglans, die schijnt in het midden van de soldaten, de heilige Apa Menas, de ontheiligde verdorvenheid van de duivel zag, verdeelde hij eerst zijn bezittingen en al wat hij had onder de behoeftigen, (f. 56vs.) daarna trok hij zich terug in de woestijn en hij oefende zich, terwijl hij het woord van David sprak[234]: “Ik zag wetteloosheid en twist in de stad. Zie, ik ging ver en verbleef in de woestijn.” Nadat hij een lange tijd in de woestijn had doorgebracht, terwijl hij een vrij man was[235], daalde de gunst van God neer vanuit de hemel op hem. Hij deed zijn ogen open en zag de heiligen die hun strijd hadden voltooid, terwijl de engelen hen hadden gekroond en meegenomen naar de hemel, meer stralend dan de zon. Vervolgens verlangde hij ernaar om martelaar te worden in de naam van onze Heer.

Wanneer hij deze zaak overwoog, kwam er onmiddellijk een stem uit de hemel: “Gezegend zijt gij, o Menas, jij bent opgeroepen tot vroomheid vanaf jouw jeugd. Daarom zullen nu drie kronen voor jou ontstaan, onverwoestbaar en onvergankelijk zoals de naam van de heilige Drievuldigheid, datgene waarvoor jij gestreden hebt, één voor jouw maagdelijkheid, één voor jouw openbaar leven (f. 57rt.) en nog één voor jouw martelaarschap. Jouw naam zal beroemder worden dan (die van) vele martelaars. Ik zal alle mensen, stammen en talen doen komen van elke plaats om Mij te aanbidden in jouw martelaarsschrijn, terwijl ze jou geschenken brengen. En de eer, die jij zal ontvangen in Mijn koninkrijk, zal tienduizend keer overtreffen wat ik jou zal geven op aarde.”

Wanneer de heilige Apa Menas deze dingen gehoord had, was hij vol van de heilige Geest in vreugde en blijdschap. Hij stond dan op en ging naar het midden van de menigte, naar de gouverneur. Hij schreeuwde uit met de woorden[236]: “Degenen die mij niet zochten hebben mij gevonden, ik ben verschenen voor degenen die niet vroegen naar mij.” Onmiddellijk ontstond er een stilte en een verstomming wegens de aanwezigheid van de heilige Apa Menas. Wanneer ze hem zagen in zijn kluizenaarskleed, vroeg de gouverneur: “Wat is er gebeurd?” De gezegende Apa Menas schreeuwde uit: “Ik ben openlijk een christen.” (f. 57vs.)

Toen Pyrrhus, de bevelhebber, (dit) hoorde, zei hij tot hem: “Ben jij een vreemde of ben jij een stedeling? Jij hebt gedurfd in het midden van de strijd te komen, terwijl jij verlangde om de verjaardag van de keizers te hinderen en hun gebod veracht. Sommige leden van de falanx, aldaar aanwezig, keken in zijn gezicht en herkenden hem. Ze zeiden aan de bevelhebber: “Wij kennen hem. Zie, vijf jaar geleden was hij soldaat in het regiment van degenen die Loutouriakōn worden genoemd onder de tribuun Firmianus.” De bevelhebber zei tot hem: “Waarom gaf jij jouw militaire dienst op en vooral waarom geef jij toe christen te zijn?” De heilige Apa Menas zei tot hem: “Ik was een soldaat, maar toen ik het goddeloze bevel zag, heb ik me teruggetrokken. Nu ben ik openlijk een christen en ben ik aangesteld als soldaat onder mijn Heer, Jezus Christus.”

Toen hij dit hoorde, liet hij hem in de gevangenis werpen, totdat hij de onuitroeibare aanbidding van de afgodsbeelden zou vervullen. De volgende dag zat hij op de vonnisstoel. De gezegende werd uit de gevangenis gebracht. (f. 58rt.) Hij zei tot hem: “Goddeloze, waarom heb jij het aangedurfd in ons midden te komen en het bevel te negeren? Was jij niet bang voor de keizers en ben jij niet beschaamd om ons wetteloos te noemen?” De heilige Apa Menas antwoordde: “Zoals ik tegen hem heb gezegd, zeg ik ook vandaag: ‘Jullie en jullie keizers, jullie zijn goddeloze misdadigers en jullie aanbidding is onrein.’” De bevelhebber zei tot hem: “Zie hoe geduldig wij zijn met jou en terughoudend wegens jouw jeugd, maar vooral omdat jij soldaat bent en zoon van een aanvoerder. Vertel dan waar jij naartoe gegaan bent of waar jij geweest bent al die tijd.”

