Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

Vermogensmisdrijven

 

3.) Daders van vermogensdelicten

 

3.1. Geslachtsverhouding

 

Zoals blijkt uit de tabel is het sterke geslacht duidelijk overheersend wat de vermogensdelicten betreft:

Geslacht

Aantal

Procentueel aandeel

Mannen

253

72,7

Vrouwen

95

27,2

Totaal

348

100

Meerdere factoren zijn aanwijsbaar ter verklaring van dit mannelijk overwicht. Beattie wijst op de sterke sociale controle op de individuen op het platteland, in het bijzonder op (jonge) vrouwen. Dit verklaart volgens hem het geringe aandeel van het vrouwelijk geslacht in de (gehele) criminaliteit[1]. Daar we vooral materiaal hebben over de criminaliteit in een landelijke context, menen we dat deze conclusie ook hier kan opgaan. Deze sociale controle lijkt ook van toepassing te zijn op de stad en het schependom Aalst, een gebied dat eind 18e eeuw ca. 11000 inwoners kende[2]. Voorts waren vrouwen amper of zelfs helemaal niet betrokken bij bepaalde vermogensdelicten. Zo is er het geringe aandeel van vrouwen bij inbraken (11,2 %). Vrouwen waren voornamelijk bij diefstal en (in mindere mate) heling betrokken, wat De Neef voor Lokeren eveneens concludeerde[3] .

 

3. 2. Leeftijdsopbouw

 

Voor 72,5 % van de daders konden we de leeftijd achterhalen. Enige voorzichtigheid is echter wel geboden. Nogal wat delinquenten wisten niet juist hoe oud ze waren en gaven bijgevolg een schatting op (waarbij we uitgingen van het hoogste cijfer), anderen hadden er geen flauw benul van. In dat geval kon het gebeuren dat het gerecht zelf met een leeftijdsschatting op de proppen kwam. Zo schatte het Leenhof Hendrik Clemens, een bedelaar-dief, op 20 jaar[4]. Bij de mannen situeren de daders zich voornamelijk bij de groepen tussen 20 en 34 jaar. Voor vrouwen is de leeftijd van 20 tot en met 24 jaar sterk vertegenwoordigd.

Leeftijdsklasse

Mannen

Vrouwen

10-14

8

1

15-19

20

3

20-24

34

15

25-29

35

5

30-34

28

8

35-39

9

4

40-44

15

5

45-49

7

4

50-54

8

6

55-59

2

-

60-64

5

1

65-69

2

-

70-74

1

-

75-79

1

-

80-84

-

1

Totaal

177

53

 

3. 3. Beroepsstructuur

 

Voor 51 % van de mannen en 38 % van de vrouwen was het mogelijk hun profesionele bezigheden na te gaan. Hierbij is wat verduidelijking geboden. Regelmatig vermeldden de delinquenten meer dan 1 beroep: Thomas De Praetere verklaarde paardeknecht en wever te zijn[5]. Daarom wordt hij bij de categorie “knecht” en die van “wever” ingedeeld. Ook zijn alle mogelijke knechten of dienstmaagden ingedeeld bij de gelijknamige categorie.

Mannen

Beroepen

Aantallen

handwerker

32

knecht

19

wever

11

landsman

8

kleermaker

6

hekelmaker

5

houthakker

5

verkoper

5

koopman

4

spinner

4

schiptrekker

3

schoenmaker

3

koewachter

2

boomsnoeier

2

voerman

2

troepengids

2

prater

1

schaliedekker

1

scheepsmaat

1

beenhouwer

1

griffier

1

schoolmeester

1

smid

1

soldaat

1

hovenier

1

stoelmaker

1

strodekker

1

timmerman

1

kamslager

1

metser

1

zadelmaker

1

zager

1

 

Vrouwen

Beroepen

Aantallen

spinster

16

dienstmaagd/meid

7

naaister

4

handwerkster

2

herbergierster

2

verkoopster

2

pachtster

1

seizoenarbeidster

1

Vagebonden en etnische minderheden

Onder deze categorie plaatsten we de “zuivere” vagebonden of zigeuners. Ook deserteurs en joden hebben we in deze categorie geplaatst. Zij maken 12,2 % uit van de mannelijke populatie en 21,1 % van de vrouwen. Dit hoge percentage bij de laatsten is te wijten aan de stelende zigeunervrouwen.

Hoedanigheid

Mannen

Vrouwen

vagebond

19

9

zigeuner

2

20

jood

7

1

deserteur

3

-

Totaal

31

30

Opvallend is de sterke vertegenwoordiging van handwerkers en/of textielarbeid(st)ers of zwervers, kortom van de arme en anonieme bevolkingslagen. Dezen waren dan ook de eerste slachtoffers van een politieke en/of sociaal-economische ontwrichting. Desalniettemin is ook hier enige voorzichtigheid op zijn plaats: in enkele gevallen geeft de delinquent(e) zomaar een (ongekwalificeerd) beroep op, om op die manier toch enige beroepsmatige bezigheid te kunnen vermelden. Pieter Frans De Jaeger gaf als beroep handwerker op, maar dit leek meer een camouflage van zijn leegloperij te zijn. De gerechtsambtenaren en verschillende getuigen zagen hem immers als een notoir herbergbezoeker en leeghanger aan[6]. Het aandeel van stelende landlopers (en rondtrekkende) verkopers is voornamelijk in de eerste helft van de eeuw van tel. Gedeeltelijk is dit te wijten aan de beide Successieoorlogen en hun nasleep, maar ook aan het feit dat het Leenhof, voor 1759, enkel bevoegd was voor de “ghedyde” personen, opgepakt op het platteland.

