Het Debat omtrent een Nieuw Instrument voor Culturele Diversiteit in een Context van Cultuurindustrieën met een Globaal Actieterrein: een tegenwicht voor de WTO? (Jan Zienkowski)

 

home lijst scripties inhoud  

 

1 Inleiding

 

Onze huidige wereld wordt vaak beschreven als een geglobaliseerd of globaliserend gegeven. De specifieke kenmerken van die wereld worden afwisselend gezien in technologische, economische, culturele of andere factoren. Het is hier niet de bedoeling om in deze scriptie een uitsluitsel te bieden omtrent de vraag welke factoren nu doorslaggevend zijn. Het fenomeen van globalisering wordt enkel in die mate behandeld waar het ons kan helpen te begrijpen hoe de discussie omtrent het behoud van culturele diversiteit is ontstaan en geëvolueerd. De interactie tussen cultuur, technologie en economie is wederzijds constitutief maar hier zullen we onze aandacht voornamelijk richten op de culturele gevolgen van bepaalde actuele politieke en economische ontwikkelingen. Uit een aantal van deze gevolgen zijn namelijk drie projecten ontstaan die de positie van culturele argumenten in discussies omtrent de al dan niet louter economische globalisering moet versterken. Het gaat hier om drie voorstellen voor een Nieuw Internationaal Instrument voor Culturele Diversiteit (NIICD) afkomstig van (1) het International Network on Cultural Policies (INCP), het International Network for Cultural Diversity (NICD) en de Cultural Industries Sectoral Advisoy Group (SAGIT). De probleemstelling van deze scriptie luidt dan ook als volgt;

 

Het Debat omtrent een Nieuw Instrument voor Culturele Diversiteit in een Context van Cultuurindustrieën met een Globaal Actieterrein: een tegenwicht voor de WTO?

 

Hoofdstuk (2) zal dieper ingaan op de wetenschappelijke bevindingen omtrent het functioneren van cultuurindustrieën in een globale economische omgeving en de culturele gevolgen hiervan. Zoals we zullen zien is het enorm moeilijk om tot eenduidige conclusies te komen en kunnen de verschillende zogezegd wetenschappelijke bevindingen in zeer tegenstrijdige politieke discoursen worden aangewend. Desalniettemin is dit hoofdstuk hoogst noodzakelijk om een accuraat beeld te schetsen van de complexe context waarin de voorstellen omtrent de oprichting van een NIICD tot stand kwamen.

 

Hoofdstuk (3) biedt een schets van de globale regulerende kaders voor culturele goederen en diensten. Om het complexe onderwerp van culturele diversiteit binnen de beperkte ruimte van deze scriptie te kunnen behandelen, zullen we onze aandacht voornamelijk richten op een specifiek aspect van culturele diversiteit zijnde de cultuurindustrieën. De aandacht gaat hierbij vooral naar de WTO, GATT, GATS, TRIPS, UNESCO, NAFTA, de EU, de VS en Canada.

 

Hoofdstuk (4) gaat dieper in op de Universele Verklaring voor Culturele Diversiteit, en de drie draft voorstellen voor een Conventie voor Culturele Diversiteit of NIICD. Het gaat hier niet om een volledige vergelijking van de drie voorstellen maar om een belichting van de soms uiteenlopende oplossingen die ze bieden voor de meest prangende kwesties die we in de vorige hoofdstukken belicht hebben. Hoofdstuk (5) biedt een besluit omtrent de huidige stand van zaken en een aantal mogelijke vooruitzichten op basis van de in deze scriptie besproken gegevens.

 

De maatschappelijke relevantie van deze scriptie schuilt dan ook niet zozeer in een objectieve observatie van globaliseringsprocessen maar eerder in het bieden van een genuanceerde visie op de relatie tussen handelsbelangen en culturele argumenten in een globale context. De gezochte wetenschappelijke antwoorden zijn dan ook eerder van beleidsillustrerende dan van politiek economische aard. Ironisch genoeg verkrijgt het gebruikte discours bijgevolg zelf een politieke dimensie. De maatschappelijke relevantie is dan ook sterk afhankelijk van de interpretatie van de onvermijdelijk politiek getinte eindconclusie.

 

Deze scriptie is een zuiver literatuuronderzoek. Het merendeel van de teksten omtrent een NIICD zijn te vinden op het internet en zijn gezien de problematiek zeer actueel op het moment van schrijven. De hoofdbronnen zijn publicaties van UNESCO, de INCD, de INCP en SAGIT die allen sterk op mekaar inspelen. De bronnen gebruikt voor het eerste hoofdstuk zijn noodzakelijkerwijs wat theoretischer. Deze verhandeling kan gezien de beperkte ruimte en doelstellingen geen aanspraken maken op comprehensiviteit. Het gaat hier desalniettemin om een zo genuanceerd mogelijke duiding van een zeer complexe problematiek die gekenmerkt wordt door een immens aantal potentiële invalshoeken .

 

 

2 Wetenschappelijke bevindingen omtrent Cultuurindustrieën en Culturele Diversiteit

 

Om te begrijpen waar de actuele aandacht voor instrumenten ter vrijwaring van culturele diversiteit vandaan komt, is het belangrijk na te gaan hoe het huidige globale regulatorisch kader voor cultuurindustrieën eruit ziet. Daarnaast is het echter ook van essentieel belang om in te zien wat de belangrijkste culturele en economische evoluties zijn binnen deze context. Daarom belichten we ook op beknopte wijze de belangrijkste onderzoeksresultaten betreffende globalisering en de cultuurindustrieën vanuit de tradities van de politieke economie en de cultural studies. Aan de hand van deze academische stromingen zullen we de belangrijkste concepten en processen met betrekking tot onze probleemstelling omschrijven. Twee wetenschapsfilosofische opmerkingen zijn daarbij wel gepast.

 

Raymond Williams stelt in zijn werk Keywords dat hoe genuanceerder, complexer en contradictorisch geladen een woord is, hoe waarschijnlijker het is dat het een cruciale rol heeft gespeeld in historisch belangrijke debatten[1]. Deze auteur heeft het dan wel specifiek over de term postmodernisme maar de stelling gaat even goed op voor concepten als cultuur en globalisatie. De tweede bedenking die hier van belang is, betreft het gevaar van het gebruik van dergelijke termen. Hier bieden de poststructuralistische auteurs Laclau en Mouffe een interessant perspectief met het begrip empty signifier. Met dit begrip wijzen de auteurs erop dat bepaalde concepten of betekenaars gekenmerkt worden door zoveel betekenissen dat deze termen tegelijkertijd alles en niets kunnen betekenen[2]. Het is dan ook de specifieke invulling van dergelijke termen die het onderwerp is van politieke contestatie en strijd[3]. Jackson en Sorensen bevestigen dit alles met betrekking tot de term globalisatie. Ze stellen dan ook dat[4];

 

This means that globalization is almost everything; it can have to do with economics, politics, technology, communication, etc. ... So in order to move on, it is helpful to unpack the concept, that is, to look at different major aspects of globalisation .(Jackson en Sorensen, 2003, 212).

 

Elke poging tot duiding van een dergelijk complex fenomeen wordt bijgevolg per definitie beperkt door de keuze van het onderwerp. Deze scriptie is dan ook geen verhandeling over het fenomeen van globalisatie an sich, maar poogt enkel een aantal uitspraken te doen over de manier waarop de perceptie van dit fenomeen een impact heeft op de hedendaagse debatten omtrent globalisatie en culturele diversiteit in het kader van UNESCO en het WTO. Ook het begrip cultuur wordt gekenmerkt door een veelvoud aan betekenissen. In zijn historische analyse van het begrip cultuur onderscheidt Williams drie betekenissen waar de term al dan niet tegelijk mee geassocieerd wordt; (1) een algemeen proces van intellectuele, spirituele en esthetische ontwikkeling, (2) een specifieke levenswijze van ofwel een volk, een periode of een groep, en (3) de werken en praktijken van intellectuele en artistieke activiteiten[5]. Gezien onze focus op cultuurindustrieën en de daaraan gekoppelde beleidsmatige problematiek van culturele goederen en diensten, zullen we vooral deze laatste opvatting van cultuur hanteren.

 

Aangezien de vraag naar een Conventie voor Culturele Diversiteit in de eerste plaats wordt ingegeven vanuit een bezorgdheid omtrent de culturele gevolgen van economische globalisering, is het belangrijk onze aandacht in de eerste plaats op twee onderzoekstradities te richten. De belangrijkste bijdragen tot de analyse van wat men aanduidt als globalisatie, komen namelijk uit de Cultural Studies en de Politieke Economie[6]. Laten we beginnen met de politieke economie.

 

 

2.1 Politieke Economie en Globalisatie

 

Globalisering’ is een term die de laatste 20 jaar vaak in de mond wordt genomen. Net als de term informatiemaatschappij is het in toenemende mate een buzzword geworden en is het enorm moeilijk te definiëren[7]. In uiteenlopende theorieën wordt het fenomeen verklaard vanuit voornamelijk politieke, economische, culturele of technologische causaliteiten. Moran omschrijft het concept als volgt;

 

The notion of globalisation is the assertion that a world wide system of economics, cultural and political interdependence has come into being or is in the process of formation.(Moran, 1998, pp. 1-2)

 

De moeilijkheid van definiëring van de term heeft vooral betrekking op het feit dat verschillende stromingen verschillende componenten benadrukken[8]. Toch is er meer aan de hand dan dat. Interdependentie tussen staten en andere actoren heeft steeds bestaan en beperkt zich niet tot de laatste decennia. Men kan misschien spreken van een geïntensifieerde interdependentie maar dat zou neerkomen op meer van hetzelfde en niet op een kwalitatieve maatschappelijke verandering. Hirst en Thompson wijzen er dan ook op dat een echt geglobaliseerde economie nog wat anders is[9];

 

True economic globalization, however, involves a qualitative shift towards a world economy that is no longer based on autonomous national economies; rather it is based on a consolidated global marketplace for production, distribution and consumption. In this latter case the single global economy ‘dominates’ the numerous national ecnomies contained within it” (Hirst en Thompson, 1992, 199)

 

Meer algemeen verwijst globalisatie naar het proces waarbij staatscentrische systemen en referentiekaders oplossen ten voordele van een relatiestructuur tussen actoren die opereren in een context die eerder globaal is dan louter internationaal[10]. De drie voornaamste stromingen van de politieke economie – Mercantilisme, Marxisme en Liberalisme – zijn het erover eens dat een dergelijk proces plaatsvindt. Toch is er enorm veel onenigheid omtrent de aard en de gevolgen van het proces[11]. Mosco dicht de algemene politieke economie vier gemeenschappelijke eigenschappen toe; (1) aandacht voor sociale verandering en historische transformaties, (2) een interdisciplinaire houding met aandacht voor de sociale totaliteit, (3) de inname van morele standpunten, en (4) een studie gericht op concrete praxis[12].

 

Gezien de beperkte ruimte van deze scriptie en onze specifieke interesse voor cultuurindustrieën zullen we hieronder de aandacht in de eerste plaats richten op wat we de politieke economie van de communicatie kunnen noemen. Het gaat hier dan concreet over de studie van de relatie tussen de economische structuur en dynamiek van de media industrieën enerzijds en de ideologische inhoud van de media anderzijds. Daarbij richt de empirische analyse zich zowel op de eigendomsstructuren als op de manier waarop de marktmechanismen opereren[13].

 

 

2.2 Legitimatie van de Politiek Economische aandacht voor Cultuurindustrieën

In het onderstaande belichten we de meest dominante conclusies uit recent kritisch politiek economisch onderzoek met betrekking tot de cultuurindustrieën. Voor we dit doen dienen we onze aandacht eerst te richten op wat men binnen de politieke economie zoal onder cultuurindustrieën verstaat.

 

Dat het concept cultuurindustrie van meet af aan geassocieerd werd met kwesties van democratie, diversiteit en homogenisatie van cultuur kan verklaard worden vanuit de neomarxistische ontstaansgeschiedenis van het concept binnen de Frankfurter Schule. Adorno en Horkheimer – de grondleggers van deze school – gebruikten het concept om te wijzen op een specifieke bezorgdheid omtrent het ideologisch assimilerend potentieel van de massamedia. Ze hanteerden een bijzonder pessimistische maatschappijvisie waarbij massacultuur omschreven werd in termen van uniformiteit, monotomie en escapisme die de ideologische keuze van de burger / consument elimineren. Massamedia werden dan ook omschreven als bewustzijns- of cultuurindustrieën[14]. Het industriële aspect duidt daarbij op de stelling dat het kapitalisme tot in elke institutie, en dus ook tot in elk medium doordringt. De weinige verschillen die nog aanwezig zijn onder de cultuurproducten zouden slechts op die manier geconstrueerd zijn dat elk publiek bereikt kan worden en van bepaalde gedragspatronen voorzien kan worden[15].

 

Bovendien waren deze theoretici ook bezorgd om de globale reikwijdte van de Westerse cultuurindustrieën. De cultuurindustrieën van de jaren ’40 zijn dan wel niet meer dezelfde als die van de laatste decennia, toch zijn de kritische noten van de bovenstaande benadering nog steeds relevant. Tot in het midden van de 19de eeuw reflecteerden zowel de elitaire als de populaire cultuur in de eerste plaats symbolen die toebehoorden aan de eigen maatschappijen of religies. Deze culturele uitingen werden slechts in beperkte mate gekopieerd en waren nog zeer vaak unieke elementen. Technologische innovaties en voornamelijk economische overwegingen sinds de opkomst van het kapitalisme veranderden de wijze waarop culturele expressies geproduceerd en gedistribueerd werden. Vooral de opkomst van electronica en televisie maakte dat culturele boodschappen die niet de vorm van goederen of marketable commodities aanamen, of gebruikt konden worden als middel ter beïnvloeding van de publieke opinie, steeds meer gemarginaliseerd werden. Dat deze kritische houding ook later nog relevant is voor vraagstukken omtrent culturele diversiteit blijkt wanneer de Directeur Generaal van UNESCO in 1978 stelde dat[16];

 

… mass media … transmit messages that are not culturally neutral ... When they serve as the channel for transmitting to a given region value systems or ways of life which are foreign to the peoples of that region, they cannot be prevented in the end from wiping out the specific values of those peoples ... The important thing ... is to recognise this, to seek ways of safeguarding the cultural identity of each people without jeopardizing the necessary continuation of exchanges among different cultural areas ... since it is also important for the life and development of each culture ...

 

Dit citaat uit de jaren ’70 richt bovendien de aandacht op de relatie tussen cultuurindustrieën en de kwestie van ontwikkeling. Dit debat werd in de jaren ’70 vooral gevoerd binnen instellingen als UNESCO door politici en academici die pleitten voor een New World Information and Communication Order(NWICO). Deze pleidooi richtte zich specifiek op het onevenwicht in de politieke economie van media en informatiesystemen[17]. Het project was erop gericht om de media en hun inhoud representatiever te maken voor de belangen van de ontwikkelingslanden. De pogingen van deze landen om het VN systeem te gebruiken in het kader van de constructie van een nieuwe wereldorde faalden echter[18]. Politieke economen zouden het project echter niet zo snel verlaten en blijven pleiten voor de doelstellingen van NWICO in o.a. het Mac Bride raport dat we later nog zullen belichten[19]. Nauw verwante concepten in deze debatten omtrent cultuurindustrieën zijn o.a. cultuurimperialisme en afhankelijkheid. Reeds toen werd de globale informatieomgeving op overweldigende wijze door Westerse en vooral Amerikaanse cultuurproducten gedomineerd. Ook niet-Marxistische theoretici beaamden dat er een media afhankelijkheid was ten aanzien van het Westen en dat de stroom van nieuws, films, muziek, educatie en publicatie voornamelijk eenrichtingsverkeer was[20].

 

Tegenwoordig valt er nog heel wat meer onder de brede noemer van de cultuurindustrieën. UNESCO gebruikt de term om te duiden op industrieën die de creatie, productie en commercialisatie van ontastbare en culturele contents combineren. Deze contents zijn typisch gekenmerkt door copyright en kunnen de vorm aannemen van goederen of diensten. Termen als future oriented industries, content industries, of creative industries worden ook wel in de mond genomen. Ze omvatten naast de klassieke media niet alleen audiovisuele media, de fonografische en de cinematografishe producties, maar ook multimedia, kunst en design. In sommige landen omvat het concept zelfs architectuur, sport, de productie van muziekinstrumenten, reclame en cultureel toerisme[21]. Het feit dat het hier om sommige landen gaat is al een voorproefje van de beleidsmatige problematiek die we later uitgebreid zullen belichten.

 

 

2.3 Besluiten uit de Politieke Economie

 

Nu we de belangrijkste empty signifiers uit de politieke economie hebben belicht, kunnen we onze aandacht richten op de belangrijkste algemene conclusies uit de politieke economie m.b.t. cultuurindustrieën in een context van globalisering. Aangezien de aandacht van deze scriptie in de eerste plaats gaat naar beleidsmatige aspecten moeten we ons hier noodzakelijkerwijs tot een zeer beknopte en dus globale belichting beperken.

 

Globalisering is volgens de politieke economie een van de onvermijdelijke effecten van een zuiver kapitalistisch systeem. De kapitalistische dynamiek leidt op vlak van globalisering immers tot drie grote tendensen. Ten eerste is er een wereldwijde evolutie naar monopolistische en oligopolische markten die gepaard gaat met processen van horizontale en verticale integratie; ten tweede is er een wereldwijd groeiend economisch belang van informatie waar te nemen, en ten derde is er een groeiende commercialisering observeerbaar onder het mom van liberalisatie en deregularisatie[22]. Laten we dit alles even duiden a.d.h.v. enkele bevindingen m.b.t. de hedendaagse cultuurindustrieën, goederen en diensten.

 

Voor de jaren ’80 kenmerkten de nationale mediasystemen zich hoofdzakelijk door een sterke interventie langs staatszijde. Mediasystemen werden hoofdzakelijk beheerd door nationale overheden[23]. Vanaf de jaren ‘ 80 nemen we echter een push waar in de richting van privatisering en een daling in het aantal staatsbeheerde culturele instituties. Markten werden dan wel opengegooid met de idee de concurrentiestrijd aan te wakkeren en de opkomst van nieuwe ondernemingen te stimuleren, in de praktijk nemen we een steeds grotere concentratietendens waar[24]. Hamelinck stelt dan ook dat het vrije marktmechanisme een mythe is die verdrongen wordt door een toenemend geconcentreerde mediamarkt[25]. Slechts enkele grote spelers weten in de concurrentiestrijd te overleven. Een handvol machtige conglomeraten beheersen het medialandschap[26]. Dit concentratieproces doet zich zowel horizontaal als verticaal voor. Vertikale concentratie verwijst naar het verwerven van controle over de verschillende facetten van het productieproces. Een onderneming kan zo haar competitief voordeel opdrijven, omdat het de controle in handen heeft over de verschillende productiestadia. Wanneer zich kartelvorming voordoet tussen verschillende sectoren binnen of buiten de communicatie-industrie, wordt de term horizontale concentratie gehanteerd[27]. Als gevolg van deze processen gebeurt het steeds vaker dat een bedrijfstak gebruikt wordt om een andere te promoten, een gegeven dat we aanduiden met de term synergie. Aan de basis van deze processen ligt natuurlijk de creatie van contents. Het is dan ook deze productie van inhoud die heel wat commentatoren doet huiveren wanneer blijkt dat deze zo overwegend in handen van voornamelijk Amerikaanse conglomeraten ligt die als cartels kunnen handelen in de globale productie en distributie van informatie en entertainment[28]. De globale handel in culturele goederen is bovendien tussen 1981 en 1991 verdriedubbeld en groeit volgens UNESCO anno 1998 nog steeds dankzij de liberalisering van deze sectoren doorheen de wereld[29]. Dit alles wil niet zeggen dat landen als India en China niet over relevante cultuurindustrieën beschikken, integendeel zelfs, maar hun aanwezigheid in de internationale informatie- en communicatiestromen van audiovisuele producten verbleekt in het aanzicht van het Westers aandeel[30].

 

Gezien de beperkt ruimte van deze scriptie is het onmogelijk om in detail in te gaan op de nuances die er heersen in het globale medialandschap. Het is ook niet mogelijk op genuanceerde wijze concreet cijfermateriaal m.b.t. zaken als convergentie en diversificatie rechtstreeks aan te halen. Vandaar dat de kwantitatieve gegevens op basis waarvan dergelijke processen worden waargenomen, hier niet opgenomen zijn.

 

 

2.4 Cultural Studies en Globalisatie

 

Cultural studies bestuderen globalisatie vanuit een andere hoek. De kracht en de weerstand die lokale en nationale culturen kunnen bieden werd door zuiver marxistische benaderingen namelijk onderschat. Deze stroming neemt eveneens de integratieprocessen waar waarbij de Amerikaanse cultuurindustrieën een globaal karakter hebben aangenomen, maar plaatst kanttekeningen die de politieke economie vaak over het hoofd ziet. Globale media- en informatiesystemen in een maatschappij van kapitalistische consumptie stellen beelden, producten en ideeën inderdaad in staat om de hele wereld rond te reizen. Sociale trends, modeverschijnselen, mensen en culturele fenomenen als Madonna, hiphop en Hollywood films worden door globale culturele distributienetwerken verspreid. Het is echter niet zo dat dit moet leiden tot een eenduidige, alom aanwezige cultuur zoals het traditionele cultuurimperialisme beweert. In alle aspecten van de marketing kan men meer en meer een trend waarnemen naar specificatie van doelgroepen en producten. In deze zin leidt globalisatie tot diversificatie. Dit zijn echter allemaal zaken die de politieke economie ook belicht. De meerwaarde in Cultural Studies ligt er echter in vormen van verzet te erkennen. Individueel verzet, maar daarmee ook lokaal verzet. Het globale kan in conflict treden met het lokale, maar dit betekent niet dat het lokale verdwijnt. Men kan zelfs vaststellen dat lokale culturen globale cultuurproducten gebruiken om zichzelf te bestendigen of om zich te verzetten tegen bestaande traditionele vormen van cultuur. De identificatiemogelijkheden die globale cultuurproducten bieden worden nooit zonder veranderingen overgenomen door locale culturen[31]. De globale / nationale / lokale interacties zijn dan wel in grote mate een door de VS geleidde one way flow vanuit het Westen, maar wanneer men naar de effecten van deze stroom kijkt moet men heel wat kanttekeningen plaatsen. Het concept van hybriditeit waarbij globale genres worden aangepast om binnen bepaalde nationale culturele codes te passen wordt door heel wat auteurs als een tegenargument voor homogenisatie gebruikt[32]. Desalniettemin stelt Nederveen Pieterse dat de keerzijde van hybriditeit transculturele convergentie is. Zijn begrip van hybriditeit komt dan ook sterk overeen met Wilk’s concept van structures of common difference. Hij komt namelijk tot de volgende conclusie in zijn studie over internationale schoonheidswedstrijden[33];

 

… we are not all becoming the same, but we are portraying, dramatizing and communicating our differences to each other in ways that are more widely intelligble. The globalizing hegemonoy is to be found in what I call structures of common difference, which celebrate particular kinds of diversity while submerging, deflating or suppressing others.” (Wilk, 1995, 124)

 

De aandacht voor receptieaangelegenheden leidt ook tot aandacht voor vormen van actief verzet bij confrontatie met bepaalde boodschappen. Verschillende graden van xenofobische reacties ten aanzien van Westerse waarden en lifestyles zoals geportretteerd in diverse media vinden we in veel van het Zuiden (maar ook het Westen) terug. Landen als China, Singapour, Saoudi Arabië en Iran trachten bijvoorbeeld restricties voor Westerse satelliettoegang in het leven te roepen waarbij de argumenten van culturele incompatibiliteit alomtegenwoordig zijn. Zo is de commodificatie van de vrouw voor India een probleem, de sexuele geladenheid van heel wat cultuurproducten problematisch voor Iran, en namen heel wat Hindoes in de VS aanstoot aan de portrettering van de godin Krishna in de TV serie Xena. De voorbeelden van verzet zijn legio[34]. Ondanks – of dankzij – de aanwezigheid van cultureel verzet mag de impact Noord- Amerikaanse media- industrieën niet geminimaliseerd worden. Als men kijkt naar de gigantische export van Amerikaanse cultuurproducten kan men niet anders dan de Amerikaanse cultuur globale eigenschappen toekennen[35].

 

 

2.5 Besluit

 

Uit het bovenstaande kunnen we alvast twee conclusies trekken. Ten eerste kunnen we zeker spreken van een beperkt aantal cultuurindustrieën die functioneren op een globaal actieterrein. Anderzijds is het enorm moeilijk om de culturele impact hiervan in te schatten. Zelfs de argumenten van hybride culturele vormen lijken vatbaar te zijn voor homogeniserende interpretaties. De bovenstaande schets van het wetenschappelijk onderzoek betreffende globalisatie en culturele diversiteit was dan wel zeer summier maar was er in de eerste plaats op gericht om de lezer te sensibiliseren voor de politieke debatten die vandaag op internationaal vlak worden gevoerd omtrent een New International Instrument on Cultural Diversity.

 

Daarbij is het ook belangrijk te beseffen dat de wetenschappelijke debatten niet los staan van hun politieke equivalenten. Zo wijzen Ferguson, Golding en Garnham erop dat de argumenten van de cultural studies omtrent de consument als een actieve producent van betekenissen bij de consumptie van cultuurproducten – het publiek als een prosumer, ertoe neigen een bevestiging en legitimatie te worden van het huidige neoliberale functioneren[36]. Bovendien hebben we in het bovenstaande gezien dat de politieke economie al van in de tijd van het NWICO debat ingeschakeld werd voor de politieke doelstelling van een reorganisatie van de globale informatie- en communicatiestromen. Onderzoek en politiek zijn dan ook meer met mekaar verbonden dan op het eerste zicht blijkt en in die zin moet de titel van dit eerste hoofdstuk dan ook met een korrel zout gelezen te worden.

 

 

3 Het Huidige Globale Regulatorisch Kader voor Culturele Goederen en Diensten

 

Er bestaan momenteel al heel wat instrumenten die verband houden met culturele diversiteit. Het secretariaat van de Verenigde Naties biedt in de annex van haar Preliminary Study on the Technical and Legal Aspects relating to the Desirability of a Standard-Setting Instrument on Cultural Diversity een overzicht van aangenomen instrumenten – en instrumenten in ontwikkeling – gerelateerd aan mensenrechten en pluralisme binnen UNESCO en de VN. Bovendien zijn er ook reeds een aantal instrumenten die zich specifiek richten op culturele diversiteit en creativiteit waarvan er zich een aantal binnen UNESCO bevinden een aantal buiten de VN bestaan[37]. Ook de Catalogue of International Instruments Pertaining to Culture is een redelijk indrukwekkende lijst van multilaterale, bilaterale en regionale instrumenten die over cultuur handelen. Het probleem is echter dat de overgrote meerderheid hiervan zich niet richt op het behoud van culturele diversiteit. Ivan Bernier duidt hier vijf grote redenen voor aan; (1) een gebrekkige visie op de impact van globalisatie op culturele diversiteit die geïllustreerd werd in het vorige hoofdstuk, (2) een gebrekkige aandacht voor de relatie tussen handel en cultuur, (3) een gebrekkige aandacht voor het bestaande onevenwicht in internationale culturele interacties, (4) een gebrekkige aandacht voor culturele diversiteit op het lokale niveau binnen de Staat, en (5) het belangrijke feit dat het voornamelijk gaat om declaratoire teksten[38].

 

Geen van deze instrumenten is bovendien opgericht in het kader van de WTO waarbinnen momenteel onderhandelingen plaatsvinden om ook de audiovisuele sector verder te liberaliseren. Een clash tussen cultuurgeoriënteerde verdragen enerzijds en economische verdragen anderzijds is dan ook alles behalve ondenkbaar. Tijdens de Uruguay Ronde van de WTO vielen de VS de EU sterk aan op vlak van haar cultureel beleid. Hoewel de meeste Staten – waaronder de EU – geen bindende overeenkomsten sloten betreffende cultuur, betekende dit een gigantische overwinning voor de Amerikaanse, Europese en Japanse cultuurindustrieën door deze materie gewoon al bespreekbaar te maken. Hoewel de onderhandelingen in Cancun faalden, ligt de verdere liberalisatie en commodificatie van cultuurproducten nu opnieuw op tafel met als belangrijkste tegenpolen de posities van de VS en Canada[39]. Het is daarbij ook zeer belangrijk belang te hechten aan de relatie tussen de bestaande en eventuele toekomstige instrumenten ter bescherming van de culturele diversiteit ten aanzien van de bestaande WTO bepalingen. Toch zullen we deze problematiek pas in het volgende hoofdstuk aanhalen aangezien dit een van de voornaamste beweegredenen is voor de zoektocht naar nieuwe instrumenten ter vrijwaring van de culturele diversiteit.

 

Het is namelijk zeer de vraag of de bestaande – en eventueel nieuwe – instrumenten inroepbaar zijn om een tegenwicht te bieden voor verdere liberalisering. De WTO en diens voorloper GATT hebben geen formele links met de VN. Tijdens de voorbereidende fases van de oprichting van de WTO werd een dergelijke link bijna unaniem geweigerd. Als argument werd de inefficiëntie van het budgetair en personeelsbeleid van de VN aangehaald. Het was echter duidelijk dat het wantrouwen van de ontwikkelde landen voor de VN als een regulator van de internationale handel de onderliggende reden was. In het WTO systeem geldt namelijk een veel minder democratische stemprocedure dan in de meeste VN organen. Meer nog, stemmen is hoogst ongebruikelijk binnen de WTO; gewoonlijk beginnen de VS en de EU met negotiaties, eens deze zijn goedgekeurd worden Japan en Canada uitgenogdigd, waarna de OECD landen en een deel van de grote ontwikkelingslanden aan de beurt komen. Deze laatste vergaderingen worden de Green Room Meetings genoemd, waarvan de conclusies worden voorgesteld aan de overige WTO landen voor adoptie bij consensus[40]. De verdragen die op deze wijze tot stand komen zijn dan ook bindend voor alle WTO landen en wanneer een Staat beslist een bepaald type interventie op te geven is er geen stap terug[41].

 

In het onderstaande vestigen we onze aandacht eerst en vooral op de manier waarop de handel in cultuurproducten vandaag gereguleerd wordt. Eens we de belangrijkste bepalingen van de WTO hebben omschreven, richten we onze aandacht naar bestaande instrumenten ter vrijwaring van de culturele diversiteit en een aantal specifieke beleidstypes die – op zijn minst gedeeltelijk – indruisen tegen de doelstellingen van het WTO.

 

 

3.1 WTO, GATT, GATS en TRIPS: goederen, diensten of uitzonderingen

 

Cultuurindustrieën voorzien dus in de productie, distributie en consumptie van culturele goederen en diensten. Deze twee begrippen zijn echter niet steeds duidelijk van mekaar te onderscheiden en vallen onder de gemeenschappelijke noemer van cultuurproducten. UNESCO verduidelijkt het onderscheid als volgt[42];

 

Cultural goods generally refer to those consumer goods that convey ideas, symbols and ways of life. They inform or entertain, contribute to build collective identity and influence practices. The result of individual or collective creativity – thus copyright based – cultural goods are reproduced and boosted by industrial processes and worldwide distribution. Books, magazines, multimedia products, software, records, films, videos, audiovisual programmes, crafts and fashion design constitute plural and diversified cultural offerings for citizens at large. Cultural services are those activites aimed at satisfying cultural interests or needs. Such activites do not represent material goods in themselves: they typically consist of the overall set of measures and supporting facilities for cultural practices that government, privat and semi-public institutions make available to the community. Examples ... promotion of performances and cultural events ... cultural information and preservaton (libraries, documentations centres and museums). Cultural services may be offered for free or on a commercial basis.” (UNESCO, 2003, 1)

 

Het feit dat cultuurproducten omschreven worden als goederen en diensten maakt hen ook onderhevig aan bestaande verdragen die deze zaken multilateraal reguleren. Een van de belangrijkste hieronder is de WTO. We zullen in het onderstaande onze aandacht in de eerste plaats op de audiovisuele cultuurproducten richten zodat we een concrete leidraad hebben om ons doorheen de complexe regulatorische kaders van de globale cultuurindustrieën te leiden. De aandacht voor de audiovisuele aspecten is enigszins artificieel gezien de tendensen van horizontale en verticale integratie die we hierboven hebben beschreven. Toch is deze benadering zeker niet helemaal arbitrair. Vooral de ontwikkelingen in de jaren ’90 maakten namelijk dat televisie bijna overal ter wereld het medialandschap domineert. Hoewel nationale zenders nog steeds belangrijk zijn in de meeste landen en nog steeds de hoogste kijkcijfers halen, worden nationale discoursen constant geconfronteerd met globale cultuurproducten en media events zoals de Golfoorlog, de Olympische Spelen, Monicagate, etc. . En zelfs wanneer men vaststelt dat televisie in veel van de gebieden op onze planeet nog niet prominent aanwezig is, en dat Westerse programma’s slechts door een relatief klein deel van niet – Westerse populaties wordt bekeken, blijkt dat degenen die dit wel doen vaak de machtige en invloedrijke mensen in deze ontwikkelende landen zijn[43]. Het belang dat door o.a. UNESCO wordt toegekend aan culturele diversiteit blijkt bovendien op eensgezindheid te kunnen rekenen in de EU waar de audiovisuele industrieën worden beschouwd als “cultural industries par excellence die een grote invloed hebben op what citizens know, believe and feel and play a cruicial role in the transmission, development and even construction of cultural identities.” (EC, 1999, 9). Bovendien gelden er ook binnen het WTO enige uitzonderingsregels voor dit type van goederen en diensten[44].

 

Globaal communicatiebeleid werd traditioneel besproken op forums zoals UNESCO, WIPO en ITU. Het betreft hier organisaties die ruimte laten voor de bespreking van de socioculturele implicaties van ontwikkelingen op vlak van informatie en communicatie. De belangrijkste globale spelers zouden echter steeds meer een forum gaan prefereren dat meer gericht was op hun eigen belangen. Het gaat hier uiteraard over de WTO die werd opgericht na de Uruguay Ronde van het GATT. Gezien het sterk toegenomen belang van communicatienetwerken en diensten mag het dan ook niet verbazen dat de discussies omtrent (de)regulatie van communicatiebeleid zich naar dit forum neigen te verplaatsen[45].

 

Reeds in de optimistische jaren na WO II werden er onderhandelingen gevoerd ter oprichting van een International Trade Organisation, een voorstel dat omwille van haar brede bevoegdheden betreffende regulatie, supervisie en bekrachtiging van internationale handelsregels op veel verzet van de VS stuitte. Commercieel beleid, tewerkstelling, prijsstabilisatie, en zelfs de stromen van kapitaal en know-how zouden binnen dit orgaan gereguleerd worden op basis van gelijke en gebalanceerde groei. Bij gebrek aan ratificatie van de VS en een aantal andere landen zou slechts een element uit het ITO levensvatbaar blijken, namelijk de General Agreement on Tarrifs and Trade. Deze multilaterale overeenkomst was gericht op tariefreducties in de internationale handel in goederen. Toen deze doelstelling in 1986 bij het begin van de Uruguay Ronde bereikt was, kon de liberaliseringsagenda zich gaan richten op nieuwe gebieden zoals de handel in financiële diensten, transport, telecommunicatie, media en intellectuele eigendomsrechten[46]. De structuur van de WTO verdrag weerspiegelt deze doelstellingen. Het bestaat uit een centraal deel van institutionele en procedurele bepalingen met twee relevante annexen die aan deze overeenkomst gekoppeld zijn. De eerste annex omvat drie grote overeenkomsten; (1) het oude GATT dat nu door koppeling aan de WTO structuur geïnstitutionaliseerd werd, (2) de General Agreement on Trade in Services (GATS), en (3) de Agreement on Trade Related aspects of Intellectual Proprety Rights (TRIPS). De tweede annex omvat ook een vernieuwing; de oprichting van een geïnstitutionaliseerd supranationaal Dispute Settlement System (DSU) dat van toepassing is op al de aan de WTO gerelateerde verdragen[47].

 

Het centrale probleem betreffende de manier waarop de handel in cultuurproducten internationaal ge(de)reguleerd dient te worden, draait rond de vraag of cultuurproducten economische goederen als alle andere zijn, dan wel een speciale behandeling / regulering vereisen. Binnen de WTO is hierover tot nu toe geen absoluut uitsluitsel gegeven[48]. Meer nog, de verplichtingen die landen hebben ten aanzien van zowel GATS als GATT, kunnen er in bepaalde omstandigheden toe leiden dat bepaalde producten eigenschappen van diensten én goederen combineren. Zo geldt er een specifieke uitzondering voor de nationale bepaling van quota’s voor cinemafilms binnen GATT waarbij men blijkbaar uitgaat van films als culturele goederen. De Sectoral Classification List van het GATS omvat daarentegen motion picture and videotape production and distribution services en motion picture projection services. Ook radio and televisionservices, radio and television transmission services en sound recording zijn hieronder opgenomen[49].

 

Wanneer cultuurproducten als goederen worden beschouwd, vallen ze onder de GATT akkoorden die al veel verder staan in hun liberalisering dan die van het GATS. Toch is ook het GATS geen veilige thuishaven voor cultuur omwille van de principes van Most Favoured Nation (MFN) en National Treatment (NT) die binnen de WTO ideologie als heilige koeien functioneren en niet verzoenbaar zijn met nationale maatregelen die culturele diversiteit garanderen[50]. Het principe van MFN betekent kortweg dat wanneer een WTO lidstaat de voordelen voor een van haar handelspartners verbetert, ze deze beste behandeling ook aan haar andere handelspartners moet toekennen. Daarnaast slaat het NT principe op het feit dat geïmporteerde en locale producten op dezelfde wijze behandeld dienen te worden[51]. Een derde relevante bepaling is die betreffende de verplichting tot transparantie; overheden zijn daardoor verplicht om alle wetten, reguleringen, beleidsvormen en andere maatregelen die de handel in diensten aan belangen, publiek te maken[52].

 

Zowel het NT als het MFN principe zijn toepasbaar op het GATS behalve dan voor die diensten die worden voorzien doorheen overheidsbevoegdheden. Daarbij bepalen overheden zelf in welke sectoren ze willen libereraliseren en kunnen ze een lijst van specifieke verbindingen opstellen waarin hun dienstenmarkten worden opengesteld. Zeer belangrijk is het feit dat een land de NT regel niet moet toepassen waar het geen verbindingen heeft aangegaan. Het MFN principe blijft daarentegen wel van toepassing. Uitzonderingen ten aanzien van deze verplichting bestaan maar zijn slechts tijdelijk en kunnen normaal gezien niet langer dan tien jaar duren. Zo is de culturele uitzondering bijvoorbeeld door de EU ingeroepen voor de audiovisuele sector t.a.v. o.a. televisie en radioquota’s, financiële steun, regionale coproducties en de Televisie zonder Grenzen richtlijnen[53]. Hierover later meer.

 

Gezien onze aandacht voor de mogelijkheden die een NIICD aan Staten kan bieden om weerwerk te bieden tegen het liberaliseringsprogramma van de WTO is het vooral van belang om het GATS te bekijken. In beide gevallen is de centrale doelstelling het vrijmaken van het globale handelsverkeer. Bij goederen vormt de prijs doorgaans de belangrijkste barrière, maar bij diensten is het vooral de regulering die beperkingen oplegt aan firma’s of de markttoegang belemmert. GATS heeft dan ook als belangrijkste doelstelling het verzwakken van de regulatiemogelijkheden van de lidstaten[54]. Ook het TRIPS akkoord en nog een aantal andere multilaterale verdragen, instituties en debatten zijn indirect zeer belangrijk voor de verdere liberalisering van de audiovisuele – en andere – sectoren. De uitkomst van dit debat is onduidelijk maar we kunnen wel reeds besluiten dat de introductie van deze discussie binnen de WTO door de VS een eerste stap in de richting van een exclusief economische benadering is.

 

Pauwels en Loisen wijzen erop dat de VS de technologische en economische convergentieprocessen tussen de audiovisuele en telecommunicatiesectoren kunnen gebruiken om cultuurprotectionistische maatregelen verder te ondermijnen. Op vlak van telecommunicatie zijn namelijk reeds grote liberaliseringsstappen gezet waardoor nieuwe – digitale – audiovisuele diensten kunnen worden opgevat als vormen van elektronisch transport. Bovendien willen de VS en Japan dat bepaalde producten geleverd via het internet gecategoriseerd worden als virtuele goederen die onder de bepalingen van GATT vallen. Ook het TRIPS akkoord wordt door de Amerikanen als liberaliserend achterpoortje aangewend. Zo werden de morele rechten van de auteur geschrapt ten voordele van de economische partijen. De Amerikaanse cultuurindustrieën zijn namelijk bijzonder sterk op copyrights gebaseerd. Al bij al bestaat het risico dus dat bestaande akkoorden die de audiovisuele sector indirect aanbelangen bij gebrek aan waakzaamheid het einde van staatsinterventie en speciale behandeling van culturele goederen en diensten, kunnen betekenen[55].

 

Tenslotte vermelden we nog de Multilateral Agreement on Investments die in het kader van de OESO voor de WTO werd ontworpen maar als gevolg van het Frans verzet in naam van culturele diversiteit in 1998 afsprong. MAI zou het MFN en het NT principe toepassen op buitenlandse investeringen waardoor cultuurprotectionistische maatregelen legaal van de kaart geveegd zouden worden[56]. De Ministeriële Declaratie van de Doha ronde omvat volgens Garry Neil o.a. de reïncarnatie van deze gefaalde MAI. Het belangrijkste gevolg van de introductie van de MAI principes is het feit dat deze kunnen leiden tot een herevaluatie van cultureel beleid betreffende restricties op buitenlandse bezitsstructuren in culturele industrieën, en ook voor publieke omroepen en andere publieke instituties aangezien deze kunnen worden opgevat als vormen van oneerlijke concurrentie. Ook subsidieprogramma’s en andere maatregelen worden door MAI-geïnspireerde verklaringen bedreigd[57].

 

 

3.2 Discussies en Partijen binnen en buiten de WTO omtrent liberalisering en culturele diversiteit

 

Nu we een algemeen beeld hebben geschetst van het functioneren en de doelstellingen van de WTO in verband met de cultuurindustrieën (met in het bijzonder aandacht voor de audiovisuele sector), is het belangrijk na te gaan welke de voornaamste uiteenlopende standpunten binnen de WTO zijn, om te begrijpen hoe de huidige en toekomstige dynamiek van deze debatten kan verlopen. Deze standpunten uiten zich ook buiten dit instituut. Het is van fundamenteel belang de divergerende posities van de EU en de VS betreffende de regulering van cultuurindustrieën alsook de standpunten van Canada in het debat omtrent culturele diversiteit te betrekken. Ook de gevolgen van het NWICO debat zullen we hier wat uitgebreider belichten.

 

3.2.1 Van NWICO naar het Actieplan

 

We hebben reeds vermeld dat de belangrijkste doelstelling van het NWICO debat eruit bestond de media inhoud representatiever te maken voor het nationale en lokale publiek. Dit is enigszins onvolledig. Centraler stond namelijk het concept van de free flow of information die door de VS werd opgevat als een economische vrijheid en door de meeste andere landen als culturele vrijheid. De link tussen media inhoud en bezitsstructuren werd hiermee duidelijk in het leven geroepen[58]. Dit is ook niet verwonderlijk gezien de toen vaak neomarxistische invalshoek van auteurs als Herbert Schiller in de studie van de politieke economie gekoppeld aan UNESCO[59]. UNESCO pleitte openlijk voor response strategies die de internationale invloed van de cultuurindustrieën zouden kunnen temperen. Tegelijkertijd zou de Reagan administratie vastberaden de principes van privatisering en deregulatie beginnen te promoten in het kader van de economische interpretatie van free flow of information. Het NWICO debat is hier bijzonder relevant aangezien het rechtstreeks te maken heeft met het principe van culturele diversiteit dat o.a. geïnspireerd wordt vanuit bezorgdheden die reeds door de Frankfurter Schule geuit werden[60]. Het debat werd een decennium lang gevoerd van midden jaren ’70 tot midden jaren ’80 en had ondanks haar omvang weinig tastbare effecten. Siochru, Girard en Mahan schatten de hedendaagse relevantie desalniettemin hoog in[61];

 

In today’s climate of orthodox positions, it is important to recall that a diversity of views did exist and that until very recently there was still widespread and serious discussion and division on what a future media and communications regime should look like” (Siochru, Girard, Mahan, 2002, 74)

 

In het kader van NWICO werd de Mac Bride commissie opgericht die de voornaamste discussiepunten moest onderzoeken. De conclusies waren echter zo kritisch dat ze door vele Westerse landen werden afgedaan als Sovjet-geïnspireerd. De commissie pleitte dan ook sterk in het voordeel van o.a. de eliminatie van de imbalans en ongelijkheden in de toenmalige flow of information, de eliminatie van de negatieve effecten van bepaalde publieke of private monopolies en het verwijderen van interne en externe obstakels voor de UNESCO interpretatie van free flow[62]. Gezien de onderwerpen en de aard van het debat mag het niet verbazen dat de VS zeer wantrouwig waren t.a.v. het VN systeem in het algemeen en UNESCO in het bijzonder. Het is dan ook geen toeval dat de Amerikaanse – en later ook de Britse – terugtrekking uit UNESCO gepaard ging met de introductie van nieuwe liberaliseringsdomeinen in de Uruguay Ronde van de GATT.

 

Als gevolg van deze terugtrekkingen verloor UNESCO 25% van haar inkomsten waardoor controversiële vraagstukken voor lange tijd met meer omzichtigheid behandeld werden. Toch blijft UNESCO ervoor pleiten dat free flow geen vrijgeleide mag betekenen voor private belangen maar ook de democratische functies van communicatiecapaciteiten in achting moet nemen. Voor wat betreft de governance van media en communicatie was de belangrijkste verwezenlijking van UNESCO waarschijnlijk de oprichting van de World Commission on Culture and Development. Het rapport van deze commissie – Our Creative Diversity - zou worden voorgelegd op de Intergouvernemental Conference on Cultural Policies in Stokholm te 1998. De conferentie leidde tot een Actieplan dat sterke nadruk legde op het belang van publieke dienstverlening in de mediasectoren. Zeer indicatief voor het hedendaagse politieke klimaat is echter het feit dat de bepalingen uit Our Creative Diversity die verwezen naar de gevaren van mediaconcentratie en de regulatie van commerciële activiteiten opgenomen in de Draft voor het Actieplan, uit het Actieplan weggelaten werden[63].

 

3.2.2 Culturele Diversiteit in Internationale Handelsovereenkomsten

 

Het is nu hoog tijd om terug te keren naar de specifieke problematiek van culturele diversiteit. Vooral de bijdragen van Europa en Canada in vrijhandelsdebatten binnen en buiten de WTO zijn hier relevant. De problematiek van hoe men culturele diversiteit in het kader van vrijhandelsovereenkomsten best dient te vrijwaren tekende zich voor het eerst af in Canada in 1986. In de EU was het toen nog ondenkbaar dat cultuur een plaats zou krijgen in dergelijke verdragen. Toen Canada in 1989 eiste dat cultuur niet opgenomen zou worden in de Uruguay ronde vond deze oproep weinig steun binnen de WTO. Dit zou veranderen wanneer vooral Frankrijk zich bewust zou worden van het feit dat GATS belangrijke consequenties had voor de Franse filmindustrie[64].

 

3.2.2.1 Vrijhandelsdebatten Buiten de WTO

Canada werd eerder dan de EU met de culturele liberaliseringsdynamiek geconfronteerd in het kader van de North American Free Trade Agreement (NAFTA) die gesloten werd tussen Mexico, de VS en Canada. De uitzonderingen voor cultuurindustrieën die Canada reeds in de wacht had gesleept in het kader van de Free Trade Agreement (FTA) met Amerika werden overgenomen in NAFTA. Wat ook werd overgenomen was de prijs die met deze uitzonderingen gepaard ging; het feit dat protectionistische maatregelen de andere lidstaten (Mexico en de VS) het recht geven om tegenmaatregelen van equivalent economisch effect in dezelfde of andere sectoren te nemen[65]. Het probleem is dat de FTA niet van toepassing was op alle diensten en al helemaal geen vermelding maakte van intellectuele eigendomsrechten. Canada stelt dan ook dat tegenmaatregelen op deze gebieden niet genomen mogen worden. De VS nemen daarentegen de positie in dat de FTA bepalingen op alle culturele bepalingen van toepassing zijn als gevolg van de ratificatie van NAFTA. Tot nu toe hebben noch Canada, noch de VS hun standpunt trachten door te drijven en is er sprake van een stand-off. Er is echter nog een ander probleem gekoppeld aan dit verdrag. Het MFN principe wordt namelijk direct geschonden door het feit dat de culturele uitzondering enkel van toepassing is tussen Canada en de VS. Het gaat dus niet enkel om culturele verdediging, maar om een culturele verdediging uitsluitend gericht tegen de VS[66]. Er zijn een drietal categorieën van verklaringen voor de dubbele standaard die heerst in NAFTA. Ten eerste zijn er de uiteenlopende industriële profielen tussen de lidstaten waarbij de cultuurindustrieën van Mexico en de VS aanzienlijk sterker zijn dan die van Canada. Ten tweede is het beleid van Canada steeds gericht geweest op de cultureel protectionisme, en dat van de VS – en tegenwoordig ook van Mexico – op liberalisering. Ten slotte is er ook het principe van culturele afstand waarbij de taalbarrières en taalgemeenschappen een rol speelden. Mexico kon exporteren naar de Spaanstalige gemeenschappen in de VS maar Canada vreesde vooral import vanuit de VS. Uiteindelijk heeft NAFTA weinig veranderd aan het functioneren van de audiovisuele markten in Noord Amerika. Toch is de impact van het verdrag volgens Galperin zeer significant voor de legitimatie van de commodifictie van cultuur door het negeren van de socioculturele implicaties ervan[67]. Een dergelijk argument hebben we ook al teruggevonden bij Joost Smiers die hetzelfde beweert ten aanzien van de WTO.

 

De pogingen van de EU om de culturele en economische belangen met mekaar te verzoenen worden nog verder gecompliceerd door het feit dat de Unie zowel haar interne economie als haar externe relaties – voornamelijk met de VS – moet reguleren. Bovendien zijn de verschillende doelstellingen verspreid over verschillende bepalingen en verdragen[68]. Zo is er het Verdrag van Maastricht dat erop wijst dat het Europees beleid erop gericht moet zijn de nationale en regionale diversiteit te bevorderen en tegelijkertijd een gemeenschappelijk Europees erfgoed te promoten. De economische doelstellingen van het Europees mediabeleid komen daarentegen beter tot uiting in de Televisie Zonder Grenzen richtlijnen waarbij men de Europese audiovisuele industrieën wilde versterken doorheen de Fortress Europe formule die open binnengrenzen promootte, gecombineerd met een pan – Europees protectionisme. Doorheen de promotie van een gemeenschappelijk cultureel erfgoed zouden dan schaalvoordelen bereikt kunnen worden die de Europese markt competitiever zou maken ten aanzien van de Amerikaanse conglomeraten[69]. De Television Directive van 1989 (herzien in 1996) had dan ook twee doelstellingen; (1) de promotie van internationale handel in televisieproducten binnen Europa door de harmonisatie van de media en het culturele veld in het algemeen, en (2) de promotie van Europese film- en televisieproductie door het opstellen van minimumquota voor Europese uitzendingen en streefcijfers voor onafhankelijke productie. Verder zijn er nog MEDIA92 en MEDIAII die zich specifiek richten op de stimulatie van Europese coproducties en het creëren van productiemogelijkheden op Europese markten. Ook voor wat betreft mediapluralisme en concentratie is er in 1992 een Green Paper opgericht, maar voor dit laatste zijn er bijzonder weinig concrete maatregelen genomen[70].

 

Het gemeenschappelijk cultureel erfgoed op basis waarvan schaalvoordelen bereikt dienden te worden zou niet realistisch blijken vanwege de taal- en culturele barrières. Schaalvoordelen zouden enkel bereikt kunnen worden ten koste van een laagste gemene deler die onverzoenbaar is met het ideaal van een bloeiende Europese cultuur. Daarentegen hadden de Amerikaanse cultuurindustrieën hun schaalvoordelen al lange tijd bereikt en was er al heel wat van hun inhoud gehomogeniseerd. Het Europese beleid stond onder enorme druk en het resultaat was dan ook een commercialisering van de Europese media zonder voldoende corresponderende beschermingsmaatregelen en bescherming voor producten van buiten de EU. Ondanks de stijging in het aantal uitzenduren en initiatieven zoals MEDIA steeg het aandeel van de EU programma’s nauwelijks. Een verwezenlijking die wel succesvoller bleek was de bepaling dat de Publieke Omroepen niet onder druk van liberalisering kwamen te staan en nog staatssteun mochten ontvangen[71].

 

3.2.2.2 Actuele Vrijhandelsdebatten en Culturele Diversiteit binnen de WTO

Dat er aanzienlijke meningsverschillen bestonden tussen de VS en de EU betreffende de cultuurindustrieën hebben we al meerdere keren aangehaald. De Amerikaanse eis om ook de audiovisuele diensten volledig vrij te maken botst dan ook met de quotabepalingen van de Europese Richtlijn voor Televisie Zonder Grenzen tijdens de Uruguay Ronde. De onderhandelingen betreffende de audiovisuele sector liepen vast en er werd voorlopig geen overeenkomst betreffende de vrijmaking van de audiovisuele sector bereikt. De algemene principes van GATS bleven wel gelden. Geen van de partijen zag haar doelstellingen dan ook gerealiseerd; de Amerikanen verkregen geen liberaliseringsverbintenissen, en de Europeanen verkregen hun culturele uitzondering niet. Het Europese voorstel voor culturele uitzondering was analoog met de Canadese uitzondering in het NAFTA akkoord. Zoals we reeds gezien hebben heeft de Unie dan wel een uitzondering op de MFN regel voor audiovisuele diensten verkregen, deze uitzondering is slechts geldig voor tien jaar. Ook Canada heeft deze positie ingenomen[72]. Hoewel we uit het bovenstaande kunnen afleiden dat economische overwegingen hierin doorslaggevend kunnen zijn, werd deze tactiek gelegitimeerd door een retoriek omtrent de specificiteit en integriteit van de eigen cultuur[73]. Daarbij moeten we wel vermelden dat het Fortress Europe beleid deze positie aanzienlijk verzwakt. Het is gezien de Richtlijn Televisie Zonder Grenzen die aanstuurt op een liberaal economische benadering van de interne Europese audiovisuele markt, moeilijker geworden om het vaandel van cultureel protectionisme hoog te houden. Er zijn dus wel degelijk bressen geslagen in de Europese argumentatievoering ter bescherming van de audiovisuele sector[74].

 

Het staat nu dus vast dat cultuur onder de liberaliserende invloed van de WTO staat. Een echte culturele uitzondering bestaat er niet. Meer nog, tijdens de lopende onderhandelingen van de WTO is de zaak opnieuw op de onderhandelingstafel komen te liggen zonder enige erkenning van het principe van culturele diversiteit in de preambule van de Ministeriële Declaratie van de Doha Ronde – iets wat zelfs tijdens de gefaalde top van Seattle wel het geval was[75].

 

3.2.3 Bestaande Middelen ter Vrijwaring van de Culturele Diversiteit

 

De meeste middelen ter vrijwaring van culturele diversiteit bevinden zich uiteraard op het nationale of lokale niveau en het is niet de bedoeling om deze hier te bespreken. Onze aandacht gaat in de eerste plaats naar de internationale instrumenten die verband houden met culturele diversiteit en hoe deze zich in relatie tot mekaar verhouden. Het brede scala van bestaande instrumenten laat zich echter niet beperken tot de problematiek van cultuurindustrieën en cultuurproducten. De brede thematiek van culturele diversiteit omvat namelijk de volgende domeinen; (1) mensenrechten, (2) preservatie van cultureel erfgoed, (3) bescherming van auteursrechten, (4) cultuur als een onderdeel van ontwikkeling, (5) dialoog tussen culturen en internationale culturele coöperatie, (6) coproductie en culturele verspreiding, (7) cultuurbeleid, (8) status en circulatie van artiesten en cultuurproducenten, (9) promotie van linguïstische diversiteit en (10) de circulatie van culturele goederen en diensten[76]. Het is hier onmogelijk om al deze domeinen te behandelen en het is dan ook eerst en vooral de bedoeling dat de lezer een besef heeft van de omvang van de problematiek. De beperkingen van de bestaande instrumenten leidden echter tot een aantal recente ontwikkelingen in het kader van UNESCO waaronder de bekrachtiging van een Universal Declaration on Cultural Diversity. Hoewel ook dit instrument in de eerste plaats van louter declaratoire aard is, heeft het aanleiding gegeven tot initiatieven die in het kader van de actuele WTO debatten omtrent de commodificatie van cultuurproducten tot nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden.

 

Omwille van duidelijkheidsredenen is het beter om de reeds genomen beslissingen in verband met culturele diversiteit in het volgende hoofdstuk te belichten. Toch moeten we de lezer hier nog van een belangrijk feit bewust maken. Het zou namelijk incorrect zijn te stellen dat bestaande instrumenten die de circulatie van cultuurproducten aanbelangen inherent incompatibel zijn met culturele diversiteit. Een goed voorbeeld is hier de Florence Agreement van 1950 met de bijhorende Naïrobi Protocollen van 1976. De Florence Agreement werd aangenomen in het kader van UNESCO en voorziet in de verwijdering van tarieven en andere obstakels die de uitwisseling van o.a. audiovisueel materiaal in de weg staan. De redenering hierachter was de stelling dat educatieve, culturele en wetenschappelijke uitwisseling een belangrijke aspect was in het kader van de centrale opdracht van UNESCO[77]. In de preambule van de constitutie van UNESCO wordt namelijk gesteld dat; “since wars begin in the minds of men, it is the minds of men that the defences of peace must be constructed[78]. Een belangrijk verschil met o.a. GATT en GATS is het feit dat de VS erop stonden een zeer opvallend voorbehoud in te voegen. Dit voorbehoud werd waarschijnlijk werd ingegeven vanuit de onzekerheid – anno 1950 – of de VS wel in staat zouden zijn om hun globale dominante positie in de filmindustrie te vrijwaren[79];

 

If, as a result of the obligations incurred by a contracting State under this Agreement, any product covered by this Agreement is being imported into the territory of a contracting State in such relatively increased quantities and under such conditions as to cause or threaten serious injury to the domestic industry in that territory producing like or directly competitive products, the contracting State, under the conditions provided for by paragraph 2 above, shall be free, in respect of such product and to the extent and for such time as may be necessary to prevent or remedy such injury to suspend, in whole or in part, any obligation under this Agreement with respect to such product.”

 

De Florence Agreement werd parallel aan het toen reeds bestaande GATT opgesteld. Gezien de oprichting van de WTO die de (de)regulatie van cultuurproducten beoogt, wordt deze overeenkomst opnieuw zeer relevant[80]. De Protocollen van 1976 staan de partijen die deze ondertekend hebben bovendien toe zelf te kiezen waar ze deze voorbehouden willen toepassen[81]. Zoals we echter reeds gesteld hebben, zal de kwestie van verhoudingen tussen de verschillende instrumenten die de globale handel in culturele goederen en diensten regelen, in het volgend hoofdstuk behandeld worden.

 

Algemeen kunnen we besluiten dat de bestaande instrumenten die de circulatie van cultuurproducten regelen, in twee categorieën geplaatst kunnen worden. Ten eerste zijn er die teksten die ruimte laten voor een speciale behandeling van culturele goederen en diensten in handelsovereenkomsten, en ten tweede zijn er die teksten die de circulatie van goederen en diensten willen stimuleren doorheen de opheffing van handelsbarrières. Dit tweede type van overeenkomsten wordt doorgaans gekenmerkt door een visie op cultuurproducten die niet louter economisch is. De eerste categorie gaat namelijk uit van cultuurproducten die in essentie niet verschillen van andere economische goederen. De tweede categorie – waaronder we de Florence Agreement kunnen rekenen – zijn het talrijkst en ondersteunen een visie van culturele diversiteit die niet bestaat uit louter protectionisme en promotie van de nationale culturele productie, maar ook openstaat voor culturele producten van anderen. Het gaat hierbij om een dualistische opvatting van cultuurproducten (economisch en cultureel) die ruimte laat voor nationale interventie én vrije circuatie van culturele goederen. Culturele diversiteit wordt hierbij opgevat als een middel ter verrijking van de eigen cultuur[82].

 

 

4 Efficiëntere Middelen ter Vrijwaring van de Culturele Diversiteit

 

4.1 UNESCO en de Universal Declaration on Cultural Diversity

 

Hoewel we de kwestie van culturele diversiteit en cultuurindustrieën in verband met UNESCO tot nu toe voornamelijk hebben belicht vanuit een NWICO perspectief dient het gezegd te worden dat deze organisatie van meet af aan begaan was met deze problematiek. Het actuele debat wordt vooral gekenmerkt door een bezorgdheid omtrent de relatie tussen cultuur – vooral culturele diversiteit – en democratie[83]. Een enorm belangrijke stap die recentelijk in het kader van UNESCO genomen is, is de bekrachtiging van de Universal Declaration on Cultural Diversity in 2001. Hierdoor werd namelijk voor het eerst culturele diversiteit erkend als deel van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Pluralisme wordt daarbij opgevat als de politieke garantie voor een culturele diversiteit die gekenmerkt wordt door vrijheid van meningsuiting, mediapluralisme, taalkundige pluraliteit, gelijke toegang tot alle culturen en artistieke uitdrukkingsvormen, wetenschappelijke en technologische kennis, en de mogelijkheid om aanwezig te zijn in de middelen tot uitdrukking en verspreiding van boodschappen. Cultuurbeleid wordt in deze context opgevat als de drijvende kracht achter culturele diversiteit en moet er volgens de Verklaring dan ook op gericht zijn de productie en verspreiding van gediversifieerde culturele goederen en diensten te promoten[84]. Het is duidelijk dat dit instrument kwesties aansnijdt die de inzet zijn van huidige onderhandelingen in het kader van de WTO. De Directeur Generaal van UNESCO schat het belang van de Verklaring als volgt in[85];

 

The Declaration accompanied by the main lines of an action plan, can be an outstanding tool for development, capable of humanizing globalization. Of course, it lays down not instructions but general guidelines to be turned into ground-breaking policies by Member States in their specific contexts, in partnership with the private sector and civil society. ... My hope is that one day it may acquire the same force as the Universal Declaration of Human Rights.” (Matsuura, 2001, 11)

 

Het Actieplan dat in de Verklaring wordt vooropgesteld voorziet in het taking forward notably consideration of the advisability of an international legal instrument on cultural diversity[86]. Op 11 april 2003 werd hier binnen UNESCO gevolg aan gegeven. De Executive Board had namelijk besloten om een preliminaire studie omtrent de technische en legale aspecten van de wenselijkheid van een standard-setting instrument on cultural diversity aanhangig te maken op de agenda van UNESCO’s 32ste sessie van haar Algemene Vergadering. Hieronder gaan we daar verder op in. De relatie tussen een NIICD en de – voornamelijk in het kader van de WTO – reeds bestaande bepalingen zou het voornaamste probleem blijken[87].

 

 

4.2 Op Zoek naar Nieuwe Instrumenten

 

Een van de eerste documenten waarin het concept van een New International Instrument on Cultural Diveristy (NIICD) werd vermeld, was het rapport van de Cultural Industries Sectoral Advisory Group on Internaional Trade (SAGIT) van 1999. Het idee kreeg aandacht in organisaties als UNESCO, La Francaphonie en vooral in het International Network on Cultural Policies (INCP). Zelfs in internationale bijeenkomsten van actoren uit de cultuurindustrieën werd deze vraag bekrachtigd; de Valencia Statement on Globalization and Cultural Diveristy is hier een bewijs van[88]. Naast internationale organisaties en cultuurindustrieën, zijn ook organisaties van de civil society actief in dit debat. Op bijeenkomsten in 2000 en 2001 bekrachtigde het International Network for Cultural Diversity (INCD) de idee van een NIICD[89]. Deze laatste organisatie is een wereldwijd netwerk van artiesten en culturele groepen gegroepeerd rond een verzet tegen de homogeniserende effecten van globalisering op cultuur. De organisatie vertegenwoordigt individuele artiesten, culturele activisten, culturele organisaties en creative industries van uiteenlopende continenten, sectoren en disciplines[90]. Zowel het INCD, het INCP als SAGIT hebben ondertussen drafts voor een NIICD geponeerd. Volgens Joost Smiers is het hoogstwaarschijnlijk de draft van het INCP die besproken zal worden binnen UNESCO. Het gaat hier namelijk over een intergouvernementele organisatie van meer dan 50 Ministers van Cultuur[91]. Het is daarbij echter niet zeker of de verwezenlijking van een dergelijk instrument in het kader van UNESCO de meest opportune oplossing is. De kwestie van een NIICD is namelijk fundamenteel gekoppeld aan actuele debatten binnen de WTO waardoor het INCD vier mogelijke wegen zag ter constructie en huisvesting van een dergelijk Instrument; UNESCO, WTO, het INCP of een eventueel nieuw forum[92]. Toch wijzen de meest recente ontwikkelingen in de richting van de verwezenlijking van een NIICD in het kader van UNESCO.

 

4.2.1 Recente Historiek van het denken over een NIICD

 

De verschillende voorstellen voor een NIICD vloeien allen rechtstreeks voort uit het Actieplan gekoppeld aan de Universal Declaration for Cultural Diversity. Het eerste artikel uit het Actieplan is er namelijk op gericht het internationale debat omtrent culturele diversiteit te stimuleren. Het tweede artikel kan bovendien aangehaald worden als argument voor de relevantie van deze paper;

 

Advancing in the definition of principles, standards and practices, on both the national and the international levels, as well as of awareness-raising modalities and patterns of cooperation , that are most conducive to the safeguarding of cultural diversity.” (UNESCO, 2001, 11)

 

De belangrijkste aspecten uit het Actieplan voor het domein van – audiovisuele – culturele goederen en diensten zijn artikels 12 en 17. Artikel 12 wijst op het belang van samenwerkingsverbanden om de distributie, productie en bescherming van gediversifieerde inhouden te vrijwaren, door de promotie van kwalitatief hoogstaande audiovisuele producties door de publieke radio en televisie. Artikel 17 belicht de commerciële kant van de zaak door te wijzen op het belang van ondersteuning van de cultuurindustrieën in ontwikkelingslanden. Hiertoe moet er een samenwerking tot stand komen die erop gericht is deze landen van de nodige infrastructuur en vaardigheden te voorzien, lokale markten te stimuleren en de toegang van deze lokale cultuurproducten tot de globale markt en internationale distributienetwerken te vergemakkelijken. Artikel 18 wijst dan ook op het belang van cultuurbeleid. De rol van niet-statelijke actoren in de vorming van een dergelijke beleid wordt erkend in artikel 19[93].

 

Toch was men in Canada reeds voor 2001 begonnen met het denken omtrent nieuwe middelen ter vrijwaring van de culturele diversiteit en waren niet-statelijke organisaties reeds een drijvende kracht achter dit project. SAGIT wees de Canadese regering namelijk op het feit dat Canada zich op een breekpunt bevond omtrent de relatie tussen cultuurbeleid en bestaande internationale overeenkomsten omtrent handel en investeringen. De organisatie pleitte er in haar rapport – Canadian Culture in a Global World: new strategies for culture and trade uit 1999 – dan ook voor dat elk land het recht moet hebben om haar eigen narratieven en ervaringen tot beschikking te stellen van zowel de eigen burgers als de wereld in haar geheel. Dit alles met het oog op behoud van culturele diversiteit[94]. SAGIT’s oproep was gezien de algemene houding van Canada inzake cultuur zeker niet aan dovemansoren besteed. Het rapport besloot dat een nieuwe, op regels gebaseerde benadering van de nexus tussen handelsobligaties en culturele beleidsdoelstellingen noodzakelijk was. Volgens SAGIT was het hoog tijd voor een nieuw internationaal instrument voor culturele diversiteit dat de basisregels voor de interactie tussen cultuurbeleid en handel bepaalt. De Canadese overheid ging haar beleid vanaf oktober 1999 dan ook richten op de totstandkoming van een NIICD dat overheden in staat moet stellen hun cultuurbeleid uit te oefenen zonder internationale handelsovereenkomsten te schaden, de speciale rol van culturele goederen en diensten internationaal te erkennen, en culturele diversiteit te promoten[95]. Deze houding is dan ook volledig consistent met de doelstellingen van de Universal Declaration on Cultural Diversity. De rol van SAGIT was hiermee nog niet afgelopen. In 2002 poneerde de organisatie haar eigen draft voor een NIICD[96].

 

In het kader van deze ontwikkelingen ontstond ook het INCP. In juni 1998 hield de Canadese minister van cultuur namelijk een conferentie in Canada die het INCP in leven riep[97]. De lidstaten moeten lid zijn van UNESCO en over een minister van cultuur of diens equivalent beschikken. Heel wat Europese landen zijn vertegenwoordigd, maar ook de Chinese, Canadese en Mexicaanse ministers zetelen in deze organisatie. Het INCP houdt jaarlijkse vergaderingen waarvan de laatste werd gehouden in oktober 2003[98]. Zoals we er reeds op wezen is het zeer waarschijnlijk dat de meest recente INCP draft het belangrijkst referentiepunt voor verdere besprekingen zal blijken. Op de Santorini Conferentie van 2000 omhelsden de INCP ministers het principe van een instrument voor culturele diversiteit ter promotie van culturele expressie en identiteit. De organisatie duidde het jaar daarop in Locarno een werkgroep aan die rond een NIICD zou werken. Ook deze NIICD is erop gericht een juridisch vacuüm op te vullen. Het belang van de drie aspecten die SAGIT reeds onderstreepte wordt hier opnieuw aangehaald; (1) behoud en promotie van culturele diversiteit in het kader van globalisatie, (2) versterking van de rol van overheden om deze diversiteit via beleid te ondersteunen en te vrijwaren en (3) nadruk leggen op de relatie tussen culturele diversiteit en internationale sociale en economische ontwikkeling. De werkgroep kreeg nu ook effectief een mandaat van twee jaar om tot een draft tekst voor een NIICD te komen[99]. Het jaar 2002 was zeer belangrijk omdat op de conferentie in Kaapstad, UNESCO door het INCP werd aangeduid als het meest geschikte forum om een NIICD te huisvesten[100]. In 2002 was er reeds een voorlopige tekst maar op de INCP vergadering te Opatija in Kroatië werd een herziene en afgewerkte tweede editie door de werkgroep in 2003 naar voor geschoven[101]. Meer nog, Koichiro Matsuura, Directeur Generaal van UNESCO ontmoette er de ministers van de INCP. Matsuura toonde er zijn bereidheid om in het kader van UNESCO het proces omtrent een Conventie voor Culturele Diversiteit te versnellen indien hij hier in oktober 2003 een mandaat voor zou krijgen van de Algemene Vergadering[102]. Een preliminaire studie omtrent de wenselijkheid van een dergelijk instrument was reeds uitgevoerd en voorgelegd aan de Algemene Vergadering in april 2003. In oktober moest de Algemene Vergadering beslissen of er ook effectief verdere actie omtrent de oprichting van een Conventie moest komen[103]. Op de 32ste sessie van de Algemene Vergadering werd een resolutie aangenomen die besloot dat een internationale conventie met het oog op bescherming van de culturele diversiteit de meest geschikte benadering is voor de bescherming van een gediversifieerde culturele inhoud en artistieke uitdrukkingsvormen. De actuele planning ziet er als volgt uit. Eind mei 2004 zal de Directeur Generaal samenkomen met een comité van experts dat haar finale voorstellen omtrent een preliminaire draft conventie zal voorleggen. Ondertussen blijft de Directeur Generaal consulteren met vertegenwoordigers uit de civil society, de academische wereld en andere experts om aan een zo breed mogelijk scala aan visies, meningen en bezorgdheden tegemoet te komen in de preliminaire draft. Het preliminaire rapport met de bijhorende voorgestelde Conventie zal veertien maanden voor de 33ste sessie van de Algemene Vergadering overgemaakt worden aan de lidstaten van UNESCO. Dit zal dus gebeuren op 14 juli 2004 zodat hun opmerkingen in achting kunnen worden genomen. Ook met het advies van organisaties als de WTO, WIPO en UNCTAD zal rekening worden gehouden. Het finale rapport en de finale draft opgesteld door de Directeur Generaal zullen zeven maanden voor de 33ste vergadering aan de lidstaten gecommuniceerd worden, in maart 2005. De 33ste Algemene Vergadering van UNESCO zal plaatsvinden in oktober 2005[104].

 

De derde organisatie die een draft uitwerkte – het INCD – werd in 2000 opgericht. De oprichting werd onmiddellijk gerapporteerd aan het INCP en van meet af aan zou er een intense wisselwerking tussen beide organisaties plaatsvinden. De INCD schaarde zich volledig achter de Locarno verklaring van de INCP die opriep voor een NIICD. De INCD is bovendien ook aanwezig op de WTO en volgt er de huidige onderhandelingen in Doha[105]. In mei 2002 poneerde de organisatie haar eigen voorstel voor een Conventie voor Culturele Diversiteit bij het INCP. Deze laatste organisatie zou pas een jaar later haar eigen rapport uitbrengen. De laatste draft van het INCD dateert evenwel ook van 2003[106]. Nu we de activiteiten van het INCD, het INCP en SAGIT voldoende gesitueerd hebben, kunnen we onze aandacht richten op de eigenlijke inhoud van de voorgestelde drafts.

 

4.2.2 Overeenkomsten en Verschillen

 

De drie voorstellen hebben ongelooflijk veel gemeenschappelijke kenmerken. Ze wijzen allen op het belang van het behoud van de soevereine rechten van Staten om die acties te ondernemen die zij noodzakelijk achten voor het behoud en de bevordering van culturele diversiteit. Allen gaan ze ook in tegen de stelling dat cultuurproducten louter economische producten zijn. Ten derde is er een consensus omtrent de noodzakelijke juridisch bindende aard van een NIICD. Een puur declaratoir instrument wordt als inadequaat beschouwd. Bovendien is er ook een gemeenschappelijke bezorgdheid omtrent het evenwicht tussen de bescherming van inheemse en nationale culturele werken en instituties enerzijds, en de noodzakelijke aanmoediging van internationale culturele interactie en uitwisseling anderzijds. Al de voorstellen gaan uit van de stelling dat de soevereine bescherming van de eigen cultuur de internationale culturele samenwerking en uitwisseling niet in de weg staat of mag staan. Tenslotte is er ook consensus omtrent de bescherming van de vrijheid tot meningsuiting. De INCP en INCD voorstellen verbieden uiteraard elke overheidsactie die in strijd zou zijn met dergelijke menselijke basisrechten. Desalniettemin zijn er ook verschilpunten tussen de verschillende voorstellen. Voorbeelden zijn alvast de kwesties omtrent (1) de vraag of duidelijke definities voor termen als cultuur en culturele diversiteit noodzakelijk zijn, (2) de vraag of een Conventie de ondertekenaars ook bindt om positieve stappen te nemen om de culturele diversiteit te vrijwaren en te ondersteunen, (3) de manier waarop disputen moeten worden opgelost en (4) de relatie van een NIICD ten aanzien van de WTO en andere handelsovereenkomsten[107]. Al deze zaken zullen we in de komende hoofdstukken bespreken. De aandacht zal daarbij vooral gaan naar het voorstel van de INCP. Een volledige doorlichting van alle aspecten van alle drafts is gezien de doelstellingen en ruimte van deze scriptie wenselijk noch mogelijk. De kwesties die worden aangehaald betreffen in eerste instantie die problematieken die tot nu toe in dit schrijven belicht zijn en dus rechtstreeks verband houden met de probleemstelling. Het gaat dus niet om een volledige vergelijking van de drie drafts op zich.

 

4.2.3 Potentiële Locaties en Relaties voor een NIICD

 

Laten we beginnen met het recentste voorstel van de INCP. Interessant zijn alvast de wijzigingen die het document heeft ondergaan ten aanzien van haar vorige editie. Eerst en vooral zijn alle louter declaratoire elementen verplaatst naar de preambule. Verder worden nu ook verklarende noten opgenomen voor de bepalingen van de Conventie die bijdragen aan de transparantie ervan. Deze kunnen dienen als authentieke richtlijnen ter interpretatie en moeten gezien worden als noodzakelijke achtergrondinformatie voor een goed begrip van de tekst. De eerste draft van de INCP is bovendien geanalyseerd en geamendeerd door de Advisory Pannel to the CDMM on Media Concentration, Diversity and Pluralism Questions AP-MP op vraag van de Raad van Europa[108]. Wanneer men de drie teksten met mekaar vergelijkt blijkt duidelijk dat deze kritieken ook effectief bij de herziening in acht zijn genomen. De AP-MD besluit dat de Conventie een poging is om een tegenwicht te bieden voor bestaande juridische instrumenten als het GATS akkoord met het oog op een verbetering van de huidige situatie m.b.t. de internationale uitwisseling en handel in culturele goederen en diensten. Het middel hiervoor is de verheffing van culturele diversiteit tot een beleidsdoelstelling op zowel het nationaal als het internationaal niveau[109]. Hoewel de AP-MD wel degelijk achter het initiatief staat en de bestaande draft regelmatig radicaliseert, is er een mogelijk probleem met de manier waarop hier over een NIICD wordt gedacht. Wanneer culturele diversiteit wordt opgevat als een louter middel om aan bepaalde handelsdoelstellingen tegemoet te komen, wordt het namelijk nogal vreemd om het instrument buiten de WTO op te richten. Bernier maakt dit specifiek duidelijk wanneer hij het heeft over de visie van de VS op dit probleem. Daar wordt de Conventie namelijk opgevat als een commercieel instrument dat cultuur moet bannen uit de WTO of toch op zijn minst een speciale behandeling in de wacht moet slepen. Dit is waar en niet waar. Zoals we hebben gezien wil elk van de conventies inderdaad een speciale status toekennen aan cultuurproducten. Anderzijds wijst Bernier er terecht op dat we de laatste jaren een culturele backlash waarnemen die het probleem omtrent de relatie tussen handel en cultuur redefinieert. Het behoud van culturele identiteiten wordt namelijk in steeds mindere mate opgevat als een culturele uitzondering op handelsovereenkomsten en steeds meer als een culturele doelstelling in se[110]. Uiteraard gaat het hier om een nuanceverschil, maar in het kader van de huidige debatten is dat des te relevanter. Dat blijkt ook wanneer we het zullen hebben over de huisvesting van een NIICD. In alle geval wijst de INCP draft er duidelijk op dat culturele diversiteit wel degelijk een op zich zelfstaande beleidsdoelstelling moet zijn. De Conventie zou van toepassing zijn op het culturele beleid van alle deelnemende partijen en omvat het volgende artikel[111];

 

The Parties reaffirm, in accordance with the Charter of the United Nations and the principles of international law, their sovereign right to take measures to preserve and promote cultural diversity within their jurisdictions, and in line with the provisions of this Convention, take on the shared responsibility to preserve and promote it globally. (INCP, 2003, 19)

 

Hoewel het document bol staat van de implicaties en verwijzingen naar internationale handelsovereenkomsten en er dus wel degelijk een basis is voor de redenering die de AP-MD aanhangt, is er zeker ook de mogelijkheid om culturele diversiteit als een doelstelling op zichzelf te beschouwen. De vraag of het hier gaat om een al dan niet commercieel instrument heeft alles te maken met de potentiële impact van een toekomstige Conventie. We hebben er reeds op gewezen dat de relatie van een NIICD ten aanzien van andere internationale verplichtingen een van de heetste hangijzers is van het debat. Ook de dispuutkwestie is hieraan gekoppeld. Laten we deze problemen nu van naderbij bekijken.

 

De INCD identificeerde in 2002 vier mogelijke locaties voor een NIICD met elk hun eigen voor- en nadelen. UNESCO, het INCP, de WTO of een nieuw forum behoorden tot de meest realistische opties. Bij de argumentatie voor een nieuw forum met een eigen administratieve structuur om de Conventie te beheren – een secretariaat, een uitvoerende structuur, kantoren, fondsen, etc. – werd een analogie getrokken naar de Landmijnconventie die over deze kenmerken beschikt. Desalniettemin wordt heel duidelijk erkend dat dit een moeilijke weg is voor de oprichting van een Conventie[112]. Ook de INCP erkende deze optie. Daarbij wees de organisatie erop dat een onafhankelijk instrument na verloop van tijd een plaats kan krijgen binnen bestaande internationale organisaties. Dit is evenwel afhankelijk van de bereidheid van de lidstaten van dit type NIICD om deze strategische zet te promoten. Een onafhankelijke NIICD werd vooral aangehaald vanwege de onzekerheid of de verwezenlijking van een NIICD in de korte of medium lange termijn binnen een bestaande internationale organisatie wel mogelijk was. De kracht van een dergelijk instrument is uiteraard afhankelijk van het aantal lidstaten. Het voordeel blijft daarbij wel het feit dat een onafhankelijk instrument dat lidstaten met een gemeenschappelijke visie groepeert onder een conventie, een duidelijker discours kan voeren dan een breder – reeds bestaand – internationaal forum dat gekenmerkt wordt door uiteenlopende belangen en visies. Een observerend orgaan en een Dispute Settlement System is bij dit alles absoluut noodzakelijk. De belangrijkste politieke implicaties van dit scenario zijn (1) de organisatie van Staten met een gemeenschappelijke bezorgdheid omtrent de culturele gevolgen van handelsverdragen in een gemeenschappelijk kader en (2) toenemende mogelijkheden voor coördinatie van gemeenschappelijke posities in het kader van WTO onderhandelingen. De legale implicaties omhelzen (1) een indirecte invloed op de WTO wetgeving bij de interpretatie van meningsverschillen waarin culturele argumenten een rol spelen, en (2) de mogelijkheid om de Conventie aan te halen als argument om bepaalde liberaliseringsverbindingen niet aan te gaan. Het grootste nadeel blijft evenwel het – op zijn minst initieel – beperkt aantal lidstaten en de vraag hoe een dergelijk instrument zich moet verhouden ten aanzien van andere internationale organisaties[113].

 

De plaatsing van een NIICD in het kader van het INCP werd enkel door het INCD als optie aangehaald. Het eerste probleem is opnieuw het aantal lidstaten. Het INCP telt cultuurministers van 48 landen wat problemen omtrent de effectiviteit en haalbaarheid van het verdrag in het leven roept. Bovendien is het mogelijk dat cultuurministers alleen niet in staat zullen zijn om een dergelijk verdrag in het leven te roepen. Het is wel zo dat het lidmaatschap in principe uitgebreid kan worden, maar de VS heeft dan weer geen cultuurminister[114]. Anderzijds is het ook maar de vraag of betrokkenheid van de VS wel wenselijk is. Aangezien deze optie enorm weinig aandacht kreeg in het verdere debat zullen we hier niet verder op ingaan.

 

Een optie die onontbeerlijk onze aandacht verdient is de implementatie van een NIICD in het kader van de WTO. Uiteraard kan men talloze argumenten aanhalen tegen deze optie. Het hele debat omtrent culturele diversiteit vindt namelijk in belangrijke mate haar oorsprong in het beleid en de doelstellingen van deze organisatie. De WTO is dan wel een globaal forum, veel van de principes waarop het denken omtrent een NIICD gebaseerd is, gaan rechtstreeks in tegen bestaande WTO overeenkomsten. Het is dan ook moeilijk om een instrument voor te stellen in het kader van de WTO dat er juist op gericht is de macht van deze organisatie te beperken[115]. Toch is de WTO ondanks haar uitsluitend economisch mandaat reeds op uiteenlopende wijzen met non-trade doelstellingen omgegaan. Zo is er een uitzondering voor maatregelen betreffende nationale veiligheid. Andere uitzonderingen omhelzen de noodzaak tot bescherming van het leven en de gezondheid van planten, dieren en mensen en ook maatregelen tot bescherming van de uitputbare natuurlijke hulpbronnen. Bovendien omvat de preambule van de WTO een erkenning van de doelstelling van duurzame ontwikkeling en de noodzakelijke bescherming van het milieu. Ondanks deze erkenning van de interactie tussen handelsdoelstellingen en andere objectieven is er echter nog steeds geen overeenkomst tussen de WTO leden omtrent de juridische relatie tussen multilaterale milieu overeenkomsten en de multilaterale handelsovereenkomsten van de WTO[116]. Dit brengt ons bij de link die vaak gemaakt wordt tussen een NIICD en de Conventie voor Biodiversiteit[117].

 

L’UNESCO entend ainsi souligner que la biodiversité et la diversité culturelle sont deux conditions essentielles du développement durable. La méconnaissance de cette réalité entraînerait un risque mortel pour l’humanité et pour la planète. (Matsuura, 2002, 2)

 

Voorstanders van een NIICD roepen om een expliciete koppeling van beide problemen in de onderhandelingen binnen de WTO. De Doha Verklaring van 2001 eiste namelijk dat de relatie tussen handelsverdragen en milieuverdragen herzien moet worden. Concreet gaat het uiteraard over de relatie tussen de WTO en de Conventie voor Culturele Diversiteit. Het is evident dat veel van de problemen in deze relatie gemeenschappelijke kenmerken vertonen met de relatie tussen de WTO en een toekomstig NIICD[118]. De WTO heeft dan wel geen formeel mandaat om met culturele aangelegenheden om te gaan, men kan argumenteren dat er een aantal speciale provisies voor culturele aangelegenheden mogelijk zijn binnen de WTO[119]. Zoals we echter hebben gezien in vorige hoofdstukken, is dat gezien de WTO dynamiek niet voldoende. Bovendien bevestigen de verdere bespreking en plaatsing van een NIICD binnen de WTO, culturele kwesties als typisch economische materies.

 

Daar bovenop vereist het werken omtrent een NIICD in het kader van de WTO een consensus onder de WTO leden omtrent het plaatsen van de culturele diversiteitskwestie op de onderhandelingsagenda van de WTO. Voor wat dat betreft hebben we reeds gezien dat de kwestie van culturele diversiteit van de Ministeriële Verklaring van de huidige onderhandelingsronde geschrapt is. In het verleden is men er ook niet in geslaagd om tot een dergelijke consensus te komen. Bovendien zouden de lidstaten van de EU die tot de INCP behoren niet direct betrokken kunnen zijn in de onderhandelingen voor een NIICD vanwege de bevoegdheden van de Europese Commissie in internationale handel[120]. Om deze en andere redenen werkten de INCP en de INCD voornamelijk rond opties buiten het kader van de WTO. De relatie tussen de NIICD en handelsovereenkomsten blijft evenwel een centraal gegeven. Zoals we reeds gezien hebben in het geval van de oprichting van een onafhankelijke NIICD is er hoe dan ook sprake van legale en politieke implicaties.

 

Hoewel het INCD en het INCP er regelmatig op wezen dat de ontwikkeling van een NIICD in het kader van UNESCO gepaard ging met een niet te verwaarlozen tijdslimiet, lijkt het er op basis van het bovenstaande sterk op dat dit toch het meest waarschijnlijke forum is ter huisvesting van een NIICD. Deze tijdslimiet vloeide in eerste instantie voort uit de tijdrovende procedures van UNESCO en de lopende onderhandelingen in de WTO. Het einde van de WTO onderhandelingen is namelijk gepland voor januari 2005[121]. Om het problematisch karakter van deze kwestie te begrijpen moeten we even teruggrijpen naar enkele bepalingen uit het Weens Verdragenverdrag. Deze bepalen namelijk dat een nieuw verdrag over eenzelfde materie prevaleert op een ouder verdrag wanneer de Staten allen lid zijn van beide verdragen, maar dat wanneer een van de partijen enkel lid is van het oudere verdrag, dat eerste verdrag van kracht blijft[122]. Voor een NIICD betekent dit concreet dat de VS er zich op kunnen beroepen dat een Conventie voor Culturele Diversiteit niet prevaleert op de bestaande WTO bepalingen. Smiers wijst ons desalniettemin op het belang van de Conventie. Ten eerste kan men in dezelfde redenering argumenteren dat de Conventie haar legitimiteit haalt uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ten tweede heeft de WTO recent heel wat nederlagen geleden in Cancun en is een brede coalitie van civil society bewegingen voor zaken als een Conventie voor Biodiversiteit of Culturele Diversiteit niet noodzakelijk een verloren zaak. Bovendien zou de Conventie wel degelijk in staat zijn om relaties tussen lidstaten van beide verdragen te reguleren. Ten vierde kan een NIICD de positie van UNESCO aanzienlijk versterken. Bovendien zijn de dispuutregulerende organen van de WTO niet geïsoleerd van ander internationaal recht en wordt er dus regelmatig verwezen naar Verdragen die buiten de WTO tot stand zijn gekomen. Het staat nu zo goed als vast dat de deadline van 2005 voor de WTO niet meer haalbaar is. Desalniettemin zullen landen met sterke cultuurindustrieën als de VS op allerlei manieren – bijvoorbeeld via bilaterale akkoorden – de culturele markten van andere landen trachten open te gooien[123]. De beste strategie is dan ook voorlopig geen verdere toezeggingen meer te doen.

 

Het wordt bovendien steeds gebruikelijker om in verdragen een clausule op te nemen die verwijst naar de relatie met andere verdragen. Bernier stelt dan ook dat de Conventie noch superieur noch inferieur geacht moet worden ten aanzien van andere conventies en verdragen. Hij verwijst hierbij concreet naar de Conventie voor Biodiversiteit die stipuleert dat;

 

The provisions under this Convention shall not affect the rights and obligations of any Contracting Party deriving from any existing international agreement, except where the exercise of those rights and obligations would cause a seriouse threat to biodiversity.”

 

Er wordt met andere woorden gezocht naar een relatie waarin de verschillende verdragen als gelijken worden beschouwd. Daarbij moet het hoe dan ook duidelijk zijn dat de Conventie een louter culturele logica volgt en de bestaande rechten en verplichtingen onder de WTO niet wijzigt – wat trouwens verboden is onder het Weens Verdragenverdrag. In geval van ondertekening van de Conventie behouden alle Partijen hun rechten en plichten in het kader van de WTO. Uiteraard kunnen er dan nog steeds conflicten ontstaan, vooral wanneer verschillende verdragen over eenzelfde onderwerp in een andere context zijn opgericht. Een mogelijk middel om een dergelijk conflict enigszins te verhelpen, is een gemeenschappelijk taalgebruik[124]. Bovendien is het ook belangrijk dat een Conventie rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen. Wanneer we het zullen hebben over de gebruikte definities zal duidelijk worden dat dit het geval is.

 

Het lijkt er sterk op dat de Conventie wel degelijk in 2005 in het kader van UNESCO afgewerkt kan worden en dat het voorstel van de INCP als belangrijkste referentiepunt gebruikt zal worden. Laten we onze aandacht dan ook richten op de totstandkoming van een Conventie voor Culturele Diversiteit in het kader van UNESCO. Hierbij moeten we noodzakelijkerwijs vermelden dat de VS in oktober 2003 opnieuw toetrad tot deze organisatie. Aanvankelijk hadden de Verenigde Staten enorm veel bezwaren tegen de voorgestelde Conventie[125]. Deze houding kon echter op zeer weinig steun rekenen van andere lidstaten en uiteindelijk lieten de VS hun bezwaren varen. Deze zet werd opgevat als een overwinning voor Canada en de NIICD[126]. Het is nu natuurlijk wel de vraag op welke manier de VS zullen pogen de totstandkoming van de NIICD te beïnvloeden. Reeds voor de hernieuwde toetreding kwamen de VS namelijk regelmatig tussen in de discussies binnen UNESCO.

 

De voordelen van de ontwikkeling van een NIICD in het kader van UNESCO kunnen als volgt worden opgesomd. UNESCO is het enige VN orgaan met een cultureel mandaagt. Het is een IGO met een brede representatie van de globale diversiteit. De aandacht van UNESCO voor de cultuurindustrieën en andere culturele expressies in ontwikkelende en minst ontwikkelde landen. UNESCO’s mogelijkheid om een internationaal instrument uit te vaardigen. De organisatie heeft evenwel geen Dispute Settlement System (DSS) en een 2/3 meerderheid is vereist voor de ratificatie van een Conventie[127]. Deze laatst genoemde nadelen – zo ook de hierboven vernoemde tijdsdruk – staan een Conventie echter niet noodzakelijk in de weg. Elke draft impliceerde namelijk de totstandkoming van een DSS en de VS bevinden zich blijkbaar in minderheidspositie. Waakzaamheid blijft desalniettemin geboden. Bovendien is UNESCO in tegenstelling tot de WTO wel degelijk nog steeds op schema.

