Het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk in de tweede helft van de 18de eeuw. (Valerie Vanhoutte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I HET RELIGIEUZE, POLITIEK-MILITAIRE, FINANCIËLE EN GERECHTELIJKE LEVEN VAN HET KORTRIJKSE AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN

HOOFDSTUK 2:  DE PLAATS VAN HET AMBACHT IN HET PLITIEK-MILITAIRE LEVEN

2.1    Inleiding

In de 18de eeuw bleef Kortrijk niet gespaard van oorlogsgeweld. Tussen 1740 en 1750 werd Kortrijk aangevallen door de Fransen die hun kans zagen Vlaanderen in te lijven tijdens de Oostenrijkse successieoorlog. Kortrijk werd ingenomen omdat het een uitstekende uitvalbasis was bij de verovering van andere Vlaamse steden. Dit was niet minder het geval bij de Brabantse Omwenteling toen Frankrijk opnieuw zijn kans zag om Vlaanderen in te nemen. Bij deze militaire invallen bleef de materiële schade in Kortrijk beperkt. De financiële belasting van deze oorlogen daarentegen was zeer zwaar. De militaire kampen van de Fransen werden namelijk tussen 1740 en 1750  in Kortrijk opgetrokken en de lokale bevolking moest bijdragen tot het onderhoud van de Franse soldaten. Bovendien  moest Kortrijk een aantal soldaten uit haar bevolking leveren die ook onderhouden werden door de inwoners van Kortrijk.  Bij de Brabantse Omwenteling  in 1789 is het echter nooit zover gekomen.

2.2    Algemeen

2.2.1 De Oostenrijkse successieoorlog (1740-1750)[1]

Het militaire leven in Kortrijk concentreert zich vooral op de invallen van de Franse troepen.

Een eerste echte inname van Kortrijk door de Fransen komt er in 1745 tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog De Fransen hadden reeds vóór 1740 de grensstreek waar Kortrijk toe behoort, onder de voet gelopen. Maar vanaf 1740 zal de Oostenrijkse opvolgingskwestie de stad Kortrijk duidelijk parten spelen.

In de Pragmatieke Sanctie van de Oostenrijkse vorst Karel VI werd vastgelegd dat zowel de dochters als de zonen van Karel VI hun vader konden opvolgen. Dit ten nadele van de erfgenamen van zijn oudere broer, Jozef II. Op die manier kwam zijn oudste dochter, Maria-Theresia aan de macht na zijn overlijden in 1740. Er volgde heel wat verzet tegen deze jonge vorstin van Karel Albert, gesteund door Frankrijk en Pruisen. De Franse vorst hoopte door deze Oostenrijkse opvolgingstroebelen op een eventuele annexatie van de Zuidelijke Nederlanden. Een oorlog brak uit. Tot 1744 bleven de Zuidelijke Nederlanden gespaard van het oorlogsgeweld. In april 1744 verklaarde de Franse vorst echter de oorlog aan de Habsburgers en de Zuidelijke Nederlanden, die zich nauwelijks konden verdedigen.

Op 18 mei 1744 stonden de eerste Franse troepen aan de poorten van Kortrijk. Ze eisten de doorgang om de sluizen van de Leie in Harelbeke in bezit te nemen. De Kortrijkzanen konden weinig beginnen tegen de Fransen en gaven de stad zonder slag of stoot over. Kortrijk werd zo het hoofdkwartier[2] van het Franse leger in Vlaanderen van waaruit verschillende andere steden werden veroverd. De druk op Kortrijk nam af toen een deel van de Franse troepen, onder leiding van Maurits van Saxen, overgeplaatst werd naar de Elzas. De Kortrijkse troepenbeweging kwam op gang en in de winter moesten de Fransen de bezetting van de stad reeds opgeven. In de lente sloegen de Fransen echter opnieuw toe. Ze namen Kortrijk opnieuw in om van daaruit Doornik te bestormen. Kortrijk werd een belangrijke rusthalte op de weg tussen Rijsel en Gent, Antwerpen of  Brussel. De oorlogslast was dus zwaar voor de stad omdat ze de bedes van de Franse vorst moesten betalen. Ze moesten ook de Franse troepen en hun krijgsgevangenen onderhouden. 

Reeds in 1742 bereidde Kortrijk zich voor op de Franse bezetting onder leiding van Charles Morel en later Jan Rapsaet. De Franse gouverneur Jacques de Gibson werd verantwoordelijk gesteld voor de militaire verdediging van de ingenomen stad. Verschillende bataljons logeerden in de stad (bataljon van Heister, régiment de Ligne, …) en ronselden er nieuwe mankrachten onder de bevolking. De financiering van het verblijf van deze troepen in Kortrijk woog zwaar op de lokale bevolking. De lichting van Kortrijkzanen om de Franse troepen te dienen zette kwaad bloed bij de bevolking. Kortrijk moest 57 soldaten rekruteren en hen onderhouden, wat haast onmogelijk was door de lege stadskas. Weinig mannen boden zich vrijwillig aan, ondanks de vele voorrechten die hen beloofd werden. De stad Kortrijk deed daarom beroep op de kasselrij Kortrijk die zou zorgen voor 29 soldaten zodat de stad er slechts 28 moest rekruteren. Vaak gebeurde deze ronselpraktijk met de nodige dwang en misbruiken. Speciale belastingen moesten de zware financiële last die de militaire lichting met zich meebracht, bekostigen. De speciale belasting werd berekend op basis van het inkomen.