De zalige Apa Menas zei: “Ik heb zelf gekozen om in de woestijn met de wilde dieren te leven, eerder dan met jullie om samen met jullie te worden vernietigd. Want er is geschreven[237]: ‘Vernietig mijn ziel niet samen met die van de goddelozen en mijn leven niet met dat van mannen van bloed’.” Pyrrhus zei tot hem: “Die van de falanx hebben verteld over jouw geslacht en de reputatie van jouw voorouders. Daarom nu, offer (f. 58vs.) en behaag de keizer en ik zal de keizer over jou schrijven en hij zal jou een grote reputatie geven, die uitstijgt boven die van jouw vader. Misschien keur jij het af dat het aanvoerderschap van jouw vader jou ontnomen werd en dat je werd geplaatst in de falanx die lager is en deed jij dit daarom. De heilige Apa Menas antwoordde: “Dat wat je gezegd hebt, is mijn zorg niet, maar wel mijn gebed, ’s nachts en overdag, zodat ik de Heer behaag en de onvergankelijke kroon ontvang.”

Hij beval hen om hem uit te rekken en hem te slaan met slingerriemen van een onbewerkte stierenhuid, totdat de grond met zijn bloed was doordrenkt. Dit was de eerste foltering die hij hem gaf. Pkasius, de princeps, zei tot hem: “O man, heb medelijden met jouw jeugd. Offer, voordat jouw vlees wordt vernietigd.” De zalige Apa Menas antwoordde hem: “O slechte raadgever, misdadige leider, toen de rechter zetelde, heb ik niet aan hem gehoorzaamd, zou ik dan aan jou gehoorzamen en bovendien mijn God verlaten?” De bevelhebber beval[238] (f. 59rt.): “Maak nog kwellende folteringen klaar voor deze goddeloze.” Hij werd opgehangen op het hermetarium en gevild tot zijn botten één voor één zichtbaar werden. De bevelhebber zei hem: “Heb je de folteringen gevoeld of niet?” De sterke strijder antwoordde: “Bij mijn koning Christus maken jouw folteringen voor mij kronen klaar.” De bevelhebber zei: “Weet jullie God nu dat jullie al deze ongemakken ontvangen in Zijn naam?”

De heilige Apa Menas zei tot hem: “Hij kent hetgene dat verborgen is en hetgene dat openbaar is, maar zoals het onmogelijk is goud te zuiveren zonder het te smelten in het vuur, zo is het onmogelijk om Christus te behagen zonder ongemak. Want dit vuur van jullie verteerde ons, zoals een vuur[239] waarin goud werd gezuiverd[240], maar nadien doofde het uit. Het vuur van Gehenna dat wacht op jullie is echter voor eeuwig onuitdoofbaar.” Daarop zei de bevelhebber tot hem: “Wens jij dat ik jou nog twee (f. 59vs.) of nog drie dagen toesta, totdat jij hebt nagedacht?” De heilige Apa Menas zei tot hem: “Ik was gestopt met nadenken voordat ik hier kwam. Niet één, zelfs niet twee keer heb ik overwogen dat heel de wereld zal sterven in de verwoesting.” De bevelhebber ontstak in woede. Er werd bevolen om scherpe ijzeren stekels te brengen, ze in de grond te bevestigen en hem erover te rollen totdat ze heel zijn lichaam hadden doorboord.

De heilige Apa Menas zei tot hem: “Denk niet dat al jouw ongemakken en jouw folteringen me zullen kunnen scheiden van de liefde van Christus. Er staat geschreven[241]: ‘Wie is het die ons zal scheiden van de liefde van God? Is het verdrukking, nood, vervolging, honger, naaktheid, strijd of een zwaard?’ Al deze zullen waarlijk niet de overhand halen op degenen die dienaar zijn van Christus.” De bevelhebber zei: “Breng tapijten van zakkenstof en wrijf ze over de wonden die op zijn lichaam zijn.” De heilige Apa Menas voelde helemaal niets. Daarop zei de bevelhebber: “Ik ben degene die (f. 60rt.) jouw arrogantie zal vernietigen. Breng fakkels van vuur en plaats ze onder zijn ribben.” Wanneer het vuur ongeveer twee uur[242] onder de moedige had gebrand, voelde hij niets door de macht van God die met hem was. De bevelhebber zei: “Ik denk dat het helemaal niet kwelde dat het vuur onder hem brandde.”

De heilige Apa Menas zei: “Mijn Heer, Jezus Christus is degene die mij kracht geeft, omdat ik al deze ongemakken onderga voor Zijn heilige Naam, want Hij zei[243]: ‘Wees niet bang voor hen die jullie lichaam zullen doden, jullie ziel kunnen ze niet vernietigen’.” De bevelhebber zei: “Als jij een soldaat bent, hoe ken jij dan de Geschriften?” De bevelhebber beval hen om op zijn mond te slaan, totdat ze zijn tanden vernietigden. Terwijl ze sloegen, antwoordde de zalige[244] niets. Heliodorus, de Cursor, zei aan de bevelhebber: “Je weet, mijn heer, dat dit geslacht christenen de folteringen verdraagt, omdat de dood immers hen meer omarmt dan het leven.”

