Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. INDUSTRIEELARCHEOLOGISCHE INVENTARIS

 

2.4. ZOTTEGEM

 

C) The Sanitary Underwear Company

 

Aard:               breigoedfabriek

Ligging:            Gustaaf Schockaertstraat (achter het huis met straatnummer 3)

Kadaster:         enige sectie, perceelnummer 428

Datering:          1909

Actueel:           deels gesloopt, deels beschermd, maar leegstaand

 

De N.V. ‘The Sanitary Underwear Company’ werd in 1909 opgericht onder impuls van Joseph Schockaert, die samen met zijn broer Leon al het bestuur in handen had van de bruingoedonderneming ‘Oude Werkhuizen Schockaert – Smeets’ (cfr. B) Société Générale des Textiles). Andere belangrijke aandeelhouders waren de Londense breigoedhandelaar Downing Ltd, de Luikse familie Baar – Lechartier, de Zottegemse brouwer De Wilde en de familie Van Steenberge, die tegenwoordig in het Zottegemse een houthandel uitbaat. Als directeur werd Herbert De Puysseleer aangesteld, schoonbroer van Joseph Schockaert, die in 1923 samen met Paul Cantaert de ververij en blekerij ‘Cantaert & De Puysseleer’ zou oprichten (cfr. 3) Cantaert & De Puysseleer).

‘The Sanitary Underwear Company’, kortweg ‘S.U.C.’, vestigde zich in de Fabriekstraat (de latere Gustaaf Schockaertstraat), naast de breigoedfabriek van de ‘Oude Werkhuizen Schockaert – Smeets’. Het bedrijf, dat gespecialiseerd was in de vervaardiging van ondergoed, richtte zich aanvankelijk bijna uitsluitend op de Britse markt, wat zijn Engelse naam verklaart. Door zijn specialisatie in ondergoed en de haast volledige afwezigheid op de Belgische markt bleef de onderneming uit het vaarwater van het moederbedrijf ‘Oude Werkhuizen Schockaert – Smeets’. Tijdens de jaren ’20 groeide de ‘S.U.C.’ uit tot een middelgrote onderneming. Volgens de Zottegemse nijverheidstelling uit 1926 stelde het bedrijf op dat moment 322 mensen tewerk, en kwam zo wat de tewerkstelling betreft op de tweede plaats, na de ‘Société Générale des Textiles’. Ook hier was het vrouwelijk personeel in de meerderheid, al werkten er in de ‘S.U.C.’ in vergelijking met de rest van de sector opmerkelijk veel mannen (129 tegenover 193 vrouwen).

De zware crisis die de wereldeconomie in haar greep kreeg vanaf het einde van 1929, en vooral de daaropvolgende protectionistische koers van Groot-Brittannië, brachten het bedrijf in grote moeilijkheden. Gedurende het jaar 1930 lag de productie nagenoeg volledig stil.

 

Advertentie van ‘The Sanitary Underwear Company’ (1936). Hoewel de afbeelding van de fabriek een idealisering is, vallen een paar volumes toch te herkennen.

 

(Moniteur Textile, II, 1936, 3, p. 34.)

 

Om het hoofd boven water te kunnen houden ging men zich in 1931 toeleggen op de binnenlandse markt, naast export naar Nederland, Luxemburg, Denemarken, Noorwegen, Marokko en Egypte. Bovendien ging het bedrijf sindsdien, naast het traditionele jongens- en herenondergoed, ook de markt van het damesondergoed aanboren. Geproduceerd werd gebreid ondergoed in katoen, wol, kunstzijde, zijde en andere textielvezels. De producten werden onder meer verkocht onder de merknamen ‘SSS’, ‘Sany’, ‘Sanimat’, ‘Sanilèse’ en ‘Ribconfort’. Een aantal bestellingen van het Belgische leger, medio de jaren ’30, gaven de onderneming een extra duwtje in de rug.