 

4.2.4 De kwesties omtrent definiëring en positief beleid

 

Tot nu toe hebben we het gehad over de problemen van locatie, dispuutoplossing en relatie ten aanzien van andere internationale verdragen. Laten we het tot slot nog even hebben over de vragen of duidelijke definities voor termen als cultuur en culturele diversiteit noodzakelijk zijn, en of een Conventie de ondertekenaars ook bindt om positieve stappen te nemen om de culturele diversiteit te vrijwaren en te ondersteunen.

 

Het INCD voorstel omvat bewust geen duidelijke definiëring van termen als cultuur en culturele diversiteit omdat de INCD redeneert dat er reeds voldoende definities bestaan in het internationaal recht en dat een universele standaarddefinitie niet haalbaar is. Daarbij stelt de INCD echter wel dat het cultuurbegrip inclusief moet zijn. Algemeen erkent de INCD het recht van elke natie om dergelijke termen zelf te definiëren mits deze definities niet afdoen aan de mensenrechten[128]. Hoewel het voorstel van SAGIT hier al specifieker op ingaat, worden ook hier geen concrete definities geboden[129]. Heel anders is het gesteld met het recentste voorstel van de INCP. Daar worden de begrippen namelijk zeer duidelijk omschreven Het gaat hierbij om zeer ruime definities waarbij culturele expressie en dus ook culturele diversiteit zeer open gedefinieerd is. Culturele expressie wordt namelijk omschreven als the creation, as well as the production, distribution, communication, exhibition and sale of cultural contents, in any medium or form, existing or to come. Vooral dat laatste is gezien de processen van technologische convergentie en de pogingen van de VS om via deze processen verdere liberaliseringsverbintenissen te verkrijgen, zeer belangrijk. Ook cultural content wordt op een dergelijke open manier omschreven. Culturele goederen en diensten worden opgevat als die diensten die culturele inhoud overbrengen en worden bijgevolg een speciaal statuut toegekend. Cultuurindustrieën zijn die organisaties, ondernemingen of individuen die culturele inhoud produceren, publiceren, distribueren, vertonen, voorzien of verkopen[130]. Het belang van een dergelijke definiëring valt niet te onderschatten wanneer men in staat wil zijn om een NIICD in te roepen in disputen omtrent culturele materies die gepaard gaan met economische of andere kwesties. Deze specifieke maar open definities hebben sinds de vorige draft aanzienlijke wijzigingen ondergaan die blijkbaar sterk overeenkomen met de aanbevelingen van de AP-MD van de Europese Unie[131]. Waar het INCD er in 2002 nog op wees dat er aanzienlijke verschilpunten bestonden tussen de INCD en de INCP voorstellen omtrent een mogelijke verplichting tot het nemen van positieve stappen ter vrijwaring en promotie van culturele diversiteit, blijkt ook dit verschil van de kaart geveegd[132]. Dit kunnen we waarschijnlijk toeschrijven aan de intense interactie tussen beide organisaties.

 

 

4.3 Aanvullende opmerkingen over de draft van het INCP

 

De Conventie voor culturele diversiteit zoals voorgesteld door het INCP is geenszins een carte blanche voor cultuurprotectionistische maatregelen. Er wordt heel duidelijk gestipuleerd dat er een balans moet zijn tussen de promotie van de nationale culturele expressies enerzijds en openheid voor de culturele inhoud van andere partijen anderzijds. Hiertoe is er ook een verplichting tot transparantie van het culturele beleid opgenomen in de voorgestelde Conventie. Bovendien wordt er rekening gehouden met de ongelijke capaciteiten om tot een coherent cultureel beleid te komen waardoor de Conventie een verplichting tot solidariteit en samenwerking met ontwikkelende en minst ontwikkelde landen omvat. Zeer belangrijk is dat het hier gaat om een op regels gebaseerd systeem met een bijhorend Dispute Settlement System dat een garantie biedt voor de bekrachtiging van de Conventie. Ook de manier waarop men te werk moet gaan is vastgelegd. Het is namelijk de Assembly of Parties die zeer specifieke bevoegdheden krijgt toegewezen betreffende de eigenlijke oprichting en stipulering van verdere administratieve taken en bepalingen van de Conventie[133]. Nu we de algemene problematiek omtrent het denken over een NIICD uit de doeken hebben gedaan en dit alles geïllustreerd hebben aan de hand van verschillende elementen uit verschillende voorstellen, is het tijd om tot een besluit te komen in verband met onze probleemstelling.

 

 

5 Besluit

 

Deze scriptie bestond grosso modo uit drie delen. Eerst en vooral zullen we uit elk van deze hoofdstukken de belangrijkste conclusies trekken zonder te vervallen in een louter samenvatting. Uit het eerste hoofdstuk dat handelde over de wetenschappelijke bevindingen omtrent cultuurindustrieën en culturele diversiteit in een globale context is er geen eenduidige wetenschappelijke conclusie te trekken. We kunnen echter wel besluiten dat de uiteenlopende onderzoeksresultaten aangewend werden in verschillende politieke discoursen en bijgevolg de neiging hebben om bestaande standpunten te versterken. Een eenduidige oplossing voor de potentieel nadelige gevolgen van bepaalde globale fenomenen wordt vanuit de wetenschap niet geboden. Desalniettemin bood dit eerste hoofdstuk een zeer nuttige introductie in de context waarin de debatten omtrent een NIICD gevoerd worden.

 

Uit het tweede hoofdstuk kunnen we wel een relatief eenduidige conclusie trekken. De basismechanismen van de globale markteconomie alleen blijken namelijk niet in staat om een duurzame oplossing te bieden voor prangende kwesties die raakvlakken hebben culturele argumenten. Dit heeft niet alleen te maken met de ambigue aard van cultuurproducten die simultaan economische en culturele waarden belichamen. Een ander belangrijk aspect is het feit dat de liberaliseringsdynamiek binnen de WTO dit onderscheid principieel niet kan maken. De WTO kan hooguit de vervelende kriebel negeren maar zal steeds opnieuw beginnen krabben. Een permanente oplossing werd tot nog toe niet geboden en zal er binnen de WTO waarschijnlijk nooit komen. De bestaande oplossingen hebben meer weg van noodmaatregelen en uitstelgedrag dan van een coherente visie en een integere houding ten aanzien van culturele diversiteit. De nood aan een NIICD bleek vooral uit dit hoofdstuk.

 

Het derde hoofdstuk bood de lezer inzicht in de huidige ontwerpen voor een NIICD en de problemen die hiermee gepaard gaan. Hoewel we op basis van het bovenstaande moeten besluiten dat de incorporatie van een NIICD binnen UNESCO een oplossing kan bieden voor een aantal van de gepercipieerde nadelige gevolgen van bepaalde globale processen is het daarmee nog niet duidelijk of er ook effectief een Conventie voor Culturele Diversiteit zal komen. Hiermee belanden we dan ook bij onze initiële probleemstelling;

 

Het Debat omtrent een Nieuw Instrument voor Culturele Diversiteit in een Context van Cultuurindustrieën met een Globaal Actieterrein: een tegenwicht voor de WTO?

 

Waar het relatief waarschijnlijk was dat een Conventie voor de hernieuwde toetreding van de VS in 2003 er in een sterke vorm zou uitkomen – al had men twijfels bij de tijdslimiet – is het onduidelijk welke richting een concrete Conventie nu uit zal gaan. Aanzienlijke druk vanwege de VS mag binnen en buiten UNESCO verwacht worden. Zoals we echter hebben gezien bevinden de VS zich in een minderheidspositie en is de uitkomst van dit debat bijgevolg zeer onvoorspelbaar geworden. Een tweede feit is dat de Conventie – indien ze er komt – een plaats zal krijgen binnen UNESCO. Wanneer er ook een DSS gekoppeld wordt aan de Conventie zal dat de positie van deze organisatie hoe dan ook versterken. De vraag of de Conventie ook effectief een tegenwicht zal worden voor de huidige WTO bepalingen is moeilijk te beantwoorden. Bovendien is het woord tegenwicht diplomatisch gezien zeer slecht gekozen. Het is beter om de kwestie omtrent culturele diversiteit en het daaraan gekoppelde recht van Staten om hun cultureel beleid uit te stippelen zoals ze dat noodzakelijk achten, als een doelstelling op zich te zien – afzonderlijk van enige andere niet culturele doelstellingen. Waar beide beleidsdomeinen overlappen is een verduidelijking van de relatie tussen een NIICD en handelsovereenkomsten inderdaad wenselijk. Daarom hoeft men echter nog niet van een tegenwicht te spreken. Hoe moeilijk het ook mag zijn, een complementaire houding – zoals we die bijvoorbeeld bij de Conventie voor Biodiversiteit hebben aangetoond – zal waarschijnlijk productiever zijn voor verdere besprekingen. Een derde belangrijke vaststelling die een plaats heeft in dit besluit betreft het feit dat de intense samenwerking tussen de civil society, Staten en niet-Staatelijke organisaties zeer productief is gebleken voor de totstandkoming van een zeer controversieel debat op internationaal niveau. Deze samenwerking zou waarschijnlijk noch mogelijk noch wenselijk zijn geweest bij een gebrek aan een brede ontevredenheid met bepaalde aspecten van het bestaande regulerende systeem. Indien de Conventie er niet zou komen kan deze ontevredenheid alleen maar toenemen en is het mogelijk dat de discussie in de richting van een echt tegenwicht zal evolueren. De WTO is in het verleden niet onfeilbaar gebleken en men kan dan ook argumenteren dat een globale markt zowel nood als baat heeft bij een NIICD om haar eigen legitimiteit te vrijwaren.

 

 

6 Bibliografie

 

 

home lijst scripties inhoud  

 

[1] HEBDIGE (D.) Postmodernism and ‘the other side’ . In: MORLEY (D.) en CHENG (K.) (ed.) . Stuart Hall: Critical Dialogues . New York, Routledge, 1996, p. 1 .

[2] TORFING (J.) . New Theories of Discourse: Laclau, Mouffe and Zizek . Oxford, Blackwell, 1998, p. 301 .

[3] LACLAU (E.) . Why do Empty Signifiers matter to Politics . In: LACLAU (E.) (ed.) . Emancipation(s) . London, Verso, 1994, pp. 1-19 .

[4] JACKSON (R.) en SORENSEN (G.) . Introduction to International Relations: theories and approaches . Oxford, Oxford University Press, 2003, pp. 212-213 .

[5] BENNETT (T.) en KEYNES (M.) . Popular Culture Defining our Terms . In: Popular Culture: block 1: themes and issues . Open University Press, 1981, pp. 80-81 .

[6] EVANS (G.) en NEWNHAM (J.) . The Penguin Dictionary of International Relations . Londen, Penguin Group, 1998, p. 201 .

[7] DU GAY (P.). Production of Culture, Cultures of Production. London, Sage Publications, 1997, pp. 69-88.

[8] MORAN (A.). Copycat TV, Globalisation, Program Formats and Cultural Identity. Bedfordshire, Luton Press, 1998, pp. 1-2.

[9] JACKSON (R.) en SORENSEN (G.) . Introduction to International Relations: theories and approaches . Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 213 .

[10] EVANS (G.) en NEWNHAM (J.) . The Penguin Dictionary of International Relations . Londen, Penguin Group, 1998, p. 201

[11] JACKSON (R.) en SORENSEN (G.) . Introduction to International Relations: theories and approaches . Oxford, Oxford University Press, 2003, pp. 213-214 .

[12] MOSCO (V.) . The Political Economy of Communication .London, Sage Publications, 1996, pp. 27-37.

[13] MC QUAIL (D.) . Mass Communication Theory . London, Sage Publications, 1998, p. 82 .

[14] MC QUAIL (D.) . Mass Communication Theory . London, Sage Publications, 1998, p. 98 .

[15] BOYD-BARETT (O.) . The Poltitical Economy Approach . In: BOYD-BARETT (O. ) en NEWBOLD (C.) (eds.) . Approaches to Media: a reader . London, Arnold, 1995, pp. 77-80 .

[16] UNESCO . Cultural Industries: a challenge for the future of culture . Mayenne, Imprimerie de la Manutention, 1982, pp. 9-12 .

[17] MOSCO (V.) . The Political Economy of Communication .London, Sage Publications, 1996, p. 76 .

[18] DE FEYTER (K.) . World Development Law: sharing responisbility for development . Antwerpen, Intersentia, 2001, p. 82 .

[19] MOSCO (V.) . The Political Economy of Communication .London, Sage Publications, 1996, p. 76 .

[20] WEBSTER (F.) . Theories of the Information Society . London, Routledge, 1995, p. 80 .

[21] UNESCO . Culture, Trade and Globalisattion: questions and answers . http://portal.unesco.org/culture/en , 2003, p.1 .

[22] MC QUAIL (D.) . Mass Communication Theory . London, Sage Publications, 1998, pp. 82-84 .

[23] MCCHESNEY (R.W.) . The Political Economy of the global media . In: Media Development, 1998, vol. 45, nr. 4, pp. 4-8 .

[24] TUMBER (H.) . News: a reader . Oxford, University Press, 1999, pp. 148-154 .

[25] HAMELINK (C.). De mythe van de vrije informatie. Baard, In den Toren, 1978, pp. 91-93.

[26] WITTE (E.). Media en Politiek: een inleiding tot de literatuur. Brussel, VUB Press, 1996, pp. 21-22.

[27] MOSCO (V.). Op. Cit. pp. 70-97.

[28] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, p. 128 .

[29] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, p. 131 .

[30] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, pp. 176-179 .

[31] KELLNER (D.) en CVETKOVITCH (A.). Articulating the Global and the Local: globalization and cultural studies. Boulder, Westview Press, 1997, pp. 9-12.

[32] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, p. 128 .

[33] DU GAY (P.) . Production of Culture / Cultures of Production . London, Sage Publications, 1997, p.45 .

[34] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, pp. 203-205 .

[35] KELLNER (D.). Media and Culture: cultural studies, identity and politics between the modern and the postmodern . London, Routledge, 1995, p. 43.

[36] PAUWELS (C.) en LOISEN (J.) . De WTO en de audiovisuele sector: economische vrijhandel vs culturele koehandel? . In: Tijdschrift voor Sociologie . 2002, vol 20, nr. 3, p. 281 .

[37] UNESCO . Preliminary Study on the Technical and Legal Aspects Relating to the Desirability of a Standard – Setting Insturment on Cultural Diversity . http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001297/129718e.pdf, 2003, pp. 10-12 .

[38] BERNIER (I.) . A New International Instrument on Cultural Diversity: questions and answers . 2001, http://www.incd.net/docs/Y.Bernier-eng.htm, pp. 3-4 .

[39] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, pp. 21-23 .

[40] DE FEYTER (K.) . World Development Law: sharing responisbility for development . Antwerpen, Intersentia, 2001, pp. 94-96 .

[41] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, pp. 28-89 .

[42] UNESCO . Culture, Trade and Globalisattion: questions and answers . http://portal.unesco.org/culture/en , 2003, p.1 .

[43] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, p. 196.

[44] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, p. 180.

[45] HAMELINCK (C.J.) . The Politics of Global Communication . In: KAMALIPOUR (Y.R.) . Global Communication . Belmont, Wadsworth, 2001, pp. 168-169 .

[46] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, pp. 52-53 .

[47] DE FEYTER (K.) . World Development Law: sharing responisbility for development . Antwerpen, Intersentia, 2001, pp. 94-95 .

[48] BERNIER (I.) . Cultural Diversity and International Trade Regulations . In: UNESCO . World Culture Report 2000: cultural diversity, conflict and pluralism . Parijs, Unesco Publishing, 2000, pp. 70-71 .

[49] NEIL (G.) . General Agreement on rade in Services (GATS) a Growing Threat to Cultural Policy . 2002, http://www.incd.net/paper03.html, pp. 2-3 .

[50] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, pp. 23-24 .

[51] UNESCO . Culture, Trade and Globalisattion: questions and answers . http://portal.unesco.org/culture/en , 2003, p.1 .

[52] NEIL (G.) . General Agreement on rade in Services (GATS) a Growing Threat to Cultural Policy . 2002, http://www.incd.net/paper03.html, p. 1 .

[53] UNESCO . Culture, Trade and Globalisattion: questions and answers . http://portal.unesco.org/culture/en , 2003, p.1 .

[54] PAUWELS (C.) en LOISEN (J.) . De WTO en de audiovisuele sector: economische vrijhandel vs culturele koehandel? . In: Tijdschrift voor Sociologie . 2002, vol 20, nr. 3, p. 285 .

[55] Pauwels en Loisen 7-9

[56] CANO (G.A.) . The MAI: on the treshold of a cultural war? . In: UNESCO . World Culture Report 2000: cultural diversity, conflict and pluralism . Parijs, Unesco Publishing, 2000, p. 77 .

[57] NEIL (G.) . General Agreement on rade in Services (GATS) a Growing Threat to Cultural Policy . 2002, http://www.incd.net/paper03.html, p. 3 .

[58] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, p. 10 .

[59] WEBSTER (F.) . Theories of the Information Society . London, Routledge, 1995, p. 76 .

[60] DU GAY (P.). Production of Culture, Cultures of Production. London, Sage Publications, 1997, p. 78-81.

[61] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, p. 74 .

[62] THUSSU (D.K.) . International Communication: continuïty and change . London, Arnold, 2000, pp. 46-47 .

[63] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, pp. 80-81 .

[64] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, pp. 11-12 .

[65] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, p. 61 .

[66] RAGOSTA (J.A.) . The Cultural Industries Exemption from NAFTA: its parameters . In: Canada – United States Law Journal . 1997, Vol 23, http://www.dbtrade.com/publications/nafta.htm, pp. 3-5 .

[67] GALPERIN (H.) . Cultural Industries in the Age of Free Trade Agreements . In: Canadian Journal of Communications . 1999, Vol 24, nr. 1, http://www.wlu.ca/~wwwpress/jrls/cjc/BackIssues/24.1/galperin.pap.html, pp. 9-11 .

[68] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, p. 61 .

[69] GALPERIN (H.) . Cultural Industries in the Age of Free Trade Agreements . In: Canadian Journal of Communications . 1999, Vol 24, nr. 1, http://www.wlu.ca/~wwwpress/jrls/cjc/BackIssues/24.1/galperin.pap.html, pp. 5-6 .

[70] MCQUAIL . The consequences of European media policies and organisational structures for cultural diversity . In: BENNETT (T.) . Differing Diversities: cultural policy and cultural diversity . Straatburg, Council of Europe Publishing, 2001, p. 76 .

[71] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, p. 62 .

[72] PAUWELS (C.) en LOISEN (J.) . De WTO en de audiovisuele sector: economische vrijhandel vs culturele koehandel? . In: Tijdschrift voor Sociologie . 2002, vol 20, nr. 3, p. 6 .

[73] DU GAY (P.). Production of Culture, Cultures of Production. London, Sage Publications, 1997, p. 36 .

[74] PAUWELS (C.) en LOISEN (J.) . De WTO en de audiovisuele sector: economische vrijhandel vs culturele koehandel? . In: Tijdschrift voor Sociologie . 2002, vol 20, nr. 3, p. 3 .

[75] NEIL (G.) . WTO’s New Round of Trade Negotiations: Doha Development Agenda Threatens Cultural Diversity . 2001, http://www.suisseculture.ch/doss/ridc/wto_cult_0302.pdf, p. 2 .

[76] BERNIER (I.) . Catalogue of International Principles Pertaining to Culture . Ottawa, International Network for Cultural Policy, 2000, http://206.191.7.19/w-group/wg-cdg/catalogue_e.pdf, pp. 3-5 .

[77] SIOCHRU (S.O.), GIRARD (B.) en MAHAN (A.) . Global Media Governance: a beginner’s guide . Boston, Rowman & Littlefield Publishers, 2002, p. 74 .

[78] UNESCO . About UNESCO: Constitution of UNESCO . 2004, http://portal.unesco.org/en/ev.php@URL_ID=6206&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html , p. 1 .

[79] PLANETAGORA . The present-day framework for cultural exchanges and interactions between cultures . http://www.planetagora.org/english/ .

[80] UNESCO . Statuary Texts: Florence Agreement . 2001, http://www.unesco.org/culture/laws/florence/html_eng/page1.shtml , pp. 1-2 .

[81] BERNIER (I.) . Catalogue of International Principles Pertaining to Culture . Ottawa, International Network for Cultural Policy, 2000, http://206.191.7.19/w-group/wg-cdg/catalogue_e.pdf, p. 34 .

[82] BERNIER (I.) . Catalogue of International Principles Pertaining to Culture . Ottawa, International Network for Cultural Policy, 2000, http://206.191.7.19/w-group/wg-cdg/catalogue_e.pdf, p. 38 .

 

[83] STENOU (K.) . Unesco and the Issue of Cultural Diversity: review and strategy 1946-2003: revised version . Parijs, UNESCO, 2003, pp. 3-4 .

[84] UNESCO . Preliminary Study on the Technical and Legal Aspects Relating to the Desirability of a Standard – Setting Insturment on Cultural Diversity . http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001297/129718e.pdf, 2003, p. 2 .

[85] UNESCO . UNESCO Universal Declaraton on Cultural Divesity . Parijs, UNESCO, http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001271/127160m.pdf, p. 11 .

[86] UNESCO . UNESCO Universal Declaraton on Cultural Divesity . Parijs, UNESCO, http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001271/127160m.pdf, p. 15.

[87] BERNIER (I.) . On the Relation of a Future International Convention on Cultural Diversity to Other International Agreements . 2003, http://www.are-regions-europe.org/PDF/CD-Other_Initiatives/Instrum_Cult_Diversity/Comment%20Bernier-April.doc, p. 1 .

[88] GRANT (P.S.) . A New Internationals Instrument on Cultural Diversity (NIICD): some parameters of a possible instrument . 2001, http://www.incd.net/docs/GrantE.htm , pp. 1-2 .

[89] INCD . Culture, Development and Cultural Diversity: issues for the INCD, implications for convention on cultural diversity . 2002, http://www.incd.net/docs/CultureandDevelopmentE.htm , p. 1 .

[90] INCD . About the INCD . http://www.incd.net/about.html , p.1 .

[91] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, p. 34 .

[92] INCD . Convention on Cultural Diversity: Where can it be negotiated? How will it be adminstred? . 2002, http://www.incd.net/docs/CCDGovernanceE.htm, pp. 1-2 .

[93] UNESCO . UNESCO Universal Declaraton on Cultural Divesity . Parijs, UNESCO, 2001, http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001271/127160m.pdf, p. 11 .

[94] INTERNATIONAL RELATIONS AND POLICY DEVELOPMENT . New International Insrument on Cultural Diverity . Quebec, 2003, http://www.pch.gc.ca/progs/ai-ia/ridp-irpd/03/index_e.cfm, p. 2 .

[95] SAGIT . An International Agreement on Cultural Diversity: a model for discussion . 2002, http://www.dfait-maeci.gc.ca/tna-nac/documents/sagit_eg.pdf, p. 1 .

[96] INTERNATIONAL RELATIONS AND POLICY DEVELOPMENT . New International Insrument on Cultural Diverity . Quebec, 2003, http://www.pch.gc.ca/progs/ai-ia/ridp-irpd/03/index_e.cfm, p. 2 .

[97] INCD . About the INCD . 2003, http://www.incd.net/about.html, p. 2 .

[98] INCP . How to Become an INCP Member . 2003, http://206.191.7.19/index_e.shtml, p. 1 .

[99] ICNCP . IICD Information Brochure . 2002, http://206.191.7.19/iicd/brochure_e.shtml, pp. 1-2 .

[100] INCP . News Release: Ministerial Meeting of the Working Group on Cultural Diversity and Globalization of the International Network on Cultural Diversity . Parijs, 2003, http://206.191.7.19/w-group/wg-cdg/annex0206_e.shtml, . 1 .

[101] INCP . Draft International Convention on Cultural Diversity by the Working Group on Cultural Diversity and Globalization . Parijs, 2003, http://206.191.7.19/iicd/draft_e.pdf, p. 4 .

[102] INCP . News Release: Ministerial Meeting of the Working Group on Cultural Diversity and Globalization of the International Network on Cultural Diversity . Parijs, 2003, http://206.191.7.19/w-group/wg-cdg/annex0206_e.shtml, . 1 .

[103] INCD . Advancing Cultural Diversity Globally: the role of civil society movements . Brussel, 2003, http://www.incd.net/docs/Newsletter33E.htm, p. 1 .

[104] UNESCO . Cultural Diversity: summary of preliminary work and category VI meetings of experts, and prospects . Parijs, Unesco Executive Board, 2004, http://unesdoc.unesco.org/images/0013/001342/134210e.pdf, p. 2 .

[105] INCD . Advancing Cultural Diversity Globally: the role of civil society movements . Brussel, 2003, http://www.incd.net/docs/Newsletter33E.htm, p. 2 .

[106] INCD . Proposed Convention on Cultural Diversity Prepared for the INCD 2003 . Ottawa, 2003, http://www.incd.net/docs/CCDJan2003Final.pdf, pp. 2-3 .

[107] INCD . Proposed Convention on Cultural Diversity Prepared for the INCD 2003 . Ottawa, 2003, http://www.incd.net/docs/CCDJan2003Final.pdf, pp. 3-4 .

[108] AP-MD OF THE COUNCIL OF EUROPE . Comments on the Draft Convention on Cultural Diversity Prepared by the International Network of Cultural Policy (INCP) . Brussel, 2003, http://www.coe.int/T/e/human_rights/Media/5_Documentary_Resources/2_Thematic_documentation/
Media_pluralism/PDF_AP-MD%282003%29004%20E%20Comments_on_draft_Convention.pdf
, pp. 2-23 .

[109] INCP . Draft International Convention on Cultural Diversity by the Working Group on Cultural Diversity and Globalization . 2003, http://odin.dep.no/archive/kkdvedlegg/01/08/Inter029.pdf, p. 4 .

[110] BERNIER (I.) . A Unesco International Convention on Cultural Diversity. 2003, http://www.mcc.gouv.qc.ca/international/diversite-culturelle/eng/pdf/update0303.pdf, pp. 4-5 .

[111] INCP . Draft International Convention on Cultural Diversity by the Working Group on Cultural Diversity and Globalization . 2003, http://odin.dep.no/archive/kkdvedlegg/01/08/Inter029.pdf, 13-19 .

[112] INCD . Convention on Cultural Diversity: Where can it be negotiated? How will it be adminstred? . 2002, http://www.incd.net/docs/CCDGovernanceE.htm, pp. 2-3 .

[113] INCP . Options and Issues for the Implementation of an Instrument: depositay, mechanism and strategy . 2002, http://206.191.7.19/meetings/2002/options_e.pdf , pp. 19-23 .

[114] INCD . Convention on Cultural Diversity: Where can it be negotiated? How will it be adminstred? . 2002, http://www.incd.net/docs/CCDGovernanceE.htm, p. 1 .

[115] INCD . New International Instrument on Cultural Diversity: a road map for the INCD . 2001, http://www.incd.net/html/english/conf/neil.htm, p. 2 .

[116] INCP . Options and Issues for the Implementation of an Instrument: depositay, mechanism and strategy . 2002, http://206.191.7.19/meetings/2002/options_e.pdf , pp. 8-9 .

[117] MATSUURA (M.K.) . Diversité Culturelle et Biodiversité pour un Dévelopment Durable . 2002, http://unesdoc.unesco.org/images/0012/001272/127279f.pdf, p. 2 .

[118] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, p. 35 .

[119] INCP . Options and Issues for the Implementation of an Instrument: depositay, mechanism and strategy . 2002, http://206.191.7.19/meetings/2002/options_e.pdf , p. 12 .

[120] INCP . Options and Issues for the Implementation of an Instrument: depositay, mechanism and strategy . 2002, http://206.191.7.19/meetings/2002/options_e.pdf , pp. 13-14 .

[121] INCD . Convention on Cultural Diversity: Where can it be negotiated? How will it be adminstred? . 2002, http://www.incd.net/docs/CCDGovernanceE.htm, p. 2 .

[122] INCD . Proposed Convention on Cultural Diversity Prepared for the INCD 2003 . Ottawa, 2003, http://www.incd.net/docs/CCDJan2003Final.pdf, p. 7 .

[123] SMIERS (J.) . Artistic Expression in a Corporate World: do we need monopolistic control? . Utrecht, Utrecht School for the Arts, 2004, pp. 34-38 .

[124] BERNIER (I.) . On the Relation of a Future International Convention on Cultural Diversity to Other International Agreements . 2003, http://www.are-regions-europe.org/PDF/CD-Other_Initiatives/Instrum_Cult_Diversity/Comment%20Bernier-April.doc, pp. 1-8 .

[125] CCD . The Debate Begins . In: CCD Coalition Currents . Seoul, 2003, vol. 1, nr. 3, http://www.screenquota.org/epage/Board/view.asp?BoardID=2&Idx=293, pp. 1-2 .

[126] FRASER (G.) . Copp wins Cultural Victory . Friends of Canadian Broadcasting, 2003, http://www.friends.ca/print/News/Friends_News/archives/articles10150301.asp, p. 1 .

[127] INCP . Options and Issues for the Implementation of an Instrument: depositay, mechanism and strategy . 2002, http://206.191.7.19/meetings/2002/options_e.pdf , pp. 16-18 .

[128] INCD . Proposed Convention on Cultural Diversity Prepared for the INCD 2003 . Ottawa, 2003, http://www.incd.net/docs/CCDJan2003Final.pdf, p. 4 .

[129] SAGIT . An International Agreement on Cultural Diversity: a model for discussion . 2002, http://www.dfait-maeci.gc.ca/tna-nac/documents/sagit_eg.pdf, p. 4 .

[130] INCP . Draft International Convention on Cultural Diversity by the Working Group on Cultural Diversity and Globalization . Parijs, 2003, http://206.191.7.19/iicd/draft_e.pdf, p. 9 .

[131] AP-MD OF THE COUNCIL OF EUROPE . Comments on the Draft Convention on Cultural Diversity Prepared by the International Network of Cultural Policy (INCP) . Brussel, 2003, http://www.coe.int/T/e/human_rights/Media/5_Documentary_Resources/2_Thematic_documentation
/Media_pluralism/PDF_AP-MD%282003%29004%20E%20Comments_on_draft_Convention.pdf
, pp. 3-4 .

[132] INCD . Proposed Convention on Cultural Diversity Prepared for the INCD 2003 . Ottawa, 2003, http://www.incd.net/docs/CCDJan2003Final.pdf, p. 5 .

[133] INCP . Draft International Convention on Cultural Diversity by the Working Group on Cultural Diversity and Globalization . Parijs, 2003, http://206.191.7.19/iicd/draft_e.pdf, pp. 20-46 .