De bevelhebber schreef (f. 60vs.) aan de Comes over hem dat hij een sterke soldaat was en hij informeerde hem over de hele stand van zaken. “Ik liet hem erg folteren, maar hij gehoorzaamde mij niet en offerde niet.” De heilige Apa Menas werd ingescheept op een zeeschip en naar de Comes gebracht. Een stem sprak de zalige Apa Menas toe, terwijl hij nog aan boord van het schip was: “Wees niet bang, mijn geliefde Menas, want Ik ben met jou op elke plaats waarnaar ze jou zullen brengen en Ik zal vóór jou zijn bij het comitatum, totdat jij jouw strijd hebt volbracht.” De Redder vulde het gezicht van Zijn martelaar met glorie en schoonheid, zodat de andere soldaten die over hem bevoegd waren niet in zijn gezegend gezicht konden kijken.

Toen ze hem overhandigden aan de Comes, liet hij de gezegende in de gevangenis werpen met vele andere martelaars. En hij heeft hen alle moed gegeven om stand te houden, zoals een sterke commandant, die zijn soldaten vertrouwen geeft om te vechten in de oorlog voor hun koning. (f. 61rt.) Hij scheen in het midden van de heiligen zoals de zon, terwijl al de heiligen troost ontvingen in zijn aanwezigheid. Vervolgens verscheen de Redder aan Zijn heilige martelaar in de gevangenis. Hij vertelde hem wat er met hem zou gebeuren en alles dat Hij hem beloofde. Daarna zalfde Hij zijn lichaam zodat de folteringen hem niet zouden raken[245]. Hij gaf hem vrede en steeg dan op naar de hemel.

De volgende dag was de Comes gezeten op de rechtersstoel. In het begin probeerde hij hem tevergeefs te vleien, uiteindelijk bedreigde hij hem met de dood, maar hij kon hem niet doen offeren. Vervolgens deed hij hem honderd slingerriem(slagen) van onbewerkte huid geven op zijn buik. Daarna liet hij een zaag brengen om hem door te zagen. En wanneer de zaag op het lichaam van de heilige werd geplaatst, werd het ijzer zoals was, dat rook naar de geur van vuur, wegens de heilige hand van de Redder die zijn lichaam had gezalfd, zodat de folteringen geen macht op hem zouden hebben omwille van zijn reinheid. Vervolgens deed de Comes uitspraak over hem (f. 61vs.) om hem te doen onthoofden. Hij schreef zijn uitspraak op deze wijze: “Omdat Menas, de christelijke soldaat, immers niet wenste te gehoorzamen aan het edict van de keizer en niet offerde aan de goden, beveel ik dat hij wordt onthoofd met het zwaard en dat zijn lichaam verbrand wordt in een vuur.”

Wanneer de dienaars hem naar de plaats van zijn straf brachten, wandelde hij verheugd, stralend, jubelend en sprekend tot de menigte die hem volgde samen met ascetische monniken, terwijl hij hen allen zegende: “Wees standvastig in het geloof van Jezus Christus”. Hij knielde en bad. Na het gebed strekte hij zijn hals uit en hij werd onthoofd.

Hij voltooide zijn martelaarschap op de vijftiende van de maand Hathor tijdens de regering van Diocletianus en Maximilianus, de wetteloze en zondige keizers. Van een heel andere soort was het voorkomen van de heilige Apa Menas: sterk, mooi, vol genade en volmaakt in alle kennis en matigheid. Want hij was zeer vroom, terwijl hij (f. 62rt.) altijd bad zoals Cornelius[246] tijdens zijn militaire dienst en hij was geliefd zoals hij. Hij was een vriendelijk man voor alle mensen zoals Moses. Hij was ook een vlekkeloze maagd, terwijl de maagdelijkheid hem verheef vanaf het begin. De deugdelijkheid riep hem op tot de roeping. Zijn heilig bloed kroonde hem.

Nadat hij was onthoofd, staken ze een vuur aan en ze gooiden zijn lichaam erin. En door de wil van God kwamen sommige gelovige broeders naar voren en ascetische monniken, die naar de beproeving van zijn strijd gekomen waren, en ze namen zijn lichaam weg uit het vuur. Ze maakten hem ijverig klaar voor de begrafenis en legden hem in een mooi versierde plaats.

Na een tijdje kwam uit delen van Libië een menigte barbaren, die Naboutōn en Labothōn[247] worden genoemd en ze verwoestten het district van Nepaeiat. Het regiment van de soldaten dat Loutouriakōn wordt genoemd, werd opgedragen om naar Alexandrië te gaan en de Mareotis te bewaken. Athanasius, de tribuun, was een vroom man. (f. 62vs.) Hij was de leider van dat regiment. Hij beraadslaagde met de christelijke soldaten die onder hem waren om de overblijfselen van de heilige Apa Menas met hen mee naar Egypte te nemen om hem te beschermen door zijn groot geloof in hem. Wanneer hij de plaats opende waarin hij was, straalde de hele plaats zoals de zon. De soldaten namen zijn heilige overblijfselen. Ze verborgen ze voor het volk in hun uitrusting. Ze namen ze aan boord en zeilden kalm weg.