Na de Tweede Wereldoorlog bleef het bedrijf actief, en met succes. De jaren ’40, ’50 en de eerste helft van de jaren ’60 waren de echte gouden jaren. De ‘S.U.C.’ kende vooral succes met haar damesondergoed uit nylon en satijn dat onder meer werd uitgevoerd naar de U.S.S.R. In deze periode werkten tot 500 mensen in de fabriek aan de Gustaaf Schockaertstraat. Daarenboven waren in het atelier van de zusters Van den Berge aan de Herzeelse Groenlaan nog eens 70 tot 80 personen actief in dienst van het bedrijf. Het succes van de onderneming bleek onder meer uit het feit dat de directeur, Herbert De Puysseleer, jarenlang voorzitter was van het Belgisch Verbond van Breigoedfabrikanten.

Na een korte periode van interne twisten, die volgde op de dood van Herbert De Puysseleer in 1952, kwam het roer in handen van Jules De L’Arbre, gehuwd met Lucette Everaert, kleindochter van Gustaaf Schockaert. Onder zijn leiding zou het bedrijf nog een aantal voerspoedige jaren kennen, maar wanneer hij in 1975 op zijn beurt het bestuur van het bedrijf afstond aan Jacques Claeys, achterkleinzoon van G. Schockaert was de goede tijd definitief voorbij. De ‘S.U.C.’ ging er stelselmatig op achteruit en net als in de laatste jaren van het ter ziele gegane moederbedrijf bleven de noodzakelijke investeringen uit. Toen het bedrijf in 1984, in aanwezigheid van de huidige koning, zijn 75-jarig bestaan vierde was het reeds vijf voor twaalf. In 1989 werd ‘The Sanitary Underwear Company’ overgenomen door de Nederlandse Textielgroep ‘Ten Cate’ die de productie in september 1992 stopzette en het al sterk gedecimeerde personeel aan de deur zette.

 

In 1909 werd op een perceel tuingrond, kadastraal geregistreerd onder het perceelnummer 428d en gelegen aan de latere Gustaaf Schockaertstraat, de breigoedfabriek van ‘The Sanitary Underwear Company’ opgericht. Het perceel, met een oppervlakte van 52a20ca was voorheen eigendom van de ‘Oude Werkhuizen Schockaert – Smeets’. De fabriek zelf nam hiervan ca. 33a20ca in beslag.

 

Zicht op het beschermde hoofdgebouw met latere aanbouw (ca. 1995)

 

(Monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 1995. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 1996, p. 267.)

 

Hoewel de gebouwen van ‘The Sanitary Underwear Company’ die in 1909 werden opgetrokken strikt genomen niet tot het onderzoeksveld van deze studie behoren, werd er voor geopteerd er hier toch wat dieper op in te gaan. Het centrale fabrieksgedeelte behoort immers tot de eerste betonnen gebouwen in België en heeft zodoende een bijzondere industrieel-archeologische waarde.

Het bouwwerk, dat vier bouwlagen en acht traveeën telt, werd opgericht naar plannen van ingenieur De Puysseleere. Revolutionair voor die tijd was dat drie gevels volledig werden opgebouwd uit ter plaatse gestort gewapend beton. Voor de zuidelijke zijgevel koos men voor een skelet uit gewapend beton dat werd opgevuld  met metselwerk uit rode baksteen. Het is mogelijk dat men op die manier wou anticiperen op eventuele latere uitbreidingen van het gebouw. De betonskeletbouw maakte het mogelijk om per bouwlaag elke travee te voorzien van een groot venster, versterkt met ijzeren roeden.

 

Het geheel werd afgedekt met een plat dak, dat werd afgeboord met een betonnen balustrade. De trappenhal in de zuidoostelijke hoek van het gebouw werd bekroond met een vierkante betonnen watertoren. Het waterbekken uit geklonken metalen platen dat zich daarin bevond, werd aanvankelijk gevoed uit eigen waterputten in de naburige gemeente Godveerdegem die via een leidingensysteem met de fabriek waren verbonden. Naast het hoofdgebouw verrees een achtkantige fabrieksschoorsteen uit betonmetselwerk versterkt met ijzeren banden. Ook het machinegebouw werd volledig uit beton opgetrokken. De overige gebouwen werden op eerder traditionele wijze geconstrueerd, al werd voor de dragende structuren eveneens opvallend veel gebruik gemaakt van beton.

