Transatlantische betrekkingen en het Europees veiligheidsbeleid tijdens Bush. (Liza Groeneveld)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. Inleiding

 

Al sinds het aantreden van de regering-Bush is men in Europa bezorgd over de transatlantische verhoudingen. Unilateraal optreden nam toe, internationale verdragen waar onder Clinton nog aan gewerkt was werden opgezegd. Na de aanslagen van 11 september werd de Amerikaanse houding ten opzichte van de bondgenoten steeds onverschilliger en in de aanloop naar de Irak oorlog kon men oprecht spreken van een transatlantische crisis.

            In dezelfde periode werd er in Europa hard gewerkt aan de Europese integratie, vooral op het gebied van buitenlandse beleid, veiligheid en defensie. Tijdens de crises op de Balkan in de jaren negentig bleek dat de EU ernstig tekort schoot op deze vlakken en er werden maatregelen genomen. Men begon met de ontwikkeling van een Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) waaronder ook het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) viel. De eerste concrete stappen naar de ontwikkeling van de Europese defensie en een gezamenlijk buitenlands beleid werden genomen tijdens het eerste presidentschap van Bush.

In deze scriptie wil ik onderzoeken wat de verhoudingen tussen het Europees veiligheidsbeleid en de transatlantische betrekkingen waren tijdens het eerste presidentschap van George W. Bush. Welke invloed hadden de transatlantische betrekkingen tijdens het eerste presidentschap van George W. Bush op het Europees Veiligheidsbeleid? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik me allereerst richten op de transatlantische verhoudingen vanaf het einde van de Koude Oorlog tot aan het presidentschap van Bush jr. In dit eerste hoofdstuk wordt gekeken naar de veranderende wereldorde en welke weerslag dit had op de transatlantische betrekkingen. Hierin komen het Amerikaanse beleid ten opzichte van Europa, de eerste aanzetten tot het Europees veiligheidsbeleid en de samenwerking tijdens de Balkan-crises aan bod. De bedoeling is een beeld te geven van de transatlantische verhoudingen met betrekking tot de Europese veiligheid voor het aantreden van de regering-Bush.

In het tweede hoofdstuk wordt het beleid van de regering-Bush onder de loep genomen. Ik kijk hoe dit beleid de transatlantische verhoudingen en het Europese veiligheidsbeleid beïnvloedde vóór de aanslagen van Al Qaeda, tijdens en na de strijd in Afghanistan en in de aanloop naar de oorlog in Irak en tijdens deze oorlog. Met transatlantische betrekkingen doel ik in dit hoofdstuk op de betrekkingen tussen de VS en de EU, de betrekkingen tussen de VS en verschillende EU-lidstaten en de betrekkingen binnen de NAVO. Het doel is een helder overzicht te geven van het Amerikaanse beleid van de afgelopen vier jaar. Het verschil met het beleid van de regering-Clinton en de betekenis voor het Europese beleid zal hierdoor duidelijk worden.

Vervolgens komt de Europese integratie aan bod, evenals de ontwikkelingen binnen de NAVO. In dit derde hoofdstuk wordt duidelijk welke ontwikkelingen het GBVB en het EVDB doormaakten en hoe deze ontwikkeling beïnvloed werd door de crisis in de transatlantische verhoudingen. Verder worden de veranderingen binnen de NAVO en de samenwerking tussen het Atlantische bondgenootschap en de steeds verder integrerende EU belicht. Hierdoor zal duidelijk worden hoe de Amerikaanse regering reageerde op het veiligheidsbeleid van de EU en haar lidstaten en welke gevolgen dit had voor Europa.

Tenslotte kijk ik naar enkele theorieën over de transatlantische kloof. Verschillende auteurs hebben zich gebogen over de vragen wat er nu precies aan de huidige crisis ten grondslag ligt en hoe het nu verder moet. Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren boeken vol geschreven en ik richt me op de meest bekende en spraakmakende hiervan. Ik vergelijk onder andere de visies van Robert Kagan, Timothy Garton Ash en Samuel Huntington met elkaar.

Met deze aanpak wil ik laten zien hoe het Europees veiligheidsbeleid zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft en welke invloed het beleid van Bush op deze ontwikkeling heeft gehad. De verschillende aspecten van de transatlantische crisis zullen hierin niet onderbelicht blijven.

 

 

2. Transatlantische betrekkingen 1989-2000: van Bush Sr. tot Clinton

 

In dit hoofdstuk zullen de transatlantische verhoudingen sinds het einde van de Koude Oorlog onder de loep worden genomen. Ik zal me hierbij beperken tot het Europees integratiebeleid op veiligheidsgebied en de militaire aangelegenheden die invloed hadden op het Atlantische bondgenootschap.

 

 

Bush

 

Tijdens het presidentschap van George Bush Sr. maakten de ineenstorting van de Sovjetunie en de Duitse eenwording razendsnel een einde aan de Koude Oorlog. Al tijdens Reagan waren de VS en de Sovjetunie nader tot elkaar gekomen, dankzij het democratiseringsproces en de omzetting naar een markteconomie die door Gorbatsjov in gang waren gezet. Bush zette de buitenlandse politiek van Reagan in grote lijnen voort en hij bouwde een hechte vriendschap op met Gorbatsjov.[1] Die had intussen de handen vol aan diverse binnenlandse problemen. De economie van de Sovjetunie stond onder grote druk door de hervormingsmaatregelen en het was niet langer mogelijk om troepen buiten de grenzen te onderhouden. Vanaf juli 1989 oefende Moskou niet langer controle uit over de landen van het Warschau Pact, met als gevolg een golf van revoluties door het voormalig Oostblok. De communistische regimes werden omver gegooid, kapitalisme en democratie werden ingevoerd. De Russen verloren hun vertrouwen in Gorbatsjov toen bleek dat hij niet in staat was de instorting van de economie af te wenden en eind 1991 kwam Boris Jeltsin aan de macht.

Ook in Oost-Duitsland kwam er een einde aan het communistische bewind. De Berlijnse muur viel op 9 november 1989 en in oktober 1990 was de eenwording van Duitsland een feit.[2] De Duitse eenwording zou de stabiliteit in Europa vergroten en werd dan ook van harte gesteund door Bush. Een voorwaarde was wel dat het verenigde Duitsland lid bleef van de NAVO; de VS had bases in Duitsland en deze zouden verdwijnen als Duitsland geen NAVO-lid meer zou zijn. Daarmee zou de Amerikaanse aanwezigheid in Europa moeilijk te handhaven zijn. Een sterk Duitsland, stevig verankerd in het bondgenootschap, zou ook bijdragen aan de stabiliteit. Gorbatsjov wilde daarentegen niet dat Duitsland een belangrijke rol in de NAVO zou kunnen spelen. Dankzij Amerikaanse en Duitse diplomatie kon er op 12 september 1990 toch een akkoord getekend worden betreffende de Duitse soevereiniteit over binnenlands en buitenlands beleid en allianties en was de weg vrij voor hereniging.[3]

De Duitse eenwording zorgde echter voor financiële problemen. De Amerikaanse economie werd getroffen door de hoge Duitse rente en de hoge EG subsidie voor landbouwproducten. Begin jaren negentig zorgden deze ontwikkelingen voor spanningen tussen Europa en de VS, zeker toen de VS de tarieven op Europese wijnen, drank en kaas verhoogden.[4] Vooral Frankrijk werd hierdoor getroffen en het liep bijna uit op een handelsoorlog. Hoewel er in 1992 een akkoord werd gesloten, bleef Frankrijk protesteren en werd duidelijk dat de Europese Gemeenschap nog niet met een stem kon spreken.[5]

De nieuwe wereldorde betekende het herdefiniëren van de transatlantische verhoudingen. In Europa werd gevreesd dat de VS weer de isolationistische positie zouden innemen en in Washington was men bang dat de Europeanen de voorkeur zouden geven aan hun eigen veiligheids- en defensiebeleid waardoor de samenwerking in de NAVO in gevaar zou komen.[6] De Amerikaanse aanwezigheid in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog was zeer welkom geweest, aangezien de Sovjetunie de grootste dreiging was. Maar omdat de Amerikanen voor de veiligheid zorgden was er geen sprake van een Europees veiligheidsbeleid. Pas in de jaren zeventig kwam de Europese Politieke Samenwerking (EPS) van de grond, maar deze omvatte geen veiligheids- of defensiebeleid. Het werd al snel duidelijk dat hervorming van de EPS gewenst was, maar met name Groot-Brittannië, Nederland en Duitsland wilden geen veiligheidsstructuur binnen de Europese Gemeenschap waar Washington aanstoot aan kon nemen. Met het einde van de Koude Oorlog werd een eigen veiligheidsstructuur voor Europa belangrijker en de lidstaten wilden de politieke samenwerking gaan intensiveren.[7]

Hoewel de VS Europa graag een actievere rol op het gebied van de veiligheid toebedeelden, werden de VS toch onrustig door de nieuwe Europese assertiviteit. Die kon grote gevolgen hebben voor de VS. De eerste reactie van Bush was het aanhalen van de banden met de Europese Gemeenschap. Door een hechte transatlantische vriendschap zou Washington nog invloed kunnen uitoefenen. In december 1989 presenteerde Secretary of State James Baker in zijn speech in Berlijn de Amerikaanse visie op de nieuwe betrekkingen, ook wel bekend als ‘New Atlanticism’. Dit beleid hield in dat de Atlantische samenwerking vooral zou verlopen via de NAVO, de EG en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). De NAVO zou naast militaire ook politieke taken krijgen en zou het hoofdinstrument zijn van de nieuwe veiligheidsstructuur in Europa. Door de Europese integratie zou de relatie met de VS ook intensiveren, hoewel Baker benadrukte dat de EG geen alternatief kon zijn voor de transatlantische vriendschap. De OVSE werd gezien als een belangrijk instrument om Oost-Europa en met name Rusland te betrekken bij de samenwerking. De VS maakten hiermee duidelijk dat ze geen intentie hadden om alle troepen uit Europa terug te trekken maar juist via de NAVO invloed wilden blijven uitoefenen. Over het algemeen werd het ‘New Altanticism’ goed ontvangen in de EG. Duitsland wilde graag goedkeuring van de VS voor de hereniging en was daarom maar al te blij met een nauwe samenwerking met Washington. Groot-Brittannië steunde het aanhalen van de Atlantische betrekkingen, maar Thatcher kon de nadruk op de Europese integratie niet erg waarderen. Frankrijk was daarentegen niet erg te spreken over het voorstel de NAVO uit te breiden met politieke taken en wilde voorkomen dat de VS op deze manier veel invloed binnen Europa zouden krijgen.[8]

Het ‘New Atlanticism’ resulteerde uiteindelijk in de Transatlantic Declaration, aangenomen op 20 november 1990. Dit was de eerste formele institutionalisering van de relatie tussen de VS en de EG. Hoewel er weinig concrete afspraken werden vastgelegd, erkenden de VS nu officieel het belang van sterke betrekkingen met de EG in plaats van met de verschillende landen afzonderlijk. De EG werd door Washington als een sterke afzonderlijke speler gezien.[9] Ondanks het feit dat dit een belangrijke stap was binnen de Atlantische relatie, kreeg deze weinig aandacht vanwege de Golfoorlog.

De Europese integratie op het gebied van de veiligheid begon zich steeds verder te ontwikkelen. In februari 1991 namen Frankrijk en Duitsland het initiatief en dienden tijdens de Intergouvermentele Conferentie een voorstel in tot het ontwikkelen van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB). Washington wilde aan de ene kant een sterker Europa, maar stond er op dat de uitbreiding van de veiligheidsstructuur de NAVO zou versterken. Het GBVB werd door Bush als een bedreiging voor de NAVO gezien en hij stelde daarom ook alles in het werk om deze ondermijning van de alliantie te beperken. Hierdoor raakten de Europese lidstaten verdeeld: Londen, Den Haag en Lissabon hadden begrip voor de Amerikaanse positie, maar met name Frankrijk vond het inmenging in interne Europese zaken.[10] Uiteindelijk werd de nieuwe veiligheidsstructuur in 1992 vastgelegd in het Verdrag van Maastricht, waarin werd besloten tot het ontwikkelen van het GBVB. In het Verdrag werd de mogelijkheid opengehouden om uiteindelijk uit te breiden naar een gemeenschappelijk defensiebeleid.[11] Er werd wel benadrukt dat het GBVB de samenwerking in de West Europese Unie (WEU) en de NAVO niet zou ondermijnen.

Naast de onenigheid rondom het GBVB hadden ook de oorlog in Irak en het Joegoslavië-conflict invloed op de Atlantische relatie. Nadat Saddam Hussein op 2 augustus 1990 Koeweit binnenviel begon Bush binnen de VN Veiligheidsraad een internationale coalitie samen te stellen tegen Irak. In november had de Veiligheidsraad Irak reeds de zwaarste economische sancties opgelegd en waren er al twaalf resoluties aangenomen die terugtrekking uit Koeweit eisten. Toen bleek dat dit niet mocht baten, stelde Bush een internationale troepenmacht samen bestaande uit 700.000 militairen afkomstig uit 28 landen. Er waren in Saoedi-Arabië al 500.000 Amerikaanse troepen aanwezig voor Operation Desert Shield, de bescherming van Saoedi-Arabië tegen Irakese agressie.[12] Op 15 januari liep het ultimatum voor terugtrekking af en op 16 januari werd Operation Desert Shield omgezet in Operation Desert Storm. Na vijf weken van bombardementen duurde het grondoffensief onder leiding van de VS slechts 100 uur en de Irakese troepen werden uit Koeweit verdreven. De coalitie werkte succesvol samen binnen de VN resoluties en op 27 februari werd de wapenstilstand van kracht. Dit was een grote overwinning voor Bush en de VS, de status van supermacht bleef gehandhaafd binnen de nieuwe wereldorde. De enige teleursteling was dat het de coalitie niet gelukt was het Irakese regime ten val te brengen. Gedurende het presidentschap van Bush bleef Saddam een doorn in het Amerikaanse oog. [13]

De oorlog tegen Irak vond plaats ten tijde van de transatlantische discussie over het Europese veiligheidsbeleid. De sterke en zwakke kanten van de EPS werden duidelijk naarmate de Golfoorlog vorderde. In de eerste instantie werd de Irakese aanval veroordeeld door de EG, werd er een embargo geplaatst op olie uit Irak en Koeweit en de militaire en wetenschappelijke samenwerking werd opgeschort. Daarnaast werd er financiële hulp geboden aan de landen die economisch getroffen werden door het conflict, Egypte, Jordanië en Turkije, kregen vluchtelingen noodhulp en werd Irakees militair personeel verwijderd uit de Irakese ambassades in de lidstaten. Maar ondanks het feit dat er afgesproken was niet unilateraal te werk te gaan bij de bevrijding van Europese gijzelaars, ondernamen Duitsland en Groot-Brittannië toch humanitaire missies naar Bagdad. De echte zwakte kwam naar voren toen het conflict militair werd. De EG had geen gezamenlijke defensiecapaciteit zodat bijdragen aan de internationale troepenmacht op nationaal niveau plaatsvonden. Gezamenlijk militair optreden kon alleen binnen de WEU, maar toen er uiteindelijk meer dan dertig schepen ingezet werden om het embargo af te dwingen bleven de schepen onder nationaal commando. Tevens wilde Duitsland niet bij het conflict betrokken raken omdat afkeuring van de Sovjetunie gevreesd werd en vanwege de binnenlandse opinie.

Door de Golfoorlog raakten de lidstaten verdeeld. Atlantici zoals Groot-Brittannië zagen in het falen van gezamenlijk optreden de noodzaak om op de VS te blijven steunen, terwijl Europees-gerichte landen zoals Frankrijk er juist de noodzaak in zagen om vaart te zetten achter een gezamenlijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. In de VS werd in elk geval duidelijk dat men nog niet hoefde te vrezen voor een onafhankelijk Europa. Voorlopig was er nog geen Europees alternatief voor de NAVO.[14] De Balkanoorlog maakte dit des te meer duidelijk.

In juni 1991 viel het Joegoslavische leger met tanks de net uitgeroepen Republiek van Slovenië binnen, waardoor de oorlog in Joegoslavië uitbarstte. Al sinds de dood van president Tito in 1980 was er politieke instabiliteit. Gedurende de jaren tachtig was er al sprake van etnische polarisering tussen de verschillende volken en de nationalistische spanningen werden steeds groter door de economische problemen. Slobodan Milosevic, die in 1987 door een coup leider werd van de Servische partij, wilde Joegoslavië recentraliseren, terwijl Kroatië en Slovenië de federatieve vorm wilden behouden. De economische eenheid en de coördinatie op het gebied van buitenlands beleid en militaire aangelegenheden vormden hierop een uitzondering. Bosnië-Herzegovina, Montenegro en Macedonië stonden een compromis van beide systemen voor. Nadat er in 1991 na een aantal bijeenkomsten van de leiders van de zes republieken nog steeds geen compromis in zicht was, stapten Kroatië en Slovenië uit de federatie. Daarop viel het leger eerst Slovenië en later Kroatië binnen. Dit was voor Milosovic de kans om Kroatië, waar veel Serviërs woonden, te annexeren. Vervolgens viel zijn oog begin 1992 op Bosnië, dat ook een Servische minderheid had. De Serviërs verdreven de andere volken uit hun territorium.[15] Gedurende 1992 bleven de Serviërs, Kroaten en Bosniërs vechten, met meer dan twee miljoen vluchtelingen tot gevolg. Daarbij was de kans groot dat het conflict zou overslaan naar Kosovo, waardoor de Albanezen, Grieken en Turken bij het conflict betrokken zouden raken.

Het werd duidelijk dat ondanks het feit dat de Koude Oorlog voorbij was, de veiligheid op het Europese continent nog steeds bedreigd werd. Het conflict zorgde voor spanningen binnen de transatlantische relatie. Alle retoriek op veiligheidsgebied ten spijt reageerden zowel Europa, inmiddels de Europese Unie, als de VS beiden traag op de crisis in Joegoslavië. De lidstaten van de EU waren onderling verdeeld over een beleid en de VS ondersteunden de VN bij het zoeken naar een diplomatieke oplossing, terwijl in Bosnië een etnische zuivering plaatsvond. [16] De EU kon de hoge verwachtingen niet waarmaken. De twaalf lidstaten beschikten niet over de juiste middelen om zich in een gewapend conflict te mengen en lukte het niet om als een verenigd Europa te spreken en te handelen. Duitsland erkende de nieuwe staten Kroatië en Slovenië in een vroeg stadium onafhankelijk van de rest van de EU, waardoor de druk tot ingrijpen toenam.[17] Van een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid was echter nog lang geen sprake. De VS stonden ook niet te springen om weer in te grijpen in Europa. De crisis werd niet in verband gebracht met de nieuw ontstane veiligheidssituatie en de noodzaak om in te grijpen werd dan ook niet in nationaal belang geacht. De Balkan was een zaak voor de Europeanen. Daarnaast wilde Bush de Russen, traditioneel bondgenoten van de Serviërs, niet voor het hoofd stoten door in te grijpen. Ook speelde de herinnering aan Vietnam een rol; Bush wilde de VS niet weer bij een eindeloos voortslepend conflict betrekken. Uiteindelijk werd alleen een wapenembargo opgelegd, wat meer in het nadeel van de Bosniërs werkte dan van de Serviërs, die over het materiaal van het Joegoslavische leger beschikten.[18] Dit was de facto in strijd met de Amerikaanse belofte betrokken te blijven bij de veiligheid van Europa na de val van de Sovjetunie.

Toch had het conflict ook een positief effect op het transatlantische bondgenootschap. Door het falen van de EU en de WEU om gezamenlijk op te treden, beseften de lidstaten dat de NAVO een belangrijk onderdeel diende te blijven van de veiligheidsstructuur. Atlantici zagen bevestiging van hun standpunt en Europees-gerichte landen zagen het nut van de hervorming van de NAVO in. Frankrijk stelde zich open voor samenwerking binnen de NAVO. Het Eurocorps, ingesteld in 1992 door Frankrijk en Duitsland, zou onder NAVO-commando vallen in het geval van een crisis. De VS op hun beurt stelden zich flexibeler op ten opzichte van het GBVB, aangezien het duidelijk was dat de EU op dit gebied nog lang niet zou kunnen concurreren met de NAVO. Het was ook duidelijk geworden dat een versterking van de Europese pijler binnen de NAVO gewenst was. De oorlog duurde voort in Bosnië, terwijl Bush het veld ruimde voor Clinton.[19]

 

 

Clinton

 

Bush verloor de verkiezingen in 1992 van Bill Clinton. Hoewel gedacht werd dat de overwinning in Irak een herverkiezing zeker had gesteld, wilde het Amerikaanse volk juist een president die zich meer met de binnenlandse problemen ging bezig houden. Clintons campagne was dan ook voornamelijk gericht op economische maatregelen in plaats van buitenlands beleid.[20] Hij had Bush geportretteerd als een president met alleen oog voor buitenlands beleid waardoor de binnenlandse problemen niet opgelost werden, maar zelf had hij ook ambitieuze plannen. Gevolg van de nadruk op het binnenlands beleid was echter dat Clintons buitenlands beleid in eerste instantie niet goed van de grond kwam.[21] Hij kreeg kritiek te verduren vanwege de mislukte interventies  in Somalië en Haïti en het falende optreden in Bosnië. De VS leken zwak en niet in staat te leiden, waardoor aanzien werd verloren en het Amerikaanse volk zich afkeerde van internationale zaken.[22]

            Dankzij Madeleine Albright, indertijd afgevaardigde van de VS in de VN en tijdens Clintons tweede termijn minister van Buitenlandse Zaken, werd er uiteindelijk toch gekozen voor een harde aanpak in Bosnië.[23] In 1995, nadat de Serviërs duizenden burgers hadden vermoord en optredens van de Europese Unie en de VN hopeloos gefaald hadden, kwamen de VS en andere NAVO-landen in actie. Na luchtaanvallen door de NAVO op Servische doelen en het offensief van de moslims en Bosnische Kroaten na de zomer werd ongeveer de helft van het verloren gebied heroverd. In oktober waren de Serviërs geïsoleerd en bereid om aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. Toch is het niet zo dat de Serviërs naar de onderhandelingstafel gebombardeerd zijn. Met de territoriale veroveringen van de moslims en de Kroaten waren president Izetbegovic en president Tudjman tevreden en deze verdeling kwam overeen met het voorgestelde akkoord. Milosevic gaf uiteindelijk toe omdat hij van de internationale druk en economische sancties af wilde. Door de gewijzigde situatie op de grond was er weer ruimte voor onderhandelingen.[24] Het uiteindelijke resultaat was het Dayton-akkoord op 21 november, waarbij Bosnië-Herzegovina een federatie werd bestaande uit een Bosnisch-Kroatisch en een Servisch deel. Een NAVO-troepenmacht van 60.000 man (IFOR), waarvan de helft Amerikaans was, nam de vredeshandhavingstaken van de VN-missie UNPROFOR over. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de Amerikaanse troepen een jaar zouden blijven, maar na zijn herverkiezing kondigde Clinton een verlenging van de missie aan.[25]

            Ook onder Clinton had de oorlog in Bosnië veel invloed op het transatlantische bondgenootschap. Europa en de VS waren verdeeld over de aanpak, wat zorgde voor een gespannen verhouding.  De Europese landen wilden het gewelddadig afdwingen van vrede voorkomen en door middel van onderhandelingen met beide partijen tot een akkoord proberen te komen. Zij zagen de crisis als een burgeroorlog die zo snel mogelijk beëindigd diende te worden. De VS zagen het conflict daarentegen als Servische agressie tegen de Bosniërs en zij wilden gerechtigheid. Daarmee ontstond er een meningsverschil tussen Washington en Europa: moest men streven naar een snelle vrede of naar gerechtigheid?[26] De VS keurden meerdere vredesplannen af die niet van de Amerikaanse tekentafel afkwamen en Europa was niet in staat de verantwoordelijkheid te nemen. Door deze houdingen was effectieve samenwerking niet mogelijk. Als de VS de plannen niet steunden was de kans van slagen klein en Washington zag falend Europees optreden als een bevestiging dat Amerikaans leiderschap noodzakelijk was.[27] Tegelijkertijd ondermijnde het Witte Huis het wapenembargo, door de wapenleveranties door aan de Bosnische moslims toe te staan.[28] Ook ten opzichte van de omvangrijke wapenleveranties door onder andere Duitsland, Turkije en Saoudi-Arabië aan Kroatië werd een oogje dichtgeknepen.[29]

            De Atlantische partners bleven elkaar verwijten maken, zelfs na ondertekening van het Dayton-akkoord. Er werd gesproken van een crisis in de Atlantische vriendschap. Amerikaanse critici verweten de Europese landen ervan gratis mee te liften op het veiligheidsbeleid van Washington en de roep om hervorming van de NAVO werd steeds sterker. De Europese lidstaten moesten nu hun steentje maar eens gaan bijdragen aan de verdediging van hun continent. De Europese troepen zouden geschikt moeten worden gemaakt om snel te worden ingezet in een oorlog in NAVO-verband met een hoog geweldspectrum in een vergelegen gebied.[30] Tevens zou de NAVO moeten uitbreiden naar het oosten om de stabiliteit in Oost-Europa te vergroten.

            Uitbreiding van de NAVO was een belangrijk onderdeel van Clintons buitenlandse politiek. De beslissing daartoe werd genomen op de NAVO-top in januari 1994 in Brussel en later bevestigd door president Clinton in juni. De druk op de NAVO nam toe en de vragen waar, wanneer en hoe er uitbreiding zou plaatsvinden werden steeds nijpender. Dankzij het Partnerschap voor Vrede programma (individuele akkoorden tussen de NAVO en verschillende landen waaronder Rusland en Polen) kwam de uitbreiding naar het oosten een stap dichterbij. Het Partnerschap voor Vrede was een goede basis voor eventueel NAVO-lidmaatschap en zorgde ook voor goede banden met Oost-Europa. Binnen deze samenwerking kon de geschiktheid voor NAVO-lidmaatschap van dichtbij worden bekeken.[31] Tijdens de top in Brussel werd ook besloten tot de oprichting van een Combined Joint Task Force (CJTF), waardoor de Europese leden van de NAVO de beschikking kregen over NAVO-middelen bij operaties buiten het grondgebied van de NAVO, zonder participatie van de VS. In juni 1996 werden in Berlijn tijdens een ministeriële NAVO-bijeenkomst de richtlijnen voor de CJTF en een hervormde NAVO-structuur gevormd.[32]

            De inmiddels steeds verdergaande Europese integratie zorgde voor onrust onder de Amerikaanse beleidsmakers en werd ambivalent ontvangen. Een politiek sterk geïntegreerd Europa kon een nieuwe mondiale concurrent worden en elke stap richting integratie werd door de Amerikanen begroet met waarschuwingen. Aan de andere kant was politieke integratie nodig wilde Europa een serieuze partner zijn.[33] Tijdens de IGC van 1996-1997, die zou leiden tot het Verdrag van Amsterdam, probeerden de Europese lidstaten het GBVB te hervormen tot een slagvaardiger instrument. Helaas bleven de lidstaten vasthouden aan hun soevereiniteit op het gebied van buitenlands beleid en bleef het GBVB een log instrument. Het enige wat bereikt werd was dat de Europese Raad voortaan (unaniem) kon beslissen om over te gaan tot defensiemaatregelen. Een tweede speerpunt was nauwere samenwerking tussen de WEU en de EU vast te leggen. Hoewel het niet lukte de relatie hechter te maken, werden de Petersbergtaken (die peacekeeping, humanitaire- en reddingsoperaties tot het mandaat van de WEU rekenden) in het verdrag ingelijfd waardoor gezamenlijke EU-WEU peacekeeping operaties mogelijk werden. Een positief punt was ook de vastlegging van de positie van Hoge Vertegenwoordiger, waardoor de EU goede externe representatie kreeg in de persoon van Javier Solana.[34] Ongeveer gelijktijdig gaf Washington alsnog zijn steun aan het GBVB. Aangezien de hervormingen niet vergaand waren en de NAVO voorlopig het belangrijkste onderdeel van de Europese veiligheidsstructuur was, werd het Europese veiligheidsbeleid op dat moment niet gezien als een eventuele concurrent, maar juist als een versterking van het bondgenootschap. Versterking van de Europese pijler was een aanwinst voor de Europese stabiliteit en zou zorgen voor een eerlijker verdeling van de lasten.[35]

            Het leek erop dat dankzij de NAVO hervormingen en de sterkere Europese veiligheidsstructuur de Atlantische partners weer op het juiste spoor zaten. De samenwerking tussen de VS en Europa vond voornamelijk plaats op het niveau van de Europese Unie, in plaats van via dialogen met de afzonderlijke lidstaten. Dit was mede te danken aan de New Transatlantic Agenda (NTA), die in 1995 werd gepresenteerd. Volgens deze Agenda vonden er meerdere keren per jaar ontmoetingen plaats tussen de VS en de EU op verschillende niveaus.[36] Maar de nieuwe uitbraak van geweld in de Balkan maakte duidelijk dat er nog een lange weg te gaan was.

            Eind februari 1998 werd de broze vrede verbroken door de gewelddadige escalatie in het Drenica-gebied. Met de lessen van de vorige interventie nog vers in het geheugen, namen de VS het voortouw om een oplossing te zoeken. Al in juni sprak men over militaire opties binnen de NAVO. Richard Holbrooke, onderhandelaar bij het Dayton Akkoord, wist door dreiging met nieuwe luchtaanvallen te bewerkstelligen dat het Servische geweld tegen Kosovaarse Albanezen in Kosovo beëindigd zou worden, terwijl de NAVO vanuit de lucht en de OVSE vanaf de grond toezicht hielden. Dit akkoord hield echter geen stand aangezien het voortdurend werd geschonden door de Serviërs. De Contactgroep (Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië, Rusland, Duitsland en de Verenigde Staten) begon in maart 1999 nieuwe onderhandelingen in het Franse Rambouillet. Nadat Milosovic weigerde het nieuwe akkoord, waarbij Kosovo zelfbestuur kreeg en een vredesmacht onder leiding van de NAVO werd gestationeerd, te ondertekenen, ging de NAVO op 24 maart over tot luchtaanvallen op doelen in Servië en Montenegro.[37] Vooral van Amerikaanse kant was de druk om over te gaan tot het gebruik van militaire middelen groot. Minister van Buitenlandse Zaken Albright was degene die begin jaren negentig aanzette tot de krachtige aanpak van de Serviërs en zij pleitte daar ook nu weer voor. Milosevic moest gestraft worden voor zijn wandaden, zo konden de VS het eerdere falen in Bosnië doen vergeten.[38]

            De luchtaanvallen hadden in eerste instantie echter niet het gewenste resultaat, namelijk een snelle Servische overgave en ondertekening van het Rambouillet-akkoord. De NAVO-bondgenoten hadden een korte operatie voor ogen gehad, maar dit bleek niet het geval. De regering-Clinton wilde het inzetten van grondtroepen voorkomen, waardoor Milosevic niet onder de indruk was van de bombardementen. Het etnische geweld tegen de Albanezen nam toe, de Serviërs probeerden in korte tijd alle Albanezen uit Kosovo te verdrijven.[39] De luchtaanvallen werden geïntensiveerd en er werd gedreigd met een grondoffensief. In april werd duidelijk dat de bombardementen gestaakt zouden kunnen worden met een akkoord, waarbij er een aantal kleine concessies aan Milosevic gedaan werden. Er werd opnieuw onderhandeld met Milosevic, deze keer terwijl Rusland de druk opvoerde. Rusland had binnen de Veiligheidsraad tegen de NAVO-aanvallen gestemd, maar liet Milosevic weten dat een grondoffensief een reële optie was en dat Rusland geen militaire steun zou bieden. De Serviërs waren nu militair en diplomatiek geïsoleerd, waardoor de speciale gezant van de EU, de Finse president Ahtisaari, zijn werk als onderhandelaar kon beginnen.[40]

            De Amerikanen zagen Kosovo als een louter militair conflict, de EU richtte zich meer op de diplomatieke kant van de zaak. Met name de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joshka Fischer, kandidaat-president van de Europese Commissie Romano Prodi en Martti Ahtisaari zetten zich in voor diplomatieke oplossingen. Fischer steunde Albrights harde aanpak van de Serviërs en samen met Prodi pleitten zij voor een regionale aanpak van het probleem. Dankzij Ahtisaari’s rol als onderhandelaar kwam in juni 1999 de wapenstilstand tot stand, waarmee een einde kwam aan de luchtaanvallen van de NAVO en de Servische terugtrekking uit Kosovo toegezegd werd.[41]

            Ondanks dit relatief snelle akkoord was de Balkan wederom niet het toneel van optimale Atlantische samenwerking. Hoewel de EU het voortouw had genomen bij de economische sancties en de ontwikkeling van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, werd Europa  verweten te langzaam en inconsequent op de dreigende escalatie in Kosovo te reageren. Daarnaast werd de EU militair gezien niet serieus genomen, Europa was geheel afhankelijk van de Amerikanen. Er was overduidelijk sprake van een ‘military gap’, waardoor gezamenlijk optreden zeer moeizaam was. Aan de andere kant hadden de VS de oorlogssituatie verkeerd ingeschat. Er werd gedacht dat Milosevic snel zou capituleren, maar het tegendeel bleek waar. De Amerikanen wilden geen grondtroepen inzetten, maar dankzij de diplomatieke maatregelen van de EU kwam het alsnog tot een wapenstilstand. De precisiebombardementen bleken ook niet zo heel precies, toen de Chinese ambassade per ongeluk werd geraakt tijdens een van de luchtaanvallen. Daarnaast zou de VS te weinig fondsen beschikbaar stellen voor de economische wederopbouw. Het Amerikaanse beleid was ook niet altijd even doortastend vanwege de binnenlandse weerstand waar Clinton mee te maken kreeg. Kortom, er waren genoeg verwijten over en weer.[42]

            Er werd gevreesd dat de EU en de VS de handen van elkaar af zouden trekken en de EU door zou gaan met de ontwikkeling van het veiligheidsbeleid los van de VS, maar dit was niet het geval.[43] Als gevolg van het oplaaiende geweld in Kosovo werd er inderdaad vaart achter het Europese veiligheidsbeleid gezet. Het besluit tot uitbreiding van de NAVO in de zomer van 1998, waarbij de hegemonie van de NAVO over de pogingen van de EU tot een veiligheids- en defensiebeleid benadrukt werd, zorgde er voor dat Groot-Brittannië in september zijn steun verleende aan het GBVB.[44] Blair ging voortvarend te werk, enkele weken later verklaarde hij samen met president Chirac in St.-Malo een autonome Europese defensiecapaciteit binnen de NAVO te willen creëren. Vanaf dat moment vonden er intensieve consultaties plaats tussen de Britse en Franse regering om voorstellen te ontwikkelen voor de EU en de NAVO. De oorlog in Kosovo leek de steun voor dergelijke voorstellen te vergroten.

            De voorstellen hielden onder andere in dat de Europese Unie zou moeten kunnen beschikken over middelen voor collectieve besluitvorming op het gebied van buitenlands- en veiligheidsbeleid en over een mechanisme voor het plannen van militaire operaties en het coördineren van militairen. Deze middelen zouden fungeren als de Europese pijler binnen de NAVO en onder het formele gezag van de ‘Supreme Allied Commander Europe’ (SACEUR) vallen. Daarnaast zouden de Europese troepen zowel binnen het kader van de NAVO als daarbuiten kunnen optreden, wanneer de Europeanen een dergelijk optreden zouden wensen en de Amerikanen er niet bij betrokken willen worden. Hiertoe zou gebruik gemaakt kunnen worden van de middelen van de NAVO. Tegelijkertijd zou de NAVO zich hervormen naar de structuur van het Europees Strategisch Defensie Initiatief  (ESDI), bedoeld om de mogelijkheid te openen voor ad hoc allianties. Hiervoor was het nodig om de bestaande commandostructuur te veranderen. Het Europese defensieapparaat zou ook bijdragen kunnen leveren aan vredeshandhaving-operaties van de Verenigde Naties of de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSVE). Het Britse initiatief omvatte tevens de aanpassing van de Europese defensie-industrie om te kunnen concurreren met de Amerikaanse.[45] 

            Tijdens de EU-top in Keulen in juni 1999 zette de Europese Raad de structuur voor de besluitvorming van het nieuwe Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) uiteen. Men nam de Frans-Britse formule over en er werd duidelijk onderscheid gemaakt tussen het optreden met en zonder NAVO-middelen. Daarnaast werd besloten dat WEU-functies zouden worden overgedragen naar de EU. In december van dat jaar besloot de Raad in Helsinki dat de EU tegen het jaar 2003 een Europees Rapid Reaction Force (ERRF) zou hebben opgezet, bestaande uit 60.000 soldaten met luchtmacht- en marinecomponenten. Deze ERRF zou binnen zestig dagen inzetbaar zijn en in staat moeten zijn om een jaar lang veldoperaties uit te voeren. Alle landen zouden hier individuele bijdragen aan leveren. Deze beslissingen werden in 2000 vastgelegd in het Verdrag van Nice, waaraan het EVBD zijn institutionele basis ontleent.[46] Het was de bedoeling dat de EVBD in nauwe samenwerking met de NAVO tot stand zou komen, om te voorkomen dat de Verenigde Staten voor het hoofd gestoten werden. Hiervoor werden in het Verdrag van Nice provisies vastgelegd, zoals de participatie van NAVO functionarissen in de Headline Goal Task Force (bedoeld voor de ontwikkeling van capaciteitsdoelstellingen).

De Europese defensiemaatregelen vonden dus voornamelijk plaats binnen de NAVO, maar wederom stonden de Amerikanen niet te juichen. Volgens onder andere Brent Scowcroft, Nationale veiligheidsadviseur onder Ford en Bush, zouden de defensie-industrieën en daarmee de militaire capaciteit van de VS en de EU steeds verder uit elkaar groeien, wat de NAVO zou ondermijnen en het Amerikaans isolationisme in de hand zou werken. Een eigen Europese defensie-industrie kwam voort uit eigenbelang en veroorzaakte onnodige risico’s. In plaats van een aparte Europese defensie-industrie te creëren zou de EU moeten gaan samenwerken met de Amerikaanse industrie.[47]

De regering-Clinton zette zich intussen in voor uitbreiding van de NAVO-missies, waardoor deze ook de dreigingen van terrorisme en massavernietigingswapens en de zogenaamde ‘out of area’-missies zouden omvatten. Tijdens de NAVO-top in Washington in april 1999 werd het nieuw Strategisch Concept en het Defense Capabilities Initiative, waarmee de Europese legers sneller ingezet konden worden en de samenwerking met het Amerikaanse leger zou verbeteren,  gepresenteerd. Niet alle Europese landen waren enthousiast over de Amerikaanse initiatieven. Ze waren er niet van overtuigd dat de nieuwe dreigingen met militaire macht moesten worden aangepakt en vreesden machtsmisbruik van de Amerikanen. Uiteindelijk ging men toch akkoord met de Amerikaanse voorstellen.[48]

 

 

Conclusie

 

Al met al hadden de transatlantische verhoudingen tijdens de jaren negentig behoorlijk wat ups en downs doorgemaakt. Doordat de VS na de val van de Sovjetunie als enige supermacht overbleven, was het nodig de verhoudingen opnieuw te definiëren. Er was onduidelijkheid over de rol van de VS. Wilden de Amerikanen nu wel of niet betrokken blijven bij de Europese veiligheid, zou een samenwerking geschieden onder Amerikaans leiderschap of diende de EU haar eigen boontjes te doppen en wat waren de rollen van de NAVO en het GBVB binnen de alliantie? Daartegenover stonden de EU-lidstaten, die aan de ene kant niet wilden dat de VS zich terugtrok uit Europa, maar aan de andere kant zich niet onder Amerikaans leiderschap wilden voegen. Tevens wilden de Europese landen zelf zorgen voor hun veiligheid, maar toen er ingegrepen moest worden in de Balkan bleek de EU tot niets in staat. Veel geschreeuw en weinig wol, daar kwam het op neer.

            Dat Europese integratie op veiligheidsgebied hard nodig was, bleek wel uit de oorlogen in de Balkan. De oorlog in Bosnië was de eerste ‘nieuwe’ oorlog waarmee het bondgenootschap te maken kreeg en tot twee keer toe was het gezamenlijk ingrijpen geen daverend succes. Dit deed de verhoudingen geen goed. Europa was in militair opzicht achtergebleven omdat de VS gedurende de Koude Oorlog voor de veiligheid hadden zorggedragen en het was nu nodig om een eigen veiligheidsstructuur te ontwikkelen. Deze integratie zorgde ook weer voor onrust in de transatlantische relatie, de Amerikanen wilden hun invloed in Europa niet verliezen en wilden vooral niet dat de EU een concurrent zou worden. Uiteindelijk bleven de Europeanen zeer loyaal te opzichte van het Atlantische bondgenootschap en werd de nieuwe veiligheidsstructuur voornamelijk binnen de NAVO geplaatst.

            Over het algemeen is de transatlantische alliantie goed uit de turbulente jaren negentig gekomen. Door het debacle in Kosovo, waardoor relatie tussen de VS en Europa verslechterde, werd er vaart achter de integratie op veiligheidsgebied gezet. Hierdoor werd de EU door de VS steeds serieuzer genomen als partner, waardoor de transatlantische verhoudingen verbeterden. Hoewel gevreesd werd voor unilateraal optreden van de VS werd er tijdens de militair acties in de Balkan in multilateraal verband gehandeld. Na 11 september 2001 veranderde de houding van de Amerikanen echter, zoals in het volgende hoofdstuk beschreven zal worden.

 

 

3. George W. Bush

 

Na een zeer omstreden verkiezingsuitslag kwam George W. Bush in januari 2001 in het Witte Huis. Het was duidelijk dat Bush en zijn neoconservatieven de zaken anders gingen aanpakken dan de Democraten onder Clinton. Al ruim voor de aanslagen van 11 september was de koers voor het buitenlands beleid gezet en de eerste vier jaar Bush jr. waren een beproeving voor de Atlantische vriendschap. In dit hoofdstuk zal ik laten zien hoe het beleid van de regering Bush de transatlantische verhoudingen heeft beïnvloed.

 

 

Neoconservatieven en haviken

 

Al tijdens de verkiezingscampagne was duidelijk dat de Amerikaanse nationale belangen het kernpunt van het beleid van Bush waren. Daarmee kwam de binnenlandse veiligheid hoog op de agenda te staan. Dit was niet geheel verrassend, aangezien de regering Bush als zeer conservatief bekend stond. Sebastian Reyn[49] onderscheidt in de Amerikaanse regering drie soorten conservatieven: traditionele conservatieven, conservatieve nationalisten en neoconservatieven.

Tot de eerste categorie behoren Colin Powell en Condoleeza Rice. Deze conservatieven denken in termen van nationale belangen, maar benadrukken de hegemonistische positie niet graag. Zij hebben er geen bezwaar tegen om via multilaterale weg de Amerikaanse belangen te verdedigen, wat ze tot internationalisten maakt. Omdat ze wars zijn van ideologisch extremisme handelen ze voornamelijk pragmatisch. Hun invloed was vooral te merken tijdens de verkiezingscampagne en de eerste maanden in het Witte Huis.

De tweede categorie bestaat uit personen als Donald Rumsfeld en Dick Cheney. Deze conservatieve nationalisten leggen wel de nadruk op de Amerikaanse hegemonie en hebben er geen problemen mee het nationale belang te verdedigen met deze macht, in plaats van aanwending van de traditionele diplomatie. Zij hekelen de controlerende werking van de multilaterale instituties en handelen liever unilateraal. Hoewel ze een kleine groep zijn binnen de regering, zijn ze de grootste haviken en erg invloedrijk. Tenslotte de neoconservatieven. Deze groep, waartoe onderminister van defensie Paul Wolfowitz behoort, legt ook de nadruk op militaire macht, maar stelt zich liberaler op. In tegenstelling tot de andere conservatieven vinden zij dat de macht wel kan worden gebruikt voor het bouwen van natiestaten en de promotie van de Amerikaanse liberale waarden. Volgens Reyn was de neoconservatieve invloed op het Amerikaanse beleid na 11 september steeds duidelijker aanwezig.[50]

Door de conservatieve nadruk op Amerikaanse belangen en de militaire macht kwam de Atlantische vriendschap onder druk te staan. De plannen voor het National Missile Defence (NMD) zorgden meteen voor spanningen met de Atlantische bondgenoten. Bush wilde de VS beschermen tegen aanvallen met ballistische raketten van schurkenstaten, zoals Noord-Korea en Irak.[51] Het NMD zou de VS beschermen tegen dergelijke raketten en zorgdragen voor de veiligheid van militaire en civiele satellieten. De Europese bondgenoten vonden dat de Amerikaanse plannen voor het raketschild in de eerste plaats de bestaande verdragen (zoals het ABM-verdrag uit 1972) over wapenbeheersing en ontwapening ondermijnden. Tevens luidde de kritiek dat het een nieuwe wapenwedloop zou kunnen initiëren en er werd gevreesd dat de VS door de hegemonistische positie vaker unilateraal zou gaan optreden.[52] De onenigheid over het NMD gaf al aan dat de VS zich niet liet hinderen in haar veiligheidsbeleid door internationale afspraken en verdragen. De weigering het Kyoto Protocol (het verdrag om het broeikaseffect in internationaal verband tegen te gaan) te tekenen en de afwijzing van het Internationaal Strafhof maakte dit des te meer duidelijk. Velen rondom Bush gaven openlijk toe dat internationale verdragen niet wenselijk zijn, omdat hierin de nationale belangen van de VS niet voorop staan en de flexibiliteit van het buitenlands beleid zou worden aangetast.

De aversie tegen internationale verdragen was een van de eerste tekenen dat de regering Bush weinig vertrouwen had in samenwerking met de zogenaamde internationale gemeenschap. Dat kwam ook tot uiting in het beleid ten opzichte van staten die een bedreiging zouden kunnen gaan vormen voor de VS. Het Witte Huis probeerde het gedrag van deze staten op lange termijn te beïnvloeden door ze op nationaal niveau te benaderen. Hierdoor richtte de Amerikaanse regering zich voornamelijk op China, Rusland en Irak en werden de traditionele bondgenoten enigszins verwaarloosd.[53] Het werd steeds duidelijker dat het Witte Huis weinig geduld had voor de Europese benadering van internationale problemen. Europeanen zouden het belang van macht in internationale zaken niet inzien en zich te veel bezighouden met diplomatie en appeasementpolitiek.[54]

 

 

War on Terror

 

Na de terroristische aanslagen van 11 september op het World Trade Center en het Pentagon werden de verschillen in buitenlands- en veiligheidsbeleid tussen de VS en Europa steeds groter. Het transatlantische gat groeide, hoewel direct na de aanslagen de banden aangehaald werden. De aanvallen op New York en Washington D.C. hadden een enorme emotionele impact op alle Amerikanen. Voor het eerst was de VS aangevallen op eigen grondgebied, waardoor de regering-Bush haar veiligheidsbeleid over een andere boeg ging gooien. Osama bin Laden eiste de aanslagen namens Al Qaeda op en voor het eerst sinds het einde van de Koude Oorlog was er weer een duidelijke vijand in beeld. De ‘war on terror’ was hiermee begonnen. In zijn toespraak op 20 september maakte Bush het de rest van de wereld duidelijk: “Our war on terror begins with al Qaeda, but it does not end there. It will not end until every terrorist group of global reach has been found, stopped and defeated.”[55] Het Witte Huis had duidelijk gemaakt dat wie er niet achter de VS stond, tot de terroristen behoorde.

            Direct na de aanslagen betuigde Europa zijn solidariteit met de Amerikanen en de NAVO-bondgenoten verkaarden Artikel V, de gezamenlijke defensieclausule van het Noord Atlantisch Verdrag, voor het eerst in zijn bestaan van toepassing. Deze clausule houdt in dat een aanval op een van de lidstaten wordt beschouwd als een aanval op alle lidstaten. De NAVO kan op deze manier legitiem optreden als een van haar leden wordt aangevallen.[56] Tevens werd de brede Resolutie 1383 op 12 september in de VN Veiligheidsraad aangenomen met steun van de Europese bondgenoten, die de VS de legitimiteit gaf om te reageren op de aanvallen. Welke onenigheden er voor de aanslagen ook waren met de Verenigde Staten, zij werden door gebeurtenissen van 11 september naar de achtergrond geschoven. Door de gezamenlijke dreiging die gevoeld werd, kwamen de transatlantische partners weer nader tot elkaar. Toch waren er ook nu al weer spanningen voelbaar. De Amerikaanse plannen veroorzaakten onrust bij de bondgenoten, hoewel er over het algemeen vanuit werd gegaan dat de VS multilateraal te werk zouden gaan.

            Hierin had Europa zich vergist. Ondanks alle toezeggingen tot steun werd het al snel duidelijk dat de VS niet vertraagd of gehinderd wilden worden in hun missie door internationale assistentie. Het grootse gebaar van de NAVO-bondgenoten werd door de Amerikanen zonder pardon weggewuifd.[57] In de woorden van minister van Defensie Rumsfeld, op de vraag of de NAVO zou worden gebruikt bij acties in Irak: “I can’t imagine it...it hasn’t crossed my mind.” Op 26 september werd door de onderminister van defensie Wolfowitz aan de NAVO-top duidelijk gemaakt dat er geen gebruik zou worden gemaakt van internationale- of NAVO-structuren en dat Washington niet te veel op de Europese troepen zou steunen.[58]

De breuken in de transatlantische relatie werden weer zichtbaar. Terwijl de Amerikanen spraken over oorlog tegen terreur, hekelden de Europeanen deze visie. Europa had al enige decennia te maken met terroristische aanslagen op zijn grondgebied, zoals van de IRA in Ierland en de ETA in Spanje. Europeanen vonden dat Washington de aanslagen dan ook binnen de juiste proporties moest zien. Voor de VS was dit onmogelijk, zij waren nog nooit eerder aangevallen en nooit eerder hadden er aanslagen van dit formaat plaatsgevonden. Door de verschillende dreigingpercepties waren ook de visies op de te gebruiken middelen anders. De Europeanen hadden al ervaren dat het vrijwel onmogelijk was het terrorisme uit te roeien met militair geweld, gezien de complexiteit van het probleem. Alleen door een lange termijn-beleid waarbij ook de sociale en politieke oorzaken werden aangepakt zou het mogelijk zijn het terrorisme succesvol aan te pakken. De Amerikanen zagen dit anders. Zij zetten het beleid voort dat zij al begonnen waren, waarbij het nationale belang voorop stond. Dit stond meer dan ooit tevoren vast.

De Europeanen voelden zich door de Amerikanen aan de kant geschoven, wat in feite ook gebeurd was. Volgens het Witte Huis bepaalde de missie de coalitie en niet de coalitie de missie. Daarmee werd bedoeld dat de VS niet via de gebruikelijke multilaterale instituties zoals de VN en de NAVO zou gaan om een coalitie op te zetten, maar op een ad hoc basis zou opereren. De VS waren machtig genoeg om unilateraal op te treden en zag alleen nadelen in multilaterale acties.[59] Desondanks werd er in Afghanistan opgetreden met een vrij brede coalitie “of the able and willing”.

Het Taliban-regime in Afghanistan was sinds de aanslagen meerdere malen opgeroepen om de leiders van Al Qaeda uit te leveren en de Amerikanen toegang te geven tot de terroristische trainingskampen. Hieraan werd geen gehoor gegeven, wat leidde tot de operatie Enduring Freedom in Afghanistan op 7 oktober 2001.[60] Enduring Freedom viel niet onder NAVO-auspiciën, maar kreeg ironisch genoeg meer toezeggingen voor steun en troepenleveranties van bondgenoten dan nodig waren.[61] Groot-Brittannië, Frankrijk, Canada en Turkije leverden de belangrijkste bijdragen aan de coalitie. Er werd wel gebruik gemaakt van bepaalde NAVO-middelen, zoals vliegtuigen en schepen, maar niet van de commandostructuur. Vooral de Fransen hadden hier problemen mee. Zij wilden betrokken worden bij de militaire planning en besluitvorming, omdat de Franse troepen ook bij de acties betrokken waren.[62] De Amerikanen weigerden echter elke vorm van inspraak van de bondgenoten in de missie. Het verloop van Enduring Freedom sterkte de VS in hun geloof dat dit de juiste modus operandi was. De Europese bondgenoten begonnen steeds meer kritiek te leveren op het beleid en er werd gesuggereerd dat de VS met Afghanistan te veel hooi op de vork had genomen, zoals Groot-Brittannië en Rusland eerder hadden gedaan. De vorm van de coalitie maakte het echter mogelijk voor de VS om door te zetten zonder zich veel van de kritiek aan te trekken en de missie bleek, in Amerikaanse ogen, een succes.[63]

De VS paste een strategie toe bestaande uit diverse facetten. Op diplomatiek niveau trachtte men de Taliban te isoleren en zelf brede regionale steun te verkrijgen. De militaire operatie werd klein gehouden, er werden slechts 60.000 man ingezet. De militaire acties zouden voornamelijk gerichte luchtaanvallen inhouden, die door speciale eenheden op de grond naar hun doel geleid werden. Afghaanse krijgsheren werden tegelijkertijd (financieel) gestimuleerd om gezamenlijk in opstand te komen tegen de Taliban. Op deze manier werden de militaire infrastructuur, de commandostructuur en de luchtafweer uitgeschakeld en de trainingskampen van Al Qaeda vernietigd. Vervolgens richtte men zich op het uitschakelen van de militaire eenheden van de Taliban en Al Qaeda. Deze manier van oorlogvoering bleek erg effectief: na de laatste bombardementen eind december waren twee van de drie doelstellingen bereikt. Het Taliban-regime was uitgeschakeld en Afghanistan was niet langer een toevluchtsoord voor terroristen. Het enige doel wat niet bereikt werd, was het gevangen nemen van Bin Laden en andere kopstukken van Al Qaeda en de Taliban.[64] Helaas was dit nu net de enige reden waarom de oorlog begonnen was. Het omverwerpen van het Taliban-regime was natuurlijk erg fijn voor het Afghaanse volk, maar de oorlog tegen het terrorisme was gericht tegen Al Qaeda. In dat opzicht faalde het Amerikaanse leger, aangezien Bin Laden en andere Al Qaeda-kopstukken nog steeds vrij rondlopen. Desondanks verbaasde de snelheid van de relatief kleine en ongevaarlijke missie vriend en vijand. Het militaire succes gaf de regering-Bush een nieuwe impuls om deze manier van handelen voort te zetten.

De Amerikanen faalden in diplomatiek opzicht in de aanloop naar de oorlog in Afghanistan, maar toch valt er ook wel wat te zeggen voor hun positie. Allereerst toonde Europa wederom geen politieke eenheid over haar aandeel in de strijd tegen het terrorisme. Alleen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië coördineerden hun beleid enigszins. Europa was ook verdeeld over de manier waarop de VS de oorlog aanpakte en alleen Groot-Brittannië was niet uitgesproken negatief.[65] Daarbij was de NAVO niet erg geschikt om Enduring Freedom uit te voeren. Ten eerste betrof het een missie buiten het NAVO-grondgebied, wat ook nog eens bekend stond als een zeer moeilijk te veroveren gebied. Ten tweede is het niet raar dat de regering Bush het nu anders wilde aanpakken, met het falende optreden in Kosovo nog vers in het geheugen. Tevens speelde het probleem van interoperabiliteit mee. Het onvermogen om doelgericht samen te werken in NAVO-verband was een te groot risico voor de missie. Zelfs met de Britten, de meest hechte bondgenoten, was het niet mogelijk om samen te werken tijdens speciale operaties.[66] De bilaterale samenwerkingsverbanden, die aangegaan werden met onder andere Frankrijk en Groot-Brittannië, toonden in de ogen van het Witte Huis de goede wil van de Amerikanen aan om de bondgenoten er bij te betrekken.

 

 

As van het Kwaad

 

Na de overwinning op de Taliban nam de internationale gemeenschap de vredeshandhaving en de wederopbouw in Afghanistan ter hand. De Europese landen speelden een grote rol in de International Security Assistence Force (ISAF), die verantwoordelijk was voor de vredeshandhaving.[67]  Intussen keken de neoconservatieve haviken van Bush al weer uit naar nieuwe doelen in de strijd tegen het terrorisme. In de State of the Union op 29 januari 2002 werden Noord-Korea, Iran en Irak door Bush aangeduid als de As van het Kwaad, waartegen de VS zou moeten optreden als zij hun gedrag niet zouden aanpassen. Het sleutelwoord werd massavernietigingswapen: de schurkenstaten die hierover beschikten, zouden de toorn van de VS over zich heen krijgen. Afghanistan was slechts het begin: “What we have found in Afghanistan confirms that, far from ending there, our war on terror is only beginning.”[68] De Bush-doctrine was geboren. Met deze doctrine eigende de regering Bush zich het recht toe om overal ter wereld preëmptieve acties uit te voeren.[69] Het oorspronkelijke doelwit Al Qaeda werd vervangen door een bredere vijand. Terwijl de defensiebudgetten verhoogd werden, keek Europa vol afgrijzen toe. Verschillende Europese leiders, waaronder de Franse premier Jospin en de Duitse minister voor Buitenlandse Zaken Fischer, veroordeelden de toespraak van Bush. De retoriek was te simplistisch en er werd duidelijk gemaakt dat het Witte Huis zich niet zou laten tegenhouden door welke bondgenoot dan ook. In deze toespraak werd ook voor het eerst verwezen naar Irak als potentieel doelwit van een preventieve oorlog, wat grote onrust opwekte in Europa.

            Deze zorgen bleken gegrond. De Bush-doctrine, die berustte op de concepten van de preëmptive aanval en verandering van regime, betekende een belangrijke verschuiving in de voorwaarden voor externe interventie. In plaats van: geen slachtoffers aan Amerikaanse zijde werd de voorwaarde nu: geen gevaar voor de Amerikaanse veiligheid. De oorlog tegen terreur en proliferatie was de speerpunt van het buitenlands beleid geworden. Amerika bevond zich in een constante staat van defensie, wat geïllustreerd wordt door het feit dat de staat van paraatheid elke morgen bekend gemaakt werd aan het Amerikaanse volk.

Europeanen namen de dreiging van het terrorisme ook zeer serieus, maar zij vonden het Amerikaanse beleid gevaarlijk simplistisch. De gevaren van politieke instabiliteit en humanitaire rampen, waarmee Europa in de jaren negentig veelvuldig geconfronteerd werd in de Balkan, moesten zeker niet uit het oog verloren worden. Daarbij waren georganiseerde misdaad, het toenemende aantal ‘mislukte staten’ en slecht gereguleerde globalisering ook problemen waar rekening mee moest worden gehouden. Wederom liepen de Amerikaanse en de Europese dreigingpercepties uiteen. De strategieën waren dan ook anders. Europa zag geen schurkenstaten maar mislukte staten. De as van het kwaad was een Amerikaanse uitvinding en vond in Europa geen navolging. Tenslotte zag Europa terrorisme en proliferatie niet als problemen die overal ter wereld met dezelfde maatregelen konden worden aangepakt. Het waren brede en complexe zaken die niet met militaire macht alleen konden worden uitgeroeid.[70] Met diplomatie en humanitaire steun zou er meer bereikt worden dan met militaire dreiging.

De toon van het nieuwe neoconservatieve Amerikaanse veiligheidsbeleid was echter gezet. Het recht op zelfverdediging, dat de oorlog in Afghanistan rechtvaardigde, werd door de VS gezien als een permanent recht. Het was daarom volgens het Witte Huis niet nodig om via de VN toestemming te vragen voor preventieve oorlogen. Zo werd het ook letterlijk gezegd door Paul Wolfowitz in februari 2002: “We have been attacked. We don’t need a UN resolution for our self defence”.[71]

 

 

Irak

 

Gedurende 2002 domineerde de discussie over het te voeren Irak-beleid de transatlantische verhoudingen. Richard Clarke, sinds 1992 voorzitter van de Counterterrorism Security Group, beschreef hoe de Amerikaanse beleidsmakers al sinds de aanslagen door Al Qaeda hamerden op een connectie tussen Bin Laden en Irak. Wolfowitz stelde dat de aanslagen onmogelijk alleen door Al Qaeda konden zijn uitgevoerd. Er moest een staat achter zitten, en die staat was Irak. Rumsfeld en Cheney benadrukten ook de rol van Irak. Vanaf dat moment stond het omverwerpen van het Irakese regime hoog op de agenda.[72] Voor de rest van de wereld werd het eind 2002 steeds duidelijker dat de Amerikanen hoe dan ook militaire actie zouden gaan ondernemen. De Amerikanen zagen in Irak een schurkenstaat, geleid door de meedogenloze Saddam Hoessein, die vrijwel zeker over massavernietigingswapens beschikte. Daarbij tartte Saddam de internationale gemeenschap al jaren door VN-sancties te negeren. Kortom, Irak was een reële dreiging waarmee afgerekend moest worden. Daarbij zag een meerderheid van de Amerikanen inmiddels een verband tussen Al Qaeda en Saddam Hoessein, een visie die door de regering in de hand gewerkt werd.[73]

Europa was verdeeld over de kwestie. Groot-Brittannië, Spanje en Polen stonden achter de VS, maar zij pleitten wel voor multilateraal optreden. Frankrijk was voor de verwijdering van het regime, maar huiverig voor de beerput die daarmee geopend werd. Zowel Groot-Brittannië als Frankrijk waren sceptisch over de Amerikaanse verwachtingen. Duitsland was tegen het gebruik van geweld.

De Amerikaanse en Europese verwachtingen lagen ver uit elkaar. De Amerikanen dachten dat Irak snel veroverd kon worden en werden in deze gedachte gesterkt door het succes in Afghanistan. De stabilisatie zou snel volgen en het democratiseringsproces dat vrijwel zeker in gang zou worden gezet, zou democratie naar het Midden-Oosten brengen. Dit zou een stabiliserende werking op de regio hebben. Dat er geen democratische traditie bestond in het Midden-Oosten deed niets af aan de hooggespannen Amerikaanse verwachtingen. Ideologische motieven wonnen het van de realistische. De Europeanen hadden een andere visie. De invasie zou kunnen leiden tot een langdurige bezetting, die antiwesterse sentimenten en terrorisme juist zou aanwakkeren.[74] Indien er dan toch geïntervenieerd moest worden, dan wel zeker in multilateraal verband met toestemming van de VN.

            In tegenstelling tot wat het Witte Huis deed voorkomen, was er in de VS grote verdeeldheid over de invasie van Irak. Vooraanstaande deskundigen, waaronder Brent Scowcroft, James Baker, Samuel Huntington en Henry Kissinger, waarschuwden de regering Bush. Scowcroft en Huntington pleitten tegen de oorlog, omdat de consequenties niet te overzien zouden zijn en het de strijd tegen het terrorisme niet zou helpen. Baker en Kissinger waren niet tegen de invasie, maar maakten zich wel ernstige zorgen over de kosten en de risico’s. Ook wezen zij op het belang van een VN-resolutie. Zo’n 56 procent van de Amerikaanse bevolking steunde in augustus 2002 de plannen voor de invasie.[75] Binnen de regering zelf was er verdeeldheid tussen de haviken en de meer gematigde conservatieven als Powell en Rice. De haviken, onder leiding van Cheney, vonden dat de legitimiteit voor de aanval al aanwezig was door de constante weigering van Saddam om mee te werken aan de VN-sancties. Cheney paste in de zomer van 2002 harde retoriek toe, waardoor het de Europese bondgenoten duidelijk werd dat de invasie en de unilaterale manier waarop deze uitgevoerd zou worden, in Amerikaanse ogen vast stond.

            Door de interne discussie in Washington en de verharding van het Amerikaanse standpunt, was ook de discussie in Europa zeer verhit geraakt. De verdeeldheid van de EU hielp ook niet mee in de zoektocht naar een consensus met de Amerikanen. Tony Blair bleef de VS steunen, maar drong wel aan op het verkrijgen van legitimiteit via de Veiligheidsraad. De Britse premier kreeg namelijk harde binnenlandse kritiek te verduren, aangezien het merendeel van de Britten tegen de oorlog was. Spanje en Italië schaarden zich ook achter Washington. De Duitse bondskanselier Schröder gebruikte zijn felle anti-oorlogstandpunt echter als wapen in zijn verkiezingscampagne. Voor het eerst sinds het einde van de Koude Oorlog keerden de Duitsers zich openlijk tegen de Amerikanen, waardoor de Amerikaans-Duitse betrekkingen ernstig bekoelden.[76] Ook keerden België, Frankrijk en Rusland zich tegen het gebruik van geweld. Frankrijk wilde Irak aanpakken via de VN-wapeninspecties en was tegen het gebruik van geweld. Chirac wilde de Amerikanen echter niet zo openlijk confronteren als de Duitse bondskanselier, met als risico dat de VS zich helemaal van de VN zou afkeren. De organisatie zou dan een groot deel van haar bestaansrecht verliezen. Daarom koos Chirac voor een sterke veroordeling van Saddam Hoessein, terwijl hij tegelijkertijd het belang van de Veiligheidsraad benadrukte. Hij deed zelfs een voorstel voor twee resoluties. De boodschap was duidelijk: het gebruik van militaire middelen werd niet uitgesloten, maar dan wel binnen VN-verband.[77] Onder druk van de kritiek in eigen kring en gesterkt door de Britse en Franse steun besloot de regering-Bush in september terug te keren naar de Veiligheidsraad.

            Het resultaat was de ambigue resolutie 1441. Hierin werd vastgelegd dat Irak in overtreding was van verschillende VN-resoluties onder Hoofdstuk VII van het Handvest, waarmee militaire actie gelegitimeerd was. Irak moest volledige inzage geven in zijn wapenarsenaal en meewerken aan een uitgebreide wapeninspectie door de VN. Het achterhouden van informatie en de weigering om op enige manier mee te werken zou als verdere overtreding worden gezien en zou serieuze consequenties tot gevolg hebben. Er was onduidelijkheid over de te nemen actie indien Irak niet meewerkte.[78] Twee interpretaties waren mogelijk: de wapeninspecteurs en de VN zouden zich over het probleem buigen en besluiten welke actie er genomen werd, of de legitimiteit tot het nemen van actie lag al in resolutie 1441, waardoor het de VS vrij stond om aan te vallen. Toen Saddam Hoessein in december aankwam met een wapenverklaring bestaande uit oude en incomplete data, was volgens Washington de maat vol. Frankrijk en andere leden van de Veiligheidsraad zagen dit echter als een teken van coöperatie van het Irakese regime en zij wilden de wapeninspecties afwachten. Bush besloot daarop militaire acties uit te stellen.[79]

            Gedurende december en januari bleven de Europese leiders hopen dat oorlog voorkomen kon worden. In januari bleek echter uit de hoeveelheid troepen die Washington naar de Perzische Golf had gezonden sinds het voorjaar van 2002 dat de invasie onvermijdelijk was.[80] Frankrijk nam meteen maatregelen door Irak op te roepen mee te werken aan de resolutie en door nogmaals te wijzen op het belang van een besluit van de Veiligheidsraad betreffende het gebruik van geweld. De banden met Rusland en Duitsland werden aangehaald. De Villepin probeerde Washington te overreden de wapeninspecties af te wachten, maar de boodschap was duidelijk. Irak had genoeg kansen gehad en de maat was vol. Amerika zou het rapport van de wapeninspecteurs van 27 januari afwachten en daarna een beslissing over het gebruik van geweld nemen. De Villepin verklaarde na een Veiligheidsraadbijeenkomst tegenover de pers dat niets militaire acties tegen Irak zou legitimeren en suggereerde dat Frankrijk zelfs gebruik zou maken van het vetorecht, indien er een resolutie voor het gebruik van geweld ter stemming zou komen. Twee dagen daarna verklaarden Chirac en Schröder dat zij hetzelfde standpunt hadden ten aanzien van Irak: alleen de Veiligheidsraad kan en mag zulke beslissingen nemen en oorlog was een zwaktebod. Erger had Frankrijk Washington niet kunnen beledigen.

            Een week later verscheen er een open brief van acht Europese leiders in verschillende kranten. De leiders van Groot-Brittannië, Spanje, Italië, Polen, Denemarken, Hongarije, Portugal en Tsjechië betuigden hierin hun steun aan de VS. Duitsland en Frankrijk waren woedend en Duitsland verweet de ondertekenaars het GBVB te ondermijnen. Dat zij zelf unilateraal de oorlog hadden veroordeeld was blijkbaar vergeten. De verdeeldheid in Europa groeide met de dag en de EU leek met de dag zwakker.

            De oppositie was ook merkbaar binnen de NAVO. Al in november waren de VS begonnen met het aan boord brengen van de Alliantie in het geval van een oorlog tegen Irak. Dit was het gevolg van de kritiek die de Amerikanen te verduren hadden gekregen nadat ze de NAVO gepasseerd hadden tijdens Afghanistan. De NAVO zou volgens de plannen worden ingezet ter bescherming van Turkije, van de Amerikaanse schepen die via de Middellandse Zee naar de Perzische Golf voeren en van de Amerikaanse- en NAVO-bases in Europa. Tevens zouden de Amerikaanse troepen die nu in de Balkan actief waren, vervangen worden door NAVO-troepen. De meeste NAVO-leden stonden positief tegenover deze maatregelen, als er maar geen ruchtbaarheid aan zou worden gegeven. Halverwege januari lekte het plan echter uit en België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg eisten dat de planning meteen zou worden stopgezet. Doorgaan zou betekenen dat de beslissing ten opzichte van de oorlog al genomen was. Washington wilde geen weigering accepteren van de Alliantie en bleef vooral hameren op de verdediging van Turkije tijdens een eventuele oorlog. De vier weken echter niet van hun standpunt af, waardoor de NAVO niet aan de Amerikaanse verzoeken kon voldoen. De blokkering werd sterk veroordeeld door de Amerikanen en de NAVO verloor een groot deel van haar geloofwaardigheid. Uiteindelijk vroeg Turkije rechtstreeks steun aan de NAVO onder Artikel IV, waardoor België en Duitsland toegaven.[81]

            De Franse standvastigheid leverde grote problemen op voor Blair en Bush, die liever een consensus zouden zien. Vooral voor Blair kon het grote consequenties hebben, aangezien hij in december 2002 had toegezegd niet zonder VN-resolutie de oorlog in te gaan.[82] Om zijn vriend Blair te steunen had Bush ingestemd om nogmaals naar de Veiligheidsraad te stappen. Tegelijkertijd hadden de Fransen echter hun beleid omgegooid. Zij hadden Washington geadviseerd de Veiligheidsraad te passeren en de aanval te legitimeren met de eerste resolutie. Een tweede resolutie zouden de Fransen niet kunnen goedkeuren en daarom moesten Frankrijk en Amerika er voor kiezen het niet met elkaar eens te zijn.[83]

Blair en Bush hadden de omvang van de Franse weerstand onderschat. Maar ook onder de andere leden van de Veiligheidsraad bleef de oppositie groot: Rusland, China, Duitsland en Turkije lieten zich niet vermurwen door de VS. Chili, Mexico, Guinee, Kameroen, Angola en Pakistan stonden bekend als de Besluiteloze Zes en zouden waarschijnlijk niet instemmen met geweld als de andere leden tegen bleven. De enige mogelijkheid om een resolutie te laten passeren was de meerderheid van de stemmen in de Veiligheidsraad te verkrijgen en een veto van China en Rusland te voorkomen, waarmee Frankrijk geïsoleerd zou raken. Ondanks weken van lobbyen lukte het niet om een acceptabele tweede resolutie op tafel te krijgen. Frankrijk weigerde een resolutie waarin een kort ultimatum voor Irak werd opgenomen te accepteren en werd hierin gesteund door Rusland en Duitsland. Hiermee was de mogelijkheid tot een tweede resolutie definitief van de baan. Washington en  Londen troffen de voorbereidingen voor de oorlog en kondigden op 17 maart 2003 een ultimatum van 48 uur voor Saddam Hoessein aan om af te treden. Twee dagen later begon de invasie.[84]

Nederland stond positief tegenover militair optreden, mits dit in VN-verband zou gebeuren. Toen bleek dat de invasie door de VS en Groot-Brittannië onvermijdelijk was, besloot het demissionaire kabinet-Balkenende I de oorlog tegen Irak niet militair, maar wel politiek te steunen.[85] Premier Balkenende zei te betreuren dat er geen overeenstemming over militair optreden in de Veiligheidsraad was bereikt en verklaarde dat de oorlog legitiem was. Voor een militaire bijdrage was echter geen breed draagvlak in de samenleving en het parlement.[86]

 

 

Transatlantische crisis

 

De oorlog in Irak, maar vooral het diplomatieke gestuntel in de aanloop daar naartoe, veroorzaakten de grootste crisis in de transatlantische verhoudingen sinds vijftig jaar. De regering-Bush had de traditionele diplomatie vervangen door de doctrine van de preventieve oorlog, en bondgenoten hadden geen invloed op het beleid. Daarbij breidde Bush de definitie van een goede bondgenoot steeds meer uit. Eerst was het genoeg om samen met de VS tegen Al Qaeda te zijn. Korte tijd later werden de bondgenoten geacht de invasie van een soevereine Arabische staat goed te keuren en hieraan mee te helpen, waarmee de doctrine van de preëmptieve oorlog ook aangenomen zou worden.[87] Voor veel landen was dit te gortig. Zelfs Atlantisch gerichte landen als Duitsland en Turkije keerden zich van de regering-Bush af. De landen die niet achter de VS stonden, werden door Rumsfeld neerbuigend het ‘oude Europa’ genoemd. Het ‘nieuwe Europa’, onder leiding van Berlusconi’s Italië, was de toekomst en daar moest Amerika zich op richten.[88] Duitsland werd op een lijn geplaatst met Cuba en Libië, wat het niveau van de regering-Bush goed illustreert.

De argumenten waarmee de Amerikanen de oorlog probeerden te rechtvaardigen, zijn op z’n zachts gezegd zwak te noemen. De kans dat er massavernietigingswapens zouden worden gevonden was al voor het begin van de oorlog miniem te noemen. De wapeninspecteurs onder leiding van Hans Blix voerden zo’n 300 inspecties per maand uit en er werd niets aangetroffen. Nu, bijna twee jaar na het begin van de oorlog, is bekend dat noch Bush noch Blair beschikte over onweerlegbaar bewijs dat er massavernietigingswapens in Irak waren. Hans Blix werd begin 2003 onder grote druk gezet door de regering Bush om deze wel te vinden. In plaats van met hem samen te werken werd ook Blix slachtoffer van de Amerikaanse haviken. Cheney maakte hem duidelijk dat de VS hem zonder meer in diskrediet zouden brengen indien zij fouten aantroffen in zijn rapporten.[89] Blix verklaarde in zijn boek ‘Disarming Iraq’, dat in zijn ogen de oorlog te vroeg is begonnen. De enige illegale wapens die gevonden werden door de wapeninspecteurs waren al-Samoudraketten met een te groot bereik. Deze werden direct door de Irakezen vernietigd.[90]

Het argument dat de aanval noodzakelijk was om de autoriteit van de VN vergroten was al ondermijnd door Washington in de voorgaande maanden. Humanitaire motieven waren evenmin steekhoudend, gezien de reputatie die de regering had ten opzichte van humanitaire interventies. Het Amerikaanse leger was ook niet getraind in vredeshandhaving en wederopbouw. ‘ Shock and awe’, imponeren en met veel geweld een regime omverwerpen, dat was de Amerikaanse aanpak. Los van het feit dat de argumenten niet sterk waren, bracht de regering geen coherent standpunt naar buiten. De verdeeldheid binnen de regering gaf ook de bondgenoten genoeg reden tot twijfel. Door deze halfhartige aanpak van de regering Bush was er van de solidariteit na 11 september niets meer over.

Commentatoren van Europese en Amerikaanse zijde stellen dat de regering Bush vanaf eind 2001 van plan was geweest om Irak aan te vallen en dat de Europese bondgenoten Washington nooit hadden kunnen temperen.[91] Zelfs met deze kennis in het achterhoofd blijft het verbazingwekkend te zien hoe de regering Bush heeft gefaald om bondgenoten achter zich te scharen in de strijd tegen Saddam Hoessein. Veel was daar niet voor nodig: ook voor de Europese leiders was het duidelijk dat Irak aangepakt moest worden. Daar getuigde de unanieme aanname van resolutie 1441 wel van. Maar in plaats van overredende diplomatie toe te passen, werden de Europese leiders geconfronteerd met de harde retoriek van de haviken en keer op keer geschoffeerd door Washington. Zelfs de leiders van de landen die wel achter de VS stonden beklaagden zich over de handelswijze van het Witte Huis. Ze werden te weinig geconsulteerd en de toegepaste diplomatie was in het beste geval ineffectief en in het ergste geval beledigend.[92] De landen van het oude Europa werden door Wolfowitz bestempeld als zwak en bang voor hun kiezers. De coalitiepartners waren daarentegen sterk en daadkrachtig. Het feit dat in vrijwel alle Europese landen, zelfs in Italië en Groot-Brittannië, de meerderheid van de bevolking tegen de oorlog was, werd voor het gemak buiten beschouwing gelaten. De steun voor de oorlog zonder VN-mandaat was in West- en Oost-Europa niet hoger dan 11 procent.[93] Met enorme demonstraties werd overal in Europa geprotesteerd tegen de Amerikaanse oorlog. Het harde Duitse standpunt tegen de oorlog werd dan wel door velen afgedaan als een verkiezingsstunt van Schröder, maar in feite had het beleid wel de steun van het overgrote deel van de Duitse bevolking. Naar de protesten van de Britten en de Italianen werd niet geluisterd door hun regeringen.

Kortom, de relatie tussen Washington en de Europeanen was begin 2003 behoorlijk verzuurd en het zag er niet naar uit dat er snel een verzoening zou plaatsvinden. De rol van de NAVO was wederom gemarginaliseerd door toedoen van de VS en er was weinig cohesie meer tussen de leden. Ook de EU kwam niet ongeschonden uit de strijd. De netelige kwestie verdeelde de lidstaten en diplomatie vond plaats op nationaal niveau in plaats van op EU-niveau. Europese leiders zoals Chirac en Schröder handelden helemaal los van de EU. Dit tastte de geloofwaardigheid van de Unie aan, in Amerikaanse ogen werd bevestigd dat de EU een onbetrouwbare partner was. De verdeel-en-heerspolitiek werd toegepast. Het was blijkbaar meer in het voordeel van de regering-Bush om zaken te doen met een verdeeld Europa, dan met een sterke, verenigde Unie, die een sterke tegenstander zou zijn. Het beleid ten opzichte van de Europese integratie veranderde hierdoor: de integratie werd nu argwanend bekeken.[94]

 

 

Operation Iraqi Freedom

 

Vanaf begin af aan was duidelijk dat de oorlog in Irak de VS niet zo gemakkelijk zou afgaan als in Afghanistan. Het was niet zozeer de Republikeinse Garde die angst inboezemde, maar men maakte zich wel zorgen over het gevaar van asymmetrische oorlogsvoering in de steden. Dit zou veel slachtoffers kunnen gaan kosten.[95]

            De invasie begon met een bombardement op een bunker in Bagdad, waarin zich Saddam Hoessein en andere hoge officieren zouden bevinden. Tegelijkertijd werden de speciale troepen van de coalitie, bestaande uit Australië, Groot-Brittannië en de VS, actief. De volgende dag trokken Britse en Amerikaanse troepen Irak binnen. De invasie verliep sneller dan verwacht, de Amerikanen en Britten konden vrij snel via het zuiden verder het land binnentrekken. Op 22 maart kwamen de troepen bij de grote steden Um Qasr, Basra en Nasiriya, waar het verzet groot was. De laatste weken van maart werd er hevig gevochten in deze steden. Intussen werden Bagdad, Mosul en Kirkuk hevig gebombardeerd, als onderdeel van de ‘shock and awe’ strategie om het verzet te breken. Begin april bereikten de coalitietroepen Bagdad en op 9 april namen de Amerikaanse troepen de stad in. Hiermee werd een einde gemaakt aan het bewind van Saddam Hoessein, die 24 jaar aan de macht was geweest. Op 13 april viel Tikrit, waar Saddam Hoessein was opgegroeid, in handen van de Amerikanen. Dit was de laatste stad die veroverd moest worden en op 1 mei verklaarde Bush de oorlog ten einde.

            Hoewel het einde van de oorlog was aangekondigd, betekende dit niet dat het geweld gestaakt werd. Na de verwijdering van het regime werd er op grote schaal geplunderd in de grote steden en de onrust was groot. De schade aan de infrastructuur, economie en het cultureel erfgoed was enorm. Tevens bleek het verzet onder de Irakezen onverwacht groot. In tegenstelling tot de verwachtingen van de Amerikaanse soldaten, werden ze niet innig in de armen gesloten als de bevrijders van het Irakese volk. Er vonden veel zelfmoordaanslagen plaats en de infrastructuur werd gesaboteerd. Saddam Hoessein liet eind mei in een brief weten dat hij nog steeds leefde ondanks pogingen van de Amerikanen om hem te vermoorden en riep op tot verzet tegen de bezetting.

            Half mei werd in de Veiligheidsraad resolutie 1483 over de wederopbouw van Irak  aangenomen. De resolutie riep lidstaten en organisaties op het volk van Irak te assisteren bij de hervorming van de overheidsinstanties, de wederopbouw en bij te dragen aan de stabiliteit en veiligheid in Irak. Er werd een duidelijk onderscheid aangebracht in de resolutie tussen Groot-Brittannië en de VS als de bezettende mogendheden en de staten zonder deze hoedanigheid.[96] Nederland besloot op 6 juni op basis van deze resolutie een bijdrage te leveren aan de stabilisatiemacht Stabilisation Force Iraq (SFIR). Op 31 juli werden 1100 militairen uitgezonden naar de provincie Al-Muthanna in het zuiden van Irak, waar ze onder Brits commando vielen. Het hoogste bevel over Nederlandse militairen bleef echter wel in Nederlandse handen.[97] De stabilisatiemacht bestond uit een brede coalitie: onder andere Denemarken, Italië, Polen, Portugal, Spanje, Slowakije, Tsjechië, Roemenië, Noorwegen, Hongarije en Oekraïne leverden troepen. Polen had de leiding over een eigen sector en werd daarbij vanaf mei ondersteund door de NAVO. De missie viel echter nadrukkelijk niet onder NAVO-auspiciën.[98]

            Terwijl er in juli een Irakese interimraad werd benoemd, gingen de coalitiepartners onverminderd door met het zoeken naar massavernietigingswapens. Tijdens de oorlog werd er nog niets aangetroffen, maar de Britten en Amerikanen bleven hopen. In augustus werd de aanwezigheid van deze wapens steeds minder aannemelijk. Het werd duidelijk dat de wederopbouw van Irak veel tijd en geld zou gaan kosten en in september kreeg Bush van het congres 87 miljard dollar voor de militaire - en wederopbouwkosten van Irak en Afghanistan. Tevens werd in de VN-Veiligheidsraad op 16 oktober unaniem de Brits-Amerikaanse resolutie aangenomen betreffende de wederopbouw van Irak. Hiermee werd steun gegeven voor de aanwezigheid van een internationale troepenmacht in het land onder leiding van de VS. De door de Amerikanen gesteunde interimregering werd erkend en er werd een tijdschema opgesteld voor het zelfbestuur van Irak.

            In oktober was de onrust in de Bagdad nog steeds groot. De VN kondigde op 31 oktober aan haar staf voor onbepaalde tijd terug te trekken, vanwege de aanhoudende aanslagen op de VN-missie en de internationale hulporganisaties. Al sinds de zelfmoordaanslag op het VN-hoofdkwartier in Bagdad op 19 augustus, waarbij de speciale gezant Sergio Vieiro de Mello om het leven kwam, werd de VN-missie ingekrompen. Het tijdschema voor het zelfbestuur van Irak werd in november onder Irakese druk door de Amerikanen aangepast. Eind februari 2004 zou er een basisgrondwet opgesteld worden, gevolgd door de benoeming van een overgangsregering in juni en de opheffing van de Irakese regeringsraad onder leiding van de Amerikanen in juli. In 2005 werden de verkiezingen voor een soevereine en onafhankelijke Irakese regering gepland.

            In november laaide het geweld weer op. De Amerikanen begonnen operatie Iron Hammer, met als doelwit de Irakezen die loyaal bleven aan Saddam. Voor het eerst sinds mei werden er weer luchtaanvallen uitgevoerd. Eind december leidde dit tot zware bombardementen op Bagdad tijdens de missie Iron Grip. Intussen werd er door de regeringsraad een oorlogstribunaal ingesteld, waar de kopstukken van de regering van Saddam Hoessein berecht zouden worden volgens Irakees en internationaal recht. Op 13 december realiseerden de Amerikanen wat in Afghanistan niet gelukt was: Saddam Hoessein werd gevangen genomen vlakbij zijn geboorteplaats Tikrit. Aangemoedigd door dit succes in Irak gooide Paul Wolfowitz weer olie op het diplomatieke vuur: de Amerikaanse regering liet weten dat Frankrijk, Duitsland, Canada, Mexico, China en Rusland niet mochten bieden op lucratieve contracten voor de wederopbouw. De landen waren furieus.

            Deze overmoedige stap bleek niet verstandig, aangezien de VS en Groot-Brittannië alle politieke en militaire steun goed konden gebruiken in Irak. Begin 2004 destabiliseerde de situatie snel. De bezetting werd steeds gewelddadiger, wat geïllustreerd werd door de agressieve militaire operaties. De weerstand in de rest van de wereld nam steeds meer toe, zeker toen in januari bleek dat de redenen voor de oorlog daadwerkelijk op leugens berustten. De Carnegie Endowment for International Peace, een onafhankelijke Washingtonse denktank, publiceerde deze conclusie in een grondig onderzoek naar de vermeende Irakese massavernietigingswapens. De conclusies luidden dat Irak geen massavernietigingswapens of productiecapaciteit voor het maken van chemische wapens bezat. Irak was in geen geval een directe bedreiging voor de VS of hun bondgenoten, zodat een preventieve oorlog niet gerechtvaardigd was. De inlichtingendiensten hadden een foutieve weergave van de werkelijke situatie gegeven en de regering had dit beeld willens en wetens versterkt. De VN-wapeninspecteurs stonden op het punt om deze situatie weer te geven toen ze moesten vertrekken. De geloofwaardigheid van de Amerikaanse overheid werd door dit rapport sterk aangetast. Het argument van massavernietigingswapens was overigens tijdens de oorlog reeds vervangen door het argument van vrijheid en democratie voor het Midden-Oosten. Bush zag de bui blijkbaar al hangen.[99]

            De situatie verslechterde vanaf maart steeds meer. Het verzet onder Irakezen werd steeds heviger, wat leidde tot felle strijd in Fallujah en Najaf, waarbij veel burgerslachtoffers vielen. In april kwamen de Amerikanen wederom in kwaad daglicht te staan. In de gevangenis Abu Ghraib bleken Irakezen te worden vernederd en gemarteld door Amerikaanse soldaten. Er waren zelfs foto’s om de folterpraktijken te bewijzen. De martelingen werden door de Amerikaanse overheid afgedaan als een incident, maar de betrokken soldaten gaven aan dat de legerleiding er van op de hoogte was. De steun voor de oorlog onder de Amerikaanse bevolking daalde meteen, terwijl de rest van de wereld er schande van sprak.[100]

            Dat de strijd steeds gewelddadiger werd, bleek uit de toename van het aantal slachtoffers. In de maanden april tot en met juni stierven meer soldaten dan in elke andere periode sinds het begin van de oorlog. Het aantal ontvoeringen van en moorden op buitenlanders nam enorm toe. Ondanks het toegenomen geweld lukte het om op 28 juni 2004 een nieuwe Irakese interimregering aan te stellen. De NAVO zegde toe Irak te steunen door de veiligheidstroepen te trainen. Het Irakese verzet bleek echter onverminderd groot in juli en augustus. De steun voor de bezetting nam wereldwijd af. Noorwegen trok zich bijna volledig terug, de Filipijnen trokken alle troepen terug en Nieuw-Zeeland en Thailand verlengden hun missies niet. De nieuwe Spaanse premier Zapatero gaf gehoor aan het Spaanse volk en kondigde in maart aan de Spaanse troepen terug te trekken. De roep om de Spaanse troepen terug te trekken was na de Al Qaeda aanslagen in Madrid steeds sterker geworden. De Amerikaanse overheid gaf toe dat het verzet in Irak complexer was dan men in de eerste instantie aannam.

            In het najaar van 2004 werden in Groot-Brittannië, Australië en Amerika rapporten uitgebracht waarin alle hoge functionarissen gevrijwaard werden van het overdrijven van de bewijslast voor massavernietigingswapens. Het geweld in Irak hield aan, met name in Fallujah werd hevig gevochten tussen rebellen en het Amerikaanse leger. Er werd een kiescommissie opgesteld voor de verkiezingen in januari, maar de Soennieten trokken zich uit deze commissie terug. Zij deden dit uit protest tegen de belegering van Fallujah. De Amerikaanse regering kondigde aan het aantal troepen te verhogen naar de grootste troepenmacht sinds het begin van de oorlog. Zowel Artsen Zonder Grenzen als CARE verlieten intussen Irak vanwege het toenemende gevaar voor hun personeel. In de VS koos het Amerikaanse volk op 2 november George W. Bush nogmaals tot zijn president.

 

 

Conclusie

 

Het presidentschap van George W. heeft de transatlantische verhoudingen geen goed gedaan, wat uit bovenstaande blijkt. Vanaf het moment dat Bush in het Witte Huis zat, werd er nog maar in beperkte mate rekening gehouden met de bondgenoten. Vóór de aanslagen op de Twin Towers liet het Witte Huis al blijken dat de Amerikaanse belangen voorop stonden. Hoewel er na de aanslagen grote transatlantische solidariteit bestond, werd dit in Afghanistan al minder sterk en verdween het solidariteitsgevoel geheel in de aanloop naar de Irak oorlog. De samenwerking in Afghanistan verliep alleen goed vanwege het feit dat de coalitiepartners zich schikten naar de Amerikaanse wil, wat velen niet nogmaals wilden doen in Irak.

Er waren wel kansen voor toenadering in de aanloop naar de Irak, maar blijkbaar had dat geen prioriteit voor de Amerikanen. Indien Washington het belang van een brede internationale coalitie tijdig had ingezien en enkele concessies had gedaan, was een tweede Veiligheidsraad-resolutie voor Irak nog een mogelijkheid geweest. Maar de regering-Bush liet keer op keer blijken dat er in Amerikaanse ogen geen toestemming van de internationale gemeenschap nodig was en dat men niet bereid was om moeite te doen om deze te verkrijgen. Alleen vanwege het verzoek van Blair werd geprobeerd om een tweede resolutie door de Veiligheidsraad aangenomen te krijgen, maar de plannen voor de aanval op Irak lagen al maanden vast. De Europese lidstaten voelden zich aan de kant gezet door de Amerikanen en maakten zich zorgen over het precedent dat Bush schiep.

            Zowel de aanslagen als de oorlogen in Afghanistan en Irak toonden de verdeeldheid tussen de Atlantische bondgenoten. Het werd steeds duidelijker dat de Europa en de VS uiteenlopende ideeën hadden over de gevaren in de hedendaagse wereld en over de middelen waarmee men deze te lijf moest te gaan. In plaats van te proberen nader tot elkaar te komen en gezamenlijk op te treden, maakte het beleid van Bush de kloof tussen de bondgenoten alleen maar groter.

De EU, de VN en de NAVO kwamen niet ongeschonden uit de transatlantische strijd. Omdat de VS, als sterkste lidstaat, niet via de Veiligheidsraad en NAVO wilden werken om een coalitie op te zetten, verloren de VN en NAVO een groot deel van hun bestaansrecht en geloofwaardigheid. De EU had met aloude problemen te kampen: er was geen consensus over de manier van handelen en de te gebruiken middelen. De oorlog verdeelde de lidstaten en dit bracht schade toe aan de Europese integratie. Tevens werd de integratie vanaf dat moment argwanend door de Amerikanen bekeken, terwijl de VS zich daarvoor afzijdig hield van de Europese integratie. Hoe het de integratie op veiligheidsgebied verging tijdens de eerste vier jaar Bush wordt in het volgende hoofdstuk beschreven. De ontwikkelingen rondom het GBVB en EVDB staan hierin centraal, evenals de ontwikkelingen binnen de NAVO.

 

 

4. Europese veiligheid

 

Europa beschikt over meerdere instrumenten om zijn veiligheid te waarborgen. De belangrijkste hiervan is op dit moment nog steeds de NAVO. De NAVO-lidstaten zorgen al meer dan 50 jaar voor stabiliteit op het Europese continent. Zoals in het eerste hoofdstuk al besproken is, veranderde na het einde van de Koude Oorlog het veiligheidsbeleid van de VS en Europa. De rol van de NAVO veranderde en de Europese Unie begon met de ontwikkeling van zowel een gezamenlijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB), als van een veiligheids- en defensiebeleid (EVDB). Tijdens het eerste presidentschap van Bush stonden de ontwikkelingen rondom de NAVO, het GBVB en het EVDB niet stil. Sterker nog, de transatlantische crisis had natuurlijk zijn weerslag op de veiligheidsinstrumenten. In dit derde hoofdstuk zal ik nader ingaan op deze ontwikkelingen. Ik zal me eerst op de NAVO richten, aangezien dit nog steeds de spil van de Atlantische relatie en de meest gebruikte veiligheidsorganisatie in Europa is. Vervolgens komen het GBVB en het EVDB aan bod, evenals de relatie tussen de drie instrumenten.

 

 

Noord Atlantische Verdrags Organisatie: uitbreiding

 

Al in de jaren negentig veranderde de NAVO van koers, zoals in het eerste hoofdstuk beschreven werd. Het nieuwe Strategisch Concept, vastgelegd in 1999 ter ere van de vijftigste verjaardag van de NAVO, hield een uitbreiding van de taken en lidstaten in. Al voordat Bush aan de macht kwam, begon de NAVO toe te werken naar de tweede uitbreidingsronde. Negen landen vroegen het lidmaatschap aan: Albanië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Macedonië, Roemenie, Slovenië en Slowakije. Deze landen namen sinds 1999 deel aan het Actieplan voor Aspirantleden (Military Action Program [MAP]). In het kader van dit Actieplan diende elk aspirantlid ieder jaar een verslag in te dienen, waarin de voorbereidingen om zich te kwalificeren tot lidmaatschap omschreven werden. [101]

Tijdens de presidentsverkiezingen in 2000 besloten de negen kandidaat-lidstaten al dat zij, in plaats van met elkaar te wedijveren om het lidmaatschap, zouden samenwerken om tegelijk lid te worden. Beide presidentskandidaten, Al Gore en George Bush, steunden deze ‘big bang’ benadering.[102] Na zijn overwinning werd Bush een van de drijvende krachten achter de NAVO-uitbreiding. In juni 2001 benadrukte hij in Warschau dat alle nieuwe Europese democratieën gelijke kansen moesten krijgen om lid te worden van Europese instituties, de NAVO in het bijzonder.

De Amerikaanse regering steunde de uitbreiding vanwege binnenlandse politieke factoren en transatlantische politiek. Het merendeel van het Amerikaanse Congres en invloedrijke conservatieven, zoals de voormalig ministers van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger en Zbigniew Brzezinski, begonnen zich gedurende 2001 in te zetten voor de zaak. De uitbreiding werd door de regering-Bush ook gezien als een mogelijkheid tot leiderschap binnen de Alliantie, een visie die werd versterkt door het feit dat geen van de grote Europese lidstaten zich er voor inspande. De uitbreiding van de Europese Unie verliep niet snel en Washington wilde met de NAVO-uitbreiding de stabiliteit in Europa vergroten. Het was aantrekkelijk dit te doen met de NAVO, waarin de VS veel invloed had. De concurrentie met het EVDB was ook een motief. Door de NAVO actief te promoten zou de Alliantie weer de spil van de Europese veiligheid worden, was de gedachte.

            Door de gebeurtenissen van 11 september werd het Amerikaanse enthousiasme ten opzichte van uitbreiding alleen maar aangewakkerd. Hoewel de Amerikanen in militair opzicht meer op nationaal niveau handelden, bleef de NAVO belangrijk als politiek- en veiligheidsinstrument. De VS zouden, naast hun eigen operaties, gebruik kunnen maken van de NAVO-middelen ter ondersteuning. Een grotere NAVO zou bredere politieke steun en meer beschikbare middelen betekenen. In Afghanistan liet deze strategie zich al snel uitbetalen: de aspirantleden zoals Bulgarije en Roemenie leverden bijdragen aan de missie, waardoor hun kandidaatschap serieuzer werd genomen.[103]

            In tegenstelling tot de eerste uitbreidingsronde na het einde van de Koude Oorlog verliep de tweede uiterst soepel. Een belangrijke reden hiervoor was dat Rusland geen bezwaar had tegen de uitbreiding, omdat de uitbreiding meer politieke dan militaire grondslagen had. Tijdens de NAVO-top in november 2002 werden Estland, Letland, Litouwen, Slowakije, Slovenië, Roemenie en Bulgarije uitgenodigd om te beginnen met de onderhandelingen tot toetreding. De Amerikanen hadden al in september hun toestemming gegeven voor de uitnodiging, zodat deze niet als een verrassing kwam in november. De bijdragen die de nieuwe leden konden leveren aan de strijd tegen het terrorisme en de oorlog in Irak speelden een grote rol bij het Amerikaanse besluit.

Zoals gezegd speelden politieke motieven een grotere rol dan militaire bij het besluit tot toetreding, aangezien de nieuwe lidstaten de komende tien jaar alleen in staat zouden zijn tot het spelen van een bescheiden militaire rol. Het militaire belang lag voornamelijk in de toegang tot hun luchtruim en infrastructuur ter ondersteuning van de NAVO. Daarbij werd ook de rol van de zogenaamde ‘niche capabilities’ benadrukt: Roemenie en Slovenië beschikken bijvoorbeeld over bergtroepen, Bulgaarse troepen zijn gespecialiseerd in het opruimen van nucleaire en chemische vervuiling en Estland beschikt over speurhonden. Maar de politieke en economische stimulering van de nieuwe lidstaten, met als gevolg stabilisering van Centraal- en Oost-Europa, was de belangrijkste reden voor de uitbreiding. Op 29 maart 2004 traden de nieuwe lidstaten toe, waarmee het totale aantal lidstaten op 26 kwam.[104] Dit was de grootste uitbreidingsronde in de geschiedenis van de NAVO en niet de laatste. De NAVO voert nog steeds een open-deurbeleid en op dit moment nemen drie landen, Albanië, Macedonië en Kroatië, deel aan het Actieplan voor Aspirantleden.[105]

 

 

NAVO versus terrorisme

 

Het tweede punt van het nieuwe Strategisch Concept betrof uitbreiding van de taken en missies. Sinds het einde van de Koude Oorlog was de hoofdtaak steeds onduidelijker geworden. Het was algemeen aanvaard dat de NAVO een veiligheidsorganisatie was met een stabiliserende werking in het transatlantisch gebied en aangrenzende regio’s, maar dit was natuurlijk een behoorlijk breed en vaag begrip. Conflictpreventie en conflictbeheersing in geheel Europa waren in de jaren negentig ook tot de taken gaan behoren. Om bestaansrecht te houden moest de NAVO immers met haar tijd meegaan en ook voor de op handen zijnde uitbreiding was een bijstelling van de strategie noodzakelijk.

Hoewel er verwachtingen waren dat de NAVO een grote rol in de strijd tegen het terrorisme zou gaan spelen, bleek na 11 september al gauw het tegendeel. De NAVO speelde meer een ceremoniële dan een substantiële militaire rol. In juni 2002 kwamen de defensieministers met een verklaring over de capaciteit van de NAVO. Er werd benadrukt dat de NAVO over een capaciteit zou moeten beschikken die zelfs de zwaarste missie aan zou kunnen, wat nu niet het geval was. Daarnaast moesten er specifieke capaciteiten ontwikkeld worden voor de strijd tegen het terrorisme. Kortom, er moest een nieuw Defense Capabilities Initiative ontworpen worden.[106] De NAVO-top op 21 en 22 november 2002 in Praag stond ook in het teken van de strijd tegen het terrorisme. Er werd een scala aan maatregelen aangenomen om de nieuwe dreigingen, zoals terrorisme en massavernietigingswapens, het hoofd te kunnen bieden. Allereerst werd er een nieuw militair concept voor verdediging tegen het terrorisme aangenomen. Tevens werd besloten tot de oprichting van de NATO Response Force (NRF) besloten.[107] Het initiatief tot de NRF kwam van Amerikaanse zijde, al tijdens een informele bijeenkomst van defensieministers in september. Frankrijk en Duitsland waren niet enthousiast over de NRF, maar andere lidstaten waren solidair met de VS vanwege 11 september waardoor het besluit snel genomen werd.[108]

De NRF zou bestaan uit een internationale troepenmacht van maximaal 21.000 militairen, die op zeer korte termijn overal ter wereld flexibel in te zetten zouden zijn. Deze elitetroepen, bestaande uit eenheden van de land- en luchtmacht en de marine, zouden vallen onder het commando van een Combined Joint Task Force-hoofdkwartier. De NRF zou worden ingezet voor vredeshandhaving, vredesafdwinging en oorlogsoperaties. Gesteund door de beste technologie zouden de NRF-troepen zeer geschikt zijn voor het uitvoeren van de nieuwste oorlogstactieken, zoals ‘network centric warfare’, de tactiek die in Afghanistan succesvol werd toegepast.[109] Een belangrijk aspect van de NRF is dat, indien de NAVO als geheel geen overeenstemming kan bereiken, de NAVO-leden die wel actie willen ondernemen er gebruik van kunnen maken. Daarbij zou de implementatie van de NRF een vernieuwingsimpuls moeten geven aan de militaire capaciteiten van de NAVO. Landen die niet over de nieuwste technologie beschikken kunnen toch effectief optreden met de NAVO-middelen. Tenslotte zou de NRF het verschil in capaciteit tussen de VS en de andere lidstaten overbruggen en de interoperabiliteit verbeteren.[110] In oktober 2004 had de NRF initiële operationele capaciteit bereikt, in de herfst van 2006 moeten de troepen volledig operationeel zijn. De NAVO hoopt met de NRF de militaire geloofwaardigheid terug te winnen.[111]

Verder werden er in Praag maatregelen aangenomen om de commandostructuur efficiënter te maken, de NAVO-partners te betrekken bij de terrorismebestrijding, plannen op te zetten om burgers beter te beschermen in het geval van terreur, meer samen te werken met andere internationale organisaties zoals de EU en er werden nieuwe afspraken gemaakt over de militaire capaciteit, waarbij vooral gefocust werd op de verdediging tegen massavernietigingswapens.[112]

De top in Praag werd door sommigen te ambitieus genoemd, maar over het algemeen overheerste het optimisme onder de bondgenoten. Als de NAVO er in zou slagen om alle voorgenomen maatregelen succesvol uit te voeren, zou dat betekenen dat het bondgenootschap slagvaardiger en militair sterker zou worden. Maar dat was ook afhankelijk van de mate waarin de bondgenoten gebruik zouden maken van het bondgenootschap.

 

 

NAVO in Afghanistan

 

Hoewel er onder druk van de Amerikanen hard gewerkt werd aan de uitbreiding van het bondgenootschap en aan de aanpassing van de capaciteiten aan de nieuwe dreigingen, maakte het Witte Huis geen gebruik van de NAVO in de strijd tegen Al Qaeda. De Amerikanen wensten in Afghanistan geen militaire steun van het bondgenootschap en het Amerikaanse CENTCOM leidde de militaire operaties. De betekenis van artikel 5, en daarmee de rol van de NAVO werd door de Amerikanen gemarginaliseerd, door niet in te gaan op de handreiking van de bondgenoten. Washington liet hiermee weten dat wanneer het om Amerikaanse belangen ging, er niet via de NAVO gewerkt zou worden.[113] De Amerikaanse regering gebruikte het bondgenootschap om bruikbare troepen en militaire middelen aan te trekken. Beperkte coalities van bereidwillige en capabele bongenoten waren aantrekkelijker dan een beroep te doen op alle NAVO-bondgenoten, wat een hoop tijd en gelobby zou kosten.[114] De discussie over het bestaansrecht van de organisatie laaide meteen weer op. Europese leiders vreesden dat deze manier van werken alleen maar zou toenemen met de uitbreiding, waardoor de militaire functie van de NAVO ondergraven zou worden.

De NAVO speelde als organisatie geen grote rol in Afghanistan, maar bijna alle leden leverden troepen aan de Amerikaanse missie. Bij de vredeshandhaving en wederopbouw was de NAVO prominenter aanwezig. NAVO-leden (Groot-Brittannië, Turkije, Duitsland en Nederland) hadden het commando over de stabilisatiemacht ISAF, die vanaf januari 2002 actief was. In augustus 2003 nam de NAVO het commando over en zij was vanaf dat moment verantwoordelijk voor de coördinatie en planning. De ISAF-missie was de eerste operatie buiten het NAVO-grondgebied.[115]

In eerste instantie was de missie gericht op het handhaven van de veiligheid in en rondom Kabul, maar de missie werd langzaamaan uitgebreid tot andere delen van Afghanistan. ISAF hielp (en helpt nog steeds) bij het opzetten van Afghaanse veiligheidsstructuren, de wederopbouw en het opzetten en trainen van de Afghaanse veiligheidstroepen.[116]

 

 

NAVO en Irak

 

Na het debacle in Afghanistan zou de Irak-kwestie het moment van waarheid worden voor de NAVO. Strobe Talbott, voormalig Amerikaans onderminister van Buitenlandse Zaken, waarschuwde in november 2002 dat Bush de schade aan het bondgenootschap moest repareren. Indien de president net zo zou handelen als bij de oorlog in Afghanistan, zou hij de Alliantie onherstelbaar beschadigen.[117] Maar in de aanloop naar de Irak-oorlog belandde de NAVO wederom in een diepe crisis.

            In de eerste instantie nam Bush in Praag zijn eerdere woorden over een eventuele unilaterale actie tegen Irak terug. Als reactie daarop werd er gesproken over het opzetten van een NAVO-interventiemacht en beloofden de bondgenoten hun defensiebijdragen te verbeteren.[118] Maar, zoals in het vorige hoofdstuk al werd beschreven, de regering-Bush deed weinig moeite om de bondgenoten te winnen voor de oorlog in Irak. De beledigende toon zette kwaad bloed bij veel Europese leiders en de kwestie verdeelde de EU en de NAVO. Begin 2003 ging het wederom mis. Frankrijk, België en Duitsland maakten op 10 februari een einde aan de stille procedure die door Amerikanen in gang was gezet binnen de NAVO. Hierdoor kon de NAVO aan bijna geen enkel Amerikaans verzoek voldoen, alleen over de bescherming van Turkije werd overeenstemming bereikt. Deze aanpak deed de Alliantie geen goed.[119] Tegelijkertijd stelden Frankrijk, Duitsland en Rusland voor om het aantal waarnemers in Irak te verdrievoudigen en hen ondersteuning te bieden vanuit de lucht. Vervolgens keerde ook het Turkse parlement de Amerikanen de rug toe, door het Amerikaanse leger niet toe te staan gebruik te maken van de Turkse bases. De regering-Bush was woedend over deze gebeurtenissen en beschuldigde deze landen ervan de NAVO te ondermijnen. Bush ging zelfs zo ver te zeggen dat Frankrijk gestraft moest worden voor zijn leidersrol.

            De Amerikaanse regering had er wel gelijk in dat de NAVO ondermijnd was, maar dit was niet alleen de schuld van de Europese landen die tegen de oorlog waren. De VS gebruikten de NAVO sinds 11 september als een militaire winkel, waar men aanschafte wat men op dat moment nodig had. Consultatie vond er sindsdien niet meer plaats, zoals in de aanloop naar Afghanistan geïllustreerd werd. De NAVO-bondgenoten werden op 21 oktober slechts ingelicht over de oorlogsplannen in Afghanistan. Van overleg was geen sprake.[120]

            Gevolg van de verdeeldheid van de lidstaten was dat de NAVO geen significante rol speelde in Irak. Tijdens de invasie stond de organisatie bijna geheel buiten spel, op de paar maatregelen die genomen werden om Turkije te beschermen na. Op 21 mei stemde de NAVO er mee in Polen te ondersteunen bij de taak leiding te geven aan de multinationale stabilisatiemacht in zijn sector van Irak. Beide missies ondernam het bondgenootschap op verzoek van de twee lidstaten. Na de oorlog bleef de rol marginaal: de NAVO hielp de Irakese regering met het trainen van veiligheidspersoneel en steunde de ontwikkeling van veiligheidsinstanties in Irak. Alle NAVO-leden droegen bij aan dit beleid met financiële of materiele bijdragen.[121]

            De verhoudingen bleven slecht na de oorlog. Geen van de betrokken partijen leek bereid om de eerste handreiking te doen. Sterker nog, Bush zette zijn beledigende beleid voort. Tijdens een bezoek aan Poetin eind mei 2003 stelde hij vast dat Frankrijk, Duitsland en Rusland zich achter de VS zouden moeten scharen. Dit viel natuurlijk niet in goede aarde bij de genoemde staten. Nadat de VN meer betrokken raakte bij Irak naar aanleiding van het toegenomen geweld tijdens de eerste helft van 2004, werden de betrekkingen iets beter. Maar deze opleving was van korte duur, want rondom de NAVO-top eind juni 2004 in Istanbul ging het weer mis. Enige dagen voor de top liet Bush de Turkse premier Erdogan weten dat Turkije klaar was voor EU-lidmaatschap. Dit schoot de EU in het verkeerde keelgat: ten eerste werden de formele criteria voor het lidmaatschap gepasseerd en ten tweede had de Amerikaanse president hier absoluut geen zeggenschap over. Vooral Chirac was woest op de Amerikaanse president. De toon was gezet, de top in Istanbul bleek geen succes.

            De Amerikanen hadden de soevereiniteitsoverdracht in Irak verschoven van 1 juli naar 28 juni, zodat deze voor de NAVO-top zou plaatsvinden. Op deze manier hoopte  Washington de NAVO bij Irak te betrekken en de top nog te redden. Maar Frankrijk en Duitsland weigerden NAVO-troepen naar Irak te sturen of de NAVO op een andere manier te betrekken bij Irak. Tevens werden er nauwelijks belangrijke besluiten genomen, hoewel er toch in de maanden daarvoor belangrijke voorstellen waren gedaan. Deze behelsden onder andere de overname van de NAVO-operatie in Bosnië door de EU; NRF-inzet in Afghanistan onder gelijktijdige fusering van de Amerikaanse operatie Enduring Freedom met ISAF; en een ‘Partnership for Coöperation’ als onderdeel van het Amerikaanse ‘Greater Middle East Initiative’. In de weken voor de top bleek al dat overeenstemming moeilijk te bereiken zou zijn. Het resultaat was dat veel van de genomen besluiten verwaterd waren.[122]

            Het eerste presidentschap van Bush berokkende de NAVO veel schade. De Amerikanen consulteerden de bondgenoten niet langer, het solidariteitsbeginsel werd door het Witte Huis opzij geschoven en de militaire rol van het bondgenootschap werd gemarginaliseerd. De regering-Bush gebruikte de NAVO slechts om haar eigen doelstellingen te ondersteunen. Wanneer de bondgenoten zich daarvoor niet lieten lenen, werd er om de NAVO heen gewerkt.

 

 

Veiligheidsbeleid van de Europese Unie

 

Het Europees Veiligheid- en Defensiebeleid was bedoeld om het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid kracht bij te zetten en geloofwaardiger te maken. Het initiatief dat in St.Malo was begonnen raakte na Kosovo in een stroomversnelling: de Europese defensie-identiteit werd een beleid. Er werd wel benadrukt dat het niet de bedoeling was om een Europees leger op te zetten, om de Amerikaanse bondgenoot niet voor het hoofd te stoten. De NAVO bleef een belangrijk onderdeel van de Europese veiligheid en ook de Europese capaciteit binnen de NAVO zou versterkt worden. Hierdoor zou de EU tegemoet komen aan de VS, door betere verdeling van de lasten. Duplicatie van NAVO-capaciteiten moest voorkomen worden, het ging echt om nieuwe capaciteiten.

            De Europese raad maakte afspraken over de samenwerking met de NAVO. Het EVDB bleef op verschillende manieren, zowel formeel als informeel, aan de NAVO gekoppeld. Er zouden veel consultaties plaatsvinden tussen het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en de Noord-Atlantische Raad.[123] Het PVC, opgericht in Helsinki in 1999, behandelde alle aspecten van het GBVB, inclusief het EVDB. Dit Comité bestaat uit vertegenwoordigers uit alle lidstaten op ambassadeursniveau. Naast het PVC waren nog twee andere permanente organen belast met de besluitvorming rondom het EVDB: het EU Militair Comité (EUMC), belast met militaire advisering, en de EU Militaire Staf (EUMS), ter ondersteuning van het EUMC.[124]

Niet alle NAVO-leden waren even enthousiast over de Europese defensiecapaciteit. Vooral de plannen om niet-EU landen deel te laten nemen aan het EVDB viel niet goed. Turkije maakte zich zorgen over het feit dat het EVDB operaties zou kunnen uitvoeren in de nabijheid van Turks grondgebied, zonder betrokkenheid van de NAVO. Turkije had hier dan geen inspraak in. De VS steunde het EVDB wel, maar alleen indien er echte capaciteitsverbetering plaatsvond en alle bondgenoten tevreden werden gehouden.[125] Europa wilde noch de VS noch de NAVO voor het hoofd stoten met het EVDB.

Het militaire succes van het EVDB was in grote mate afhankelijk van de uitbreiding van de capaciteiten. De implementatie van de Helsinki Headline Goals werd een prioriteit voor de lidstaten, maar dit was makkelijker gezegd dan gedaan. Volgens de afspraken gemaakt in Helsinki zouden de EU-lidstaten in 2003 een interventiemacht van zo’n 50.000 tot 60.000 man beschikbaar hebben om de Petersbergtaken uit te voeren. De troepen beschikbaar krijgen was geen groot probleem, maar het opbrengen van voldoende militaire capaciteiten wel. Tijdens de Capabilities Commitment Conference in november 2000 werd daarom een overzicht gemaakt van de benodigde militaire middelen. De moeilijkheden lagen vooralsnog bij de strategische middelen (transport, inlichtingen en commandovoering) en tekortkomingen op ‘theaterniveau’ (o.a. helicopters en verkennings- en doel-opsporingsmiddelen). In november 2001 werd het European Capabilities Action Plan (ECAP) gelanceerd op Nederlands initiatief, waarmee deze tekortkomingen aangepakt werden.[126]

ECAP hield in dat vanaf februari 2002 negentien panels, bestaande uit nationale experts, verschillende oplossingen voor het capaciteitsprobleem ontwikkelden. De panels werkten onafhankelijk van elkaar en aan elk panel werd leiding gegeven door een of meerdere lidstaten. Dit was de zogenaamde ‘bottom up’-benadering, waarbij het probleem via verschillende coalities in verschillende projectgroepen aangepakt werd. Dit zou effectiever werken dan aansturing van bovenaf door Brussel. Het logge bureaucratische besturingsapparaat werd op deze manier vermeden. Daarnaast hield het ‘Capability Development Mechanism’ continue toezicht op de opbouw van militaire capaciteiten en het CDM zorgde ook voor evaluatie, bewaking en de afstemming met de NAVO defensieplanning.[127]

Sinds 11 september stond de implementatie van het EVDB weer op een laag pitje. Daarvoor was de EU actief bezig om Rusland, de Oekraïne en de kandidaat-lidstaten bij het veiligheidsbeleid te betrekken. Tijdens de aanslagen vond er een topbijeenkomst plaats tussen de EU en de Oekraïne in Jalta, over de samenwerking op defensiegebied. Op 3 oktober vond een dergelijke top met Rusland plaats, maar er werd slechts een voorzichtige verklaring naar buiten gebracht. De stagnatie bleek goed tijdens een informele bijeenkomst tussen defensieministers een maand na de aanslagen. Frankrijk drong aan op verhoging van de defensiebudgetten om vaart te zetten achter het EVDB, maar dit werd door de andere ministers afgewezen.[128]

Tijdens de Europese Raad op 14 en 15 december 2001 in Laken werd het EVDB operationeel verklaard. De Nederlandse regering had hier bezwaar tegen, aangezien het EVDB nog een hoop werk voor de boeg had voordat het echt in staat zou zijn om operaties uit te voeren. Het was te vroeg om te spreken over een operationele interventiemacht, aangezien de EU tot weinig in staat was tijdens de operatie Enduring Freedom. Eerder gemaakte afspraken bleken niet nagekomen, het EVDB lag niet op schema. De secretaris-generaal van de NAVO, Lord Robertson, sprak dan ook over een ‘pygmee-leger’.[129]

Het nieuwe jaar bracht meer resultaten. In januari 2002 werd besloten tot de eerste missie onder EU leiding, de EU Politie Missie (EUMP) in Bosnië en Herzegovina. Per januari 2003 ging de EU leiding geven aan de hervorming van het politie-apparaat aldaar. Ook het institutionele kader, bestaande uit het PVC, EUMC en EUMS, functioneerde halverwege 2002 inmiddels routinematig en de procedures voor de crisisbeheersing waren uitgewerkt. In mei vonden de eerste testen plaats voor de besluitvorming voor operaties onder leiding van de EU. Tevens droeg de Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana in hoge mate bij aan de zichtbaarheid van het GBVB naar het buitenland toe. Hij zette zich sterk in voor de snelle ontwikkeling van het EVDB en als voormalig secretaris-generaal van de NAVO was hij bij uitstek geschikt om de banden met de NAVO en de VS aan te halen.[130] Solana gaf niet alleen het GBVB een gezicht. Door zijn persoonlijke inzet bij vele crises, met name in de Balkan, kreeg het Europese veiligheidsbeleid inhoud.

De rol van de EU in de Balkan werd langzaamaan ook groter. De EU-lidstaten hadden in juni verklaard in staat en bereid te zijn om de NAVO-missie ‘Allied Harmony’ over te nemen in januari 2003. Voordat de EU de NAVO-missie kon overnemen, moest er een akkoord komen tussen de EU en de NAVO over het gebruik van de NAVO-middelen. Maar een conflict tussen Turkije en Griekenland zorgde voor problemen. In het conflict stond de deelname van niet-EU landen aan EU-missies centraal. Beide landen lagen dwars over de deelname van derden aan het EVDB. Turkije was bang dat Griekenland met NAVO-middelen in de buurt van Turks grondgebied acties zou kunnen gaan uitvoeren. De Cyprus-kwestie speelde natuurlijk een grote rol in het conflict. Turkije was in december 2001 zover om een akkoord te tekenen, maar toen lag Griekenland weer dwars. De kwestie liep hoog op. Het akkoord over het gebruik van NAVO-middelen was essentieel voor de uitvoering van EU-missies. Voor autonome EU-missies waren bijna geen geschikte hoofdkwartieren.[131]

Terwijl de VS zich op de Taliban en Al Qaeda richtte in Afghanistan, werd de druk op de EU steeds groter om verantwoordelijkheid te nemen in de Balkan. De VS wilden graag dat de EU meer taken zou overnemen, maar twijfelde of de Europeanen hiertoe wel in staat waren.[132] De missie in Macedonië was uiterst klein, dus het zou beschamend zijn als de EU hiertoe niet in staat zou zijn.

Uiteindelijk werden Turkije en Griekenland het na lange onderhandelingen eens, waardoor op 13 december 2002 de EU-NAVO verhoudingen opnieuw geformuleerd konden worden in de zogenaamde ‘Berlijn Plus’-maatregelen. Vooral de Verenigde Staten drong aan op de herformulering van de NAVO-taken, om te voorkomen dat de EU een defensie ging ontwikkelen die los zou staan van het Atlantisch bondgenootschap.[133] Gevolg van het Berlijn Plus-akkoord was dat er vier mogelijke scenario’s mogelijk werden waarin de EU kon gaan optreden. Ten eerste natuurlijk de collectieve defensie via de NAVO. Ten tweede vredesoperaties waar de VS deel van uitmaakt, ook via de NAVO. Ten derde operaties waarbij de NAVO niet direct is betrokken, maar waarbij gebruik wordt gemaakt van NAVO-middelen en onder leiding van de plaatsvervangend SACEUR. Ten vierde de mogelijkheid op te treden zonder NAVO-middelen, waarvoor geen toestemming van de NAVO-raad nodig is.[134] Tijdens de EU top in Kopenhagen in december  werd toegevoegd dat NAVO-leden die niet tot de EU behoorden, mee kunnen beslissen over door de EU geleide operaties met middelen, capaciteiten en de planningstructuur van de NAVO.[135]

Door het Berlijn Plus-akkoord kon de EU op 31 maart 2003 ‘Allied Harmony’ vervangen door de EU-missie Concordia. Het doel van de missie was een stabiele en veilige omgeving te creëren, waarin de uitvoering van het Ohrid-vredesakkoord mogelijk werd. Dertien EU-leden, waaronder Nederland, en veertien staten die niet tot de EU behoorden droegen bij aan de missie. Het was de eerste militaire missie van de EU en het werd een succesvolle samenwerking tussen de EU en de NAVO. Concordia werd in december beëindigd en opgevolgd door een andere EU-missie, Proxima. Dit betrof een politiemissie die de Macedonische overheid steunde bij de hervorming van het politieapparaat.[136]

 

 

Europese Conventie

 

De samenwerking met de NAVO was inmiddels vastgelegd en verliep goed. Aan de ontwikkeling van een autonomere veiligheidsstructuur werd ook hard gewerkt. Tijdens de Europese top in Laken in 2001 werd een Europese Conventie bijeen geroepen, om de Intergouvernementele Conferentie die in 2004 zou plaatsvinden zo goed mogelijk voor te bereiden. De Conventie bestond uit regeringsvertegenwoordigers uit de lidstaten en kandidaat-lidstaten, nationale parlementariërs, europarlementariërs en twee afgevaardigden van de Europese Commissie. Het mandaat was de Unie eenvoudiger, democratischer en effectiever te maken, en de Unie nadrukkelijker in de wereld aanwezig te laten zijn. Het buitenlands beleid moest coherenter gemaakt worden.

            De Conventie betekende een grote stap voorwaarts voor het GBVB. Door de onderwerpen in projectgroepen te behandelen speelden nationale belangen nauwelijks een rol, waardoor er verregaande voorstellen gedaan konden worden. In de ‘luisterfase’ van de Conventie, gedurende de eerste helft van 2002,  werd besloten dat er een grondwet moest komen voor de EU, die alle bestaande verdragen zou gaan vervangen. Tijdens deze fase werd ook besloten dat er een sterker GBVB moest komen en er werden vergaande voorstellen gedaan. Vanaf september begon de ‘studiefase’ van de Conventie. Er werden elf werkgroepen opgericht die zich gingen richten op specifieke thema’s. De bedoeling was deze thema’s zo uit te werken dat het bouwstenen werden voor het nieuwe Europese verdrag. Twee werkgroepen hielden zich met de veiligheid bezig, de werkgroepen Extern Optreden en Defensie.

            Begin 2003 ging de Conventie de belangrijke ‘onderhandelingsfase’ in. In december waren de conclusies van de werkgroepen in plenaire zittingen besproken en nu werd het tijd de werkelijke verdragsteksten op te stellen. De lidstaten waren zich bewust van het belang van de Conventie en enkele lidstaten vervingen hun regeringvertegenwoordiger door hun minister van Buitenlandse Zaken. Frankrijk en Duitsland dienden daarnaast op 15 januari gezamenlijk nog een aantal vooruitstrevende voorstellen in. Zij pleitten onder andere voor een vaste president van de Europese Raad, dat de functies van Hoge Vertegenwoordiger en Commissaris voor de externe betrekkingen door dezelfde persoon zouden worden uitgevoerd en dat inzake het GBVB met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zou moeten worden besloten.

            De oorlog in Irak hield echter de aandacht van het publiek en regeringen weg van de Conventie. De lidstaten waren diep verdeeld over de strategie die de EU moest volgen in deze kwestie. Frankrijk en Groot-Brittannië kwamen in de VN lijnrecht tegenover elkaar te staan. De ontwikkeling van het GBVB kwam hiermee in gevaar. Sommigen vonden de verdeeldheid in de EU een teken dat er nooit een GBVB zou komen, anderen vonden dat er juist vaart achter moest worden gezet om dergelijke situaties te voorkomen. De voorzitter van de Europese Conventie, Giscard d’Estaing besloot echter met de presentatie van de ontwerpartikelen van het GBVB te wachten totdat de gemoederen wat gekalmeerd waren.

            De Belgische premier Guy Verhofstad nam het initiatief om vaart te zetten achter het defensiebeleid, wat resulteerde in een minitop op 29 april 2003 (de zogenaamde ‘Praline-top’). In principe stond de top open voor alle lidstaten, maar alleen Frankrijk, Duitsland en Luxemburg gingen met België om de tafel zitten. Griekenland wilde deelnemen, maar zag er als EU-voorzitter vanaf. De andere lidstaten, met name Groot-Brittannië, hadden forse kritiek op het initiatief. Na afloop van de top werden een aantal voorstellen gepresenteerd. De vier lidstaten zegden hun steun toe aan alle voorstellen van de Conventie op defensiegebied en zij riepen de Conventie op om het concept van een Europese Unie van Veiligheid en Defensie over te nemen. Dit EUVD zou een kader moeten vormen voor duurzame versterkte Europese militaire samenwerking. Tijdens de informele top van EU-ministers van Buitenlandse Zaken op Rhodos begin mei werd positief gereageerd op de voorstellen. Tevens werd Solana tijdens deze top gevraagd een Europese Veiligheidsstrategie te schrijven.

            Uiteindelijk werden de ontwerpartikelen van de grondwet op 23 april, net voor de Praline-top, gepresenteerd door het presidium. Bijna alle voorstellen van de werkgroepen werden overgenomen en na weken van overleg werd op 13 juni de ontwerpgrondwet  voor de Europese Unie gepresenteerd. De belangrijkste punten van deze ontwerpgrondwet voor het GBVB waren onder andere: het bijeenbrengen van alle rechtsgrondslagen voor het gehele externe optreden in één afdeling, de nieuwe functie van minister van Buitenlandse Zaken van de EU, uitbreiding van de Petersbergtaken tot bijna alle missies behalve collectieve verdediging, verbetering van de militaire capaciteiten van de lidstaten, oprichting van een Agentschap voor bewapening, onderzoek en militair vermogen en de mogelijkheid tot het opzetten van een kerngroep voor defensie. Ook werd er een solidariteitsclausule aan het verdrag toegevoegd, waardoor de lidstaten gezamenlijk kunnen optreden indien een lidstaat slachtoffer wordt van een terreuraanslag, natuurramp of een ramp tengevolge van menselijk optreden.

            Ondanks het feit dat de Irak-kwestie verlammend had kunnen werken voor de Conventie, werkte zij juist als een katalysator voor de ontwikkeling van een sterker Europa. De beslissing van Giscard d’Estaing zorgde ervoor dat de voorstellen voor de grondwet niet gepolitiseerd raakten. Hierdoor waren verregaande voorstellen mogelijk, zoals de mogelijkheid een kopgroep voor defensie te vormen.[137]

            Uit het initiatief van België, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg kwam ook een voorstel naar voren dat voor nog meer opschudding in de transatlantische relatie zorgde. Het belangrijkste onderdeel van dit voorstel was de ontwikkeling van een autonoom Europees hoofdkwartier, los van de NAVO. De Amerikanen waren niet blij met de Europese voortvarendheid.[138] De Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld was hierover duidelijk: de VS wilde geen concurrentie van de EU met de NAVO, geen duplicatie en geen andere initiatieven die de NAVO zouden kunnen ondermijnen.[139] Het conflict zorgde voor nog meer spanningen in de transatlantische verhoudingen, die het al zwaar te verduren hadden gehad vanwege de Irak-oorlog.

Onder druk van Groot-Brittannië werd het controversiële voorstel aangepast. In plaats van een hoofdkwartier onafhankelijk van de NAVO, werd er nu gesproken over een hoofdkwartier in samenwerking met de NAVO. Daarnaast werd er in het ontwerp van de grondwet een clausule opgenomen waarin het belang van de NAVO als de basis voor collectieve defensie werd benadrukt.[140] Hierop spraken zowel Rumsfeld als de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, zich begin december positief uit over de autonome militaire planningscapaciteit.[141] Het belangrijkste verschil met de NAVO is dat de EU zich niet alleen op militaire maar ook op civiele (politie) operaties richt. Waarschijnlijk is dit ook een reden voor de Amerikanen geweest om hun fiat aan het plan te geven, aangezien het geen duplicatie (en dus geen concurrentie) met de NAVO-taken betreft. [142] 

            Tijdens de Europese top in Brussel op 13 en 14 december 2003 werd de ontwerpgrondwet ter goedkeuring aan de lidstaten voorgelegd. Deze top zou de kroon op het werk van de Conventie moeten worden, maar het werd een mislukking. De lidstaten konden geen overeenstemming bereiken en men moest weer terug naar de tekentafel. Met name de stemweging bij besluitvorming vormde voor veel lidstaten een struikelblok. Toch konden de lidstaten het wel eens worden over het buitenlands- en defensiebeleid, waardoor er een aantal belangrijke stappen konden worden gezet in de richting van militair Europa.[143]

Tijdens de top in Brussel werd ook de Europese Veiligheidsstrategie van de hand van Solana goedgekeurd, wat een belangrijke stap voor de EU was. Voor het eerst was er een gezamenlijke strategie. In de strategie worden de belangrijkste bedreigingen (grensoverschrijdend terrorisme, verspreiding van massavernietigingswapens, ‘falende’ staten en georganiseerde misdaad) genoemd, waaruit drie doelstellingen voor de EU worden afgeleid. De EU dient bij te dragen aan de politieke stabiliteit in de directe omgeving van Europa en aan de internationale orde, en de EU moet nieuwe en oude dreigingen daadkrachtig aanpakken. De veiligheidsstrategie sluit aan bij de Amerikaanse veiligheidsstrategie uit 2002 en de NAVO-strategie.[144]

Het akkoord over buitenlands beleid en defensie hield in dat er een Europese planningscel werd opgezet in het NAVO-hoofdkwartier SHAPE om de EU-missies met NAVO-middelen te plannen. Ook kwam er een liaison tot stand bij de EUMS en kreeg de Europese Militaire Staf een eigen planningscel voor autonome EU-missies. De EUMS werd tevens uitgebreid. Dankzij deze maatregelen werden de stafcontacten tussen de EU en de NAVO voor de planning van EU-missies met NAVO-middelen verbeterd en werd de planningscapaciteit van de EUMS versterkt voor autonome missies.[145]

 

 

Capaciteiten

 

Naast deze vooruitgang op het gebied van de militaire planning werd er in ook hard aan de militaire capaciteiten gewerkt. In maart 2003 presenteerden de panels van ECAP de eerste resultaten en naar aanleiding daarvan werd de tweede fase van ECAP in werking gezet. In mei vond de tweede Capabilities Commitment Conference in Brussel plaats, waarbij projectgroepen in het leven werden geroepen om de concrete oplossingen aan te dragen. De uitvoering van ECAP was afhankelijk van de inzet van verschillende lidstaten. Daarom werd er, wederom op Nederlands aandringen, een ‘routekaart’ ontwikkeld om de voortgang van het ECAP in de gaten te houden. De routekaart zette duidelijke tijdslijnen uit voor het oplossen van het capaciteitsprobleem. De parlementen, de media en het publiek werden op de hoogte gehouden via de ‘Capability Improvement Chart’.

Tijdens de top in Brussel verklaarden de defensieministers dat er grote vooruitgang geboekt was, maar dat er nog veel moest gebeuren voordat de EU in staat zou zijn alle Petersbergtaken uit te voeren. Allereerst moest de inzetbaarheid van de troepen verbeterd worden. Hoewel de EU-lidstaten samen over 1,8 miljoen militairen beschikten, was daarvan maar ongeveer 10 tot 15 procent inzetbaar in het buitenland. Ook de mobiliteit vormde een probleem: er was geen capaciteit beschikbaar om de troepen en het materieel over lange afstand te vervoeren. De logistieke ondersteuning bij een langdurige missie liet ook te wensen over. De laatste twee tekortkomingen betroffen de middelen voor effectieve militaire actie (o.a. precisie-wapens) en wat in militair jargon C4ISR wordt genoemd: hieronder vallen o.a. de bevelvoering, de communicatie, computers, surveillance, inlichtingen.[146]

Ondanks deze tekortkomingen werd in 2003 een mijlpaal bereikt: de eerste autonome militaire EU-missie. Op verzoek van de VN startte de EU midden juni Operatie Artemis in Bunia, in Noordoost Kongo. Frankrijk leidde de operatie en leverde het hoofdkwartier in Parijs. Het doel van de missie was Bunia te stabiliseren totdat de VN-troepenmacht met het juiste mandaat en de juiste omvang gevormd was. In september nam de VN de missie over. Artemis was van groot belang voor de EU: het was de eerste autonome militaire missie, buiten het EU-grondgebied en met een hoog geweldsspectrum. De banden met de VN waren versterkt, de EU had bewezen in staat te zijn de VN snel en kundig te kunnen ondersteunen.[147]

Tijdens de tweede helft van 2003 namen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië nog enkele initiatieven ter versterking van de capaciteiten van het EVDB. Er moest een nieuwe militaire capaciteitendoelstelling worden geformuleerd, het ‘Headline Goal 2010’. De tijdslimieten van het Helsinki Headline Goal, inzet binnen zestig dagen, was niet snel genoeg voor ‘Rapid Response’. Snel optreden was in veel crises wel gewenst, maar daar was de EU niet toe in staat. Het tweede initiatief hing samen met de nieuwe doelstelling. De EU zou vanaf 2007 moeten beschikken over ‘Battlegroups’ om op verzoek van de VN snel te kunnen reageren op ernstige crises. Deze Battlegroups werden opgenomen in de ontwerpgrondwet, evenals het Europees Defensie Agentschap (EDA). De lidstaten besloten tot de ontwikkeling van het EDA, hoewel de grondwet niet geratificeerd was. Een andere belangrijke ontwikkeling was dat de Amerikanen bereid waren mee te werken met de beëindiging van de NAVO-operatie SFOR in Bosnië en deze te laten opvolgen door een EU-operatie met gebruik van NAVO-middelen. De Amerikanen waren hier op tegen geweest, vanwege de onenigheid rondom het Europese hoofdkwartier. Inmiddels was deze kwestie opgelost en hadden de Amerikanen hun troepen nodig in Irak en Afghanistan.

Tijdens het EU-voorzitterschap van Ierland in de eerste helft van 2004 werden de beleidsdocumenten rondom het Headline Goal 2010, de Battlegroups, de oprichting van het EDA en de vervolgoperatie voor SFOR opgesteld en goedgekeurd. Het Nederlands voorzitterschap in de tweede helft van dat jaar kreeg de taak de EVDB-initiatieven te implementeren. Daartoe werd eerst het uitgebreide Ierse EVDB-mandaat, bestaande uit 24 opdrachten, omgevormd tot een helder en bondig mandaat, bestaande uit 10 opdrachten. De vier belangrijkste op militair gebied waren: een begin maken met de uitwerking van het Headline Goal 2010, de toezegging van lidstaten om EU-Battlegroups aan te bieden, evaluatie van ECAP en de overgang van SFOR naar EUFOR. Er zou een ‘Military Capabilities Commitment Conference’ (MCCC) plaatsvinden om alle verbintenissen en toezeggingen van de EU-lidstaten betreffende capaciteitsversterking vast te leggen. Op Nederlands initiatief werden nog twee doelstellingen aan het mandaat toegevoegd. Ter verbetering van de coördinatie van het transport werd de ‘Global Approach on Deployability’ op de agenda gezet. Tevens wilde Nederland aandacht vragen voor het belang van militaire samenwerking.

Op 22 november vond de Military Capabilities Commitment Conference plaats in Brussel. Hier werden goede resultaten geboekt, waardoor Nederland kan terugkijken op een succesvol voorzitterschap. Het belangrijkste resultaat was de vorming van de EU-Battlegroups, bestaande uit dertien nationale en multinationale snel inzetbare formaties. Onder andere Frankrijk en Groot-Brittannië zegden de eerste operationele capaciteit voor 2005-2006 toe en er waren ook toezeggingen voor de periode van volledig operationele capaciteit vanaf 2007. Vanaf dat moment dienen er te allen tijde twee Battle Groups binnen tien tot vijftien dagen inzetbaar te zijn. Nederland zegde zelf twee Battlegroups toe.

Voor de uitwerking van het Headline Goal 2010 werd er een lijst met kwaliteitseisen vastgesteld, waardoor nationale defensie-inspanningen beoordeeld konden worden. Het Europees Defensie Agentschap kreeg als taak de beoordeling nader in te vullen en lidstaten bij de les te houden. Op het gebied van transport werd ook vooruitgang geboekt: alle beschikbare centra en mechanismen voor de coördinatie van strategisch transport werden in één netwerk ondergebracht. De coördinatie van het transport zal hierdoor verbeteren, waar vooral de EU-Battlegroups van zullen profiteren.

De evaluatie van ECAP leverde ook veel op. De EDA kreeg de centrale rol toebedeeld bij de uitwerking van oplossingen en zal de lidstaten controleren op hun prestaties. Deze geïntegreerde aanpak was zeer belangrijk voor de verbetering van het capaciteitsversterkingsproces. De EU-ministers van defensie committeerden zich aan de opheffing van de resterende Europese militaire tekortkomingen en aan de intensivering van de internationale militaire samenwerking.[148]

 

 

Conclusie

 

Voor zowel de NAVO als het GBVB waren de afgelopen vier jaar enerverende jaren. Na de aanslagen van 11 september lag het in de verwachtingen dat de NAVO een grote rol zou spelen in de strijd tegen het terrorisme, maar dit werd door de Amerikanen onmogelijk gemaakt. In Afghanistan wilde het Witte Huis geen gebruik maken van het bondgenootschap, maar alleen werken met een coalitie van de ‘able and willing’. De NAVO paste zich aan de nieuwe situatie aan. Er werd aan de capaciteiten gewerkt en de strategie werd bijgesteld. Bestrijding van terrorisme en massavernietigingswapens behoorden inmiddels ook tot het takenpakket en door de oprichting van het NRF was de NAVO beter in staat te reageren op hedendaagse crises.

Maar deze maatregelen mochten niet baten. In de aanloop naar de oorlog in Irak deden de VS een halfhartige poging de NAVO er bij te betrekken, maar de verdeelde lidstaten lieten zich niet op deze manier voor het Amerikaanse karretje spannen. De NAVO kon daardoor niet voldoen aan de Amerikaanse verzoeken, waardoor de VS nog minder vertrouwen had in het bondgenootschap. Het transatlantisch bondgenootschap had te lijden onder de steeds verslechterende verhoudingen tussen de VS en Europa. De NAVO-top in Istanbul waar men veel van verwachtte werd een mislukking en de NAVO speelt alleen in Afghanistan een substantiële rol bij de wederopbouw.

Vanuit de Europese visie ging het beter met de NAVO. De samenwerking tussen de EU en het bondgenootschap verliep goed, op enkele strubbelingen na. Door de Berlijn Plus-maatregelen kon de EU op succesvolle wijze gebruik maken van de NAVO-middelen. De eerste missies onder EU-leiding werden hierdoor mogelijk. In het geval van een crisis zal er allereerst consultatie plaatsvinden tussen de NAVO en de EU over de manier van aanpak. De stappen voor het gezamenlijk overleg zijn vastgelegd in het Verdrag van Nice. Wanneer er wordt besloten over te gaan tot gezamenlijke actie zal dit veelal onder NAVO-auspiciën gebeuren, aangezien dat de taak is van het militair bondgenootschap. Indien de NAVO afzijdig blijft en de EU wel wil optreden, kunnen de Europese lidstaten dankzij de Berlijn Plus-maatregelen gebruik maken van de NAVO-middelen en planningscapaciteiten.

De ontwikkeling van het GBVB en EVDB raakte de afgelopen jaren in een stroomversnelling. Werd er in 2002 nog  gesproken van een pygmee-leger, in 2003 was de eerste autonome EU-operatie een feit. Het capaciteitsprobleem werd voortvarend aangepakt, in de ontwerpgrondwet werden verregaande voorstellen gedaan, er kwam een gezamenlijke strategie en er werd een nieuwe doelstelling geformuleerd in de vorm van het Headline Goal 2010.

Er werd duidelijk rekening gehouden met de NAVO en het Witte Huis bij de ontwikkeling van de Europese veiligheidsstructuur. NAVO-bondgenoten werden betrokken bij het EVDB en hun protesten werden serieus genomen, wat het conflict tussen Turkije en Griekenland rondom het Berlijn Plus-akkoord illustreerde. Daarbij kwam het Europese hoofdkwartier er niet vanwege Amerikaanse protesten. Maar de EU liet zich niet hinderen door het beleid van de VS. De verdeeldheid rondom de Irak-oorlog gaf de ontwikkeling van het EVDB juist een extra impuls. Kortom, hoewel de NAVO in een crisis terechtkwam door de verslechterde Atlantische betrekkingen, werd de EU juist sterker op veiligheids- en defensiegebied.

Het verschil in beleid tussen de VS en de Europese landen is de laatste jaren duidelijk naar voren gekomen. De vraag is of deze verschillen fundamenteel of tijdelijk zijn. Verschillende auteurs hebben hier over geschreven, waaronder Robert Kagan en Samuel Huntington. In het volgende hoofdstuk komt de discussie tussen verschillende auteurs over dit onderwerp aan bod.

 

 

5. Europees Paradijs versus Amerikaans Armageddon

 

De Atlantische betrekkingen bevinden zich in een crisis sinds het aantreden van Bush jr. Het unilaterale handelen van de VS vormt in de ogen van Europa een bedreiging voor de multilaterale wereldorde. De meningen lopen uiteen: sommigen gaan er vanuit dat er fundamentele verschillen aan de crisis ten grondslag liggen die onoverkomelijk zijn, anderen zien het minder somber in en denken dat het Atlantische bondgenootschap snel weer op het goede spoor komt. De verschillen tussen de Verenigde Staten en Europa zijn de afgelopen jaren het onderwerp van discussie geweest. In dit hoofdstuk laat ik een aantal bekende auteurs over de Atlantische kloof aan het woord, waaronder Robert Kagan en Timothy Garton Ash.

 

 

Of Paradise and Power

 

In 2003 publiceerde Robert Kagan zijn boek Of Paradise and Power, gebaseerd op zijn eerdere artikel ‘Power and Weakness’ in Policy Review. Kagan is verbonden aan het Carnegie Endowment of International Peace, de liberale denktank in Washington die zich in het verleden juist inzette voor multilaterale samenwerking.[149] Hoewel hij ook wel als neoconservatief bestempeld wordt, ziet Kagan zichzelf eerder als klassieke liberaal. ‘Of Paradise and Power’, over de steeds groter wordende kloof tussen de VS en Europa, zorgde eind 2002 voor grote onrust. Kagan stelt hierin dat de VS en Europa geen gemeenschappelijke kijk op de wereld hebben, dat zij zelfs niet in dezelfde wereld leven. Het is tijd om niet langer te pretenderen dat dit wel zo is, aangezien de Amerikanen en Europeanen een totaal verschillende visie hebben op het machtsvraagstuk: de uitoefening van macht, de moraliteit van macht en het willen hebben van macht. Met macht bedoelt Kagan ‘hard power’, militaire macht.

            Volgens Kagan keert Europa zich af van macht, het bevindt zich in een posthistorisch paradijs waar vrede en relatieve welvaart heersen. Dit wordt in stand gehouden door wetten, regels en overleg en samenwerking op internationaal niveau. Het is de realisering van Kants eeuwige vrede. De Amerikanen vertrouwen daarentegen niet op de internationale rechtsorde voor hun veiligheid en defensie, maar op militaire macht. Zij representeren de Hobbesiaanse anarchie. Door deze ideologische verschillen kunnen de VS en Europa het niet eens worden over belangrijke strategische en internationale vraagstukken: Amerikanen komen van Mars en Europeanen van Venus. De transatlantische crisis zal daarom niet tijdelijk zijn, maar alleen maar dieper worden.

            De verschillen berusten in de eerste plaats op het verschil in militaire macht. Omdat Europa niet beschikt over een groot leger en dito wapenarsenaal moeten Europeanen wel steunen op de multilaterale rechtsorde voor hun veiligheid. Door de positieve ervaring met de Europese integratie denken de Europeanen dat conflicten kunnen worden opgelost door een multilaterale aanpak. Kagan stelt dat een zwakke partij ook geen andere keuze rest dan ‘appeasement’. Europa heeft geen oog voor de hedendaagse gevaren, omdat het er toch niets aan kan doen. De Amerikanen, die wel beschikken over militaire macht, zijn zich wel degelijk bewust van alle dreigingen. Dankzij de bescherming van de Amerikanen kunnen de Europeanen zich deze illusie van veiligheid veroorloven. De ideologische kloof is het gevolg hiervan.[150]

            Begin 2004 bracht Kagan een nieuwe druk uit van Of Paradise and Power, met daarin een nieuw nawoord: ‘American Power and the Crisis of Legitimacy’. Het nawoord verscheen in maart als artikel in Foreign Affairs. In dit nieuwe nawoord ging hij in op de crisis rondom de oorlog in Irak, die vooral berust op het probleem van de legitimiteit. Door de Irak-kwestie kwamen de verschillen tussen de VS en Europa duidelijker dan ooit aan het licht. Het ging niet langer alleen over onenigheid over strategie, maar er was nu sprake van totaal uiteenlopende visies op de wereldorde. De Europeanen twijfelen aan de legitimiteit van de Amerikaanse macht en leiding. Tijdens de Koude Oorlog berustte de Amerikaanse legitimiteit op drie pilaren, voortkomende uit de dreiging van de Sovjetunie: de Europeanen zagen de Sovjetunie als een strategische dreiging, als een gemeenschappelijke ideologische dreiging en de Sovjetunie trad op als een tegenpool van de Amerikaanse macht. Met het wegvallen van de Sovjetunie verdween  de legitimiteit van de Amerikaanse macht. De VS was de enig overgebleven supermacht en de Europeanen hadden hier geen controle over.

            Deze crisis van de legitimiteit speelde al tijdens de ambtstermijn van Clinton, niet alleen Bush is schuldig aan de Europese bezorgdheid over de Amerikaanse hegemonie. Kagan stelt dat Amerika niet langer naar Europa hoeft te luisteren, omdat het te zwak is om een essentiële bondgenoot te zijn en te veilig om slachtoffer te worden. De Europeanen zijn daarentegen niet bereid om het Amerikaanse leiderschap te aanvaarden, aangezien zij het Amerikaanse beleid gevaarlijk vinden. De Europese angsten werden na 11 september werkelijkheid, de VS deden wat zij nodig achtten zonder dat Europa daar invloed op kon uitoefenen.

            Kagan ziet de legitimiteitscrisis als een probleem dat de Europeanen gecreëerd hebben om Amerika in toom te houden. In de jaren negentig was de druk om legitimiteit te verkrijgen via toestemming van de VN helemaal niet zo groot. Hij haalt Kosovo aan als voorbeeld dat de Europeanen zelf ook niet altijd met toestemming van de VN te werk gaan. De Europeanen denken dat zij zelf legitimiteit in overvloed hebben, vanwege de multilaterale basis van de EU. Europa wil deze legitimiteit delen met de VS als het in ruil daarvoor meer invloed krijgt op Amerika. Kagan ziet de VN echter niet als hoogste houder van internationale legitimiteit en de VS heeft dit ook nooit als zodanig geaccepteerd. Amerikanen zoeken legitimiteit in een coalitie in plaats van in een VN-resolutie. Tijdens de aanloop naar de oorlog in Irak vond heel Europa dat toestemming van de VN noodzakelijk was, terwijl de VS vonden dat de oorlog even legitiem was als de oorlog in Kosovo. Volgens Kagan kunnen de VS de bestaande multilaterale wereldorde niet ondermijnd hebben, aangezien deze internationale orde nog helemaal niet bestaat. Als een dergelijke orde wel zou hebben bestaan, dan had Europa deze al ondermijnd in Kosovo.

            In het beleid van Bush ziet Kagan de continuïteit van de Amerikaanse traditie. Amerika behield zich altijd het recht voor om preventief in te grijpen en een ‘regime change’ toe te passen, hierin is de Bush-doctrine niet nieuw. De enige reden waarom Europa nu wel over de legitimiteit valt, is omdat de proliferatie van massavernietigingswapens en de opkomst van het internationaal terrorisme samenvielen met de opkomst van de unipolaire wereldorde. De Amerikanen ervaren deze gevaren als een grotere bedreiging dan dat de Europeanen dat doen. De Europeanen zien de Amerikaanse unilaterale manier van handelen als een groter gevaar.

            Tot slot raad Kagan de VS aan om legitimiteit te verkrijgen voor hun acties door de principes van de liberale democratie te blijven bevorderen. Daartoe moet het Witte Huis ook enigszins toegeven aan de angsten van de Europese bondgenoten. Zij moeten meer invloed krijgen op het Amerikaanse machtsgebruik, bij voorkeur via de NAVO. Om deze nieuwe transatlantische overeenkomst te laten werken, moeten zowel Europa als Amerika zich inspannen om tot een meer gemeenschappelijke strategie te komen. Europa moet de ogen openen voor de echte gevaren in deze wereld.[151]

            Het is niet verrassend dat Kagans visie op de crisis in de Atlantische betrekkingen veel kritiek kreeg in Europa. Allereerst richt hij zich te veel op militaire macht, terwijl hij andere vormen van macht buiten beschouwing laat. Op economisch gebied (‘soft power’) staat Europa immers net zo sterk als de VS. Kagans weerwoord hierop is dat het in de transatlantische crisis draait om militaire macht en niet om andere soorten van macht. ‘Soft power’ is er volgens hem gewoon, dat wordt niet toegepast uit strategische motieven (in tegenstelling tot ‘hard power’).[152] Hiermee ondermijnt Kagan mijns inziens zijn eigen theorie. Economische macht kan niet afgedaan worden als iets dat er gewoon is. Met deze vorm van macht is wel degelijk invloed uit te oefenen, wat blijkt uit effectieve economische sancties en handelsoorlogen. Door zich alleen op militaire macht te richten in zijn boek beperkt hij zich, niet alle ontwikkelingen laten zich verklaren vanuit machtspolitiek perspectief.

            Hiermee komen we op de tweede tekortkoming. Volgens Kagan is Europa’s aanpak van internationale problemen voortgekomen uit de zwakke militaire positie. Het komt niet in hem op dat het omgekeerde ook mogelijk is: dat de EU een beperkte militaire macht heeft omdat men andere opvattingen heeft over het oplossen van internationale conflicten en over de gevaren in deze wereld. De EU besteedt bijvoorbeeld veel meer geld dan Amerika aan internationale samenwerking (zoals ontwikkelingshulp). Door middel van ontwikkelingshulp hoopt men de stabiliteit en veiligheid te vergroten. Ook de uitbreidingen van de EU hebben een stabiliserende werking.[153]

            Tevens wekte het feit dat Kagan alle Europeanen over een kam scheert ergernis op. De Europese lidstaten hebben verschillende opvattingen over het gebruik van macht, wat de onenigheid rondom de Irak-oorlog onderstreepte. Kagan zegt hierop dat hij zich bewust is van de verschillen tussen de lidstaten, maar dat hij verbaasd is over de hoge mate van unanimiteit over verschillende onderwerpen.[154] Dit strookt echter niet met zijn theorie. De overeenstemming tussen de lidstaten betreft namelijk een machtspolitiek onderwerp bij uitstek: het EVDB. Europa denkt dus niet alleen in postmoderne idealistische termen, zoals Kagan beweert. Sterker nog, als de Irak-crisis iets bewezen heeft is dat wel dat Europa niet terugdeinst voor klassieke machtspolitiek .

            Hoewel Kagan zijn ideeën in een mooi literair jasje heeft gestoken, ziet een oplettende lezer al gauw door zijn simplistische voorstelling heen. Europeanen leven niet in een multilateraal paradijs, waar men als enige dreiging de macht van de VS ziet. Amerikanen zijn daarentegen geen onzelfzuchtige bodyguards, die de tot het naïeve toe idealistische  Europeanen wel zullen beschermen tegen de boze buitenwereld. Ook in Europa maakt men zich zorgen over terrorisme en proliferatie van massavernietigingswapens, maar men ziet  de toepassing van geweld niet als een oplossing voor dit probleem. Kagans later toegevoegde nawoord staat bovendien weer haaks op de boodschap van zijn boek. Hieruit blijkt juist dat volgens Kagan de VS een idealistisch doel moeten nastreven: de verspreiding van de liberale democratie, als legitimering van het gebruik van macht. Dit riekt naar propaganda voor het beleid van de regering-Bush, die de oorlog in Irak met dezelfde argumenten probeert te verdedigen.

 

 

The Breaking of Nations

 

In 2003 verscheen het Europese antwoord op Kagan, in de vorm van The Breaking of Nations. Order and Chaos in the Twenty-first Century door Robert Cooper. Als voormalig adviseur van Tony Blair en huidig directeur-generaal buitenlandse en politiek-militaire zaken van de Raad van Ministers, legt Cooper behoorlijk wat gewicht in de schaal. Hij was onder Solana mede verantwoordelijk voor de gemeenschappelijke veiligheidsstrategie van de EU die in december 2003 werd aangenomen.

            In The Breaking of Nations analyseert Cooper evenals Kagan de transatlantische kloof. Hij deelt de huidige wereld in drieën: premoderne, moderne en postmoderne landen. Premoderne landen zijn landen zonder centraal gezag, zoals Afghanistan, Liberia en Somalië. Tot de moderne landen behoren de staten die aan staatssoevereiniteit en machtspolitiek blijven vasthouden zoals China, Turkije en de Verenigde Staten. De laatste categorie bestaat uit de landen van de Europese Unie en Japan. Dit zijn landen die vertrouwen op transparantie, samenwerking en de multilaterale rechtsorde. Dit gaat ten koste van de nationale soevereiniteit, maar de stabiliteit en veiligheid wordt er door bevorderd. De postmoderne staat is het utopisch einddoel van de geschiedenis. Momenteel ligt het niet in de verwachting dat de moderne staten zoals China of de VS hun soevereiniteit zullen opofferen voor de veiligheid van de postmoderne wereld.

            Cooper geeft militaire macht een grote rol in zijn boek, maar gaat niet zover als Kagan. Hij ziet de verschillen tussen de VS en Europa ook niet als onoverkoombaar. Hoewel de militaire kloof tussen de VS en de EU toeneemt, wil dat niet zeggen dat de EU machteloos is. De EU beschikt wel degelijk over militaire middelen en is ook niet huiverig om deze toe te passen, wat de militaire acties in Bosnië en Kosovo bewijzen. Hij geeft toe dat de militaire macht van de EU beperkt is wat betreft buitenlandse interventies, maar wijst ook op de onmacht van de VS om alleen de vrede te handhaven.

            Tegelijkertijd staat Cooper open voor de Amerikaanse aanpak. Hij erkent dat de EU de postmoderne status heeft kunnen bereiken dankzij de veiligheid die de Amerikanen boden. Tevens is hij van mening dat de dreigingen van massavernietigingswapens en terrorisme niet alleen kunnen worden aangepakt door containmentpolitiek. De Europeanen moeten zich realiseren dat militaire ‘hard power’ een noodzaak is in de huidige wereldorde. Het gebruik van geweld en zelfs preventieve aanvallen sluit hij niet uit. Wel waarschuwt Cooper de VS geen wereldhegemonie na te streven: hij acht het niet wenselijk dat één staat over zoveel macht beschikt. In tegenstelling tot Kagan pleit Cooper er wel voor dat de VS hun autoriteit legitimeren via de VN. Daar tegenover staat dat Europa het belang van militaire macht moet inzien: de EU moet meer gaan uitgeven aan defensie en de militaire samenwerking dient te worden geïntensiveerd.

            Kortom, de Amerikanen moeten zich postmoderner opstellen, terwijl de Europeanen moderner moeten gaan handelen. Militaire macht en multilaterale legitimiteit zijn beiden zeer belangrijk voor de nieuwe wereldorde. Samenwerking zal nodig zijn want, zoals Cooper het mooi weet te verwoorden: “We may not be interested in chaos, but chaos is interested in us.”[155]

            Zowel in de VS als in Europa werd The Breaking of Nations goed ontvangen. Toch was er ook kritiek: er ontbreken in zijn boek concrete suggesties over de wijze waarop de samenwerking tussen de VS en de EU in de praktijk moet verlopen. De New York Times plaatste vraagtekens bij de haalbaarheid van de samenwerking. In veel gevallen zal zij soepel verlopen, maar juist bij extreme kwesties zoals Irak zal de samenwerking moeilijk te idealiseren zijn. Hiervoor biedt Cooper geen suggesties. De krant twijfelt ook of Europa wel in staat zal zijn de militaire macht te vergroten. Een ander kritisch punt betreft de veiligheid van zijn postmoderne staten. Deze veiligheid werd gewaarborgd door de moderne macht Amerika, maar wat gebeurt er wanneer deze supermacht toetreedt tot de postmodernen? De basis van de veiligheid van de postmodernen valt dan weg, terwijl de dreiging van de premodernen nog steeds aanwezig zal zijn.[156] Ook op dit probleem gaat Cooper niet in. Echter, terugkijkend op het Amerikaanse beleid van de afgelopen jaren, hoeven we ons waarschijnlijk voorlopig nog geen zorgen te maken dat dit scenario werkelijkheid wordt.

 

 

Free World

 

Timothy Garton Ash, een van de meest gerenommeerde Britse politieke schrijvers, directeur van het European Studies Center van St. Anthony’s College in Oxford en verbonden aan het Hoover Institution van Stanford University, heeft een andere kijk op het transatlantische dilemma. In tegenstelling tot Cooper en Kagan ziet hij helemaal geen diepe kloof die de Atlantische gemeenschap verdeeld. In tegendeel, Amerika en Europa zijn het over meer onderwerpen eens dan oneens. Garton Ash publiceerde deze visie in 2004  in zijn boek Free World: Why a Crisis of the West Reveals the Opportunity of Our Time.[157] Hij beschuldigt hierin de auteurs die verkondigen dat de VS en Europa tot op het bot verdeeld zijn van simplificatie en generalisatie.

            Het manifest van Timothy Garton Ash werd aan beide kanten van de Atlantische Oceaan enthousiast ontvangen. Het bracht een van de weinige positieve boodschappen over de transatlantische crisis. Garton Ash begint zijn boek met het dilemma waarmee Groot-Brittannië worstelt. Hij geeft zijn vaderland de naam ‘Janus’, naar de Romeinse god die twee gezichten had. In zijn ogen heeft Groot-Brittannië hetzelfde probleem: aan de ene kant zijn de Britten Europees georiënteerd, maar aan de andere kant willen zij loyaal blijven aan de VS. Deze twee doelstellingen botsen de laatste tijd, maar volgens Garton Ash zijn de banden met beiden zo belangrijk dat Groot-Brittannië geen andere keuze rest dan voor altijd de rol van Janus te spelen. Op deze manier is Groot-Brittannië de brug tussen Europa en de VS, wat in het belang van alle betrokken partijen is. Hiermee komt de auteur op een belangrijk punt van zijn betoog: de VS en Europa kunnen niet gezien worden als twee culturele entiteiten die tegenover elkaar staan. Ten eerste zijn er daarvoor te veel gemeenschappelijke waarden, ten tweede zijn er meer interne verschillen dan verschillen tussen de EU en de VS. Het Westen bestaat niet uit een gemeenschappelijke visie en de interne onenigheden ziet Garton Ash juist als een teken van de levendigheid en de fundamentele eenheid van de Westerse gemeenschap. Het alternatief, in de vorm van een Europese supermacht als tegenwicht tegen de Amerikaanse macht en het unilateralisme van Bush, ziet hij niet als levensvatbaar.

            Hij pleit er voor dat elk Europees land een speciale band met de VS aangaat, zoals Groot-Brittannië dat doet. Europa heeft het niet in zich om een supermacht te worden en daar moeten we ook niet naar streven. Groot-Brittannië kan de aanzet geven, door te zorgen voor toenadering met Frankrijk en Duitsland. Door deze toenadering zal Europa meer naar buiten treden, waardoor het de VS kan stimuleren meer te werken via multilaterale instellingen. De VS moeten zich tegelijkertijd onvoorwaardelijk achter de Europese eenheid scharen en de integratie bevorderen. Alleen door op te houden met het onderlinge gekibbel kunnen de VS en Europa de nieuwe vijanden aan. Deze vijanden, die hij de ‘nieuwe rode legers’ noemt, bestaan uit het terrorisme, het Midden-Oostenconflict, de armoede in de Derde Wereld en het milieu. De strategische belangen van Europa en de VS ten opzichte van deze problemen zijn nagenoeg gelijk, er moet alleen overeenstemming komen over de uitvoering.

            Wanneer het Westen zich weer verenigt kan de hoogste doelstelling bereikt worden: de wereldwijde verspreiding van vrijheid. Dit is de grote kans waar de titel van het boek over spreekt. Vrijheid, beschermd door liberale democratie, is wat het westen meer dan wat dan ook verenigt, maar de meeste Westerlingen nemen deze vrijheid voor lief. De val van de Muur betekende niet het einde van de geschiedenis en de ineenstorting van de Sovjetunie zorgde niet voor chaos en anarchie in Oost-Europa. Integendeel, sinds het einde van de Koude Oorlog is de vrijheid in opmars en dit is slechts het begin. Regeringen en burgers moeten zich gaan inzetten voor de verspreiding van de vrijheid. Deze taak zal niet gemakkelijk of snel uitvoerbaar zijn, maar wel haalbaar als iedereen zich er voor inzet. Deze missie zal het Westen opnieuw verenigen waardoor er een tijdperk van vrijheid en veiligheid zal aanbreken.[158]

            Hoewel de meeste reacties op Free World positief waren, heeft het boek ook enkele gebreken. Anatol Lieven, verbonden aan de Carnegie Endowment for Internationale Peace, ziet het scenario waar Groot-Brittannië als brug fungeert tussen de VS en de EU en een hernieuwde samenwerking tussen deze twee plaatsvindt, niet als waarschijnlijk. De kwaliteit van de analyse van Garton Ash verslechtert snel in dit deel van het boek, omdat het meer op hoop dan op realiteit gebaseerd is. Lieven ziet de VS en Europa niet snel overeenstemming bereiken over de aanpak van het terrorisme en het broeikaseffect. Daarbij is het volgens hem niet waarschijnlijk dat Europa meer invloed krijgt op de VS wanneer er wel een gezamenlijke strategie is. De Europese bijdragen in Irak, met uitzondering van Groot-Brittannie, noemt hij zielig. En hoewel Groot-Brittannie wel een belangrijke bijdrage leverde, kreeg deze bondgenoot daar maar zeer weinig invloed en veel vernedering voor terug.[159] Ook de New York Times betitelt de theorie van Garton Ash als ‘wishful thinking’. De krant ziet de problemen tussen Europa en de VS niet zo gemakkelijk opgelost worden als Garton Ash doet voorkomen.[160]

            The Economist prijst Garton Ash vanwege zijn scherpe analyse, maar wijst er tegelijkertijd op dat ook hij zich schuldig maakt aan generalisering. Als voorbeeld wordt de bezorgdheid over het milieu genoemd. Wanneer de snel ontwikkelende landen zoals China  en India op dezelfde manier als het westen gaan consumeren zal dit zeer schadelijk zijn voor het milieu volgens Garton Ash. Maar er is geen sprake van een eenduidig Westers consumptiepatroon, en de verschillende patronen hebben zich op zeer uiteenlopende manier ontwikkeld. Dit kan natuurlijk ook gelden voor de ontwikkelingslanden.[161] Al met al biedt Timothy Garton Ash een verfrissende, hetzij een wat utopische, kijk op de transatlantische crisis.

 

 

Clash of Civilizations

 

Samuel Huntingtons The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order verdient ook een plek in deze discussie, hoewel dit boek ruim voor de huidige crisis geschreven is. Het artikel met dezelfde titel, dat in 1993 in Foreign Affairs verscheen, zorgde voor grote opwinding. Huntington zette daarop zijn controversiële ideeën uiteen in het boek, dat in 1997 gepubliceerd werd.

            De kern van zijn verhaal is dat de wereld te verdelen is in negen beschavingen. Onder beschaving verstaat Huntington de hoogste culturele identiteit. Grote conflicten zullen niet langer plaatsvinden tussen natiestaten en ideologieën, maar langs de breuklijnen tussen deze culturen. De beschavingen die Huntington onderscheidt zijn de Westerse, de Latijns-Amerikaanse, de Afrikaanse, de Islamitische, de Chinese, de Hindoestaanse, de Grieks-Orthodoxe, de Boeddhistische en de Japanse. De wereldorde zal enerzijds gedomineerd worden door de Westerse beschaving, anderzijds door de Chinese en de Islamitische. De Westerse beschaving gebruikt momenteel de internationale instituties, zijn militaire macht en economische middelen om dominant te blijven, zijn belangen te beschermen en de Westerse politieke en economische waarden te verspreiden. Dit wekt aversie op in andere culturen en resulteert in een versterking van religieus fundamentalisme. Het is daarom aannemelijk dat toekomstige conflicten zullen plaatsvinden tussen het Westen en de andere beschavingen. Vooral conflicten met de Chinese en Islamitische cultuur zullen toenemen, door botsing tussen de Westerse non-proliferatiewaarden en de ontwikkeling van kernwapens door deze beschavingen.

            Huntington raadt het Westen aan de banden binnen de eigen beschaving aan te halen, vooral tussen de VS en Europa. Het Westen moet sterk staan tegenover de andere beschavingen, onder andere door intra-culturele oorlogen te voorkomen, de militaire superioriteit te behouden en de militaire expansie van de Chinese en Islamitische beschavingen te beperken. Huntington pleit tegen de verlaging van de militaire uitgaven en voor versterking en uitbreiding van de NAVO.[162] Huntington ziet dus geen fundamentele verschillen tussen de VS en Europa, hij rekent beide tot dezelfde beschaving. Om de gevaren van de nieuwe wereldorde het hoofd te bieden moeten Amerikanen en Europeanen samenwerken en de economische en militaire macht behouden om de eigen belangen te verdedigen. Maar hij benadrukt dat ook de internationale instituties die de Westerse belangen vertegenwoordigen van belang zijn en versterkt dienen te worden. Over het algemeen houdt het Westen zich dus militair afzijdig van de andere beschavingen, tenzij er Westerse belangen op het spel staan. Dit staat lijnrecht tegenover het manifest van Timothy Garton Ash, die de verspreiding van de Westerse waarden juist als het hoogste goed ziet. Interessant is dat de conservatieve realist Huntington de oorlog in Irak afkeurde: deze oorlog was in zijn ogen niet in het Amerikaanse belang.

            De controversiële ideeën van Huntington lokten veel reacties uit. De indeling in beschavingen is vrij rigide en een groot kritiekpunt is dan ook dat Huntington de toenemende interactie tussen beschavingen en flexibiliteit en diversiteit van beschavingen negeert. Zijn theorie is dus zeer statisch. Daarbij hanteert hij de kenmerken (taal en godsdienst) van een beschaving arbitrair: Latijns-Amerika is in zijn theorie een aparte beschaving, maar heeft twee Europese talen en een Europese godsdienst. Huntington gaat tevens vrij gemakkelijk aan de rol van staten voorbij. De meeste conflicten van deze tijd spelen tussen staten en binnen eenzelfde beschaving. Beschavingselementen spelen wel een rol, maar vaak alleen als deze door regeringen worden gemanipuleerd.[163]

 

 

Why Europe Will Run the 21st Century

 

Ter afsluiting de Europese visie van de jonge Brit Mark Leonard. Leonard, die op 24-jarige leeftijd de denktank Foreign Policy Centre oprichtte en nu directeur is van het Centre for European Reform, is optimistisch over de Europese toekomst. In tegenstelling tot Kagan stelt hij dat de hoogtijdagen van de VS voorbij zijn. Militaire ‘hard power’ is niet meer van deze tijd en is geen effectief wapen meer. ‘Soft power’, waarover de EU ten overvloede beschikt, zal veel belangrijker worden. Deze visie publiceerde hij onlangs in zijn boek Why Europe Will Run the 21st Century.

            Militaire macht is niet langer een effectief middel om dingen gedaan te krijgen, omdat militair geweld te kostbaar is en steeds moeilijker te rechtvaardigen is. Ter illustratie van zijn stelling noemt Leonard de oorlog in Irak: de Amerikanen konden het regime zo omverwerpen, maar het bereiken van vrede is veel kostbaarder dan men dacht. Ook is de positie van de VS in de wereld verslechterd door de weerstand die de aanpak opriep. De macht van de EU roept daarentegen veel minder weerstand op, omdat de EU geen militaire supermacht wil zijn. De invloed van de EU is gebaseerd op overleg en samenwerking met nationale regeringen en parlementen. Zo opereert Europa ook op mondiaal niveau, Europese troepen werken altijd onder de auspiciën van de NAVO of de VN.

            In plaats van militaire macht beschikt de EU over de macht van het recht. Hiermee kan je volgens Leonard veel meer bereiken, je kan de maatschappij er door veranderen. Dit onderstreept hij door het ‘stick and carrot’ beleid van de EU aan te halen: kandidaat-lidstaten wordt het lidmaatschap (de ‘carrot’) voorgehouden, mits ze zich aanpassen aan het Europese recht met de daarbijbehorende waarden en normen. Turkije werkt hierdoor bijvoorbeeld aan de verbetering van de mensenrechten. De EU straft een land niet door het binnen te vallen, maar juist door het te negeren. Deze passieve agressie werkt volgens Leonard goed. Dat wil overigens niet zeggen dat de militaire macht verwaarloosd moet worden. In sommige gevallen is militair optreden noodzakelijk. In dat opzicht heeft de EU geleerd van Bosnië en Kosovo, in Macedonië werd er daarom wel op tijd ingegrepen. Maar militair optreden moet het laatste redmiddel zijn, juridische en politieke pressiemiddelen zijn effectiever. De wereld zal zich steeds meer ontwikkelen in de richting van een unie, waarbij regionale organisaties samen de meest urgente problemen te lijf gaan: ontwikkeling en vredeshandhaving. De VS zal onvermijdelijk ook in dit integratieproces terechtkomen.

            Leonard is niet bezorgd over de verdeeldheid en de machtspolitiek onder de lidstaten. Uit de Irak-crisis zijn belangrijke lessen getrokken, die de EU nu toepast in haar beleid ten opzichte van het conflict met Iran over proliferatie. De landen zitten nu meer op een lijn. Het is logisch dat de lidstaten hun nationale belangen blijven nastreven, maar uiteindelijk komt er via de EU toch een compromis van alle verschillende belangen. Door via het netwerk van de EU een buitenlands beleid te voeren maximaliseren de lidstaten hun effectieve macht. Daarom ziet Leonard uitbreiding van de Unie als een positieve stap, die langzaam het uniesysteem over de wereld zal verspreiden.

            Mark Leonard biedt een uitermate optimistische kijk op de Europese en mondiale toekomst. Dat is tegelijkertijd ook de grootste tekortkoming van zijn boek: hij geeft weinig aandacht aan de mislukkingen en moeizame processen waarmee de EU vaak geconfronteerd werd en nog steeds mee te maken heeft. Europa is vaak een log en traag apparaat, dat slagvaardigheid mist. Ook gaat hij te gemakkelijk voorbij aan de verdeeldheid in de wereld. Het is dus niet erg waarschijnlijk dat de EU de titel gaat waarmaken, en nog onwaarschijnlijker dat de gehele wereld zich gaat scharen achter het unieproject. Maar het zou wel een mooie ontwikkeling zijn.[164]

 

 

Conclusie

 

De in dit hoofdstuk aangehaalde theorieën over de Europese en Amerikaanse betrekkingen zijn de meest bekende en controversiële, en vormen slechts het topje van de ijsberg. De visies lopen sterk uiteen, van de nadruk op militaire macht tot het ophemelen van de Europese Unie. Dit hoofdstuk geeft aan hoe verschillend er gedacht wordt over de samenwerking tussen de EU en de VS en de rol van beiden in de hedendaagse wereldorde.

            De waarheid is naar mijn mening in het midden te vinden. Ik ben het eens met Garton Ash en Huntington dat de verschillen tussen de EU en de VS overtrokken zijn in de media. Er zijn veel gemeenschappelijke Westerse waarden, maar men heeft nu vooral oog voor de transatlantische crisis en de sensatie die deze met zich meebrengt. Ik geloof ook niet dat regeringen zich zo strak houden aan ideologieën bij de uitvoering van hun beleid: dat zou in een goed functionerende democratie niet het geval mogen zijn.

            Met Kagans boude beweringen ben ik het niet eens. Europa is geen gezellige multilaterale club waar voor machtspolitiek geen plaats is, en men huiverig is voor het gebruik van militair geweld. Er wordt hard gewerkt aan het Europese militaire apparaat en het buitenlands beleid, en de gevaren van terrorisme en proliferatie worden wel degelijk onder ogen gezien. ‘Soft power’ is ook van belang, en zowel de VS als de EU wenden deze vorm van macht aan. De VS kent inderdaad veel belang toe aan militaire macht, maar naarmate het steeds duidelijker werd dat de vredeshandhaving in Irak problematisch zou worden, stelde de regering-Bush zich diplomatieker op ten opzichte van Europa.

            Met alleen militaire macht kom je er niet, maar de ‘soft power’-benadering is ook niet voldoende. Europa moet zich meer richten op de militaire macht, terwijl de VS meer vertrouwen zou moeten krijgen in andere pressiemiddelen. Er is een lichtpuntje: alle auteurs zagen een mogelijkheid voor de hervatting van de hechte transatlantische samenwerking, in de vorm van verschillende compromissen. Naar mijn mening behoeft een goede samenwerking niets meer dan dat.

 

 

6. Conclusie

 

In de voorgaande hoofdstukken is er gekeken naar de transatlantische verhoudingen gedurende de jaren negentig, gedurende de eerste vier jaar Bush, de laatste ontwikkelingen op het gebied van de Europese veiligheid en naar de achtergronden van de transatlantische crisis. Meteen na het einde van de Koude Oorlog veranderden de transatlantische verhoudingen als gevolg van de nieuwe wereldorde: Europa begon met de opbouw van het GBVB uit vrees voor Amerikaans isolationisme, terwijl de VS juist op Europa gericht bleven. Bush Sr. haalde de banden met de EG aan om er voor te zorgen dat de NAVO de spil van het Europese veiligheidsbeleid zou blijven, Washington zat niet te wachten op een autonome Europese veiligheidsstructuur die de NAVO zou ondermijnen. De Transatlantic Declaration van 1990 legde de hechte relatie van de VS met de EG formeel vast.

De nieuwe wereldorde bracht ook nieuwe conflicten met zich mee. Het eerste conflict waar de bondgenoten mee te maken kregen was de Golfoorlog. Tijdens deze oorlog werd de zwakheid van Europa duidelijk: er was geen gezamenlijke defensiecapaciteit waardoor de lidstaten alleen op nationaal niveau bijdragen konden leveren. De lidstaten raakten verdeeld over de aanpak van het capaciteitsprobleem: Atlantisch-gerichte lidstaten wilden de VS niet voor het hoofd stoten, terwijl anderen juist vaart achter het Europees veiligheidsbeleid wilden zetten. De VS maakten zich geen grote zorgen over een sterk Europa, aangezien de zwakte van Europa verder geïllustreerd werd door de Balkanoorlog. De EU was niet in staat gecoördineerd en adequaat op te treden in Bosnië, waardoor de transatlantische verhoudingen onder druk kwamen te staan. Als gevolg van dit falen werd duidelijk dat de NAVO voorlopig nog het middelpunt was van de Europese veiligheid en aangepast moest worden aan de nieuwe situatie.

Onder Clinton raakten de VS en de EU verder verdeeld over de aanpak van de Balkancrisis. De EU wilde geweld voorkomen en via onderhandelingen tot een akkoord komen, terwijl de VS juist militair wilden ingrijpen. De roep om hervorming van de NAVO werd groter: het Partnership for Peace, uitbreiding en Combined Joint Task Forces waren het gevolg. De VS waren intussen nog steeds bezorgd over de ontwikkelingen van het GBVB, maar de slappe maatregelen van het Verdrag van Amsterdam stelden de Amerikanen gerust. Het GBVB kreeg de steun van de Amerikanen. Met de New Transatlantic Agenda in 1995 werden de banden weer eens aangehaald.

Maar met de oorlog in Kosovo ging het weer mis tussen de EU en de VS: Europa reageerde langzaam en inconsequent en er was sprake van een enorm capaciteitsverschil met de VS waardoor een goede samenwerking tijdens deze crisis onmogelijk was. Als gevolg van de Kosovo-crisis zette Europa vaart achter het GBVB, met het EVDB als resultaat. Hoewel de relatie met de VS verslechterd was door de onmogelijke samenwerking in Kosovo waren de Amerikanen niet blij met het Europese initiatief. Washington vreesde nog altijd voor ondermijning van de NAVO.

Kortom, tijdens de jaren negentig begon Europa met de opzet van een eigen veiligheidsstructuur. Het onvermogen om effectief op te treden bij de crises zorgde er voor dat deze structuur voornamelijk binnen de NAVO geplaatst werd, waardoor dit bondgenootschap versterkt werd. Tegelijkertijd werd er voorzichtig gewerkt aan een autonome capaciteit, waarbij veel rekening werd gehouden met de VS. Desondanks bekeken de Amerikanen de integratie op veiligheidsgebied argwanend. De verhoudingen tijdens de jaren negentig waren niet extreem hecht te noemen, maar er was overleg en er werd multilateraal opgetreden in geval van crisis.

Met het aantreden van Bush jr. veranderde dit. Nationaal belang was het uitgangspunt van deze conservatieve regering. Door de plannen voor het National Missile Defense, de weigering het Kyoto-Protocol te tekenen en het Internationaal Strafhof te erkennen stonden de verhoudingen meteen al op scherp. Na de aanslagen van 11 september lagen de VS en de EU steeds minder op een lijn. Na een korte periode van solidariteit verslechterden de betrekkingen tijdens de oorlog in Afghanistan. De VS werkten niet samen met de bondgenoten, er werd niet opgetreden via de NAVO of de VN. De Bush-doctrine werd niet geaccepteerd door de EU, preventief aanvallen was niet legitiem en werd afgekeurd.

In de aanloop naar de Irak-oorlog raakten de transatlantische betrekkingen in een diep dal. De VS stelde zich niet langer positief op ten opzichte van de Europese integratie en paste de verdeel-en-heerspolitiek toe. Een sterk verenigd Europa was niet gewenst in deze kwestie en het beleid wierp vruchten af: de lidstaten van de EU waren zeer verdeeld.

De NAVO raakte ook ernstig ondermijnd tijdens deze periode, zowel in de rol van overlegorgaan als van militair bondgenootschap. Tijdens het presidentschap van Bush onderging de NAVO vele veranderingen, om het bondgenootschap aan te passen aan de nieuwe situatie. De houding van de Amerikanen ten opzichte van de NAVO is op zijn minst ambivalent te noemen. De tweede uitbreiding sinds het einde van de Koude Oorlog en de strategische aanpassingen gebeurden met steun en vaak zelfs op initiatief van de VS, en de NAVO moest koste wat kost de spil blijven van het Europese veiligheidsbeleid. Maar Washington maakte zelf geen gebruik van het bondgenootschap in Afghanistan en er werd alleen halfhartig getracht de NAVO te betrekken bij de oorlog in Irak. De lidstaten van het bondgenootschap raakten verdeeld over de kwestie, wat het geheel geen goed deed.

Hoewel de eenheid van de EU ook ondermijnd was door het Amerikaanse beleid werd er toch vooruitgang geboekt op veiligheidsgebied. Al voor 11 september werd er gewerkt aan een goed samenwerkingsverband met de NAVO en werd de Europese pijler  van het bondgenootschap versterkt. Er waren slechts kleine onenigheden met de NAVO-lidstaten, maar deze werden zonder problemen opgelost. In de Berlijn-Plusmaatregelen, onder druk van de VS tot stand gekomen, werden de verhoudingen tussen de NAVO en de EU herformuleerd en werd benadrukt dat de NAVO de spil was van het Europese veiligheidsbeleid. Tegelijkertijd werkte de EU hard aan de versterking van de capaciteiten, waardoor begin 2003 de eerste autonome missie een feit was en de EU meer verantwoordelijkheid kon nemen in de Balkan, op verzoek van Washington.

Door de crisis in de verhoudingen met de VS werd een autonome defensie steeds belangrijker geacht. Als resultaat van de Conventie en door de initiatieven van de Praline-top kwamen dan ook verregaande voorstellen op veiligheidsgebied. Het voorstel tot een autonoom Europees hoofdkwartier zorgde voor problemen met Washington, waardoor het initiatief verwaterde tot een hoofdkwartier in samenwerking met de NAVO. De EU kwam op veiligheidsgebied sterker uit de transatlantische crisis naar voren, hoewel er toch nog in hoge mate rekening werd gehouden met Amerikaanse bezwaren bij de ontwikkeling van het veiligheidsbeleid.

Ondanks de transatlantische crisis is de kloof tussen Europa en de VS niet zo diep als sommige deskundigen ons doen geloven, wat ook uit het voorgaande blijkt. Beiden spelen een grote rol op het wereldtoneel en beschikken over ‘ hard en soft power’. De VS richt zich meer op de militaire macht, maar dat wil niet zeggen dat de ‘soft power’ niet aangewend wordt om invloed uit te oefenen. Europa is al sinds de jaren negentig bezig met de ontwikkeling van meer militaire macht, maar doet dit op een andere manier dan de VS. Het capaciteitsverschil tussen de VS en de EU zal zeker voorlopig en misschien wel nooit verdwijnen, aangezien Europa niet streeft naar militaire superioriteit zoals de VS dat doet. Europa wil militaire macht om zijn ‘soft power’ kracht bij te zetten, terwijl Amerika wil imponeren met zijn overweldigende militaire superioriteit. In Irak is al gebleken dat hiermee de strijd niet gewonnen kan worden.

Welke invloed hebben de transatlantische betrekkingen nu gehad op het Europese veiligheidsbeleid tijdens Bush? De Atlantische betrekkingen bekoelden weliswaar ernstig, maar dit had eerder een positief effect op de ontwikkeling van het veiligheidsbeleid dan een negatief effect. De EU-lidstaten beseften door Afghanistan en Irak dat de VS blijkbaar niet van plan waren rekening te houden met de bezwaren van de Europese bondgenoten, waardoor een autonome militaire capaciteit nog meer van belang werd. Onder Bush Sr. en Clinton was dit ook al noodzakelijk, maar was de druk minder hoog vanwege de over het algemeen goed verlopende samenwerking. Nationale belangen stonden meer op de voorgrond bij de lidstaten waardoor verregaande integratie bemoeilijkt werd. Deze belangen werden tijdens de Conventie meer naar de achtergrond geschoven, door de werkwijze en de Irak-crisis. Ondanks de slechte relatie met de VS werd er vanuit de EU goed samengewerkt met de NAVO, wat nog steeds een zeer belangrijk onderdeel is van de Europese veiligheid en dat voorlopig ook zal blijven.

 

 

Tweede termijn Bush en Europese Grondwet

 

Tot slot wil ik nog een korte blik werpen op de eerste paar maanden van de tweede termijn van Bush en de gang van zaken rond de Europese Grondwet. In november 2004 werd Bush herkozen, tot afgrijzen van vele Europeanen en Amerikanen, die er niet achter wilden komen wat ‘four more years’ zou betekenen voor de wereld.

Tot op heden lijkt het er echter op dat de regering-Bush een andere koers wil gaan varen wat betreft de Atlantische vriendschap. In tegenstelling tot zijn eerste termijn brengt Bush meteen al diplomatieke bezoeken aan de bondgenoten. Tijdens deze bezoeken werden de gemeenschappelijke waarden benadrukt. Tijdens de NAVO- en EU-top in Brussel op 21 februari riep Bush de Europese landen op om de transatlantische conflicten rondom de Irak-oorlog achter zich te laten en weer een eenheid te vormen. Hij drong aan op steun voor de jongste democratie Irak en wees er op dat de VS en de EU zich gezamenlijk moesten inzetten voor het vredesproces in het Midden-Oosten, wat nu het meest dringende doel was. Maar achter deze mooie retoriek schuilen meningsverschillen, over de aanpak van het nucleaire programma van Iran, het Kyoto-Protocol, het wapenembargo tegen China en het geweld in Darfur.

Bush weigert militaire actie wat betreft Iran uit te sluiten, hoewel hij zich wel aansluit bij de pogingen van Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië om Iran met diplomatieke middelen onder druk te zetten. Hij vergelijkt Iran niet met Irak, aangezien de kwestie nu pas in de eerste diplomatieke fase verkeert. Tijdens zijn bezoek maakte Bush ook duidelijk dat de VS hun beleid ten opzichte van de aanpak van het broeikaseffect niet zullen wijzigen: de VS zullen het Kyoto-Protocol niet ratificeren.[165] Dat niet alle Amerikanen het hiermee eens zijn blijkt uit een initiatief van Amerikaanse burgemeesters, die zich gaan inzetten om hun stad aan de eisen van het Protocol te laten voldoen.[166]

Het wapenembargo tegen China zorgde ook voor onenigheid tussen de VS en de EU, hoewel Bush er met geen woord over repte in Brussel. Er was sprake van dat dit wapenembargo, dat sinds 1989 van kracht is, door de EU zou worden opgeheven tijdens het Luxemburgse voorzitterschap. Het Amerikaanse Congres wil niets weten van een opheffing van het embargo. Dit zou wel eens kunnen leiden tot Amerikaanse troepen die op Taiwan gedood worden met Europese wapens, volgens Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken Robert Zoellick. Maar vanwege de immer slechte staat van de mensenrechten en de verslechterende verhouding tussen China en Taiwan, besloten de EU-lidstaten in april van de opheffing af te zien. De Amerikaanse druk zal ook wel een rol hebben gespeeld.[167]

Met het geweld in Darfur kwam de kwestie over het Internationaal Strafhof weer naar boven in februari. De VS weigerden het geweld in Darfur als genocide te bestempelen, aangezien de VN de verdachten van humanitaire misdrijven door het Internationaal Strafhof wilden berechten. Hier wilden de Amerikanen niets van weten, maar in april werd toch besloten tot de vervolging door het Internationaal Strafhof. Amerikanen werden door de VN uitgesloten van berechting door het Strafhof.[168]

Hoewel er dus toenadering wordt gezocht door Bush, zijn er nog genoeg twistpunten tussen de VS en Europa. De EU wil blijkbaar ook graag werken aan de relatie, aangezien er veel water bij de wijn werd gedaan bij de belangrijke conflicten. Tijdens het bezoek aan Nederland begin mei bleek ook dat Bush de banden met de Europese bondgenoten wil aanhalen.

            Intussen houden de referenda over de Europese Grondwet de gemoederen in Europa bezig. Ik wil hier nog even in het kort de gevolgen van de Europese Grondwet voor het Europese veiligheidsbeleid schetsen. Artikel I-40 richt zich op defensie, en hoewel het in hoge mate voortbouwt op de oude verdragen zijn er ook innovaties. Het gezamenlijke defensiebeleid omvat nu ook ontwapeningsmissies, militaire advies- en assistentietaken, conflictpreventie en post-conflictstabilisatie. Alle defensietaken mogen bijdragen aan de strijd tegen het terrorisme, en door de operationele capaciteit krijgt de EU een concrete defensiecapaciteit. De grootste vernieuwing is de gezamenlijke verdedigingsclausule, waardoor alle lidstaten verplicht worden actie te ondernemen indien een lidstaat wordt aangevallen. Deze clausule houdt rekening met de neutrale staten en de lidstaten van de NAVO: neutraliteit wordt gerespecteerd en de defensieclausule van de NAVO blijft de basis van de collectieve defensie.

Tevens wordt er rekening gehouden met de nationale grondwetten. Het geweldsmonopolie blijft bij de staat, de Raad van Ministers neemt besluiten over het gebruik van geweld op basis van unanimiteit. De civiele en militaire aspecten van de missies worden gecoördineerd door de EU-minister van Buitenlandse Zaken onder de autoriteit van de Raad van Ministers. Lidstaten kunnen zelf besluiten mee te doen aan een missie en zich ook unilateraal terugtrekken.[169]

            Javier Solana riep de kiezers begin mei in Warschau op om voor de Grondwet te stemmen, om te voorkomen dat de vooruitgang in het buitenlands beleid afgeremd zal worden zodat de reeds geboekte vooruitgang in gevaar komt. Diplomatie zonder steun van een geloofwaardige dreiging is niet voldoende. De bedoeling van de Grondwet is de EU slagvaardiger en geloofwaardiger te maken. Oude en nieuwe dreigingen kunnen beter worden aangepakt met de nieuwe regelingen en bondgenoten krijgen een aanspreekpunt, wat de samenwerking zal bevorderen.[170]

Er wordt nog veel op nationaal niveau geregeld, maar deze Grondwet biedt veel mogelijkheden om de EU als defensiecapaciteit op de kaart te zetten. De uitslag is echter afhankelijk van de stem van het volk, dat voor het eerst in een aantal lidstaten geraadpleegd wordt over Europese kwesties. Nu de kiezers in Frankrijk en Nederland de Grondwet hebben afgewezen en Groot-Brittannië voorlopig afziet van een referendum, is de toekomst van de Grondwet onzeker geworden.

 

 

7. Literatuur

 

Boeken

 

 

Artikelen

 

Internet

 

Toespraken

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Raymond A. Moore, “Foreign Policy” in: Dilys M. Hill en Phil Willams ed., The Bush Presidency, (Londen 1994) 164-165

[2] Robert D. Schulzinger, U.S. Diplomacy since 1900, (New York 1998) 355

[3] Sophie Vanhoonacker, The Bush Administration and the Development of a European Security Identity, (Maastricht 1999) 112-118

[4] Moore, “Foreign Policy”, 168-169

[5] Ibidem, 174

[6] Vanhoonacker, The Bush Administration, 91

[7] Desmond Dinan, Ever Closer Union, (New York 1999), 510-513

[8] Vanhoonacker, The Bush Administration, 105-109

[9] Ibidem, 110-112

[10] Ibidem, 119-124

[11] Ibidem, 92-93

[12] Schulzinger, U.S. Diplomacy since 1900, 363-364

[13] Moore, “Foreign Policy”, 171-172

[14] Vanhoonacker, The Bush Administration, 129-132

[15] Sabrina Petra Ramet, “War in the Balkans”, Foreign Affairs, 4 (1992) 84-87

[16] Moore, “Foreign Policy”, 173

[17] John Peterson, “US and EU in the Balkans: ‘America Fights the Wars, Europe does the Dishes?”, EUI Working Papers, 49 (2001) 9-10

[18] Schulzinger, U.S. Diplomacy since 1900, 376

[19] Vanhoonacker, The Bush Administration, 195-198

[20] Paul D. Wolfowitz, “Clinton’s first year”, Foreign Affairs, 1 (1994) 30-31

[21] David C. Hendrickson, “The Recovery of Internationalism”, Foreign Affairs, 5 (1994) 26-27

[22] Wolfowitz, “Clinton’s first year”, 31

[23] Schulzinger, U.S. Diplomacy since 1900, 371

[24] Dick Zandee, “De NAVO en Kosovo: een crisis te ver?”, Internationale Spectator, 5 (1999) 256

[25] Ibidem, 376-377

[26] Bob de Ruiter, “De Atlantische crisis en het ‘Europese falen’ in Bosnië”, Internationale Spectator, 7/8 (1996) 378-379

[27] Ibidem, 383-384

[28] Peterson, “US and EU in the Balkans”, 14 en “VS lieten Iraanse wapens voor Bosnië bewust toe; Republikeinen: regering-Clinton was dubbelhartig”, NRC Handelsblad, (24-05-1996) 5

[29] “Ondermijnd Embargo”, NRC Handelsblad, (13-05-1996) 3

[30] David Gompert en Richard Kugler, “Free-rider Redux”, Foreign Affairs, 1 (1995) 7-9

[31] Richard Holbrooke, “America, a European Power”, Foreign Affairs, 2 (1995) 42-44; Holbrooke was onderhandelaar bij het Dayton Akkoord

[32] Alyson Bailes, “Europe’s Defense Challenge”, Foreign Affairs, 1 (1997) 15

[33] William Wallace en Jan Zielonka, “Misunderstanding Europe”, Foreign Affairs, 6 (1998)

[34] Dinan, Ever Closer Union, 525-526

[35] Holbrooke, “America, a European Power”, 46-47

[36] Peterson, “US and EU in the Balkans”, 5-6

[37] Zandee, “De NAVO en Kosovo: een crisis te ver?”, 255-256

[38] Robert J. Art en Patrick M. Cronin, The United States and Coercive Diplomacy, (Washington 2003) 86-91

[39] Ibidem, 94-95

[40] Ibidem, 101-103

[41] Peterson, “US and EU in the Balkans”, 14-15

[42] Ibidem, 10-14

[43] Peter W. Rodman, “The Fallout from Kosovo”, Foreign Affairs, 4 (1999) 47-48

[44] Dinan, Ever Closer Union, 525-526

[45] David P. Calleo, Rethinking Europe’s Future, (New jersey 2001) 319-320

[46] Croci, Osvaldo, “A Closer Look at the Changing Transatlantic Relationship”, European Foreign Affairs Review, 8 (2003) 486

[47] John Deutch, Arnold Kanter en Brent Scowcroft, “Saving NATO’s Foundation”, Foreign Affairs, 6 (1999) 55-57

[48] Philip H. Gordon en Jeremy Shapiro, Allies at War. America, Europe and the Crisis over Iraq, (New York 2004) 34-36

[49] Sebastian Reyn is senior beleidsadviseur voor de Nederlandse minister van Defensie.

[50] Sebastian Reyn, Allies or Aliens? George W. Bush and the Transatlantic Crisis in Historical Perspective, (Zoetermeer 2004) 142-144

[51] Ibidem, 138-139

[52] Peter van Ham, “Veiligheid en Cultuur, of waarom de NAVO teloorgaat”, Internationale Spectator, 10 (2001) 484

[53] Reyn, Allies or Aliens, 138-40

[54] Gordon en Shapiro, Allies at War, 48-49

[55] Adress to a Joint Session of Congress and the American People, in Washington D.C. op 20-9-2001

[56] Philip H. Gordon, “Bridging the Atlantic Divide”, Foreign Affairs, 1 (2003) 70

[57] Michael Hirsch, “Bush and the World”, Foreign Affairs, 5 (2002) 21

[58] Gordon en Shapiro, Allies at War, 63

[59] Ibidem, 59-62

[60] Frans Osinga, “Netwerkend de oorlog in: de strijd in Afghanistan als toekomstmodel voor de NATO Response Force. De verzwegen revolutie”, Internationale Spectator, 1 (2003) 16

[61] Gordon en Shapiro, Allies at War, 64

[62] Tom Lansford, All for one: Terrorism, NATO and the United States, (Hampshire 2002)

[63] Gordon en Shapiro, Allies at War, 64-65

[64] Osinga, “ Netwerkend de oorlog in”, 15-17

[65] Rob de Wijk, “11 september en de nieuwe wereldorde”, Foreign Affairs, 1 (2002) 11

[66] Ibidem, 10

[67] Gordon, “Bridging the Atlantic Divide”,78-79

[68] State of the Union, in Washington D.C. op 29-1-2002

[69] Hirsch, “Bush and the World”, 18-19

[70] Nicole Gnesotto, “EU, US: visions of the world, visions of the other”, Gustav Lindstrom ed., Shift or Rift. Assessing US-EU relations after Iraq, (Parijs 2003) 23-25

[71] Ibidem, 26

[72] J.H. Sampiemon, “Amerika’s scheve analyse op weg naar Irak”, Internationale Spectator, 10 (2004) 484-487

[73] Madeleine K. Albright, “Bridges, Bombs, or Bluster?”, Foreign Affairs, 5 (2003) 8

[74] Gordon en Shapiro, Allies at War, 75-91

[75] Ibidem, 96-98

[76] Gordon en Shapiro, Allies at War, 100-103

[77] Andrew Moravscik, “Striking a New Transatlantic Bargain”, Foreign Affairs, 4 (2003) 77-80

[78] James P. Rubin, “Stumbling into War”, Foreign Affairs, 5 (2003) 50

[79] Gordon en Shapiro, Allies at War, 108-114

[80] Rubin, “Stumbling into War”, 49

[81] Gordon en Shapiro, Allies at War, 118-41

[82] Ibidem, 146-147

[83] Rubin, “Stumbling into War”, 53-54

[84] Gordon en Shapiro, Allies at War, 148-154

[85] www.regering.nl/Irak, 1-5-2005

[86] Politieke redactie, “Politieke steun aan de VS, geen militaire”, NRC Handelsblad, 18-3-2003

[87] Albright, “Bridges, Bombs, or Bluster?”, 6

[88] Noam Chomsky, De Arrogantie van de Macht. Hoe het Amerikaanse streven naar hegemonie het voortbestaan van de planeet bedreigt, (New York 2003) 128-129

[89] Rubin, “Stumbling into War”, 55-56

[90] Joeri Boom, “De sleutel tot de Irak-oorlog”, De Groene Amsterdammer, 12 (2004)

[91] Onder andere Madeleine K. Albright, Michael Hirsch, Andrew Moravscik en James P. Rubin

[92] Ronald D. Asmus, “Rebuilding the Atlantic Alliance”, Foreign Affairs, 5 (2003) 22-23

[93] Chomsky, De Arrogantie van de Macht, 130

[94] Peter van Ham, “Pax Americana als conservatieve revolutie: gevolgtrekkingen voor Europa”, Internationale Spectator, 7/8 (2003) 331-333

[95] Arend Jan Boekestijn, “Amerikaans missie manifest meesterlijk”, Internationale Spectator, 6 (2003) 307

[96] www.defensie.nl/nieuws/parlement/brieven/060603_stabilisatiemacht.html, 1-5-2005

[97] www.regering.nl/Irak, 1-5-2005

[98] www.defensie.nl/nieuws/parlement/brieven/060603_stabilisatiemacht.html, 1-5-2005

[99] Tom Ronse, “Hoeveel onwaarheden te gaan?”, De Groene Amsterdammer, 3 (2004)

[100] Tom Ronse, “ Bush’ Cronkite-moment”, De Groene Amsterdammer, 20 (2004)

[101] Kees Homan, “De tweede uitbreiding van de NAVO. Op weg naar een OVSE met militaire tanden?”, Internationale Spectator, 10 (2001) 493-494

[102] Stanley R. Sloan, NATO, the European Union and the Atlantic Community, (Oxford 2003) 154-157

[103] Mark Webber, “NATO Enlargement and European Defense Autonomy”, Jolyon Howorth en John T.S. Keeler ed., Defending Europe. The EU, NATO and the Quest for European Autonomy, (New York 2003) 170-172

[104] Kees Homan, “Tweede uitbreidingsronde van de NAVO biedt weinig militaire meerwaarde”, Internationale Spectator, 1 (2003) 8-12

[105] http://www.nato.int/issues/enlargement/index.html, 4-5-05

[106] Rob de Wijk, “Uitbreiding en afbraak van de NAVO”, Internationale Spectator, 11 (2002) 540

[107] http://www.nato.int/issues/terrorism/index.html, 4-5-05

[108] Sven Biscop, “Rebellen in de NAVO, voortrekkers in de EU?”, Internationale Spectator, 6 (2003) 276

[109] De Wijk, “Uitbreiding en afbraak van de NAVO”, 540-541

[110] Osinga, “Netwerkend de oorlog in”, 13-14

[111] http://www.nato.int/issues/shape_nrf/nrf_info/index.html, 4-5-05

[112] http://www.nato.int/issues/terrorism/index.html, 4-5-05

[113] A. van Staden, “De atrofie van een alliantie. De onzekere toekomst van de NAVO”, Internationale Spectator, 6 (2002) 334-335

[114] Lansford, All for One, 87-89

[115] http://www.nato.int/issues/terrorism/index.html, 4-5-05

[116] http://www.nato.int/issues/afghanistan/index.html, 4-5-05

[117] Strobe Talbott, “From Prague to Baghdad: NATO at Risk”, Foreign Affairs, 10 (2002) 48

[118] Peter Volten, “NAVO: zonder strategie, geen regie”, Internationale Spectator, 1 (2003) 22

[119] Biscop, “Rebellen in de NAVO, voortrekkers in de EU?”, 275

[120] Rob de Wijk, “Functie van de NAVO geërodeerd door beleid regering-Bush”, Internationale Spectator, 10 (2004) 480-481

[121] http://www.nato.int/issues/iraq/index.html, 4-5-05

[122] De Wijk, “Functie van de NAVO geërodeerd door beleid regering-Bush”, 478-479

[123] J. van Hellenberg Hubar, “Enkele observaties over het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid”, Atlantisch Perspectief, 1 (2001) 10-11

[124] Dick Zandee, “Europese Defensie in opbouw”, Atlantisch Perspectief, 4 (2002) 11

[125] Van Hellenberg Hubar, “Enkele observaties over het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid”, 11

[126] Jean-Yves Haine, “An historical perspective”, Nicole Gnesotto ed., EU Security and Defence Policy. The first five years (1999-2004), (Parijs 2004) 44-46

[127] Zandee, “Europese Defensie in opbouw”, 13

[128]John Löwenhardt, “Veiligheid voor gehéél Europa?”, Internationale Spectator, 10 (2002) 502-504

[129] Jan Rood, “Van Nice naar Laken en verder: een agenda voor de toekomst van de Unie?”, Atlantisch Perspectief, 1-2 (2002) 13-14

[130] Zandee, “Europese Defensie in opbouw”, 11-12

[131] Ibidem, 14-15

[132] Morton Abramowitz and Heather Hurlburt, “Can the EU Hack the Balkans?”, Foreign Affairs, 5 (2002) 2-7

[133] Agnieszka Biegaj, “The United States and the Common European Security and Defence Policy”, The Polish Quarterly of International Affairs, 10 (2001) 73-76

[134] W. van Eekelen, “Komt er ooit een Europees veiligheidsbeleid? Stappen in de Europese Conventie”, Internationale Spectator, 12 (2003) 591

[135] Daniele Riggio, “EU-NATO Cooperation and Complimentarity between the Rapid Reaction Forces”, The International Spectator, 3 (2003) 57-59

[136] Annalisa Monaco, “Operation Concordia and Berlin Plus: NATO and the EU take stock”, Nato Notes, 8

[137] Bas Limonard en Hester Menninga, “De Europese Conventie: een sprong voorwaarts voor het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid?”, Atlantisch Perspectief, 4 (2003) 8-13

[138] Paul Ames, “EU leaders approve defense deal”, The Washington Post, (12-12-2003)

[139] Drs. Ingo Piepers, “Europees Hoofdkwartier”, NRC Handelsblad, (8-12-2003) 7

[140] Ames, “EU leaders approve defense deal”

[141] “Ook Powell mild over defensie EU”, NRC Handelsblad, (5-12-2003) 5

[142] Paul de Hen, “Militair Europa rukt op”, Elsevier, (17-01-2004)

[143] Jan Rood, “De Europese Grondwet na Brussel: op weg naar welk einde?”, Atlantisch Perspectief, 1 (2004) 4-8

[144] Frans Osinga en Peter van Ham, “EU wordt geopolitiek volwassen”, NRC Handelsblad, (17-12-2003) 7

[145] Dick Zandee, “Europese Defensie in de tweede fase”, Atlantisch Perspectief, 1 (2003) 11-12

[146] Burkard Schmitt, “European Capabilities – how many divisions”, Nicole Gnesotto ed., EU Security and Defence Policy. The first five years (1999-2004), (Parijs 2004) 93-97

[147] Dick Zandee, “Europese Defensie in de tweede fase”, 10

[148] Auke Venema en Dick Zandee, “Europese Defensie: het Nederlands EU-voorzitterschap”, Atlantisch Perspectief, 1 (2005) 15-20

[149] A. van Staden, “Ter inleiding: heeft Robert Kagan gelijk of ongelijk?”, Internationale Spectator, 11 (2002) 527

[150] Robert Kagan, Of Paradise and Power. America and Europe in the New World Order. (New York 2003, 2004)

[151] Kagan, “Of Paradise and Power”, 105-158; Robert Kagan, “America’s Crisis of Legitimacy”, Foreign Affairs, 2 (2004); Marc Chavannes, “Een land moet doen, wat een land moet doen”, NRC Handelsblad, (10/11-1-2004) 31-32

[152] Niklaas Hoekstra en Santino Lo Bianco, “ ’Echtscheiding is geen optie’. Interview met Robert Kagan over de moeizame transatlantische betrekkingen”, Atlantisch Perspectief, 3 (2003) 14-15

[153] Van Staden, “Ter inleiding: heeft Robert Kagan gelijk of ongelijk?”, 528

[154] Hoekstra en Lo Bianco, “ ’Echtscheiding is geen optie’ ”, 14

[155] Robert Cooper, Oorlog en Vrede in de 21e Eeuw. Europa en de Nieuwe Wereldorde, (Amsterdam 2003); Juurd Eijsvogel, “Het mondiale denken van een Europees topdiplomaat. De chaos staat ook ons te wachten”, NRC Handelsblad, (2-1-2004) 30 en Max Boot, “Books of the Times; Soft Power and Hard, and Perhaps Compromise”, The New York Times, (25-2-2004)

[156]Luuk van Middelaar, “Hun leger, onze grondwet”, De Volkskrant (9-1-2004) 21

[157] Dit is de titel van de Britse uitgave. De Amerikaanse editie draagt de titel: ‘Free World: America, Europe, and the Surprising Future of the West’.

[158] Timothy Garton Ash, Free World: Why a Crisis of the West Reveals the Opportunity of Our Time, (Londen 2004)

[159] Anatol Lieven, “Book Review of “Free World: Why a Crisis of the West Reveals the Opportunity of Our Time”, The Tablet, (18-9-2004) op http://www.carnegieendowment.org/publications/index.cfm?fa=print&id=15884 d.d. 19 mei 2005

[160] Serge Schmemann, “ ‘Free World’:Things Do Not Fall Apart”, The New York Times, (12-12-2004)

[161] “America and Europe. Divided we stand”, The Economist, (22-7-2004) op http://www.economist.com/books/PrinterFriendly.cfm?Story_ID=2941141, 19-5-2005

[162] Samuel Huntington, Botsende Beschavingen. Cultuur en Conflict in de 21ste Eeuw, (Amsterdam 1997) en Samuel Huntington, “Clash of Civilizations?”, Foreign Affairs, 3 (1993) 22-49

[163] Tom Ronse, “Op zoek naar een vlag”, De Groene Amsterdammer, 14 (2-4-1997)

[164] Bert Lanting, “Europa, hét model voor de wereld”, NRC Handelsblad, (7/8-5-2005) ; Robert Cooper, “Europe: Why Europe Will Run the 21st Century by Mark Leonard”, The Times, (27-2-2005); Martin Jacques, “Two Cheers for Europe”, The Guardian, (19-3-2005) en Stanley Hoffmann, “Western Europe”, Foreign Affairs, 3 (2005)

[165] Bart Dirks en Bert Lanting, “Bush zoekt toenadering tot Europa”, De Volkskrant, (22 februari 2005)

[166] “Burgemeesters VS voor ‘Kyoto’”, NRC Handelsblad, (17 mei 2005) 4

[167] Mark Kranenburg, “VS blij: wapenembargo blijft”, NRC Handelsblad, (16 april 2005) 4

[168] Koert Lindijer, “Eindelijk Gerechtigheid!”, NRC Handelsblad, (9 april 2005) 5 en Jan Tromp, “VS weigeren rol Strafhof bij Darfur”, De Volkskrant, (2 februari 2005) 1

[169] Leonard F.M. Besselink, “Defence: Old Problems in a New Guise?”, European Constitutional Law Review, 1 (2005) 21-26

[170] Javier Solana, “Geef Europa gewicht in de wereld”, NRC Handelsblad, (17 mei 2005) 9