De bevolking werd hiertoe onderverdeeld[3] in zes klassen en elke klasse had twee taksniveaus.

1ste klasse: de rijkste inwoners van de stad tussen 18 jaar en 40 jaar

2de klasse: handelaars en renteniers

3de klasse: mensen die een winkel openhielden en die luxeproducten verhandelden

4de klasse: ambachtsmeesters en beroepsmeesters

5de klasse: arbeiders

6de klasse: de armere mensen

Uiteraard was het aantal in de hogere klassen geringer dan het aantal in de lagere klassen. De klassen werden verder nog onderverdeeld volgens leeftijd (tussen 18 jaar en 40 jaar/tussen 40 jaar en 50 jaar) en burgerlijke stand (gehuwd/ongehuwd).

Tabel 3: overzicht van de militaire bijdragen van de burgers van Kortrijk

 

gehuwd

ongehuwd

 

 

16 jaar-18 jaar

18 jaar-40 jaar

40 jaar-50 jaar

1ste klasse

120.0.0 of 100.0.0

 

240.0.0 of 200.0.0

120.0.0 of 100.0.0

2de klasse

60.0.0 of 50.0.0

 

120.0.0 of 100.0.0

60.0.0 of 50.0.0

3de klasse

36.0.0 of 25.0.0

48.0.0 of 33.0.0

72.0.0 of 50.0.0

36.0.0 of 25.0.0

4de  klasse

18.0.0 of 12.0.0

24.0.0 of 16.0.0

36.0.0 of 24.0.0

18.0.0 of 12.0.0

5de klasse

9.0.0 of 6.0.0

12.0.0 of   8.0.0

18.0.0 of 12.0.0

9.0.0 of 6.0.0

6de klasse

Tussen 10.0.0 en 3.0.0

Tussen 6.0.0 en 2.0.0

Tussen 9.0.0 en 3.0.0

Tussen 10.0.0 en 3.0.0

 

Kortrijk werd verder onderverdeeld in verschillende kantons die een bijdrage moesten leveren:

1) Canton de St.-George
2) Canton de la Couronne
3) Canton de St.-Eloy
4) Canton de St.-Esprit
5) Canton de Grand Neigre
6) Canton de St.-Martin
7) Canton de St.-François
8) Canton de Marckgrave
9) Canton de St.-Jean
10) Canton de Paemele
11) Canton d’Amason
12) Canton du Marche au passon
13) Canton de St.-Nicolas

De 13 kantons samen betaalden 18125.11.8.

In de  bronnen konden we een reconstructie terugvinden van de bijdragen van de verschillende klassen in het kanton van St.-Maarten:

De 1ste klasse betaalde 356.13.4
De 2de klasse betaalde 265.0.0
De 3de klasse betaalde 401.8.93
De 4de klasse betaalde 903.6.8
De 5de klasse betaalde 820.8.4
De 6de klasse betaalde 214.16.8
In het totaal: 2961.13.9

Op 25 november 1747 eiste de Franse koning een nieuwe lichting soldaten. Kortrijk moest nog eens 21 soldaten leveren. Na acht maanden echter mochten de soldaten, samen met de vorige lichting, ongedeerd terug huiswaarts keren. Het vredesverdrag werd ondertekend te Aken in 1748.

Algemeen kan dus worden gezegd dat Kortrijk tijdens de Franse bezetting meer financieel heeft geleden dan militair.

 

2.2.2 Kortrijk en de revolutie van 1789[4]

De oorzaken van het verzet van de Zuidelijke Nederlanden rond 1789 zijn tweeledig:

Het verzet tegen de hervormingen van Jozef II.

De toenemende macht van de Fransen door de Franse Revolutie (democratie, patriottisme en hun wens om de Zuidelijke Nederlanden te annexeren).

De hervormingen op bestuurlijk, gerechtelijk, godsdienstig en economisch vlak van Jozef II zetten kwaad bloed bij de bevolking. Er ontstonden twee groepen:

1.      Een groep onder leiding van Van der Noot die het herstel eiste van het ancien régime met behulp van Engeland, Holland en Pruisen (macht aan de aristocratie).

2.      Een groep onder leiding van Vonck die het herstel eiste van het ancien régime met behulp van het volk (macht aan het volk).

Deze twee groepen kwamen samen onder Van der Meersch: ze streefden beide naar een onafhankelijk vaderland. Ze overwonnen de Oostenrijkse troepen op 27 oktober 1789 te Turnhout. Op het congres te Brussel in 1790 werden de “Verenigde Belgische staten” uitgeroepen door de Staten-Generaal.

