Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. INDUSTRIEELARCHEOLOGISCHE INVENTARIS

 

2.1. AALST

 

M) Usines Roos, Geerinckx & De Naeyer

 

Aard:               weverij

Ligging:            Pierre Corneliskaai 35

Kadaster:         sectie D, perceelnummer 764

Datering:          1895

Actueel:           grotendeels tot volledig behouden, huisvest tegenwoordig de Belgische vestiging van de N.V. ‘Tupperware’

 

De geschiedenis van de N.V. ‘Usines Roos, Geerinckx & De Naeyer’ gaat terug tot 1864. In dat jaar richtte Jan Leirens een textielfirma op onder zijn eigen naam. Het bedrijf, dat zowel een katoendrukkerij als een vlasspinnerij omvatte, vestigde zich op de terreinen van een voorheen afgebrande katoenfabriek in de Pontstraat. Op 14 april 1883 werd de onderneming omgedoopt tot de N.V. ‘La Linière Alostoise’. De nieuwe vennootschap, waarbinnen Leon Leirens - de zoon van Karel Leirens - een belangrijke positie innam, ging zich toeleggen op het spinnen en twijnen van vlas.

Op 30 november 1894 werd de maatschappij in gemeenschappelijke naam ‘Geerinckx, De Nayer & Cie.’ boven de doopvont gehouden. De activiteiten in de Pontstraat werden verdergezet, maar de maatschappij opende ook een nieuwe vestiging aan de Boudewijnkaai (de latere Pierre Corneliskaai). Doel van de nieuwe onderneming was de fabricatie van garens en allerlei soorten katoendekens en aanverwante artikelen, maar ook andere stoffen werden geproduceerd.  De maatschappij werd opgeheven op 30 november 1898 en in de plaats kwam de N.V. ‘Usines Geerinckx – De Naeyer’.

Op 19 maart 1901 werd de onderneming andermaal omgedoopt. Resultaat was de nieuwe N.V. ‘Usines Roos, Geerinckx & De Naeyer’ met een startkapitaal van 3.000.000 frank. Tot de belangrijkste aandeelhouders behoorden Emile Roos, Léon Geerinckx en Théodore De Naeyer. De onderneming met zetel in de Brusselse Straat 34 bezat tijdens het interbellum 3 fabrieken in Aalst. Naast de reeds eerder vermelde vestigingen in de Pontstraat en aan de Boudewijnkaai werd in 1911 eveneens een fabriek geopend in de Stoofstraat. Daarenboven bezat de vennootschap nog 2 fabrieken in Grembergen bij Dendermonde. De activiteiten omvatten zowel het spinnen, weven, verven als verdelen van textielproducten. Daarnaast bezat het bedrijf ook een uitrafelafdeling. Geproduceerd werden katoenen, wollen en halfwollen dekens, militair en administratief laken, ondertapijten en allerhande nijverheidsweefsels.

 

Volgens Jos Ghysens werkten in de Aalsterse bedrijven in 1957 786 mensen, waarvan 505 in de weverij aan de Pierre Corneliskaai en 281 in de spinnerij in de Pontstraat. Het lot van de Aalsterse vestigingen was op dat moment echter al bezegeld. Op 7 januari 1958 sloten de beide fabrieken hun deuren. De N.V. zou uiteindelijk opgeheven worden op 6 december 1968.

 

In 1895 liet de maatschappij in gemeenschappelijke naam ‘Geerinckx, De Nayer & Cie.’ een nieuwe fabriek optrekken op een aantal percelen akkerland gelegen aan de Boudewijnkaai. De maatschappij kocht ook een bestaand ijzermagazijn dat in de nieuwe fabriek werd geïntegreerd. De stoomkatoenspinnerij en –weverij had een oppervlakte van 1ha1a en stond kadastraal geregistreerd onder sectie D, perceelnummer 764b. In 1898 werd de fabriek ingebracht in de nieuwe N.V. ‘Usines Geerinckx – De Naeyer’. Drie jaar later veranderde de katoenfabriek opnieuw van eigenaar. De N.V. ‘Usines Roos, Geerinckx & De Naeyer’ breidde het complex aan de Boudewijnkaai geleidelijk verder uit tot een oppervlakte van 2ha40a30ca aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.

Op 3 februari 1921 werd de aanvraag van de ‘Usines Roos, Geerinckx & De Naeyer’ tot het herbouwen van een aantal burelen aan de Boudewijnkaai goedgekeurd door het Aalsterse stadsbestuur. Het betrof een eenvoudig bakstenen gebouw van 7,07 op           8,82 meter en met een hoogte van 9,15 meter. Het pand telde 2 bouwlagen en 2 traveeën. De voorgevel, net als de rest van het gebouw versterkt met uitspringende gemetste zuilen, werd versierd met een aantal lijsten uit andersgekleurde bouwmaterialen en baksteenmotieven. Per bouwlaag en travee werd een venster aangebracht bekroond door  een ijzeren latei met rozetten. Boven de lateien werd telkens een boog gemetst die vermoedelijk enkel een decoratieve functie had. Het pand werd voorzien van een plat dak. Binnenin het gebouw, dat toegankelijk was via een deur aan de achterzijde, werden vier burelen ingericht. De eerste verdieping werd ontsloten via een wenteltrap links vooraan. De vloer bestond uit een traditionele houtconstructie.

Verdere bouwactiviteiten schijnen tijdens het interbellum niet plaatsgevonden te hebben. Tijdens de oorlogsdagen van mei 1940 liep het complex aanzienlijke schade op, die pas in november 1949 werd hersteld. De productie werd heropgestart tot ze op 7 januari 1958 definitief werd stilgelegd. In 1965 nam de N.V. ‘Tupperware’ haar intrek in de leegstaande gebouwen. De fabriek, die op 26 december van dat jaar officieel werd heropend, maakte van dan af deel uit van de Amerikaanse ‘Rexall-groep’.

 

Voorgevel van de nieuwbouw uit 1921 (schaal: 1/100)

 

(Bouwaanvraag Firma Roos, Geerinckx en de Naeyer. Bouwaanvraag, 1921, doos 45, nr. 556)

 

De voormalige textielfabriek gezien vanaf de Tragel (2001)

 

(eigen foto)

 

Het complex is nog steeds in het bezit van de N.V. ‘Tupperware Belgium’. Het moederbedrijf ‘Rexall’ werd intussen omgedoopt tot ‘Dart Industries’. De gebouwen bevinden zich kennelijk in goede staat. Het bureaugebouwtje uit 1921 kon niet worden teruggevonden. Het werd vermoedelijk gesloopt. Na de oorlog werd immers een veel groter en moderner kantoorgebouw opgetrokken op de fabrieksterreinen. Daar de kadastrale documenten uit deze periode ontbreken zijn exacte gegevens over de verdere evolutie niet voorhanden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende