Van Bulcks volkenkunde. Koloniale antropologie in België, een gevalstudie van pater Van Bulck s.j. (1903 – 1966). (Raf Van Hoof)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 4. Nadere analyse

 

VII. Van Bulck en antropologie

 

… les ethnologues et les historiens des religions, formés à la méthode historico – culturelle, ont rayonné dans les Universités du monde entier.  Lentement mais sûrement cette méthode s’est imposée.  Aujourd’hui sa valeur est incontestée, pourvu qu’on la présente sous son vrai jour et en prenant soin de préciser ses exigences et ses limites.[353]

 

In de voorgaande hoofdstukken heb ik het methodologische en theoretische kader rond mijn onderzoek geschetst.  Tevens heb ik een aantal bemerkingen verwoord, omtrent elementen die van belang zijn geweest bij de totstandkoming van deze scriptie.  Daarnaast heb ik toelichting gegeven bij de figuur van Van Bulck.  In de volgende drie hoofdstukken, wil ik de uiteindelijke resultaten van mijn onderzoek weergeven.  In dit hoofdstuk heb ik daarom aandacht voor zijn antropologie.

            Eerder ben ik dieper ingegaan op de Duits – Oostenrijkse stroming, die ook wel de cultuurhistorische benadering wordt genoemd.  In eerste instantie licht ik toe waarom.  Vervolgens wil ik de methode analyseren die Van Bulck in zijn publicaties naar voor bracht.  Hierbij zal ik vanzelfsprekend ruime aandacht besteden aan zijn Beiträge zur Methodik der Völkerkunde.[354]  Voorts heb ik in dit hoofdstuk aandacht voor de reden waarom Van Bulck de cultuurhistorische benadering volgde, voor de antropologische studies van Van Bulck, voor specifieke figuren die hij navolgde, en voor de intellectuele ruimte rond Van Bulck, met extra aandacht voor de situatie in het Nederlandse taalgebied.  Al deze vragen zijn cruciaal om Van Bulck in het antropologische veld te positioneren.

 

VII.1 De antropologie van Van Bulck

 

Een betere inleiding op deze paragraaf, dan Van Bulcks eigen visie op de ‘koloniale wetenschappen’ met betrekking tot Afrika (ook afrikanistiek geheten) zoals hij die in een vraaggesprek uiteenzet, had ik me niet kunnen wensen.[355]  Vooral dat hij als wetenschapper in een ruim veld van deze studies actief was, maakt dit zinvol.  Voor Van Bulck had de term afrikanistiek een zeer dynamische betekenis.  Hoewel de term al lang gebruikt werd om een linguïst aan te duiden die zich had gespecialiseerd in afrikaanse talen, betekende het voor hem ook elke ‘etnologie’ die zich op Afrika toelegde.  Zijn definitie sluit dus perfect aan bij de Franse definitie van afrikanistiek (cf. inleiding).

            Centraal staat het samengaan van linguïstiek en etnologie, wat door Van Bulck heel duidelijk als evidentie werd aanzien.  Dit is niet verwonderlijk.  Louter logisch nadenkend kan immers al het besluit getrokken worden dat men geen kennis kan vergaren over en / of van autochtone volkeren, zonder ook hun taal te kennen.  Ook voor missionering vormen beide componenten een geheel.  Het wijst dan ook op Van Bulcks aandacht voor interdisciplinariteit.

In deze paragraaf ga ik in op de antropologie van Van Bulck.  Achtereenvolgens bespreek ik Van Bulcks eigen theoretische uitgangspunten, waarom hij juist opteerde de cultuurhistorische methode te volgen, en de onderwerpen zoals deze uit zijn werk en archiefstukken naar voor komen.

 

VII.1.1 De theoretische uitgangspunten

 

Van Bulck sprak in het Nederlands nooit van antropologie, maar steeds van volkenkunde.[356]  Dit is een aanwijzing voor zijn inhoudelijke aanleunen bij de cultuurhistorische school.  In een aantal artikels en lezingen toonde hij zichzelf bewust van dit ietwat bijzondere taalgebruik.[357]  Het zijn onder meer deze die ik hier wil bespreken, om na te gaan wat Van Bulck juist als opdracht voor de antropologie zag.[358]  De term antropologie betekende voor hem enkel wat wij fysische antropologie of antropobiologie noemen.[359] 

 

a) Definiëring van de volkenkunde naar Van Bulck

 

Voor Van Bulck betekende volkenkunde zoveel als aardrijkskunde, gecombineerd met sociologie en godsdienstkunde.  Wie zich in de cultuurhistorische school plaatste, had volgens hem bovendien aandacht voor geschiedenis.  Niet toevallig vestigde hij telkens weer de aandacht op het geschiedkundige.  Zo positioneerde hij zichzelf volledig binnen het patroon van die Weense stroming.  Uit tal van publicaties blijkt deze band, zelfs wanneer de methode niet meer prominent op de internationale wetenschappelijke scène aanwezig was.[360]  Indien hij ze niet expliciet vermeldde, dan nog citeerde hij in de eerste plaats wetenschappers die onderzoek deden op basis van de uitgangspunten van het diffusionisme.[361]  Ook tijdens zijn cursussen had hij bijna enkel voor de cultuurhistorische school aandacht.  Interessant hiertoe is volgende getuigenis van professor emeritus en voormalig student van Van Bulck, Eugeen Roosens:

Mij is bijgebleven, dat professor Van Bulck een voorstander was van de cultuurhistorische school.  Vooral voor Koppers had hij veel respect.  Veel evolutie heb ik in de gedachtegang van professor Van Bulck niet kunnen ontwaren. […]  Wat buiten de cultuurhistorische school lag of na de cultuurhistorische school kwam werd niet grondig besproken. […][362]

            Toch stelde Van Bulck in de lezing dat een ‘Omschrijving van ’t voorwerp der Volkenkunde’ zeer moeilijk te geven was.  Dit was naar zijn mening logisch, vooral omdat het om een jonge wetenschap ging en de methode dientengevolge nog niet volledig was uitgewerkt.[363]   Daarom vond hij het eerder van belang zich in methodologische discussies te werpen, dan aan concreet onderzoek te doen.  Deze visie heeft hij duidelijk in praktijk omgezet: hij heeft namelijk niet vaak wetenschappelijke antropologische studies op basis van eigen onderzoek gepubliceerd![364] 

In de methodologische discussie verwoordde hij de visie dat ‘volkenkunde’ in feite de studie was van ‘diepkulturen’ door zogeheten ‘hoogkulturen’.  De eerste kenden volgens hem een schriftelijke traditie, waar de tweede dit kenmerk niet hadden.  Een voorbeeld is de studie van de Germanen door de Romeinen.  In zijn discours was dan ook duidelijk een tegenstellingcategorie aanwezig, waarin impliciet een waardeschaal verweven zat.  Aansluitend daarbij legt hij in een historisch overzicht van de volkenkunde een nogal sterke nadruk op de rol van missionarissen bij de missionering van Noord- en Oost – Europa.  Zij behoorden volgens hem tot de ‘hoogkultuur’.  Van Bulck was zich echter bewust van het exotisme dat aan deze interesse ten grondslag lag:

Eene gansch nieuwe wereld rees weldra op voor het nieuwsgierige Europa, toen de ontdekkingsreizigers Amerika, de afrikaansche kusten, Voor- en Achter Hindien, de groote Sunda- en Zuidzee - eilanden op hunne kaarten tekenden. […]  Inbeelding en Phantasie hebben vrij spel: het avontuurlijke, wonderlijke en drastische springt in 't oog als wij de kopergravuren hunner reizen doorbladeren. […]  Het waren niet de volkeren met hunne zeden, gewoonten of godsdienst, die men wou kennen, doch wel de landen met hunne fabelachtige schatten, hunne edelgesteenten en kostbare kruiden.  Van de inlandsche wilden hooren wij enkel gewagen, wijl ze de ontdekkingsreizigers dikwijls in den weg komen te staan.[365] 

Toch plaatst hij zichzelf, als geestelijke, duidelijk buiten dit exotisme.  Volgens hem was het werk (let wel: hij spreekt niet over de intenties!) van zendelingen namelijk van den beginne zeer vaak wetenschappelijk.  Zowel taalkundig als volkenkundig en religieus, verzamelden zij veel informatie.  Dat dit vaak werd verzwegen was volgens hem een ‘groot onrecht’.[366] 

 

b) Van Bulcks houding

 

Een van de weinige auteurs die het over Van Bulck als antropoloog heeft, is Zwernemann.[367]  Deze haalt daarbij vooral de kritiek aan die Van Bulck had op de traditionele cultuurhistorische methode.  Zo ijverde Van Bulck er als een van de eersten voor om de antropologie niet statisch te benaderen, of zelfs niet als opeenvolging van verschillende culturele strata.[368]   Deze kritiek echter, was in de eerste plaats opbouwend; hij verguisde de cultuurhistorische methode absoluut niet!  De titel van zijn doctoraatsthesis was hiertoe dan ook veelzeggend.[369] Uiteindelijk leidt hij zijn betoog in de richting van de cultuurhistorische school die hij positief beoordeelt.  Vooral de bijdrage van Graebner aan de antropologie zette hij daarbij in het zonnetje, in de eerste plaats omdat deze volgens hem ‘genauwheid en gestrengheid’ in de volkenkunde had gebracht.[370]  Zo ijverde hij eveneens voor gedegen bronnenkritiek, zelfs voor niet – schriftelijke bronnen.  Wel bleef Van Bulck het onderscheid maken tussen ‘hoog’- en ‘diepkulturen’.  Men moest de geschiedenis van beide soorten culturen reconstrueren, en daarbij aandacht hebben voor de eventuele migraties en verspreidingen.  Van Bulck verwoordt zijn uiteindelijke punt dan ook als volgt:

Het beginsel, waar wij op steunen, luidt als volgt: 'Overleveringen, die talrijk voorliggen, die zich op alle Kategorieen uitstrekken, die tot in het kleine detail gaan, en die onmogelijk het gevolg kunnen zijn van de natuurvoorwaarden, van het materiaal, van aard en wezen van het kultuurding, vinden enkel hun uitleg in Kultuur verwandschap (!).  Dit beginsel heet Vorm- en Hoeveelheidskriterium.  Wijl we hier aan 't brandpunt der gansche methode staan, wil ik er eventjes wat langer bij verwijlen.  Het vraagstuk wordt dus zoo gesteld: "in welk geval kunnen wij besluiten uit de overeenkomst tusschen twee Kultuurvoorwerpen dat de stammen welke deze Kultuurvoorwerpen als eigen goed bezitten, onder mekaar verwand (!) geweest zijn?".  En de oplossing luidt: de overeenkomst moet tot in 't kleine détail gaan.  Ze mag niet te verklaren zijn door het doel van 't voorwerp, zijn natuur of wezen, door het materiaal waaruit het bestaat of door de tekniek der vervaardiging.  De overeenkomst moet in talrijke voorwerpen voorkomen.  Deze overeenstemmende voorwerpen moeten zich zoo mogelijk op de verschillende kultuurkategorien uitstrekken, op 't materieele, het religieuze, het soziologische, en zoo verder.[371] 

In deze lijn werkte Van Bulck een aantal criteria verder uit die door Graebner waren ontwikkeld.  Bovendien muntte hij enkele nieuwe termen.  De eerste was cultureel stratum (Kulturschicht), waarop hij in zijn publicaties nogal wat nadruk legde.    Het had voor hem een inhoud die tussen een stam en een Kulturkreis te situeren valt.  Met dit historische begrip wilde hij duiden op een culturele laag.  Eveneens het begrip cultuurdrager bracht hij de cultuurhistorische methode binnen.  Daarnaast vroeg hij aandacht voor een aantal psychologische verklaringsfactoren.[372] 

Reeds door deze korte opsomming van Van Bulcks aandachtspunten, blijkt dat Van Bulck zich methodologisch – theoretisch dichter bij Graebner aansloot dan bij eender welke andere onderzoeker binnen de cultuurhistorische methode, al oordeelde hij dat Graebner de verspreiding van cultuurelementen nogal beperkt had gezien.[373]  Volgens Van Bulck bestonden naast migraties immers nog andere mogelijkheden om cultuurelementen te verspreiden.  Daarbij dacht hij onder meer aan onafhankelijke uitvinding, interne dynamiek, overname ten gevolge van handel, etc.[374] 

Van alle wetenschappers binnen de Weense traditie droeg Schmidt ook op methodologisch vlak duidelijk Van Bulcks voorkeur weg, getuige de aandacht die Van Bulck opeiste voor allerhande psychologische verklaringsfactoren die vooral sinds Schmidt hun intrede in de antropologie hadden gedaan: 

Wy hebben hoger aangetoond, hoe tegenwoordig de cultuur – historische School met haar historische methode de strekking is in de Ethnologie, die het degelykste wetenschappelyk werk levert, die het meest productief blijft en vooral die opbouwend te werk gaat.  In plaats van haar tyd te verbeuzelen met afbrekende kritiek of een herhaald weerleggen van opwerpingen, die haar telkens weer worden aangewreven en waarop zy reeds ettelyke malen een voldoend antwoord leverde, gaat zy beslist haar weg.[375]

Het hoeft geen verder betoog dat dit een perfecte echo is van de uitgangspunten die door de cultuurhistorische methode gehuldigd werden en eerder al beschreven werden.  Iets verder stelt hij trouwens expliciet te behoren tot de cultuurhistorische methode die beschavingskringen of Kulturkreise identificeert, en daarbij niet  - zoals het evolutionisme -  aprioristisch te werk gaat.  De binnen deze strekking opgestelde schemata, evalueert hij evenwel als zijnde voorlopig; zeker niet als definitief en correct. 

            Van Bulck trekt overigens ook de consequenties van wat hij volkenkunde noemt.  Volgens hem is de weg van de cultuurhistorische methode de enig mogelijke om tot goede inzichten te komen, al geeft hij toe dat deze ook tot tal van problemen kan leiden.  Daarbij is het volgens hem in de eerste plaats van belang deze problemen te overwinnen, zonder daarbij de methode zelf te verguizen.

 

c) Van Bulcks volkenkunde

 

Uit voorgaande blijkt dat Van Bulck een (onvoorwaardelijke) aanhanger was van de cultuurhistorische stroming zoals die te Wenen was ontwikkeld.  Deze stelling kan met talloze publicaties en archiefbronnen waarin deze mening al dan niet expliciet aanwezig is, verder worden onderbouwd.  In zijn stuk getiteld volkenkundekroniek dat eveneens een overzicht is van de antropologie, ging hij zelfs nog verder.[376]  Daarin stelde hij letterlijk dat de wetenschappelijke volkenkunde in Centraal – Europa was ontstaan met de lezing van Graebner en Ankermann voor het volkenkundig museum te Berlijn.  Over het evolutionisme rept hij hier met geen woord.  Mettertijd verruimde hij zijn blikveld toch meer en meer.  Voor wie de cultuurhistorische methode niet navolgde, toonde hij in zijn Volkenkundekroniek echter niet het minste begrip.  Ook het latere functionalisme schreef hij af.  Hij beschuldigde dit van behaviorisme.  Wanneer hij in 1959 tijdens een lezing spreekt van culturele antropologie, dan bedoelt hij geenszins wat wij nu onder die term begrijpen, en sloot hij inhoudelijk dus niet aan bij de nieuwe tendensen in de antropologie.[377]  Voor hem was het slechts een andere benaming van de cultuurhistorische benadering, wat me sterkt in mijn conclusie dat hij qua methodologische uitgangspunten bijna niet evolueerde. 

 

De cultuurhistorische methode bestond voor Van Bulck uit een aantal uitgangspunten die ik hierna kort bespreek en waarvan zijn wetenschappelijk werk doorspekt is.  In dit denken is zoals gezegd geen echte evolutie in de tijd af te leiden.[378]  Van Bulck was er zich wel van bewust dat de uitgangspunten van de cultuurhistorische methode niet voor iedereen gekend waren, zelfs niet eind jaren vijftig.[379]  Daarbij moet hij ongetwijfeld ook gedacht hebben aan de talloze, naar zijn mening verkeerde, interpretaties van deze methode. 

Een eerste punt waarop Van Bulck zoals eerder al gezegd hamerde, was het historische karakter van de antropologie.[380]  Zonder twijfel is dit een van de redenen, waarom hier en daar in het fonds Van Bulck ook notities omtrent archeologie, pre- en protohistorie, zijn terug te vinden.[381]  Van Bulck stelde dat antropologie, of volkenkunde zoals hij het noemde, in belangrijke mate parallel liep aan geschiedenis.  Het moest de geschiedenis onderzoeken van die fenomenen waarvan geen schriftelijke bronnen bestonden.  Daarbij appelleerde hij vooral aan het wetenschappelijke karakter eigen aan de geschiedwetenschap.  Dit was dan ook meteen zijn tweede klemtoon, waarlangs hij zich verzette tegen het louter beschrijvende en hypothetische karakter van het evolutionisme.[382] 

            Om het de lezer gemakkelijk te maken, somde Van Bulck de belangrijkste stappen van onderzoek in de cultuurhistorische traditie zoals hij die zag, op.[383]  Ten eerste stelde hij dat de zoektocht naar ‘documentatie’ zo objectief, gedetailleerd en volledig mogelijk diende te verlopen.  Daarbij benadrukte hij eveneens het belang van het gebruik van de taal van de autochtonen die in de studie aan bod zouden komen.  Ten tweede moest de reproductie van deze ‘documentatie’ eerlijk, volledig en objectief gebeuren.  De historische kritiek diende te worden aangewend om de bronnen te verifiëren.  Na het vergaren van de bronnen, kwam de interpretatie ervan aan bod.  Daarbij moest aandacht geschonken worden aan de context waarin de cultuurelementen zich voordeden, net als aan het cultuurcomplex waarvan het cultuurelement deel uitmaakte.[384]  De resultaten van deze contextualisering dienden op kaarten te worden aangebracht.[385]  In een volgende stap dienden de resultaten die op verschillende kaarten waren uitgezet, met elkaar te worden vergeleken.  Ook hier benadrukte Van Bulck dat precisie het kenmerk van het onderzoek hoorde te zijn.  Daarnaast beklemtoonde hij dat men geen delen van een cultuurelement met elkaar mocht vergelijken, maar enkel de volledige cultuurelementen.  Bij de vergelijking moest aandacht aan het kleinste detail worden geschonken.  Een volgende stap was om alle onderzochte cultuurelementen in de culturele strata (Kulturschichten, Kulturepochen) waartoe ze behoorden, te plaatsen, opdat de verschillende en opeenvolgende cultuurlagen zichtbaar zouden worden.  Hiertoe was het kwantiteitscriterium van het uiterste belang.[386]  Bij vergelijking van cultuurelementen en cultuurcomplexen om te beslissen wat tot welk complex behoorde, diende de criteria van kwantiteit en van kwaliteit zoals Graebner die had beschreven, te worden geëerbiedigd.  Naast de vorm diende, net als de fabricatietechniek, ook de functie van een materieel cultuurelement te worden onderzocht.  Beide moesten ze bij een classificatie in rekening worden gebracht.  De onderzoeker diende daarop de verschillende mogelijkheden van verspreiding van het besproken cultuurelement na te gaan, waarbij zowel interne als externe factoren voor deze verspreiding in aanmerking moesten worden gebracht.  Het doel van deze methode was immers om de geschiedenis van de besproken volkeren te schrijven, niet om een inventaris te maken van de verschillende bestaande cultuurelementen.[387]  De betrachting was namelijk om op den duur het lokale en relatieve aspect te overstijgen en zo te komen tot een algemene geschiedenis van de mensheid.  Het is de verwoording van het grootse project waarvoor de cultuurhistorische methode in feite stond.  De relevantie hiervan was om ‘culturen in crisis’ (wat Van Bulck hiermee concreet bedoelt, daarover blijft hij duister) een bepaalde ruggensteun te geven in hun zoeken naar een toekomst.[388]  Van Bulck verwoordt het daarom als volgt:

A quoi aboutit dès lors l'ethnologie historico - culturelle?  A la constatation d'un certain nombre de complexes culturels, qui ont l'air de représenter des stades de civilisations typiques et qui de fait reviennent dans les divers continents.  Existe - t - il nécessairement communauté d'origine entre ces peuples à complexe culturel quasi - identique?  Non, mais dans certains cas bien déterminés.  C'est ici que la méthode va intervenir pour fixer avec une rigueur extrême ces conditions.  Comment expliquer ensuite la dispersion dans l'espace de ces groupes apparentés entre eux?  On va établir des hypothèses heuristiques plus ou moins plausibles, et que la recherche ultérieure va confirmer ou contredire; on pourra les garder, on devra les modifier, où (!) l'on devra les laisser tomber.[389] 

 

Volkenkunde werd voor Van Bulck daarenboven gekenmerkt door een grote interdisciplinariteit.[390]  Daarom hechtte hij veel belang aan de ontwikkeling van andere, verwante wetenschappen.  Dit is in zijn visie logisch, aangezien de antropologie volgens hem wortels had in de vergelijkende taalkunde en de taalwetenschap, waardoor het voorwerp van de volkenkunde  - de volkeren -  werd aangereikt.[391]  In feite stelde hij dus dat de studie van verschillende talen, niet veel anders was dan de studie van verschillende volkeren, zij het met een focus op een specifiek cultuurelement, de taal.  Hij zei dan ook expliciet: ‘… de talen of beter gezegd de taalgroepen en taalfamilien (!) als weergave der volkerverdeeling’.[392]  Aanvullend bepleitte hij de gulden middenweg tussen fysische antropologie en onderzoek naar het geestelijke aspect van volkeren.  Met deze interdisciplinariteit verraadde Van Bulck zijn navolgen van Schmidts opvattingen (ut infra).

           

d) De centrale begrippen in Van Bulcks theorie

 

Het centrale gegeven in de volkenkunde was voor Van Bulck de cultuurbijdrage.  Het uitgangspunt was namelijk dat een cultuurcomplex zich niet steeds als geheel verspreidde, omdat een cultuurelement op meerdere wijzen in een vreemd milieu kan binnendringen.  Bovendien ontwikkelen alle cultuurelementen zich niet op hetzelfde tempo, en kunnen meerdere cultuurelementen ten gevolge van cultuurbeïnvloeding in eenzelfde milieu voorkomen. 

Van Bulck stelde daarom als concrete werkwijze voor om een aantal criteria na te gaan.[393]  Deze criteria waren zowel linguïstisch als (fysisch) antropologisch van aard, psychologisch, cultureel, historisch (archeologie en paleo – archeologie), traditioneel (het peilen naar de mondelinge overlevering), geografisch, economisch en volks georiënteerd.  Enkel na toetsing van deze criteria kon men volgens Van Bulck tot wetenschappelijke besluiten komen en verschillende cultuurlagen blootleggen. 

Hierdoor kon een relatieve chronologie worden opgesteld, zodat de historische situatie en de onderlinge culturele verbanden, duidelijk werden.[394]  Enkel op basis van deze criteria, kon de antropoloog de realiteit leren kennen, en zou hij moeten erkennen dat er naast hedendaagse acculturatie, inwendige evoluties en cultuurgebonden uitvindingen, ook sprake is van oudere infiltraties van cultuurelementen.[395]  De bestaande culturen konden zo op een wetenschappelijke wijze ingedeeld worden in cultuurgroepen en cultuurcirkels (cercles culturels, Kulturkreise).  Hierdoor werden de verwante culturen met mekaar in verbinding gebracht, en kreeg men een schematisch beeld van de onderlinge verbanden op wereldschaal.  Tenslotte was het van belang deze onderlinge verbanden ook te verklaren.  Dienaangaande wierp Van Bulck echter op dat dit zonder twijfel het moeilijkste aspect is, waaraan tot dan toe ook maar zeer weinig aandacht was geschonken.[396]  Ook zelf is hij hierop nooit verder ingegaan.

 

Ik wil er op wijzen dat Van Bulck in feite zeer weinig echt theoretische antropologische werken heeft gepubliceerd.  De klemtonen uit zijn studies zal ik later nog bespreken.  Toch wil ik nu al stellen dat de talrijke schouderklopjes die Van Bulck onder meer van Koppers mocht ontvangen, eigenlijk op weinig concreets gebaseerd waren.  Hoewel de crisis die de cultuurhistorische methode na de Tweede Wereldoorlog had gegrepen (ut infra), bij vele auteurs die traditioneel deze strekking volgden tot uiting kwam in hun geschriften, zijn hiervan bij Van Bulck slechts heel geringe aanwijzingen terug te vinden.[397]  Ook expliciete antwoorden van zijnentwege op de geformuleerde kritiek, bleven uit.  Ondanks alles bleef hij dus een standvastig verdediger van de cultuurhistorische methode, en evolueerde hij veel minder qua uitgangspunten dan de meeste andere onderzoekers, die vaak wel kritiek gaven.[398]  Waarschijnlijk is dit meteen de belangrijkste reden voor de schouderklopjes die hij mocht ontvangen van collega’s binnen die Weense volkenkundige traditie.  Slechts hier en daar geeft Van Bulck critici gelijk, zoals onder meer het geval is bij kritieken van Mühlmann.  Toch geeft hij zelfs in dergelijke gevallen vaak aan dat deze kritiek al eerder in de schoot van de cultuurhistorische methode was gerezen. 

 

e) Van Bulcks kritieken

 

Van Bulck hekelde de stelling dat de cultuurhistorische methode in essentie niets meer was dan een degeneratief evolutionisme.[399]  Ten overstaan van de vroege antropologie, had Van Bulck een vrij negatieve houding.  Volgens hem bestond deze vroege antropologie enkel uit etnologie.  Daarbij stelde hij dat het doel van deze etnologie was om de ‘redens en oorzaken der verschijnselen’ op te zoeken.[400]  Daarbij struikelden ze naar zijn mening echter over de wil om alles te kunnen verklaren, zonder eerst voldoende gegevens voor voldoende regio’s te hebben vergaard.  In feite gaat hij hier dus tekeer tegen de nomothetie die het evolutionisme eigen was.  Ook tegen het gebruik van het rassenbegrip verzette hij zich. De overname van het ras als onderzoekseenheid door de taalgroep, achtte hij evenwel een positieve evolutie.  Op die manier, zo stelde hij, werd aan concreet en objectief onderzoek gedaan.[401]  De antropologie was volgens Van Bulck immers een exacte wetenschap die zich steunde op enkele hulpwetenschappen als archeologie en paleontologie. 

  In deze beschrijving van de vroege antropologie, schetst Van Bulck duidelijk een gelijkaardige situatie als deze die ik in een eerder hoofdstuk heb gegeven.  Daarbij spreekt hij evenwel een duidelijk waarde – oordeel uit, waarbij hij de evolutionistische antropologie veroordeelt als niet wetenschappelijk.  Toch loopt de fundering van zijn verwerping merkwaardig genoeg niet volledig parallel aan wat traditioneel het evolutionisme verweten wordt.  Zo hekelt hij niet expliciet het gebruik van onpassend bronnenmateriaal als de bijbel of religieus – exegetische teksten.[402]  Het fundamentele vooruitgangsprincipe van het evolutionisme, en vooral de willekeur die er volgens hem typisch aan was, vocht hij wel aan.  Zijn verwijten passen hierdoor goed in het kleedje van de Duitse traditie en de cultuurhistorische school.  In een document getiteld ‘Sociologie der primitieve volkeren’ dat schijnbaar is opgesteld als lesvoorbereiding, haalde Van Bulck eveneens hard uit naar het evolutionisme.[403]

Daarnaast ijverde hij voor de stelling dat ‘primitieven’ (zo noemde Van Bulck de autochtonen) een sociale structuur hebben.  Deze stak volgens hem logisch in elkaar.  Zijn visie op de Afrikaanse samenleving (want Van Bulck heeft het hier wel degelijk over Afrika), komt ook elders naar voor, wat erop wijst dat Van Bulck wel degelijk op rationele wijze zocht naar structuur in de maatschappijen die hij onderzocht.[404]

Typerend is het overzicht dat hij telkens weer geeft van de bestaande antropologische of sociologische theorieën.  Dit wijst op het karaktertrekje waarop De Rop in zijn brieven aan Hulstaert reeds had gewezen: Van Bulcks aanleg tot bluffen (ut supra).  Opvallend daarbij is echter dat Van Bulck geen eigen theorieën presenteert, althans niet expliciet.[405]  Van Bulck bood daarbij een opening voor sommige alternatieve theorieën.  Zo stelde hij dat de structuurleer zoals Krause die had ontwikkeld, op het goede spoor zat omdat ze aandacht gaf aan de wijzigingen, de ontwikkeling en het verdwijnen van cultuurelementen.[406]  Alleen vulde Van Bulck deze theorie aan door te stellen dat de essentiële grondelementen steeds dezelfde bleven, omdat ze nu eenmaal waren ontstaan ter voldoening van universele menselijke behoeften.

Van Bulcks aandacht voor andere geluiden dan deze van de cultuurhistorische methode beperkte zich dus bijna exclusief tot strekkingen en onderzoekers die een expliciete band hadden met de cultuurhistorische school.[407]  Zo besprak Van Bulck onder meer de cultuurmorfologische strekking.  Deze werd door Frobenius ontwikkeld en onder meer door Jensen verdergezet.[408]  Het betreft hier een strekking binnen het diffusionisme die iets andere klemtonen legde dan de cultuurhistorische school deed.  Ze lijkt bijvoorbeeld meer op de Amerikaanse variant van het diffusionisme, omdat ze   - in weerwil tot Frobenius’ pleidooien -  niet alle cultuurelementen in aanmerking neemt bij onderzoek, maar steeds vertrekt vanuit een centraal punt.  Binnen deze cultuurmorfologische school werd een grote nadruk gelegd op het gebruik van kaartmateriaal (ut supra), meer dan binnen de cultuurhistorische methode gebruikelijk was.[409]  Doorname van het kaartmateriaal dat in het archieffonds Van Bulck aanwezig is, en door Van Bulck is opgesteld, wijst er echter niet op dat deze kaarten een gelijkaardig doel hadden.[410]  De kaarten geven namelijk veelal een gedetailleerde weergave van de streek rond de Kwango – rivier, waarbij alle verschillende dorpen en wegen worden weergegeven.[411]  Vele kaarten zijn dan ook sterk topografisch georiënteerd.  Slechts sommige lijken ter voorbereiding van de taalkaart te zijn opgesteld, of als hulp bij het rondtrekken door het missiegebied.  Geen enkele van deze kaarten betreft echter een weergave van cultuurcomplexen, Kulturkreise of wat dan ook, zoals Van Bulck die zelf zag.  Van Bulck gaf op een beperkt aantal kaartjes hoogstens aan welke migraties volkeren hadden gekend.  Hiervoor werkte hij per ‘stam’ met een aparte kleur, plaatste hij hen op een overzichtskaart, en gaf hij met pijlen hun bewegingen aan.  Op dit kaartmateriaal ga ik in deze studie niet verder in, omdat vaak tekens worden gebruikt waarvan de betekenis bijna niet meer te achterhalen is.  Opvallend aan al deze kaartjes is de grote nauwkeurigheid en de aandacht voor detail.  In bijlage 2 kunnen een aantal van deze kaarten met een korte bespreking als voorbeeld worden teruggevonden. 

 

f) Alternatieven?

 

Van Bulcks archieffonds wekt voorts de indruk dat hij interesse betoonde voor de fysische antropologie.[412]  Omdat hiervan niet veel echo’s terug te vinden zijn in de publicaties die ik heb doorgenomen, meen ik dat deze interesse slechts minimaal is geweest.  Bovendien beperkt de informatie hierover zich tot slechts een envelop.  Daarin zit een artikel waarin informatie wordt verstrekt omtrent de elementen waarop de onderzoeker bij antropobiologisch onderzoek dient te letten.  De etnografische foto’s die in het fonds kunnen worden teruggevonden, houden hiermee waarschijnlijk verband (ut infra).[413] 

 

g) Conclusie

 

Van Bulck bleef ondanks alles bij de cultuurhistorische methode zoals hij die zag, waardoor hij in feite naadloos aansloot bij Graebner en Schmidt.  Dit wordt des te duidelijker in volgende citaat, dat weggeplukt is uit de beginparagraaf van een bespreking van Boccassino’s werk Etnologia Religiosa (dat eveneens binnen de cultuurhistorische school te situeren valt, al geeft het vooral een overzicht van de antropologische verschillende theorieën omtrent religies):

… une période de lutte s’était close: l’évolutionisme ethnologique et sociologique, qu’il avait combattu et réfuté ne se relevait plus.  D’autres théories, il est vrai, y avaient succédées, et l’équipe d’ANTHROPOS aurait encore les mains plaines pour justifier les méthodes d’enquête objective et les procédés d’élaboration scientifique non pré – concue (!), préconisés dans les manuels de méthodologie historico – culturelle.  Sous des noms divers, on voyait se constituer des écoles sociologiques, tant en France qu’en Grande Bretagne et même aux Etats – Unis, que dire même en Italie quoiqu’à date plus récente: on y formulait des programmes de recherche, on y élaborait des plans d’étude à objectif plus restreint: culturels, mais non historiques.[414]

Uit dit citaat blijken twee zaken.  Ten eerste duidt Van Bulck op de crisis die binnen de cultuurhistorische methode bestond, en de verschuiving naar andere, sociale en functionele methodes zoals ik eerder heb beschreven.  Ten tweede geeft het aan dat Van Bulck zich bewust was van de uiteindelijk zwakke positie van de cultuurhistorische school.  Hiervoor is het tweemalig gebruik van ‘même’ veelzeggend.  Op deze manier erkende Van Bulck immers dat de cultuurhistorische school het reeds had moeten afleggen in die regio’s waar ze vroeger juist heel sterk stond, zoals onder meer in de VSA (cf. Boas’ invloed).  Toch bleef hij de grote waarde van de cultuurhistorische methode benadrukken die volgens hem bestond in haar objectiviteit en haar aandacht voor het historische aspect.[415] 

 

VII.1.2 Waarom verkoos Van Bulck de volkenkunde?

 

De vraag blijft waarom Van Bulck als missionaris nu juist binnen de lijn van de ‘volkenkunde’ moet gesitueerd worden.  Dat dit niet evident was bewijst volgend uittreksel uit een brief van een missionaris van Steyl (dezelfde orde als deze waartoe Schmidt SVD behoorde!) aan Van Bulck, waarin deze openlijk aan het nut van de volkenkunde twijfelde:

… toen ik indertijd van pater Generaal Schütter verlof kreeg om in Leuven Afrikanistiek te studeren sprak hij de wens uit dat ik ethnologie niet zuiver historisch zou betrachten maar het zou bestuderen in z’n levende kontekst van akkulturatie enz., en vooral in zijn raakvlakken met de missionering.  Hij sprak toen zijn teleurstelling erover uit dat het Anthropos – instituut, voor de missionering niet die vrucht had opgeleverd als oorspronkelijk werd verhoopt…  Hij hoopte dat ik ethnologie meer in samenhang met de missionering zou bestuderen.[416]

 

Het is interessant dat Van Bulck zelf een artikel heeft gepubliceerd, getiteld ‘Practisch nut der volkenkunde voor den missionaris’ waarin deze problematiek aan bod komt.[417]  In eerste instantie benadrukte hij dat hij wel degelijk volkenkunde bedoelde, zoals ik dat eerder al heb beschreven.  Vervolgens duidde Van Bulck op de tweedeling etnologie – etnografie.  Daarbij is het volgens hem niet zozeer de etnologie die aandacht diende te krijgen, maar wel de etnografie.  Van Bulck verwoordde de etnografie als een louter zakelijke beschrijving van zeden en gewoonten der primitieve volkeren.[418]  Doordat het in feite een verzameling is van gegevens, betreft het een onmisbare databank voor de wetenschap, maar ook voor iedereen voor wie dergelijke gegevens enige relevantie kunnen hebben, zoals voor de missies.  Antropologie leidt immers tot een betere kennis van de te missioneren volkeren, en op die manier tot een efficiëntere missionering.[419]  Kennis van het specifieke volk dat men missioneert, stelt de missionaris immers in staat de leer die hij verkondigt aangepast voor te stellen om zo efficiënt mogelijk aan missionering te doen.[420]  Ook kennis van de lokale taal (liefst zo perfect mogelijk) speelt daarbij een cruciale rol.  Elk nationalisme van de missionaris is bovendien uit den boze gezien het universele karakter van het christendom; de missionaris mag zich volgens hem bovendien niet zomaar inschrijven in het project van de kolonisatie.  Hij dient een ander doel.  Wanneer de missiegebieden dan niet overeenstemmen met de verschillende stammen, is dit volgens Van Bulck een kapitale fout.  De missionering moet immers aan de specifieke stam worden aangepast, vandaar de noodzaak een etnische kaart van de regio op te stellen en op basis hiervan de inplanting te organiseren.  Van Bulck ging dus uit van relevante verschillen tussen de verschillende stammen.[421] 

Omdat religie iets alomvattends is, beklemtoont Van Bulck dat niet enkel de studie van godsdienstig denken noodzakelijk is.  Alle cultuurelementen dienen te worden onderzocht, en wel op wetenschappelijke wijze, met onder meer aandacht voor de algemene context waarin deze elementen zich voordoen.[422]  Dit geeft een gedeeltelijke verklaring voor zijn ruime blik bij de beoefening van de antropologie, en zijn drang tot een totale kennis van verschillende culturen.  Een te bruusk optreden loopt volgens Van Bulck overigens het risico dat men als missionaris zou worden verguisd, waardoor alle moeite teniet zou worden gedaan.  Enkel het doorslechte moest de missionaris zien te weren.  Van Bulck geeft dus uitvoerig aan waarom antropologie, mits dit op een gedegen wijze gebeurt, een essentieel onderdeel is van elke missionering. 

Waarom Van Bulck dan juist ijvert voor de toepassing van de cultuurhistorische methode (dat Van Bulck enkel deze methode betrouwbaar acht, is maar al te duidelijk door zijn voortdurende nadruk op de specifieke betekenis van het begrip volkenkunde), is niet meteen duidelijk.  Mijns inziens dient het antwoord hierop te worden gezocht in een combinatie van verscheidene elementen.  De missionaris diende zoals gezegd op een gedegen manier te werk te gaan.  Eerder heb ik er al op gewezen dat enkel de cultuurhistorische methode voor Van Bulck wetenschappelijke prerogatieven had, en in zekere zin was het diffusionisme in het algemeen de eerste wetenschappelijke antropologische stroming.  Het is dan ook waarschijnlijk dat hij geloofde enkel op basis van deze methode gedegen onderzoek te kunnen verrichten.[423]  Daarnaast zag Van Bulck voldoende in dat het werken op basis van religieuze bronnen zoals bij het evolutionisme, irreëel was.  Voorts geloof ik ook in de irrationaliteit: Van Bulck volgde immers die methode waarin hij was onderwezen, onder meer omdat ze veel aandacht schonk aan psychologische verklaringsfactoren, maar ook omdat hij hiermee vertrouwd was.  Significant dienaangaande is volgende passage, afkomstig uit een brief aan Van Bulck:

Il me semble que vos supérieurs ont agi sagement en vous envoyant à Vienne.  Vous subissez facilement l’influence de ceux qui vous entourent, et il faut arriver à avoir des idées indépendantes, si l’on veut avoir de l’autorité dans la domaine intellectuel.[424] 

 

Dat Van Bulck ooit volkenkunde was gaan studeren omdat hij was ingetreden met de bedoeling naar de missies te kunnen trekken, is niet juist.  De sociëteit was namelijk zeer streng hiërarchisch georganiseerd.  Dit betekent dat voor alle ietwat belangrijke beslissingen, de toestemming van de oversten nodig was.  Dus ook wat studies betreft.  In 1936 schrijft Van Bulck dit overigens zwart op wit in het relaas dat hij doet over de periode sinds zijn intrede.  De missie – overste van Kwango zou naar een missionaris hebben gevraagd, waardoor de provinciaal zonder Van Bulcks instemming besliste hem etnologie en linguïstiek te laten studeren.[425]  Voor Van Bulck was dit op dat moment helemaal geen prioriteit.[426]  Het is pas na deze studies dat Van Bulck er het nut van inzag. 

 

VII.1.3 Van Bulcks geschriften

 

Van Bulcks geschriften kunnen in verschillende categorieën worden onderverdeeld: artikels, manuscripten en voorbereidingen.  Deze laatste kunnen omwille van tal van redenen geschreven zijn, zoals ter gelegenheid van een lezing, ter lesvoorbereiding, of dergelijke meer.  In deze paragraaf wil ik de inhoud van Van Bulcks geschriften met betrekking tot antropologie bespreken.  Het is daarbij niet mijn bedoeling de inhoud van de geschriften te evalueren, wel om een mozaïek te maken met de punten waarvoor Van Bulck aandacht had.  Kenmerkend is de sterk analytische stijl die Van Bulck hanteerde, iets wat overigens typerend was voor hem.[427] 

 

a) De wetenschappelijkheid

 

Het valt op dat Van Bulck vaak bestaande teksten van andere auteurs  citeerde.  Regelmatig geeft hij daarbij enkel de auteur aan, eventueel ook de datum, maar bijna nooit het werk waaruit hij het citaat heeft gehaald, zeker niet wanneer het niet – gepubliceerd materiaal betreft.[428]  Wanneer Van Bulck illustratiemateriaal gebruikt, is dit een nog grotere nachtmerrie: hierbij geeft hij namelijk helemaal geen literatuurverwijzing, zelfs niet als het duidelijk niet van hem afkomstig is.[429]  Dit is overigens niet de enige plaats waar Van Bulck wel eens zondigde tegen de wetenschappelijke normen wat citeren betreft.[430]  Eerder heb ik reeds verwezen naar de polemiek die is ontstaan naar aanleiding van de publicatie van zijn taalkaart door het KBKI.  Ik moet helaas opmerken dat het geen uniek geval betrof.  Ook elders blijkt Van Bulck laks te zijn omgesprongen met literatuurverwijzingen.  Zo gaf hij vaak zelfs niet eens volledige bibliografische referenties op zijn ‘fiches’ waarop hij besprekingen van studies schreef en die in het archieffonds terug te vinden zijn.[431]  Ook in publicaties komt het zelden voor dat Van Bulck een literatuurverwijzing plaatste bij hypotheses of ideeën.[432]  In uitzonderlijke gevallen verwees Van Bulck wel naar een auteur, maar niet naar het bibliografisch adres.[433]  Enkel wanneer hij verwees naar een concrete titel, plaatste hij een noot.[434]    Hierdoor wordt het voor de kritische lezer die het oeuvre van Van Bulck wil evalueren, natuurlijk erg moeilijk om dit oeuvre te beoordelen, en lijkt ook in andere gevallen dan deze van de taalkaart, de mogelijkheid te bestaan dat Van Bulck de pluimen van anderen op zijn eigen hoed zette.[435] 

 

Een tweede belangrijk element is de diversiteit in het archief.  Zoals gesteld is het bronnenmateriaal in het fonds Van Bulck zeer verschillend van aard. Zo kunnen onder meer verslagboek van Van Bulcks missionaristijd worden teruggevonden waarin hij hier en daar antropologische informatie had neergeschreven.  Deze informatie is echter te fragmentair, te wijd verspreid, en te zeer doorspekt met Afrikaanse termen om na te gaan of dit als basis heeft gediend voor bepaalde publicaties. 

Zou ik echt willen hard maken of hij al dan niet wetenschappelijk te werk ging, dan zou ik effectief moeten nagaan of Van Bulck eigen onderzoek voerde.  Vier redenen hebben me hiervan weerhouden.  Ten eerste is mijn kennis van welke Centraal – Afrikaanse taal ook, nihil.  Dit maakte het me enorm moeilijk de fragmentaire fiches met vaak Afrikaanse notities, zinvol te interpreteren.  Ten tweede was er de hoeveelheid aan gegevens. In combinatie met de complexiteit die tekstexegese sowieso met zich brengt, zou dit veel te veel tijd in beslag hebben genomen binnen het kader van een licentiaatverhandeling.  Het zou het onderwerp kunnen zijn van een onderzoek op zich.  Aan de relevantie van dergelijk onderzoek twijfelde ik echter.  Ten derde heb ik naar mijn aanvoelen zo al voldoende aanwijzingen dat vele van Van Bulcks publicaties niet aan de wetenschappelijke standaarden voldoen.  Mocht hij immers zelf onderzoek hebben gevoerd, dan verwijst hij daar nooit naar.  Ten vierde bleek dergelijke studie door een gebrekkige inventarisering van het archiefmateriaal bijna uitgesloten.

            Graag had ik deze laatste opmerking verder uitgewerkt.  Van Bulck was missionaris in de missie van Kwango.  Deze strekte zich uit van de Inkisi – rivier in het westen tot voorbij de Kwilu – rivier in het oosten.  In dit uitgestrekte gebied wonen heel wat verschillende stammen waaronder vooral in het westen Bakongo (zie bijlage 3).  Traditioneel werden deze verschillende stammen echter vaak ondergebracht bij de groep der Bayaka.[436]  Het gebied der Bakongo strekt zich immers ook buiten de Kwangomissie nog uit.  Het probleem situeert zich nu juist in het feit dat ook in de inventaris deze oude categorisering werd gebruikt.[437]  Verschillende van de in de inventaris geciteerde plaatsen zoals Sanda, Msaka, Kibambi,… bevinden zich namelijk ten zuid – zuidwesten van de regio der Badikidiki in de buurt van de missiepost Mpese.[438]  Daarenboven blijkt dat vele van de gegevens gedateerd zijn in de jaren twintig, dus nog voor Van Bulck een stap op Kongolese bodem heeft gezet.  Het gaat dan ook om gegevens die Van Bulck ongetwijfeld heeft opgedaan na literatuurstudie of tijdens het volgen van een cursus, en dus uit tweede hand. Ze zijn daardoor wel bruikbaar voor een studie die deze groepen tijdens de kolonisatie wil onderzoeken, maar niet om na te gaan hoe Van Bulck aan onderzoek deed.

            De voorhanden zijnde informatie die effectief door Van Bulck zelf is neergeschreven, handelt derhalve niet enkel over de Bayaka, maar vooral over de Bakongo.  Dit maakt dat de mogelijkheid van eigen onderzoek niet mag uitgesloten worden.  Over deze Bakongo heeft hij immers, in tegenstelling tot de Bayaka, effectief gepubliceerd.  Ik verwijs bijvoorbeeld naar enkele sprookjes.

            Al deze tekortkomingen maakten de integratie van grondig onderzoek naar de wetenschappelijkheid van Van Bulcks oeuvre, zeer moeilijk.  Toch is het duidelijk dat dit wel mogelijk moet zijn, zo de onderzoeker voldoende onderlegd is in de lokale talen en een erg analytische geest heeft.  Het interpreteren van de fiches vol schema’s is immers allesbehalve een gemakkelijke opdracht.  Bovendien moet elke besproken plaats gelokaliseerd worden.  Het is namelijk niet altijd het geval dat een dorp als Bayaka wordt omschreven, maar in feite bij Bakongo onder te brengen is, ook niet als dit wel het geval is voor andere plaatsen in dezelfde envelop!  Daarnaast lijkt het me bijna onmogelijk om na te gaan of Van Bulck bij het optekenen van deze gegevens op een wetenschappelijke wijze te werk ging.  Nadat immers de vraag naar wetenschappelijkheid van het oeuvre is gesteld, moet ook de wetenschappelijkheid van Van Bulcks informatie worden nagegaan.  Voor wat het eigen onderzoek betreft, is bijvoorbeeld de vraag naar de systematiek van het bronnenmateriaal van belang.[439]  Het antwoorden op deze vragen, lijkt me  - op basis van het aanwezige bronnenmateriaal -  echter een bijna onmogelijke zaak, wat voor mij meteen een vijfde reden was om hier niet aan te beginnen.

 

b) De behandelde thema’s

 

Veelal behandelde Van Bulck, zoals in het hierboven afgedrukte fragment, typische cultuurhistorische thema’s, zoals overzichten van historische migraties van bepaalde stammen en de gevolgen ervan voor allerlei cultuurelementen (bijvoorbeeld verwantschapspatronen).[440]  Aansluitend besteedde Van Bulck aandacht aan de cultuurlagen.  Daarnaast had Van Bulck aandacht voor meer religieuze thema’s, zoals het fetisjisme.  Vooral de studie van verwantschapsstructuren komt echter voor.[441]  Opvallend is overigens dat hij hierbij vaak uit zijn rol van wetenschapper stapt, en ook bepaalde waarde – oordelen geeft.  De religieuze achtergrond van Van Bulck is hieraan waarschijnlijk niet vreemd.  Zo wees De Meulenaere er op dat Van Bulck in zijn ‘demografische fiches’ zeer veel aandacht gaf aan de burgerlijke staat van zijn ‘parochianen’, wat in belangrijke mate een gevolg moet zijn geweest van zijn job als missionaris.[442]  Vaak wanneer hij het over de verwantschapsstructuren had, gaf hij trouwens niet enkel definities omtrent de verschillende begrippen als sororaat, patriarchaat etc., maar besprak hij ook de rechtspraak die daarmee gepaard ging en gaf hij voorbeelden en woordenlijsten waarmee hij zijn beweringen kracht wilde bijzetten. 

 

Van Bulck schreef niet veel eigenlijke antropologische studies.  Veelal hebben we te maken  met overzichtsartikels waarin hij zijn eigen mening duidelijk liet gelden.  Daarnaast zijn ook enkele theoretische werken te signaleren.  Hier ruim ik enkel plaats voor ‘eigenlijke antropologische studies’.  Daarmee bedoel ik die studies waarin Van Bulck effectief als antropoloog optrad.  Deze zijn niet erg talrijk, maar geven wel een beeld van Van Bulck als antropoloog – onderzoeker. 

Illustratief is Van Bulcks artikel omtrent de goddelijke koning in Zwart – Afrika.[443]  Hierin trok hij resoluut de kaart van de cultuurhistorische methode, maar  - opvallend -  hij wendde deze methode niet aan.  Het artikel is namelijk opgebouwd als een overzicht van de verschillende stellingen in verband met het goddelijke koningschap, zoals Van Bulck die in de literatuur had teruggevonden.  Het is een aanwijzing dat Van Bulck zelf weinig aan antropologisch veldwerk deed om op basis van zo verkregen gegevens, stellingen te onderbouwen.[444]  Daardoor lijken zijn ‘eigenlijke’ antropologische studies in vele gevallen op syntheses, veelal gebaseerd op bevindingen van onderzoekers die aanleunden bij de cultuurhistorische methode.  Van Bulcks eigen inbreng was meestal dan ook erg beperkt.[445]  Daarnaast bestond de eigenlijke inbreng van Van Bulck in het hier aangehaalde werk  er ook in om vragen voor verder onderzoek op te werpen. 

 

Geografisch handelen de meeste van Van Bulcks geschriften over Centraal – Afrika, al komen ook enkele zelf geschreven teksten met betrekking tot Azië voor.[446]  Dit gegeven loopt volledig parallel met zijn linguïstische aandacht, die zich eveneens in hoofdzaak beperkte tot Belgisch – Kongo.  Om deze reden is het dan ook opmerkelijk dat hij telkens weer verwijst naar Graebner en niet naar Ankermann.  Nochtans was het Ankermann die de cultuurhistorische methode voor Afrika had uitgewerkt, op dezelfde wijze als Graebner die zich had beperkt tot het Pacifische gebied. 

Van Bulck had in de eerste plaats aandacht voor de beschrijvende antropologie, eerder dan de theoretische uitgangspunten. Daardoor was het niet zo belangrijk dat hij de studies van Ankermann als ‘leerling’ zou voortzetten.  Zoals in voorgaande paragraaf is aangegeven, komen de theoretische uitgangspunten in een veel ruimere groep van artikels aan bod.  Daarnaast vormt een bespreking van de theoretische uitgangspunten vaak een inleiding op de beschrijvende geschriften.  In de beschrijvende geschriften had Van Bulck in de eerste plaats aandacht voor het noordelijke gebied van Belgisch – Kongo, de streek van de Ubangi en Uele, alsook voor de Ituri – regio.[447]  Niet toevallig lagen deze gebieden allemaal op de bantoetaalgrens; de grens waarnaar Van Bulcks eerste Afrikareis ging, en waaraan hij ook in zijn linguïstisch werk veel aandacht besteedde (ut infra).  Daarnaast spendeerde Van Bulck veel energie aan het bestuderen van studies omtrent pygmeeën, die ook juist in die noord – oostelijke regio van Belgisch – Kongo vertoefden.[448]  De methodologische invalshoek was hierbij veelal antropometrisch van aard.[449] 

 

In meer uitgesproken wetenschappelijke studies, zoals deze van het KAOW lijkt Van Bulck minder expliciet voorstander van de cultuurhistorische methode te zijn geweest.[450]  Ook hier bleef zijn kenmerkende schrijfwijze echter overeind: hij bleef de man die syntheses presenteerde, en verwees ook hier zelden naar literatuur wanneer hij bepaalde stellingen ontwikkelde.[451]  Ook op dit vlak is dus maar weinig evolutie terug te vinden in Van Bulcks studies.

 

c) Conclusie

 

Methodologisch is het bijna onmogelijk om Van Bulck te betrappen op een verloochening van de cultuurhistorische methode; hij lijkt in sommige artikels deze methode zelfs echt te willen verkopen, onder andere door er in overzichten meer aandacht aan te besteden dan aan andere methodes.[452]  Vooral het artikel Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen is illustratief omdat het zijn voorkeur dienaangaande verraadt.[453]  Alleen al de titel duidt immers aan dat Van Bulck ernaar streefde de verschillende volgens hem bestaande stammen, onderling te groeperen.  Dit wilde hij doen op basis van onderzoek naar de cultuurelementen die deze stammen karakteriseerden.  In zijn uiteenzetting stelt hij deze visie alleen maar scherper.  Zo bespreekt hij mogelijke indelingen op basis van een cultuurkring, een cultuurveld, een cultuurgewest, het volksdom of het landschap.  Hierbij besteedde hij nergens aandacht aan de sociale verhoudingen; enkel de cultuurelementen bleken relevantie te hebben voor hem.[454]  Van Bulck verwees veelal ook enkel naar onderzoekers binnen de cultuurhistorische methode.[455]  Daarbij stelde hij dat de resultaten op basis van deze methode ook invloed hadden op de linguïstiek.  Ook elders bleek Van Bulck niet uit te blinken in onpartijdigheid, zelfs niet wanneer hij naar eigen zeggen een objectief overzicht wilde geven van wat in een studie terug te vinden was.[456] 

 

VII.2 Van Bulcks wetenschappelijke omgeving

 

In deze paragraaf wil ik nagaan of Van Bulck bepaalde voorbeelden of leermeesters had.  Ik ben reeds ingegaan op Van Bulcks scholing.  Toen viel op dat hij naar inhoud een zeer diverse antropologische scholing had gekregen.  Zo studeerde hij zowel bij Mauss die in Parijs les gaf en sterk sociologisch te werk ging, als bij pater Schmidt SVD die te Wenen doceerde.  Toch blijkt uit de bronnen en verschillende van zijn publicaties, dat hij enkel die methode aanwendde die hij bij Schmidt leerde (ut supra).  De vraag is natuurlijk waarom hij twee keer min of meer dezelfde richting volgde.  Van Bulck wijdde dan ook niet toevallig een aantal van zijn publicaties aan enkele prominente figuren binnen die traditie van de Kulturkreislehre.[457]  Vooral aan de figuur van Schmidt gaf Van Bulck veel aandacht.[458]  Dit is niet zonder belang, aangezien deze  - zoals ik reeds heb gesuggereerd -  eigen klemtonen legde in zijn onderzoek.  Daardoor week zijn werk op methodologisch vlak in lichte mate af van de theorieën die Graebner had ontwikkeld. 

 

VII.2.1 Van Bulcks voorbeelden

 

a) De schaduw van W. Schmidt SVD

 

Dat Van Bulck in de eerste plaats het belang van Schmidt beklemtoonde, is niet verwonderlijk.  Het profiel van Schmidt was sterk katholiek gekleurd; hij was zelf missionaris.[459]  Vanuit deze professionele bezigheid, en vanuit zijn geloofsovertuiging, besteedde hij veel aandacht aan het onderzoek naar religies en hun ontwikkeling.  Bovendien was hij de geestelijke vader van het invloedrijke tijdschrift Anthropos, waarlangs de cultuurhistorische school haar theorieën de wereld rond droeg.  Zijn figuur was daardoor zeker onder religieuzen prominent aanwezig in antropologische discussies.  Volgend willekeurige citaat, zegt trouwens voldoende:

Pour une revue de caractère hautement scientifique [Anthropos, nvdr], le fait de parvenir à survivre pendant un demi siècle est déja (!) bien méritoire.  Mais ici le jubilé, loin de devoir cacher des indices de sénilité, nous montre plus jeune, plus entreprenante et plus imposante que jamais.  Anthropos, c’est l’œuvre du Père Schmidt; il en fut non seulement le fondateur; c’est lui qui l’a conçu, qui l’a dirigé, qui l’a inspiré en l’imprégnant de ses vues géniales.  Or par la Revue Anthropos, et non moins par l’Institut Anthropos qui en fut le fruit, le Père Schmidt a su diriger et quasi dominer toute l’enquête des peuples de Style Oral, dits primitifs.

Mais l’œuvre du P. Schmidt ne s’est pas cantonnée dans ces limites d’une Revue et d’un Institut.  C’est à lui que l’Ethnologie historico – culturelle doit posséder sa méthode à elle: une méthode historique et pleinement objective; …[460]

Toch was hij zich bewust van de tegenstand die de cultuurhistorische methode opriep.[461]  Zeker het tijdstip van het fragment is hierbij van belang: 1955.  Van Bulck besefte toen al duidelijk dat de hoogdagen van de cultuurhistorische school in de antropologie voorbij waren, en dat de zogeheten crisis waarop Koppers had aangestuurd, in volle hevigheid woedde.  Zijn loftrompet over Schmidt en de cultuurhistorische school, was dus allerminst evident, maar strookte volledig met de eerder beschreven methodologische starheid van Van Bulck.  Een beter voorbeeld is overigens niet te vinden dan in volgend citaat, waarin Schmidt bijna als de eerste echte, wetenschappelijke antropoloog wordt voorgedragen:

Mais, me demanderez – vous, comment pouvez – vous dire que c’est le P. Schmidt qui a rendu cette Ethnologie une science si difficilement abordable?  Parce que c’est lui, qui l’a retirée des ‘Exhibitions de Musées’ pour la mettre à la portée de l’historien, du sociologue et du missionnaire; c’est lui qui leur a prescrit leur méthode pratique de travail, c’est lui qui leur a fixé ces exigences de critique rigoureuse et d’objectivité scientifique.[462]

Bij deze jubelzang moet echter een kritische noot geplaatst worden; Van Bulck verwoordt het overigens niet altijd zo stellig.  Zoals ik eerder heb aangetoond, is de discussie binnen de antropologie omtrent methodologie veel ouder dan de eerste publicatie van Schmidt.  Dit geldt tevens voor de interesse in antropologie vanuit de missiologie.  Je kan dan ook stellen dat Van Bulck hier in feite een irrationele verdediging aanwendt tegen wat voor hem verraders van de cultuurhistorische methode moeten geweest zijn.  Het was vechten tegen de bierkaai.  Toch wil ik hierbij aanstippen dat dit zich mijns inziens grotendeels in zijn hoofd afspeelde.  Ik begrijp namelijk niet waarom hij niet kon evolueren in de richting van andere uitgangspunten, aangezien een evolutie in ideeën toch normaal is, ook bij wetenschappers.[463]  Van deze laatsten kan immers worden verwacht dat zij interesse betonen voor nieuwe opvattingen, en hierin  - na kritische bevraging -  eventueel meestappen, zeker wanneer zich zo een grote koerswijziging voordoet als in de antropologie van de jaren veertig en vijftig het geval was.  Het is een gegeven waarop Van Bulck overigens zelf in de aangehaalde tekst wijst. 

 

Waarom bleef Van Bulck ondanks alles dan zo’n vurig verdediger van de cultuurhistorische methode van Schmidt en niet van Graebner en Ankermann, die nochtans de echte grondleggers van de cultuurhistorische methode waren?  De verklaring ligt voor de hand.  Hij wijst namelijk naar de grote betrokkenheid van missionarissen die Schmidt van bij den beginne had gevraagd.[464]  Cruciaal hierbij was het feit dat Schmidt zelf een missionaris van Steyl was.  Ook de nadruk die Schmidt legde op het onderzoek naar het spirituele, psychische, en interdisciplinaire van de antropologie, sprak Van Bulck enorm aan.[465]  Schmidt benadrukte immers dat de antropologie een Geisteswissenschaft was, geen Naturwissenschaft.[466]  Daarmee bedoelde hij dat niet het lichaam moest worden onderzocht zoals men in de fysische antropologie deed, maar de ziel en de vrije wil.  Dit was een religieuze vertaling van de aandacht voor psychologie.[467]  Van Bulck apprecieerde ook de duidelijkheid waarmee Schmidt zijn stellingen naar voor bracht.  Dit was trouwens de reden waarom hij veel meer aandacht had voor Schmidt dan voor Graebner, al had deze laatste wel de cruciale basis gelegd. 

            Een ander punt dat Van Bulck charmeerde, was dat Schmidt zijn antropologische uitgangspunten actief had weten te verspreiden.  Niet enkel het door hem opgerichte tijdschrift Anthropos speelde hierbij een rol, ook de vanaf 1912 door hem jaarlijks ingerichte Internationale Weken voor Religieuze Etnologie en de latere Internationale congressen voor godsdienstgeschiedenis waren hiertoe van belang.[468]  Van Bulck stelde dat dit cruciaal was geweest in het verspreiden van de cultuurhistorische methode, die zo meer werd dan een lokale, Weense invalshoek. 

            Van Bulck maakte wel een uitgesproken onderscheid tussen de methode die Schmidt had ontwikkeld, en de resultaten die hij daarmee had bereikt.[469]  Wat betreft de hypotheses die Schmidt op basis van zijn methode had ontwikkeld, was Van Bulck kort.  Het was voor hem niet meer dan normaal dat deze in de loop der tijd zouden worden bijgesteld en meer acceptabel gemaakt.  Hierop beoordeelde hij het oeuvre van Schmidt dan ook niet.  Voor hem telde enkel diens methode, en deze was volgens Van Bulck de enige objectieve en wetenschappelijke:

… la preuve était manifeste que le Père Schmidt n’avait pas été simplement l’homme d’une école, mais qu’il avait réussi à devenir l’animateur d’une méthode.  Désormais son œuvre est durable.  Souvent les écoles disparaissent à la mort de leur fondateur.  Il n’en va pas de même des méthodes.[470]

Het onderscheid dat Van Bulck maakte tussen de methode en de resultaten is belangrijk, omdat het aangeeft dat hij duidelijk vooral een voorstander was van de methode, maar zowel de bereikte resultaten als de manier om deze te representeren in kaartvorm, uiteindelijk van minder belang achtte. 

            Een laatste verklaring om Van Bulcks ‘favoritisme’ voor Schmidt te verklaren, is de nadruk die deze laatste volgens Van Bulck legde op veldonderzoek, ook voor missionarissen (die op die manier mee de eerder seculiere antropologie konden vormgeven).  Schmidt was overigens een van de belangrijkste kerkelijke figuren binnen de antropologie van de eerste helft van de twintigste eeuw.  Zo richtte hij onder meer het etnologisch museum van Lateranen op, en startte hij het tijdschrift Annali Lateranensi.  Dat Schmidt uiteindelijk nooit zelf aan veldonderzoek heeft gedaan, werd hem daarbij niet echt aangerekend.  Voor Van Bulck was in de eerste plaats de nadruk die hij erop legde, van belang.  Bovendien rekende hij ook het verwerken van gegevens uit enquêtes en literatuur allerhande tot dergelijk veldonderzoek, al kan dit onrechtstreeks veldonderzoek genoemd worden.[471]  Uit Van Bulcks teksten ontstaat overigens de verkeerde indruk dat Schmidt hiermee pionierswerk verrichtte.  Dit is fout.  Eerder heb ik het belang van onder meer Boas aangehaald die ook aandacht had voor veldonderzoek.  Ook Graebner en Ankermann hadden ter voorbereiding van hun grondslagleggende lezing in 1904, concrete voorwerpen onderzocht. 

 

b) Alternatieven?

 

Of Van Bulck zich inzake antropologie andere voorbeelden stelde dan Schmidt, is niet duidelijk te achterhalen uit de artikels die zijn opgenomen in de lijst van uitgegeven bronnen.  Onder meer het artikel over Koppers geeft aan dat hij hem minder als een voorbeeld beschouwde (ut supra).  Ook uit andere necrologische nota’s blijkt een zelfde houding.[472]  Zo heeft hij in zijn relaas over Pinard de la Boullaye s.j. wel aandacht voor diens antropologische kunde, en plaatst hij hem zelfs op eenzelfde niveau als Schmidt, toch is hiervan elders niets terug te vinden.  In meer algemene artikels laat hij zich dan weer niet uit over bepaalde figuren, al blijft ook hier de ondertoon van lof aan pater Schmidt.  Zo bespreekt hij vaak erg uitvoerig diens werk. 

Dit alles weerhield Van Bulck er echter niet van om vooral de positieve kantjes van de personen waarover hij schreef, in de bloemetjes te zetten.  Daarbij kwam  - voor wat missionarissen betrof -  vaak het typische missionarisideaal naar boven, zoals ik dat eerder algemeen heb beschreven.[473]  De personen in kwestie werden dan voorgesteld als helden die alles hadden opgeofferd, zelfs hun leven en persoonlijke interesses, voor de missies.[474]  De autochtonen werden daarbij door Van Bulck niet eens vernoemd.  Enkel indirect kunnen ze in zijn beschrijving worden teruggevonden, wanneer hij over de etnografie spreekt en hen dus eigenlijk beschouwt als loutere studie – objecten; het groepsaspect stond centraal. 

 

VII.2.2 Van Bulcks discussiepartners

 

In voorgaande paragrafen heb ik onderzocht bij welke stroming in de antropologie Van Bulck zich had aangesloten, en wie daarbij zijn voorbeelden waren.  Nu tracht ik, in de eerste plaats aan de hand van correspondentie, het intellectuele netwerk rond Van Bulck bloot te leggen.[475]  Hieruit zal voorgaande stelling dat Van Bulck aansluiting zocht bij de cultuurhistorische school, zonder twijfel verder worden onderschreven.  Daarnaast zal op deze manier ook duidelijk worden waarmee Van Bulck zich bezighield.  Bovendien wordt zo een beeld geschetst van de verschillende respondenten die Van Bulck kende en waarmee hij derhalve vaak hevige debatten onderhield.  Toch wil ik opmerken dat Van Bulck, zeker als antropoloog, niet al te veel wordt geciteerd in studies of overzichtswerken.  Nochtans heeft hij met zijn verhandeling Beiträge zur Methodik der Völkerkunde een niet onbelangrijke bijdrage geleverd aan de cultuurhistorische methode.[476]

 

a) De taalkundigen rond Van Bulck

 

Uit briefwisseling van het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw, blijkt Van Bulck zich vooral met linguïstiek te hebben beziggehouden.[477]  Ook later bleef deze interesse prominent aanwezig, al komt dan ook meer en meer aandacht voor etnografische thema’s naar voor.[478]  Zoals ik eerder heb beschreven, was Van Bulck het grootste deel van de jaren dertig student (filologie en etnologie).  Toch blijkt dat hij toen reeds als een beslagen wetenschapper werd behandeld.  Onder meer Drexel bewierookte hem in die tijd uitvoerig.[479]  Hij moedigde hem overigens ook aan om mee te werken aan een Atlas linguisticus, waaraan onder meer ook Boas, Westermann, Schmidt en Delafosse meewerkten.[480]  Van Bulck is uiteindelijk echter niet in dit project gestapt. 

Een tweede aanwijzing voor de bijzondere aandacht die Van Bulck had voor de filologie, is te vinden in zijn grote bewogenheid een taalkundige studiereis te ondernemen, die afgesloten werd met een zes maanden durende taalstudie van de oostelijke baKongo tijdens een verblijf bij pater Van Wing s.j.  Op deze studiereis heb ik eerder reeds gewezen.  Het is hierbij goed eraan te herinneren dat Van Bulck van deze expeditie een uitgebreid verslag had opgesteld met de bedoeling het te publiceren, wat uiteindelijk ook is gebeurd.[481] In het verslag vertrekt Van Bulck vaak van een beschrijving van de bestaande opvattingen, waaruit blijkt dat hij op dat moment theoretisch vrij goed onderlegd was.  Toch is hier reeds Van Bulcks eenzijdige informatiebron duidelijk.  Zo gaat hij diepgaand in op de invloeden die stammen, volkeren of etnieën op elkaar hebben gehad.  Daarbij verwijst hij vaak naar theorieën van Schmidt, Westermann, Meinhof, Delafosse, Krause, Drexel, Frobenius…, die een voor een binnen de cultuurhistorische methode te situeren zijn, zij het met enkele onderlinge nuanceverschillen.  Op pagina twintig van dit verslag is een veelzeggende passage dienaangaande te vinden:

… Sommes – nous en terrain soudanais ou en terrain ‘bantu’?  Question fort discutée jusqu’en ces derniers temps.  Or, il faut bien le dire: la question n’a pas été posée fort heureusement.  On a bien plutôt l’impression qu’on est sur terrain à substrat ‘bantu’, mais avec superposition d’envahisseurs soudanais.[482]

 

Een andere respondent waarmee Van Bulck regelmatige contacten onderhield, was Hulstaert.[483]  Uit de brieven die in het archieffonds Van Bulck terug te vinden zijn, blijken enkel lovende woorden.  Dit kan opmerkelijk lijken gezien de latere briefwisseling over Van Bulck tussen De Rop, leerling van Van Bulck te Leuven, en diens confrater Hulstaert.[484]  Van belang hierbij is dat in tussentijd hun beider taalkaarten waren verschenen, en Van Bulcks ‘fraude’ dienaangaande bekend was geraakt (zie elders).  Bovendien is het opvallend dat de briefwisseling met Hulstaert in het fonds Van Bulck waarschijnlijk niet volledig is.

Het belangrijkste thema van de brieven was ook hier de linguïstiek.  Hulstaert loofde Van Bulck onder meer om zijn studie van de Bantoetalen, en stelde te geloven dat het een standaardwerk zou worden in de Afrikaanse linguïstiek.[485]  De ‘talenkwestie’ kwam overigens voortdurend terug, onder meer in de briefwisseling, bijvoorbeeld wanneer Hulstaert zich afvroeg in welke taal ‘zijn’ tijdschrift Aequatoria het beste zou verschijnen. 

In 1943 vroeg Hulstaert aan Van Bulck deel uit te maken van de redactie van Aequatoria.[486]  Na enkele brieven heen en weer stemde Van Bulck daar ook in toe.  Zo kwam Van Bulck in contact met de kerkelijke censuur die onder meer verbood de ideeën van Possoz (ut infra) te verspreiden![487]  Een van de belangrijkste verzuchtingen ten gevolge van deze censuur, was dat alles wat ook maar iets verder ging dan het puur beschrijvende, onmogelijk werd omdat dan aanmerkingen werden gegeven.   In de praktijk bleek dit echter allemaal nogal mee te vallen. 

De laatste brief van Hulstaert die in het archieffonds terug te vinden is, dateert van 29 april 1946.  Hulstaert besluit hem met de volgende, merkwaardige woorden:

Het was me een ware verlichting en oplichting en vreugde eindelijk een spoor van leven van u te ontvangen.  Ik kon me niet inbeelden wat er kon gebeurd zijn.  Ik eerbiedig ten volle uw besluit van te zwijgen en zal me niet verdiepen in gssingen (!) hoe of wat er tusschen uw verplaatsingen de kabaal rond Aequatoria aan verband zou kunnen liggen.  Maar wel is dit duidelijk uit uw brief dat u een zware tijd hebt moeten doormaken.  Ik hoop dat ondertusschen ook voor u alles geluwd is en dat de zaken weer normaal verloopen, wat er dan ook moge voorgevallen zijn.  En we zullen dan maar aan Ons Heer overlaten wat er verder over u zal beslist worden in zake uw verderen werkkring.[488]

Ongetwijfeld verwijst dit naar de problemen die Van Bulck met de koloniale overheid in zijn missieperiode gehad moet hebben, en waarnaar ik eerder heb verwezen.  Hoewel Hulstaert in die periode nog goed bevriend was met Van Bulck, blijkt ook hij dus niet te zijn geïnformeerd over diens moeilijkheden.  Dit maakt het dan ook weinig waarschijnlijk om deze moeilijkheden ooit te kennen.

 

b) Van Bulck onder antropologen

 

Van Bulck had ook een geanimeerde briefwisseling omtrent antropologie, onder meer met Possoz.[489]  Possoz had ten gevolge van zijn achtergrond een heel eigen visie op kolonisatie, en poogde voortdurend Van Bulck van zijn gelijk te overtuigen.  Possoz schreef van zichzelf dat hij een revolutionair was door de grondslagen te leggen van de juridische etnologie.  De briefwisseling was dan ook in belangrijke mate een polemiek waarbij Possoz Van Bulck verweet de hem vertrouwde oude kaders niet los te kunnen laten.  Fundamenteler speelde echter de overweging dat Possoz een overtuigd vrijzinnige was die ijverde voor een vrijzinnige etnologie en daarom in het recht de basis van elke samenleving weerspiegeld zag.  Dit stond volgens hem haaks op de typisch katholieke etnologie zoals ook Van Bulck die bezigde.[490]  Van Bulck was als docent aan de Gregoriana – universiteit daartoe overigens de ideale schietschijf.  Van Bulck vond deze kritiek evenwel onterecht; voor hem was het perfect mogelijk als geestelijke op wetenschappelijke wijze aan antropologie te doen.  Omdat beide een ander doel hadden en een ander terrein bestreken, stelde Van Bulck dat het ene het andere niet per definitie uitsloot.[491]

Ook met Koppers had Van Bulck duidelijk vriendschappelijke relaties.[492]  Beiden spraken op amicale wijze met elkaar, en uit de briefwisseling blijkt dat de onderlinge persoonlijke relaties, primeerden op de zakelijke briefwisseling.  Met Haekel, in zekere zin Koppers’ opvolger in het Weense Institut für Völkerkunde, waren de brieven veel zakelijker (op een enkele uitzondering na).[493]  Bovendien zijn verschillende brieven elders in het archieffonds aanwezig waarin Van Bulck ten zeerste wordt aangemoedigd door Koppers (ut supra).  Deze vertrouwelijke relatie sluit trouwens aan bij een grotere trend die in deze briefwisseling valt te ontwaren. 

Naast briefwisseling bevatten ook besprekingen van studies over allerhande onderwerpen veel informatie met betrekking tot antropologie.  Van Bulcks voorkeur lijkt echter in belangrijke mate te zijn weggedragen door de studie van verwantschapspatronen.[494]  Ook hier valt op dat het vooral gaat om besprekingen van studies van figuren die ook binnen het ‘Weense diffusionisme’ behoorden.[495]  Daarenboven zijn deze besprekingen veelal geen kritische besprekingen te noemen. 

Van Bulcks boekbesprekingen bestonden veelal uit het overnemen van belangrijke passages, vaak voorafgegaan door een kopie van de inhoudstafel, soms ook met een korte inhoud.[496]  Hieruit kan worden afgeleid dat Van Bulck deze besprekingen maakte voor zichzelf, om op de hoogte te blijven van de vorderingen binnen de antropologie of als voorbereiding op lessen, lezingen of artikels.  Wanneer Van Bulck auteurs aanhaalt die tegenovergestelde of aanvullende opinies hadden, doet hij niet meer dan enkel het overnemen van volgens hem interessante citaten, waarbij de focus vooral lag op nieuwe begrippen (in het geval van de bespreking van werk van Mühlmann besteedde Van Bulck bijvoorbeeld veel aandacht aan diens Gestaltkriterium waarmee deze een alternatief voor Graebners en Schmidts methode presenteerde).[497]  Slechts per uitzondering gaf hij daarbij een, veelal negatieve, persoonlijke commentaar die hij dan liet voorafgaan door de uitdrukking ‘kritisch’.[498]  Mühlmann is overigens een van de weinige antropologen die niet binnen de lijn van Graebner en Schmidt te situeren zijn, en waaraan Van Bulck zoveel aandacht schonk (ut supra).[499]  Dit komt hoogstwaarschijnlijk doordat Mühlmann ook zelf zijn pijlen op deze twee onderzoekers richtte.[500] 

Dit alles versterkt bij mij de indruk dat Van Bulck enkel oog had voor de cultuurhistorische methode en diens expliciete tegenstanders (wat dus van ‘intellectuele incest’ getuigt).  Het kan er anderzijds op wijzen dat hij niet in staat was zelf een brug te slaan tussen de cultuurhistorische methode en de alternatieven, en hieruit zelf een synthese naar voor te brengen.  Natuurlijk, de kans bestaat dat hij dit niet wilde. 

Dezelfde opmerkingen gelden overigens voor de besprekingen waarin Van Bulck de cultuurmorfologische stroming van Frobenius binnen de antropologie behandelt, of de opvattingen van Krause met diens Strukturlehre bespreekt.[501]  Expliciete kritieken op de cultuurhistorische school die afkomstig zijn van buiten het Duitse taalgebied, krijgen wel een plaats bij Van Bulck, al is hij vaak uiterst kritisch in zijn bespreking van dergelijke werken.[502]  Ook nu geldt echter dat hij zich enkel beperkt tot alles wat expliciet met de cultuurhistorische methode te maken heeft. 

 

c) Algemene krachtlijnen

 

Alle respondenten en contacten blijken dus uit dezelfde groepen afkomstig te zijn.  Enerzijds betreft het onderzoekers die op de een of andere manier te linken zijn aan de cultuurhistorische school van Wenen (Koppers, Mukarovsky, Boccassino, Haekel, Dreiling, Schebesta, Vorbichler, Verstraelen…).[503]  Anderzijds zijn het veelal linguïsten / etnologen, vaak geestelijken (Burssens, Hulstaert, De Rop, Boelaert, Mortier, Prost, …).  Veelal polsten deze bij Van Bulck om gegevens, net als hij dat ook bij hen deed.[504]  Een derde, beperkte groep, betreft studiegenoten of kennissen van de periode die van Bulck had doorgebracht te Parijs (Driesen, Perrot, Cohen, Homburger, Mariès,…).  Deze laatste groep brieven hebben echter nooit echt antropologisch – wetenschappelijke vragen als onderwerp.  Van contacten met mensen die tegenovergestelde ideeën hadden dan Van Bulck, zijn niet veel echo’s terug te vinden (behalve dan de briefwisseling met Possoz die wel onder deze categorie valt).  Vele brieven handelen voorts ook over scripties die Van Bulck in zijn hoedanigheid van professor, begeleidde.[505]  Gelijkaardige conclusies, dat Van Bulck vooral aan ‘intellectuele inteelt’ deed, kunnen ook door andere bronnen zoals besprekingen worden ondersteund.[506]

 

VII.2.3 Van Bulck in de Nederlandstalige antropologie gesitueerd

 

Het lijkt me tenslotte noodzakelijk te kijken of Van Bulck met zijn onvoorwaardelijke steun aan de cultuurhistorische school, geïsoleerd stond binnen de Nederlandstalige antropologie.  Hypothetisch kan men zeggen van wel, gezien ik reeds meermaals heb betoogd dat de cultuurhistorische school zeker na de Tweede Wereldoorlog op zijn retour was. Dit is dan nog voorzichtig uitgedrukt.  Toch bleef Van Bulck tot de vroege jaren zestig verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, en bleef hij dus over enige autoriteit beschikken, zijn weinige intellectuele bijdragen ten spijt.  Een extra dimensie is dat Van Bulck zeer Vlaamsgezind was, en op sommige ogenblikken zelfs van een groot – Dietsch rijk sprak.[507]  Daardoor pleitte hij voor een doorgedreven samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische (vaak sprak hij enkel van Vlaamse) wetenschappers.[508] 

            Het flamingantisme dat Van Bulck gebeten had, stak soms op zeer onvermoede plaatsen de kop op.  In een typisch egodocument kan bijvoorbeeld volgende uitlating gevonden worden:

Uit spontaan opborrelende dankbaarheid sprak ik eerst bij E.P. Provinciaal, daarna bij E.P. Rector (in aller naam, in ’t Fransch).[509]

Het lijdt geen twijfel dat het niet de bedoeling was dat iemand dit ooit zou lezen.  Juist daarom natuurlijk is deze passage interessant: ze verklapt iets wat we anders waarschijnlijk nooit zo stellig zouden te weten komen.  Voorts is er in het personenfonds Van Bulck ook een overgetypt krantenartikel aanwezig uit De Standaard van 6 december 1925.[510]  Hierin wordt het voorbeeld aangehaald Kardinaal Lavigerie die Duits leerde opdat zijn Lotharingse gelovigen hem zouden verstaan.  De auteur van het artikel, en doordat Van Bulck het had overgetypt ook hij, merkt daarbij op dat de kennis van de taal inderdaad essentieel is om mensen religieus bij te staan.  Van Bulck noteerde daarbij zelf expliciet dat het een schoolvoorbeeld was voor de Franstalige geestelijkheid in België.  Bovendien plaatste hij de Vlamingen op dezelfde hoogte als de autochtonen waarnaar hij zelf wou trekken om te missioneren en te emanciperen.  In feite betekent dit dat Van Bulck de Vlamingen als gedomineerd beschouwd, maar dat hij impliciet wel erkende dat deze gedomineerden op hun beurt ook weer domineerden via het project van de kolonisatie.[511]  Daarnaast wil ik er nogmaals op wijzen dat Van Bulck Nederland vaak benoemde als Noord – Nederland, een wijze van benoemen die politiek niet volledig onschuldig is.[512]

Een van de eerste en belangrijkste opmerkingen die Van Bulck maakt is dat de Nederlandstalige antropologie bijna geen internationale rol speelt.[513]  Dat wijdt hij in de eerste plaats aan de taal waarin deze studies gepubliceerd werden: het Nederlands.[514]  Wanneer hij dan de verschillende in Nederland verschenen studies overloopt en de invalshoek die hierin aan bod komt bespreekt, moet ook Van Bulck erkennen dat de sociologische invalshoek zonder twijfel het vaakst aan bod kwam.  Deze sociologische invalshoek leidde er volgens Van Bulck vaak onterecht toe, dat bepaalde indelingen werden gemaakt, zoals in primitieven en niet – primitieven.  In deze sociologische invalshoek werd zowel aandacht besteed aan het gegeven dat structuren mensen werden opgelegd, als dat ze door mensen vorm werden gegeven (ut supra).  De aanhangers van beide theorieën lagen daarenboven vaak in de clinch met elkaar, waardoor geen sprake was van een ‘Nederlandse antropologie’.  Wat de cultuurhistorische methode betreft, merkt Van Bulck op dat deze eveneens toepassing kreeg in Nederland.  Onder meer het bekende werk van Johannes Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, rekende hij tot deze traditie.[515]  De cultuurhistorische methode zou hierin immers met een focus op Europa zijn toegepast. 

            Vooral in de Universiteit van Nijmegen vond de cultuurhistorische methode, naar Van Bulcks mening, veel genade.  Toch werden de studies die volgens deze methode waren geschreven, vaak ook fel bekritiseerd in Nederland.[516]  Onder meer verschillende studies van Schebesta zouden volgens Van Bulck dit lot beschoren zijn geweest.  Daarbij waren vooral de resultaten van deze studies, het mikpunt van kritiek.[517]  Van Bulcks woorden wanneer hij het over de criticasters van de cultuurhistorische school heeft, spreken trouwens boekdelen:

… Lui – aussi prétendait devoir critiquer les résultats de la méthode historico – culturelle. …[518]

            Al deze kritieken, zo schetst Van Bulck het beeld in een zeer verwarrende mozaïek, gaven aanleiding tot onderlinge polemieken binnen Nederland.[519]  Daarbij werden zowel de resultaten van onderzoeken als de gevolgde methodes zwaar op de korrel genomen.  Dit maakte dat er dus eigenlijk geen sprake was van een onderlinge unanimiteit binnen de Nederlandse antropologie.  Toch stelde Van Bulck dat vooral de cultuurhistorische methode werd gecontesteerd.[520]  De oorzaak hiertoe was zijns inziens dat men in Nederland vanaf de jaren dertig in de eerste plaats opteerde om volk per volk grondig te bestuderen.  Hij gaf tevens toe dat vooral de fysische antropologie een van de belangrijkste stromingen was in Nederland.  Van Bulck ging dus niet echt in op de precaire situatie van de cultuurhistorische school in Nederland.  Zijn methodologische positie in het Nederlandstalige gebied was dan ook bijzonder.[521] 

            Elders had Van Bulck meer aandacht voor de Belgische antropologie.[522]  Hij besprak er echter niet zozeer de verschillende Belgische antropologische werken  - al brengt hij enkel de Vlaamse in rekening -  die zijn gepubliceerd, maar wel de evolutie van de antropologie met een focus op Belgisch - Kongo.  Daarbij beklemtoonde hij dat er quasi geen synthetische werken verschenen waren omtrent de verschillende volkeren in de Belgische kolonie, en dat dit een groot tekort was.[523]  De Belgische antropologie was naar zijn mening tot de datum van zijn schrijven, namelijk nog te zeer georiënteerd op het etnografische, al gaf hij wel toe dat deze studies in toenemende mate aandacht hadden voor het historisch – dynamische aspect van culturen.  Dit was naar zijn mening een positieve evolutie.  Ook hier weer wees Van Bulck op de noodzaak van een gedetailleerde aanpak wat deze synthese betreft.  Hij waarschuwde niet te vervallen in een schematisch – statisch en generaliserend overzicht.  Alle gekende documentatie moest dus niet enkel samengebracht worden, maar ook inzichtelijk worden gepresenteerd.  Omdat hij de moeilijkheid inzag om zijn eisen concreet te maken, stelde hij als alternatief voor een bepaald cultuurelement grondig te bespreken, waarbij de uiting van dit cultuurelement bij verschillende volkeren met elkaar in verband werd gebracht.  Daarbij moest men voorzichtig te werk gaan, en Van Bulck benadrukte dat het essentieel was om deze bestudeerde cultuurelementen ook te plaatsen binnen hun ruimtelijke en temporele kader.  Zoniet gooit men immers zeer veel cruciale informatie overboord.[524] 

            Van Bulck gaf ook de grote verschillen aan in de antropologie tussen wat hij noemde Zuid -  en Noord – Nederland.  Vooral in Vlaanderen miste men volgens hem informatie omtrent de verschillende hulpwetenschappen als de paleo – archeologie of de rassenkunde.  Enkel voor wat de linguïstiek betreft begon verandering op te treden.[525]  Voor wat Vlaanderen betrof, stelde hij dat alle antropologen het er in feite over eens waren dat elke antropologie aan vier kenmerken moest voldoen.  Ze moest lokaal en objectief zijn, historisch georiënteerd, functioneel en praktisch, en vooral dynamisch.[526]  Dit is bijna een pure echo van de eerder beschreven kenmerken van de cultuurhistorische methode.  Van Bulck lijkt dan ook te suggereren dat alle Vlaamse wetenschappers op dezelfde lijn zaten op het ogenblik dat hij dit schreef.  Deze stelling kan niet anders dan correct zijn; het is immers onmogelijk levende collega – wetenschappers op een zodanige manier in te delen, dat het hun werk geweld zou aandoen, en zonder dat hiertegen protest zou rijzen.  Anderzijds schrijft Van Bulck in 1932 wel een artikel waarin hij uitgebreid de geboorte van een nieuw tijdschrift van de Weense school bespreekt.[527]  Daarbij maakt hij zeer expliciet reclame en voor het nieuwe tijdschrift (in casu Wiener Beiträge zur Kulturgeschichte und Linguistik), en voor de uitgangspunten van de cultuurhistorische methode zoals die in Wenen beoefend werd.  Dit doet sterk het vermoeden rijzen dat Van Bulck er zich van bewust was dat zeker niet alle lezers van Congo, waaronder ongetwijfeld veel beroepsantropologen, sowieso op de hoogte waren van wat er in Wenen gebeurde.  Van Bulck wist dan ook dat ze waarschijnlijk niet expliciet en nauwgezet het Weense Instituut voor Volkenkunde volgden.  Dit vermoeden wordt enkel maar versterkt wanneer blijkt dat Van Bulck in hetzelfde artikel een overzicht geeft van de bezigheden van de verschillende wetenschappers die aan het instituut verbonden waren. 

Opvallend is overigens dat in het overzicht dat Van Bulck geeft van de antropologie, in Nederland veel meer beroepswetenschappers voorkomen, dan in België.[528]  De Belgische antropologie blijkt in zijn beeld in even sterke mate te zijn gedomineerd door missionarissen van allerlei orden, als door wetenschappers.[529]  In zijn overzicht van de Nederlandse antropologie komen proportioneel echter veel minder geestelijken voor; enkel Schebesta blijkt hier een volgens hem cruciale rol te hebben gespeeld. 

Pinxten schetst een sterk gelijkend beeld.  Hij stelt dat in België niet zozeer de Weense cultuurhistorische school, maar vooral de Angelsaksische variant furore maakte.[530]  De moderne tendensen binnen de antropologie deden volgens hem rond de zestigerjaren hun intrede in België, toen een heel nieuwe generatie voor het voetlicht trad.  De vraag is dan ook of Van Bulck met zijn bijna onvoorwaardelijke steun aan de cultuurhistorische school een uitzondering was in de Belgische antropologie, zeker voor het begin van de jaren zestig.  Dat dit voor de algemene lijn zo was, staat vast.  Of dit ook meer specifiek voor België het geval was, durf ik te betwijfelen.[531]

 

VII.3 Tussentijdse evaluatie

 

Het lijkt me nuttig een kort, want tussentijds besluit te plaatsen bij deze uitgebreide nota rond de antropologie van Van Bulck om de krachtlijnen duidelijk uiteen te zetten.  Het is zonder twijfel zo dat Van Bulck steevast de cultuurhistorische methode volgde.  Daarbij waren de uitgangspunten van de volkenkunde voor hem als het ware heilig, en leek hij enkel oog te hebben gehad voor de rechtstreekse kritiek op deze methode.  Alternatieve methodes kwamen bij hem bijna niet aan bod.  Dit blijkt zowel uit Van Bulcks publicaties als uit zijn lessen, briefwisseling en archiefbronnen.  Enkel in het kader van officiële instanties was hij voorzichtiger.

            Binnen deze cultuurhistorische methode werkte hij de lijn van Graebner verder uit.  Toch ontwikkelde hij tevens enkele nieuwe begrippen als Kulturschicht.  Er kan echter niet aan getwijfeld worden dat hij volledig in de schaduw werkte van Wilhelm Schmidt SVD.  Hiervoor waren meerdere redenen te geven, maar een van de belangrijkste was toch diens aandacht voor het psychologische en spirituele in de antropologie.  Dat beiden missionarissen waren, is hieraan waarschijnlijk niet vreemd.

            Zelf heeft Van Bulck nooit wetenschappelijke antropologische studies gepubliceerd, wel vulgariserende en een aantal theoretische.  Of de gepubliceerde antropologische studies die veelal vulgariserend waren, gebaseerd zijn op eigen onderzoek, daarover heb ik geen uitsluitsel kunnen geven.  Vast staat in elk geval dat het kritische apparaat vaak onvolledig was en verwijzingen naar eigen onderzoek veelal ontbraken.  Thematisch beperkte hij zich tot typische onderwerpen die de missies aanbelangden, zoals verwantschapspatronen en religiebeleving.  Geografisch oriënteerde hij zich vooral op Midden – Afrika.  Enige belangwekkende evolutie in de tijd heb ik in dit alles niet vastgesteld.  Toch ben ik ervan overtuigd dat Van Bulck zijn uiteindelijke onhoudbare situatie van onvoorwaardelijk vasthouden van de cultuurhistorische methode, inzag.  Het blijft dan ook de vraag waarom hij het geweer niet radicaal van schouder heeft veranderd.

 

 

VIII. Beeldvorming bij Van Bulck

 

… Dès lors cet homme, qui semblait si terre à terre,    sous – développé au possible, quasi dépourvu de toute civilisation, se révèle à nous comme pourvu d’une mentalité logique, d’une religion et d’une morale.  Or cela est vrai pour tout homme, que l’Ethnologie découvre dans l’Univers, évidemment à des degrés divers et avec de comportements extrêmement variés.  N’est – ce pas là un objet digne d’enquête?  Que nous sommes loin du sauvage, du bon primitif de Jean Jacques Rousseau, de la brute cannibale, de horde animale et amorale, de l’homme de nature exclusivement magicien ou préanimiste.[532]

 

Nu ik Van Bulcks bijdrage tot de antropologie heb uitgespit, wil ik nagaan of met betrekking tot Van Bulcks werk, van beeldvorming sprake is.  Per definitie is dit het geval.  Daarom is de vraag vooral welke vorm deze aannam.  Aangezien Van Bulck wetenschapper was, verbonden aan een prestigieuze instelling als de Katholieke Universiteit Leuven, en bovendien ook geestelijke, mag verwacht worden dat hij toch in zekere zin als autoriteit werd aanzien en zijn beeldvorming dus invloed had.  Zijn lidmaatschap van talrijke officiële commissies en verenigingen versterken enkel dit beeld van inbedding in de leidinggevende groepen. 

            Concreet wil ik nagaan welke houding Van Bulck aannam tegenover racisme.  Hierbij zal ook zijn flamingantisme aan bod komen.  Vervolgens wil ik nagaan hoe Van Bulck over zijn studiegebied sprak.  Dit wil zeggen: voerde hij zijn flamingantisme uit, en zo ja, op welke manier?  Tenslotte komt de belangrijkste (morele) vraag naar voor: op welke wijze beschreef Van Bulck zijn ‘studie – objecten’?  Eerder heb ik de lezer reeds vertrouwd gemaakt met allerlei theorievorming rond beeldvorming.[533]  Ik herhaal dit hier niet meer.  Wel is het de achtergrond waartegen dit hoofdstuk zich afspeelt. 

In dit hoofdstuk combineer ik verschillende invalshoeken, omdat ik zowel van artikels, als van foto’s gebruik maak.  Het kaartenmateriaal waarop ik eerder heb gewezen, komt hier niet aan bod.

 

VIII.1 Racisme

 

Ik ben al uitgebreid, maar algemeen ingegaan op het fenomeen racisme.  Nu wil ik nagaan hoe Van Bulck stond tegenover racisme.[534]  Het lijkt me niet opportuun om aan de hand van onze huidige maatstaven na te gaan of Van Bulck zich in zijn teksten racistisch gedroeg.  Enerzijds omdat dit begrip is geëvolueerd, anderzijds omdat het me niet zinvol lijkt een oordeel te vellen over iemand die zich niet meer kan verdedigen.  Altijd kan immers wel iets als racistisch bestempeld worden, zeker wanneer er zich geen contextualisering voordoet.  Dit wil ik hier vermijden.  Mijn onderzoek wil namelijk alleen de aandachtspunten blootleggen van een figuur, die deel uitmaakte van een grotere gemeenschap die zich op de een of andere manier beroepshalve met het fenomeen van de kolonisatie inlieten.  De verhouding tussen de antropologie en het missieverleden van Van Bulck, speelt hierbij overigens een rol.  Het is van belang de vraag te stellen wat Van Bulck onder racisme begreep. 

 

VIII.1.1 Van Bulck over het racisme

 

a) Inleiding tot de problematiek

 

In het personenfonds kan een vrij dikke envelop terug gevonden worden die de titel ‘racisme’ draagt.[535]  Dit wijst erop dat Van Bulck een bijzondere interesse voor dit onderwerp had.  In deze paragraaf geef ik daarom extra toelichting bij deze interesse, en wil ik nagaan of Van Bulck effectief gevoelig was voor dit onderwerp.[536]  Anderzijds dient wel te worden gezegd dat dit de enige plaats is waarin dit thema zo expliciet aan bod komt.  In publicaties had Van Bulck hiervoor bijvoorbeeld geen expliciete aandacht. 

De datering van de inhoud van deze informatie is niet met zekerheid te geven.  Ik heb echter verschillende aanwijzingen dat de meeste informatie rond 1938 is verzameld, waarschijnlijk naar aanleiding van het bezoek van Hitler aan de toenmalige paus in het voorjaar van 1938 en de problemen die de Rooms – Katholieke Kerk toen begon te krijgen in Duitsland.[537]  De belangrijkste aanwijzing hiervoor is een brief die gepubliceerd werd in het julinummer van Richten, gedateerd op 13 april 1938.[538]  Hierin worden alle jezuïeten opgeroepen aan de biologie, de geschiedenis, de wijsbegeerte, de apologetiek, de rechts- en zedenleer de wapenen te ontlenen om het nationaal - socialisme en haar stellingen te bestrijden.[539]  Verschillende overgeschreven artikels zijn bovendien in verband te brengen met deze brief.  Ze vullen hem vaak aan, of  - zoals voor sommige artikels het geval is -  bestrijden hem juist. 

Daarnaast speelde zich in diezelfde periode het dispuut af, waarbij velen die hun steentje bijdroegen aan de Katholieke Actie ook lid waren van de fascistische partij, inzonderheid in Italië.[540]  Ook dit bleek moeilijk te liggen, en noodzaakte blijkens de archiefbronnen tot nader onderzoek van de eigenlijke uitgangspunten van het Italiaanse fascisme.  Onder meer belangrijk was de vraag of de Kerk zich al dan niet mocht bemoeien met zaken als racisme.  In dit kader kan een afschrift worden gevonden van de wettekst waarin de interraciale relaties in Italië werden geregeld.  Dat deze tekst kan worden teruggevonden is te verklaren doordat hij onder meer betrekking had op het onderwijs.  Van Bulck werd dus rechtstreeks geconfronteerd met de problematiek die de wet in leven riep.  Toch is nergens, waar ook, een expliciete veroordeling van de wet terug te vinden.  De strijdbaarheid die Van Bulck toonde wanneer het erop aan kwam de Vlaamse zaak te verdedigen, ontbreekt hier bijna volkomen; hij kwam niet verder dan het herkauwen van wat zijn kerkelijke oversten al hadden gezegd.  Misschien was de materie echter te delicaat opdat hij zich ook zelf in het debat durfde te wagen.  Wel schuift de thematiek van de teksten van puur biologisch racisme gaandeweg op naar de verhouding tussen racisme en nationalisme.  In de marge van dit alles, besteedde Van Bulck aandacht aan de internationale politieke situatie. 

Ik ben er vrijwel zeker van dat Van Bulck deze informatie niet heeft aangevuld na de terugkeer van zijn tweede Afrika – verblijf, dus na de Tweede Wereldoorlog.[541] 

 

b) Van Bulcks aandachtspunten

 

Een eerste, typisch aandachtspunt, betreft het definiëren van een aantal begrippen.  Het gaat hierbij om termen als gen, polyhybride kruising, idiogenese,…, die in de eerste plaats onder te brengen zijn bij wat Van Bulck de fysische antropologie zou noemen.  Vervolgens kan een keur aan boekbesprekingen worden teruggevonden, die door Van Bulck was aangelegd.  Telkens weer ligt de nadruk daarbij op het onderscheid dat tussen mensen zou bestaan, en dat ten gevolge van voortplanting en erfelijkheid werd bestendigd.  Ook hier blijkt historische evolutie dus van belang.  Verschillende van deze artikels waren overigens afkomstig uit medische tijdschriften, wat wijst op een zekere band met de eugenetica.[542] 

            Van Bulck nam in zijn overzicht ook citaten op die nu erg omstreden zouden zijn.  Zo citeerde hij de Gobineau’s stelling dat het zwarte ras geen cultuur had, het gele ras materialistisch was, en het blanke een producent was.  Hij haalde dus eveneens teksten aan waarin gesteld werd dat er een ongelijkheid bestond tussen verschillende rassen.  De vraag rijst hierbij of hij dit ook zelf aanvaardde, dan wel of hij dergelijke ideeën enkel neerschreef, om ze later van antwoord te dienen.  Het blijkt uit onderzoek dat Van Bulck zich wel degelijk afvroeg of het bestaan van rasverschillen bepaalde relevante gevolgen had.  Zo maakte hij voor zichzelf een document op, getiteld Critische bespreking van den rasinvloed, waarin hij de verhouding tussen het ras en de godsdienstbeleving naging.[543]  Dat rassenverschillen bestonden, daarvan mocht hij wel uitgaan, zo concludeerde hij op basis van literatuur.  Deze hadden echter enkel betrekking op het lichamelijke, en hadden dus geen invloed op de religieuze beleving.  Van Bulck stelt het in volgende bewoordingen:

beschouwing van ’t wezen van den mensch

Mensch is een eenheid (…) met een geestelijk en stoffelijk bestanddeel.  Het geestelijk element is met het stoffelijke tot een enkel wezen verbonden.  Het ras is in den grond niet van geestelijken aard maar wordt als biologische component door de ouders doorgegeven.

Nu ligt het toch voor de hand, dat uitingen van den mensch, die bijzonder op het stoffelijke betrekking hebben, zooals de morphologische kenmerken in belangrijke mate met het ras verband zullen houden, terwijl de eigenlijke menschelijke hoedanigheden, wetenschap, cultuur en vooral godsdienst, niet of in veel geringere mate van den biologischen grondslag afhankelijk zullen zijn.  Geheel onafhankelijk is er geen enkele uiting van den mensch, zelfs niet de hoogste.  Want de geest is nu een keer in de stof verankerd en heeft haar noodig als voorwaarde voor zijn werking, vormt er zelfs een eenheid mede.  Doch er is in laatsgemeld (sic) opzicht geen innerlijke afhankelijkheid.  In den grond is de godsdienst en zijn andere uitingen van cultuur, die bij geen enkel ras geheel ontbreken, geen functie van het ras.[544]

Deze woorden, door Van Bulck zelf geschreven als synthese van literatuur, geven duidelijk Van Bulcks houding aan ten overstaan van de bestaande verschillen tussen menselijke rassen.  Hierbij dient echter een kanttekening te worden geplaatst.  Op andere plaatsen neemt Van Bulck namelijk de bevinding over dat de ‘erfelijke geaardheid’ wel degelijk haar invloed uitoefent op het ‘gemoedsleven’.  Centraal staat dan de overtuiging dat het raselement niet meer invloed heeft dan dat het de drager  - de mens dus -  een bepaalde richting uitstuurt.  Hij aanziet het dus niet als een noodlot, maar eerder zoiets als een aanleg.[545]

            Ook op allerlei ideeën die in krantenartikels waren verwoord, ging Van Bulck verder in.[546]  Veelal was de teneur hierbij dat er wel degelijk rassen waren, en dat deze een effectieve invloed hadden.  De auteurs stelden daarbij veelal dat het rasonderscheid dat ze maakten niet met superioriteit te maken had, maar wel met volkseigenheid.  De verschillende artikels maakten echter deel uit van dezelfde discussie. 

 

c) Van Bulcks studie van het racisme

 

In een volgende instantie ging Van Bulck na welke verbanden in de literatuur werden gelegd tussen de rassenleer en de antropologie.  Zo kwam hij onder andere tot de bevinding dat onder meer Haekel in diens vroege werk Darwins afstammingsleer navolgde.[547]  Van Bulck begreep antropologie hier evenwel als fysische antropologie.  Daardoor had hij niet enkel een bijzondere aandacht voor Darwins theorieën, maar ook voor de bevindingen van Mendel, waardoor hij de problematiek van de afstammingsverbanden op een biologische basis scheen te bekijken.  Van Bulck verwees hierbij steeds naar literatuur, als wou hij benadrukken dat hij de verschillende stellingen niet zelf had ontwikkeld.  Een opvallende constante bij dit alles was de nadruk op het bestaan van verschillende rassen die evenwaardig aan elkaar zijn.  Van Bulck geloofde samen met Schulte, dan ook niet dat een van de bestaande rassen als de oorspronkelijke wilde stamsoort mag worden aanzien.  Wel stelde hij na literatuuronderzoek dat er twee rasbegrippen bestaan: dynamische rassen en antropologische rassen.  Met het rasbegrip dat betrekking heeft op de dynamische rassen, worden alle groepen aangeduid die een eigen genotype hebben.  Het rasbegrip daarentegen dat doelt op antropologische rassen, heeft betrekking op groepen waarop een beschrijving past die het doorsnee van de leden van de groep weergeeft.  Groepen die samengesteld zijn uit verschillende rassen, vallen dus onder het dynamische rasbegrip. 

Wat het natiebegrip betrof, stelde Van Bulck vast dat er drie definities bestonden wanneer het met de antropologie werd verbonden.  De eerste, die onder meer bij Schmidt en Koppers fundamenteel was, was in essentie genetisch – historisch.  Daarbij werd de vraag gesteld of de mensheid in origine al dan niet bestond uit homogene groepen, die later waren verdwenen.  Vooral externe invloeden werden dan als oorzaken voor dit verdwijnen aangehaald.  De tweede definitie was filosofisch van aard, en peilde naar de noodzakelijke of toevallige kwaliteiten van een sociale groep.  De derde was een juridisch – morele definitie die naar de oorsprong van rechten en plichten peilde.  Voor Van Bulck was een natie in haar essentie een natuurlijk sociaal aggregaat.  De taal, het ras, de religie, het territorium en de staat waren daarbij niet essentieel, maar wel elementair. 

            Van Bulck toonde daarnaast ook aandacht voor praktische elementen zoals maatregelen die werden voorgesteld om rassen zuiver te houden.  Een van de maatregelen die hij aanhaalde, was de sterilisatie van de vrouw.  Hierover is een zeer expliciete uitlating van Van Bulck terug te vinden.  Hij keurde dit volledig af, omdat het een te drastische remedie was die bruut in al te persoonlijke materies ingreep.[548] 

In navolging van Monseigneur Van Roey, geloofde Van Bulck niet in het bestaan van verschillende rassen als een fataliteit, waarbij het ene ras per definitie inferieur was aan het andere.[549]  Wat volgens hem wel mogelijk was, was dat bepaalde rassen (groepen mensen die gelijkaardige trekken hadden, maar wat breder moet gezien worden dan dat ze louter door bloed aan elkaar gebonden waren) degenereerden.  Hierdoor was het niet zo dat het de taak was van het ene ras, om een ander ras te dienen.  Wel was het de opdracht voor het niet gedegenereerde ras om het andere er bovenop te helpen.  Bij dit alles spelen zowel fysieke als geestelijk en religieuze factoren een rol.  Met andere woorden, het centrale idee achter dit alles is het volgende: je kan altijd van een ander (ras) leren (en omgekeerd).  Dit is natuurlijk de essentie van verdraagzaamheid.  Omdat deze theorie, zoals ik zal aantonen, naar mijn gevoel de essentie omvat van de hele beeldvorming die kenmerkend is voor het werk van Van Bulck, wil ik Mgr. Van Roey citeren, zoals ook Van Bulck dat deed.  Ik laat het echter bij de kern:

4a) L’histoire et la science démontrent aussi que toutes les races, à l’exception de l’une ou l’autre, arrivée à un degré de déchéance irrémédiable, sont perfectibles.  Nous n’avons, pour être convaincus de cette vérité, qu’à regarder ce qui se passe au Congo Belge, où les peuplades les plus primitives font preuve de merveilleuses aptitudes et où la civilisation chrétienne fait des progrès admirables.

4b) Et d’autre part les annales de l’humanité racontent comment les races les plus avancées et let plus fortes ont dégénéré, ont perdu toute valeur, ont disparu.

4c) Il n’est pas vrai que les races sont immuables, les unes étant supérieures en vertu de leur sang, destinées à dominer, les autres naturellement inférieures, créés pour servir.[550]

 

d) Conclusie

 

Uit dit alles blijkt dat Van Bulck, met zijn tijdgenoten, racisme zeer biologisch opvatte.  Daarbij merkte hij op  - volledig in lijn met de katholieke leer -  dat  er een scheiding bestond tussen lichaam en geest.  Zelfs al was die niet volledig, dan nog was het racisme niet allesbepalend.  Dit betekende evenwel niet dat er geen andere tegenstellingcategorieën bestonden.  Van Bulck ging immers veeleer uit van verschillen die bestonden tussen volkeren of naties.  Bij dit laatste speelde het geestelijke wel een rol.  Geheel passend binnen de christelijke leer, was het echter de bedoeling deze verschillen, zonder ze op te doeken, te overbruggen.  Het zal dus in het vervolg van het onderzoek nodig zijn na te gaan of deze tegenstellingcategorie tussen volkeren effectief in Van Bulcks werk op te merken valt en zo ja, hoe.  Daarnaast moet de vraag worden gesteld of dit de enige tegenstellingcategorie in Van Bulcks oeuvre is.  Alvorens hierop in te gaan, analyseer ik Van Bulcks volksbegrip.  Ik zal daarbij pogen na te gaan in welke mate en op welke manier Van Bulck opkwam voor de Vlaamse zaak. 

 

VIII.1.2 Vlaamse overtuiging

 

Qua taalgebruik valt op dat Van Bulck vaak op een specifieke manier spreekt over geografische omschrijvingen.  Zo zijn in vele archiefstukken of manuscripten de termen Noord – Nederland en Vlaanderen terug te vinden, waar hij eigenlijk Nederland en België bedoelde.[551]  Dit valt des te meer op, omdat hij het zelf in een aantal gevallen heeft verbeterd.  Naar mijn mening valt dit in verband te brengen met zijn houding jegens de Vlaamse zaak.  Met deze betrokkenheid was Van Bulck geen uitzondering onder de missionarissen (ut supra).  Dat deze bevlogenheid effectief bij Van Bulck aanwezig was, ook daarvan heb ik reeds meerdere malen voorbeelden gegeven op verschillende plaatsen in deze neerslag van mijn onderzoek.  Onder meer het lidmaatschap van het AKVS heb ik daarbij aangehaald, alsook zijn vrijwillige naamsverandering. 

Van Bulck had aandacht voor begrippen als volk en natie.  De definiëringen die hij daarbij gaf, maken de band met de hierboven beschreven problematiek van het racisme duidelijk.  Het bindmiddel van een volk was volgens hem de gemeenschappelijkheid van taal en afstamming in een ver verleden (hierbij kon ras een rol spelen, net als cultuurelementen of andere zaken).[552]  Als dit nu de twee hoofdpunten zijn uit zijn definitie, dan rijst de vraag in hoeverre dit alles ook in zijn academisch werk meespeelde.  Daar had hij immers vooral aandacht voor linguïstiek (de taal) en volkenkunde (de cultuurhistorische methode, dus het uitspitten van het verleden van volkeren).  Zo dit correct is, dan is het maar de vraag of Van Bulck zich daardoor niet bezondigde aan het toepassen van eigen definities op een continent (Afrika) dat hij feitelijk niet kende, en zich dus bij uitstek aprioristisch en afrikanistisch gedroeg.[553] 

Van Bulcks pleiten voor een groot Nederlands rijk (dat hij niet overal verwoordde), bestond er in wezen uit om wat hij noemde de eigen volksdelen tot een staat te verenigen.  Dit streven was enkel geoorloofd zo een bepaald volksdeel (in casu Vlaanderen) binnen een gemengde staat (in casu België) wordt ‘verkracht’.[554]  Van Bulck nam daarbij de opinie over dat ook de Katholieke Actie deze nationale strijd diende te voeren.  Daarmee gaf hij een denken weer dat inging tegen de opinies van het Belgisch episcopaat waardoor een latente spanning in zijn denken tussen hem en het episcopaat zichtbaar wordt. 

 

De uitgebreide interesse die Van Bulck ten toon spreidde door zich te informeren over de toenmalige standpunten rond de Vlaamse zaak, zijn interesse voor de geschiedenis van het flamingantisme, en zijn uitlatingen die ook elders kunnen worden teruggevonden, laten er weinig twijfel over bestaan dat hij zelf ten zeerste met deze problematiek begaan was.[555]  In de volgende paragraaf zal ik proberen aangeven of dit ook uit zijn werk blijkt.  Toch wil ik voorafgaandelijk opmerken, dat het zowel voor als na, maar vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog, niet evident was zich als Vlaming in Belgisch – Kongo te uiten als flamingant.[556]  Dit kan in verband worden gebracht met de niet nader gekende moeilijkheden die Van Bulck in de kolonie tijdens de oorlog heeft gekend (ut supra). 

 

VIII.2 Beeldvorming

 

In mijn hoofdstuk gewijd aan methodologie had ik vastgesteld dat het noodzakelijk was een universe of discourse te reconstrueren.  De door Van Bulck zelf verzamelde informatie heeft me hierbij erg geholpen, en in staat gesteld na te gaan hoe Van Bulck en diens tijdgenoten, stonden tegenover de begrippen nationalisme en racisme.  De voorgaande paragraaf is voor zo een universe of discourse dan ook ten zeerste van belang.  In wat volgt wil ik nagaan of er enige consistentie zit in Van Bulcks uitlatingen.  Ik zal daarbij aandacht hebben voor gegevens die zowel uit gepubliceerd materiaal, als uit archiefbronnen blijken.  In een aparte paragraaf behandel ik ook foto’s.

            Hoewel ik eerder heb aangegeven dat tegenstellingcategorieën niet altijd zaligmakend zijn, zal ik hiertoe vooral uit praktische overwegingen toch mijn toevlucht zoeken.  Ik wil aangeven dat ik eveneens een bijzonder oog zal hebben voor eventuele evoluties in het denken. 

            Voorafgaandelijk wil ik een overzicht geven van mijn vragen.  In de eerste plaats wil ik onderzoeken welke visie Van Bulck huldigde omtrent de autochtonen.  Hierbij maak ik een onderscheid tussen het wetenschappelijke werk van Van Bulck en diens vulgariserende geschriften.  Ik zal daarbij mijn oordeel enerzijds laten afhangen van wat Van Bulck zelf als racisme omschreef zoals ik dat hierboven heb beschreven, en anderzijds van wat wij nu onder racisme verstaan (ut supra).  Een tweede belangrijk punt waarnaar mijn aandacht zal uitgaan is in hoeverre hij het volksbegrip, en zijn eigen bewogenheid dienaangaande, ook liet doorwegen in zijn werk.  Dit aandachtspunt zal in dit hoofdstuk echter slechts gedeeltelijk aan bod komen omdat ik ook in het volgende hoofdstuk omtrent linguïstiek op deze problematiek nog uitvoerig zal ingaan.  Tot slot behandel ik ook de algemene beeldvorming bij Van Bulck.  Daarbij werp ik een blik op begrippen als tribalisme en afrikanisme.  Omdat alles nogal sterk uiteen loopt in Van Bulcks werk, en al deze aandachtspunten in belangrijke mate met elkaar te maken hebben, heb ik ervoor geopteerd ze niet in aparte punten te behandelen, maar ze wel in verband met elkaar en aan elkaar te toetsen.  Op het einde zal dit samenvloeien in een korte synthese.

 

VIII.2.1 Van Bulcks visie op Afrika en haar bewoners in zijn teksten

 

Dit aandachtspunt splits ik uit, als was Van Bulck een gespleten persoon.  Enerzijds belicht ik zijn stellingen in zijn hoedanigheid van wetenschapper, anderzijds in zijn persoon van geestelijke.[557]  Dit bleek uit het onderzoek een interessante invalshoek te zijn.  Soms was de beeldvorming namelijk schijnbaar tegengesteld al naargelang de functie van waaruit Van Bulck sprak.  Het is enkel op deze manier dat ik deze paradox kan proberen te verklaren.

            Centraal echter staat de vaststelling dat Van Bulck geen minachting betoonde jegens zijn studie – objecten, de zwarten.  Zo vangt hij zijn artikel Negerkultuur aan met de volgende woorden:

Waarom die schaterlach, zoodra U het woord ‘Negerkultuur’ te hooren krygt.  Hoe zoo dit minachtend schokschouderen?  Of meen – je dat alleen de Europeaan als ‘Kultuurmensch’ mag doorgaan, en de neger louter als ‘wilde boschjesman’ ware te bestempelen, overal en altyd?  Is er by den Neger voor Kultuur geen plaats?[558]

Hij was zich bewust dat deze mening een uitzondering was binnen het denken van de meeste Europeanen.[559]  Zelf stelde hij dat hij deze mening vooral huldigde als gevolg van zijn wetenschappelijk engagement.  Hij was er zich eveneens van bewust dat het nog een hele tijd zou duren eer alle blanken dezelfde mening zouden toegedaan zijn.  In het vervolg zal ik deze opinie proberen scherp te stellen, en wijzen op de inconsequenties die Van Bulck dienaangaande kenmerkten.

 

a) De wetenschapper aan het woord

 

Het citaat waarmee ik dit hoofdstuk begon, geeft duidelijk de expliciete houding aan van Van Bulck tegenover de Afrikaan.  Aangezien hij deze woorden uitsprak naar aanleiding van een herdenking van Schmidts werk, voegde hij daar impliciet aan toe dat dit tevens de grondhouding was van de cultuurhistorische school.  Dit houdt in dat de cultuurhistorische methode ervan uitging dat alle volkeren intrinsiek evenveel waarde hadden.  Voor de cultuurhistorische school was evolutie  - zoals ik hierboven heb uiteengezet -  niet onbestaande, maar deze leidde niet altijd naar een hogere beschavingsvorm of iets anders en beters.[560]  Het gevolg van evolutie kon volgens deze opvatting ook degeneratie of vereenvoudiging zijn.  Alles verschilde immers al naargelang het specifieke cultuurelement. Het concrete gevolg was dat er volgens deze theorie geen verdeling op een waardeschaal van de verschillende volkeren mogelijk was.[561]  Het is een stelling die ik ook hierboven omstandig heb uiteengezet, en die ook elders wordt bevestigd.[562]

Dit uitgangspunt blijkt echter voor methodologische problemen te hebben gezorgd waarvan ook Van Bulck zich bewust was.[563]  Een eenvoudige versie van een cultuurelement kon immers zowel de basis zijn waarvan een complexere vorm van dat cultuurelement was afgeleid (wat de evolutionisten betoogden en wat voor hen een bewijs vormde van een evolutie in opgaande lijn), als dat het juist een afgeleide was van een complexere vorm (evolutie in degeneratieve zin dus).  Dit leidde enerzijds tot praktische problemen wanneer men de relatieve ouderdom wilde bepalen van cultuurelementen, en anderzijds tot het probleem dat niet op wetenschappelijke wijze kon worden vastgesteld in welke zin evolutie verliep.  Op die manier konden de uitgangspunten van het evolutionisme ook niet op een wetenschappelijke manier worden ontkracht, waardoor de waardeoordelen van deze ideologie niet konden worden aangevochten.  Het probleem werd enkel complexer wanneer men stelde dat een simpele vorm van een cultuurelement, in feite een onvolkomen leenvorm was van een ingewikkelder vorm.  De enige oplossing die Van Bulck zag, was alle cultuurelementen in hun context te bekijken om vervolgens een totaaloordeel te vellen.  Hij besefte echter dat ook dit niet voor harde bewijzen kon zorgen.  Van Bulck botste met andere woorden met zijn eigen beeldvorming op het principe, dat hij eveneens louter subjectieve uitspraken deed terwijl hij juist ijverde voor absolute objectiviteit.  Deze bekommernis leidde er toe dat Van Bulck, als wetenschapper, besloot geen relatieve en subjectieve uitspraken te doen op basis van enkele arbitraire normen.  Voor hem waren alle volkeren en autochtonen gelijk.

            In de marge van deze problematiek, is ook de definitie die Van Bulck aan het begrip cultuur gaf van belang.[564]  Hij lijkt er in weerwil tot zijn tijdgenoten, niet te zijn van uitgegaan dat het nauw met geschiedenis samenhing.  Cultuur kon volgens velen uit zijn tijd enkel maar aanwezig zijn wanneer een geschiedenis voorhanden was.  De attestatie van zo een geschiedenis was de aanwezigheid van een schriftelijke overlevering.  Voor Van Bulck daarentegen betekende cultuur het aanwezig zijn van cultuurelementen.  In die betekenis, stelde hij dat zowel de blanke als de zwarte rassen cultuurvolkeren waren.  Deze stelling achtte hij echter niet evident op het ogenblik dat hij dit schreef.  Wanneer cultuur bijvoorbeeld omschreven wordt als het naar de hand zetten van de natuur, onder meer door van foerageren over te gaan naar landbouw, dan kan ook volgens Van Bulck van cultuur- en natuurvolkeren worden gesproken, waarbij de laatsten niet aan landbouw doen.  Toch wil dit volgens hem absoluut niet zeggen dat zij niet op andere vlakken, zoals bijvoorbeeld het geestelijke, de natuur beheersen.  Bovendien kennen ook vele natuurvolkeren sociale instellingen. Met andere woorden, Van Bulck verzette zich in het midden van de jaren dertig met klem, tegen elke indeling op een waardeschaal van de Afrikaanse volkeren.  Wel had het begrip natuurvolk voor hem een Romantische betekenis: er heerste een onbedwongen naturaandrang in zijn weelderige uiting van dynamische energie, tegenover het cultuurvolk dat stijf, gestold en gemechaniseerd is.[565]

Voorts wijst Van Bulck erop dat de stellingen van de cultuurhistorische school politiek vaak erg omstreden waren.  Zo moest onder meer Schmidt bij de herdruk van een van zijn werken uitwijken naar Oostenrijk, en later naar Zwitserland, omdat hij er de stelling in naar voor bracht dat alle volkeren migraties hadden gekend, en ze dus allemaal gemengd waren.[566]  Dit druiste natuurlijk regelrecht in tegen de ideologie van raszuiverheid zoals die door de nationaal – socialistische partij in Duitsland werd gepredikt.

            Ondanks deze emanciperende woorden, spreekt Van Bulck echter ook van ‘primitieve groepen’.[567]  Dit doet hij op een genuanceerde manier, getuige volgend uitgebreid citaat:

Personne ne contestera qu’à l'heure actuelle c'est le groupe d'hommes primitifs qui nous présente le specimen (!) de vie matérielle et économique le plus primitif que nous connaissions, à part quelques restes de tribus en pleine déchéance et dont l'extermination est imminente.  Les doutes et les contestations ne surgissent que lorsque l'on passe au problème de leur vie religieuse et morale, de leur vie sociale et familiale.  C'est alors que certains hésitent à se fier aux documentations recueillies sur place.  Pourquoi cette réserve?  Parce que la documentation est encore trop lacunaire?  Nullement, elle est extrêmement précise et bien des détails ont été vérifiés à plusieurs reprises et par des enquêteurs différents.  Le (!) seule réserve, qu'ils pourraient faire valoir, c'est que pour être complète il faudrait également l'enquête de toutes les tribus, avec lesquelles ces Pygmées et Pygmoïdes vivent en symbiose.  D'où provient alors leur objection?  La voici: il est difficile d'admettre, qu'on puisse se trouver en présence d'une vie sociale et familiale tellement organisé, d'une vie religieuse et morale si élevée, alors que l'on constate par ailleurs qu'il s'agît de groupes minuscules, dispersés et absolument déshérités au point de vue de la culture matérielle.  Il y a, si pas opposition diamétrale, du moins discordance flagrante entre ces deux catégories et niveaux de vie.  La réponse que leur oppose l'école historico - culturelle est bien simple et est confirmée par un grand nombre d'exemples, empruntés à des civilisations bien diverses.  'Le postulat qu'il doit y avoir équivalence de niveau dans toutes les catégories diverses de la vie humaine, est contredit par les données historiques objectives indéniables'.  Il existe des sociétés où le niveau de culture matérielle est fort élevé, mais celui de la vie religieuse et morale fort bas; il en existe d'autres où le niveau de vie familiale, morale et religieuse est fort élevé.[568] 

Van Bulck raakt hiermee een van de kernpunten aan waarmee ik zal moeten rekening houden wanneer ik de beeldvorming in zijn werk naga.  Hij geeft hier namelijk, als fervent aanhanger van de cultuurhistorische school, een eigen definitie van primitiviteit.  Voor hem heeft dit begrip kennelijk niets negatiefs in zich.  Integendeel, het is enkel een manier van uitdrukken, om aan te geven dat een groep behoort tot de zogeheten Grundkultur.  Daarmee bedoelen de aanhangers van de cultuurhistorische methode die groep mensen die relatief gesproken de oudste waren, dit wil zeggen schijnbaar niet beïnvloed.  Schijnbaar, aangezien beïnvloeding en migraties van cultuurelementen wel degelijk mogelijk zijn, maar dat ze niet meer te achterhalen zijn.  Hierdoor draagt het begrip ‘primitief’ bij Van Bulck een andere lexicale betekenis dan bij ons.  Waar dit voor ons een negatieve bijklank heeft, is dit niet het geval voor Van Bulck.  Daarnaast stipt Van Bulck in bovenstaand fragment ook aan dat er een groot verschil bestaat tussen de verschillende cultuurelementen.  Bij een bepaald volk kunnen sommige daarvan sterker ontwikkeld zijn dan andere, terwijl dit juist omgekeerd kan zijn bij andere groepen.  Alleen al ten gevolge daarvan is het volgens Van Bulck onmogelijk om verschillende volkeren, groepen of culturen onderling met elkaar te vergelijken, en in verschillende ontwikkelingsklassen in te delen.  Ook hierop heb ik reeds eerder gewezen.

            Ik ben evenwel niet geneigd volledig in deze redenering mee te stappen.  Van Bulck geeft namelijk zelf aan dat juist dit punt van de cultuurhistorische methode vaak verkeerd werd begrepen.[569]  Eerder heb ik trouwens gewezen op de methodologische problemen waartoe deze stellingen leidden.  Dit impliceert dat deze zienswijze bij vele tijd- en vakgenoten allerminst ingeburgerd was.[570]  Ook Van Bulck lijkt het elders allemaal wat te relativeren.  Een primitieve cultuur is dus een oude cultuur, dit wil zeggen een cultuur die reeds lange tijd niet beïnvloed is geweest van buitenaf.  Toch bleef Van Bulck benadrukken dat dit interne ontwikkelingen niet uitsloot, alsook dat hij hiermee geen waardeoordeel uitsprak. 

 

In zijn werk, zowel het wetenschappelijke als het vulgariserende, stelde hij dat in Afrika vijf groepen woonden.  Bij de verdeling van de (oorspronkelijke) Afrikaanse bevolking ging hij antropomorfisch te werk.  Volgens hem werd Afrika bevolkt door semieten, hamieten, hottentotten, pygmeeën en negers.  Opvallend: twee van de vijf groepen brengt hij in verband met de typische christelijke visie die ook bij de evolutionisten terug te vinden was.[571]  De grote groep die Van Bulck de negers noemde, verdeelde hij nogmaals onder.  Ditmaal vormde de taal de verdeelsleutel.  Zo kwam hij tot een opsplitsing van de groep der ‘negers’ in bantoe’s, West – Afrikanen, Kushieten en Soedanezen.  Deze opsplitsing op basis van taal is opmerkelijk, en geeft aan dat Van Bulck zijn eigen theorie die uit het flamingantisme sproot, en waarbij de taal kenmerkend is voor het volk (cf. de taal is gansch het volk), exporteerde naar Afrika.  Dit kan als afrikanisme worden bekeken.

In een van de meer vulgariserende teksten, blijkt dat Van Bulck zich bewust was van het afrikanisme dat eigen was aan zovele geschriften van westerlingen.  Zo pleitte hij voor een rechtzetting van het verkeerde beeld dat bestond omtrent de rol van de autochtone vrouw in Belgisch – Kongo en het fenomeen van de bruidsprijs.  Om dit gegeven voldoende te begrijpen, zo stelde hij, was het noodzakelijk dit goed te bestuderen.  Daarnaast behandelde hij het fenomeen van de veelwijverij.  Ook hier stelde Van Bulck vast dat in het verleden vaak werd gesproken van polygamie, waar men eigenlijk enkel met overspel te maken had.  Hij stelde dus een aantal typische mythes omtrent Afrika bij die onder blanken gemeengoed waren, en bleek er een punt van te maken bepaalde problemen eerst wetenschappelijk te onderzoeken, om ze vervolgens objectief te beoordelen.  In die zin lijken de uitgangspunten en de levenshouding van Van Bulck wetenschappelijk te zijn geweest. 

            Tegen deze redenering kan evenwel worden ingebracht dat Van Bulck de polygamie minimaliseerde in plaats van ze tot haar juiste proporties te herleiden, juist omdat hij hiervan als geestelijke een uitgesproken tegenstander was.[572]  Van deze spanning kan ik geen uitsluitsel geven, aangezien mijn kennis van de prekoloniale sociale structuren in Afrika dit niet toelaat.  Wel stel ik vast dat Van Bulck bepaalde praktijken die hij tegen kwam, en die naar de geest als polygamie zouden kunnen omschreven worden, door hem niet als polygamie werden bestempeld.[573]  Het gaat daarbij onder meer om het gebruik waarbij jongens gedurende een bepaalde periode vrij zijn in hun keuze met wie ze naar bed gaan, en daarbij telkens weer met een andere vrouw mogen slapen.  Volgens Van Bulck is dit geen polygamie, omdat hierbij geen onherroepelijk contract zoals het huwelijk, in het spel is.  Van Bulck past met andere woorden nogal strikt  - misschien te strikt? -  zijn christelijke huwelijksmoraal toe.  Daarbij is volgende opmerking overigens van belang:

Voilà comment les missionnaires catholiques peuvent d’une part justifier leur point de départ: le mariage africain est monogamique malgré de nombreux cas de polygamie.  D’autre part même si le mariage Africain de jadis aurait solution au problème crucial actuel: grâce au statut chrétien, qui déclare que désormais le mariage chrétien est socialement et juridiquement considéré comme mariage coutumier, ils prendent (sic) possible que ce mariage africain soit également enregistré comme mariage de statut légal.[574]

Hieruit blijkt dat Van Bulck, als missionaris, zich vooral fixeert op de situatie zoals die ten gevolge van het christendom is ontstaan.  Daarbij ontkent hij het bestaan van polygamie niet, maar stelt hij dat de onderstroom monogamie is.  Hieruit kan echter minstens een vermoeden rijzen dat Van Bulck hiervan overtuigd is, om op deze manier het monogame katholieke huwelijk bij de Afrikanen als natuurlijk te doen overkomen.  Ook hiermee kan dus beeldvorming gemoeid zijn.  Het feit dat deze woorden een eigen aanvulling zijn in een bespreking van een studie van het International African Institute waarin de meerderheid van de huwelijksstructuren in Zwart - Afrika wel als polygaam omschreven worden, versterkt enkel deze hypothese. 

            Wat ook zij van al deze gebruiken, Van Bulck bekijkt de zwarte in elk geval niet als een op seksueel vlak losgeslagen subject.  Deze vaststelling staat haaks op wat binnen het patroon van het afrikanisme aanvaard was (ut supra). 

 

De positieve evaluatie van de Afrikaanse autochtonen, waarvan bij Van Bulck meermaals sprake is, neemt echter in vurigheid af naarmate de tijd vordert.[575]  Waar hij alle mensen met hun eigenheden in het midden van de jaren dertig nog met verve verdedigde, wordt dit al veel minder prominent wanneer op sommige plaatsen de dekolonisatie is doorgevoerd.[576]  In een neerslag die Van Bulck schreef naar aanleiding van een colloquium op 24 en 25 september 1954 omtrent de economische ontwikkeling in Afrika, stelt hij dat de laatste uitweg voor economische ontwikkeling van Afrika deze is van samenwerking met de autochtonen waarbij blanken hun verantwoordelijkheid opnemen.[577]  Dit laatste betekent dat ze soms  - tegen de wil van de zwarten -  bepaalde beslissingen moeten uitvoeren om de autochtonen goed ‘op te voeden’.  Aanvullen doet hij met de woorden: … of men dit nu spijtig vindt, dit doet niets ter zake.[578]  De gretigheid voor een gelijke behandeling van zwarten en blanken zoals die eerder tot uiting kwam, is hier duidelijk bekoeld.  Het ontzag dat Van Bulck had voor de snelle toenadering die de Fransen aan de zwarten schonken, noemt Van Bulck dan ook niet toevallig een lofwaardige toenadering, en een prijzenswaardig bewijs van grenzeloze menslievendheid.[579]  Van Bulck stelde in dezelfde tekst dan ook niet toevallig dat echte kolonisering steeds met onbaatzuchtigheid gepaard ging, waardoor noch negrofilie, noch negrofobie de beleidslijnen mochten bepalen.  Toch benadrukt hij dat een mentaliteitswijziging hiertoe nodig is in het westen, opdat de fouten van het verleden, vaak ingegeven door een gevoel van superioriteit, niet opnieuw zouden worden gemaakt. 

Van Bulck beschouwde de antropologie niettemin als een utilitaristische wetenschap, die een belangrijke rol te spelen had in het proces van de kolonisatie en emancipatie en dus een intellectuele verovering inhield.[580]  Zij deed namelijk het voorbereidende werk voor een geslaagde acculturatie, maar gaf anderzijds ook blijk van een humane interesse.[581]  Deze acculturatie beschouwde hij als de essentie van de kolonisatie.  Daarbij vertrok hij niet, zoals gezegd, vanuit de mening dat hij als blanke een superieure cultuur kwam brengen, maar wel dat hij deze andere cultuur aansluiting deed vinden bij het westerse bestel (onder meer op economisch vlak).[582]  In die zin was de antropoloog als wetenschapper dus een onmisbaar figuur.  Zonder zijn kennis begon de acculturatie, door het westen gestuurd, immers al met een achterstand gezien het ontbreken van de kennis van de oorspronkelijke cultuur.[583] 

            De antropologie kon echter niet tot doel hebben om de traditionele structuren statisch op te tekenen, en zo te laten verstarren, of in hun intrinsieke waarde in te grijpen.  Van Bulcks antropologische werken geven  - ondanks de nadruk op dynamiek -  toch vooral het beeld van een wetenschapper die zich richtte op de historische situatie.  In die zin kan ook het werk van Van Bulck als afrikanistisch worden omschreven.[584]  De antropologie moest volgens Van Bulck voor een bemiddeling tussen culturen zorgen opdat, zonder het bestaande overboord te gooien, uniformiteit tussen de verschillende culturen optrad.[585]

 

b) De mening van de missionaris

 

Zoals gezegd leidde Van Bulck in zekere zin een dubbel leven.  Hoewel hij in de eerste plaats wetenschapper was (hij bracht de meeste tijd in die hoedanigheid door), was hij in niet onbelangrijke mate ook missionaris.  Dit engagement nam hij niet enkel op gedurende de vijf jaar dat hij deze functie effectief uitoefende.  Vooral in de jaren dertig bleek hij hiermee evenzeer te zijn begaan.[586]  Deze activiteit beïnvloedde vaak zijn antropologie (ut supra).  Als missionaris gaf hij echter vaak een ander beeld van de Afrikanen.  Zo vergeleek hij ze meermaals met kinderen.[587]  Het is van het grootste belang hierbij te beseffen dat paternalisme in se niets minder is dan de uitdrukking van een machtsrelatie. Wanneer zwarten immers als kinderen worden beschouwd, is dit niet omdat ze kinderen of onbeschaafd waren, maar wel omdat er macht over hen diende te worden uitgeoefend, wat op deze manier kon.  Op deze vergelijking had Van Bulck echter geen patent; het was een van de typische stereotyperingen die de zwarten werd opgelegd.[588]  De vraag rijst hoe het komt dat Van Bulck in zijn ene, wetenschappelijke leven, er juist zo hard voor ijverde te laten inzien dat er geen waardeverschillen bestonden tussen de verschillende mensen, terwijl hij als missionaris de zwarten met kinderen vergeleek die nog moesten worden opgevoed wat duidelijk wel een teken van segregatie is.  Bovendien was zijn mening als wetenschapper sterk beïnvloed door zijn kerkelijke achtergrond.  Ook dat heb ik hierboven ruimschoots beargumenteerd.  Toch schrijft Van Bulck zwart op wit het volgende:

Parfois même, on est allé jusqu’au reproche d’ “ethnographie tendancieuse” et on a essayé de rendre in globo tous leurs témoignages suspects, du seul fait que parmi les enquêteurs il se trouvait des catholiques; en effet, les convictions religieuses de ces derniers les rendraient tellement imbus de préjugés, que toute enquête scientifique objective impartiale leur serait devenue impossible.[589]

Uit dit fragment blijkt dat Van Bulck zichzelf de stelregel oplegde zijn katholieke ideologie enkel op het morele niveau te laten spelen.  In zijn wetenschappelijke leven mocht dit niet, al zondigde hij wel eens tegen dit principe.[590]  In die zin kan hem het etiket emancipatorisch worden opgekleefd, al was paternalisme en stereotypering hem evenmin vreemd.[591]  Dit paternalisme komt vooral tot uiting in zijn artikel Negerpleidooi, dat hij schreef vanuit het perspectief van een Afrikaan die voor de Volkenbond het conto opmaakte van de kolonisatie.[592]  Deze imaginaire Afrikaan plaatste zichzelf in de rol van het kind, dat werd opgevoed door de blanke.[593]  Daarbij spaarde hij zijn kritiek op de gruwel van Congo – Vrijstaat niet, onder meer door te verwijzen naar de wandaden die met de komst van Boela Matadi  (Sir Henry Morton Stanley) gepaard gingen.[594]  Voor wat de periode van Belgisch – Kongo betreft (dus vanaf 1908), klonk de toon echter anders, en primeerde het paternalisme.  In de mond van de opgevoerde, imaginaire Afrikaan, werd dit paternalisme vanwege de blanke kolonisator in Van Bulcks eigen, onnavolgbare stijl kritisch geëvalueerd.  Van Bulck liet zijn personage namelijk stellen dat hij en zijn volk door de blanken onderwezen moesten worden, opdat onder meer ziekten (hij haalt hier het voorbeeld van de slaapziekte aan) op een efficiënte manier werden aangepakt.  Anderzijds liet hij hem ook zeggen dat hij op het ogenblik van het schrijven meerderjarig was geworden, en dus samen met zijn voogd beslissingen wilde nemen.  Concreet betekent dit dat Van Bulck het paternalisme van de Belgen als door de zwarten aanvaard voorspiegelt, maar dat hij tegelijk pleit voor een grote betrokkenheid van hen.  Paternalisme, gepaard met emancipatie dus.[595]  Een van de centrale punten die Van Bulck daarbij aanhaalde was de taalpolitiek.  Hierop kom ik in volgend hoofdstuk echter uitgebreider terug.  Van Bulck stond overigens uiterst positief tegenover de medebetrokkenheid van autochtonen bij het koloniale beleid.  Zo juichte hij onder meer de aanwezigheid van vertegenwoordigers van autochtonen op studiedagen, enorm toe (wat trouwens past binnen het emancipatorische plaatje).[596]  De zwarte was voor hem immers geen tabula rasa, maar had een eigen cultuur.  De taak van de kolonisatie en van de missies bij uitstek was het om hierop de West – Europese cultuur te enten.[597]  Vandaar dat hij ook sprak van opvoeding en grondige studie van de bestaande situatie.

 

Van Bulck was dus kennelijk overtuigd van het anders – zijn van de zwarten.  Dit uit zich in het bestaan van enkele tegenstellingcategorieën, waaronder bijvoorbeeld de tegenstelling kind – volwassen.  Als katholiek missionaris lag hem echter ook het geestesleven nauw aan het hart.  Zo had hij veel aandacht voor het lokale geloof.[598]  Hoewel hij zich vaak expliciet verzette tegen de bestaande beeldvorming dienaangaande waarin de Kongolezen als afgodendienaars en dergelijke werden versleten, liet hij er toch geen twijfel over bestaan dat ze heidenen waren.[599]  Het was bij de bekering zaak om op dit heidendom verder te bouwen. Hoewel hij deze aandacht uitte in zijn hoedanigheid van antropoloog, was deze duidelijk ingegeven vanuit zijn overtuiging.  Het lokale geloof bekeek hij met enig argwaan.  Ook hier zijn dus tegenstellingcategorieën op te merken, maar het dient gezegd dat Van Bulck zich hiervan bewust was.  Hij deed daarom zelf zijn uiterste best een scherp onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld tovenarij en hekserij om niet alle soorten ‘lokaal geloof’ over dezelfde kam te scheren.  Wel meende hij dat al dit lokaal geloof in feite slechts bijgeloof was.[600]  In die zin keek hij dus met typisch West – Europese ogen naar het bevreemdende schouwspel dat zich volgens hem voordeed, en plaatste hij godsdienst (in casu het Rooms katholicisme) boven religie (het geloof in het heilige zonder dat dit heilige nader wordt gespecificeerd).[601]  Typisch was dat Van Bulck in zijn lezing ook nadrukkelijk zocht naar een positief aspect in het lokale geloof, al bleef hij stellig bij zijn punt dat het geen Rooms – katholicisme betrof.  Dit positieve aspect leek hij te vinden in de figuur en functie van de tovenaar.  Hierdoor creëerde hij zelf een tegenstelling.[602] 

            Van Bulck was zich daarentegen bewust van de negatieve gevolgen van het bestaan van deze tegenstellingen.  Zo verwoordde hij de problemen die omtrent interraciaal onderwijs bestonden, als volgt:

Interrogeons les autochtones: ‘Nous désirons tous, disent – ils, que le Blanc nous permette de nous rapprocher plus près de lui.  La difficulté n’est pas de notre côté; elle vient du Blanc, qui  - pas toujours, il est vrai, mais souvent, et, précisons – le, en dehors du milieu missionnaire et de quelques milieux gouvernementaux -  nous méprise. (…)’ (…) Le Blanc de répondre: ‘Mais, voilà justement pourquoi nous voulons intensifier les contacts interraciaux; c’est pour vous enlever ce complexe d’infériorité, qui vous rend si difficile le rapprochement avec le Blanc. (…)’  Qu’on ne s’étonne pas de la riposte des autochtones: ‘Nous ne nous comprenons plus.  Pour qu’il y ait entr’aide et mutuelle collaboration, il faut qu’il y ait rapprochement.  Depuis longtemps nous avons fait le premier pas pour nous rapprocher de vous.  Mais le Blanc ne cesse de nous demander de nous rapprocher de lui (…).  Rejetez donc ce ton parfois hautain et cette attitude facilement déplaisante de supériorité raciale.  Faites donc vous aussi un pas de rapprochement vers nous et la collaboration par l’estime mutuelle sera réalisée’.[603]

Uit dit citaat blijkt Van Bulck de ‘begrijpende kaart’ te trekken, waarmee ik bedoel dat hij zich aan de kant zet van de autochtonen, en de blanken aanzet meer naar hen te luisteren.  Tegelijkertijd krijgen we een Van Bulck te zien die hier wel heel expliciet de missiewerken in een oogverblindend zonnetje plaatst.[604]  De vraag is natuurlijk of alle missionarissen effectief zo begripvol waren tegenover de autochtone bevolking.  Van Bulck toont zich in deze passage echter in elk geval bewust van de problematiek, naar aanleiding van het onderwijsvraagstuk dat zich midden de jaren vijftig in Belgisch – Kongo opdrong. 

Een van de grote antwoorden die hij juist voor het probleem van racisme zag, was de verheffing van de zwarten, onder meer door onderwijs.  Let wel: het onderwijs dat in Belgisch – Kongo dan moest gegeven worden, was hetzelfde als wat in België op het programma stond, dus ook bijvoorbeeld de geschiedenis van het antieke Rome![605]  In die zin had het kolonialisme volgens hem een positieve taak, omdat kennis en een gelijke cultuur, of het tenminste begrijpen van de verschillen, de kleurverschillen zou uitwissen.  Of het ideaal was om in gemengde klassen les te geven, betwijfelde hij echter.  In eerste instantie vroeg hij zich af of het probleem van interraciaal onderwijs wel bestond; woonden de meeste kolonisten niet in specifieke regio’s waardoor er voldoende leerlingen waren om aparte klassen in te richten?  Waar wel van een probleem sprake was, zou een klas met een ‘gemengd gehoor’ het onderwijs in moeilijkheden kunnen brengen.  Hier blijkt dat Van Bulck een kloof tussen blanken en zwarten verwoordde op vlak van assimilatie van kennis.  Hij schreef over onderwijs aan gemengde klassen namelijk:

Hoe is aanpassing mogelijk aan zulk een totaal uiteenlopend milieu?  Nog dreigt een nieuw gevaar: men meent de bakens te kunnen uitschakelen; gevolg: inferioriteitscomplex bij de minderen, en superioriteitsgevoel bij de meerderen.  Maar wellicht, in plaats van de lageren te verheffen, zal dit systeem nu juist de hogeren doen dalen, zoniet in het eerste of tweede, dan toch in de volgende geslachten.  Interraciaal onderwijs is slechts een eerste stap; interraciaal huwelijk zal de tweede zijn.[606]

Van belang bij dit citaat is uit te maken wie de minderen, de meerderen, de lageren en de hogeren zijn.  Wanneer ik aanneem dat Van Bulck enkel daar de mogelijkheid ziet van interraciaal onderwijs waar slechts weinig blanken zijn, dan heeft de uitdrukking ‘minderen’ op deze blanken betrekking.  Zij zouden zich dan vernederd voelen omdat ze op een gelijke voet met de zwarten werden behandeld.[607]  Ongetwijfeld heeft ook de uitdrukking ‘de hogeren’ op hen betrekking.  Interraciaal onderwijs heeft volgens Van Bulck dan ook enkel nadelen.  Deze uitlatingen geven de grote ambivalentie weer die ook op dit vlak bij Van Bulck is terug te vinden.  In eerste instantie blijkt hij enorm emancipatorisch voor de autochtonen, maar vervolgens stelt hij dat deze autochtonen toch nog heel wat te leren hebben, en dat de tijd daarom nog niet rijp is om de scheidingen weg te nemen.  Cruciaal bij het onderwijs was overigens dat dit project door geëngageerde mensen zou worden uitgevoerd, waaronder Van Bulck de missionarissen rekende.  Onrechtstreeks deed hij hiermee dus een oproep naar de blanken zich te onthouden van een verblijf in de kolonie, wanneer ze deze ingesteldheid niet hadden. 

            Ondanks de geëngageerde en bezorgde woorden, is Van Bulck echter formeel: alle verschillen tussen blanken en zwarten in de kolonie wegwerken, zou ertoe leiden dat de zwarten simili – blanken zouden worden.  Dit zou volgens hem geen goede situatie opleveren, omdat ze in dat geval hun eigen karakteristieken zouden verloochenen.  Dat Van Bulck zoveel nadruk legde op de traditionele elementen van de autochtone cultuur en deze wilde bewaren, kan ook weer wijzen op afrikanisme in zijn denken.[608]  De gulden middenweg dient dus gezocht, en die kan enkel bereikt worden, wanneer het misprijzen van de blanken wegvalt.  Doordat Van Bulck een onderscheid wil laten bestaan (waarschijnlijk mede vanuit zijn Vlaamsgezindheid) reikt hij natuurlijk ook een voedingsboden aan waarop tegenstellingcategorieën zich zouden kunnen ontwikkelen.[609]  Hiervan moet hij zich toch bewust zijn geweest.  Zelf rept hij met geen woord over dit eventuele gevolg …

 

Eerder haalde ik het gegeven van de stereotypering aan.  Een van de typische stereotypes waren het vergelijken van Afrikanen met kinderen, en het weinig flatterend beschrijven van het land Belgisch - Kongo.[610]  Toch was dit niet de enige stereotypering waaraan Van Bulck zich bezondigde.  Alle verschillende bevolkingsgroepen, hadden volgens hem zowel positieve als negatieve karakteristieken:

… Weer niet te vergelijken met den Efe – pygmee van ’t Itoerie – oerwoud: schuchter, bevreesd, durft hij zich niet vertoonen, maar onder de koepelvormige loofhutten, verbergt zich een leven van moederlijke opoffering, kinderlijke overgave aan God, algeheel vertrouwen op den hemelschen Vader, onnoozele eenvoud en oprechtheid zonder list of bedrog.

Welnu, onderzoek eender welk cultuurgoed bij ieder dezer cultuurtypen [die Van Bulck eerder had aangehaald], telkens zal U er op totaal verschillende trekken stooten.  En dit juist moet de ethnographische speurzin achterhalen, want daar schuilt de ware aanpassingsschakel.[611]

Uit dit fragment zijn verschillende belangwekkende punten te distilleren.  Naast het feit dat Van Bulck er een specifieke blik geeft op de vrouw (zij moet zich als een goede moeder opofferen), vinden we ook een typische verwijzing naar een van zijn antropologische uitgangspunten terug.  Van Bulck ging er namelijk van uit dat een van de karakteristieken voor de verschillende volkeren in Afrika, hun huizenbouw was.[612]  Niet toevallig brengt hij wat hij de Efe – pygmeeën noemt, in verband met koepelvormige loofhutten.  Het komt echter niet alleen bij de Efe – pygmeeën voor dat Van Bulck gebruik maakt van stereotypering.  Hij doet dit bijna consequent wanneer hij inlandse volkeren beschrijft.  Belangrijk is voorts dat hij in dit fragment zeer expliciet aangeeft dat de antropologie wel degelijk ten zeerste van belang is voor de kolonisatie en zich daardoor bewust toont van een potentiële macht.  In die zin spreekt hij over de antropologie als een aanpassingsschakel

De centrale drijfveer was kennelijk het achterhalen van het volkseigen wat een een zoveelste aanwijzing van afrikanisme is.  Hij ging immers op zoek naar de essentie en legde dit vast.  Zo werd het manipuleerbaar, en kon het met succes en respect worden geïntegreerd in het project dat de kolonisatoren voorstonden.[613]  Van Bulck richtte zich als missionaris daartoe in de eerste plaats op onderzoek naar het geestelijke leven.[614]  Toen de dekolonisatie zich eenmaal had doorgezet, zag hij echter in dat er andere vragen zouden gesteld worden, en dat de antropologie zich derhalve ook andere vragen diende te stellen, zoals de vraag naar het arbitraire van de grenzen.[615]  Hierdoor raakte Van Bulck natuurlijk weer het probleem aan van de verdeling in volkeren die met de kolonisatie was doorgevoerd, maar waarvoor ook hij mee verantwoordelijk was.[616]  Van Bulck beperkte zich in de meeste van zijn studies immers tot Belgisch – Kongo als wilde hij dit land als een geheel bestendigen.

Het valt op dat Van Bulck vaak stereotyperingen doorvoerde om bestaande, problematische en ingewikkelde situaties, vereenvoudigd weer te geven.[617]  Zo bakende hij groepen af op een soms sterk arbitraire wijze, waarbij hij geen oog meer had voor bepaalde onderlinge nuances.[618]  Dit deed hij onder andere voor de groep der zogeheten ‘bantoe – negers’.[619]  Hij plakte hen allerlei predikaten op, onder meer omtrent hun specifieke wereldbeeld.  In die zin creëerde Van Bulck dus een ‘bantoe – geest’ of een volkseigen der Bantoe’s.  Het mom waaronder hij dit deed, was om de lokale bevolking naar gedragingen beter te leren kennen en te beschrijven, wat voor een missionaris cruciaal was.  De vraag is dan alleen maar, of de autochtone bevolking zo echt wel beter gekend raakte en hij zijn doelstelling dus bereikte.  Ook dit vereenvoudigen van een complexe realiteit valt onder afrikaniserin en tribalisering te begrijpen.

 

In feite was Van Bulck als missionaris rechtstreeks betrokken bij de kolonisatie, en was hij er in die hoedanigheid ‘medeplichtig’ aan.[620]  Mogelijk verwoordde hij dus een denken dat in het kolonisatiedenken was gebed.  Dat hij volkomen in dergelijk denken vervat zat, is in elk geval weinig twijfelachtig.  Zo verwoordt Van Bulck het belang van de bastaarden in het hele kolonisatieproces als volgt:

Il [de gouverneur generaal van Westelijk Frans Afrika, nvdr.] a eu le mérite de proclamer que la colonisation est avant tout une affaire d'éducation et de prendre des mesures pour que cette - ci s'adresse à tous, en restant adaptée aux possibilités et aux besoins.[621]

Uit dit citaat blijkt overduidelijk dat Van Bulck volledig mee ging in het paternalistische discours waarbij onderricht naar westerse normen een van de centrale gegevens was.[622]  Zoals ik heb aangegeven ervoer Van Bulck dit echter niet als een uiting van superioriteit.  Integendeel: voor hem waren alle culturen even waardevol.[623]  Toch voer hij vaak erg fel uit tegen andere culturen, vooral de Islam.  Deze zag hij als een bedreiging, en hij zag zich daardoor geroepen al haar gelovigen op sommige plaatsen te vereenzelvigen met slavenhandelaars of Afrikaanse communisten.  Zijn pleidooi was daarbij soms zelfs zodanig onderbouwd, dat we het vandaag onder de noemer extreem zouden catalogeren.[624]  Vaak speelde hij in op enkele traditionele vooroordelen, eigen aan het oriëntalisme dat hij contrasteerde met de bevlogenheid van witte zusters.[625]  Om zijn betoog extra kracht bij te zetten, doorspekte hij zijn teksten vaak met Arabische begrippen, hoewel dit totaal overbodig was.  Dit alles is niet abnormaal.  Ook hier redeneerde Van Bulck immers vanuit stereotypes.

De enige mogelijke verklaring die ik voor deze paradox kan geven, is dat hij het een positieve evolutie vond om de westerse cultuur te verspreiden en zo een beweging van unificatie door te voeren op mondiale schaal.  Natuurlijk stond de verspreiding van de Rooms – katholieke leer daarbij centraal.  De negatieve houding jegens de Islam en haar belijders, versterkt deze indruk.[626]  Dit kan verklaren waarom Van Bulck ook na de dekolonisatie voor een sterke aanwezigheid van de Kerk ijverde.[627]  Deze Kerk kon volgens hem ook hulp bieden in het zoeken naar vreedzame oplossingen voor de problemen waarmee het postkoloniale Congo werd geconfronteerd.  Opvallend daarbij was het humanitaire karakter waarmee zijn pleidooi doorspekt was.  Van Bulck gaf zich dus nogmaals, en ditmaal zeer expliciet, bloot als voorvechter van de Afrikaanse belangen. 

Het belang van de Rooms – katholieke leer speelde voor Van Bulck in die mate een rol dat hij ervan uitgang dat er reeds iets goeds te vinden is waar de missionaris Christus’ Kerk komt planten.[628]  In die zin was de diepgelovigheid van Van Bulck van belang in zijn overtuiging van gelijkheid.  Het centrale punt waaraan de missionarissen aandacht dienden te besteden, was volgens Van Bulck de familiestructuur, al mocht ook de rest van het dagelijkse leven niet uit het blikveld van studie verdwijnen (religie omvat namelijk alles!).  Vandaar dat hij hieraan zoveel aandacht besteedde, impliciet doordat het een rode draad is door Van Bulcks werk en archiefgegevens, expliciet door het met zoveel woorden neer te schrijven.[629]  Hij omschreef de missionarissen namelijk niet als veroveraars, vernielers of indringers, maar als heilers.  Enkel mits een ‘degelyke aanpassing zyner leer aan kultuur en mentaliteit van dit volk’ en een ideale geografische inplanting, kon hij vruchtbaar werk doen (vandaar het belang van de antropologie).[630]  Dit vruchtbare werk betekende concreet het voortbouwen op wat hij de oude cultuur die per stam specifiek was, noemde, zonder deze te verwerpen.  In die zin stelde hij dat de missionarissen tot taak hadden de ontwikkeling verder te bewerkstelligen. 

In verband met die verwantschapsstructuren, was Van Bulck ervan overtuigd dat het Rooms – katholieke geloof voor de autochtonen een geestelijke meerwaarde kon betekenen.  Bovendien geloofde hij dat een samengaan van tradities met deze kerkelijke leer, perfect mogelijk was, en een surplus kon zijn:

There is evidence that in some instances the evolution of a nouvelle coutume chrétienne has proceeded far enough to receive independently of any statutory provision a measure of recognition from the native courts and authorities’ concluait A. Phillips (XXXIX).  Nous oserions même ajouter: un statut africain chretien (!), qui permette à l’indigène de rester fidèle à sa structure ancestrale, tout en développant sa vie selon un rythme nouveau et selon des normes profondement (!) chrétiennes, sans devoir subir une greffe européenne et sans devoir renoncer à ses traditions qui lui sont chères, et sans devoir embrasser une législation à cadres foncièrement adaptés aux occidentaux, est non seulement désirable, mais nous paraît également réalisable, si l’on procède avec tact, avec sympathie et sans heurts nu froissements.[631]

Van Bulcks geestelijke overtuiging, beïnvloedde hier duidelijk zijn visie op het sociale leven bij de Afrikaanse bevolking.[632]

 

Vlak na de dekolonisatie, op 24 augustus 1960, schreef Van Bulck een artikel waarin hij zich verdiepte in de monogame familie en clanstructuur.  Het volgende jaar publiceerde hij het in het Frans.[633]  Bij de aanvang van dit artikel, boog hij zich over de vraag of na het kolonialisme, ook niet de missie – actie in het gedrang zou komen.  Vooral aan het verwijt van westerse vooringenomenheid tilde hij zwaar.[634]  Aanvullend daarbij, stelde Van Bulck dat hij als missionaris steeds had gestreefd naar een goede interpretatie van de lokaal bestaande structuren.  Het begrijpen hiervan was volgens hem immers essentieel.  Hierin horen we de echo van een missionaris annex wetenschapper die zichzelf het predikaat objectief en verdraagzaam opplakte.  Uit het voorgaande bronnenmateriaal is trouwens gebleken, dat Van Bulck steeds uiterst behoedzaam is omgegaan met het gevaar bepaalde situaties als statisch te beschrijven, of te generaliseren.[635]  Hieraan wil ik echter toevoegen dat het beschrijven van bepaalde situaties, vaak al genoeg is om deze te doen verstarren.[636]

 

VIII.2.2 Het fotomateriaal[637]

 

Van Bulcks archief bestaat niet enkel uit geschreven documenten, er komen ook enkele foto’s in voor.  Deze foto’s kunnen ondergebracht worden in twee groepen: enerzijds de persoonlijke, anderzijds de etnografische.  De eerste groep foto’s wordt hier niet besproken; hier interesseren me enkel de foto’s uit de tweede groep.  Binnen deze tweede groep komen heel wat types voor.  Zo zijn er ‘reportages’ terug te vinden: foto’s die de verschillende stadia van het maken van potten voorstelt, maar ook foto’s waarbij Van Bulck zich oriënteert op bepaalde typische somatische kenmerken zoals de vorm van tanden of het fenomeen tatoeages.  Expliciet lenen de meeste van deze foto’s zich niet echt tot studie van beeldvorming.  Het is immers de vraag in welke context, op welk tijdstip, waar, door wie en met welk doel ze gemaakt zijn.  Toch zijn dit allemaal uiterst belangrijke vragen.  Indien Van Bulck immers foto’s van tatoeages maakte voor eigen gebruik om dit te kunnen bestuderen, is dit een heel andere context dan wanneer hij ze zou maken om te publiceren. 

            Wel expliciet van belang met betrekking tot beeldvorming is volgende spotprent:

 

AVJH.  Personenfonds II.4.  Biografische personalia opgesteld door Van Bulck zelf.

 

Deze anonieme prent geeft op het eerste zicht een luchtig beeld van Van Bulck.  Men lijkt er in de eerste plaats de spot te drijven met zijn kleine gestalte.  De ondertekst maakt echter duidelijk dat het effectief de bedoeling was de foto te maken als studie van twee pygmeeën.  Dit is natuurlijk heel wat minder flatterend.  Interessant is ook de tegenstelling die tussen de blanke fotograaf en de zwarten te ontwaren valt.  Terwijl de laatsten ten tonele worden gevoerd in ‘traditionele’ outfit, beantwoordt ook het beeld van de blanke aan alle stereotypen: baard, tropenhelm, gekleed, en vooral, met revolver.  In dat opzicht lijkt Van Bulck de brug te zijn tussen de blanken en de autochtonen.  Hij fotografeert ze immers niet (al is het wel waarschijnlijk dat hij zelf de opdracht ertoe gaf) maar legt ze vriendschappelijk de arm om de schouders.  Deze prent is een zoveelste aanwijzing voor de ambivalente relatie in Van Bulcks houding die telkens weer terugkomt.

            Ook de andere foto’s dragen, zij het minder impliciet, deze ambivalentie in zich.  Geen enkele kan immers vergeleken worden met een van de foto’s waarop Corbey zo rijkelijk zijn analyse kon baseren, omdat ze zeer expliciet een zienswijze van de fotograaf verraadden.[638]  De enige conclusie die uit deze foto’s kan worden getrokken is dat ze ofwel dienst deden als studiemateriaal, dan wel als illustratiemateriaal.  Vooral in de hoedanigheid van de tweede, valt te stellen dat Van Bulck de foto’s nam of op zijn minst bijhield, omdat hij getroffen was door het anders zijn, en dit wilde vastleggen.  Of hieraan een bepaalde valentie hing, kan ik, zoals gesteld, niet met zekerheid zeggen.  Omdat juist de antwoorden op de meest fundamentele historisch – kritische vragen me ontbreken, analyseer ik ze niet tot op het bot.  Ik laat het dus bij het afdrukken van enkele van de meest sprekende foto’s, waarbij ik een korte commentaar geef.[639]

 

Het is duidelijk dat deze foto volledig geposeerd is.  Een typische pose is onder meer de man met de handen achter het hoofd.  Opvallend is bovendien dat de fotograaf (Van Bulck?) mensen fotografeert vanuit alle mogelijke hoeken: profiel, aangezicht, rug.  Niet iedereen op de foto is daarenboven passief, sommigen zijn met iets bezig, zoals het roken van een pijp.  Opmerkelijk is ook de achtergrond.  Er zijn namelijk veel meer foto’s terug te vinden waar huttenbouw een prominent onderwerp is, en de gefotografeerde personen veeleer tot decor lijken te zijn verworden, wat hier nog niet het geval is.  Ongetwijfeld heeft dit te maken met de grote interesse die Van Bulck toonde voor huttenbouw (ut supra).

 

 

Bovenstaande foto toont het ‘gewone leven’ van de kolonisatie.  Opvallend is het contrast met de vorige foto: de Kongolezen zijn hier wel gekleed, maar staan zowel letterlijk als figuurlijk op het achterplan.  De foto incorporeert zo als het ware de machtsverhoudingen.  Waar deze bij de vorige foto onrechtstreeks gebeurde (de fotograaf, ongetwijfeld een blanke, oefende hier macht uit door zijn kijken door de lens), eisen de blanken hier expliciet het voorplan op.

            De volgende foto toont Van Bulck naast een pygmee, een thema dus dat gelijkaardig is aan dat van de spotprent.  Hier wordt duidelijk dat Van Bulck hem in de eerste plaats als een curiosum beschouwde (onder meer zijn bijna kindse blijheid wijst hierop).  Hoewel beide personen vlak naast elkaar staan, valt vooral de grote afstand op die tussen hen bestond.  De Kongolees verwordt hierdoor tot een decor, een meetlat waarop Van Bulcks grootte wordt afgelezen.  Door de afstand en door de houding naast een curiosum te staan, wordt duidelijk dat de foto ook hier een veruitwendiging is van ongelijke machtsverhoudingen.  Een andere foto op hetzelfde blad die hier niet is weergegeven met een andere blanke dan Van Bulck, toont deze blanke als een vader voor dezelfde Kongolees; een puur beeld van paternalisme.  Het feit dat het hierbij gaat om dezelfde Kongolees geeft des te meer aan dat deze persoon slechts een object was voor de groep blanken.

 

 

Verwondering en een superieure positie blijken ook op de volgende foto, met de niet onschuldige titel sans gêne.  Hier geeft de fotograaf een blik op naakte vrouwen, terwijl uit andere foto’s (waarop bijvoorbeeld het proces van het pottenbakken wordt in beeld gebracht) blijkt dat het niet de gewoonte was dat vrouwen naakt waren.

 

 

 

Deze foto is een typisch voorbeeld van een uitgesproken antropologische foto.  De reden ervan is duidelijk: de bizarre vorm van het gebit.  Hoewel de foto onduidelijk is, heeft de vrouw namelijk driehoekige snijtanden.  Ook hier speelde verwondering, en misschien wetenschappelijk onderzoek, ongetwijfeld een belangrijke rol in de totstandkoming en bewaring van deze foto.  De foto die tatoeages toont, is in dezelfde context te situeren.  Deze foto’s zijn overigens niet de enige.  Allebei zijn ze samen met gelijkaardige foto’s op een blad geplakt als om de gelijkaardige informatie samen te brengen.

 

 

Opmerkelijk is dat veelal vrouwen werden gefotografeerd, geen mannen.  Dienaangaande zijn echter twee bizarre dingen aan de hand.  Ten eerste pogen de naakte vrouwen soms hun borsten te bedekken, op andere foto’s niet.  Waarschijnlijk gebeurt het dan ook op vraag van de fotograaf.  Wanneer ze hun borsten dan bedekken, gebeurt dit vaak niet goed.  Ofwel is dit omdat ze het niet gewoon waren, ofwel  - en dit is het meest waarschijnlijk, omdat het bij alle foto’s op dezelfde manier gebeurde -  was dit op vraag van de fotograaf.  Naar de geest van Corbeys analyse gesproken zou dit samenhangen met een vorm van Ersatz – pornografie.  Zo ver wil ik echter niet gaan.  Het is natuurlijk wel een interessant gegeven dat de poging gedaan wordt een erogene zone te bedekken, maar dit net niet lukt (andere foto’s zijn hiervan overigens een beter voorbeeld). 

            Onderstaande foto toont de interesse van de fotograaf en de collector voor ‘traditionele klederdracht’ die in dit geval door krijgers gedragen wordt.  De daaropvolgende foto, heb ik opgenomen als context.  De ‘traditionele klederdracht’ was duidelijk niet de normale kledij.

 

 

 

VIII.3 Tussentijdse evaluatie

 

In de inleiding op dit hoofdstuk stelde ik me de vraag of met betrekking tot Van Bulcks werk van beeldvorming kan gesproken worden.  Ik ging uit van de premisse dat dit per definitie het geval zou zijn, en dit bleek ook na onderzoek op basis van de eerder uiteengezette methode.  De volgende vraag betrof de aard van deze beeldvorming.  Zonder te willen terugkomen op alle nuances, vat ik deze in onderstaande paragraaf samen.  Hoewel ik daarenboven gebruik heb gemaakt van heel verscheiden bronnenmateriaal, is gebleken dat de algemene teneur dezelfde bleef.  Wel konden enkele fundamentele historisch – kritische vragen met betrekking tot het fotografische materiaal, niet sluitend worden beantwoord.

Van Bulck bleek veel rond het fenomeen racisme te hebben gewerkt.  Voor hem was het vooral een biologisch begrip waaraan een segregerende politiek werd gekoppeld.  Het maken van onderscheid tussen mensen op basis van biologische elementen, verwierp hij echter radicaal.  Dit betekende niet dat er volgens hem geen onderscheid was tussen volkeren.   Vanuit zijn Vlaamse overtuiging geloofde hij stellig dat elk volk een eigen cultuurcomplex (‘cultuur’) had, en zich daarmee van andere onderscheidde.  Dit onderscheid evalueerde hij evenwel niet.  Zijn Vlaamse overtuiging bleek derhalve een belangrijke rol te hebben gespeeld in zijn beeldvorming.  In zijn denken was bovendien een latente spanning aanwezig.  Hij nam namelijk niet altijd voetstoots de stelling van de geestelijke overheid over. 

Hoewel hij zich expliciet verzette tegen elk racisme, en in zijn geschriften veelal erg emanciperend uit de hoek kwam, waren stereotypes en paternalisme niet helemaal vreemd.  Daardoor kon ik zijn denken meermaals als afrikanistisch bestempelen.  Onder meer het bestuderen van Afrikaanse culturen aan de hand van typisch westerse complexen of het beschrijven vanuit eigen preoccupaties vallen hieronder.  Desondanks is gebleken dat hij niet aan alle karakteristieken van afrikanisme voldeed.  Zo ging hij bijvoorbeeld niet op zoek naar een oertoestand.  Echt grote verschillen waren niet op te merken tussen zijn wetenschappelijke, vulgariserende en missiologische teksten.  Van Bulcks uitgangspunten bleken vrij consistent.

De kolonisatie bestond er derhalve in om die andere, Afrikaanse culturen, aansluiting te laten vinden bij de westerse culturen.  In die zin moesten de zwarten naar zijn mening worden opgevoed.  Daarbij moest aandacht gaan naar het behoud van de lokale cultuur.  Deze houding komt uit zowat alle mogelijke bronnen naar voor, en houdt duidelijk verband met zijn eigen politieke ideologie.  Als medeplichtige aan de kolonisatie projecteerde hij immers zijn eigen flamingantische strijd op de emancipatie van de zwarten.  Daarbij veranderde zijn toon zodra hij inzag dat de kolonisatie niet blijvend was.  Zo oefende hij op een bepaalde manier macht uit over de autochtonen, en manipuleerde hij heel duidelijk hun positie.  Alles wat niet met zijn overtuiging strookte, deed hij af als een foutieve houding.  Tevens werkte hij zo mee aan een tribalisering op cultureel vlak.  In die context maakte Van Bulck al dan niet expliciet, vaak gebruik van tegenstellingcategorieën.

 

 

IX. Van Bulck en linguïstiek

 

Daarnaast een twede (!) doel [van het Instituut voor Afrikanistiek van de KULeuven]: dit is van rechtstreeks belang voor de Negers. Wij hopen hen ervan bewust te maken dat hun taal zoveel waard is als die der Europeanen.  Nu zien velen onder hen nog hunkerend uit naar een europese taal, maar reeds hoort men hier en daar stemmen op gaan, die beslist de vreemde (nlk de europese) taal willen vervangen door hun eigen cultuurtaal.  Idealisten? … Louter utopische droomgezichten? … Geenszins.  Er bestaan ook in Midden Afrika echte cultuurtalen, even geschakeerd in hun grammatika en met een woordenschat even rijk als die van onze beste europese talen.  Ook die cultuurtalen hebben recht op bestaan.  …[640]

 

In dit laatste hoofdstuk ga ik in op Van Bulcks activiteit in een aantal organisaties die zich met taalkunde bezighielden, niet op zijn linguïstisch werk.  Daarbij haal ik tevens de taalproblematiek in Belgisch – Kongo aan.[641]  Ik behandel dus geen taalkundige studies of bronnen waarin Van Bulck bepaalde talen bestudeerde.  Enkel gegevens die in verband te brengen zijn met zijn (politieke) ideologie komen aan bod.  Op het einde van dit hoofdstuk geef ik nadere toelichting bij Van Bulcks taalkaart, waarnaar recentelijk wetenschappelijk onderzoek is gevoerd.[642]  Hierbij beperk ik me tot de studie van de ideologie, en ga ik niet na of zijn stellingen al dan niet correct waren.  De bevindingen uit de eerdere hoofdstukken zullen daardoor in belangrijke mate mijn oordeel bepalen.  Eerst zal ik de linguïstische wetenschap in Van Bulcks denkkader te reconstrueren.

            Door deze aangepaste doelstellingen vormt dit hoofdstuk in feite een ex cursus binnen deze studie.  Tegelijk is het een essentiële aanvulling daarop.  In de eerste plaats ga ik na of de bevindingen van mijn onderzoek dat ik grotendeels op basis van Van Bulcks antropologie heb gevoerd, ook te exporteren zijn naar zijn taalkundig werk.  Daarnaast is het onmiskenbaar zo dat ik met dit hoofdstuk een terugkoppeling maak naar het lopende onderzoek voor wat België betreft.  Er is recentelijk veel aandacht gegaan naar de koloniale taalkunde, veel meer dan naar de koloniale antropologie.  Hiervan getuigen de publicaties van Ceuppens, Meeuwis, Van de Velde,…[643]  De vraag is nu of de resultaten die ik op basis van het antropologisch werk heb opgebouwd, te plaatsen zijn binnen dit lopende onderzoek.  Via de gevalstudie van een figuur, poog ik het huidige debat rond koloniale taalkunde open te trekken naar andere koloniale wetenschappen, of er op zijn minst op te wijzen dat er ook andere koloniale wetenschappen bestonden die eveneens van invloed waren op de kolonisatie.  Voorts wil ik op een genuanceerde wijze aansluiting vinden bij eerdere publicaties en reeds uiteengezette theorieën.  Verschillende lijnen uit het onderzoek komen hier dan ook voor een groot deel samen.

 

IX.1 De linguïstiek ingebed

 

Ik ben reeds dieper ingegaan op het belang van linguïstiek op de antropologie volgens Van Bulck.  In volgend fragment verwoordt hij dit gebald op volgende manier:

Le Congrès international de Phonétique avait eu l’heureuse idée de tenir ses réunions au cours même du présent Congrès et dans les mêmes locaux, permettant ainsi à ses membres d’assister aux deux, et montrant une fois de plus qu’ethnologie et linguistique sont deux branches sœurs qui ne sauraient se dissocier et qui, constamment, ont besoin l’une de l’autre.[644]

Wat Van Bulck betreft, lijkt me het zwaartepunt van zijn wetenschappelijk werk juist te liggen in dat taalkundig onderzoek.[645]  De meeste tussenkomsten van Van Bulck tijdens vergaderingen van organisaties zoals het KBKI belangden namelijk de linguïstiek aan, wat naar eigen zeggen in belangrijke mate te maken had met zijn ‘grondslagleggend’ expeditie in 1932 – 1933.[646]  Het was trouwens op deze expeditie dat hij de sprong maakte van antropologie naar linguïstiek.  Vanuit dergelijke officiële instellingen werd hij daarenboven geruggensteund in zijn onderzoek.[647]  Toch is dit opmerkelijk.  In zijn Beiträge stelde hij namelijk dat de linguïstiek een hulp- en zusterwetenschap was van de volkenkunde.[648]  Het was de wisselwerking tussen antropologie en linguïstiek die voor hem van groot belang was om tot vruchtbare resultaten te kunnen komen.[649]  Hierin kan Schmidts schaduw worden ontwaard.[650] 

Aan het studiegebied van de taalkunde heeft hij ongetwijfeld een grotere persoonlijke bijdrage geleverd dan aan de antropologische wetenschap.  Getuige hiervan zijn onder meer de verschillende expedities die vooral een taalkundig opzet hadden, en zijn naar eigen verklaring jarenlange voorbereiding voor dergelijk onderzoek.[651]  Toch benadrukte hij ook hier telkens weer het belang van een antropologische achtergrond bij elk onderzoek.  Men moest immers bijvoorbeeld eerst weten hoe de sociale structuur in elkaar zat alvorens hierover taalkundige vragen te stellen:

En outre pareille méthode exigera que l’examen quitte le seul terrain de la linguistique pour embrasser tout le domaine de l’ethnologie. On n’y dressera pas des listes de vocables morts et inertes; on y manie des éléments culturels vivants, ayant chacun leur rôle et leur fonction, évoluant sans cesse dans leur contenu signifié et dans leur valeur significative.[652] 

Of elders:

En outre nous nous voyons obligés d’inclure également les données de l’Anthropologi et de la Paléo – archéologie.  En effet il ne s’agit là que de sciences auxiliaires de l’Ethnologie, science de l’homme tout entier, physique, psychique et social, de l’homme d’aujourd’hui, d’hier et de demain.[653]

Concreet leidde dit er onder meer toe dat voor de verschillende streken van Belgisch – Kongo ook andere, aan de lokale cultuur aangepaste vragenlijsten dienden te worden opgesteld.  Hierbij duikt natuurlijk de vraag op in hoeverre het daarbij dan niet gaat om een aprioristische constructie.  Van Bulck riposteerde hierop dat deze vragen in belangrijke mate werden opgesteld in samenspraak met uitgekozen autochtonen.[654]  Voorts stelde hij voor om gebruik te maken van wetenschappelijke studies die over de besproken talen reeds waren gemaakt, alsook om geschreven bronnen in de lokale taal na te gaan.[655]  Op die manier werden zowel de geschreven als de gesproken taal onderzocht.  Nog bij dit taalkundig onderzoek ijverde hij er voor om na te gaan of bepaalde dialecten, uitdrukkingen, woorden,… van elders afkomstig waren, en wilde hij ook hier de historische evolutie nagaan.  Hij benadrukte dat de uitgangspunten deze van de cultuurhistorische methode waren, maar dan op taalkunde toegepast![656] 

 

De koppeling van linguïstiek met antropologie en missiologie, kon als neveneffect de aandacht voor taalproblematiek hebben.  De studie van talen stond immers centraal om een taalunificatie in de kolonie te kunnen doorvoeren, waardoor zowel het koloniale beleid kon worden vereenvoudigd als een nationaliteitsgevoel opgewekt.  Tegen die achtergrond is het significant dat Van Bulck zoveel aandacht besteedde aan taalkunde, temeer gezien zijn Vlaams – nationalistische achtergrond, alsook dat hij zich in zijn studie geografisch beperkte tot Centraal – Afrika, en dan vooral de noordelijke grensstreek van de bantoe- en niet – bantoetalen rond de rivieren Uele en Ubangi.[657]  Ook dit is derhalve een aandachtspunt bij dit onderzoek.

 

IX.2 De betrokkenheid van Van Bulck bij enkele officiële instanties

 

IX.2.1 De interesse voor linguïstiek

 

Hoger heb ik reeds uitgebreid het vrij logische verband uitgelegd dat tussen kolonisering, missionering en taalkundig onderzoek bestaat.[658]  Eveneens het verband met antropologie is daarbij aan bod gekomen.  Niet enkel linguïstiek en antropologie hadden een bepaalde waarde voor elkaar, samen waren ze ook belangrijk voor de kolonisering en de missionering.  Het gaat dus om een complexe onderlinge verhouding.  Volgende facetten bleken daarbij van belang te zijn.

            Ten eerste was taalkundig en antropologisch onderzoek nodig om de gekoloniseerde volkeren te leren kennen opdat een efficiënte kolonisering kon worden uitgevoerd.[659]  In een tweede beweging heb ik aangeduid dat hieraan ook een ideologisch kantje zat.  Via de taalbeheersing en de antropologische studie van de autochtonen, werd een bepaalde machtsverhouding uitgedrukt en versterkt: het waren de blanken die de zwarten koloniseerden en bestudeerden.  Zij bepaalden hoe de sociale en / of taalkundige situatie er voor de autochtonen uitzag.  Dit alles werd in een afrikanistisch kleedje gehuld waarbij alle bevindingen en stellingen door vooronderstellingen gekleurd waren.  In dit kader kunnen de eerder vermelde tegenstellingcategorieën worden aangehaald, alsook het exotisme. 

Voor wat de missies betreft lijkt dit alles op het eerste zicht uit utilitaire overwegingen te zijn ingegeven.  Zij wilden immers kerstenen, of ‘het geestelijke koloniseren’.  Dit kon niet zonder rekening te houden met de lokale bestaande opvattingen en talen.  In die zin was deze vorm van kolonisatie veel complexer dan de economische of administratieve.  Om effectief te kunnen zijn, diende de kerstening immers in de lokale taal te gebeuren.[660]  Opvallend hierbij is dat Van Bulck deze problematiek daarenboven genderde: vooral vrouwen, ouderen en kinderen zouden volgens hem, enkel mits kennis van de lokale cultuurtaal, kunnen worden bereikt.[661]  De vrouw was bij hem dan ook niet gelijk aan de man, al was hij daarin niet zo radicaal als sommige tijdgenoten (ut supra).

De missies bleken nog verder te gaan.  Fabian suggereert dat de Belgische staat geldelijke beloningen, ook aan missies, uitreikte wanneer een taal volledig werd beschreven.[662]  Er was in vele gevallen ook vanuit de missies wel degelijk interesse voor linguïstiek vaak zonder de aanwezigheid van enig rechtstreeks eigenbelang.[663]  In deze context hoeft het niet te verwonderen dat er tal van officiële instanties bestonden die zich met de taalkunde van Belgisch – Kongo bezighielden, en dat er bepaalde hete hangijzers waren.  Daarbij leg ik de nadruk op de Belgische achtergrond: men voerde in het moederland nog steeds een strijd voor gelijkberechtiging van het Nederlands ten overstaan van het Frans; de Leuvense universiteit was op dat moment bijvoorbeeld nog niet eentalig Nederlands.  Wel verwonderlijk is dat Van Bulck hier in de eerste plaats als linguïst actief was.  Waarschijnlijk ligt de oorzaak bij het grotere belang dat op dat ogenblik aan taalkunde werd geschonken dan aan antropologie, en bij zijn persoonlijke preoccupaties (ut supra). 

Het zijn enkele van deze instanties en hangijzers die ik hier bespreek.  Daarbij heb ik geen aandacht voor deze instellingen an sich en werk ik de punten van discussie niet volledig uit.  Dat is voer voor ander onderzoek, te meer daar dit hoofdstuk in de eerste plaats een uitsmijter is.  Verschillende bronnen die wel interessant waren maar niet nuttig voor deze ex cursus heb ik daarom opzij laten liggen en kunnen als dusdanig voor ander onderzoek nog worden aangewend.  Ik denk daarbij aan een gelijkaardig onderzoek, maar dan met een focus op Van Bulcks linguïstiek.  Wel wil ik Van Bulcks houding nagaan rond het talenvraagstuk.  In die zin zet ik mijn hoofdstuk rond beeldvorming voort, terwijl ik me baseer op ander bronnenmateriaal dan het eerdere antropologische.  De vraag is, zoals gezegd, of ik mijn eerdere bevindingen langs deze weg al dan niet kan bevestigen.

 

IX.2.2 De Commissie voor Afrikaanse Taalkunde (CAT)

 

a) Algemene beschouwing

 

De Commissie voor Afrikaanse Taalkunde / Commission de Linguistique Africaine (CAT) werd in 1950 opgericht door de toenmalige minister van koloniën, Dhr. Dequae, en bleef bestaan tot enkele weken voor de onafhankelijkheid van Belgisch – Kongo.[664]  Haar officiële opdracht was als volgt omschreven:

1° de Afrikaanse taalkundige vraagstukken die in Belgisch – Congo en in Ruanda – Urundi rijzen, te bestuderen en hieromtrent alle voorstellen te doen aan de Minister van Koloniën;

2° haar advies te geven omtrent de vraagstukken die haar door de Minister van Koloniën worden voorgelegd.[665]

Ze bestond uit twaalf regelmatige leden en 27 corresponderende, waarvan op een na allen blank (veelal wetenschappers) waren.  Enkele bekende namen onder de ‘werkende leden’ waren Olbrechts, Meeussen, Van Wing, Burssens, Hulstaert, Pée, Larochette, Blancquaert,…[666]  Een van de thema’s waaraan de commissie aandacht besteedde, was de afkeer voor het Nederlands in het koloniale onderwijs.  Onder meer verschillende publicaties van évolués waarin voor Franstalig onderwijs werd geijverd waren voor de leden van de CAT alarmerend.  In 1954 adviseerde de CAT de minister van koloniën als antwoord op deze problematiek dat onderwijs in de moedertaal het meest aangewezen was.  Vooral op lange termijn zou dit voor de Kongolezen het beste zijn, al vroegen zij op korte termijn misschien naar het Frans.  Bovendien, zo stelt Ceuppens, waren de Kongolezen volgens de CAT niet in staat om het Frans in al haar facetten machtig te worden.[667]  Deze redenering werd zowel door de Nederlands- als de Franstalige leden van de commissie ondersteund.  Het is een typisch voorbeeld van een koloniale houding.  Enkele Vlaamse leden stelden echter dat de Kongolese évolués ijverden voor het Frans, omdat ze naar streken of steden waren getrokken waar hun eigen, oorspronkelijke taal niet werd gesproken.  In die zin zagen zij in het pleidooi voor het Frans dan ook vooral een afkeer van de volksvreemde taal, eerder dan dat ze effectief voor het Frans kozen.  Het zou dus een keuze van het minste kwaad zijn geweest.  Opmerkelijk is daarenboven dat Vlaamsgezinden in de kolonie hun eigen pleidooi voor onderwijs in het Nederlands juist onderbouwden door te wijzen op het talentalent der Kongolezen.

            Het is nu de vraag welke houding Van Bulck, die tevens lid was van deze commissie, aannam als wetenschapper en missionaris.  Stemmen de zonet aangereikte stellingen van de commissie overeen met zijn houding, of niet?  Indien dit het geval is, dan zou dit betekenen dat ik de lijn van Van Bulcks pleidooien zoals ik die eerder heb uiteengezet, moet herzien.  In dat geval zou het immers niet kloppen dat Van Bulck ijverde voor de gelijke aard van de Kongolezen, want zij waren volgens velen uit de CAT niet in staat het Frans machtig te worden.  Bovendien zou hij dan vanuit deze negatieve redenering voor de lokale taal geijverd hebben.  Dit is in tegenspraak met de positieve these dat Van Bulck vanuit zijn Vlaamsgezindheid voor de lokale taal ijverde.  Van cruciaal belang om dit na te gaan zijn enkele brieven en verslagen, vooral van Van Bulcks tussenkomsten, die in het archief terug te vinden zijn.[668] 

 

b) Van Bulcks houding binnen de CAT

 

Reeds uit het tweede verslag van de commissie blijkt dat de paters van het Heilig Hart met Hulstaert op kop, ijverden voor een unificatie van het Mongo.[669]  Daartoe voerden ze onder de autochtonen ook een uitgebreide campagne.  Een van de centrale gegevens was de eenheid van schrijfwijze.  Hulstaert wees er echter op dat hiervoor meer nodig was dan enkel de inzet van de missies (uiteindelijk zou de CAT zelf voorstellen deze projecten te leiden).[670]  Tevens verwees hij naar de unificatiepogingen die door de jezuïetenmissies onder de Bakongo, vooral onder auspiciën van Van Wing, waren ondernomen.[671]  Ook Van Bulck was hierbij tijdens de oorlog betrokken geweest. 

Uit dit streven naar unificatie, dat kennelijk ook bij Van Bulck aanwezig was, blijkt impliciet dat er een verband werd gelegd tussen de taal en het volk, aangezien een unificatie volgens haar voorstanders de beste garantie was op overleven van de betreffende taal als cultuurelement.  In die zin getuigt dit streven van een hautaine, koloniale houding waarin de kolonisator besliste wat goed was voor de gekoloniseerde, zeker wanneer deze redenering zogezegd in de mond van een autochtoon werd gelegd zoals Van Bulck soms deed.[672]  Al was Van Bulck waarschijnlijk niet de grondlegger van zo een unificatie, hij was toch zonder twijfel medeplichtig, waardoor deze beschrijving ook voor hem opgaat. 

Hieraan is een ideologische lading verbonden.[673]  Hoger beschreven situatie is immers niet meer dan een transponering van de ijver van de flamingant voor de gelijkberechtiging van het Nederlands.[674]  Bovendien rijst hier de vraag waar de grens ligt tussen dialecten en verschillende talen.  De scheidingslijnen werden voor Van Bulck na antropologisch onderzoek getrokken.[675]  De grens met tribalisering lijkt mij daarbij echter zeer vaag.  Immers: wanneer taal een van de centrale gegevens was om een volk te onderscheiden, dan maakt het veel uit of men van een dialect dan wel een andere taal spreekt!  Via taalkundig en antropologisch onderzoek pretendeerde men als het ware de verschillende volkeren te definiëren en af te bakenen, statisch en manipuleerbaar te maken.

            Deze stelling komt heel duidelijk naar voor in een brief die Hulstaert daarover aan Van Bulck schrijft.  Hierin zoekt Hulstaert steun voor zijn unificatieplannen, maar uit dit schrijven blijken eveneens de redenen die hij ervoor aanhaalde.  Zo wijst hij op het gevaar van het verdwijnen van de oorspronkelijke talen.  De oorzaak van dit verdwijnen situeert hij in de eerste plaats bij de proletarisering, dus de inschakeling van de autochtonen in de koloniale economie waarmee hij zonder twijfel ook op de plattelandsvlucht doelde.  Hiermee volgt Hulstaert de redenering van de flaminganten in de kolonie die stelden dat door de évolués voor het Frans werd gekozen als het minste kwaad, al is dit in tegenspraak met Ceuppens’ stelling dat deze these niet in de CAT werd verdedigd:

Ik val U ten volle bij met de moeilijkheid van taaleenmaking; te veel personenkwestie, kleinzielige na – ijver, congregatie – eer, enz.  Diplomatie is veel noodig.  En de overheden willen helaas zelden mee!!  Nochtans de tijd dringt, m.i.  Het gevaar stijgt van volledige proletarisatie van alle negers hier en in andere kolonies.  Europa’s kultureel en ekonomisch imperialisme dreigt alles wat menschen- en volkswaarden zijn weg te vagen.[676]

Uit deze brief blijkt dat Hulstaert en Van Bulck plus minus op dezelfde lijn zaten, al bleek Van Bulck minder overtuigd te zijn van het welslagen van unificatie.  De redenen om het wel te doen, waren naar deze brief blijkt voor beide respondenten gelijklopend.  Beiden geloofden niet dat het noodzakelijk was om de volkstalen te bevorderen uit de overtuiging dat de Kongolezen niet in staat waren het Frans goed te leren, integendeel![677]  Wel ijverden ze voor het behoud van de volkstalen als bescherming van een van de essentiële aanwezige cultuurelementen van de verschillende volkeren.  Deze stelling is overigens niet enkel in deze brief terug te vinden.  Ook in ander uitgegeven en niet gepubliceerd bronnenmateriaal kan extra munitie hiervoor worden gevonden.[678]  Een van de grote verschillen tussen beiden was dat Van Bulck een taalunificatie moeilijker achtte, mede door de grote interne verschillen die tussen eenzelfde taal konden bestaan (ut infra), alsook omdat de sprekers van de taal de uiteindelijke unificatie en standaardisering ook moesten aanvaarden waardoor ze kon stabiliseren.[679] Hierdoor was het zonder twijfel een proces van lange adem.  Nochtans blijkt uit andere documenten dat Van Bulck meer nog dan Hulstaert overtuigd was van de noodzaak van unificatie.[680] 

Van Bulck was zonder twijfel te rekenen tot de indigenisten, wat aansluit bij mijn eerdere bevindingen met betrekking tot antropologie.  Hiermee vertolkte hij evenwel zeker geen common opinion.[681]  De meeste kolonialen waren er namelijk van overtuigd dat de autochtonen zich moesten aanpassen aan de Europese beschaving (assimilationisten) of dat hiertoe ten minste pogingen dienden ondernomen te worden (adaptionisten).[682]  Deze laatste groep geloofden niet dat de zwarten de westerse cultuur konden assimileren, en stelden daarom voor hen te laten evolueren in hun milieu, terwijl dit milieu zelf aanvaardbaar werd gemaakt voor de westerse beschaving.  Waar assimilationisme en adaptionisme in feite varianten van elkaar waren, was indigenisme fundamenteel verschillend.  De laatste benadering geloofde immers in de eigen waarde van de lokale culturen der autochtonen. 

 

Zoals ook Ceuppens opmerkte, droeg de CAT aan de toenmalige minister van koloniën een voorstel voor omtrent de taalpolitiek in het onderwijs.[683]  Hierin werd gesteld dat het gebruik van een Europese taal in het onderwijs moest beperkt blijven tot een vak.  De leidraad was dat het onderwijs in de moedertaal moest gegeven worden, en dat een verkeerstaal diende te worden aangeleerd.  Toch is volgend zinnetje dienaangaande veelzeggend:

Over de juiste interpretatie van dit laatste, kwamen uiteenlopende meningen in de Commissie tot uiting.[684]

Welke positie Van Bulck precies innam, daarover is geen concrete informatie voorhanden.  Het fragment duidt wel op het debat dat over de kwestie in de commissie is gevoerd, waardoor het mij niet zo duidelijk is of alle leden ervan overtuigd waren dat zwarten niet in staat waren het Frans te leren, dan wel of er bepaalde ‘cultuurbeschermende’ ideeën meespeelden.  De commissie motiveerde haar besluit door de stellen dat de moedertaal de enige geschikte voertaal is voor de ontwikkeling van individu en gemeenschap.[685]  De koloniale ambtenaren moesten bovendien de lokale taal machtig zijn zodat ook het verkeer tussen administratie en autochtonen in de lokale taal mogelijk was.  Een negatief aspect is volgens mij echter dat dit uiteindelijk enorm segregerend werkt: de blanken spraken onderling immers Frans.  Door de autochtonen de studie van het Frans te ontzeggen, kon de indruk ontstaan dat over zaken werd gesproken waarvan zij geen weet hadden.  Bovendien was het Frans veel meer internationaal georiënteerd dan eender welke inlandse taal.  Op deze bevoogdende manier werden heel wat ontwikkelingskansen aan de Kongolezen ontnomen. 

           

Naast discussie over het Frans, werd ook de discussie gevoerd over de inlandse talen die dienden te worden gehanteerd.  Hier was de vraag welke plaats de verkeerstalen Kikongo, Lingala, Ciluba en Kiswahili dienden te krijgen.  In deze discussie speelden motieven van beleidspragmatiek, maar ook van steun aan de bestaande culturen.  Verschillende auteurs verwierpen immers het gebruik van het Frans, maar zagen in dat het onwerkbaar zou zijn om alle volkstalen in een officiële status te bevestigen.  Bovendien wilden ze vermijden dat de autochtonen pidgin zouden spreken door hen halfslachtig talen aan te leren die andere volkeren spraken; vandaar de keuze voor verkeerstalen eerder dan voor cultuurtalen.  Verkeerstalen werden namelijk eenvoudiger geacht.  Voor Van Bulck bestond dit gevaar evenwel niet wanneer er goed onderwijs in die taal was.  Dat voor verkeerstalen en niet voor het Frans werd gekozen was ingegeven door de bekommernis niets volksvreemd op te leggen. 

De reden dat vier verkeerstalen werden voorgesteld en niet een, had alles te maken met het counteren van de door de koloniale macht ingebeelde negatieve gevolgen die taaluniformiteit zou hebben.  Onder het motto ‘de taal is gans het volk’, zou deze taal als overkoepelende verkeerstaal de autochtonen kunnen verbinden in een nationalistische opstand.  Bovendien speelden bij sommigen flamingantische motieven.  Zo was het Kikongo meer in overeenstemming te brengen met de aanwezige cultuur.  Of dit ook voor het Lingala zo was, dienaangaande rezen vragen.  Het leidde vaak tot verhitte discussies en zelfs tot een tweespalt binnen de CAT.[686]  Van Bulck stond afwijzend tegenover het Lingala, maar besefte het hopeloze van zijn houding. 

            In die context stuurde Van Bulck een brief aan Burssens.[687]  Daarin behandelde hij het taalprobleem van het onderwijs te Leopoldstad.  Omdat het officiële voorstel luidde om dit onderwijs in het Lingala aan te bieden, pleitte Van Bulck voor tweetaligheid.  Dergelijke tweetaligheid achtte hij geen groot probleem.  Van Bulck weigerde manifest te geloven dat een verkeerstaal ooit een cultuurtaal kon worden, aangezien deze in zijn ogen te weinig genuanceerd was.[688]  Met deze mening stond hij onder koloniale taalkundigen niet alleen; niet ingewijden volgden deze redenering veel minder snel.[689]  In die zin was het voortdurende onderscheid dat Van Bulck maakte tussen cultuur- en verkeerstaal essentieel.[690]  Wie in welke taal zou onderricht worden, was afhankelijk van de eigen keuze.  Volgens hem zou een grote minderheid voor het Kikongo kiezen.  Wel wilde hij niet dat deze stelling openbaar gemaakt werd:

… ik meen dat het beter is dat ik niet te veel vernoemd worde in een zaak waar ik niet volledig de opvattingen deel, noch van mijn bisschop enerzijds, noch van mijn medebroeder [Van Wing, nvdr.] anderzijds, maar tussen die twee een soort middenpositie inneem.[691] 

Hieruit blijkt dat de eerdere opmerking gebaseerd op het ontbreken van briefwisseling tussen beiden, waarin ik stelde dat de relatie tussen Van Bulck en Van Wing koel moet geweest zijn, waarschijnlijk correct was.[692]  Dat Van Wing een andere mening was toegedaan dan Van Bulck en geloofde dat het beter was slechts eentalig onderwijs in het Lingala aan te bieden, komt naar voor in het verslag van de dertiende vergadering van de CAT.[693]  Hierin stelde Van Wing dat de Bakongo – kinderen na bevraging zelf de voorkeur voor Lingala hadden uitgedrukt.  Zij wilden liever communiceren in Lingala dan in slordig Kikongo. 

            Van Bulcks stelling haalde uiteindelijk toch een ontwerp van advies aangaande de taalpolitiek voor de minister van koloniën.[694]  Daarin werd de positie van Van Bulck openlijk verwoord als een ijveren voor onderwijs in het Kikongo, ook in Leopoldstad, met een feitelijke tweetaligheid tot gevolg.  Van Bulck, en met hem de commissie, wilde zo een cultuurtaal aanbieden, eerder dan een cultuurtaal volledig te vervangen door een verkeerstaal.  De tegenstanders dienden daardoor bij monde van De Boeck haar positie bij te stellen, en verklaarden zich akkoord, slechts als het Kikongo als vak werd ingevoerd.  De CAT geraakte uit haar eigen innerlijke polemiek dus moeilijk uit, en verwoordde de twee opties in haar advies.  Uit dit ontwerp blijkt dat Van Bulck de vertolker was van de strekking die ijverde voor het behoud van cultuurtalen, en klaarblijkelijk ook invloed wist uit te oefenen.[695]  Dit alles strookt met zijn eerder vermelde ijver voor unificatie. 

            Van Bulck verklaarde zijn houding, net als bij zijn keuze voor volkenkunde, vanuit zijn spirituele achtergrond.  Uit eerbied, zo zei hij, moeten alle kansen geboden worden aan de lokale culturen, anders is de koloniserende macht egoïstisch.[696]  Hieraan diende de antropologie zeer actief mee te werken, opdat een volkseigen literatuur zich zou kunnen ontwikkelen.  Toch is zijn eigen ideologie  - zowel politiek als religieus -  in dit alles eveneens prominent aanwezig.

 

IX.2.3 Andere instanties?

 

Van Bulck was als wetenschapper niet enkel verbonden met de CAT.  Ook voor tal van andere instanties leverde hij werk (ut supra).  Aangezien ik reeds voldoende ben ingegaan op de CAT en Van Bulcks positie daarin nauwkeurig heb onderzocht, wens ik niet verder in te gaan op de andere instanties.  Wel wil ik vermelden dat dieper onderzoek mogelijk is op basis van uitgebreid en uiteenlopend materiaal.[697]   Bij dit alles valt overigens op dat, wat de linguïstiek betreft, tal van bronnen terug te vinden zijn waarop Van Bulck duidelijk zijn wetenschappelijke studies baseerde.  De genese is hierdoor veel gemakkelijker na te gaan.[698]  

 

IX.3 Van Bulck over de taalpolitiek

 

Van Bulck was een overtuigde Vlaming.  Ik heb deze overtuiging cultuurflamingantisme genoemd.  Wanneer nu, zoals hierboven is aangegeven, de inwendig Belgische taalstrijd ook naar de kolonie werd uitgevoerd, kan het bijna niet anders of Van Bulck moet hierover als wetenschapper en missionaris een mening hebben gehad.  Deze mening zou bovendien een bevestiging moeten zijn van dit cultuurflamingantisme.  De band die tussen taal en volk bestond was voor hem prominent:

Quel rapport y a – t - il entre le peuple et la langue?  Chaque peuple si primitif soit – il, a sa propre langue.  Si ce peuple prend conscience de sa nationalité, cette langue deviendra une langue nationale c’est – à – dire une langue parlée par tous les membres authentiques de la nation qui ont conscience de former entre eux une unité, qui ressentent cette unité, qui ont conscience de pouvoir être fiérs (!) de la posséder en commun et d’appartenir à la même communauté d’habitudes, de mœurs, de coutumes, de structures sociales et de passé historique.[699]

In verschillende publicaties wees Van Bulck er op dat een volk gevormd werd door een gemeenschappelijk complex van cultuurelementen.  Een van de belangrijkste van deze elementen was de taal.[700]  Deze taal zorgde er zijns inziens voor dat een gemeenschapsbewustzijn kon worden uitgedragen.[701]    

Eerder heb ik gewezen op de aanwezigheid van Van Bulck op studiedagen, onder meer van de stichting Lodewijk De Raet.  Opmerkelijk is dat hij op dergelijke manifestaties, die hij als een objectieve tribune bestempelde, veel scherper uit de hoek kwam dan wanneer hij referaten hield voor officiële instellingen zoals de CAT of het KBKI.[702]  Daarnaast heb ik dienaangaande ook op andere interessante punten gewezen.  Zo ijverde hij, meer nog dan zijn confrater Van Wing voor het behoud van cultuurtalen, ten nadele van verkeerstalen.  Eveneens bleek hij gestreefd te hebben naar unificatie, al bleef hij op dat vlak voorzichtig: hij zag in welke problemen dit tot gevolg kon hebben.  Niet alleen voor het Kikongo streed hij.  Ook andere talen die volgens hem in de verdrukking waren zoals het Ngbaka en Ngbandi, kregen zijn aandacht.[703]  Aangezien het Kikongo sowieso tot de vier verkeerstalen werd gerekend, was haar voortbestaan immers niet bedreigd.  Dit was anders voor sommige andere talen, waarvoor hij zich dan ook inzette.  Het centrale motief was de toekomst van de taal, en dus  - volgens hem -  de toekomst van het volk.  De belangrijkste middelen die hij hiertoe aanhaalde was het gebruik van de moedertaal als voertaal in het (lager) onderwijs, eventuele unificatie van een aantal dialecten en taalstudie. 

            Dit ijveren voor de Kongolese cultuurtalen deed hij duidelijk vanuit zijn eigen achtergrond, alsook vanuit de nogal merkwaardige redenering dat men toch steeds de taal spreekt van zijn gastheer.[704]  De Vlamingen in Belgisch – Kongo dienden daarnaast de mogelijkheid te krijgen hun kinderen in het Nederlands te laten schoolgaan.  Hij was zich echter bewust van de precaire situatie van de Vlamingen in de kolonie, waardoor hij de Vlaamse Vriendenkringen alle steun toezegde.  In die zin schakelde hij de positie van verschillende lokale cultuurtalen gelijk aan de positie van het Nederlands in Belgisch – Kongo.  Parallel daarmee stelde Van Bulck expliciet dat de omgang van de Vlamingen met de zwarten juist om die reden veel beter kon verlopen dan deze tussen Walen en autochtonen.  De Vlamingen wisten door hun ervaring in het moederland volgens hem hoe moeilijk het is om te moeten strijden voor de eigen cultuurtaal.  Dat de évolués desondanks vroegen naar het Frans, deed hij af als weinig zelfstandige meningen die slechts door een minderheid van de bevolking werd vertolkt.[705]  Bovendien stelde hij dat een dergelijke beslissing tot onherstelbare schade aan de belangen van Kongo zou leiden.[706] 

Van Bulck was zich evenwel sterk bewust van de zinloosheid van zijn pleidooi.  Niet enkel omdat hij wist dat het erg moeilijk was om het beleid inzake te beïnvloeden, maar ook omdat hij in 1958 geloofde dat het wellicht nog 10 jaar, misschien 20 jaar, zeker niet 30 jaar zou duren vooraleer België haar kolonie verloor.[707]  Voor hem was het in de eerste plaats belangrijk om als Vlaming goede relaties aan te knopen met de autochtonen.  Dit kon zijns inziens door hen bij te staan in het behoud van de lokale cultuurtalen.  Natuurlijk was dit een even bemoederende houding als wat de Vlamingen de Walen verweten in België.  Nu beslisten de Vlamingen over wat zogezegd goed was voor de autochtonen.  Op deze paradox heb ik reeds gewezen. 

Merkwaardig genoeg verstrakte Van Bulck hiermee zijn houding.  In het begin van de jaren vijftig vertolkte hij nog de overtuiging dat een verkeerstaal  - hoewel arm in vergelijking met de rijke cultuurtalen -  nuttig was, omdat ze ervoor zorgde dat een goede communicatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen, alsook tussen de administratie en de autochtonen in Belgisch – Kongo mogelijk was.[708]  Wel vond hij toen reeds dat een enkele verkeerstaal voldoende was, en dat haar functie beperkt moest blijven.  Deze stelling dat een verkeerstaal voor heel Belgisch – Kongo het meest nuttig was, had hij al in de jaren dertig ontwikkeld.[709]  Toen hield hij het bij slechts een taal.[710]  Meer en meer hechtte hij dus belang aan de lokale taal als cultuurtaal en volkseigen element.  Toch meen ik dat de fundamentele lijn van zijn houding steeds dezelfde bleef: de autochtonen moesten een plaatselijke taal spreken, en het was daarbij de taak van de kolonisator deze taal op te tekenen en hen in deze taal te onderwijzen.  Enkel wat de verspreiding van de verkeerstaal betrof wijzigde hij zijn mening ten gronde, en evolueerde hij van een taal naar enkele.  Hieruit blijkt bij uitstek een ideologische preoccupatie waarbij Van Bulck zijn macht wilde laten gelden.

           

Verder is het opvallend dat Van Bulck eveneens in zijn linguïstische studies vaak aandacht had voor de geschiedenis van deze wetenschap, zoals hij dat ook in vele van zijn antropologische studies had gedaan.[711]  Ook hierin komt zijn belezenheid sterk naar voor.  Het grote verschil situeert zich echter in het gegeven dat hij hier vaak wel volledige literatuurverwijzingen op regelmatige basis, gaf. 

 

IX.4 De talenkaarten

 

IX.4.1 Waarom kaarten?

 

Zoals ik meermaals aanhaalde, bestond er voor Van Bulck slechts een summiere grens tussen antropologie en linguïstiek.  Hierbij is het van belang de specifieke uitgangspunten van de volkenkunde die Van Bulck volgde, nogmaals in herinnering te brengen.  In de volkenkunde wilde men de verschillende cultuurlagen aan de hand van studie van cultuurelementen blootleggen.  Daarbij was het gebruikelijk hiervoor kaartmateriaal te aan te wenden.  Hoewel ik tijdens mijn archiefonderzoek weinig dergelijke kaarten heb aangetroffen (ut supra), blijkt dat Van Bulck er wel degelijk mee begaan was.  Hij geloofde namelijk dat een goede lokalisatie van een etnische groep of van een taal cruciaal was.  Hij gebruikte dus kaartmateriaal om te lokaliseren, eerder dan om te historiseren.  Het is een vaststelling die aansluit bij eerdere besluiten. 

            Wanneer Van Bulck dan de moeite deed om een taalkundige kaart te tekenen, dan was het vanuit deze bezorgdheid.  Daarbij opteerde hij er voor de verschillende stammen die deze taal of een variant of dialect ervan spraken, te vernoemen.[712]  Op die manier wilde hij het eventueel latere aanpassen van de kaart na grondiger onderzoek, gemakkelijker maken.  Het ging daarbij dus om een bewuste keuze.  De beide facetten  - taal- en volkenkunde -  waren immers met elkaar verbonden.  Van Bulck besefte kennelijk dat hij aan tribalisering deed, en dat dit  - zoals hoger aangegeven -  op zijn minst arbitrair was.

 

IX.4.2 De historie der taalkaarten van Belgisch – Kongo[713]

 

Deze hele problematiek kwam prangend naar boven in de ‘historie rond de twee taalkaarten van Belgisch – Kongo’.  De kwestie is reeds enkele jaren geleden uitvoerig behandeld, en is ook nu nog stof voor onderzoek.[714]  Daarom wens ik het probleem enkel te schetsen, en wil ik vanuit de eerder opgebouwde stellingen nagaan of Van de Veldes hypothesen kunnen kloppen.  Ik beperk me echter tot de kaart van Van Bulck, al kunnen beide kaarten met een korte toelichting in bijlage worden teruggevonden.[715]  Vooreerst is het van belang de achtergrond te schetsen.

 

a) De problematiek

 

In 1948 had Van Bulck een eerste taalkaart uitgegeven in het kader van het KBKI.[716]  In hetzelfde jaar had ook Hulstaert, tevens missionaris maar geen geschoold linguïst, een talenkaart van Belgisch – Kongo opgesteld.  Hij gaf deze in 1950 uit bij datzelfde KBKI.[717]  Een vergelijking van de twee, zal meteen doen opmerken dat beide erg verschillend lijken: deze van Van Bulck geeft veel minder grote gehelen aan (op de originele, gekleurde kaart is dit nog duidelijker), en somt verschillende taalenclaves op.  Hulstaert past daarentegen zijn streven naar unificatie toe op zijn kaart.  Hoewel beiden hetzelfde opzet hadden, een talenkaart van Belgisch – Kongo te maken, bleek het resultaat erg verschillend, al naargelang de auteur.  Het is nu de vraag hoe dit verschil kan worden geduid.  Cruciaal bij dit alles is dat zich een discussie ontspon tussen onder meer Hulstaert en Van Bulck, maar ook tussen andere wetenschappers.[718]  Deze discussie heb ik reeds aangehaald toen ik Van Bulck als wetenschapper heb besproken.  Het werd helemaal een hot issue, toen het KBKI in het kader van haar Atlas van Belgisch – Kongo besliste om als taalkaart enkel deze van Van Bulck uit te geven, waaraan hij bovendien een begeleidende nota mocht toevoegen.[719]  Deze tweede kaart vertoont echter verschillen met de eerste die Van Bulck tekende.  Ik zal de beide echter niet met elkaar vergelijken, onder meer omdat hiervoor deze hele polemiek van belang is geweest.  Ook dit kan stof vormen voor een aparte studie.

            Ondanks de verschillen zijn er echter ook opvallende gelijkenissen.  Vanuit hun eerder aangegeven afkeer voor verkeerstalen, duiden Van Bulck en Hulstaert deze linguae francae niet aan op hun kaarten.  Dat zwarten deze talen nochtans bezigden, had in hun ogen blijkbaar geen waarde.  Zoals gezegd wensten ze de autochtonen te beschermen tegen de perfide gevolgen die het voortdurende gebruik van deze talen zouden hebben, en zagen ze het bijna als een negatief gevolg van de kolonisatie.

 

b) Een verklaring voor de verschillen

 

Van de Velde gaat uitgebreid in op de verschillen tussen de twee taalkaarten.  Dit doe ik hier niet.  Interessanter is het zijn verklaringen voor deze verschillen te bespreken.  Volgens Van de Velde wordt het werk van Van Bulck gekenmerkt door een enorme slordigheid.[720]  Vooral het verwarrende taalgebruik zou hiervoor indicatief zijn.  Eerder heb ik betoogd dat Van Bulck veel aandacht had voor nuances allerlei, en daardoor vaak in de details verzonk (ut supra).  Ik meen dan ook dat deze slordigheid eerder te wijten is aan een overvloed aan gegevens, dan aan onnauwkeurigheid. 

Van Bulck zou zijn kaart op basis van etnische gegevens vorm hebben gegeven.  Zoals ik reeds stelde, deed hij dit uit wetenschappelijke en praktische overwegingen.  Hij was zich er namelijk van bewust dat een taal een constructie was, waarbij onderzoekers bepaalden wat een dialect en wat een taal was (ut supra).  Bij de minste twijfel vond hij het daarom gewettigd ook alle dialecten of stammen binnen die taal weer te geven.  Verder onderzoek kon immers aangeven dat het niet om dialecten, maar wel om een aparte taal ging.  In dat geval moest niet alles meer worden aangepast.  Deze opvatting kreeg veel kritiek, niet enkel van Hulstaert.[721]  De aanwezigheid van talloze taalenclaves op Van Bulcks kaart, zou volgens hem te wijten zijn aan Van Bulcks betrachting om de diachrone taalkundige situatie weer te geven.  Daardoor zou hij eerder de talen weergeven die op die plaats thuishoorden, dan deze die er effectief werden gesproken.  Dit getuigt van een duidelijke keuze die vanuit een bepaalde ideologie werd ingegeven. 

Van de Velde koppelt dit diachrone perspectief aan de typische uitgangspunten van de negentiende eeuwse taalkunde.[722]  Het is waar dat Van Bulck zich niet met de moderne linguïstiek van de Saussure inliet.  Het is eveneens zo dat hij zocht naar tal van taalverwantschappen en daarbij vaak strijdmetaforen gebruikte.  Toch wil ik iets genuanceerder zijn.  Ik heb in deze studie aangetoond dat voor Van Bulck de antropologie centraal stond.  Hierin was hij in de eerste plaats geschoold, en een overzicht van de vakken die hij doceerde wijst hierop.  Bovendien paste hij een specifieke vorm van antropologie toe: de cultuurhistorische methode.  Zonder hiervan alle uitgangspunten te herhalen, wens ik te onderstrepen dat men er Kulturschichten wou reconstrueren.  Dat Van Bulck dit ook in de taalkunde nastreefde is dan ook niet zo vreemd.  Het doel daarbij was niet om na te gaan hoe de vroegere situatie was, opdat deze kon worden hersteld.  Wel was deze methode ontwikkeld om de genese en onderlinge verwantschappen tussen volkeren na te gaan, zodat een mondiale cultuurgeschiedenis binnen bereik lag.  Wanneer Van Bulck deze methode in de linguïstiek toepaste, dan geloof ik dat hij dit een facet vond van dat grotere project: het optekenen van een mondiale cultuurgeschiedenis waarbij hij zich om praktische redenen beperkte tot Centraal – Afrika. 

In die zin getuigt deze aandacht voor historische taalsituaties dus niet van het typische negentiende eeuwse discours omtrent degeneratie en een wil tot ontdekking en eventuele reconstructie van de oertoestand, dat kenmerkend was voor wat Said oriëntalisme pleegt te noemen en dat hij dan kadert binnen het evolutionisme.[723]  Hoewel ook het diffusionisme grote historische aandacht had, lijkt deze strekking meer rekening te houden met de concrete realiteit, dan wat binnen het evolutionisme het geval was wanneer men enkel een oertoestand wilde reconstrueren.  In zijn antropologisch werk had Van Bulck zich tegen deze uitgangspunten steeds verzet (ut supra)!  Ik geloof dan ook niet in de stelling dat Van Bulck vanuit evolutionistische denkpatronen zou geredeneerd hebben, en dat de (taalkundige) werken van Van Bulck in die zin afrikanistisch genoemd kunnen worden.[724]  Ze zijn dat wel vanuit andere invalshoeken bekeken (ut supra).  Zo is er Van Bulcks geloof dat in Afrika de relatief oudste cultuur zou kunnen gevonden worden, en het feit dat hij zich louter op Afrika toespitste.  Hoewel een mondiale geschiedenis beoogd werd, bleken het vooral de gekoloniseerde volkeren die in de volkenkunde aandacht kregen.  Ook de zoektocht naar verwantschappen tussen de verschillende talen is afrikanistisch te noemen, al erkende Van Bulck dat er verschillende taalfamilies waren in Afrika.[725]  Men vertrok vanuit patronen die voor westers taalonderzoek nuttig waren gebleken, en paste deze ook toe op een andere situatie.  Wanneer naar verwantschap werd gespeurd, werd impliciet ook rekening gehouden met een hiërarchie. De duidelijke superieure en bevoogdende positie die Van Bulck aannam getuigt eveneens van dergelijk afrikanisme. 

            De opmerking dat sommige taalgroepen gebaseerd waren op etnische kenmerken, is niet erg verwonderlijk.  Eerder benadrukte ik dat taal en etnie voor Van Bulck veel met elkaar te maken hadden, iets wat niet erg uitzonderlijk was en wat in zijn geval veel met zijn Vlaamse overtuiging te maken had.[726]  Ook in de kwestie der taalkaarten zien we de tribalisering aan het werk.  Wanneer Van Bulck geloofde dat bij migraties het ene volk de taal overnam van een ander volk, dan was dit omdat een taal een cultuurelement is dat steeds dynamisch is.  Door die dynamiek zijn culturen voortdurend in beweging, waardoor cultuurelementen aan wijziging onderhevig zijn.  Hoewel een taal een van de essentiële elementen is van een volk, betreft het volgens Van Bulck geen absolute verhouding.[727]  Waarschijnlijk lag deze instabiele verhouding volgens hem aan de basis van zijn keuze om ook enclaves aan te duiden.  Deze band tussen taal en volk, en de optie om de taal als essentieel cultuurelement te zien, is natuurlijk niet onschuldig.  Aan de grondslag ervan ligt immers een ideologische constructie; het vastleggen van dit alles in kaartvorm is er het summum van. 

In die zin sluit Van Bulcks denken aan bij de traditionele definitie van oriëntalisme.  Dat hij zich ziet als een redder van de oorspronkelijke cultuur (en kolonialisme in die zin als positief ziet), en zich voor zijn eerste taalkaart quasi louter baseert op publicaties en op die manier detaillistisch te werk gaat, is hiervoor een extra een aanwijzing.[728] 

 

IX.5 Tussentijdse evaluatie

 

Dit hoofdstuk was in de eerste plaats als uitsmijter bedoeld.  Een van de centrale doelstellingen was na te gaan of de eerder voorgestelde hypotheses overeenstemden met wat uit het taalkundige werk van Van Bulck blijkt.  Het betrof daarbij vooral de vraag of zijn Vlaams – nationalistische overtuiging ook hier terug te vinden was, en zo ja op welke manier.  Zijn taalkundig onderzoek biedt de gelegenheid om te onderzoeken of deze ideologie in zijn wetenschap aanwezig was.  Dit bleek effectief het geval te zijn.  Het Vlaams – nationalisme van Van Bulck uitte zich met betrekking tot Belgisch – Kongo echter niet in een afkeer tot het Frans.  Veeleer ging het om een toepassing van de achterliggende ideologie dat elk volk de kans moest krijgen zich in zijn eigen taal te ontwikkelen.  Dit gebeurde bij alle flaminganten op een verschillende wijze.[729]

            Dat Van Bulck zowel een taalwetenschapper was, als dat hij een uitgesproken politieke mening had, leidde ertoe dat hij ook in zijn wetenschappelijke referaten vaak blijk gaf van een bepaalde ideologische overtuiging.  Daarbij leek hij de autochtonen op een bevoogdende manier eigen overtuigingen te willen opleggen zoals het ijveren voor de lokale cultuurtaal.  Op dergelijke punten was hij niet beter dan  - in zijn ogen -  de Walen in zijn moederland: hij legde de autochtonen immers zonder hun instemming een bepaalde visie op cultuur op.

            In die zin heb ik zijn werk afrikanistisch genoemd.  Van Bulck keek namelijk met westerse ogen naar de maatschappij  - in casu taal -  die hij onderzocht, beschreef die, en legde die vast zodat die handelbaar werd.  Op die manier oefende hij macht uit.  Van Bulcks (taalkundig) werk kan evenwel niet afrikanistisch worden genoemd als hieronder een pogen tot reconstructie van een oertoestand wordt verstaan.  Hij was immers allesbehalve een evolutionist.  Bovendien was het helemaal niet zijn bedoeling om op een dergelijke manier te werk te gaan.  Van Bulck meende zijn pleidooi voor de lokale taal ernstig, en geloofde inderdaad dat wat hij deed het beste was voor de Kongolezen.   Zo kon nergens een echo worden teruggevonden van de vrees voor een nationalistische onafhankelijkheidsbeweging.  Hij zag integendeel in dat deze onafhankelijkheid onafwendbaar was, en stelde daarom dat oprechte contacten onontbeerlijk waren.

            In een terugkoppeling naar het lopende onderzoek aangaande koloniale wetenschappen en andere wetenschappers / figuren, heb ik opgemerkt dat Van Bulck in nuances afweek van deze andere personen.  De overheersende teneur was dikwijls dezelfde, maar de algemene overtuiging van behoud van de cultuurtalen, uitte zich vaak in afwijkende concrete opvattingen.  Eveneens in terugkoppeling naar het lopende onderzoek, heb ik het beeld willen bijstellen dat eerder van Van Bulcks wereldbeeld is geschetst.  Ik meen dat het vruchtbaar was zowel mijn eigen stellingen te toetsen, alsook deze van andere onderzoekers aan te vullen met de nieuwe gegevens.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[353] VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; pp. 1042.

Veelal zal ik de literatuurverwijzing, zoals ook eerder, naar de studies van Van Bulck volledig geven, tenzij geen twijfel mogelijk is zoals in het geval van zijn verhandeling aan het Weense Instituut voor cultuurgeschiedenis en linguïstiek.

[354] VAN BULCK (V.). Beiträge zur Methodik der Völkerkunde. Wiener Beiträge zur Kulturgeschichte und Linguistik, 2. Wien; Institut für Völkerkunde; 1931; 256 p.

[355] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.15. Vraaggesprek met Van Bulck over Afrikanistiek. 12 blz., s.a. doch na 1952.

Net zoals elders zal het zeer van het niet al te accuraat geïnventariseerd archief, vooral in de bronverwijzingen duidelijk worden. Ik zal namelijk vaak niet de juiste pagina kunnen weergeven waarop bepaalde informatie terug te vinden is. Hiervoor zijn meerdere redenen. Ten eerste zijn de bladzijden niet altijd genummerd. Ten tweede ontbreken vaak bladzijden uit bundels, waardoor de paginering niet meer zou stroken met de oorspronkelijke paginering. Ten derde en vooral, zou nummeren van de bladzijden per envelop niet opgaan voor die enveloppen waarin meerdere tekstbundels voorkomen (wat vaak het geval is). Pagineren per bundel zou in dat geval uitkomen op een eigen inventarisering, terwijl pagineren per envelop in zulke gevallen zinloos zou zijn, aangezien de volgorde waarin de tekstbundels zich bevinden voor wijziging vatbaar is, en er dus helemaal niets meer terug te vinden zou zijn. Ten vierde zijn verschillende enveloppen een verzameling papieren, waartussen vaak weinig verband bestaat. De meest consequente weg leek me dan ook het volgen van de logica van de inventarisering, al is dit voor het checken van de bronnen niet de handigste optie.

[356] In andere talen als het Frans hanteerde hij wel de op dat moment gebruikelijke terminologie.

[357] Zie hiervoor onder meer: AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt.; AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.; AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[358] Zeer veel informatie omtrent Van Bulcks visie op antropologie kan worden gehaald uit volgende tekst: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven. Het is op basis van deze informatie dat ik vele stellingen in deze paragraaf onderbouw. Om wildgroei van voetnoten binnen de perken te houden, zal ik niet telkens naar deze tekst verwijzen, tenzij het om een citaat gaat.

[359] VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 21.

[360] Zie bijvoorbeeld: VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 15 – 24; VAN BULCK (V.). Où en est l'application des cycles culturels dans l'ethnologie africaine? Zaïre. III; 1949; 1; pp. 3 – 27; VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1 / 2; pp. 1 - 55 / pp. 161 - 197.

[361] Dit is ook te merken in tal van archivalische bronnen. Zo onder meer in: AVJH. Fonds Van Bulck LVI: 2e reeks. Geschiedenis van Afrika. 2. Lectuurnota’s: historische en etnografische nota’s over allerlei Afrikaanse landen.

[362] PCA. Brief van Eugeen Roosens aan auteur dd. 17 februari 2004. Uit deze brief blijkt overigens dat Van Bulck zijn lessen dicteerde, en er geen collegenota’s beschikbaar waren.

[363] Dit is echter - zoals eerder reeds opgemerkt - te betwijfelen.

[364] Hierop ben ik in het kwantitatieve gedeelte reeds dieper ingegaan, maar dit zal ook later nog aan bod komen.

[365] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.

[366] Dat dergelijke informatie vaak verzwegen werd, kan ik op basis van de doorgenomen literatuur niet bevestigen, net zoals ik niet kan bevestigen dat missionarissen al van den beginne zich kweten van dergelijke taken waarbij ze wetenschappelijk onderzoek voerden. Het tegendeel lijkt echter waar te zijn, wanneer de geschiedenis van de fermes – chapelles ernaast wordt gelegd. Deze waren er immers in de eerste plaats op gericht economisch winstgevend te zijn (ut supra). Bovendien staat deze visie op de missies ook haaks op wat ik eerder heb omschreven als het ideaal van de missionaris. Het is dan ook begrijpelijk dat Van Bulck er deze zienswijze op nahield. Deze houding blijkt trouwens ook uit volgende bron: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.15 Vraaggesprek met Van Bulck over Afrikanistiek. 12 blz., s.a. doch na 1952.

[367] ZWERNEMANN Jürgen. Op. cit., pp. 110 – 112.

[368] Kenmerkend voor dit ijveren, is dat Van Bulck met dit betoog zijn doctoraatsverhandeling afsluit: VAN BULCK (V.). Beiträge zur Methodik der Völkerkunde. Wiener Beiträge zur Kulturgeschichte und Linguistik, 2. Wien; Institut für Völkerkunde; 1931; pp. 239 – 242.

[369] VAN BULCK (V.). Beiträge …, 256 p.

[370] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.

[371] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.

[372] Onder meer bij de studie van religieuze uitingen was dit volgens Van Bulck van belang. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 10. VAN BULCK: Magie in de Volkenkunde, 18 blz. (tekst door V.B.).

[373] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 28. Deze studie is overigens grotendeels gebaseerd op Van Bulcks eigen Beiträge zur Methodik der Völkerkunde. Omdat ik niet geloof dat het hier de plaats is een omstandige bespreking te geven van deze hele verhandeling, lijkt het me opportuun me tot de punten uit dit artikel te beperken. Het is immers erg waarschijnlijk dat Van Bulck hierin de punten verwoordde die hij ook zelf het belangrijkst vond.

[374] VAN BULCK (V.). Beiträge …, pp. 42 – 131.

[375] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[376] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937. Dit stuk is waarschijnlijk geschreven naar aanleiding van de bespreking van een studie van Olbrechts, Volkenkunde, een fascineerende wetenschap; althans dit suggereert een nota bovenaan de eerste bladzijde. Toch is nergens in de tekst een concrete verwijzing naar deze studie terug te vinden, en geeft Van Bulck voortdurend de indruk voor zichzelf te spreken. Dit soort situatie doet zich overigens voortdurend voor met betrekking tot dit archief.

Waarschijnlijk betreft het hier een niet uitgegeven manuscript, aangezien de uitgave met dezelfde titel, een geheel andere inhoud heeft. Inhoudelijk komt dit artikel neer op een overzicht van verschillende antropologische publicaties, waarbij hij zeer veel aandacht besteedde aan gevoerde polemieken over de behandelde methoden, met een bijzondere aandacht voor de cultuurhistorische. Geografisch behandelt Van Bulck in dit manuscript vooral West – Europa, waarbij hij dieper inzoomt op de situatie in Nederland en België.

[377] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

Van Bulck bleef er trouwens van overtuigd dat het historische aspect bij elk antropologisch onderzoek cruciaal was. Dit wordt onder meer duidelijk in volgende bespreking van een congres over antropologie: VAN BULCK (V.). ‘Le congrès international des sciences ethnologiques et anthropologiques.’ Anthropos. XLI – XLIV; 1946 – 1949; 4 – 6; pp. 894 – 897. Elders gaat hij zelfs tekeer tegen de modernere stromingen in de antropologie die zouden stellen dat de cultuurhistorische methode een min of meer fantaisistische reconstructie der ontwikkeling der primitieve culturen geeft. Hieruit blijkt duidelijk dat Van Bulck zich bewust was van de weerstand tegen de cultuurhistorische methode, net als hij die niet wilde plooien en zijn methode wijzigen. Cf. laatste tekst uit : AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 6. VAN BULCK: vier studies: 1. Het gebed van een Moslim. 4 blz. getypt; 2. Magie. 16 blz. getypt; 3. Du guérisseur à l’envoûteur en passant par le devin et le magicien. 6 blz. Getypt ; 4. Praktisch nut der Volkenkunde voor den missionaris. Getypt 5 blz. Volledig?

[378] Een vergelijking van volgende twee bronnen is hiervoor illustratief: VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1 / 2; pp. 1 - 55 / pp. 161 – 197, tegenover: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven: 22. P. SCHEBESTA, A. VORBICHLER, J. LUKAS: 1931 – 1963.

[379] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[380] Van Bulck noemde volkenkunde vaak zelfs een Universaal – Geschiedenis. Volgens hem is het geven van een getrouw historisch beeld van het verleden en van de hedendaagse ontwikkeling het doel van de volkenkunde, juist omdat hierin het nut schuilt van de antropologische wetenschap. Dit nut schuilt in het gegeven dat het bestudeerde volk zo beter gekend wordt, waardoor de missionering en / of kolonisatie efficiënter kan verlopen. Door te spreken van Universaal – Geschiedenis ging hij natuurlijk in tegen het typisch westerse karakter van de antropologie die enkel de niet – westerse volkeren tot onderwerp had. VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 15. Een zelfde bewering verwoordde Van Bulck ook elders: VAN BULCK (V.). Où en est l'application des cycles culturels dans l'ethnologie africaine? Zaïre. III; 1949; 1; pp. 27.

[381] Hiernaar heb ik reeds eerder in voetnoot verwezen.

[382] Ook in briefwisseling met Possoz beklemtoonde hij de wetenschappelijkheid van de cultuurhistorische methode, waardoor deze hem betrouwbaarder leek dan eender welke andere methode. Zo stelde hij dat het de enige methode was die vertrok van feiten en vervolgens de vraag stelde naar het waarom van de betreffende feiten. De juridisch – ontologische methode van Possoz waarbij men ook van feiten vertrok, had voor hem niet dezelfde waarde. Het recht zelf moest volgens hem geïnterpreteerd worden, en niet deze feiten.  Dit maakte dat Van Bulck deze methode categorisch van tafel veegde. Brief van Van Bulck aan Possoz dd. 29/12/1944. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 7. E. POSSOZ: 1933 – 1954: brieven van Possoz en brieven door derden gezonden aan Possoz die ze zelf naar Van Bulck stuurde.

[383] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie. Ik wil hierbij beklemtonen dat Van Bulck hier een weergave gaf van de cultuurhistorische methode zoals hij die zelf zag. Een gelijkaardige weergave is terug te vinden in volgend artikel: VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 24 - 33. Ook elders is een gelijkaardig pleidooi terug te vinden dat ik niet nader bespreek omdat het niet zeker is dat het hier een intellectueel product van Van Bulck betreft. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 2. Les civilisations australiennes: cycles culturels. 11 blz. getypt.

[384] Hierbij wil ik aanstippen dat Van Bulck mijns inziens een cirkelredenering opbouwt. Hoe kan men bij antropologisch onderzoek immers bepalen tot welk cultuurcomplex een cultuurelement behoort, wanneer dit onderzoek juist de bedoeling heeft een bepaalde cultuur te bestuderen? Waarschijnlijk bedoelt Van Bulck dan ook dat de onderzoeker zijn bronnen gewapend met hypothesen te lijf dient te gaan. Dit komt alvast tot uiting in ander bronnenmateriaal, bijvoorbeeld een tekst die een samenvatting geeft van drie theoretische studies van Mühlmann. Cf.: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 6. Van Bulck: Volkenkunde: varia geschreven notities.

[385] Zowel uit de doorname van studies van Van Bulck als uit onderzoek naar het bronnenmateriaal met betrekking tot antropologie uit het fonds Van Bulck, blijkt dat Van Bulck deze stap slechts uitzonderlijk ooit zelf in de praktijk heeft omgezet. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLIII: Volkenkunde 3. 7. Volkenkunde op losse steekkaartblaadjes. Verder in de uiteenzetting zal hierop trouwens uitvoeriger worden gewezen.

[386] De kwantiteit van een gegeven cultuurelement speelde een grote rol. Deze kwantiteit moest echter objectief zijn, en dus niet beïnvloed door de natuur. Ze gold vooral voor basiscultuurelementen, maar moest op alle categorieën cultuurelementen worden toegepast. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 27.

[387] Het is dan ook niet toevallig dat in het personenfonds Van Bulck een zeer uitgebreide en kritische studie van Van Bulck is terug te vinden, uitgerekend van een bij uitstek geschiedkundig werk: AVJH. Personenfonds III.3. ‘International Commission for History of the scientific and cultural development of mankind. Vol. I: Early Peoples and Cultures.’ Kritische studie door Van Bulck.

Een gelijkaardige commentaar is te geven bij de twee boekbesprekingen die in volgende envelop kunnen worden weergevonden: AVJH. Personenfonds III.11. Nota’s over ontwikkeling. Ook hier betreft het werken die de eerste culturen overschouwen, en daardoor tot de wetenschap van de prehistorie behoren.

[388] In feite verwoordt Van Bulck hier een nomothetisch karakter dat ook aan de cultuurhistorische methode eigen zou zijn. Hiermee verwoordt hij op een manier een echo van het traditionele vooruitgangsdenken waarbij men geloofde dat wetenschappelijke studie van de mensheid, deze mensheid ook zou vooruit helpen.

[389] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[390] In volgend artikel stelde Van Bulck zelfs dat dit een van de kenmerken was van de antropologie zoals die aan het Weense Instituut voor Volkenkunde werd beoefend: VAN BULCK (V.). ‘Un centre d'études ethnologiques.’ Congo. I; 1932; 3; pp. 325.

[391] In die zin is de woordkeuze van de term volkenkunde als studie van volkeren zeker niet onschuldig!

[392] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.

[393] VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 19 - 22.

[394] VAN BULCK (V.). D’où sont venus les fondateurs d’Etat dans l’entre Kwango – Lualaba? In: Die Wiener Schule der Völkerkunde. Festschrift anlässlich des 25 – jährigen Bestandes des Institutes für Völkerkunde der Universität Wien, 1929 – 1954. Horn – Wien; Fred Berger; 1956; pp. 216.

[395] VAN BULCK (V.). Où en est l'application des cycles culturels dans l'ethnologie africaine? Zaïre. III; 1949; 1; pp. 25.

[396] VAN BULCK (V.). Beiträge …, pp. 238; VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 33.

[397] Onder missionarissen, zelfs deze van het Heilig Woord waartoe Schmidt behoorde, stond deze antropologische methode ter discussie. Cf. brief van Verstraelen SVD aan Van Bulck dd. 19/04/1964. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 14. F. VERSTRAELEN: 1951 – 1964.

In een bespreking naar aanleiding van het 25 – jarige bestaan van het Weense instituut voor Volkenkunde, vermeldde hij deze crisis slechts in de marge. De hoofdtoon was hier het afsteken van de loftrompet over de school en haar methode. Cf. bespreking Die Wiener Schule der Völkerkunde in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[398] Van Bulck stond hierin niet alleen. Ook Schebesta, eveneens geestelijke en antropoloog die binnen de cultuurhistorische strekking te situeren valt, zag de grond van de kritiek op de cultuurhistorische school niet in. Cf. Brief van Schebesta aan Van Bulck dd. 17/10/1961. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven: 22. P. SCHEBESTA, A. VORBICHLER, J. LUKAS: 1931 – 1963. Hierbij wil ik aanstippen dat de datum van de brief een zoveelste bewijs is voor Van Bulcks ongewijzigde aanhang aan de cultuurhistorische school.

[399] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 37.

[400] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 3. Van Bulck: Wat wil de Volkenkunde? 31 blz. geschreven.

[401] De redenen voor deze uitspraak verwoordt hij niet verder, waardoor deze redenering op vrij zwakke fundamenten berust.

[402] Het tegendeel is zelfs waar: op bepaalde ogenblikken ijvert hij immers voor de aanvaarding van het scheppingsverhaal als weergave van de menselijke oorsprong. Vooral de evolutietheorieën van onder meer Darwin moeten het daarbij ten stelligste ontgelden. Cf. AVJH. Personenfonds III.8. Varia.

[403] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 3. Van Bulck: Sociologie der primitieve volkeren. Getypt 21 blz. + De vrouw in Belgisch Kongo, getypt 2 blz. + Ethique bantoue (door Placide Tempels) 10 blz. + varia.

[404] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 3. Van Bulck: Sociologie der primitieve volkeren. Getypt 21 blz. + De vrouw in Belgisch Kongo, getypt 2 blz. + Ethique bantoue (door Placide Tempels) 10 blz. + varia.

[405] Dit staat natuurlijk in schril contrast met de studie waarmee hij zijn doctorstitel wist te behalen.

[406] VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 15.

[407] Hierin stond Van Bulck kennelijk niet alleen. Uit een verslag dat Van Bulck geeft van een lezing van ene dr. Locher, blijkt namelijk dat deze stelde dat de cultuurhistorische methode zich scherp afzette tegen elk contact met of medewerking van buitenstaanders. Cf. VAN BULCK (V.). ‘XXIe Nederlandse Ethnologendag.’ Kongo – Overzee. IV; 1938; 2; pp. 54.

Anderzijds wil ik benadrukken dat er wel attestaties zijn in het archieffonds dat Van Bulck de belangrijkste werken van andere, rivaliserende stromingen, gelezen had, of althans kritische besprekingen van deze strekkingen. Hij had dus de intellectuele bagage om hen op hun beurt te bekritiseren. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 14. Varia 2: losse beschreven blaadjes.

[408] ZWERNEMANN Jürgen. Op. cit., pp. 120 – 127.

[409] Van Bulck verwerkte zeer vaak Frobenius’ bevindingen in zijn antropologische artikels. Onder meer volgende artikels zijn mede op basis van Frobenius’ stellingen omtrent de problematiek van een Zuid – en een Noord – Erythreïsche bevolkingsgroep gebaseerd: VAN BULCK (V.). D’où sont venus les fondateurs d’Etat dans l’entre Kwango – Lualaba? In: Die Wiener Schule der Völkerkunde. Festschrift anlässlich des 25 – jährigen Bestandes des Institutes für Völkerkunde der Universität Wien, 1929 – 1954. Horn – Wien; Fred Berger; 1956; pp. 205 – 217; VAN BULCK (V.). La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique noire. In: The sacral Kingship. Contributions to the central theme of the International Congress for the History of religions (Rome, 1955). Leiden; Brill; 1959; pp. 113 – 115.

[410] AVJH. Fonds Van Bulck XXIII: Bayaka – clans / dorpen. 2. 6. Kaarten.; AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 1. J. Mertens s.j.: Ba Diki Diki en hunnen Noorderburen in de missie van Mpese. 79 blz. getypt + 11 blz. varia.

[411] Ik ben me er wel degelijk van bewust dat dit deels in tegenspraak is met wat De Meulenaere beweert. Waar zij stelt dat er wel degelijk handgeschreven kaartjes voorkomen, meen ik dat het hier gaat om die kaarten die de streek rond Ndinga weergeven, alwaar Van Bulck missionaris was in de periode 1941 – 1945. DE MEULENAERE Martine. Op. cit., pp. 173.

[412] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 7. Lichaamskenmerken + artikel door J. WENINGER: ‘Leitlinien zur Beobachtung der somatischen Merkmale des Kopfes und Gesichtes am Menschen.’ (1924).

[413] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 4. Van Bulck: Etnologische foto’s.

[414] Bespreking getiteld Etnologia Religiosa, p. 1. Dit boek is verschenen in 1958; de bespreking dateert ruim genomen dan ook waarschijnlijk uit de periode 1958 – 1960. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XLVI: Studies van de godsdiensten. 2.2. VAN BULCK: Een dik pak notities over etnologische studies. Meestal met de hand geschreven. Nl. samenvattingen en beoordelingen van wat hij gelezen had. Hetzelfde manuscript is eveneens terug te vinden in het personenfonds: AVJH. Personenfonds III.4. Tekst voor artikel van Van Bulck over Etnologia Religiosa (R. Boccassino).

[415] Dit benadrukte Van Bulck ook elders met de volgende woorden: L’ethnologie historico – culturelle pour y réussir devra rester fidèle à sa méthode rigoureuse et pleinement objective: écrivant un morceau de l’histoire universelle, la passé nous intéresse et continue à nous intéresser si fort, parce que lui seul nous permet de comprendre le sens du présent actuel et de prévoir quelque peu comment il évoluera dans l’avenir. Uit : VAN BULCK (V.). Où en est l'application des cycles culturels dans l'ethnologie africaine? Zaïre. III; 1949; 1; pp. 27.

[416] Brief van Verstraelen SVD aan Van Bulck dd. 26/02/1964. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 14. F. VERSTRAELEN: 1951 – 1964.

[417] VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 252 – 279.

[418] Ibid., pp. 253.

[419] Ibid., pp. 254 – 255, 258.

[420] Vandaar waarschijnlijk de aandacht die Van Bulck had voor demografische gegevens. Zie ook: DE MEULENAERE Martine. Op. cit., passim.

Dezelfde redenering werd ook voor andere doeleinden opgebouwd, zelfs in totaal andere tijden. Cf.: PINXTEN Rik. L’anthropologie africaine en Belgique. In: DERIVE M.J. Etudes africaines en Europe. Bilan et inventaire. Tome 1. Paris; Karthala; 1981; pp. 70.

[421] Eerder heb ik er op gewezen dat verscheidene Belgische kolonialen zich grote moeite getroostten de zogeheten traditionele structuren te bewaren. Ook Van Bulck was deze mening duidelijk toegedaan, getuige volgend citaat: ‘En nu verzwijg ik nog de vele moeilijkheden, die zoo dikwijls oprijzen in deze buurten van oud – soldaten en afgediende lui, die hier, buiten allen stam- of clankader om, hun leventje leiden.’ VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 263.

[422] VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 266.

[423] Deze these wordt ook ondersteund door een totaal andere bron: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937. Hierin legt hij nadruk op de aandacht voor het historische aspect van culturen, alsook de studie ervan op basis van een wetenschappelijke methode; de cultuurhistorische methode komt volgens Van Bulck op basis van deze redenering dan ook als beste uit de bus. Van Bulck verwoordt voorts de waarde van deze werkwijze als volgt: Vele studie’s (!) die in deze laatste jaren voorgelegd werden op de missiologische Week te Leuven […] beantwoorden uitstekend aan deze vereischten. Geen wonder trouwens, want na een zeker aantal jaren, kent de missionaris – ethnograaf door en door de cultuur van den stam, waarin hy leeft, en dit niet door boekenkennis maar uit aanvoelen en beleving; anderzyds, wegens het levensideaal dat het zyne is en het doel, dat hy daar verwezenlyken wil, laat hy zich niet in met theoretiseeren of musaeologische collectioneeren, maar streeft naar practische realisatie’s. Zyn kennis en inzicht in het dynamisme der vòòrliggende cultuur stelt hem in staat aan te voelen hoe de traditie en de gewoonte evolueert, wat er verkwynt en wat er aanwast. Na dergelyke diagnose kan hy geleidelyk de ontwikkeling kanaliseeren, de cultuurelementen, die hy invoeren wil, aanpassen en organisch op den traditioneelen boomstam inenten.

[424] Brief van Homburger aan Van Bulck dd. 23 oktober 1929. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 17. L. MARIES s.j., L. HOMBURGER, C. MEILLET: 1929 – 1930.

[425] AVJH. Personenfonds II.4. Biografische personalia opgesteld door Van Bulck zelf.

[426] Dit wordt onmiskenbaar duidelijk na doornemen van volgende envelop: AVJH. Personenfonds II.5. Persoonlijke papieren uit zijn derde jaar te Drongen.

[427] Zijn thomistische opleiding speelt hierin zeker een rol (ut supra).

[428] Dit is bijvoorbeeld het geval bij de tekst getiteld ‘Notice annexe au rapport d’enquête’. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 6. Van Bulck: Volkenkunde: Diverse kleine teksten.

In volgend artikel geeft hij dan weer enkele ideeën weer van bepaalde auteurs die hij effectief vermeldt, maar geeft hij niet aan waar deze ideeën vandaan komen. Dit is het meest frappant in enkele passages op de aangegeven bladzijden: VAN BULCK (V.). ‘Het probleem van het pygmeeënras volgens dr. M. Gusinde.’ Kongo – Overzee. XV; 1949; 1; pp. 46, 52.

[429] Enkele voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in volgende tekst: VAN BULCK (V.). La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique noire. In: The sacral Kingship. Contributions to the central theme of the International Congress for the History of religions (Rome, 1955). Leiden; Brill; 1959; passim. Deze tekst kan overigens ook als manuscript worden teruggevonden in het archief: AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 2. VAN BULCK: La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique Noire (1959).

[430] Deze problematiek lijkt me evenwel niet van toepassing te zijn op volgend werk: VAN BULCK (V.). Beiträge …, passim.

[431] Deze fiches stelde Van Bulck overigens hoogstwaarschijnlijk op als voorbereiding van het schrijven van zijn chroniques. Hierin gaf hij immers een overzicht van de publicaties van het afgelopen jaar.

[432] Op basis van de huidige criteria voor literatuurverwijzingen, zou men moeten stellen dat volgend artikel door Van Bulck volledig op eigen intellectuele kracht geschreven is, omdat er geen voetnoten in voorkomen: VAN BULCK (V.). D’où sont venus les fondateurs d’Etat dans l’entre Kwango – Lualaba? In: Die Wiener Schule der Völkerkunde. Festschrift anlässlich des 25 – jährigen Bestandes des Institutes für Völkerkunde der Universität Wien, 1929 – 1954. Horn – Wien; Fred Berger; 1956; pp. 205 – 217. Ook in het aangegeven deel van volgend artikel waarin Van Bulck de tijdsbeleving bij de autochtone inwoners van Zwart – Afrika nagaat, dringt deze conclusie zich op: VAN BULCK (V.). ‘Le temps et l’au – delà. Journées d’etudes ‘Ethnologie et chrétienté’ (Paris, 27 juin – 1 juillet 1955).’ Zaïre. X; 1956; 2; pp. 167 - 171. Hetzelfde geldt voor Van Bulcks bijdrage aan het vulgariserende Van Verre Volken. Cf. VAN BULCK (V.).; FAHRENFORT (J. - J.); WISSE (J.); FISCHER (H.Th.). Van verre volken. Leven en bedrijf der vreemde volken. Utrecht; W. Den Haan; 1939; pp. 88 – 178.

Ook elders zijn er tal van voorbeelden te geven, zowel in het wetenschappelijk als binnen het vulgariserende oeuvre, onder meer in de artikels waarin Van Bulck de Jezuïetenmissies in Afrika nader beschouwde.  

[433] VAN BULCK (V.). D’où sont venus les fondateurs d’Etat dans l’entre Kwango – Lualaba? In: Die Wiener Schule der Völkerkunde. Festschrift anlässlich des 25 – jährigen Bestandes des Institutes für Völkerkunde der Universität Wien, 1929 – 1954. Horn – Wien; Fred Berger; 1956; pp. 215. Hier verwijst Van Bulck naar Biebuyck op volgende manier: La documentation qu’y recueille en ce moment – même M. Biebuyck le prouve. Verdere gegevens om deze informatie te checken geeft hij niet.

[434] Dit leidt soms tot verwarring. Zo bespreekt Van Bulck in een gegeven artikel het werk Ethnologie. Inleiding tot de studie der primitieve beschaving van Olbrechts. Zonder het evenwel aan te geven, plaatst hij in deze bespreking de cultuurhistorische methode evenwel op een hogere plaats dan enig andere stroming binnen de antropologie, ook de Amerikaanse. Op basis van mijn kennis van Olbrechts’ werk, meen ik echter te mogen zeggen dat het hierbij waarschijnlijk om een persoonlijke uitlating gaat van Van Bulck, eerder dan om een weergave van wat in Olbrechts’ studie aan bod komt. Hij doet dan ook zijn uiterste best om de positieve houding van Olbrechts jegens de cultuurhistorische stroming te onderlijnen (hoe dieper hij hierop ingaat, hoe genuanceerder hij wordt en hoe uitgesprokener hij zich keert tegen de mogelijkheid van psychologische verklaringsfactoren), en te benadrukken dat er eigenlijk geen grote verschillen bestaan tussen de Amerikaanse strekking van Boas en de Weense van Graebner. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Volkenkunde – kroniek I.’ Streven. IV; 1935 / 1936; 3; pp. 288 – 289. In een manuscript waarin hij de bespreking iets anders opvat, stelt hij overigens onverbloemd dat de etnologie in Vlaanderen een erg jonge wetenschap betreft, waar maar recentelijk over de methode en het onderzoeksobject overeenstemming is bereikt. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[435] De enige mogelijkheid om dit probleem na te gaan en wetenschappelijk te onderbouwen, is aan tekstexegese te doen. Het is echter zonneklaar dat dit binnen het opzet van deze verhandeling en het gegeven tijdsbestek, onmogelijk was.

[436] PETRIDIS Constantijn. Op. cit., pp. 189 – 190.

[437] Ik verwijs hierbij naar volgende archiefstukken: AVJH. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 2. Dun schrift: Bezoek aan Linker – Kwango – oever 1941 (in Nederlands).; AVJH. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 3. Verslagboek (Kitenga, Msaka, Kimbambi, Kibala, Gangula, Lubunsi, Sanda) met statistieken, remarques diverses, mouvement scolaire enz. (circa 1916 – 1929); AVJH. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 4. Verslagboek (getypt) over diverse plaatsen: palabres (sine anno).; AVJH. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 5. Verslagboek (geschreven): over diverse plaatsen (sine anno). ; Mapje varia. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 9; AVJH. Fonds Van Bulck XXVII: Bayaka – clans / dorpen. 6. 1. Studie Yaka 1.: o.a. historische studie, volgens clans, dorpen waaruit de inlichtingen komen. Losse beschreven bladen. Niet genummerd. Circa 1944 – 1945.; AVJH. Fonds Van Bulck XXVII: Bayaka – clans / dorpen. 6. 6. Structuren van Bayaka – clans / dorpen. Losse beschreven bladen.

[438] BOONE Olga. Carte ethnique de la république du Zaïre. Quart sud – ouest. Annales, no. 78. Tervuren; Musée royal de l’Afrique Centrale; 1973; passim + carte; VANSINA Jan. Introduction à l’ethnographie du Congo. Kinshasa; s.n.; 1965; passim.

[439] DRIESSEN H. ‘Historisch bewustzijn en proces in de culturele antropologie. Het voorbeeld van de seriële etnografie.’ Tijdschrift voor Geschiedenis. 1988; 101; pp. 616 – 620.

[440] Een voorbeeld van dergelijk artikel is: VAN BULCK (V.). D’où sont venus les fondateurs d’Etat dans l’entre Kwango – Lualaba? In: Die Wiener Schule der Völkerkunde. Festschrift anlässlich des 25 – jährigen Bestandes des Institutes für Völkerkunde der Universität Wien, 1929 – 1954. Horn – Wien; Fred Berger; 1956; pp. 205 – 217. In deze tekst gaat Van Bulck onder meer op zoek naar de oorsprong en verspreiding van de smeedkunst in Centraal – Afrika, de evolutie van verwantschapspatronen, etc.

[441] In die zin loopt het antropologische en missiologische werk van Van Bulck door elkaar. In dergelijke gevallen, zijn deze studies bij de eerdere kwantitatieve analyse echter ingedeeld bij de antropologische categorie.

[442] DE MEULENAERE Martine. Op. cit., pp. 172 – 173. Ook andere bronnen geven dit overigens weer: cf. AVJH. Fonds Van Bulck XXVI: Bayaka – clans / dorpen. 5. 1 Schrift: Usake Samba et Lonzo (Kimbolo en andere plaatsen): verslagboek met statistieken, mouvement scolaire enz. (circa 1918 – 1924).

[443] VAN BULCK (V.). La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique noire. In: The sacral Kingship. Contributions to the central theme of the International Congress for the History of religions (Rome, 1955). Leiden; Brill; 1959; pp. 98 – 134.

[444] Het lijkt me mogelijk dat dit deels een verklaring kan bieden op de vraag waarom Van Bulck zo onvoorwaardelijk de cultuurhistorische methode volgde. Door deze methode niet in praktijk toe te passen, zal hij immers waarschijnlijk niet rechtstreeks met de moeilijkheden ervan zijn geconfronteerd geweest. Ook de weinige keren dat hij deze methode zelf effectief toepaste zal hiervoor mee verantwoordelijk zijn.

[445] Dit geldt ook voor: VAN BULCK (V.). La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique noire. In: The sacral Kingship. Contributions to the central theme of the International Congress for the History of religions (Rome, 1955). Leiden; Brill; 1959; pp. 98 – 134. Ook hier heeft hij ruime aandacht voor cultuurhistorische onderzoekers.

[446] De voorlaatste tekst van volgende envelop is een voorbeeld van Van Bulcks interesse voor Azië: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 6. Van Bulck: Volkenkunde: Diverse kleine teksten. Ook elders zijn hiervan echter attestaties terug te vinden: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 2. Les civilisations australiennes: cycles culturels. 11 blz. getypt. Deze laatste tekst betreft echter geen eigen intellectuele productie, maar een caput selectum van een andere auteur.

[447] Cf. bijvoorbeeld: VAN BULCK (V.). ‘Die Ubangi – Uele – sprachengruppe im Nördlichen Belgische – Kongo.’ Zeitschrift für Ethnologie. 1938; 3 – 4; pp. 176 – 192; VAN BULCK (V.). ‘Het probleem van het pygmeeënras volgens dr. M. Gusinde.’ Kongo – Overzee. XV; 1949; 1; pp. 45 – 58; VAN BULCK (V.). Présentation des notes ethnographiques concernant les tribus des régions de l'Ituri et de l'Uele, laissées par le R. P. COSTERMANS. In: Bulletin des séances de l’Académie royale des sciences coloniales. Tome IV – 6. Bruxelles; IRCB; 1958; pp. 1189 - 1191. Wat dit laatste artikel betreft: het kan geen toeval zijn dat juist Van Bulck zich ontfermde over deze onuitgegeven studie.

[448] Een typische weerslag hiervan kan gevonden worden in volgend artikel: VAN BULCK (V.). ‘Het probleem van het pygmeeënras volgens dr. M. Gusinde.’ Kongo – Overzee. XV; 1949; 1; pp. 45 – 58. Ook in volgend artikel besteedde hij er bijzonder veel aandacht aan: VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. III. L’ethnographie en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 5; pp. 504 - 506.

Het is overigens belangrijk om weten dat Van Bulck op verschillende plaatsen meermaals naar deze studie verwees. Het opzet van dit werk, dat eruit bestond om de pygmeeën te definiëren (onder meer somatisch) en hun herkomst en historische evolutie na te gaan, moet dan ook in Van Bulcks smaak zijn gevallen. Opmerkelijk hierbij is dat Van Bulck op die manier heel duidelijk de interesse had een bepaalde bevolkingsgroep te definiëren en af te bakenen. Hij voer in zijn bespreking trouwens ook uit tegen auteurs die dit met hun stellingen bemoeilijkten.

[449] Van Bulck achtte de antropometrie van belang bij demografisch onderzoek. Cf. VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. IV. L’anthropologie, la paléontologie, la préhistoire en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 6; pp. 625.

[450] VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'activité ethnographique en Afrique centrale. Histoire, langues et cultures.’ Bulletin des Séances de l'Académie royale des Sciences d'Outre - Mer. IC; 1963; 3; pp. 506 - 543. Toch wil ik opmerken dat de voorkeur voor de cultuurhistorische methode heel sluiks naar voor komt, onder meer in volgende formulering: … pourquoi ne pourriez – vous pas vous atteler à une et même besogne: celle d’éclaircir votre parenté, vos connexions, vos origines? (pp. 523). Ook elders en wat de illustraties betreft (schema’s omtrent migraties van cultuurblokken), is dit te merken.

[451] Voor alle duidelijkheid wil ik hierbij nogmaals aangeven dat ik enkel het antropologische werk van Van Bulck in deze studie behandel!

[452] De deugdelijkheid van deze methode wordt dan ook zeer ostentatief onderstreept, onder meer op volgende plaats: VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 1 - 2. Want dat Van Bulck de eerste alinea’s van dit uitgebreide, uit twee delen bestaande artikel, aan deze methode wijdt, duidt meteen op de prominente plaats die ze in zijn denken als wetenschapper innam. Ook in volgende publicatie blijft Van Bulck overtuigd van zijn ‘grote gelijk’ met betrekking tot deze cultuurhistorische methode, hoewel deze veel later is verschenen: VAN BULCK (V.). ‘Tendances nouvelles en ethnologie.’ Zaïre. XIII; 1959; 3; pp. 287 - 293.

Dezelfde opmerking is overigens ook te formuleren met betrekking tot de door hem gepubliceerde chroniques (ik ga er trouwens vanuit dat alle chroniques die hij heeft gepubliceerd, gelijklopend waren van aard, ondanks de verschillende tijdschriften waarin ze verschenen). Hoewel hij hier een overzicht geeft van de publicaties van alle strekkingen, besteedde hij toch net dat ietsje meer aandacht aan de cultuurhistorische methode. Zo bijvoorbeeld op volgende plaats: VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. II. L’ethnologie en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 4; pp. 395. Toch vermeldt Van Bulck verder in dit artikel bijna geen studies uit de stal van het Weense Instituut voor Afrikanistiek, wat een teken is voor de wankele internationale positie van de cultuurhistorische methode. Waar hij wel een dergelijke studie kan vermelden, hanteert hij superlatieven die hij elders spaart. Dezelfde opmerking kan gemaakt worden aangaande volgend artikel, waarbij ik voor de vermelding van de cultuurhistorische school nogmaals naar de eerste bladzijde moet verwijzen: VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. V. L’histoire en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 7; pp. 707 – 726.

[453] VAN BULCK (V.). ‘Naar een indeeling van de Afrikaansche stammen.’ Zaïre. II; 1948; 1; pp. 15 - 24.

[454] Ook in de literatuurverwijzingen verwees Van Bulck overigens enkel naar onderzoekers die tot de cultuurhistorische methode behoorden, of er althans nauw bij aansloten.

[455] Deze houding die ik hoger als intellectuele inteelt heb afgedaan, is zeer manifest aanwezig in volgend artikel: VAN BULCK (V.). Où en est l'application des cycles culturels dans l'ethnologie africaine? Zaïre. III; 1949; 1; pp. 3 - 27. Hierin geeft Van Bulck een overzicht van de onderzoeksresultaten van verschillende vorsers die binnen de cultuurhistorische methode te situeren vallen.

[456] VAN BULCK (V.). ‘Volkenkunde – kroniek I.’ Streven. IV; 1935 / 1936; 3; pp. 286 - 298. In feite bespreekt hij hier Ethnologie. Inleiding tot de studie der primitieve beschaving met een focus op de houding van Olbrechts jegens de cultuurhistorische school. Van Van Bulcks favoritisme voor deze cultuurhistorische school, getuigen zijn afsluitende woorden voor de zoveelste keer: Schrijver […] zou ons ten minste voor een bepaald punt in détail hebben kunnen aantoonen, hoe de cultuurhistorische methode te werk gaat in haar navorschen en tot welke resultaten […] zij opklimt. Vooral de uitdrukking dat men via deze methode ‘opklimt’, lijkt me dienaangaande veelzeggend. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Volkenkunde – kroniek I.’ Streven. IV; 1935 / 1936; 3; pp. 292.

[457] Zie bijvoorbeeld: VAN BULCK (V.). ‘Hoe ontstond: Der Ursprung der Gottesidee: R. P. SCHMIDT S. V. D.?’ Bijdragen. XV; 1954; pp. 180 – 191; VAN BULCK (V.). ‘In memoriam R. P. Henri PINARD DE LA BOULLAYE s.j. (Paris, 1/9/1874 – Lille, 9/2/1958).’ Annali Lateranensi (Roma). 1960; 24; pp. 434 – 461; VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; pp. 1029 – 1042. Ook in het archief zijn hiervan tal van echo’s terug te vinden, getuige onder meer: AVJH. Personenfonds III.1. Over etnoloog Wilhelm Schmidt S.V.D. O.a. een studie door Van Bulck ‘Le rôle du R.P. Wilhelm Schmidt au cours d’un demi – siècle d’Ethnologie.’; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 4. Van Bulck: In Memoriam Prof. Dr. W. Koppers 1886 – 1961 + bibliografie. 23 blz. getypt.; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 5. Van Bulck: In Memoriam W. Schmidt S.V.D. 1868 – 1954. 17 blz. getypt.; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[458] De houding van Van Bulck tegenover andere wetenschappers zoals bijvoorbeeld Koppers, blijkt geheel anders te zijn geweest. Zo is de necrologische nota die hij over deze Koppers heeft gepubliceerd, veel serener en beperkte hij zich veel meer tot het bespreken van diens oeuvre. Het is mogelijk dat de oorzaak mede het nauwere contact met Koppers was. De nuchterder houding is duidelijk af te lezen in volgend archiefstuk: AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 4. Van Bulck: In Memoriam Prof. Dr. W. Koppers 1886 – 1961 + bibliografie. 23 blz. getypt.

Ook in algemene publicaties zien we de voorkeur voor Schmidt. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1 / 2; pp. 1 - 55 / pp. 161 - 197. Dit artikel loopt overigens parallel aan het manuscript dat in het gelijknamige archiefbestand kan worden teruggevonden. Aangezien de materiële toestand van het artikel evenwel beter is, verwijs ik in het vervolg alleen nog hiernaar. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 7. VAN BULCK: Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique. Getypt 52 blz. 1936.

[459] RIVINIUS Karl Josef. Art. cit., kol. 1231 – 1246.

[460] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie. Dit archiefstuk betreft waarschijnlijk een lezing. Dit is althans impliciet af te lezen. De tekst is op 31 maart 1955 gedateerd. Het is op basis van deze lezing dat waarschijnlijk ook het gelijk getitelde artikel is geschreven. Beide teksten lopen - hoewel dit plausibel lijkt - evenwel niet parallel aan mekaar, al stemt de inhoud wel grosso modo overeen! Het gaat wel om dezelfde tekst als in het gelijknamige archiefstuk uit het personenfonds is terug te vinden. Cf. AVJH. Personenfonds III.1. Over etnoloog Wilhelm Schmidt S.V.D. O.a. een studie door Van Bulck ‘Le rôle du R.P. Wilhelm Schmidt au cours d’un demi – siècle d’Ethnologie.’

[461] Dit blijkt iets verder in diezelfde tekst.

[462] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[463] Wel wil ik opmerken dat Van Bulck veel voorzichtiger leek te zijn in publicaties van het officiële KAOW. Daar was hij een minder uitgesproken adept van de cultuurhistorische methode, en gaf hij ook het bestaan van andere methodes aan. Deze plaatste hij in volgende tekst zelfs op hetzelfde niveau! Cf. VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'activité ethnographique en Afrique centrale. Histoire, langues et cultures.’ Bulletin des Séances de l'Académie royale des Sciences d'Outre - Mer. IC; 1963; 3; pp. 510.

[464] Hiervan is bij Van Bulck een echo terug te vinden, onder meer in de aandacht die hij besteedde aan al dan niet wetenschappelijke studies van missionarissen, onder andere in de vorm van boekbesprekingen. Een voorbeeld van een bespreking van een studie van E.P. Bittremieux: VAN BULCK (V.). ‘Notes d'Ethnologie. Style oral et symbolisme au Mayombe.’ Congo. I; 1938; 5; pp. 481 - 498.

[465] De introductie van deze aandachtspunten is, zoals ik eerder heb aangetoond, effectief een verdienste van het diffusionisme. Toch doet Van Bulck de waarheid geweld aan wanneer hij stelt dat enkel Schmidt hiervoor verantwoordelijk was. Ook Boas had bijvoorbeeld enorme aandacht voor het psychologische, en zoals vermeld, bestond er een duidelijk verband tussen het fenomeen van de shell shock die sinds de Eerste Wereldoorlog bekend was, en de aandachtspunten in de Britse antropologie. Wel is het zo dat Schmidt in de eerste plaats indruk heeft gemaakt met zijn magnum opus Der Ursprung der Gottesidee waarin hij antropologisch onderzoek deed naar religiebeleving. Het is ook aan deze studie dat Van Bulck nogal wat aandacht besteedde.

Dat deze visie in belangrijke mate verantwoordelijk was voor Van Bulcks lofrede over Schmidt, komt ook duidelijk tot uiting in wat als een necrologische nota over Schmidt kan worden beschouwd en waarin dezelfde gegevens aangereikt worden als in het gelijkgetitelde archiefstuk, zij het in totaal andere bewoordingen, met een andere volgorde en andere accenten. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; pp. 1029 - 1042.

[466] VAN BULCK (V.). ‘Hoe ontstond: Der Ursprung der Gottesidee: R. P. SCHMIDT S. V. D.?’ Bijdragen. XV; 1954; pp. 183.

[467] Anders dan volgens de traditionele theologie van de jezuïeten, had Van Bulck dus wel aandacht voor de psychologie in de volkenkunde.

[468] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[469] VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; pp. 1029 - 1042.

[470] VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; pp. 1040.

[471] In het archieffonds Van Bulck zijn, net als in publicaties, zoals gezegd zeer weinig aanwijzingen te vinden dat Van Bulck waar het zijn antropologisch onderzoek betrof, aan veldonderzoek deed, of gebruik maakte van enquêtes (ut supra). Een van de weinige duidelijke uitzonderingen hierop is terug te vinden in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies. Hier kan namelijk een vragenlijst die handelt over stammen in Belgisch – Kongo worden teruggevonden. Het is echter maar de vraag of deze lijst ook door Van Bulck zelf is opgesteld. Er zijn immers aanwijzingen dat hij is opgesteld door een wetenschappelijk comité, aangezien hij deel uitmaakte van een onderzoeksproject. De lijst zelf dateert van 21 november 1952. Een andere aanwijzing voor het werken met enquêtes is te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XXVIII: Bayaka – clans / dorpen. 7 + varia. 3. Uitleg over veel stammen op steekkaarten (niet enkel Bayaka). Hier ontwikkelt Van Bulck namelijk een schema uit voor een antropologische bevraging over een aantal werken.

Een andere duidelijke attestatie van eigen veldonderzoek is terug te vinden in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XXIII: Bayaka – clans / dorpen. 2. 2. Van Bulck: farde losse papieren met geschreven historische overzichten over de Bayaka van 1890 tot 1940. Het betreft hier een negental handgeschreven bladzijden waarop Van Bulck een weergave geeft van de geschiedenis van de Bayaka. Daarbij gaat hij onder meer hun oorsprong en de sociale groepen na. Dit kan dus - hoewel het een korte, onuitgegeven tekst betreft - als voorbeeld van een eigen studie binnen de traditie van de cultuurhistorische methode gelden. De bronnen die Van Bulck hiervoor gebruikte was zonder twijfel deze van de mondelinge overlevering.

Van traditioneel onderzoek op basis van museumstukken zijn slechts enkele attestaties terug te vinden. Dat deze methode in de jaren dertig nog gebruikelijk was, blijkt wel uit enkele besprekingen die terug te vinden zijn, onder meer in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen. Van Van Bulck zelf zijn enkele tekeningen van etnische kunst uit musea terug te vinden. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 13. Varia 1.

[472] VAN BULCK (V.). ‘In memoriam deux missionnaires ethnographes: Les R. P. COSTERMANS (11. XI.1903 – 14.5.1957) et P. J. SCHUMACHER ( 22.1.1878 – 16.VIII.1957).’ Zaïre. XII; 1958; 3; pp. 293 – 304; VAN BULCK (V.). ‘In memoriam R. P. Henri PINARD DE LA BOULLAYE s.j. (Paris, 1/9/1874 – Lille, 9/2/1958).’ Annali Lateranensi (Roma). 1960; 24; pp. 434 – 461.

[473] Dit verheerlijkende beeld van de missionaris is zeer expliciet terug te vinden in: VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 255 – 256. Dit artikel is overigens terug te vinden in het archieffonds Van Bulck, zij het dat hier ook een uitgebreide nabespreking voorhanden is: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 7. “Praktisch nut der Volkenkunde voor den missionaris”. + besprekingen van standpunten diverse aanwezigen (waaronder Van Bulck), blijkbaar op een congres.

[474] Deze gedachte is onder meer terug te vinden in volgend artikel: VAN BULCK (V.). ‘In memoriam deux missionnaires ethnographes: Les R. P. COSTERMANS (11. XI.1903 – 14.5.1957) et P. J. SCHUMACHER ( 22.1.1878 – 16.VIII.1957).’ Zaïre. XII; 1958; 3; pp. 293.

[475] Van belang is hierbij op te merken dat deze correspondentie natuurlijk een veel ruimer gebied bestrijkt, dan datgene dat ik hier van naderbij zal bekijken. Zo zijn er vele brieven terug te vinden die begeleidende stukken waren bij bepaalde artikels of studies. Ook uitnodigingen allerhande komen vaak voor. Bovendien blijkt uit deze briefwisseling dat betrekkelijk weinig communicatie uit de oorlogsjaren bewaard is. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Ofwel was ze er effectief niet omwille van een aantal redenen als bijvoorbeeld tijdgebrek of de invloed van de censuur, ofwel heeft Van Bulck zijn correspondentie niet terug meegenomen uit Kongo.

[476] VAN BULCK (V.). Beiträge …, 256 p.

[477] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 1. Ontvangen brieven 1931 – 1932. Varii. O.a. DREXEL.

[478] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 4. Ontvangen brieven 1946 – 1949. Varii.

[479] Drexel was blijkens zijn bibliografie een taalkundige en antropoloog die binnen de cultuurhistorische methode te situeren is. Hij spitste zich eveneens toe op de studie van Afrika.

[480] Brieven van Drexel aan Van Bulck dd. 28/10/1931, 19/12/1931, 19/11/1931. Terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 1. Ontvangen brieven 1931 – 1932. Varii. O.a. DREXEL.

[481] KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. II. Archivalia N. De Cleene. 2. Etnografie. 2.4. Jezuïet G. Van Bulck (°1903 - +1966), 155. Typoscript G. VAN BULCK, Voyage d’études de Dakar au congo belge (janvier 1932 – août 1933). Rapport par Gaston Van Bulck s.j. s.d. Het gepubliceerde artikel: VAN BULCK (V.). ‘Rapport d'une mission d'études affectuées au Congo belge (janvier 1932 - août 1933).’ Bulletin des Séances de l'Institut royal coloniale belge. VI; 1935; 1; pp. 116 - 139.

[482] KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. II. Archivalia N. De Cleene. 2. Etnografie. 2.4. Jezuïet G. Van Bulck (°1903 - +1966), 155. Typoscript G. VAN BULCK, Voyage d’études de Dakar au congo belge (janvier 1932 – août 1933). Rapport par Gaston Van Bulck s.j. s.d., pp. 20.

[483] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 8. G. HULSTAERT: 1940 – 1954. Deze bewaarde briefwisseling tussen Van Bulck en Hulstaert is overigens niet volledig. In de briefwisseling van Hulstaert die door de pater van het Heilig Hart bewaard wordt, zijn immers meer brieven aan en van Van Bulck s.j. terug te vinden.

[484] Het betreft hier de briefwisseling tussen De Rop en Hulstaert in de periode 9 april 1952 tot en met 21 juni 1955, al zijn zowel eerder als ook later hiervan nog echo’s terug te vinden. Zie hiervoor volgende bronnen: AHHB. Microfiche CH 130. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 7 januari 1952.; AHHB. Microfiche CH 131. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 9 april 1952.; AHHB. Microfiche CH 131. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 21 oktober 1952.; AHHB. Microfiche CH 131. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 9 januari 1953.; AHHB. Microfiche CH 131. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 27 mei 1953.; AHHB. Microfiche CH 131. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 26 juni 1953.; AHHB. Microfiche CH 131 en CH 132. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 25 september 1953.; AHHB. Microfiche CH 132. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 10 maart 1954.; AHHB. Microfiche CH 132. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 28 mei 1954.; AHHB. Microfiche CH 132. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 15 september 1954.; AHHB. Microfiche CH 132. Brief van E.P. De Rop aan E.P. G. Hulstaert dd. 21 juni 1955.

In deze briefwisseling wordt Van Bulck niet altijd even flatterend geschetst. Zijn afwezigheid in Leuven voor een half jaar werd door De Rop bijvoorbeeld verwoord als ‘een uitstapje’. Daarentegen komt Van Bulck er ook in naar voor als iemand die op wetenschappelijk gebied zeer veel aandacht besteedde aan allerhande details en zelfs blufte met kennis waarmee een bepaalde ideologie mocht gepaard gaan. Uit de brieven blijkt dan ook een grote bewondering voor Van Bulck als professor en wetenschapper. Let wel: dit schrijft De Rop in de periode dat hij zelf nog student was (dit kan de contradictie met wat Dhr. Roosens schreef, verklaren). Van zodra de briefwisseling de taalkaart van Van Bulck als onderwerp heeft, wordt de toon echter voortdurend pejoratiever.

[485] Brief van Hulstaert aan Van Bulck dd. 04/01/1941. AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 8. G. HULSTAERT: 1940 – 1954.

[486] Veel informatie hieromtrent is ook terug te vinden in de briefwisseling tussen Boelaert en Van Bulck. Deze was in de eerste plaats zakelijk. AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 10. E. BOELAERT, A. DE ROP: 1944 – 1955. In deze briefwisseling komen vaak problemen van linguïstische aard aan bod (onder meer in verband met de scriptie van De Rop).

[487] Brief van Hulstaert aan Van Bulck dd. 01/03/1944. AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 8. G. HULSTAERT: 1940 – 1954.

[488] Brief van Hulstaert aan Van Bulck dd. 29/04/1946. AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 8. G. HULSTAERT: 1940 – 1954.

[489] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 7. E. POSSOZ: 1933 – 1954: brieven van Possoz en brieven door derden gezonden aan Possoz die ze zelf naar Van Bulck stuurde.

[490] Brief van Possoz aan Van Bulck dd. 02/02/1943. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 7. E. POSSOZ: 1933 – 1954: brieven van Possoz en brieven door derden gezonden aan Possoz die ze zelf naar Van Bulck stuurde.

[491] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 2; pp. 181.

[492] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 9. W. KOPPERS: 1941 – 1958. Opmerkelijk is overigens dat er geen brieven met Schmidt terug te vinden zijn, net als met andere prominente figuren als Graebner (al zal dat voor wat deze laatste betreft, wel moeilijker geweest zijn)! Een afdoende verklaring kan ik hiervoor niet geven.

[493] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 13. J. HAEKEL: 1953 – 1962.

[494] In mindere mate had Van Bulck aandacht voor definiëring van groepen aan de hand van antropometrie, alsook voor mondelinge overlevering. De specifieke onderwerpskeuze heb ik echter niet kwantitatief onderzocht, omdat dit tot een te gefragmenteerde conclusie zou leiden, en bovendien zeer moeilijk en arbitrair zou zijn geweest, vooral wanneer zowel gegevens uit de literatuurlijst van Van Bulcks oeuvre zouden zijn gehaald als uit het archieffonds.

[495] Enkele typische voorbeelden hiervan zijn: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 2. Van Bulck: Volkeren van Afrika en het uitzicht van boog en pijl. Geschreven notities.; AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 5. Van Bulck: Volkenkunde: geschreven bladen als notities uit of kritiek van diverse publicaties.; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 2. Van Bulck: vervolg van nummer 1.; AVJH. Fonds Van Bulck XLVI: Studies van de godsdiensten. 2.11. VAN BULCK: Notities over etnologische studies: samenvattingen en beoordelingen van lectuur. Vaak zeer uitvoerig.

[496] Vandaar dat ik er eerder op heb gewezen dat deze besprekingen verder van geen nut zijn, tenzij omdat ze een beeld geven van waar Van Bulck zijn informatie haalde.

[497] Slechts uitzonderlijk komen besprekingen voor van werken die in een andere hoek te situeren zijn dan deze van de volkenkunde, zoals bijvoorbeeld studies van Balandier en Phillips. Hiervan is een voorbeeld te vinden in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

Een ander interessant voorbeeld hiervan is het eerste bundeltje uit volgend archiefdocument: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 6. Van Bulck: Volkenkunde: varia geschreven notities.

[498] Ook hiervan is een voorbeeld te vinden in het hierboven vernoemde archiefstuk.

[499] In mindere mate is dit ook het geval voor Malinowski. Wanneer Van Bulck hem in een aantal artikels ter sprake brengt, kan hij het niet nalaten diens theorieën geheel te kelderen. Zo doet hij het ook op volgende plaats: VAN BULCK (G.). ‘Verslag van de Ethnologische Afdeeling der Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen.’ Kongo – Overzee. II; 1936; 5; pp. 295. Van Bulck gebruikt hiervoor de volgende bewoordingen: … Dit nu kan de ‘functional anthropology’ met de beperkte opvatting, die Malinowski er op nahoudt, niet achterhalen. (…) wil de ethnograaf en ethnoloog zakelijk en nauwkeurig, exact wetenschappelijk werk leveren, dan mag hij niet bij een louter subjectieve visie blijven. Hoewel Van Bulck deze woorden in de mond van een spreker legt, is het duidelijk dat hij het hiermee roerend eens is, te meer omdat hij deze spreker niet citeert, maar zelf diens interventie verwoordt.

[500] ZWERNEMANN Jürgen. Op. cit., pp. 123.

[501] Besprekingen hiervan zijn terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 6. Van Bulck: Volkenkunde: varia geschreven notities.

[502] Dit is eveneens het geval in: VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 38 - 43.

[503] Een uitgebreid overzicht van ‘volgelingen’ van de cultuurhistorische methode buiten de Angelsaksische en Duits – Oostenrijkse wereld, is terug te vinden bij: ZWERNEMANN Jürgen. Op. cit., pp. 17.

[504] Een mooi voorbeeld hiervan is de brief van Schoonakker aan Van Bulck dd. 23/08/1945. AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 24. Talen van Angola : SCHOONAKKER 1945.

[505] Voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in volgende briefwisseling: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 15. E. DREILING e.a.: 1960 – 1965.

[506] Eveneens een aantal publicaties, vooral besprekingen van studies, leiden tot deze conclusie, cf. VAN BULCK (V.). ‘De weg der beschaving (Kaj. Birket – Smith).’ Streven. VII; 1953 / 1954; 2; pp. 568 – 570. Hierin gaat hij op een bepaalde manier zelfs paternalistisch te werk, door bepaalde hoofdstukken af te raden, en tegelijk naar andere studies te verwijzen waarin de thema’s van deze hoofdstukken beter worden behandeld. Beter heeft hier de betekenis: conform de Rooms – katholieke en volkenkundige overtuiging. Deze overtuiging omschrijft Van Bulck echter zelf als objectiviteit (cf. pp. 570 van het hier besproken artikel).

Dezelfde bevinding kan gemaakt worden bij lectuur van volgende passage, waarin Van Bulck een al te eenzijdig overzicht geeft van een debat na een spreekbeurt over de antropologische methodes, en de cultuurhistorische methode hierin al te flatterend opvoert: VAN BULCK (V.). ‘XXIe Nederlandse Ethnologendag.’ Kongo – Overzee. IV; 1938; 2; pp. 58 - 60.

[507] In het latere hoofdstuk met betrekking tot beeldvorming zal ik uitgebreider ingaan op Van Bulcks Vlaamse sympathieën. Ik vermeld het echter hier reeds, omdat het naar mijn mening een van de cruciale punten is die Van Bulcks denken mee bepaald hebben.

[508] In dit denken is echter wel een evolutie te bespeuren. Gegrepen door de tijdsgeest, komt Van Bulck zeker voor de Tweede Wereldoorlog veel meer uit voor zijn uitgesproken politieke meningen, dan nadien. Toch behield hij ook toen nog deze mening. Hoewel Van Bulck in de eerste plaats trouwens een cultuurflamingant was, bleek het voor hem toch geen probleem om in het Frans te publiceren of les te geven. Anderzijds zette hij zich wel in voor de Vlaamse zaak door middel van lezingen, bijvoorbeeld voor de stichting Lodewijk De Raet. Deze laatstgenoemde stichting was opgericht ter nagedachtenis van Lodewijk De Raet. Hij had zijn leven lang geijverd voor Nederlandstalig onderwijs op alle niveaus, ook universitair, omdat dit volgens hem de grondslag betekende tot het verwerven van een voldoende sterke positie voor het Vlaamse volk. Deze stichting was dan ook doordrongen van het Vlaams - nationalistische ideeëngoed. BOUDREZ Filip. ‘RAET, Lodewijk De.’ In: DE SCHRYVER Reginald (red.). Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel 3. Tielt; Lannoo; 1998; pp. 2530 – 2534.

[509] AVJH. Personenfonds II.5. Persoonlijke papieren uit zijn derde jaar te Drongen.

[510] AVJH. Personenfonds II.6. Diverse papieren Missiologie.

[511] Deze gedachte loopt sterk parallel aan de conclusie die ook Ceuppens wist te trekken in haar recentste werk. Ze verwoordde dit tijdens een interview op de boekenbeurs. Interview van Bambi Ceuppens door Marc Reynebeau op zaterdag 1 november 2003, Boekenbeurs Antwerpen. Zie ook: CEUPPENS Bambi. Congo made in …, passim.

[512] Eerder heb ik hiernaar reeds verwezen, maar ook elders maakte Van Bulck gebruik van deze uitdrukking. Onder meer in volgende bron: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[513] AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt. De inhoud van deze bron loopt overigens volledig parallel aan volgend gepubliceerde artikel: VAN BULCK (V.). ‘Ethnologie en ethnographie dans les Pays – Bas.’ Congo. I; 1938; 3; pp. 241 – 260.

[514] Mijns inziens kan dit een juiste inschatting zijn. Ook ik heb, door de dominantie van het Engels in vooral elektronische zoekmachines, in de loop van mijn studies vaak moeilijkheden ondervonden om Franse of, erger nog, Duitse studies terug te vinden. Dit speelde me overigens ook parten bij het opstellen van de bibliografie voor deze studie. Toch geeft dit ook goed het streven van Van Bulck aan om het Nederlands op te waarderen, zeker in eigen land, maar eventueel ook in een ruimer verband. Dit valt dan eventueel in zijn pleidooi voor een groot Diets rijk in te passen.

[515] Van Bulck noemde de beoefenaars van de cultuurhistorische methode overigens meestal ‘cultuurhistorici’.

[516] Deze indruk krijgen we evenwel niet, wanneer we volgend artikel van Van Bulck lezen waarin hij de indruk gaf dat de verschillende aanwezigen op een studiedag cultuurhistorisch te werk gingen bij de studie naar een ‘rijstmesje’: VAN BULCK (V.). ‘XXe Nederlandse ethnologendag (Amsterdam, 19 december 1936).’ Kongo – Overzee. III; 1937; 3; pp. 166 - 167. Ook met betrekking tot andere thema’s krijgt de lezer van Van Bulcks verslag, een gelijkaardige impressie.

[517] De vraag die hierbij rijst is of dit effectief zo was, of dat het een manier was om de eigenlijke kritieken niet te verzwijgen, maar af te leiden naar de resultaten, daar waar eigenlijk de gehanteerde methode zelf geviseerd was.

[518] AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt.

[519] Van Bulck is zich kennelijk ook bewust van het verwarrende beeld dat hij geeft. Zo schrijft hij ‘On cite des tendances et des écoles diverses à n’en plus finir…’, waarop hij een opsomming geeft van wel tien verschillende invalshoeken die in de Nederlandse antropologie gevolgd worden. Uit: AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt. Ook hier geeft Van Bulck een staaltje van diens grondigheid door te pochen met een overvloed aan gegevens (ut supra) en de lezer er bijna murw door te slaan.

[520] AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt. Passim.

[521] Spijtig genoeg is het manuscript Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas niet gedateerd, maar ongetwijfeld is het geschreven iets voor de publicatie in artikelvorm. Dit zou de datering op 1938 zetten. Toch denk ik dat de teneur niet erg zou verschillen mocht de tekst in de jaren veertig dan wel de jaren zestig zijn geschreven.

[522] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[523] Juist door het feit dat Van Bulck aan dit gegeven veel gewicht verleende, komt hij ook hier weer impliciet uit voor zijn voorkeur de cultuurhistorische methode zoals die door Graebner was ontwikkeld en die hij scherper had gesteld, stringent toe te passen.

[524] Deze bekommernis lijkt me overigens volkomen terecht.

[525] Het is niet toevallig dat Van Bulck dit hier zegt: hij was hiervoor als professor linguïstiek immers mee verantwoordelijk!

[526] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937. Van Bulck legt de nadruk op het dynamische aspect vooral in zijn doctoraatsthesis: VAN BULCK (V.). Beiträge …, pp. 239.

[527] VAN BULCK (V.). ‘Un centre d'études ethnologiques.’ Congo. I; 1932; 3; pp. 321 - 328.

[528] Een vergelijking tussen volgende twee bronnen maakt dit duidelijk: AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt., en AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[529] Een andere attestatie hiervan is dat Van Bulck vaak verwijst naar de ‘missiologische weken’ die jaarlijks gehouden werden, en waar ook een vaste rubriek bleek bestaan te hebben die gewijd was aan de antropologie. Onder meer in volgende bron verwijst Van Bulck hiernaar: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

[530] PINXTEN Rik. Art. cit., pp. 65.

[531] Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat me omtrent de antropologie in België tussen de jaren dertig en zestig, quasi geen informatie voorhanden was.

[532] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[533] Zowel in de inleiding als in het hoofdstuk methodologie en de ‘wereld rond Van Bulck’ is hierover veel informatie te vinden.

[534] Ceuppens merkt dienaangaande op dat het gedrag van Vlamingen in Belgisch – Kongo jegens de autochtonen veelal totaal verschilde van het gedrag van de Vlamingen in Vlaanderen jegens allochtonen. Het racisme dat in Belgisch – Kongo bestond, omschrijft ze daarom als situationeel gebonden. Zij is naar eigen zeggen niet alleen met deze vaststelling; ook de Kongolezen zelf ervoeren dit. Cf. CEUPPENS Bambi. Congo made in…; pp. 270, 290 – 293.

[535] AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

[536] Van Bulck was er in elk geval mee bezig. Zo is er onder meer een zeer omstandige bespreking te vinden van het januari – februari nummer van Universitas, 1939, dat volledig gewijd was aan een ‘universitaire bijdrage tot het rassenvraagstuk’. Van Bulck besprak daarin verschillende invalshoeken met betrekking tot de rassenproblematiek zoals die door toenmalige wetenschappers werden aangeboden. Ik ga hierop evenwel niet verder in, omdat Van Bulcks eigen mening hierin niet naar voor komt, alsook omdat de meningen van deze wetenschappers in belangrijke mate parallel lopen aan deze die voorts nog aan bod zullen komen. Van Bulck bespreekt hier dus stellingen die nauw aansluiten bij de toenmalige consensus omtrent dit topic in zijn eigen kringen (vele artikels zijn afkomstig uit katholieke tijdschriften).

[537] Er zijn in de envelop bronnen terug te vinden die handelen over het verzet van de Congregatie der jezuïeten tegen de nationaal – socialistische uitgangspunten.

[538] Cf. AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30). Dezelfde brief is overigens ook in origineel terug te vinden in de envelop. Dit betekent dat elke geestelijke of professor, deze persoonlijk moet ontvangen hebben.

[539] Deze stellingen waren volgens de brief de volgende: 1. er bestaan verschillende menselijke rassen die onderling in hiërarchie staan tot elkaar; 2. de kracht van het ras en de zuiverheid van het bloed moet bewaard en bevorderd worden; 3. uit het bloed waarin de aard van het ras ligt besloten, vloeien alle geestelijke en zedelijke hoedanigheden van de mens; 4. het voornaamste doel van de opvoeding is de aard van het ras te ontwikkelen en de geest te ontvlammen in een brandende liefde voor het eigen ras; 5. godsdienst is ondergeschikt aan de wet van het ras en moet daaraan worden aangepast; 6. de voornaamste bron van de rechtsorde is het rasinstinct; 7. er bestaat niets dan een kosmos of een universum; 8. individuen bestaan enkel door de staat en voor de staat. Cf. AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

Uit literatuur van deze envelop blijkt dat de tegenstand van de Kerk er vooral op neerkomt dat ze haar leer als universeel beschouwt, en zich derhalve verzet tegen welke ideologie dan ook die, zoals het racisme, verdelingen onder de mensen wil maken. In een artikel in Osservatore Romano (de krant van het Vaticaan) van 30 juli 1938, waarin een toespraak van de paus wordt weergegeven, klinkt het als volgt: Non c’è altro modo di pensare cattolicamente e questo non è un pensare razzistico, nazionalistico, separatistico, nel senso che è espresso abbastanza chiaramente nell’ultima di queste parole. Separatisme no: non vogliamo separare nulla nella famiglia umana: poichè intendiamo - è chiaro - il razzismo e il nazionalismo esagerati, come se ne parla comunemente quasi di barriere elevate tra uomini e uomini, gente e gente, popoli e popoli. Cf. AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

[540] Het is overigens opvallend dat Van Bulck zoveel meer aandacht besteedde aan de situatie in Italië dan in Duitsland, hoewel in Duitsland de cultuurhistorische methode geviseerd werd en Schmidt met zijn instituut zelfs moest emigreren. Hiervoor is geen goede reden te geven, tenzij dat hij part time les gaf in Rome. Bovendien verschilde het Italiaanse fascisme van Mussolini van het nationaal – socialisme van Hitler. Misschien is ook hierin een verklaring te zoeken.

[541] Hierop wijst de datering van de verschillende archiefstukken.

[542] Een voorbeeld is de derde tekst in volgende envelop: AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30). Ik wil voorts benadrukken dat het niet mijn bedoeling is de verschillende auteurs waarnaar Van Bulck verwijst, te inventariseren en te bespreken. De voornaamste oorzaak hiervoor is dat ik dit niet tot de kern van onderzoek heb beschouwd, en me als dusdanig ook niet in deze problematiek heb verdiept. Wel kan ik zeggen dat Van Bulck in deze stukken zowel naar de traditionele grote namen binnen de rassenleer verwijst, als naar auteurs die uit verschillende windstreken afkomstig waren. Hij lijkt me derhalve niet al te selectief te zijn geweest in zijn literatuurkeuze. Trouwens ook werken omtrent Hitlers ideologie komen aan bod.

[543] Ook dit archiefstuk is terug te vinden in: AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

Om het voetnotenapparaat niet nodeloos te verzwaren, zal ik hiernaar niet meer verwijzen, tenzij er onduidelijkheid zou kunnen rijzen, ik een citaat geef, of het om bronnen gaat die elders terug te vinden zijn.

[544] AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30). Originele onderstrepingen.

[545] Hierbij wil ik opmerken dat dit zeer sterk aanleunt bij de meest recente theorieën omtrent genetica. De manier waarop wij deze verzorgen zou namelijk van essentieel belang zijn voor hun ontwikkeling, en dus bepalen wie we zijn. Bovendien geloofde Van Bulck dat door de afwezigheid van het schrift een andere soort van intelligentie zich had ontwikkeld. Ook hier achtte hij de aanleg dus niet van belang, maar wel de omgevingsfactoren. Cf. VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. III; 1936; 1; pp. 33.

[546] Van Bulck heeft zo onder meer een Italiaans artikel met volgende referentie overgeschreven: Il giorno d’Italia. XXXVIII, venerdi 15 iuglio 1938, 167, pp. XVI. Cf. AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

[547] Van belang hierbij is dat ik er reeds op gewezen heb dat ook Haekel (1907 – 1976) de cultuurhistorische methode navolgde. Hij was zelfs een van de trouwste kompanen van Koppers.

[548] Het is trouwens uit alle documenten in deze envelop duidelijk dat de Kerk negatief stond tegenover welke racistische theorie ook. Van Bulck zat dus op de lijn van zijn geloofsbroeders.

[549] Alweer zien we hier de grote overeenstemming tussen wat de top van de Kerk dacht, en Van Bulcks eigen stellingen.

[550] AVJH. Personenfonds III.9. Nota’s over racisme (de jaren 30).

[551] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 8. Van Bulck: Volkenkunde. 31 blz. getypt, 1937.

Elders spreekt Van Bulck van Noord – Nederland en Zuid – Nederland, waarmee hij dan respectievelijk doelde op Nederland en Vlaanderen. Cf. Bespreking van Olbrechts’ studie Etnologie in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[552] In de nota’s rond het AKVS, neemt Van Bulck trouwens de stelling over dat de oorspronkelijke natuurband die tussen volkeren bestaat, een gevolg is van Gods werk. Katholicisme en nationalisme worden hier dus met elkaar verbonden. Concreet betekende dit dat de Kerk het nationalisme ook vorm diende te geven, onder meer omdat het ‘nationale welzijn’ niet het hoogste goed was. De Kerk diende daarbij in de eerste plaats de morele leiding op zich te nemen. Van Bulck merkte daarbij echter op dat het niet de bedoeling kon zijn dat de kerkelijke hiërarchie haar gelovigen aanzette de katholieke partij te volgen, wanneer deze handelde in strijd met het nationale belang! Daarbij verklaarde Van Bulck bovendien dat deze katholieke partij effectief anti – nationaal, en dus ‘verderfelijk voor het Vlaamse volk’, was. Het was een zoveelste uiting van zijn politieke voorkeur die duidde op een latente spanning. Naar de missies toe moest de eenheid van de Kerk immers primeren op eender welk nationalisme (ut supra). Cf. AVJH. Personenfonds III.15. Nota’s over AKVS (Algemeen Vlaams Studentenverbond).

[553] Let wel, mijns inziens heeft dit enkel betrekking op het Britse afrikanisme waarvan in de inleiding sprake was.

[554] AVJH. Personenfonds III.15. Nota’s over AKVS (Algemeen Vlaams Studentenverbond).

[555] Ceuppens stelt overigens dat het een karakteristiek was voor vele tijdelijke Vlaamse verblijvers in de kolonie om de Vlaamse zaak op cultureel vlak genegen te zijn. Of dit enkel zo was voor zij die er slechts tijdelijk verbleven, daaraan twijfel ik echter ten zeerste. Wel is het zonder twijfel logisch dat de missionarissen vooral op het culturele focusten; hierdoor waren ze immers gepreoccupeerd. CEUPPENS Bambi. Congo made in…; pp. 223.

[556] Ibid., pp. 197 – 198.

Dat dit flamingantisme aanwezig was, daarop wijst de auteur in hetzelfde werk op pagina 200. Ze verwijst daarbij naar de publicatie van Olbrechts uit 1942, Vlaanderen zendt zijn zonen uit. De titel alleen al verwijst immers heel duidelijk naar de ideologie van het Vlaams – nationalisme, waarbij men het Vlaamse volk een eigen plaats in de geschiedenis wil geven.

[557] Het is wel zo dat Van Bulck in vele artikels waar hij als missionaris sprak, appelleerde aan zijn wetenschappelijke status, door zich te laten vermelden als Dr. V. Van Bulck s.j., soms ook nog voorafgegaan door Prof. Dit is onder meer het geval in volgend artikel: VAN BULCK (V.). ‘Bekering der Mohammedanen.’ Bode van het Heilig Hart. 1939; 66; pp. 329 – 330.

[558] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies. Het artikel Negerkultuur is overigens ook in 1934 – 1935 gepubliceerd (cf. bijlage 1: literatuurlijst Van Bulck s.j.). Deze publicatie heb ik echter niet te pakken gekregen, waardoor ik enkel naar het archiefstuk kan verwijzen.

[559] Dit blijkt trouwens ook wanneer we een aantal meningen voorgeschoteld krijgen in besprekingen van werken door Van Bulck, waarin alle traditionele ideeën omtrent het positieve en paternalistische van de kolonisatie worden verwoord. Cf. enkele besprekingen uit: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[560] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 2; pp. 167 – 168.

[561] Kenmerkend voor deze houding, was het gebruik van titels als Geschiedenis van de volkeren zonder geschiedenis, beschaving van de onbeschaafde volkeren. Deze titel gaf Van Bulck aan een boekbespreking van Olbrechts’ werk Ethnologie, inleiding tot de studie der primitieve beschaving. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen. Ik wil er overigens op wijzen dat er verschillende boekbesprekingen voorkomen van de betreffende studie van Olbrechts. Veelal verschillen ze echter naar inhoud, doordat Van Bulck andere klemtonen legde. Wel geeft het aan hoezeer Van Bulck belang hechtte aan dit boek, temeer daar het hier om volledig uitgeschreven besprekingen gaat, en niet om losse gegevens zoals in de meeste gevallen van deze besprekingen het geval is.  

[562] Deze stelling verwoordde Van Bulck elders bijvoorbeeld als volgt: Wel geloven zij [die de cultuurhistorische methode toepassen] in de gelijkaardigheid van den menschelijken geest van alle volken in alle tijden, doch zij beweren dat deze gelijkaardigheid niet fataal en spontaan overal tot dezelfde resultaten moet voeren. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Volkenkunde – kroniek I.’ Streven. IV; 1935 / 1936; 3; pp. 288.

[563] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 2; pp. 170 - 171. Deze epistemologische problematiek leidde in de jaren vijftig trouwens tot de eerder aangehaalde crisis in de cultuurhistorische methode.

[564] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies. Het gaat hierbij om het artikel getiteld Negerkultuur.

[565] VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. II; 1936; 5; pp. 285.

[566] Het gaat hierbij om het werk Rasse und Volk, dat bij de derde herdruk een nieuwe titel kreeg: Rassen und Völker un Vorgeschichte und Geschichte des Abendlandes. De hierin verkondigde these kreeg de wind van voren van die politieke ideologieën die de raszuiverheid predikte en als een essentieel beleidsmotief beschouwden. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[567] Ceuppens stelt overigens dat de jezuïeten als congregatie, niet al te positief stonden tegenover de zwarten. Volgens haar geloofden ze theoretisch dat het niet mogelijk was om hen te beschaven, maar in het kader van hun missiewerk probeerden ze dit toch. De belangrijkste oorzaak hiervoor was volgens haar dat de jezuïeten hiertoe genetische tekortkomingen aanhaalden: zwarte kinderen waren volgens hen even verstandig als blanke, maar hun ontwikkeling viel stil. Hun houding was dus erg ambivalent. In deze veralgemeende uitspraken geloof ik echter niet erg. Deze theorie gaat mijns inziens namelijk niet op voor wat Van Bulcks denken betreft, wat ik verder nog zal uitwerken. Cf. CEUPPENS Bambi. Congo made in…; pp. 436 – 437. Wel moet ik erkennen dat Van Bulck bij zijn aandacht voor de psychologie in de eerste plaats aandacht had voor de ontwikkelingspsychologie. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 10. VAN BULCK: Magie in de Volkenkunde, 18 blz. (tekst door V.B.).

[568] AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[569] Deze bemerking maakt hij overigens in dezelfde tekst: AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 6. Van Bulck: Le rôle de Wilhelm Schmidt S.V.D. au cours d’un demi – siècle d’ethnologie 1868 – 1954. 48 blz. getypt. Bevat ook bibliografie.

[570] Van Bulck geeft zelf een overzicht van de verschillende stellingen dienaangaande in Nederland. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XXXVII : Varia 7. 11. Van Bulck: Ethnologie et Ethnographie dans les Pays Bas, 17 blz. getypt.

[571] Zowel de semieten als de hamieten waren volgens de evolutionisten bevolkingsgroepen die hun oorsprong vonden in de zonen van Noach. Eerder heb ik deze zienswijze reeds omstandig behandeld.

[572] Van Bulck stelde polygamie daarenboven voor als een kwalijk gevolg van de sociale ontwikkeling in Belgisch – Kongo na de Tweede Wereldoorlog, waarbij dit systeem in gebruik raakte. Deze polygamie beoordeelde hij dan ook op een zelfde wijze als de évolués: een fenomeen van ontworteling. Cf. VAN BULCK (V.). ‘L’apostolat missionnaire du Congo belge à un tournant décisif.’ Studia Missionalia. VIII; 1954; pp. 81.

[573] Deze opinie komt naar voor in de tweede tekst van volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 3. Van Bulck: Sociologie der primitieve volkeren. Getypt 21 blz. + De vrouw in Belgisch Kongo, getypt 2 blz. + Ethique bantoue (door Placide Tempels) 10 blz. + varia.

[574] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[575] Van Bulcks geschriften zijn altijd enorm dynamisch geweest. Een vergelijking van zijn bijdragen met deze van anderen in het boek Van verre volken vormt hiervan het bewijs. Cf. VAN BULCK (V.).; FAHRENFORT (J. - J.); WISSE (J.); FISCHER (H.Th.). Van verre volken. Leven en bedrijf der vreemde volken. Utrecht; W. Den Haan; 1939; pp. 88 – 178.

Deze gedrevenheid was volgens Van Bulck trouwens nodig in de antropologie. Als men geen idealist of optimist was, dan kon men er volgens hem maar beter niet aan denken überhaupt aan antropologie te doen. Cf. lezing dd. 15/11/1959, terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[576] Getuige de neerslag van een lezing die Van Bulck op 15 november 1959 te Nijmegen hield, bleef hij echter vasthouden aan zijn uitgangspunt dat er geen inferieure volkeren bestonden. Ik concludeer hieruit dat Van Bulck sprak vanuit een bezorgdheid voor het welzijn van de inwoners van Afrika, en vanuit het bewustzijn dat zijn mening zeker niet door alle blanken en in alle geledingen van de samenleving, werd gevolgd. Deze lezing is terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[577] Deze neerslag is terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies. Ongeveer dezelfde tekst is in volgend artikel gegoten: VAN BULCK (V.). ‘De Internationale Afrikaanse Studiedagen (Gent, 24 – 25 September).’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 162 – 164.

Uit andere bronnen blijkt dat Van Bulck, maar niet enkel Van Bulck, zeker vanaf de jaren vijftig gevoelig was geworden voor de vraag naar de toekomst van Belgisch – Kongo op politiek vlak. Vooral op de politieke vragen reageerde hij behoedzaam. Cf. VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. V. L’histoire en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 7; pp. 718 - 719.

[578] VAN BULCK (V.). ‘De Internationale Afrikaanse Studiedagen (Gent, 24 – 25 September).’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 162.

[579] VAN BULCK (V.). ‘De Internationale Afrikaanse Studiedagen (Gent, 24 – 25 September).’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 162.

[580] Het eerste schreef hij als voorbereiding op zijn lezing dd. 15/11/1959. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies. Eveneens in de vierde tekst van volgende envelop komt deze overtuiging naar voor: AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 6. VAN BULCK: vier studies: 1. Het gebed van een Moslim. 4 blz. getypt; 2. Magie. 16 blz. getypt; 3. Du guérisseur à l’envoûteur en passant par le devin et le magicien. 6 blz. Getypt ; 4. Praktisch nut der Volkenkunde voor den missionaris. Getypt 5 blz. Volledig? Dat Van Bulck de antropologie ook van belang achtte voor de emancipatie van de zwarte, houdt verband met het utilitaire karakter dat hij deze wetenschap toekende en zijn persoonlijke overtuiging. Het was immers enkel door grondige antropologische studie dat men de cultuur en groep die men koloniseerde leerde kennen, en efficiënt te werk kon gaan. Deze stelling van Van Bulck wordt onder meer duidelijk wanneer hij het heeft over de emancipatie van zowel de blanke als de zwarte vrouw in Belgisch – Kongo. Cf. VAN BULCK (V.). ‘La promotion de la femme au Congo belge et au Rwanda – Urundi. A propos de la XIIe session du Congrès colonial national (23 – 24 novembre 1956).’ Zaïre. X; 1956; 10; pp. 1067 – 1074.

Als missionaris was hij er overigens van overtuigd dat ook de Kerk een cruciale rol had te spelen. Door het verschaffen van onderwijs in de plaats van de staat, wist zij de autochtonen volgens Van Bulck namelijk te verheffen, en stabiliteit in de maatschappij te brengen. Deze uitgesproken katholieke mening komt naar voor op volgende plaats: VAN BULCK (V.). ‘Journées d’étude d’ethnologie et de missiologie (Paris – Louvain, juillet – août 1954).’ Zaïre. VIII; 1954; 9; pp. 968.

[581] Deze laatste overweging kan ook terug gevonden worden in een bespreking van een van Grottanelli’s werken, L’Etnologia e le leggi della condotta umana, in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen.

[582] Van Bulck sprak zelf van een andere cultuur, zonder daaraan van bij den beginne een waardeoordeel uit te spreken.

[583] Heden is de houding ten overstaan van het waarom van antropologie natuurlijk veranderd. Toch lijkt het me acceptabel aan te nemen dat Van Bulck in zijn tijd met deze mening niet alleen stond.

[584] De antropologie van Van Bulck was inderdaad in de eerste plaats bedoeld om de traditionele culturen te bestuderen. Nergens is namelijk ook maar enige verwijzing in zijn oeuvre terug te vinden naar zaken die ten gevolge van de kolonisatie hun intrede hadden gedaan, zoals balzalen. Volgens Ceuppens vormt Van Bulck hiermee echter geen uitzondering. Cf. CEUPPENS Bambi. Congo made in…; pp. 246 – 247.

[585] Neerslag van een lezing dd. 15/11/1959. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[586] Verschillende publicaties en voorbereidingen voor toespraken op missieweken allerhande, vormen hiervan het bewijs.

[587] Dit is onder meer terug te vinden in volgende archiefbron: AVJH. Personenfonds II.6. Diverse papieren Missiologie. Ook in een aantal artikels komt deze vergelijking aan bod: VAN BULCK (V.). ‘Negerpleidooi.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. II; 1934; 4; pp. 53 - 57. Let wel: dit gebeurde effectief bijna alleen als hij zich in de rol van missionaris presenteerde, en dan nog niet altijd!

[588] In een citaat dat Van Bulck geeft bij een bespreking van een werk van Bittremieux, blijkt dat ook deze de Afrikanen met kinderen vergeleek: VAN BULCK (V.). ‘Notes d'Ethnologie. Style oral et symbolisme au Mayombe.’ Congo. I; 1938; 5; pp. 489.

[589] VAN BULCK (V.). ‘Phénomènes religieux et cycles culturels en Afrique.’ Congo. II; 1936; 1; pp. 42.

[590] Dat dit sterk doorwoog op zijn morele overtuiging, blijkt onder meer uit: VAN BULCK (V.). ‘Opdat de verderfelijke leerstelsels en zeden uit het Westen ingevoerd, de inboorlingen niet tot ergernis dienen.’ Bode van het Heilig Hart. LXIII; 1936; pp. 85 - 87. Hier verwoordt Van Bulck de kern van de Europese cultuur (Van Bulck spreekt van beschaving) als het christendom, al legt hij dit in de mond van een niet nader bepaalde groep gekoloniseerden. Het overbrengen van deze leer, is voor hem dan ook een van de essentiële kernen bij de kolonisatie. Bovendien verwoordde hij het hier als ging het juist om een vraag van die gekoloniseerden om deze essentie van de Europese ‘beschaving’ over te brengen. Het paternalisme ging dus soms zo ver, dat Van Bulck dacht er goed aan te doen in naam van de autochtonen te spreken (in casu niet nader bepaalde oosterlingen).

[591] In een bespreking van een werk van Grottanelli waarop ik reeds eerder wees, geeft Van Bulck overigens kritiek op de terminologie die deze gebruikt (de bespreking dateert van na 1964, datum van verschijnen van de studie). Zo verzet hij zich tegen het gebruik van de uitdrukkingen popoli illiterati, popoli senza scrittura, senza litteratura, en pleitte hij voor het naar zijn mening neutrale peuples de Style Oral. Het maakt duidelijk dat Van Bulck zich wel degelijk bewust was van de kracht en impact die woorden konden hebben. De betreffende bespreking is terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen. Ook elders maakt Van Bulck duidelijk dat hij weet heeft wat woorden met een pejoratieve betekenis kunnen aanrichten: VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. III. L’ethnographie en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 5; pp. 504.

[592] VAN BULCK (V.). ‘Negerpleidooi.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. II; 1934; 4; pp. 53 - 57. Dit artikel is overigens ook als manuscript terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 11. Van Bulck: Diverse getypte studies.

[593] Een gelijkaardige situatie biedt Van Bulck in volgend artikel aan: VAN BULCK (V.). ‘Méér missionarissen.’ Bode van het Heilig Hart. LXXIV; 1947; pp. 190. Hier schrijft Van Bulck vanuit het perspectief van een zwarte bekeerling die met angst aankijkt tegen de huidige situatie van de missies in Belgisch – Kongo. Het propagandistische aspect van de tekst zit hem namelijk in de nadruk die de zwarte legt op het sturen van missionarissen. De zwarte bekeerling is immers bezorgd om het lot van zijn nog niet bekeerde stamgenoten en familie.

[594] Dit geeft aan dat in het midden van de jaren dertig al heel wat van de wandaden gekend waren. Dat zijn kritiek niet al te expliciet was, heeft er waarschijnlijk mee te maken dat hij wist zich in een mijnenveld te hebben begeven.

[595] Dat Van Bulck ijverde voor emancipatie, onder meer via onderwijs, maakt hij ook duidelijk in een bespreking van een aantal congressen. Hier benadrukt hij daarenboven dat hij met deze houding helemaal niet alleen staat. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Journées d’études missionnaires en 1953: Paris, Louvain, Rome.’ Zaïre. VIII; 1954; pp. 208.

[596] Dit komt onder meer hier naar voor: VAN BULCK (V.). ‘Journées d’étude d’ethnologie et de missiologie (Paris – Louvain, juillet – août 1954).’ Zaïre. VIII; 1954; 9; pp. 965, 967.

[597] VAN BULCK (V.). ‘Le problème de la langue commune, véhiculaire ou culturelle au Congo belge.’ Aequatoria. II; 1939; 7; pp. 84.

[598] In volgend artikel is een volledige lezing van Van Bulck, getiteld ‘Religieman, toovenaar en behekser bij de Bantoevolken’ voorhanden: VAN BULCK (V.). ‘XXIe Nederlandse Ethnologendag.’ Kongo – Overzee. IV; 1938; 2; pp. 65 - 81. Opvallend is overigens dat Van Bulck de Bantoevolken hiervoor als een geheel in beschouwing neemt, en ook verder in het artikel geen verdere verdelingen maakt.

[599] VAN BULCK (V.). ‘Religie en Magie.’ Jezuïetenmissies. 1949; 60; passim. Dat Van Bulck hen als heidenen omschreef, betekende voor hem dat hij ze eerder neutraal bekeek. Elders stelde hij namelijk dat hij liever te maken kreeg met heidenen dan met halfbeschaafden en arbeidersbevolking. Deze brachten volgens hem namelijk dikwijls meer last (bij) dan de heidenen zelf. Cf. VAN BULCK (V.). ‘De Jezuïetenmissies.’ Jezuïetenmissies. 1936; 6; pp. 58. Ook over de évolués had hij niet altijd even overtuigde ideeën. In een krantenartikel waarin hij wijst op de sociale gevolgen van de oorlog, klaagt hij namelijk het bestaan van deze klasse aan, omdat zij niet wilden streven naar adaptatie (met dus het behoud van de eigen cultuur), maar naar assimilatie naar het Frans en haar cultuur. Hier lopen natuurlijk twee problemen door elkaar: enerzijds Van Bulcks paternalistische ideeën waarbij hij de ‘ongerepte zwarte’ wilde emanciperen volgens zijn overtuiging, en Van Bulcks flamingantisme. Cf. VAN BULCK (V.). ‘De tegenwoordige crisis in de missielanden: na de XVIIIe missiologische week te Leuven.’ Het Nieuws van de dag. LXIII; 1947; 247; 6/9/1947. Van Bulck sprak, in naam van alle participanten van de achttiende missiologische week te Leuven, dienaangaande dan ook van een crisis in de missies, ten gevolge van de door de Tweede Wereldoorlog gewijzigde toestand. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Crisis in de missielanden. Nabeschouwingen bij de XVIIIe week van Leuven.’ Jezuïetenmissies. 1947; 49; pp. 427.

[600] Ook wat dit betrof, eiste Van Bulck een aangepaste benadering. Het had volgens hem namelijk geen zin tovenarij of hekserij van autochtonen volgens dezelfde morele criteria te benaderen als deze die in Europa werden gehanteerd tegenover tovenarij. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 10. VAN BULCK: Magie in de Volkenkunde, 18 blz. (tekst door V.B.).

[601] AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 10. VAN BULCK: Magie in de Volkenkunde, 18 blz. (tekst door V.B.).

[602] Dit is zeer duidelijk in een passage op pagina 74 van voornoemd artikel, waarin Van Bulck zich zeer negatief uitlaat omtrent de behekser, en daartegenover stelt: De toovenaar daarentegen is niet zelden een man van aanzien, die in de gemeenschap geacht en geëerd wordt; alleszins is hij niet gevreesd.

[603] VAN BULCK (V.). ‘Journées d’étude d’ethnologie et de missiologie (Paris – Louvain, juillet – août 1954).’ Zaïre. VIII; 1954; 9; pp. 975. Dezelfde tekst is deels ook elders in het Nederlands terug te vinden: VAN BULCK (V.). ‘Het onderwijs in de hedendaagse Missies. 24e Missiologische week van Leuven.’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 66 – 68.

[604] Iets verder in de tekst zet hij deze toon alleen maar verder, onder meer door te stellen dat geen enkele missionaris het in zijn hoofd zou halen de colour bar toe te passen. Opvallend is daarbij dat hij de missionaris als een held ten tonele voert, die een voorvechter is van de Afrikaanse zaak, die zijn leven geeft en vooral, zijn leven volledig ten dienste stelt. Ook elders beschouwt Van Bulck de missionaris zeer expliciet als een held. Zie onder meer de beschrijving van de eerste jezuïetenmissionarissen te Congo – Vrijstaat die hij geeft op volgende plaats: VAN BULCK (V.). ‘De Jezuïetenmissies in Kongo.’ Jezuïetenmissies. 1936; 8; pp. 274. Ook in andere artikels is dit heroïsche ideaal door Van Bulck verwoordt. Opvallend is echter dat hij het daarbij quasi enkel heeft over de eerste missionarissen, wat hij in het eerste hiernavolgend artikel ook met zoveel woorden stelt. Cf. VAN BULCK (V.). ‘L’apostolat missionnaire du Congo belge à un tournant décisif.’ Studia Missionalia. VIII; 1954; pp. 65; VAN BULCK (V.). ‘De missies in Centraal – Afrika.’ Bode van het Heilig Hart. 1936; 63; pp. 501 – 503. Interessant is overigens dat hij Leopold II daarbij beschrijft als den ijverigen vorst met ruimen blik (pp. 502), en hem dus niet bekritiseert. Dit deden anderen toen wel! Tevens pas het binnen de heroïsering der missionarissen dat hij voortdurend sprak van het brengen van offers, zoals het aanleren van de plaatselijke taal en het dure drukken van boeken in die taal. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Moedertaal, verkeerstaal, kultuurtaal in de Kolonie.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. V; 1937; 4 - 5; pp. 50.

[605] Een van de criteria die hij overigens als zeer positief achtte was dat klassieke teksten in de lokale talen waren vertaald. Dit was voor hem tevens een bewijs dat deze lokale talen wel degelijk cultuurtalen waren. Dit getuigt natuurlijk van een enorme arrogantie, omdat de West – Europese beschaving als standaard werd aanzien. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Het taalprobleem in het Kongolees universitair onderwijs.’ Kongo – Overzee. XIX; 1953; 4; pp. 346 - 347.

[606] VAN BULCK (V.). ‘Het onderwijs in de hedendaagse Missies. 24e Missiologische week van Leuven.’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 68.

[607] Zoals eerder aangehaald zouden Vlamingen (bij uitbreiding Belgen) in Belgisch – Kongo veel minder verdraagzaam zijn geweest dan ze in hun eigen land waren.

[608] Dit denken blijkt onder meer ook uit een passage waarin Van Bulck de impact van de kolonisatie op de traditionele cultuur aanklaagt. Cf. VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. III; 1936; 1; pp. 36 – 37.

[609] Het spreekt voor zich dat Van Bulck vanuit zijn bekommernis om de Vlaamse ontvoogding, dezelfde strijd wilde voeren in Afrika ten behoeve van de autochtonen. In concreto kwam dit neer op gelijkberechtiging en aanvaarding van de lokale cultuur. In deze overtuiging stond hij zeker niet alleen. Onder meer ook Hulstaerts unificatie van het Mongo past mijns inziens binnen deze theorie. Op basis van deze redenering is het denken van Van Bulck dan ook niet meer dan een paradox. Hoewel hij streefde naar ontvoogding voor de zwarten, eiste hij als Vlaming, missionaris en dus kolonisator toch ook een eigen plaats op. Vandaar dat zijn pleidooi voor het behoud van enige verschillen niet zo bizar en afrikanistisch was als op het eerste zicht lijkt. Uiteindelijk is zijn pleidooi dan ook in volgend citaat te vatten, waarbij de nadruk op het culturele aspect opvalt: Si le Blanc désire répondre à leur attente, qu’il leur donne les mêmes avantages, les mêmes privilèges, les mêmes facilités d’études, les mêmes possibilités d’avenir, les mêmes instruments de travail, mais adaptés à l’Afrique, à leur milieu géographique, historique, culturel, reliés à leur propre passé culturel traditionnel, et d’après un programme judicieusement conçu en fonction de leur avenir africain. Uit: VAN BULCK (V.). ‘Journées d’étude d’ethnologie et de missiologie (Paris – Louvain, juillet – août 1954).’ Zaïre. VIII; 1954; 9; pp. 976.

[610] Deze laatste vorm van stereotypering komt zeer expliciet aan bod op volgende plaats: VAN BULCK (V.). ‘De Jezuïetenmissies in Kongo.’ Jezuïetenmissies. 1936; 8; pp. 275. Volgens Van Bulck lag de eerste jezuïetenmissie namelijk op een plaats die hij als volgt beschrijft: … een moerassige streek, waar overdag een ondraaglijke stank de lucht verpest en men ’s avonds overvallen wordt door zwermen muggen; de grond krioelt er van zandvlooien. Deze beschrijving droeg natuurlijk bij in het heroïseren van de eerste missionarissen, net zoals hij ziektes en overlijdens wijt aan het klimaat. Toch dient te worden gezegd dat deze plek was uitgekozen door de toenmalige districtscommissaris van de streek. Het lijkt me weinig waarschijnlijk mocht deze effectief zo een plek tot missie hebben willen maken.

[611] VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 276.

[612] Aan deze huttenbouw besteedde hij - zoals ik eerder uiteenzette - trouwens heel wat aandacht. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLIII: Volkenkunde 3. 1. Volkenkunde op losse steekkaartblaadjes.

[613] Het lijkt er trouwens zeer sterk op, dat dit in feite niets meer of minder is, dan het in de praktijk omzetten van een aantal van de ideeën die eigen waren aan de Vlaamse beweging, en die ik hierboven heb uiteengezet. Zo dit het geval is, dan kan effectief van een export gesproken worden van het flamingantisme.

[614] In het archieffonds is een envelop terug te vinden waarin een cursus missiologie kan worden weergevonden. Hieruit blijkt duidelijk dat het de algemene trend was om aandacht te hebben voor het geestelijke leven en de lokale situatie. Deze werden er dan ook uitvoerig in beschreven. Ook de weerspannigheid tegen de Islam blijkt een typische karakteristiek te zijn geweest. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 3. VAN BULCK: varia notities in schrift, over Missiologie.

[615] Dit brengt Van Bulck onder meer in volgend stuk tot uiting: VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'activité ethnographique en Afrique centrale. Histoire, langues et cultures.’ Bulletin des Séances de l'Académie royale des Sciences d'Outre - Mer. IC; 1963; 3; pp. 511 - 512.

[616] Van Bulck draaide deze verantwoordelijkheid zoals gezegd om tot een positief aspect. Van de grote activiteit die Belgische wetenschappers aan hun voormalige kolonie hadden geschonken, konden ook de autochtonen volgens hem de vruchten plukken bij verdere intense samenwerking. Enkel voor deze regio bestond er in België immers een know how. Het zou verkeerd zijn volgens Van Bulck mochten de autochtonen deze miskennen en volledig op eigen kracht willen varen. Dit kan echter als een vorm van postkoloniaal paternalisme worden begrepen, die misschien door een soort heimwee naar de kolonie was ingegeven. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'activité ethnographique en Afrique centrale. Histoire, langues et cultures.’ Bulletin des Séances de l'Académie royale des Sciences d'Outre - Mer. IC; 1963; 3; pp. 514.

[617] Omdat ik reeds meermaals het begrip stereotypering heb aangehaald, lijkt het me gepast de implicaties ervan iets nader te bekijken. Volgens Ceuppens verwijst stereotypering naar de creatie en systematische toepassing van gestandaardiseerde ideeën over de culturele specificiteit van bepaalde groepen. Daarbij is het volgens haar irrelevant of deze positief dan wel negatief zijn. Dit betekent dat stereotypering niet hetzelfde is als racisme; het kan er wel een uiting van zijn. Racisme is immers, zoals ik eerder al aangaf, een complex van ideeën en praktijken die individuen uitsluiten op basis van bepaalde karakteristieken, eigen aan hun zogenaamde groepsidentiteit. Hoewel stereotypering en racisme dus niet aan elkaar gelijk te schakelen zijn, meen ik toch dat men via stereotypering reeds in een grijze zone kan belanden, aangezien ze een uiting van of aanzet tot racistisch gedrag kan impliceren. Cf. CEUPPENS Bambi. Congo made…; pp. xxix.

[618] Met betrekking tot het geloof is dit onder meer op volgende plaats vast te stellen: VAN BULCK (V.). Existence et portée du monothéisme africain. In: Formation religieuse en Afrique noire, compte rendu de la semaine d’études de Léopoldville ( 22 – 27 août 1955). Bruxelles; Ed. Lumen vitae; 1956; pp. 21 – 22. Het laatste deel van dit artikel is ook gepubliceerd onder de vorm van volgend artikel: VAN BULCK (V.). ‘Religion traditionnelle et christianisme. Comment l'Africain intègre - t - il l'Etre Suprême de sa vie.’ Grands Lacs (Namur). 1955; 182; pp. 7 - 8.

[619] Bijvoorbeeld op pp. 31 van hiervoor vermeld artikel.

[620] Als missionaris was hij mijns inziens actiever bij de kolonisatie betrokken dan als wetenschapper.

[621] Tekst dd. 12 oktober 1935. AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 6. Van Bulck: Volkenkunde: Diverse kleine teksten.

[622] Een echo hiervan is te vinden in: VAN BULCK (V.). ‘Journées d’étude d’ethnologie et de missiologie (Paris – Louvain, juillet – août 1954).’ Zaïre. VIII; 1954; 9; pp. 970 - 971.

[623] Onder meer een artikel in Pro Apostolis van 1954 geeft aan dat Van Bulck ook zeer vurige pleidooien kon houden voor het Rooms – katholieke geloof, en daarbij alles verketterde wat daarmee niet strookte.

[624] Cf. VAN BULCK (V.). ‘Afrika ontwaakt.’ Pro apostolis. 1954; 259; pp. 2 – 5; VAN BULCK (V.). ‘De missies in Centraal – Afrika.’ Bode van het Heilig Hart. 1936; 63; pp. 502.

[625] VAN BULCK (V.). ‘Bekering der Mohammedanen door liefdadige werken en scholen.’ Bode van het Heilig Hart. 1937; 64; pp. 278 – 281.

[626] Dat Van Bulck een overtuigd tegenstander was van de islamitische traditie, daaraan kan niet getwijfeld worden. Daarmee stond hij echter niet alleen. Zo nam Van Bulck onder meer volgend citaat van Frobenius over, dat handelde over de oorsprong van de God – koning, en waarin de Islam niet al te flatterend wordt beschreven. Ik geef hierbij enkel het fragment dat van belang is voor mijn punt hier: … die Periode des alles sich aneignenden Islam … Uit: VAN BULCK (V.). La place du roi divin dans les cercles culturels d’Afrique noire. In: The sacral Kingship. Contributions to the central theme of the International Congress for the History of religions (Rome, 1955). Leiden; Brill; 1959; pp. 106.

Ook elders laat Van Bulck zijn afkeer voor de Islam duidelijk blijken: VAN BULCK (G.). ‘Chronique d’africanistique XIV. V. L’histoire en 1952.’ Zaïre. VII; 1953; 7; pp. 711. Hoewel hij ook afkerig was van joden en Hindoe’s (cf. laatstgenoemd artikel, pp. 712), beschouwde hij hen louter als een probleem, niet als een bedreiging; een niet te veronachtzamen nuance.

[627] AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 5. VAN BULCK: vier studies: 4. Sanguis martyrum semen christianorum, Duitse tekst door Van Bulck voor Radio Vaticana Rome 1955.

[628] VAN BULCK (V.). Practisch nut der volkenkunde voor de missionaris. In: Verslagboek van de XIIIe missiologische week van Leuven. Brussel / Parijs; Ed. Universelle / Desclée De Brouwer; 1936; pp. 271.

[629] Monogame familie en clanstructuur. Terug vinden in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[630] Hierbij verwijs ik naar de vierde tekst uit volgende envelop, die afwijkend is ten opzichte van het artikel met dezelfde titel: AVJH. Fonds Van Bulck XLV: Studies van de godsdiensten. 1. 6. VAN BULCK: vier studies: 1. Het gebed van een Moslim. 4 blz. getypt; 2. Magie. 16 blz. getypt; 3. Du guérisseur à l’envoûteur en passant par le devin et le magicien. 6 blz. Getypt ; 4. Praktisch nut der Volkenkunde voor den missionaris. Getypt 5 blz. Volledig?

[631] AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 12. Van Bulck: Diverse getypte boekbesprekingen. Dit fragment kan enkel aan de hand van een terminus postquem gedateerd worden. Deze is 1953, omdat het een bespreking is van een studie die toen is uitgegeven.

[632] Aangezien het hierbij gaat om dezelfde bespreking als deze waarnaar ik in voetnoot 33 reeds verwees, wordt hier de indruk versterkt dat de beeldvorming waarvan ik toen sprak, waarschijnlijk effectief was.

[633] Monogame familie en clanstructuur. Terug vinden in volgende envelop: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[634] Daarom geloofde hij er sterk in dat alle blanken dienden samen te werken, en ook de zwarten hierbij hun plaats in de samenwerking moesten krijgen.

[635] Het is vanuit dit perspectief dat we Van Bulcks bekommernis kunnen begrijpen om elk probleem of eigenaardigheid niet te negeren, maar lokaal en grondig te bestuderen. Ook een interdisciplinaire aanpak is vanuit deze bekommernis te begrijpen.

[636] Om een volledig en juist beeld te kunnen geven van de mate waarin Van Bulck de zaken die hij optekende en bestudeerde juist ervoer en correct verwoordde en vooral, of hij een juiste weergave van de realiteit gaf, moet een veel omvattender onderzoek naar de toenmalige sociale situatie in het toenmalige Belgisch – Kongo worden gevoerd. Het lag echter niet in mijn mogelijkheden om dit hier als historicus te doen. Het spijtige gevolg hiervan is dan ook dat ik niet echt kan nagaan in hoeverre Van Bulck wat hij beschreef, bekeek vanuit een bepaalde beeldvorming. Met andere woorden: de beeldvorming die ik hier beschrijf, kan bezwaarlijk volledig worden genoemd, en kan - wanneer uitgebreider onderzoek gebeurt - misschien zelfs niet correct worden bevonden, al betwijfel ik dit laatste. Ik wil de lezer er in elk geval op wijzen dat grondiger studie hiertoe absoluut noodzakelijk is, zeker om het fenomeen van het afrikanisme bij Van Bulck volledig te begrijpen.

[637] AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 4. Van Bulck: Etnologische foto’s.

[638] CORBEY Raymond. Op. cit., passim.

[639] Al de hier afgedrukte foto’s zijn afkomstig uit volgende archiefbron: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 4. Van Bulck: Etnologische foto’s.

[640] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.15. Vraaggesprek met Van Bulck over Afrikanistiek. 12 blz., s.a. doch na 1952.

[641] Ik beklemtoon graag dat dit hoofdstuk niet exhaustief wil zijn, en derhalve vele facetten ontgonnen laat.

[642] MEEUWIS Michael. Taalkundige cartografie …, s.p.; VAN DE VELDE Mark. De twee taalkaarten van Belgisch Kongo. Leuven; KULeuven (onuitgegeven licentiaatverhandeling); 1998; 113 p. + 13 p. (Afdeling Germaanse Talen)

[643] CEUPPENS Bambi. Congo made in…, LXXII + 856 p.; MEEUWIS Michael. Flemish nationalism in the Belgian Congo versus Zairian anti – imperialism : continuity and discontinuity in language ideological debates. In: BLOMMAERT Jan (ed.). Language ideological debates. Berlin, New York; Mouton de Gruyter; 1999; pp. 381 – 424; MEEUWIS Michael. Taalkundige cartografie…, s.p. ; VAN DE VELDE Mark. De twee taalkaarten…, 113 + 13 p.; VAN DE VELDE Mark. ‘The two language maps of the Belgian Congo.’ Aequatoria. XX; 2000; pp. 475 – 489.

[644] VAN BULCK (V.). ‘Le congrès international des sciences ethnologiques et anthropologiques.’ Anthropos. XLI – XLIV; 1946 – 1949; 4 – 6; pp. 897.

[645] Deze stelling wordt extra ondersteund door een overzicht dat De Cleene maakte van de belangrijkste werken die Van Bulck had gepubliceerd voor 1952. Slechts drie titels van de tien hebben daarvan betrekking op de antropologie, van de twee titels in druk had geen enkele betrekking op de antropologie: ‘Phénomènes religieux…’, Beiträge… en Van Verre Volken. Cf. KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. II. Archivalia N. De Cleene. 2. Etnografie. 2.4. Jezuïet G. Van Bulck (°1903 - +1966), 304. Persknipsels i.v.m. en curriculum vitae van G. Van Bulck, briefwisseling van G. Van Bulck met N. De Cleene over het ‘magie – vraagstuk’. 1935; 1949 – 1963.

Van Bulck komt eveneens met enkele werken naar voor in een overzicht van de Afrikaanse linguïstiek in België. Daarnaast blijkt uit dit overzicht dat de instellingen waaraan hij verbonden was, ten zeerste van belang waren voor de Afrikaanse linguïstiek. Ook dit is een bewijs van zijn belang. Cf. COUPEZ A. La linguistique africaine en Belgique. In: DERIVE M.J. Etudes africaines en Europe. Bilan et inventaire. Tome 1. Paris; Karthala; 1981; pp. 92 – 97.

[646] VAN BULCK (V.). Linguistique. In: Livre Blanc. Académie royale des Sciences d’Outre – Mer. I. Bruxelles; ARSOM; 1962; pp. 192 – 193.

[647] Een voorbeeld hiervan is te halen uit: VAN BULCK (V.). Mission linguistique Africa, IRSAC (1949 – 1951). In : Bulletin des séances de l’Institut Royal Colonial Belge. Tome XXIV – 4. Bruxelles; IRCB; 1953; pp. 1163 – 1164. De bibliografische adressen van verschillende van zijn studies verraden dit echter eveneens.

[648] VAN BULCK (V.). Beiträge …, pp. 207.

Een herhaling van dit pleidooi kan ook gevonden worden in een passage die het opzet van de Atlas Linguistique du Congo (ALIC) verdedigt. Hieruit kan worden afgeleid dat Van Bulck dan ook niet alleen was met deze interpretatie. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 6. Institut Royal Colonial Belge + Académie Royale des Sciences Coloniales. Deel 1: 1948 – 1958 + brieven in verband hiermee.

[649] Op tal van plaatsen haalde hij dit uitgangspunt aan. Zo onder meer: VAN BULCK (V.). ‘Un demi - siècle d'ethnologie: le R.P. W. SCHMIDT S.V.D. (16/2/1868 - 10/2/1954).’ Zaïre. VIII; 1955; 10; passim.

[650] VAN BULCK (V.). ‘Hoe ontstond: Der Ursprung der Gottesidee: R. P. SCHMIDT SVD?’ Bijdragen. XV; 1954; pp. 180.

[651] Hierin is hij daarenboven ook veel langer blijven doorleven. Zo citeert Boone in haar grondslagleggende werk vooral linguïstische studies van zijn hand. Cf. BOONE Olga. Carte ethnique de la république du Zaïre. Quart sud – ouest. Annales, no 78. Tervuren; Musée royal de l’Afrique Centrale; 1973; passim.

[652] KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. I. Archivalia E. De Jonghe. 5. Koninklijk Belgisch Koloniaal instituut (KBKI) (E. De Jonghe: lid): varia, 86. Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut: Commissie voor Etnologie et (sic) Linguïstiek. Proces – verbaal van de bijeenkomst van 25 maart 1948; nota (typoscript) VAN BULCK, Projet d’atlas linguistique du Congo (Alic) avec Bureau de documentation linguistique. 1948.

[653] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.17. V.B. : Projet d’atlas linguistique du Congo. 1948, 9 blz. + V.B. : Atlas Général du Congo Belge, notice accompagnant la carte ethnologique du Congo Belge. 19 blz. s.a. + andere tekst 45 blz. s.a.

[654] Brief van Maes aan Van Bulck dd. 14 januari 1959. Cf.: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 23. F. KOENIG, V. MAES, T. MONOD, P. ALEXANDRE: 1953 – 1955.

[655] KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. I. Archivalia E. De Jonghe. 5. Koninklijk Belgisch Koloniaal instituut (KBKI) (E. De Jonghe: lid): varia, 86. Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut: Commissie voor Etnologie et (sic) Linguïstiek. Proces – verbaal van de bijeenkomst van 25 maart 1948; nota (typoscript) VAN BULCK, Projet d’atlas linguistique du Congo (Alic) avec Bureau de documentation linguistique. 1948.

[656] Dit komt eveneens duidelijk naar voor op volgende plaats: VAN BULCK (V.). ‘Moedertaal, verkeerstaal, kultuurtaal in de Kolonie.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. V; 1937; 3; pp. 41 – 43, alsook in: VAN BULCK (V.). Les recherches linguistiques au Congo belge. Résultats acquis ; nouvelles enquêtes à entreprendre. Mémoires de l’Institut royal colonial belge. Tome XVI. Bruxelles; IRCB; 1948; pp. 3 – 5; en: VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. III; 1936; 1; pp. 27.

[657] Cf. VAN BULCK (V.). ‘Die Ubangi – Uele – sprachengruppe im Nördlichen Belgische – Kongo.’ Zeitschrift für Ethnologie. 1938; 3 – 4; pp. 176 – 192.

VANSINA Jan. Op. cit., pp. 28 – 30, 40 – 42.

[658] Hierop wijst ook Fabian. Cf. FABIAN Johannes. ‘Missions and the Colonization of African languages : developments in the former Belgian Congo.’ Canadian Journal of African Studies / Revue canadienne des etudes africaines. XVII; 1983; 2; pp. 167, 172, 178.

[659] Hierop wijst Van Bulck ook zelf: VAN BULCK (V.). Linguistique. In: Livre Blanc. Académie royale des Sciences d’Outre – Mer. I. Bruxelles; ARSOM; 1962; pp. 192.

[660] VAN BULCK (V.). ‘Le problème linguistique dans les missions d’Afrique centrale.’ Zaïre. VI; 1952; 1; pp. 63 - 64.

[661] VAN BULCK (V.). ‘Taalgrens en missiegrens.’ Streven. I; 1933 - 1934; pp. 33. Dezelfde tekst is grosso modo ook in het archief terug te vinden: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.7. V.B.: Taalgrens en missiegrens. Circa 1933, 7 blz.

Veelal sprak Van Bulck overigens enkel over de mannen. Bijvoorbeeld: VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. III; 1936; 1; pp. 30.

[662] FABIAN (Johannes). Art. cit., pp. 172 - 173.

[663] MEEUWIS Michael. Flemish nationalism…, pp. 382 – 384.

[664] CEUPPENS Bambi. Congo made in…, pp. 489 – 490.

[665] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Afschrift van een wettelijk besluit, verschenen in het Belgisch Staatsblad dd. 24 augustus 1950.

[666] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee.

Al deze opgesomde leden waren in hun tijd vooraanstaande taalkundigen die veelal ook binnen de linguïstiek geschoold waren.

[667] CEUPPENS Bambi. Congo made in…, pp. 490.

[668] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee.

[669] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Tweede verslag van de CAT dd. 18 oktober 1950. Dit tweede verslag is tevens het eerste dat in het fonds Van Bulck aanwezig is. Deze houding kan dus al eerder aan bod zijn gekomen.

[670] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee.

[671] Eerder heb ik Van Wings aanwezigheid in de inlandse politiek reeds uit te doeken gedaan.

[672] VAN BULCK (V.). ‘Het onderwijs in de hedendaagse Missies. 24e Missiologische week van Leuven.’ Streven. VIII; 1954 / 1955; 1; pp. 67. Elders vergeleek hij de taak van de kolonisatoren om talen te unificeren met wat Conscience ooit had gedaan: het volk leren lezen. Cf. VAN BULCK (V.). ‘De tegenwoordige crisis in de missielanden: na de XVIIIe missiologische week te Leuven.’ Het Nieuws van de dag. LXIII; 1947; 247; 6/9/1947.

[673] Meeuwis geeft overigens aan dat het hierbij vooral om een vrij algemeen ideologisch perspectief gaat, eerder dan dat het zich louter tot de persoonlijke situatie van een wetenschapper, in casu Van Bulck, beperkt. Cf. MEEUWIS Michael. Flemish nationalism …, pp. 384.

[674] Door Hulstaert werd deze transponering vaak heel expliciet gemaakt, wat niet door iedereen in de CAT werd gesmaakt. In verband met unificatie merkten sommigen op dat er voor bepaalde talen in Belgisch – Kongo geen ruggensteun was als een hoofddialect waaraan de anderen konden worden verbonden, zoals dit wel het geval was voor het Nederlands. Daar vormde het algemeen Nederlands immers de basis voor de standaardisering van de verschillende dialecten. Meestal werd de taalsituatie echter vergeleken met andere Europese voorbeelden als het Baskisch. Deze vergelijkingen werden wel geaccepteerd. Cf. AVJH.  Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Verslag van de veertiende vergadering van de CAT dd. 8 oktober 1952. In 1948 nog had Van Bulck in een nota voor het IRCB aangaande de Atlas Linguistique du Congo elke vergelijking van de taalkundige situatie in Belgisch – Kongo met een Europese uitgesloten. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 6. Institut Royal Colonial Belge + Académie Royale des Sciences Coloniales. Deel 1 : 1948 – 1958 + brieven in verband hiermee. Dezelfde tekst kan ook in het Kadoc worden teruggevonden: KADOC, Fonds DE CLEENE – DE JONGHE. I. Archivalia E. De Jonghe. 5. Koninklijk Belgisch Koloniaal instituut (KBKI) (E. De Jonghe: lid): varia, 86. Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut: Commissie voor Etnologie et (sic) Linguïstiek. Proces – verbaal van de bijeenkomst van 25 maart 1948; nota (typoscript) VAN BULCK, Projet d’atlas linguistique du Congo (Alic) avec Bureau de documentation linguistique. 1948.

[675] VAN BULCK (V.). ‘Cinq nouvelles classifications des langues bantoues.’ Zaïre. II; 1948; 9; pp. 987.

[676] AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 8. G. HULSTAERT: 1940 – 1954. Brief van Hulstaert aan Van Bulck dd. 1 maart 1944.   

[677] Wel blijkt uit een referaat dat Van Bulck voor de CAT hield dd. 27 januari 1953, dat hij zich ervan bewust was dat deze mening niet door al zijn tijdgenoten en misschien zelfs collega’s, werd gedeeld. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Het taalprobleem in het Kongolees universitair onderwijs.’ Kongo – Overzee. XIX; 1953; 4; pp. 343 – 356. Een neerslag van dit referaat is ook terug te vinden in het archief: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.14. Vijf teksten van V.B. : Het taalprobleem in het Hoger Kongolees Onderwijs. 1953. 16 blz.

[678] Zie onder andere: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.13. Vier teksten van V.B. : Le problème des langues au Congo Belge et au Ruanda – Urundi. 1950, 7 blz ; Le problème linguistique dans l’enseignement. 1952, 3 blz. ; La dispersion intercontinentale des groupes linguistiques mondiaux. 1966, 2 blz. ; L’enseignement des langues africaines en Belgique. 3 blz. s.a. Tekst : ‘Le problème des langues au Congo Belge et au Ruanda – Urundi’; VAN BULCK (G.). ‘De invloed van de Westersche kultuur op de gesproken woordkunst bij de Bakongo.’ Kongo – Overzee. II / III; 1936; 5 / 1; passim; VAN BULCK (V.). ‘Notes d'Ethnologie. Style oral et symbolisme au Mayombe.’ Congo. I; 1938; 5; pp. 496 - 497.

[679] VAN BULCK (V.). ‘Le problème linguistique dans les missions d’Afrique centrale.’ Zaïre. VI; 1952; 1; pp. 56. Dezelfde tekst is overigens ook in het archief terug te vinden: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.11. V.B.: Le problème linguistique dans les missions d’Afrique Centrale”, 17 blz., s.d.

[680] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Nota van Dhr. Meeussen gevoegd bij het verslag van vergadering dd. 16 juli 1954.

[681] CEUPPENS Bambi. Congo made in…, pp. 445.

[682] Ibid., pp. 448.

[683] Ibid., pp. 490. Reeds in 1952 was dit geformuleerd in een verslag. AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Twaalfde verslag van de CAT dd. 23 juli 1952.

[684] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Twaalfde verslag van de CAT dd. 23 juli 1952.

[685] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Twaalfde verslag van de CAT dd. 23 juli 1952.

Ik ben me er terdege van bewust dat ik hiermee een ietwat andere interpretatie geef dan deze die CEUPPENS geeft (zij stelt dat onder meer dit een schoolvoorbeeld is van een arrogante, koloniale houding). Toch meen ik dat de contextualisering de hier verwoorde stelling meer plausibel maakt. Cf. CEUPPENS Bambi. Congo made in…, pp. 490.

[686] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee.

[687] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Afschrift van brief van Van Bulck aan Burssens dd. 22 september 1952.

[688] VAN BULCK (V.). ‘Le problème linguistique dans les missions d’Afrique centrale.’ Zaïre. VI; 1952; 1; pp. 63.

[689] MEEUWIS Michael. Flemish nationalism…, pp. 404.

[690] ‘Inleiding op de volkenkunde’. Terug te vinden in: AVJH. Fonds Van Bulck XLII: Volkenkunde 2. 6. Van Bulck: Volkenkunde: Diverse kleine teksten.

[691] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Afschrift van brief van Van Bulck aan Burssens dd. 22 september 1952.

[692] Ook uit andere brieven blijkt dat Van Bulck noch op de lijn van zijn oversten, noch op deze van zijn confrater Van Wing zat. Blijkbaar was dit voor ingewijden al langer geweten. Cf. Brief van Bittremieux aan Van Bulck dd. 22 juli 1947. Cf.: AVJH. Fonds Van Bulck XX: Ontvangen brieven. 18. BITTREMIEUX, B. TANGHE, Rodolf MORTIER: 1932 – 1946.

[693] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Verslag van de dertiende vergadering dd. 6 augustus 1952.

[694] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 5. Commissie voor Afrikaanse Taalkunde Tervuren: 1931 – 1960. + Museum Belgisch Kongo 1954 – 1959. + Brieven in verband hiermee. Ontwerp van advies van de CAT dd. 10 november 1959.

[695] In feite stelde hij voor om drietaligheid in te voeren in Belgisch – Kongo, waarbij de drie talen grote lokale, geünificeerde en erkende cultuurtalen waren. Cf. AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Situation actuelle et possibilités d’avenir des langues indigènes’.

[696] ‘De bijdrage van de culturele anthropologie in het universeel acculturatieproces.’ In: AVJH. Fonds Van Bulck XLI: Volkenkunde 1. 8. Van Bulck: Getypte studies.

[697] Onder andere: AVJH. Fonds Van Bulck XXI : Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 3. Journées d’études internationales africaines. Gent 1954.; AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 4. Een voorbeeld van zo een bron is: Conférence interafricaine sur les sciences humaines. Section IV : Linguistique. Bukavu 1955.

[698] AVJH. Fonds Van Bulck XXI: Organisaties voor Afrikanistiek, congressen, studies. 6. Institut Royal Colonial Belge + Académie Royale des Sciences Coloniales. Deel 1 : 1948 – 1958 + brieven in verband hiermee. Een voorbeeld van zo een eenvoudige tekst om de genese te bepalen is: VAN BULCK (V.). ‘Cinq nouvelles classifications des langues bantoues.’ Zaïre. II; 1948; 9; pp. 969 – 988. Dit artikel is overigens ook in het archieffonds Van Bulck terug te vinden: AVJH. Fonds Van Bulck XVII: Taalstudie. Varia 3.5. V.B.: Cinq nouvelles classifications des langues bantoues. 1948, 17 blz. (C. Doke 1943 + 1945, V. Van Bulck 1947 + 1948, Guthrie 1948).

[699] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Situation actuelle et possibilités d’avenir des langues indigènes’.

[700] VAN BULCK (V.). ‘Negerpleidooi.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. II; 1934; 4; pp. 56 - 57.

[701] VAN BULCK (V.). ‘Le problème linguistique dans les missions d’Afrique centrale.’ Zaïre. VI; 1952; 1; pp. 49.

[702] Vergelijk bijvoorbeeld: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Situation actuelle et possibilités d’avenir des langues indigènes’, met VAN BULCK (V.). ‘Het taalprobleem in het Kongolees universitair onderwijs.’ Kongo – Overzee. XIX; 1953; 4; pp. 343 – 356. Dit laatste artikel is een weerslag van een referaat door Van Bulck gehouden op de vergadering van de CAT dd. 27 januari 1953.

[703] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Het probleem van de cultuurtaal in West – Ubangi (Ngbaka).

[704] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Kultuur- en levenskansen van Vlaanderen in Kongo’.

Van Bulck vond dat de missies de lokale talen dienden te hanteren, waardoor het in sommige gevallen mogelijk moest zijn om de bestaande verdeling van missiegebieden onder de verschillende aanwezige congregaties te herbekijken. In sommige gevallen waren stammen immers onder twee congregaties verdeeld, waardoor ze nergens sterk genoeg stonden om in hun eigen taal te worden onderwezen of gekerstend. Cf. VAN BULCK (V.). ‘Taalgrens en missiegrens.’ Streven. I; 1933 - 1934; passim.

[705] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Kultuur- en levenskansen van Vlaanderen in Kongo’.

[706] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Kultuur- en levenskansen van Vlaanderen in Kongo’.

[707] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.3. V.B.: Taalpolitiek in Kongo, ook t.o. het Nederlands (vijftiger jaren). Tekst ‘Kultuur- en levenskansen van Vlaanderen in Kongo’.

[708] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.13. Vier teksten van V.B. : Le problème des langues au Congo Belge et au Ruanda – Urundi. 1950, 7 blz ; Le problème linguistique dans l’enseignement. 1952, 3 blz. ; La dispersion intercontinentale des groupes linguistiques mondiaux. 1966, 2 blz. ; L’enseignement des langues africaines en Belgique. 3 blz. s.a. Tekst : ‘Le problème des langues au Congo Belge et au Ruanda – Urundi’.

[709] VAN BULCK (V.). ‘Moedertaal, verkeerstaal, kultuurtaal in de Kolonie.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. V; 1937; 4 - 5; pp. 55 - 56.

[710] VAN BULCK (V.). ‘Le problème de la langue commune, véhiculaire ou culturelle au Congo belge.’ Aequatoria. II; 1939; 7; pp. 83.

[711] VAN BULCK (V.). Linguistique. In: Livre Blanc. Académie royale des Sciences d’Outre – Mer. I.  Bruxelles; ARSOM; 1962; pp. 187 – 200.

[712] VAN BULCK (V.). ‘Cinq nouvelles classifications des langues bantoues.’ Zaïre. II; 1948; 9; pp. 988.

[713] VAN DE VELDE Mark. Op. cit., 113 p.

[714] Hierbij verwijs ik naar volgende referenties: VAN DE VELDE Mark. Op. cit., passim; MEEUWIS Michael. Taalkundige cartografie…, passim.

[715] Over deze kaart is nog niet gebruikt archiefmateriaal terug te vinden in het fonds Van Bulck, onder meer: AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.17. V.B. : Projet d’atlas linguistique du Congo. 1948, 9 blz. + V.B. : Atlas Général du Congo Belge, notice accompagnant la carte ethnologique du Congo Belge. 19 blz. s.a. + andere tekst 45 blz. s.a.

[716] VAN BULCK (V.). Les recherches linguistiques au Congo belge. Résultats acquis ; nouvelles enquêtes à entreprendre. Mémoires de l’Institut royal colonial belge. Tome XVI. Bruxelles; IRCB; 1948; 767 p.

[717] HULSTAERT Gustaaf. Carte linguistique du Congo belge. Mémoires de l’Institut royal colonial belge. Tome XIX. Bruxelles; IRCB; 1950; 66 p.

[718] Illustratief hiervoor is: HULSTAERT Gustaaf. Au sujet de deux cartes linguistiques du Congo belge. Mémoires de l’Institut royal colonial belge. Tome XXXVIII. Bruxelles; IRCB; 1954 ; pp. 3 – 55.

[719] VAN BULCK (V.). Kaart + Nota bij de talenkaart van Belgisch Kongo en Ruanda - Urundi. Carte + Notice de la carte linguistique du Congo belge et du Ruanda - Urundi. In: Algemene Atlas van Belgisch Kongo, nr. 522. Brussel; KBKI; 1954; 8 p.

Waarom werd beslist net deze kaart uit te geven, daarop gaat Meeuwis dieper in. Cf. MEEUWIS Michael, Taalkundige cartografie…, passim. Aangezien dit onderzoek op het ogenblik van dit schrijven nog niet is gepubliceerd, wens ik hierop niet verder in te gaan.

[720] VAN DE VELDE Mark. Op. cit., pp. 19.

[721] Ibid., pp. 26.

[722] Ibid., pp. 41 – 51.

[723] In de paragraaf aangaande racisme heb ik trouwens gesteld dat Van Bulck niet geloofde dat een van de bestaande rassen als oorspronkelijke wilde stamsoort mocht worden gezien.

[724] Deze stelling komt wel bij Van de Velde aan bod: VAN DE VELDE Mark. Op. cit., pp. 44.

[725] AVJH. Fonds Van Bulck XV: Taalstudie. Varia 1.15. Vraaggesprek met Van Bulck over Afrikanistiek. 12 blz., s.a. doch na 1952.

[726] Ibid., pp. 76.

[727] Ook dit is een nuance op wat Van de Velde uiteenzet. Cf. VAN DE VELDE Mark. Op.cit., pp. 87 – 90.

Dat Van Bulck taal een essentieel cultuurelement vond, komt onder meer op volgende plaats naar voor: VAN BULCK (V.). ‘Moedertaal, verkeerstaal, kultuurtaal in de Kolonie.’ Missiebond der Vlaamsche Studenten. V; 1937; 3; pp. 47.

[728] VAN DE VELDE Mark. Art. cit., pp. 484 – 485; VAN DE VELDE Mark. Op. cit., pp. 100. Op dit laatste aspect kan ik evenwel geen antwoord geven omdat ik zijn linguïstisch werk niet nader heb bestudeerd. Mij lijkt het echter dat hij zich voor zijn linguïstische studies eveneens op eigen onderzoek baseerde, althans dat stelde Van Bulck toch zelf. Cf. VAN BULCK (V.). Linguistique. In: Livre Blanc. Académie royale des Sciences d’Outre – Mer. I. Bruxelles; ARSOM; 1962; pp. 195 – 196. Ook diverse archiefbronnen lijken dit op het eerste zicht te bevestigen.

[729] MEEUWIS Michael. Flemish nationalism…, pp. 411.