Ook in Kortrijk had de meerderheid van de bevolking zich geschaard achter deze patriotten. Ze stuurden een 400 soldaten om de troepen van Van der Meersch te steunen in hun aanval op de stad Gent. Ze overwonnen de Oostenrijkers en de Brabantse Omwenteling werd een feit. In Kortrijk werd een nieuw stadsbestuur samengesteld uit het eigen volk (naar het voorbeeld van de Vonckisten) zodat de verworven vrijheden behouden werden. Robertus van Beveren werd burgemeester en Joos Alison (zilversmid) werd aangesteld als tiende schepen.

In 1790 was het patriottisme ook merkbaar in Kortrijk. Een processie trok door de straten en de Oostenrijkse wapens en beeltenissen werden verwijderd. Het hoogtepunt van de euforie was het bezoek van Van der Meersch aan de stad Kortrijk.

Al gauw ontstond er tweespalt onder de patriotten. De Vonckisten voelden zich buiten spel gezet omdat het oude regime behouden werd zonder inspraak van het volk. Er ontstond een burgeroorlog die het land in twee verdeelde. De eis van de Vonckisten om een volksraadpleging te houden werd niet ingewilligd. De Vonckisten riepen de hulp in van Van der Meersch die echter gevangen werd genomen door Van der Noot.

De opsluiting van Van der Meersch was olie op het vuur van de Vonckisten in Kortrijk en de eensgezindheid onder de bewoners was zoek. Op 28 mei 1790 kwam een groep Vonckisten uit Frankrijk naar Kortrijk om steun te vragen in hun strijd tegen de aanhangers van Van der Noot. In Kortrijk was men er zich echter van bewust dat dit de herinlijving bij Frankrijk zou betekenen en ze joegen de Vonckisten met geweld weg. Al deze problemen zorgden ervoor dat Oostenrijk zijn slag kon thuishalen in een verdeeld land dat weinig financiën had om zich te verdedigen. Toch bleef Kortrijk zich inzetten voor het vaderland. Ze plantten een vrijheidsboom, hielden processies en zo ontstond er een ware devotie om het behoud van het vaderland. Op 10 december 1790 was de Oostenrijkse overwinning op de Zuidelijke Nederlanden een feit.

2.3 Het ambacht van de zilversmeden in Kortrijk

Ook het ambacht van de zilversmeden moest zijn steentje bijdragen in de vergoeding van de militairen. De meesters van het zilverambacht behoorden tot de 3de klasse, leerlingen daarentegen behoorden tot de 4de of de 5de klasse.

2.3.1 Meester Devos

- Hij behoorde tot de 3de klasse als zelfstandige winkelier tussen 18 jaar en 40 jaar.

- Hij woonde toen in de Leiestraat die behoorde tot het kanton van de H. Geest.

- Hij moest 50.0.0 betalen.

- De betaling werd opgesplitst in 3 sommen. Op 30 mei 1747 had hij reeds 16.13.4 betaald en op 20 januari 1748 betaalde hij eveneens 16.13.4.

2.3.2 Meester Nolf

- Hij behoorde tot de 3de klasse als zelfstandige winkelier tussen 18 jaar en 40 jaar.

- Hij woonde toen in de Leiestraat die behoorde tot het kanton van de Amason

- Hij moest 36.0.0 betalen.

- De betaling werd opgesplitst in 3 sommen. Op 30 mei 1747 had hij reeds 12.0.0 betaald en op 20 januari 1748 betaalde hij ook 12.0.0.

2.3.3 Jean Nolf, leerling

- Hij behoorde tot de 4de klasse als ambachtsleerling tussen 18 jaar en 40 jaar.

- Hij woonde toen in het kanton van St.-Maarten.

- Hij moest 24.0.0 betalen, maar stierf nog voor hij kon betalen.

2.3.4 Charles Desmit, leerling

- Hij behoorde tot de 4de klasse als ambachtsleerling tussen 18 jaar en 40 jaar.

- Hij woonde toen in de Leiestraat die behoorde tot het kanton van de Amason.

- Hij moest 24.0.0 betalen.

- De betaling werd opgesplitst in 3 sommen. Op 26 juli 1747 had hij reeds 8.0.0 betaald en op 28 december 1747 betaalde hij ook 8.0.0.

2.3.5 J. Coulembier, leerling

- Hij behoorde tot de 5de klasse als ambachtsleerling tussen 18 jaar en 40 jaar.

- Hij woonde toen op de grote markt die behoorde tot het kanton van de Markgraaf.

- Hij moest 6.0.0 betalen.

- De betaling werd opgesplitst in 3 sommen. Op 31 mei 1747 had hij reeds 2.0.0 betaald en op 20 januari 1748 betaalde hij ook 2.0.0.

Zo te zien was de verdeling van de kosten hier eerlijk: de armste moest het minst betalen en de rijkste betaalde de grootste som.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] VANHOUTTE, C. “Kortrijk tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1750)”. De Leiegouw, XXXII, 1990, 251-274.

[2] Zie bijlage 1.2.1

[3] VERHEUST, E. “Courtrai sous Louis XV”. G.O.K.K., XXXIV, 1965, 289-304.

Zie bijlage 1.2.2

[4] VERBEKE, G. “Kortrijk en de revolutie van 1789”. De Leiegouw, XXXII, 1990, 275-288.