 

3. 4. Burgerlijke stand

 

Voor 46,7 % van de daders konden we de burgerlijke stand met zekerheid nagaan. Het merendeel was getrouwd. Deze cijfers zijn voornamelijk gebaseerd op de archieven van het Leenhof en gaan bijgevolg over een rurale maatschappij, waar het huwelijk de vrouw maakte. De weduwe of alleenstaande vrouw, die een weinig benijdenswaardige sociale positie bekleedde, kan door haar penibele levensomstandigheden sneller tot stelen overgegaan zijn. Regelmatig treffen we echte dievenkoppels aan. Dit kan gaan om een echtpaar verkopers[7] of, in het geval van Jan Gallez en Maria Louisa De Bus, om een koppel dat zich jarenlang bezighield met diefstallen allerhande[8]. Ook verschillende leden van de bende van Jan de Smet vormden een gehuwd koppel.

Burgerlijke Stand
Mannen
Vrouwen

Getrouwd

54

31

Ongetrouwd

45

17

Weduwnaar/ weduwe

2

7

Totaal

101

55

 

3.5. Geletterdheid

 

Van Hemelryck merkte al op dat we via de gerechtelijke documenten de verhouding tussen geletterdheid en analfabetisme kunnen nagaan[9]. We gingen dus na in hoeverre de delinquenten in staat waren om hun verklaringen zelf te ondertekenen of alleen maar een kruisje konden zetten. Overigens moeten we hier rekening houden met het feit dat in enkele gevallen de daders hun verklaringen niet wénsten te ondertekenen. Frans Le Page ontkende alle aantijgingen in verband met de door hem gepleegde diefstal van hakhout en veldvruchten en weigerde bijgevolg te tekenen[10], wat we ook bij andere delicten zien gebeuren.

Voor 27,7 % van deze daders konden wij hun (an)alfabetisme nagaan. Zoals te verwachten is bij een delinquentenpopulatie die is samengesteld uit de laagste echelons van de maatschappij was het merendeel ongeletterd, vooral bij de vrouwen dan. In een samenleving waar deze laatsten over het algemeen in een minderwaardige positie verkeerden, is dit niet te verwonderen.

 

Geletterdheid
Mannen
Vrouwen

ongeletterd

47

21

geletterd

18

2

Totaal

65

23

 

3.6. Autochtoon of allochtoon?

 

Volgens de verklaring over de woon- of geboorteplaats bekwamen we volgende indeling. De geboorteplaats namen we als referentie indien de beklaagde op het ogenblik van het proces geen (vaste) woonplaats had.

Herkomst

Aantal

Procentueel aandeel

(Land van) Aalst

229

65,8

“België”[11]

39

11,2

Vlaanderen

19

6,6

Duitsland

3

0,8

Frankrijk

9

2,5

Andere

6

1,7

Onbekend

43

12,3

Als we de hele periode in beschouwing nemen, merken we het duidelijke overwicht der autochtonen. Natuurlijk moeten we ook hier de historische kritiek toepassen: als we kijken naar de gegevens die het Leenhof verschaft voor de periode 1700-1759 bekomen we slechts een resultaat van 29,5 % autochtonen. Het gros van de groep waarvoor er geen indicaties over hun herkomst beschikbaar waren, werden in die tijdsspanne gevonden (61,1 % van die groep); zij maakten dan 35,8 % van de delinquenten uit. Dit is te wijten aan de stelende elementen uit het vagebondenmilieu. Dikwijls wisten ze hun geboorteplaats niet, zoals ze ook geen flauw benul hadden van hun (exacte) leeftijd. Dat we voor de periode 1760-1795 dan weer met een overwicht aan autochtonen zitten, is door de bevoegdheidsuitbreiding van het Leenhof dan weer niet verwonderlijk.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende


[1] BEATTIE J. M., The criminality of women in eighteenth-century England, in Journal of Social History, 8 (1975), pp. 80-116.

[2] DE BROUWER J., op.cit, p. 3 en p. 62.

[3] DE NEEF M., Bijdrage tot de studie van de criminaliteit: een onderzoek naar het crimineel gedrag in Lokeren (1750-1789), Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1996, p. 262.

[4] S. A. A., LvA, nr. 13400, fol. 147.

[5] S. A. A., LvA, nr. 13921.

[6] S. A. A., LvA, nr. 13967.

[7] S. A. A., LvA, nr. 13999, fol. 67-73en fol. 90.

[8] S. A. A., LvA, nr. 13776-13777.

[9] VAN HEMELRYCK F., Misdaad en straf; recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit in het verleden, in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978),2, p. 188.

[10] S. A. A., LvA, nr. 13772.

[11] Het huidige grondgebied van België, exclusief het oude graafschap Vlaanderen.