En door de wil van God bereikten ze Alexandrië in vijf dagen. De heilige martelaar verrichtte een groot wonder en bescherming voor hen. Toen ze het midden van de zee bereikten, kwamen vreselijke dieren uit de zee, hun nekken opgeheven en hun gezichten hadden het uitzicht van kamelen. En ze strekten hun grote nek uit in het schip om de overblijfselen van de deugdelijke weg te nemen samen met de zielen van de mensen die aan boord van het schip waren. Wanneer deze dieren, naar gewoonte (f. 63rt.), plotseling hun nek uitstrekten, dan kwam er vuur uit de overblijfselen van de heilige Apa Menas en het sloeg over in hun gezichten, zodat ze in het water verdwenen.

De volgende keren namen ze een zachte aard aan en lieten ze hun grote nekken neer en aanbaden de overblijfselen van de heilige, zodat de soldaten zeer verwonderd waren over de grote kracht die van de overblijfselen van de heilige uitging en over de bescherming die voor hen gebeurde via hem. Toen ze uit Alexandrië vertrokken, plaatsten ze hem op een schip van het meer Marea. Ze kwamen op die dag vanuit westelijke richting in Taposiriace Taenia aan. Ze plaatsten hem op een kameel en ze brachten hem eerst naar Kobiō, een dorp van de Mariotis. Toen ze de barbaren hadden overwonnen door de gunst van God en zijn heilige martelaar, brachten ze zijn heilige overblijfselen naar het dorp Esti.

Athanasius, de aanvoerder, plaatste het lichaam van de heilige op de kameel om hem mee te nemen, voornamelijk handelend uit vrees voor (f. 63vs.) de dieren die ze hadden gezien in de zee. Wanneer hij de kameel aanspoorde om op te staan, kon deze niet opstaan. En hij bleef het vele keren uithouden, terwijl ze de kameel bedreigden en sloegen, maar hij kon niet opstaan. De overblijfselen van de heilige werden overgeladen op een andere kameel die sterker was dan de eerste, maar die stond evenmin op. En hij probeerde dit één voor één met alle andere kamelen die bij hem waren, maar niet een van hen kon opstaan. Wegens de liefde van zijn ziel voor hem, was hij zeer gepijnigd van hart, aangezien hij hem wenste mee te nemen als een onoverwinnelijk wapen, maar niet één van de kamelen kon opstaan voor hem en zo konden de overblijfselen van de heilige niet overgebracht worden naar zijn plaats.

Athanasius, de tribuun, begreep dat deze zaak door God werd tegengehouden, opdat de overblijfselen van de heilige martelaar op die plaats zouden blijven. En hij maakte een houten afbeelding waarop hij de overblijfselen van de heilige Apa Menas schilderde. (f. 64rt.) Onderaan liet hij de gedaante van de schepsels schilderen die hij had gezien in de zee, in de vorm van kamelen die hem aanbaden. Als, zelfs tot vandaag, de vele onwetenden over het geheim deze gedaante zien, die deze gelovige schilderde, dan gaan ze ervan uit dat het kamelen zijn, zodat sommigen durven te zeggen van zo’n grote lichtglans dat hij een kameelhoeder was.

En zo plaatste de aanvoerder de afbeelding op de overblijfselen van de heilige zodat zijn gunst en macht op de afbeelding zou afstralen. Hij zou het met zich meenemen om voor hem als bescherming te fungeren, niet alleen op zee, maar op alle plaatsen waarheen hij zou gaan, zoals een onoverwinnelijk wapen. Hij plaatste de overblijfselen van de heilige martelaar in een (doods)kist van hout dat niet rot en plaatste de houten afbeelding, die hij geschilderd had, op zijn overblijfselen. Hij begroef ze daar met gedenkgeschriften. Hij liet een klein schrijn boven hem bouwen in de vorm van een klein, (f. 64vs.) beschut graf. Ditmaal beschilderde hij de grafsteen met een houten ikoon naar de voorstelling van de eerste. Hij nam het met zich mee en bracht het terug naar zijn land in vreugde en vrede, samen met zijn hele gevolg.

Er was een kleine jongen in dat dorp, Esti, de plaats waarin ze de overblijfselen van de heilige hadden begraven. De kleine jongen was kreupel sinds zijn geboorte. De kreupele kroop op een dag tot buiten het dorp. God wenste om de beenderen van de heilige Apa Menas te openbaren. De kreupele keek en zag een lamp branden in het graf van de heilige Apa Menas. Toen hij het graf al kruipend bereikte onder leiding van God, deed Hij hem inslapen en hij viel in’t slaap. Zijn ouders zochten naar hem en ze troffen hem daar slapend aan. Ze staken een stok naar hem uit in de veronderstelling hem te raken, maar hij sprong op en vluchtte op zijn benen naar het dorp. (f. 65rt.) Wanneer de dorpelingen hem zagen, waren ze verbaasd.

Zijn ouders vroegen hem: “Wat is er met jou gebeurd?” En hij vertelde hen alles. Zijn ouders kwamen buiten samen met al de dorpelingen en God deed hen het licht zien boven de overblijfselen van de heilige. Allen geloofden ze. Haastig gingen ze weg en brachten ze alle zieken die in het dorp waren: de kreupelen, de blinden en degenen die bezeten waren door demonen. En hij schonk hen allen genezing. Het bericht verspreidde zich in het hele land van de Mareotis. Ze brachten allen die ziek waren en hij schonk hen allen genezing.

Toen bouwden ze een kleine kapel op het graf zoals een tetrapylon[248] en ze hingen een lamp op in het midden naar het voorbeeld van voorheen. De lamp bleef dag en nacht branden zonder helemaal uit te gaan. Allen die olie van de lamp meenamen naar verre landen, voor hen gebeurde genezing, zodat een grote massa samenkwam bij hem en nog een ontelbare menigte uit alle landen, die (f. 65vs.) altijd continu naar hem bleef komen.

Ze hadden nood aan water omdat de plaats een woestijn was. Met bijstand van de heilige Mysteriën verzochten de hoofdburgers van Alexandrië, van de Mareotis en al de leiders van Egypte de heilige Athanasius, de aartsbisschop, om een wonderlijk martelaarsschrijn te bouwen ter verheerlijking van God en de heilige Apa Menas. Ze waren verheugd samen met alle mensen die ernaartoe gekomen waren.

En de heilige Athanasius was machteloos wegens de verzoekingen van de goddeloze Arianos die hem achtervolgden. [...] terwijl God het slechte geloof van de ketters vernietigde. Hij deed de rechtvaardige en vrome keizer Jovianus oprijzen. De kerk verwierf opnieuw eer in zijn dagen. Daarop begon de heilige Athanasius met het uitvoeren van het verzoek van de volkeren die God en Zijn heilige martelaar vereren. Wanneer de godlievende keizer Jovianus dit hoorde, schreef hij aan de aanvoerder van Alexandrië om hem bij te staan (f. 66rt.) met geld voor de bouw van de kerk in de naam van de heilige martelaar. En zo commandeerde hij met grote macht. Hij voltooide ze in alle schoonheid. Hij verfraaide ze met kostbare, marmeren stenen, die blonken zoals goud.

In de dagen van de rechtvaardige keizers, Valens en Valentinus, zijn broer, de zonen van de gezegende keizer Jovianus, schreven ze naar de augustalis van Alexandrië, Tatianus[249]. Hij verkondigde aan alle bisschoppen van Egypte de beproeving van de heilige Apa Menas. En zo waren de bisschoppen verzameld, ze zetten de overblijfselen van de heilige Apa Menas neer en plaatsten ze in de crypte die voor hem was gemaakt. Ze vierden het feest van de inwijding van de kerk op de eerste van Epip. Grote, ontelbare wonderen en mirakels gebeurden door hem.

En ze kwamen omwille van de genezende kracht waarmee God hem had begenadigd vanuit elke plaats naar zijn heiligdom en brachten giften. Wanneer een tijd was voorbij gegaan tot de dagen van Theodosius de Grote en zijn zonen Arcadius en Honorius (f. 66vs.) en in de dagen van de aartsbisschop Theophilus, heerste er vrede en was hun regering goed. Wanneer het feest van de heilige martelaar plaatsvond op de vijftiende van Hathor, verzamelde telkens een grote menigte. Ze waren bedroefd omdat de massa’s niet in de kerk konden, maar buiten stonden aan de rand van de woestijn.

De heilige aartsbisschop Apa Theophilus was daar. Wanneer de nood werd vastgesteld waarin het volk zich bevond, schreef hij naar keizer Arcadius. En de keizer droeg op om een passend, breed martelaarsschrijn te bouwen. En ze werkten met koninklijke macht en vermogen, met een decoratieve kundigheid zoals (die van) de tempel van Solomon. En hij maakte het één met het martelaarsschrijn dat de heilige Athanasius eerst had gebouwd. Wanneer Theophilus het in alle schoonheid had voltooid, verzamelde hij een synode van bisschoppen[250] en alle leiders van Egypte. Ze hebben het gewijd in roem en waardigheid.

(f. 67rt.) In de dagen van Timotheus, de belijder-aartsbisschop, in de dagen van Zeno, de godlievende keizer, hoorde de heilige keizer van de wonderen, mirakels en genezingen die gebeurden in het martelaarsschrijn van de heilige Apa Menas. Hij was verbaasd. Hij vereerde God, Deze die Zijn heiligen vereert. Daarop vertelde de aartsbisschop Timotheus aan keizer Zeno over de barbaren die over de Mareotis kwamen om het martelaarsschrijn en al de kerken van de Mareotis te kwellen.

Vervolgens beval de keizer aan al de senatoren in het koninkrijk om voor elk van hen een paleis te bouwen op die plaats. Hij schreef ook naar de leiders van Alexandrië en Egypte, zodat inwoners van verschillende plaatsen daar voor zichzelf een huis zouden bouwen, totdat er een stad ontstond. En zo werd ze gesticht en ze gaven haar de naam Martyropolis[251]. Menigtes van elk land kwamen bijeen en verbleven erin. En keizer Zeno zorgde voor nog 1200 soldaten[252] om die plaats te bewaken tegen de aanval van de menigte barbaren. (f. 67vs.) Ter bescherming van de hele Mareotis en het volledige martelaarsschrijn deed de godlievende keizer dit. De keizer gaf aan hen annona uit de staatsinkomsten van de Mareotis. Hij gaf ook enkele provincies van Egypte aan het martelaarsschrijn, terwijl hij hun belastingen kwijtschold om ze te spenderen aan de voltooiing[253] van de kerk en de verblijfplaatsen die hij erin gebouwd heeft.

Ook ten tijde van de keizer Anastasius werd men vlijtig en de dienst van God steeg naar het hart van de bevelhebber die toegewezen was aan zijn pretorium, want hij had ook gehoord van de wonderen en de mirakels die de heilige Apa Menas verrichtte. Hij zag ook het aantal menigtes die naar zijn heiligdom kwamen en dat ze problemen hadden. Want als ze van het meer kwamen en voortgingen naar die woestijn, dan vonden ze geen stopplaats of water, totdat ze het heilige martelaarsschrijn hadden bereikt. De bevelhebber bouwde verblijfplaatsen bij het meer en rustplaatsen zodat de menigte er zou kunnen verblijven. En hij liet ertussen het marktplein oprichten zodat de menigte (f. 68rt.) er al hun noodzakelijke zaken zou vinden en kopen.

Hij maakte ruime opbergplaatsen zodat de massa’s hun kleding, bagage en alle zaken die ze meebrachten naar zijn martelaarsschrijn erin konden plaatsen. Wanneer hij alles had voltooid, gaf hij zijn naam eraan: Philoxenité[254]. Hij richtte ook op verschillende plaatsen zuilengangen op waar het volk tot rust kon komen. Vanaf de verblijfplaatsen tot aan de kerk voorzag hij, als verfrissing voor het volk dat geschenken brengt naar de kerk, plaatsen op de wegen om water te putten en hij plaatste er waterkruiken bij, met telkens tien mijl tussen een plaats om water te putten en de volgende.

En dit gebeurde vanaf de tijd van de keizer Heraclius, totdat de Saracenen het land innamen[255], terwijl het volk opgetogen en verheugd was en giften bracht naar zijn heiligdom wegens de wonderen die erin tot stand kwamen en de genezende gunsten die door hem werden verricht. Want werkelijk waar is het woord dat onze Redder heeft gezegd[256]: “Degene die mij vereert, zal ik vereren.”.

Omdat de heilige Apa Menas (f. 68vs.) God immers diende met heel zijn hart, met vroomheid vanaf zijn jeugd, met vasten en gebeden en reinheid vanaf zijn geboorte tot zijn dood en hij op het einde zijn lichaam opofferde als een levend, heilig offer dat God tevreden stelt, laat ons bidden tot hem, zodat hij ook voor ons een gezant zal zijn, want hij is in staat ons te herinneren vóór Degene Wiens wens bestaat uit medelijden, Onze Heer Jezus Christus, Deze, door Hem is de eer aan de Vader, met Hem en met de heilige Geest, levengevend en onwezenlijk, nu en altijd, voor eeuwig en eeuwig. Amen.

 

 

3.5 Confrontatie van literaire bronnen en archeologische observaties

 

De legendes en literaire bronnen, die slechts teruggaan tot de zevende eeuw kennen een te vroege datum toe aan alles wat gebeurd is. Ze vermelden dat het lichaam van de martelaar Menas, die stierf tijdens de vervolging onder Diocletianus, begraven was op een onbelangrijke plaats in de Libische woestijn. Het graf zelf werd vergeten en het werd tientallen jaren later herontdekt door een miraculeuze genezing. De herontdekking zette aan tot de bouw van een kleine kapel, waarvan gezegd wordt dat het de vorm had van een tetrapylon.

De eerste pelgrimskerk werd volgens de legende gebouwd tijdens de regering van de keizer Jovianus, dus rond 363. In de tijd van zijn opvolgers, Valens en Valentianus, werden de overblijfselen van Menas in de crypte geplaatst en werd de kerk ingewijd. Op verzoek van patriarch Theophilus werd de kerk herbouwd door keizer Arcadius in het begin van de vijfde eeuw. In de tekst lijkt het alsof hij een tweede kerk toevoegd, maar dit is waarschijnlijk een verkeerde interpretatie. Het werk ondervond veel vertraging, zodat het gebouw slechts werd voltooid in de late vijfde eeuw, onder patriarch Timotheus II Aelurus.

Onder keizer Zeno begon men de stad op te bouwen rondom het heiligdom. Hij voorzag het nodige land, richtte herbergen op voor pelgrims en vestigde er een garnizoen.

Deze legendarische geschiedenis heeft geen archeologische bevestiging. Het eerste schrijn van Apa Menas is ontstaan in de late vierde eeuw en het was slechts een kleine rechthoekige structuur. Dit is dus later dan de legende doet vermoeden en de vorm van een tetrapylon is ook niet archeologisch vast te stellen.

Volgens de legende is de eerste kerk gebouwd in de tweede helft van de vierde eeuw. De martelaarskerk, die in de plaats kwam van dit schrijn, dateert echter uit de eerste helft van de vijfde eeuw. De uitbreiding vond plaats in de tweede helft van de vijfde eeuw, terwijl de legende deed vermoeden dat dit in het begin van de vijfde eeuw gebeurde. De tekst zegt wel dat ze pas voltooid werd in de tweede helft van de vijfde eeuw. Als deze passage toch zou verwijzen naar de bouw van de Grote Basilica dan is ook deze datum te vroeg, want de bouw vond plaats na de tweede helft van de vijfde eeuw en de tweede fase in de overgang van de vijfde naar de zesde eeuw. De stad is opgebouwd in de vijfde en de zesde eeuw, dus ook weer iets later dan de legende suggereert.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

problemen met de Koptische tekst?

 

[198] Drescher, Apa Mena, p. XXXIII.

[199] Ibidem, p. XXXIV.

[200] Ibidem, p. XXXV.

[201] Depuydt, Catalogue of Coptic Manuscripts, p. 250.

[202] Depuydt, Catalogue of Coptic Manuscripts, p. 252.

[203] Depuydt, Catalogue of Coptic Manuscripts, p. 253.

[204] Depuydt, Catalogue of Coptic Manuscripts, p. 250.

[205] Drescher, Apa Mena, p. 97.

[206] Miedema R., De Heilige Menas, Rotterdam 1913, p. 76.

[207] Idem, Menas en Men, in: Theologisch Tijdschrift 48 (1914), p. 394.

[208] Drescher, Apa Mena, p. 97.

[209] Ibidem, p. 100.

[210] Dit verwijst naar Diocletianus en Maximilianus, hoewel alleen Diocletianus voordien vermeld is.

[211] ‘Loutouriakōn’ is een afdeling in het leger die in het Latijn ‘Rutiliaci’ en in het Grieks ‘routiliakwn’ wordt genoemd. Hierover is geen verder informatie te vinden, ook niet in Pauly, RE.

[212] àypodikanos corrigeren naar: àypodiakonos.

[213] Hiermee wordt waarschijnlijk Cotyaeum bedoeld.

[214] Depuydt, Catalogue of Coptic Manuscripts, p. 251.

Drescher J., More About St. Menas, in: ASAE 41 (1942), p. 54.

[215] Peeters P., Les Tréfonds Oriental de l’Hagiographie Byzantine (Subsidia Hagiographica 26), Brussel 1950, p. 35.

[216] Drescher J., More About St. Menas, in: ASAE 41 (1942), p. 54.

[217] Drescher J., More About St. Menas, in: ASAE 41 (1942), p. 53.

[218] Idem, Apa Mena, p. XIII.

[219] Het concilie van Chalcedon bepaalde dat Christus zowel een menselijke als een goddelijke natuur had. De Egyptische kerk accepteerde alleen de goddelijke natuur van Christus en werd na 451 als ‘monofysitisch’ bestempeld. Ze werden ook Jacobieten genoemd. De Melkieten zijn degenen die de stellingen van het concilie van Chalcedon wel volgden.

[220] Drescher J., More About St. Menas, in: ASAE 41 (1942), p. 53.

[221] Cfr. Luc. I, 1.

[222] Joh. XXI, 25.

[223] Nepaeiat en Mareotis worden hier duidelijk van elkaar onderscheiden. In deze tekst betekent Mareotis steeds het gebied, nooit de stad.

[224] Deze uitspraak wijst erop dat het Encomium zelf eerst was geschreven in het Koptisch. Indien het Encomium eerst zou geschreven zijn in het Grieks, dan zou hij niet aanhalen dat het gebaseerd is op bronnen die in het Grieks geschreven zijn.

[225] 15 Hathor = 11 november

 15 Paoni = 9 juni

 1 Epip = 25 juni

[226] Ook deze uitspraak wijst erop dat het Encomium eerst was geschreven in het Koptisch en niet in het Grieks.

[227] Dit is waarschijnlijk geen historische figuur.

[228] Anatolius schrijft aan keizer Carinus over Eudoxius, zodat keizer Carinus de massa zou ophitsen tegen Eudoxius.

[229] 21 Tobi = 16 januari

[230] 1 Tess. 5, 17.

[231] hier: <meà rompe sNte, normaal: tmeàsNte N rompe

[232] Hier is er blijkbaar verwarring tussen Gaius Valerius Diocletianus en Marcus Valerius Maximilianus.

[233] Dit zijn Diocletianus en Maximilianus. Van hen is nog steeds sprake in de volgende zinnen.

[234] Ps. LV, 10 en 8.

[235] Drescher vertaalt politeye met ‘in goddelijke conversatie’, maar dit staat zo niet in het woordenboek.

[236] Jes. LXV, 1 en Rom. X, 20.

[237] Ps. XXVI, 9.

[238] Hier staat een Koptische fout. Er staat aykeleye, maar het onderwerp dat erna volgt is enkelvoud.

[239] n-oy-[k] corrigeren naar: n-oy-[k][T].

[240] n-éa_y-tbbo i.p.v. ene-éa_y-tbbo: relatieve conversie van een temporeel geconverteerd Presens.

[241] Rom. VIII, p. 35.

[242] Het woord oynoy bevat een n te veel.

[243] Mat. X, 28.

[244] Hier wordt een e gebruikt om het lijdend voorwerp pmakarios in te leiden i.p.v. n.

[245] nne-basanos èvà is een negatief futurum III na èe, het lidwoord bij het onderwerp ontbreekt.

[246] Cornelius maakte deel uit van de gemeenschap van Pachomius. Hij behoorde tot de tweede groep leerlingen die naar Pachomius kwam rond 324. Hij stierf in 346. Dit is de enige Cornelius die vermeld is in: Coptic Encycl., p. 635.

[247] Procopius sprak van ‘Nobadae’ en ‘Lebanthai’, dit zijn de ‘Naboutōn’ en ‘Labothōn’ van deze tekst. ‘Naboutōn’ zou kunnen verwijzen naar de ‘Natabudes’ die beschreven zijn in: Pauly, RE 32, p. 1799. Dit is een groot volk in Noord-Afrika dat te situeren is bij het huidige Umm Gerrigesch, zo’n 70 km ten noordoosten van Cirta. Waarschijnlijk zijn de ‘Labothōn’ verre voorouders van de ‘Lawāta’ die zijn beschreven in: Bosworth C.E. e.a. (ed.), Encyclopédie de l’Islam V, Leiden-Parijs 1986, p.699-702. Dit is een ethnische groep berbers, maar in de loop der tijden werd het een benaming voor alle inheemse volkeren die de kuststrook van Noord-Afrika bewoonden. In de Mareotis waren de echte voorouders, die afkomstig waren van een Libische stam, te vinden. Er waren in Boven-Egypte zelfs nog enkele groepen aanwezig in de tweede helft van de 14de eeuw.

[248] Corrigeren naar: oy[te]trapylvn.

[249] Tatianus: Cfr. Pauly, RE 2e reeks 8, p. 2463-2467. Flavius Eutolmius Tatianus was van 367 tot 370 praefect van Egypte en kreeg dan ook de titel ‘augustalis’ in die periode. Hij wordt algemeen gezien als een die de orthodoxe Christenen vervolgde ten voordele van de Arianen.

[250] n-episkopos: de n staat voor de genitief, dus het lidwoord ontbreekt.

[251] In andere teksten wordt soms ‘Zenonopolis’ vermeld i.p.v. ‘Martyropolis’, maar beide benamingen zijn artificieel.

[252] De Ethiopische versies verhogen het aantal soldaten nog tot 12.000 en zelfs tot 123.000.

[253] ed[ej]odos corrigeren naar: e-ejodos.

[254] Uit de mirakels blijkt dat Philoxenité de aanlegplaats was, na de tocht over het Mareotismeer, voor de pelgrims op weg naar het schrijn van Apa Menas. Er is geen getuigenis van een pretoriaanse perfect met de naam Philoxenus onder Anastasius. In 525 was er wel een Philoxenus consul voor het Oosten die werd verbannen door Anastasius. Misschien is deze man bedoeld. Drescher J., More About St. Menas, in: ASAE 41 (1942), p. 69, n. 1.

[255] Hier geeft de Ethiopische versie een beter lezing: ‘tot de tijd van de koning Heraclius, wanneer de Saracenen het land namen’.

[256] Cfr. Joh. XII, 26.

 

Problemen met de weergave van de Koptische tekst?

 

Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden:

 

De getoonde foto's en afbeeldingen in deze scriptie dienen als illustratie in een wetenschappelijk werk. Indien de maker en/of rechthebbende hier bezwaar tegen heeft, dan kan deze dat kenbaar maken en zullen wij de desbetreffende foto verwijderen.

The pictures shown in this essay are an illustration in a scientific work. If the author and/or claimant has objections, he can notify us and the pictures concerned will be removed.