 

Machinegebouw en fabrieksschoorsteen (1998)

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Het machinepark werd van in het begin aangedreven door een stoommachine, waarvan het vermogen in 1910 al werd opgedreven. Het bedrijf deed in datzelfde jaar afstand van een groot deel van de onbebouwde terreinen, waardoor het fabrieksareaal slonk tot 39a30ca.

In 1916 werden de fabrieksgebouwen een eerste maal uitgebreid. Hiervan zijn echter geen documenten bewaard gebleven, zodat het onduidelijk is welke bouwactiviteiten precies plaatsvonden. De gronden van de fabriek werden daarbij uitgebreid met 10ca. Een volgende vergroting van de gebouwen werd uitgevoerd in 1923, maar ook hiervan is de bouwaanvraag niet bewaard gebleven. Dit geldt eveneens voor de bouwactiviteiten die plaatshadden in 1929. Op de foto twee bladzijden terug is wel een aanbouw te zien links van het betonnen hoofdgebouw, die pas na 1909 tot stand kwam. Vermoedelijk werd deze aanbouw gerealiseerd tijdens één van de hierboven vermelde bouwfasen. In 1929 vond eveneens een aanzienlijke uitbreiding van het fabrieksareaal plaats, waardoor het met een oppervlakte van 54a10ca zelfs groter werd dan het oorspronkelijke perceel uit 1909. In 1940 moest het bedrijf wel 20ca opofferen voor de heraanleg van de latere Gustaaf Schockaertstraat.

 

Voorgevel van de breigoedfabriek.

Op de achtergrond is ook de ‘Société Générale des Textiles’ te zien (ca. 1930)  

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Interieur van het betonnen hoofdgebouw (1998)

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Interieur van de intussen gesloopte productiehal naast het hoofdgebouw (1998)

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Na de Tweede Wereldoorlog werden de fabrieksgebouwen nog een laatste maal verruimd in 1949. Voor het jaar 1964 wordt in de kadastrale bronnen een vermeerdering van de outillage vermeld, echter zonder nadere specificatie. Mogelijk ging het hierbij om de installatie van elektromotoren. Bij de volgende vermeldingen is alleszins geen sprake meer van een stoombreigoedfabriek, maar wordt enkel melding gemaakt van een breigoedfabriek. Van eventuele latere uitbreidingen of verbouwingen werden geen sporen teruggevonden. Daar het bedrijf in de jaren ’60 over zijn hoogtepunt heen was, mag worden aangenomen dat er geen verdere bouwactiviteiten hebben plaatsgehad.

In 1993, een jaar na het faillissement van de onderneming, werden de leegstaande nijverheidsgebouwen aangekocht door de intercommunale ‘Land van Aalst’, voor zo’n 18 miljoen frank. Het uit gewapend beton opgetrokken hoofdgebouw, de achthoekige fabrieksschoorsteen en twee zich in het gebouw bevindende Lancashirescheepsstoomketels uit 1909 werden op 3 januari 1995 beschermd als monument omwille van hun industrieel-archeologische waarde. Achteraf gezien kan men zich afvragen of men er niet beter aan gedaan had het hele complex te beschermen.

 

De twee Lancashire-stoomketels uit 1909 (1998)

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Intussen werd het beschermde deel van de fabriek eigendom van de stad, die het wil inrichten tot een administratief centrum. De rest van het complex werd medio 2000 gesloopt om plaats te maken voor winkel- en woonruimte, die echter tot op heden nog niet werd gerealiseerd. Merkwaardig is wel dat de gesloopte gevel aan de Gustaaf Schockaertstraat tijdelijk was opgenomen in de afbakening van het beschermde stadsgezicht “Stadscentrum gevormd door de Markt met de daarbij aansluitende straten”, volgens een K.B. van 22 mei 1981.

 

Detail van de gesloopte voorgevel (1992)

 

(Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem)

 

Gevolg van de sloping is een gapende leegte die de hele Gustaaf Schockaertstraat ontsiert en wellicht ingevuld zal worden met banale nieuwbouw. Enkel het volledig uit zijn verband gerukte hoofdgebouw getuigt nog van dit boeiende gedeelte van het Zottegemse verleden.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende