De Touwslagerij te Hamme. Macrostudie over de touwindustrie te Hamme met nadruk op de 19de en 20ste eeuw, gevolgd door een casestudie over het touwslagersgeslacht Vermeire van de 16de eeuw tot de 20ste eeuw. (Sofie Buyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I

MACROSTUDIE VAN DE TOUWINDUSTRIE TE HAMME MET NADRUK OP DE 19de EN 20ste EEUW

 

HOOFDSTUK IV: DE EVOLUTIE VAN DE TOUWSLAGERIJ

 

     In dit hoofdstuk bekijken we de evolutie van het touwbedrijf. Eerst onderzoeken we de historische ontwikkeling van de Belgische touwslagerij, vervolgens passen we deze toe op Hamme en tenslotte gaan we dieper in op het aantal touwslagerijen en personen betrokken bij deze nijverheid te Hamme.

 

I. HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE TOUWSLAGERIJ IN BELGIË

 

     Volgens De Zuttere mogen we de oorsprong van de touwslagerij plaatsen in een ver verleden. Onze voorouders gebruiken reeds hennep en vlas voor allerlei industriële doeleinden, en onder de Romeinse overheersers werden hun producten uitgevoerd naar Italië. De stammen uit het Noorden van België hielden zich voornamelijk bezig met vissen[91].

 

     Volgens Gobel moeten we de oorsprong van de touwnijverheid zoeken bij de vissersbevolking. Plinius zou bij de verovering van Gallië opgemerkt hebben dat men in deze streken netten gebruikte, geknoopt in een soort touw van riet en biezen. Onze voorouders die leefden van de visvangst waren waarschijnlijk de eerste touwslagers[92].

 

     Tijdens de Middeleeuwen bestonden er te Brugge en Sluis afzonderlijke ambachten voor touwslagers, op het moment dat deze steden tot grote havens ontwikkelden en de Brugse koopvaardijschepen alle Middellandse zeehavens aandeden. In de 16de eeuw ontstonden er touwslagersambachten te Gent en te Antwerpen[93]. We kunnen dus aannemen dat de touwslagerij zich in de Middeleeuwen ontwikkelde in de Vlaamse havensteden waar zij voldeed aan de behoeften van de scheepvaart[94].

 

     Op andere plaatsen in België was de touwslagerij niet zo belangrijk, omdat de touwslagers geen afzonderlijke ambacht vormden. In Namen waren ze verenigd met de marktkramers. Pas in de 17de eeuw, met de toename van de scheepvaart op Samber en Maas, zou de touwslagerij een alleenstaand ambacht worden. Te Brussel waren de touwslagers verenigd met de messen- en schedemakers, te Luik met de linnenwevers[95].

 

     De touwslagerij was in de Middeleeuwen en de Nieuwe tijden weinig belangrijk voor de economische ontwikkeling en welvaart van het land. Zij kon geen bijzondere voorrechten afdwingen zoals bijv. de lakenwevers en andere belangrijke ambachten. Wanneer Karel V in 1531 uit bezorgdheid voor de visvangst in de Zuidelijke Nederlanden ordonneerde dat de touwen, waarmee de netten gemaakt dienden te worden, uit Bretange ingevoerd moesten worden, kunnen we dit zien als een bijkomend bewijs van de kleinschaligheid van de touwslagerij in de Zuidelijke Nederlanden en van het feit dat zij niet voldeed aan de behoeften van het land[96].

 

     In het midden van de 16de eeuw, met de opkomst van Antwerpen, verplaatste de touwslagerij zich naar de Schelde, omdat daar de meeste afnemers gevonden werden. Ze kende er, zoals de wapen- en goudsmederij, een grote bloei. De oorsprong van de Hamse touwindustrie ligt waarschijnlijk in deze eeuw (zie paragraaf II). Met de sluiting van de Schelde in 1585 kwam een einde aan de bloei van de touwnijverheid te Antwerpen[97].

 

     Wanneer in 1722 de Oostende Compagnie werd opgericht, kende de touwindustrie terug een opflakkering. De Oostenrijkers moedigden de nationale visvangst aan. Er werden te Brugge en te Nieuwpoort maatschappijen opgericht voor de visvangst en zelfs voor de walvisvangst. Deze inspanningen gingen gepaard met de oprichting van vele touwslagerijen in de Oostenrijkse Nederlanden. Tijdens de 18de eeuw werd onze kust voor de tweede maal het centrum van de Belgische zeevaarthandel met als gevolg een concentratie van de touwproductie aldaar[98]. Dit wordt bevestigd in 'La statistique industrielle dans les Pays-Bas Autrichiens' van 1763, waar men o.a. touwfabrieken vermeldt in Brugge en Nieuwpoort. Naast deze touwfabrieken aan de kust of in de nabijheid van de kust vermeldt de telling één touwfabriek in Wervik en tenslotte nog touwfabrieken in Wallonië, met name één in Leuze, in Charleroi, in Chatileneau en in Eupen[99].

 

     De Franse Revolutie had een niet al te gunstige weerslag op de handel en economie, maar onder Napoleon kende de touwnijverheid terug een opbloei te Antwerpen. Dit als gevolg van het feit dat de haven weer vrij was en gebruikt werd als oorlogshaven.

 

     De vereniging van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was heel voordelig voor de touwindustrie, omdat de Noordelijke Nederlanden (en hun kolonies) belangrijke afnemers waren van touwwerk[100].

 

II. HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE TOUWSLAGERIJ TE HAMME

 

     In de 16de eeuw nam Antwerpen de plaats in van Brugge als handelsmetropool. De Schelde werd druk bevaren en de vraag naar touwwerk nam toe. De touwindustrie kende een grote bloei. Het is in deze eeuw dat we de oorsprong van de Hamse touwslagerij kunnen plaatsen. Hierbij merken we op dat de bloei van de touwnijverheid in Hamme steeds verbonden was met de situatie te Antwerpen (een open of gesloten Schelde).

 

     De Potter en Broeckaert vermelden in hun studie dat in Hamme reeds touwslagerijen bestonden in eerste helft van de 17de eeuw. Deze informatie haalden ze uit de kerkrekeningen[101]. De Zuttere en Gobel namen deze informatie over in hun studies.

 

     Door eigen onderzoek kunnen we met zekerheid vaststellen dat de touwslagerij reeds beoefend werd te Hamme op het einde van de 16de eeuw. In kader van het onderzoek naar het touwslagersgeslacht Vermeire (dat in het tweede deel van deze verhandeling zal besproken worden), kwamen we in het bezit van een staten van goed opgemaakt in 1625 naar aanleiding van het overlijden van Joos Vermeire. Deze persoon werd te Hamme geboren in 1560 en was touwslager van beroep. Het touwwerk (voornamelijk voor de scheepvaart) voerde hij uit naar Antwerpen, Mechelen, Dendermonde en Afliggem. Deze staten van goed zal meer gedetailleerd besproken worden in het tweede deel[102].

 

     Omdat de bloei van de Hamse touwindustrie afhankelijk was van de situatie in Antwerpen constateren we dat na de sluiting van de Schelde in 1585 lange tijd geen belang meer gehecht werd aan de touwindustrie. Men diende te wachten op de komst van de Oostenrijkers. Zoals reeds vermeld, bevorderden zij de visvangst en kende de nationale touwslagerij terug een bloeiperiode.

 

     Maar hoe was de situatie te Hamme in de 18de eeuw ?

 

     In 1738 werd in opdracht van de Raad van Financiën te Hamme een nijverheidstelling georganiseerd. Hieruit bleek dat te Hamme het beroep van touwslager werd uitgeoefend door 38 personen, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen veertien meesters, acht jongens, elf leerlingen en vijf werklieden[103].

 

     Blijkbaar was de Hamse touwslagerij van weinig belang in de 18de eeuw, want in 'la statistique industrielle dans les Pays-Bas Autrichiens' van 1763 worden als belangrijke nijverheden te Hamme enkel jeneverstokerijen en oliemolens vermeld. Bij de productie van het district Dendermonde werd wel verwezen naar hennep met de opmerking dat een deel ervan in het district werd omgezet in koorden en touwwerk en dat men de overschot verkocht op de markten in de buurdistricten. Dus kunnen we aannemen dat tijdens de 18de eeuw de touwindustrie in het district Dendermonde niet van heel groot belang was, maar ook niet onderschat mag worden[104]. Het uitblijven van een bloeiperiode van de Hamse touwslagerij kan in de 18de eeuw opnieuw in verband gebracht worden met de gesloten Schelde te Antwerpen.

 

     Volgens De Zuttere kunnen we de eerste bloeiperiode van de touwslagerij te Hamme dan ook pas plaatsen in het begin van de 19de eeuw. Napoleon had Antwerpen tot oorlogshaven uitgeroepen, de Schelde was terug vrij en de vraag naar touwwerk ging de hoogte in[105].

 

     In een rondvraag omstreeks 1802 door Faipoult, de prefect van het Scheldedepartement werd gevraagd naar de toestand van de hennep- en vlas industrie. In antwoord op deze rondvraag beschreef de burgemeester van Hamme de hennepindustrie in zijn gemeente. Interessant is dat niet al het hennep werd verbruikt in de gemeente, maar dat het ook op de markten van Lokeren, St-Niklaas en Dendermonde werd verkocht[106].

 

     In 1803 werd in het stadhuis van Gent een tentoonstelling van nijverheidsproducten en kunstwerken van het Scheldedepartement georganiseerd. Bij de touwslagerijen werd vermelding gemaakt van een kabel geproduceerd door Gabriel Vermeire, een inwoner van Hamme. De kabel was bestemd voor het versterken van een mast op een schip. De speciale vermelding van het touwwerk van een Hamse touwslager (het touwwerk van de andere touwslagers wordt niet besproken) kan gezien worden als een voorbeeld van het goede vakmanschap te Hamme[107] .

 

     Nog een getuige van de bloei van de touwslagerij te Hamme is een document van 1814 waarin verslag werd gedaan van de nijverheid in het Scheldedepartement. Over de touwslagerij zei men het volgende:

 

"Cette fabrication a éprouvé une prosperité marquante depuis l'établissement en chantier (scheepswerf) d'Anvers, les cordages employés au gréement (optuigen) des vaisseaux (schepen) sont en grande partie fabriqués dans le departement et notamment à Hamme en où un atelier consequent est exclusivement en activité pour les besoins de la marine imperiale[108]."

 

     Zoals we al gezien hebben, had Hamme een heel goede natuurlijke ligging omgeven door rivieren en kanalen. Daarnaast was Hamme omringd door gemeenten die een gevestigde faam hadden op het gebied van de scheepsmakerij en het zeilweven. Zele beoefende het zeilweven, Boom en Dendermonde beschikten over belangrijke scheepswerven. Rupelmonde had ook een scheepswerf en bracht tot in 1870 zelf kabels en scheepstouwen voort en Temse had twee zeilmakerijen, een scheepswerf en een grote vissersbevolking[109].

 

     De vereniging van de Zuidelijke Nederlanden met de Noordelijke Nederlanden bracht, zoals reeds vermeld, voorspoed mee voor de touwslagerij rond Antwerpen want de Noordelijke Nederlanden waren een natie van zeevaarders en vissers en zij boden een grote binnenlandse afzetmarkt voor het touwwerk. Ook Nederlands-Indië was belangrijk[110].

 

     Getuige van de bloei van de Hamse touwslagerij in deze periode was een nijverheidstentoonstelling georganiseerd in 1825 te Haarlem. Van elf bekroonden kwamen er vijf uit het Zuiden. Een van hen waren de gebroeders Vermeire van Hamme die bekroond werden met een zilveren medaille voor hun touwwerk[111]. Verdere informatie over deze tentoonstelling volgt in het tweede deel.

 

     Wanneer we de touwnijverheid te Hamme bestuderen moeten we steeds een onderscheid maken tussen de thuisspinners en de touwslagers. De thuisspinners sponnen de vezel tot enkelvoudige draden die later door de touwslager tot dikke touwen werden geslagen. Wegens de eenvoudige werktuigen gebruikt voor het spinnen kon deze zich tot een huisnijverheid ontwikkelen daar waar het touwslaan duurzamere werktuigen vergde. Er vond dus tijdens de bloeiperiode van de touwslagerij te Hamme in de 19de eeuw een decentralisatie plaats van de productie. De goede natuurlijke ligging van Hamme, voldoende afzetgebied op de Hollandse markten en een grote bevolking zorgde ervoor dat de touwslagerij zich te Hamme tot een grootnijverheid kon ontwikkelen[112].

 

     De Belgische onafhankelijkheid verminderde een tijdje de bloei van de touwindustrie. Verschillende Belgische wetten verhinderden de toegang van het touwwerk tot Nederland en daarnaast werden zware uitvoerrechten gehesen op touw. Het nieuwe België was zijn grote afzetgebieden kwijt. Pas in 1857 werden de uitvoerrechten afgeschaft. Deze economische crisis had zijn weerslag op de nationale touwindustrie.

 

     Een vergelijking tussen de tellingen van 1846 en 1896 geeft ons volgend resultaat:

 

TABEL 13:    Aantal touwslagerijen in België, Oost-Vlaanderen en in het arrondissement Dendermonde in 1846 en 1896[113]

 

 

1846

 

1896

 

 

Absoluut

Procentueel

Absoluut

Procentueel

België

591

100

517

100

Oost-Vlaanderen

165

28

234

45,2

Arrondissement

Dendermonde

76

13

158

30,5

 

     Wanneer we de tellingen van 1846 en 1896 vergelijken, zien we een daling van het aantal touwmanufacturen of touwateliers in België van 591 tot 517. Enkel de touwslagerij in Oost-Vlaanderen heeft de crisis doorstaan. In 1896 waren er 234 manufacturen en ateliers daar waar er in 1846 slecht 165 waren. Van de 165 manufacturen en ateliers waren er in 1846 76 te vinden in het arrondissement Dendermonde en in 1896 158.

 

     In 1846 bevond 13% van het totaal aantal touwslagerijen van België zich in het arrondissement Dendermonde en dit nam toe tot 30,5% in 1896. We zien dus een concentratie van de touwslagerij in de provincie Oost-Vlaanderen, waar het arrondissement Dendermonde voor 67,5% van het aantal Oost-Vlaamse touwslagerijen verantwoordelijk was.

 

     Na het afschaffen van de uitvoerrechten in 1857 kende de touwindustrie te Hamme terug een grote bloei, volgens De Zuttere vooral dankzij de aanwezigheid van Antwerpen, de enorme arbeidsinspanning van de bevolking en de lage prijs van de grondstoffen[114].

 

     Een nieuwe fase in de ontwikkeling van de touwindustrie brak aan met de invoer te Hamme van de Indische pseudo-hennep Bombay. De aankoopprijs van deze vezel was aanzienlijk lager dan de vezels van andere hennepsoorten, maar was ook van mindere kwaliteit. Deze Bombay-vezel kon niet mechanisch gesponnen worden en daarom bleef de huisnijverheid heel belangrijk. Er kwam mechanisatie in het touwslaan, maar niet in het spinnen. In tegenstelling tot de vlasnijverheid, die reeds verdwenen was, konden de touwspinners te Hamme zich nog zonder probleem handhaven tot het einde van de 19de eeuw. Door de combinatie van goedkope grondstoffen, lage loonkosten door de huisnijverheid en de goede communicatiemogelijkheden kregen de Hamse fabrikanten een betere concurrentiepositie. De Hamse touwnijverheid kende volgens Gobel haar hoogtepunt in de periode 1880-1900[115].

 

     Sinds 1895 was men in staat alle soorten vezels mechanisch te spinnen en begon het Hamse thuisspinnen aan belang in te boeten. Voor de uitvoer werd meer en meer mechanisch geproduceerd. De producten van de thuisspinners werden afgezet op de binnenlandse markt.

 

     Dat het rond de eeuwwisseling slechte tijden waren voor de huisarbeid, bewijst het Arbeidsblad. In mei 1901 vermeldde men dat de toestand zeer slecht bleef voor de handarbeid die meer en meer door de gemechaniseerde arbeid werd vervangen[116]. In augustus 1901 was de toestand van de buitenspinners nog verergerd. Hun loon bedroeg slechts 12 tot 13 frank voor tien dagen arbeid, terwijl de arbeiders is de fabrieken 2,25 frank per dag verdienen voor elf uren arbeid als ze 25 jaar waren[117]. In december 1901 vermeldde men dat de thuiswerkers minder werk hadden en dat 15% werkloos was. De reden was de hogere productie in de werkplaatsen als het gevolg van de mechanisatie[118].

 

     Verdere evoluties in het touwbedrijf waren de invoering van de elektrische drijfkracht en het vervaardigen van machines voor scheepstouwen die de lange banen overbodig maakten[119].

 

     Tijdens de eerste wereldoorlog lagen de touwfabrieken stil. Dit was een gouden tijd voor de resterende touwspinners die, verdoken, klein touwwerk produceerden dat ze verkochten aan landbouwers, veehandelaars en winkeliers. Ook na de oorlog bleef het klimaat nog even gunstig voor de Hamse huisnijverheid. De touwfabrieken hadden hun machines verloren in de oorlog en waren daarom verplicht het enkelvoudig touw af te nemen van de thuisspinners. Vanaf 1925 ging de rationalisatie van het touwbedrijf opnieuw snel vooruit en werd het voor de thuisspinners onmogelijk om te concurreren met de gemechaniseerde fabrieken[120]. Volgens de NIS-telling van 1930 werkten er slechts 38 personen als thuisspinner te Hamme[121]. Hieruit blijkt dat het beroep van touwspinner niet meer automatisch werd doorgegeven van generatie op generatie en uitstierf bij het overlijden van de laatste huisspinner.

 

     De allerlaatste touwspinner was Peelman die in 1973 zijn beroep opgaf en de allerlaatste touwslagers die nog op ambachtelijke wijze hun touwen maakten, waren de gebroeders Dionie en René Vermeire uit de Voordstraat die in 1974 het touwslagersambacht vaarwel zegden[122].

 

III. DE EVOLUTIE VAN DE HAMSE TOUWSLAGERIJ AAN DE HAND VAN TELLINGEN, KADASTRALE LEGGERS EN MUTATIEDOSSIERS

 

     Nu we het brede historische kader van de touwbedrijf te Hamme geschetst hebben, is het belangrijk na te gaan of we deze evolutie ook terug vinden in het cijfermateriaal afkomstig van officiële tellingen en van tellingen uit de Franse en Hollandse periode. Vervolgens is het interessant om deze gegevens te vergelijken met de informatie uit de kadastrale leggers en mutatiedossiers. Tenslotte gaan we na hoeveel mensen betrokken waren bij de touwnijverheid en maken we een vergelijking tussen de gegevens uit officiële tellingen en de tienjaarlijkse bevolkingstellingen gehouden te Hamme.

 

A. De evolutie van het touwbedrijf te Hamme aan de hand van officiële tellingen en tellingen uit de Franse en Hollandse periode

 

TABEL 14: Aantal touwondernemingen en arbeiders te Hamme van 1811 tot 1930[123]

 

 

1811

1816

1834

1880

1896

1910

1930

AANTAL ONDERNEMINGEN

1

4

40

9

 

 

 

Gemechaniseerde fabrieken voor het maken van kabels en koorden uit plantaardige vezels

 

 

 

 

2

9

10

Ateliers voor manueel produceren van touwen bestaande uit plantaardige vezels

 

 

 

 

53

25

6

Fabrikanten van koorden van plantaardige vezels gemaakt door thuiswerkers

 

 

 

 

18

11

3

Touwspinners, die thuis werken voor rekening van de fabrikant

 

 

 

 

1025

509

38

AANTAL ARBEIDERS

150

46

450

141

1615

913

558

 

     De telling van 1811 vermeldt te Hamme één touwslagerij met 150 arbeiders die reeds bestaat van 1795 en waar men heel het jaar door werkt. De telling geeft ook aan dat deze touwonderneming een grote bloei kent. In vergelijking met andere gemeenten en steden van het scheldedepartement stelt men te Hamme het grootste aantal arbeiders te werk. De grote bloei die aangegeven wordt door de telling kunnen we zien als het resultaat van de politiek van Napoleon die de haven van Antwerpen terug vrij maakte.

 

     De telling van 1816 vermeldt vier touwondernemingen met slechts 46 arbeiders. We kunnen hieruit afleiden dat de vereniging van de twee Nederlanden aanvankelijk geen economische bloei bracht. De telling geeft aan dat de actuele toestand van de ondernemingen goed was en dat de goederen voornamelijk naar Oostende, Gent, Brussel en Antwerpen werden geëxporteerd.

 

     De telling van 1834 spreekt over 40 touwondernemingen te Hamme met 450 arbeiders. Als we deze telling als correct mogen beschouwen, kunnen we veronderstellen dat de touwindustrie te Hamme onder het Hollands bewind een grote voorspoed heeft gekend, voornamelijk dankzij de grote binnenlandse en koloniale afzetmarkt.

 

De eerste officiële telling van 1846 geeft geen expliciete informatie over Hamme. De touwslagerijen worden geteld volgens arrondissement, waarbij men in het arrondissement Dendermonde enkel onderscheid maakt tussen de stad Dendermonde (met vier touwondernemingen) en tien gemeenten. Men geeft geen details over deze gemeenten, maar ze beschikken samen over 72 touwondernemingen. Met 76 ondernemingen bekleedt het arrondissement Dendermonde een vooraanstaande plaats in de touwindustrie in de provincie Oost-Vlaanderen (met een totaal van 165 ondernemingen)[124].

 

     De telling van 1880 is niet volledig. De huisnijverheid wordt niet geteld. Vandaar dat we hier een vertekend beeld krijgen wanneer negen touwondernemingen worden geteld te Hamme met een totaal van 141 arbeiders. Voor een gemeente waar de huisnijverheid een cruciale rol speelt is deze telling van minder belang.

 

     De telling van 1896 geeft een totaal overzicht van de secundaire activiteit waarin de huisnijverheid inbegrepen is. Met de opkomende mechanisatie van het touwbedrijf is het van belang een onderscheid te maken tussen de verschillende nijverheidsvormen die betrokken zijn bij het touwslaan te Hamme. We zien de voorzichtige opkomst van gemechaniseerde fabrieken voor het maken van kabels en koorden uit plantaardige vezels. In 1896 worden er twee geteld met een totaal van 74 arbeiders. Daarnaast zijn er de werkhuizen of ateliers waar men op de ambachtelijke wijze touwen produceert uit plantaardige vezels. Het derde onderscheid is meer twijfelachtig. Waarschijnlijk gaat het hier om tussenpersonen die het enkelvoudig touw laten spinnen door de thuiswerkers en dit nadien verkopen aan fabrikanten. Volgens de telling zijn er van dit soort ondernemingen achttien te Hamme. Tenslotte zijn er nog de touwspinners die thuis werken voor rekening van de fabrikant. Volgens de telling gaat het hier om 1025 personen die aan huis werken en nadien verkopen aan de fabrikanten.

 

     De telling van 1910 is volledig in die zin dat ze ook de huisnijverheid meetelt. Ze maakt eenzelfde onderscheid tussen de nijverheidsvormen betrokken bij de touwnijverheid zoals in 1896. Sinds het einde van de 19de eeuw (1895) is het mogelijk om mechanisch te spinnen. We zien hier dan ook een toename van het aantal fabrieken waar men mechanisch touwen produceert. Er zijn nu reeds negen gemechaniseerde fabrieken met een totaal van 320 arbeiders. Dit alles heeft zijn weerslag op de werkhuizen die nog op een ambachtelijke wijze touw produceren. Van de 53 ateliers in 1896 zijn er in 1910 nog slechts 25 over met een totaal van 84 werknemers (tegenover 514 werknemers in 1896). De mechanisatie zal niet alleen de ambachtelijk touwslagerij aantasten, maar ook de thuiswerkers die terugvallen op 509 personen als gevolg van de mechanisatie van de spinnerij. In vergelijking met 1896 betekent dit dus een vermindering van 516 thuisspinners.

 

     De telling van 1930 kondigt het einde aan van het ambachtelijk touwslaan en touwspinnen. De gecentraliseerde en gemechaniseerde productie breidt gestaag uit met tien ondernemingen en 550 arbeiders. De ambachtelijke touwslagerij is op sterven na dood met zes ondernemingen met een totaal van 15 werknemers. Het thuisspinnen wordt nog beoefend door 38 personen en is als groep verwaarloosbaar in de touwindustrie te Hamme. Tenslotte vermeldt de telling drie personen die het enkelvoudig touw doorverkopen aan fabrikanten.

 

B. De evolutie van het touwbedrijf te Hamme aan de hand van de kadastrale leggers en de mutatiedossiers

 

     Om de vergelijking tussen het kadaster en de officiële tellingen beter te kunnen uitvoeren, hebben we volgens de data van de officiële tellingen een dwarsdoorsnede gemaakt van het aantal touwslagerijen en spinbanen te Hamme.

 

TABEL 15:     Het aantal touwslagerijen en spinbanen te Hamme volgens het kadaster[125]

 

1834

1846

1880

1896

1910

1930

Touwslagerijen

3

5

16

18

17

13

Spinbanen

/

/

2

13

11

9

 

     Voor meer gedetailleerde informatie over het jaar van oprichting, sluiting en de eigenaars van touwslagerijen en spinbanen zie bijlage[126]. Aangezien de mutatiedossiers eindigen in 1971 hebben we de sluitingsdata van touwslagerijen die na 1971 produceerden niet kunnen achterhalen. De mondelinge informatie die wij hierover kregen, was te algemeen bijv. touwslagerij x sloot ergens in de jaren zeventig enz.

 

     Voor het jaar 1834 telt het kadaster drie touwslagerijen. Een ervan is in handen van Theodore Vermeire (sectie B, perceel 653) en de andere twee zijn in handen van Pieter Jacobus Vermeire (sectie B, percelen 309 en 311)[127]. De laatstgenoemde behoort tot een andere tak van het geslacht Vermeire dan de eerstgenoemde. Het tweede deel van de thesisverhandeling onderzoekt de tak van Theodore Vermeire. In de loop van de jaren 1830 worden er drie nieuwe ondernemingen opgericht. Een ervan is de touwslagerij van Pieter Benedictus van Haver (sectie B, perceel 304). Zijn touwslagerij groeit uit tot de Maatschappij P.B. Van Haver en wordt gemechaniseerd en uitgebreid, maar in 1959 legt men de boeken neer.

 

     In 1839 wordt een touwslagerij opgericht door Van Geeteruyen (sectie B, perceel 257), en blijft in handen van deze familie tot in het begin van de 20ste eeuw. In 1913 komt zij in handen van Déthise-Van Damme. In 1924 wordt zij aangebracht in de maatschappij 'Anciens établissement L.T. Déthise' en wordt gemechaniseerd en uitgebreid. In 1931 wordt het geheel verkocht[128].

 

     Eén touwslagerij (sectie B, perceel 311) wordt overgenomen zodat er in 1846 vijf touwondernemingen geteld worden. De overgenomen touwslagerij wordt verenigd met een andere touwslagerij en blijft in handen van de Pieter Jacobus Vermeire (sectie B, perceel 309). Op het einde van de 19de eeuw (in 1895) komt ze in handen van Marcel Vermeire. Na zijn dood in 1904 nemen zijn zonen de touwslagerij over die in 1956 wordt omgedoopt in het 'vennootschap Marcel Vermeire' nadat ze is uitgebreid met een spinnerij en 1,5 hectare groot is geworden[129].

 

     Tussen 1846 tot 1880 worden er nog eens elf touwslagerijen opgericht zodat we nu een totaal aantal tellen van zestien ondernemingen. Daarnaast vermeldt het kadaster twee spinbanen.

 

     Belangrijke touwslagerijen worden in deze jaren opgericht.

 

     Marcel Vermeire richt in 1855 een touwslagerij (sectie B, perceel 275) op die in 1956 met de andere bezittingen zal verenigd worden onder het vennootschap M. Vermeire[130].

 

     In 1858 wordt door Theodore en Karel Vermeire een touwslagerij (sectie B, perceel 682) opgericht waarvan we nu nog het resultaat kunnen zien. Het wordt een belangrijke touwslagerij onder Philemond Vermeire die ze mechaniseert, maar in 1920 wordt ze overgenomen door de Maatschappij N.V. Le Lis. De stoomzeeldraaierij verandert in een touwslagerij met elektrische drijfkracht. Vanaf het moment van overname breidt deze N.V. steeds uit, neemt andere touwslagerijen over en wordt meer dan 6 hectare groot. Deze firma bestaat vandaag nog te Hamme[131].

 

     In 1866 wordt nog een belangrijke touwslagerij opgericht door Francis Vermeire (sectie B, perceel 439). Op het einde van de 19de eeuw komt ze in handen van de maatschappij Vermeire-Hellebaut. Deze touwslagerij wordt gemechaniseerd en is op haar hoogtepunt (in 1921) meer dan 3 hectare groot. In 1940 houdt deze maatschappij op te bestaan[132].

 

     In 1868 wordt een touwslagerij opgericht door Maes-Boel (sectie A, perceel 2138/bis). Ze komt in 1932 in handen van Dionie en René Vermeire. Zoals reeds eerder vermeld, zijn dit de laatste touwslagers te Hamme die op een ambachtelijke manier touwslaan en in 1974 hun bedrijf opdoeken[133].

 

     De touwslagerij die in 1869 opgericht wordt door Van Geeteruyen-De Smet (sectie A, perceel 2138), komt in 1915 in handen van Pieter-Henri Vermeire, en in 1923 in handen van Prosper en Karel Vermeire. De sluitingsdatum hebben we niet achterhaald[134].

 

     In 1871 wordt nog een belangrijke touwslagerij opgericht door de familie Vermeire-Van Geeteruyen (sectie B, perceel 1124). Ze breidt uit, wordt gemechaniseerd en tenslotte in 1920 overgenomen door Scheerders-Van Kerckhoven. Naast een touwslagerij wordt het een tapijtweverij[135].

 

     Nog een touwslagerij die tot na het midden van de 20ste eeuw zal voortbestaan is deze gesticht in 1880 door Van Loye-Bocklandt (sectie B, perceel 1226). In 1904 wordt de touwslagerij overgenomen door de maatschappij Vermeire-Hellebaut en gemechaniseerd. Op haar hoogtepunt (1924) zal deze gemechaniseerde touwslagerij uitbreiden met een stoomspinnerij en meer dan 1 hectare groot zijn. Na 1924 komt aan de uitbreiding een einde en komt de touwslagerij/spinnerij in handen van Frans Vermeire. In 1964 bestaat zij nog steeds, maar is veel kleiner geworden[136].

 

     Rond 1896 komt de mechanisatie op gang te Hamme. In 1895 wordt de eerste stoomspinbaan in gebruik genomen door Arthur Van Haute-Vercauteren. Het aantal touwslagerijen bedraagt nu achttien en het aantal spinbanen dertien. Belangrijke nieuwe touwslagerijen worden er niet opgericht.

 

     De periode 1896-1910 is heel belangrijk wat de mechanisatie betreft. Zes touwslagerijen worden omgebouwd tot stoomtouwslagerijen en nog eens twee spinbanen volgen dit voorbeeld. In deze periode moeten drie touwslagerijen hun boeken erbij neerleggen evenals één spinbaan. In 1910 telt het kadaster zeventien touwslagerijen en elf spinbanen.

 

     De mechanisatie gaat nog steeds verder. Dit kunnen we constateren in de periode 1911-1930. In 1922 wordt de stoomzeeldraaierij van Le Lis omgevormd tot een zeeldraaierij met elektrische drijfkracht. Ook richt de maatschappij 'Nouvelle filature et corderie de Hamme' (sectie B, perceel 1171) in 1923 een elektrische touwslagerij op. Deze touwslagerij wordt later omgevormd tot tapijtfabriek onder de naam Tassibel, een fabriek die nu nog steeds bestaat te Hamme. Enkele stoomzeeldraaierijen breidden uit met een stoomspinbaan. In 1930 blijven er dertien touwslagerijen over en negen spinbanen.

 

     Arthur Van Haute-Vercauteren zal in 1925 zijn spinbanen verenigen ter oprichting van een touwslagerij en spinnerij (sectie B, perceel 972). In 1958 wordt deze firma overgenomen door N.V. Le Lis[137].

 

     In 1938 wordt door de Maatschappij Le Lis een elektrische spinnerij en tapijtweverij opgericht (sectie B, perceel 678). In 1938 wordt het verenigd met de touwslagerij die Le Lis in 1920 had overgenomen van Philemond Vermeire tot een elektrische touwfabriek en weverij[138].

 

C. De vergelijking tussen de officiële tellingen en het kadaster

 

     Wanneer we het kadaster vergelijken met de officiële tellingen zien we opmerkelijke kwantitatieve verschillen. We vermoeden dat het kadaster enkel belangrijke touwslagerijen en spinbanen telde van een bepaalde grootte. Ongetwijfeld zullen er veel meer spinbanen zijn geweest dan degene die het kadaster heeft opgetekend. Waarschijnlijk liet niet iedere thuisspinner of kleine touwslager zijn bezitting kadastreren teneinde de kadastrale belasting te ontlopen of werden alleen de spinbanen met bouwwerken opgenomen in het kadaster.

 

     Alhoewel de officiële en kadastrale tellingen kwantitatief heel verschillend zijn, kunnen we eenzelfde evolutie onderkennen. Beiden tellen zij het meeste aantal touwslagerijen in 1896, waarna dit aantal achteruitgaat tot in de 20ste eeuw. Bij de officiële tellingen zien we heel duidelijk dat de mechanisatie de ambachtelijke touwslagerijen en thuiswerkers overbodig heeft gemaakt. Omdat in de kadastertellingen de verschillen in het aantal touwslagerijen over de verschillende tijdstippen minder groot zijn, kunnen we met zekerheid aannemen dat het kadaster sinds 1834 enkel de grote touwslagerijen telde. Toch telt het kadaster in 1930 nog enkele ambachtelijke touwslagerijen mee.

 

     De tellingen van 1896, 1910 en 1930 geven het aantal gemechaniseerde fabrieken voor het maken van touw uit plantaardige vezels. Voor 1896 geeft de telling twee zo'n ondernemingen. Wanneer we dit vergelijken met de informatie uit het kadaster vinden we voor 1896 enkel twee stoomspinbanen, maar nog geen gemechaniseerde touwslagerijen. Volgens het kadaster wordt de eerste touwslagerij gemechaniseerd in 1898. Voor 1910 geeft de officiële telling negen gemechaniseerde fabrieken, het kadaster telt er zes. De telling van 1930 tenslotte spreekt van tien fabrieken, het kadaster geeft maar voor zeven touwslagerijen aan dat ze gemechaniseerd zijn.

 

D. Het aantal personen werkzaam in het touwbedrijf volgens de bevolkingstellingen

 

TABEL 16:     Aantal personen actief in het touwbedrijf te Hamme Van 1815 tot 1947[139]

 

1815-1826

1846-1866

1880-1890

1890-1900

1911-1920

1930-1947

Meester-touwslagers

2

1

8

27

 

2

Touwslagers

109

182

912

866

420

151

Touwslagerknechten

 

393

24

207

69

6

Touwslagergasten

 

48

 

30

36

 

Wieldraaiers

 

32

1

 

67

 

Kemphandelaars

 

8

 

1

4

 

Kemphekelaars

 

10

11

14

8

 

Kempbewerkers

 

 

6

3

 

 

Touwfabrikanten

 

 

5

5

7

 

Touwslagerwerkman

 

 

2

28

272

 

TOTAAL

111

674

969

1181

883

159

 

     Deze tabel werd opgemaakt aan de hand van de bevolkingstellingen te Hamme. De telling van 1867-1880 werd niet opgenomen in het geheel omdat een deel ontbrak en dit een vertekend beeld zou geven.

 

     Over het aantal thuisspinners werkzaam te Hamme geeft deze tabel geen uitsluitsel. Deze categorie mensen was veel te twijfelachtig benoemd. Soms vermeldde men kempspinners, vlasspinners, maar meestal sprak men gewoon over spinners. Omdat we geen zekerheid hadden over het feit of de spinners vlas- of touwspinners waren, hielden we deze categorie buiten de telling. Ook de arbeiders werkzaam in de touwfabrieken vanaf het einde van de 19de eeuw werden niet meegeteld, omdat de bevolkingstellingen niet specificeerden of deze arbeiders in een touw-, tapijt-, lint- of andere fabriek werkten.

 

     De bevolkingstelling maakt een onderscheid tussen de personen actief bij de touwnijverheid. Aan het hoofd van de touwslagerij staat een meester-touwslager. Daaronder hebben we de touwslager met zijn touwslagerknechten en -gasten. Later zal men ook de touwslagerwerkman onderscheiden. Vanaf 1880 telt men de touwfabrikanten. Sporadischer is de informatie over de kemphandelaars,-hekelaars en -bewerkers en de wieldraaiers.

 

     Wanneer we het aantal personen bekijken werkzaam in het touwbedrijf, kunnen we daarin de historische evolutie van het touwbedrijf te Hamme herkennen. Vanaf de Hollandse periode zien we een beginnende bloei van de touwnijverheid die haar weerslag zal hebben op de telling van 1846. Na het midden van de 19de eeuw neemt het aantal mensen betrokken bij de touwnijverheid nog steeds toe met een hoogtepunt in de periode 1890-1900. Als gevolg van de mechanisatie neemt dit aantal terug af en in de telling van 1930-1947 blijven er slechts 159 touwslagers over. Natuurlijk mogen we in deze periode de vele arbeiders niet vergeten die in de gemechaniseerde fabrieken werken.

 

E. Vergelijking tussen het aantal personen werkzaam in de touwindustrie volgens de officiële tellingen en de bevolkingstellingen

 

TABEL 17:    Aantal personen actief in de touwindustrie volgens de bevolkingstellingen.

Aantal personen actief in de touwindustrie volgens de bevolkingstellingen

 

1815-1826

1846-1866

1880-1890

1890-1900

1911-1920

1930-1947

Totaal

111

674

969

1181

883

159

 

 

TABEL 18:     Aantal personen actief in de touwindustrie volgens de officiële tellingen.

Aantal personen actief in de touwindustrie volgens de officiële tellingen

 

1811

1816

1834

1880

1896

1910

1930

Aantal arbeiders

150

46

450

141

1615

913

558

 

     De kwantitatief moeilijk vergelijkbare gegevens, laten toch een gelijkaardige evolutie opmerken. De officiële tellingen vermelden het grootste aantal personen actief in de touwindustrie in 1896. Ook de bevolkingstellingen tellen het hoogste aantal touwarbeiders in de periode 1890-1900. Toch vermoeden we dat de officiële tellingen een onderschatting geven van het aantal personen werkzaam in de touwindustrie, maar de geschetste evolutie is alleszins correct.

 

F. conclusie

 

1. Het aantal touwondernemingen te Hamme

 

TABEL 19:     Totaal aantal ondernemingen te Hamme en het aantal belangrijkste ondernemingen van 1811 tot 1930

 

1811

1834

1880

1896

1910

1930

Totaal aantal ondernemingen

1

40

/

73

45

19

Aantal belangrijkste ondernemingen

/

3

16

18

17

13

 

     Samenvattend kunnen we stellen dat de informatie gegeven door de officiële tellingen het totaal aantal touwondernemingen telt (uitgezonderd de onvolledige telling van 1880). Het kadaster telt de belangrijkste touwondernemingen (de belangrijkheid van een touwslagerij wordt waarschijnlijk bepaald door de grootte en de bebouwing).

 

2. Het aantal personen actief in de touwnijverheid

 

     Na vergelijking van het aantal personen actief in het touwbedrijf hebben we de meest plausibele cijfergegevens weerhouden waardoor we volgend resultaat bekomen.

 

TABEL 20:     Totaal aantal personen werkzaam in de touwindustrie te Hamme van 1811 tot 1930

1811

1834

1880

1896

1910

1930

150

450

969

1615

913

558

     Met deze cijfergegevens kunnen we nagaan hoeveel procent van de gehele beroepsbevolking en hoeveel procent van de beroepsbevolking actief in de textielsector, werkzaam was in de touwindustrie. We gebruiken hiervoor de gegevens betreffende de demografie en de personen werkzaam in de textielsector, beschreven in het eerste hoofdstuk. Hierbij nemen we aan dat 65% van de totale Hamse bevolking overeenkomt met de beroepsbevolking. Het combineren van deze gegevens geeft het volgende resultaat.

 

TABEL 21: Samenvattende tabel

 

1811

1834

1880

1896

1910

1930

Aantal personen werkzaam in de touwindustrie

150

450

969

1615

913

558

Totale bevolking te Hamme

/

8472

11437

12584

14188

14801

Beroepsbevolking van Hamme

/

5507

7434

8180

9222

9621

Beroepsbevolking werkzaam in de textielsector

894

/

2064

1734

3174

2928

Procentueel aandeel touwwerknemers ten opzichte van de beroepsbevolking

/

8,1

13

19,7

10

5,7

Procentueel aandeel touwwerknemers ten opzichte van de beroepsbevolking werkzaam in de textielsector

16,7

/

47

93,1

28,7

19,5

 

     In 1815 maakt het aantal touwwerknemers 16,7% uit van de beroepsbevolking werkzaam in de textielindustrie. In 1880 loopt dit reeds op tot 47%, maar in 1896 zien we een absoluut hoogtepunt wanneer 93,1% van de textielwerknemers tewerkgesteld is in de touwindustrie. Na 1896 neemt dit overwicht van de touwindustrie af met nog 28,7% touwwerknemers in 1910 en 19,5% in 1930. Zoals reeds vermeld neemt de tapijtindustrie de plaats in van de touwindustrie.

 

     Deze evolutie vinden we terug in het aantal touwwerknemers ten opzichte van de totale beroepsbevolking. In 1834 is 8,1% van de beroepsbevolking werkzaam in de touwindustrie. Dit neemt toe tot 13% in 1880 en bereikt een hoogtepunt met 19,7% in 1896. Daarna neemt het aantal touwarbeiders t.o.v. de totale beroepsbevolking af tot 10% in 1910 en 5,7% in 1930.

 

IV. BESLUIT

 

     De touwindustrie te Hamme ontwikkelde zich tot een grootindustrie in de 19de eeuw, maar werd reeds beoefend te Hamme in de 16de eeuw. De 19de eeuwse ontwikkeling was vooral te danken aan Antwerpen die uitbreidde tot oorlogshaven en aan de Schelde die vrijkwam onder Napoleon, want de bloei van de Hamse touwindustrie hing nauw samen met de bloei van de Antwerpse haven. In combinatie met de gunstige natuurlijke ligging van Hamme en de goede communicatiemogelijkheden leidde dit tot de expansie van het touwbedrijf. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bracht voorspoed mee voor de Hamse touwslagerijen dankzij de uitgebreide afzetgebieden. Alhoewel de Belgische touwindustrie leed onder de Belgische onafhankelijkheid doorstond Hamme de crisis. Na 1850 werden de touwslagerijen langzaam maar zeker gemechaniseerd, maar wegens de onmogelijkheid om de pseudo-vezels mechanisch te spinnen konden de Hamse buitenspinners zich nog een tijdje handhaven. Hieraan kwam een einde in 1895 toen het mogelijk werd om alle soorten vezels mechanisch te spinnen, een ontwikkeling die rond de eeuwwisseling duidelijk voelbaar was bij de thuisspinners wiens aantal halveerde tussen 1896 en 1910. Tijdens en na de eerste wereldoorlog kenden de thuisspinners nog even gouden tijden, maar in het interbellum ging hun aantal snel achteruit waardoor deze huisnijverheid tenslotte uitstierf in 1970.

 

     De statistische verwerking van de evolutie van het Hamse touwbedrijf geeft eenzelfde beeld. Wanneer we de gegevens i.v.m. het aantal touwslagerijen en het aantal personen actief in de touwindustrie vergelijken, zien we een toename van het aantal touwslagerijen en touwarbeiders in de 19de eeuw, met als absoluut hoogtepunt 1896, wanneer 1615 personen werken voor de 73 touwondernemingen. Op dat moment werkt 93,1% van de textielwerknemers in de touwindustrie, wat neerkomt op 19,7% van de gehele beroepsbevolking. Na 1896 vermindert het aantal touwwerknemers als gevolg van de mechanisatie van de spinnerijen. De telling van 1910 geeft dit duidelijk weer, het aantal thuisspinners halveert, zodat het totaal aantal personen actief in de touwindustrie daalt tot 913. Deze mechanisatie gaat ook gepaard met de afname van de ambachtelijke touwslagerijen, zodat het totaal aantal touwondernemingen daalt tot 45. Deze evolutie zet zich voort tot 1930 wanneer slechts 38 personen touwspinnen in het kader van het huishouden en de ambachtelijke touwslagerijen herleid zijn tot zes. Toch werken nog steeds 558 personen in de touwindustrie, voornamelijk in de gemechaniseerde fabrieken.

 

     Besluitend kunnen we stellen dat het hoogtepunt van de Hamse touwindustrie zich in de periode 1890-1900 situeert. Hieruit volgt dat de conclusie van Gilbert Gobel, die het hoogtepunt van het Hamse touwbedrijf plaatste in de periode 1880-1890, ongeldig verklaard kan worden[140].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[91] C. DE ZUTTERE, op. cit., pp. 17-18

[92] G. GOBEL, op. cit., p. 35

[93] Albertina, afdeling kostbare werken, Gheboden uitgheroepen bij de heeren schouteth, borgemeester,

schepenen ende raedt der stad van Antwerpen op 21 februarij 1594 over den ambachte van de lyndraeyers.

[94] C. DE ZUTTERE, op. cit., pp. 18-19

[95] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 19

[96] G. GOBEL, op. cit., p. 36

[97] C. DE ZUTTERE, op. cit.,p. 36

[98] Ibid., p. 21-22

[99] P. MOUREAUX, La statistique industrielle dans les Pays-Bas autrichiens à l'époque de Marie-Thérèse,

Bruxelles, Palais des académies, 1981, deel I : p. 369 (voor Brugge), p. 533 (voor Leuze), p. 606 (voor

Wervik), p. 698 (voor Charleroi) en p. 742 (voor Chatileneau) en deel II : p. 558 (voor Nieuwpoort) en

p. 1175 (voor Eupen)

[100] G. GOBEL, op. cit., p. 37

[101] F. DE POTTER EN J. BROECKAERT, op. cit., p. 20

[102] W. STEVENS, Akten en rekeningen aangaande wezen en diversen, s.l., s.d., deel I, pp. 173-179

 

[103] RAB, Oud archief Hamme, Nr. 72

[104] P. MOUREAUX, op. cit., deel I, p. 354

[105] C. DE ZUTTERE, op. cit., p. 24

[106] RAG, Provinciaal archief 1790-1815, Nr. 2202/22

[107] RAG, Provinciaal archief 1790-1815, Nr. 3307/6

[108] RAG, Provinciaal archief 1790-1815, Nr. 7009/29

[109] G. GOBEL, op. cit., p. 38

[110] C. DE ZUTTERE, op. cit., pp. 24-24

[111] RAG, Provinciaal archief 1815-1830, nr. 1080 (611/2)

[112] G. GOBEL, op. cit., p. 39

[113] Industrie: recensement général de 15 oct. 1846, Bruxelles, Hayez, 1851, pp. 178-179

Recensement général des industries et métiers 31 octobre 1896, Bruxelles, Hayez, 1900-1902, Volume I,

pp. 73-75

[114] G. GOBEL, op. cit., p. 28

[115] Ibid, p. 43

[116] Arbeidsblad, Brussel, A. Lesigne, 1901, p. 697

[117] Ibid., p. 1051

[118] Arbeidsblad, Brussel, A. lesigne, 1902, p. 29

[119] G. GOBEL, Op. cit., p. 43

[120] Ibid., pp. 44-45

[121] Archief NIS, Recensement de l'industrie en du commerce de 31 décembre 1930, Volume AII

[122] A. DE CLERQ, Dionie Vermeire. De laatste Hamse touwslager, Heemkundige kring Osschaert.

Driemaandelijks tijdschrift van de heemkundige kring van groot-Hamme, II, 1988, 1, pp. 2-6.

J. VAN GEERT, op. cit., s.p.

Er toch maar een touw aanknopen...met de zeeldraaiers van de Durmestreek, Toerisme in Oost-Vlaanderen,

XXIII, 1974, 3, pp. 54-65

[123] RAG, Provinciaal Archief 1790-1815, Nr. 2107/22 (voor de telling van 1811)

RAG, Provinciaal Archief 1815-1830, Nr. 1000 (278/9) (voor de telling van 1816)

RAG, Provinciaal Archief 1830-1850, Nr. 4494/8 (voor de telling van 1834)

L'industrie de Belgique. Exposé d'après le recensement de 1880 de l'état de principales industries, Bruxelles,

Hayez, 1887, Volume I, p. 137

Recensement général des industries et des métiers (31 oct. 1896), Bruxelles, Hayez, 1900-1902, Volume I,

pp. 73-75

Recensement de l'industrie et du commerce (31 déc. 1910), Bruxelles, G. Labègue et Cie, 1913-1921,

Volume VI, pp. 38-39

Recensement de l'industrie et du commerce de 31 déc. 1910 (deuxième partie : recensement industriel),

1913-1921, Volume V, pp. 279-281

Archief NIS, Recensement de l'industrie et du commerce de 31 déc. 1930, Volume AI en AII

[124] Industrie: recensement général de 15 oct. 1846, Bruxelles, Hayez, 1851, pp. 178-179

[125] Kadaster Gent, Kadastrale leggers en mutatiedossiers

[126] Zie bijlage, p. 166-179

[127] Zie bijlage, p. 181

[128] Zie bijlage, p. 183

[129] Zie bijlage, p. 181

[130] Zie bijlage, p. 181

[131] Zie bijlage, p. 180

[132] Zie bijlage, p. 182

[133] Zie bijlage, p. 183

[134] Zie bijlage, p. 183

[135] Zie bijlage, p. 182

[136] Zie bijlage, p. 182

[137] Zie bijlage, p. 180 en p. 187

[138] Zie bijlage, p. 180

[139] GEMEENTEARCHIEF HAMME, Bevolkingstellingen 1846-1947, 104 delen 

R. BIJL, Volkstelling te Hamme 1815-1826, Hamme, 1994, 171 p.

 

[140] G. GOBEL, Op. cit., p. 43