Uitgebeeld verleden. Geschiedenis op de Vlaamse televisie (1953-1974) (Dries Theuwissen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

II: En in Vlaanderen? Een korte schets

 

[Figuur 2: Van Casteren, A. 25 dozijn rode rozen: een kwarteeuw Vlaamse televisie, Gent 1978, p.21] Het eerste dagelijkse openingsscherm van de Vlaamse televisie. Voor sommigen was televisie een logisch gevolg van de voortschrijdende modernisering, voor anderen was het onstaan van een Vlaamse openbare omroep de eerste autonome beleidsdaad van de Vlaamstalige gemeenschap. Het Vlaamse karakter was, zoals we verder zullen zien een vanzelfsprekendheid en de omroep kreeg als vanzelf een hoofdrol toegewezen in het streven naar een ‘ontvoogd’ Vlaanderen. De evolutie van deze beweging wordt nu kort toegelicht om de plaats van de Vlaamse televisie te situeren.

 

 

Ook Vlaanderen ontsnapte niet aan het dominante discours van het nationalisme. In het volgende onderdeel wordt kort het verloop van dit proces uiteengezet. Het voorgaande theoretische kader is van voor de openbare omroep in het Vlaanderen van de jaren 1950 en 1960. Om de Vlaamse televisie te contextualiseren, wordt in het volgende deel de ideologische aanloop geschetst naar het Vlaanderen van net vóór de federalisering. Dit hangt vanzelfsprekend samen met het verloop van de Vlaamse Beweging, die het hele proces van de natievorming in zich draagt.

Maar niet alleen daarom is deze uiteenzetting van belang. De personen die zich in het midden van de twintigste eeuw voor deze beweging inzetten, waren ook diegenen die de Vlaamse televisie opstartten. En zoals we gezien hebben, was het verleden dat zij meedroegen bepalend voor hun identiteit: het verklaart dus deels de onderliggende motivaties van de Vlaamse televisie.

 

A. ontwikkeling van een Vlaamse identiteit

 

De Vlaamse natie, waarop de politieke elite in Vlaanderen zich beroept, is een gemeenschap die ‘gedacht’ wordt en die in wezen weinig ‘natuurlijker’ of ‘homogener’ is dan de Belgische natie die hierbij wordt afgeschreven. Het ‘Vlaanderen’ van vandaag is een moderne schepping waaraan de Vlaamse Beweging geleidelijk aan gestalte wist te geven.[81] De Vlaamse natie vereiste eenheid in taal en cultuur, maar een ‘Vlaanderen’ lag niet voor het rapen. Zoals elke natie had Vlaanderen nood aan een imaginaire gemeenschap, een gemeenschappelijke afkomst, cultuur, territorium, symbolen, zijn eigen tradities, kortom: alles wat de natie ‘Vlaams’ moest maken en onderscheiden van de andere groepen. De taal was, in de situatie waarin zij hier verkeerde, een uitermate geschikt strijdpunt om eenheid en identiteit in het wij/zij-proces te krijgen. De Vlaamse Beweging schiep om te beginnen -maar dat zou tientallen jaren vereisen- de een nieuwe invulling van de begrippen ‘Vlaanderen’ en ‘Vlamingen’, die nu uitgebreid werden naar alle leden van de taalgemeenschap.[82]

 

1. Tussen triomf en tragedie: het Vlaamse verleden

 

In de negentiende eeuw met zijn nationale revoluties was een sterk verleden een must en ook voor het jonge België was het een zeer vruchtbare tijd voor het oproepen van nationale helden en Belgen avant-la-lettre. De Belgische historiografen konden teruggaan tot de fortissimi sunt Belgae van Julius Caesar, Godfried van Bouillon als bevrijder van Jeruzalem, Van Artevelde, de ‘Belgische’ koningen uit de Middeleeuwen, ...[83] Om de redenen die we daarnet gezien hebben, probeerde men met historische romans en schilderijen het nationale verleden op de burgers over te zetten.[84]

Er ontstond ook een Vlaamse historiografie. De nationale mythevorming, met de Guldensporenslag op kop, nam een aanvang.[85] Er werd vanuit diverse hoeken een samenhangend Vlaams verleden getoond, een “pantheon van Vlaamse helden en halfgoden” waar het volk fier op kon zijn.[86] Deze geschiedschrijvers (en dan denken we vooral aan Hendrik Conscience) waren vooral trots op het Middeleeuwse Vlaanderen, met haar helden en grote handelssteden. Er lijkt een hunkering te bestaan naar dit oorspronkelijke en glorieuze Vlaanderen, dat onder de voet gelopen is door een opeenvolging van heersers: de roots van Vlaanderen liggen in de Middeleeuwen.[87] Jeroen Brouwers vat de Vlaamse onderdrukkingsmythe mooi samen: “Na 1648 verzonk het bezette Vlaanderen in verpaupering: nadat het door Spanjaarden was kaalgeplukt, zou het worden leeggezogen door de Oostenrijkers, na de Oostenrijkers kwamen de Fransen. Vlaanderen is twee eeuwen lang onder de voet gelopen, verschopt, verkwanseld en verraden. Het grondgebied Vlaanderen is sedert de dagen van Julius Caesar nog geen honderdvijftig jaar niet bezet geweest.”[88] Dit geloof in een onderdrukking spruit voort uit een anachronistische omgang met het verleden: de geconstrueerde continuïteit van volk en natie. Dat de vorsten legitiem waren en algemeen erkend werden, wordt gemakshalve onder de mat geschoven.[89] Ondanks alle tegenkantingen is er toch een Vlaamse natie kunnen ontstaan, met haar ‘eigen’ kenmerken: een vlag, een taal, een volkslied, een feestdag en natuurlijk ook een eigen verleden, inclusief Vlaamse tradities die slechts verdrukt waren onder de huidige Franse dominantie en dus gerecupereerd moesten worden. De historiografie creëerde in elk geval het beeld van een glorieus en strijdlustig Vlaanderen, maar ook van een Vlaanderen dat sinds de Middeleeuwen in een underdog-positie verzeild geraakt is. Voor de Vlaamse Beweging is het tijd om het sluimerende Vlaanderen te laten ontwaken en is het moment van emancipatie aangebroken.

 

2. Over de Vlaamse etnolinguïstische identiteit: “De Tael is gansch het Volk”

 

Vlak na het ontstaan van de Belgische staat - en ook daarvoor al - is men actief beginnen zoeken naar een collectieve identiteit en een verleden dat de burgers met elkaar moest verbinden.[90] Maar de Belgische eenheid die dit verleden propageerde, kreeg te maken met een sterke splijtzwam: de taal.[91]

In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond binnen België een nieuwe gemeenschap. Haar distinctie was gebaseerd op taal, want deze groep sprak Vlaams (de taal kreeg pas later het etiket ‘Nederlands’). Zij begon zich af te zetten tegen de dominantie van het Frans, dat de bestuur- en cultuurtaal was. Het Frans werd gehanteerd door de burgerij, die zich nochtans bewust was van de risico’s die een talige verdeeldheid met zich meebracht. Het was voor haar een Belgisch-patriottische noodzaak om het hele territorium tot één cultuur -en taalgebied om te vormen.[92] De Franse taal moest het bindmiddel worden voor het hele land. Door de sociologische overmacht die zij had op het Vlaams inzake cultuur, politiek, economie en administratie was dit vrij realistisch. Frans was nodig om hogerop te komen en doordat zij gekoppeld werd aan nieuw en vooruitstrevend gedachtegoed (de Revolutie), cultuur en industrieel succes (het zuiden van België doorheen de negentiende eeuw), werd het Frans omringd met een aura van moderniteit, vooruitgang en dynamiek. Het was de taal van de beau monde. Vlaams daarentegen was een gedegradeerde taal met weinig prestige, die niet sterk genoeg geacht werd om een echte cultuurtaal te worden, een verzameling dialecten die synoniem was met achterlijkheid en antimodernisme.[93]

Om tegen de heerschappij van het Frans op te kunnen, was er voor de opgekomen Vlaamse elite meer nodig dan erkenning van de overheid. Om een volwaardige cultuurtaal te worden, was er een standaardtaal nodig. Bij ontstentenis werd hiervoor teruggegrepen naar het Nederlands uit het Noorden.[94] Daarom is er geen Standaardvlaams en wel Standaardnederlands. Dat er geen doortastende Franse taalpolitiek gevoerd is, zoals bijvoorbeeld tijdens de Franse bezetting, heeft bijgedragen aan het verankeren van het Vlaams tegenover het Frans. De burgerij was onderling te verdeeld over de interveniërende rol van staat en Kerk om een actief taalbeleid te kunnen voeren.[95] De eis tot erkenning van het Nederlands als volkstaal horen we al vanaf ca. 1840, maar pas tegen het einde van de negentiende eeuw wordt er echte, officiële vooruitgang geboekt. Vanaf 1890 gaat men zich inzetten voor een ééntalig Vlaanderen (een eis die in de jaren dertig van de volgende eeuw ingelost zou worden) maar verbreedde de Beweging ook haar programma.[96] De taalkwestie werd een sociale kwestie toen men een negatieve relatie vaststelde tussen taalkennis en maatschappelijke ontplooiingsmogelijkheden.[97]

 

3. En wat met België?

 

Vlaams betekent niet noodzakelijk anti-Belgisch en Belgisch betekent niet noodzakelijk anti-Vlaams. Het (sub)nationalisme van de Vlamingen was oorspronkelijk sterk ingeburgerd in de Belgische context. België en Vlaanderen waren geen tegengestelde begrippen. Vlaming zijn was een onderdeel, zelfs een kenmerk van het Belg-zijn.[98] Er was geen sprake van dat men in het jonge België de niet-Franstalige bevolking wou laten ‘verdwijnen’. De taalpolitiek in het jonge België was ‘gematigd’ en ‘minimalistisch’.[99] Er werd aanvaard dat binnen België een Vlaamse elite bestond: dat was een deel van de eigenheid van de staat. Die jonge Vlaamse beweging was vooral elitair en kleinschalig. “Zij vond in Vlaanderen bij de Frans sprekende elite even weinig steun als bij de volksmassa. Haar belangstelling was in hoofdzaak historisch, literair of artistiek.”[100] In eerste instantie was het propageren van ‘het Vlaamsch’ dus een kleinburgerlijke aangelegenheid. De Vlaamse Beweging heeft pas relatief laat de massa in beweging kunnen zetten.[101] Dit kwam omdat de nationalistische aspiraties waren achtergesteld op klasse- en partijbelangen en op de tegenstelling tussen klerikalen en antiklerikalen.[102] Pas toen de Vlaamse Beweging samensmolt met de christen-democratie is zij massaal aanhang beginnen verwerven. Sedertdien is zij onlosmakelijk met het katholieke kamp verbonden.[103]

De twee wereldoorlogen zorgden echter telkens voor een discreditering van de Vlaamse gedachte. De Eerste Wereldoorlog was een katalysator voor de anti-Belgische stroming die zich rond de eeuwwende al had gemanifesteerd. De natiegedachte radicaliseerde. De Flamenpolitik van de Duitse bezetter, d.w.z. medewerking van Vlaamse activisten in ruil voor het inwilligen van Vlaamse eisen, en de (in de ogen van de activisten) te strenge veroordelingen door de Belgische overheid lokten een polarisering uit. Een Vlaming was nu met of tegen de Belgische staat.

Tijdens het interbellum forceerden loyale Vlaams-nationalisten de langverwachte taalwetten, waarbij de taal werd vastgehaakt aan een territorium .[104] Tegelijk ook kwam Vlaamse cultuur en identiteit losser te staan van de hierdoor stilaan afnemende Belgische identiteit en cultuur.[105] Intussen gingen de anti-Belgische Vlaams-nationalisten mee in de algehele verrechtsing van het toenmalige Europa. Ze sloegen de richting in van het antidemocratische fascisme, wat in de Tweede Wereldoorlog resulteerde in de collaboratie met de Duitsers. De hele Vlaamse Beweging werd na de bevrijding in diskrediet gebracht en het Vlaams-nationalisme werd voor dood verklaard.

 

4. Na de Tweede Wereldoorlog: 1945 – 1970

 

In eerste instantie was na de oorlog elke uiting van Vlaamsgezindheid, vooral voor Franstaligen, een daad van Deutschfreundlichkeit en landsverraad. Anti-vlaamse belgicisten domineerden (de repressie) en er ging een golf van verfransing doorheen het land. Tegelijk maakte de koningskwestie duidelijk dat Vlaanderen en Wallonië op een verschillende golflengte zaten: dat de regering door Waals straatgeweld moest aftreden, werd door de katholieke Vlamingen als een vernedering aangevoeld. Het lokte een herleving van het Vlaams-nationalisme van gematigd signatuur uit. De eigen autonome Vlaamse cultuur kwam op het voorplan. Door het oprichten van persorganen en cultuurverenigingen, via massavergaderingen en klachten op het naleven van de taalwetten probeerde men zich als een Vlaamse gemeenschap te profileren en een autonome status af te dwingen. Een eigen televisie zou in deze optiek maar een logische stap zijn.[106] “Eerst riep het gehechtheid aan en fierheid voor Vlaanderen op, met een eigen cultuur. Het creëerde vervolgens verontwaardiging over de Franstalige minachting voor het Nederlands als taal van de Vlamingen. Het mondde tenslotte vanzelf weer uit in een kritiek op de Belgische overheid die verantwoordelijk was voor de repressie van een aantal Vlaams-Nationalisten na de oorlog. Het riep zo opnieuw een onderhuids antibelgicisme in het leven.”[107]

Het naoorlogse België was allerminst vrij van conflicten. De koningskwestie en de schoolkwestie zorgden ervoor dat België meer en meer opgesplitst raakte in een Vlaams en een Waals kamp, waarbij Vlaanderen vooral met een katholieke bevolking en Wallonië met een overwegend niet-katholieke bevolking bleek samen te vallen.[108] Het streven naar politieke autonomie werd belichaamd in de Volksunie die halfweg de jaren vijftig werd opgericht. Een partij die trouwens gekenmerkt werd door een dubbelzinnigheid omdat ze zowel de Vlaamsgezinde Belgen (die Vlaming-zijn als een deel van het Belg-zijn zagen) als de antibelgicisten verenigde.

 

5. De mokerslag

 

Begin jaren zestig werd er werk gemaakt van de territoriale fixatie van de taalgebieden. Het vastleggen van de taalgrens had, in tegenstelling tot wat bedoeld werd, aan weerszijden een verscherping van de (sub)nationale gevoelens tot gevolg. Dat Wallonië inmiddels economisch achterop raakte tegenover Vlaanderen, maakte de tegenstelling alleen maar groter. Een definitieve splitsing van de taalgemeenschappen kwam er eind jaren zestig met het ‘uitdrijven’ van de Franstalige afdelingen van de Katholieke Universiteit van Leuven. Het was een revolte die uitliep op een trauma voor de Franstaligen. Ook de grote politieke partijen deelden zich op in ééntalige/regionale partijen, zodat het Belgisch-nationalisme nu in het stof moest bijten. Het Belgenland was alvast in de hoofden van haar inwoners in twee gekliefd en de politiek volgde in dit spoor. ‘Leuven Vlaams’ was de mokerslag op de wig die tussen de twee taalgemeenschappen gedreven was.

 

 

B. De culturele ontvoogding van de Vlamingen

 

In Vlaanderen is steeds een intellectuele elite in de weer geweest voor de opvoeding en ontvoogding van het Vlaamse volk.[109] Dit hangt nauw samen met het ontwikkelen van de Vlaamse identiteit en cultuur in de context van de verder schrijdende moderniteit.[110] In de negentiende eeuw vinden tal van projecten hun oorsprong om de Vlaamse man in de straat op te tillen tot een hoger cultureel niveau. Vooral een gestandaardiseerde taal werd om voornoemde redenen belangrijk geacht.[111] Er werd enkel hoge cultuur gepropageerd.[112] Volkscultuur was niet aan de orde, tenzij het ging om folklore die de ‘typische’ Vlaamse tradities en verleden naar voor brachten: een onderdeel van de (romantisch-) nationalistische reflex die de continuïteit moest verzorgen. Deze bekeringsdrang breidde zich uit naar de bredere levenssferen en had een alomvattende civilisatie van de Vlaming voor ogen. Via allerlei sociale en culturele organisaties, die een brug moesten vormen tussen de intellectuelen en het volk, werd dit grote project uitgebouwd. Een bekend voorbeeld zijn de negentiende-eeuwse ‘boekenclubs’: het liberale Willemsfonds (1851), het katholieke Davidsfonds (1975) en het socialistische Vermeylenfonds (1945) die aan hun leden (ideologisch) gepaste lectuur aanboden, ‘cultuur’ in de brede zin van het woord verspreidden en zo het volk wilden verheffen. Deze organisaties waren meestal ingebed in de bestaande zuilen van het zich ontwikkelende maatschappelijk middenveld, maar tonen het belang dat in het algemeen aan de democratisering van cultuur en opvoeding gehecht werd (en wordt). Tegelijk kregen zij hun plaats in het identiteitsvormende proces binnen de Vlaanderen en België. De natie was, haar dominante discours indachtig, in dit alles nooit ver uit de buurt.

 

 

C. De aanloop naar een Vlaamse televisie: een confrontatie met het Franse cultuurimperialisme

 

Wanneer we de sprong maken naar het naoorlogse België, zien we dat het Vlaams cultuurnationalisme onverwacht hard opleefde. Er was opnieuw een militant Vlaanderen wakker. De Vlaamse Beweging werd nieuw leven ingeblazen via de jeugdbewegingen, de studen­tenverenigingen, de pers en door massabijeenkomsten als de IJzerbedevaart en het zangfeest. Een nieuwe generatie jonge Vlamingen rechtte de rug in een beweging die streefde naar culturele autonomie voor Vlaanderen.

Het is in deze context dat de Vlaamse televisie haar oorsprong kent. Voor de Vlaamse cultuurnationalisten is de omroep een sprong voorwaarts naar de culturele autonomie die zij eisen. Ook de latere omroepwet van 1960, waarbij de televisie een volwassen statuut krijgt, wordt achteraf als een belangrijke precursor gezien voor het federale België, met gescheiden cultuurbeleid.[113] Al in 1946 had drijvende kracht Jan Boon het over de nakende komst van de Vlaamse televisie dus is het pas relatief laat dat de eerste echte openbare uitzending gerealiseerd werd: op 31 oktober 1953.[114]

 De vertraging die België opliep kwam door de economische barrière in een land dat volop heropgebouwd werd, maar in de laatste rechte lijn bevond zich nog een horde. Nog voor de eerste uitzending op antenne kon komen, kregen de televisiepioniers een conflict met Frankrijk, de zgn. ‘lijnenslag’. Dit aanslepende conflict werd gevoerd over de beeldnorm die gehanteerd moest worden: de Franse of de Europese standaard (resp. 819 en 625 lijnen). De technische kant van de zaak was hier ondergeschikt aan het gevecht om de Vlaamse eigenheid tegen de Franse invloed te beschermen (zo werd dit althans voorgesteld) en werd in de coulissen van de Europese politiek beslecht. Het bevestigt minstens dat het Vlaamse cultuurnationalisme ook een -protectionisme incorporeerde.[115] Jan Boon speelde hier een beslissende rol om te “vermijden dat Vlaanderen een Franse Tv-kolonie werd.”[116] “Een onberede­neerde beslissing kan betekenen dat een machtig buurland de alleenheerschappij verwerft en zijn levenssfeer dagelijks binnenleidt in onze huiskamer,” aldus Boon.[117]

Frankrijk zag België als een toekomstige afzetmarkt en was trouwens actief bezig om ook haar culturele invloed zo ver mogelijk te laten reiken: signalen storen zich niet aan landsgrenzen en de antenne in Rijsel werd speciaal op Noord-België gericht. Hierdoor werden zelfs Franse dorpen bezuiden Rijsel benadeeld. Ook werd er geregeld een Nederlandstalig programma uitgezonden, ‘Het Hof van Vlaanderen’, niet toevallig historisch van inslag.[118] Maar de inzet was niet alleen de Belgische afzetmarkt, volgens Fleerackers ging het vooral over de culturele hegemonie van Frank­rijk in het Romaanse taalgebied van Europa, waar in hun optiek België onder viel.[119] Indien men de Franse beeldnorm zou aannemen, zou dit betekenen dat men in de invloedsfeer van Parijs zou blijven aangezien het ontvangen van andere beeldnormen (bv. uit Nederland en Duitsland) onmoge­lijk zou zijn.

De Vlaamse zijde wilde dit ten alle prijze vermijden en opteerde voor de Europese norm.[120] Na veel gebakkelei is men tot een typisch Belgisch compromis gekomen: Franstalig België koos voor de Franse norm van 819 lijnen, terwijl Vlaanderen de internationaal breder verspreide norm van 625 lijnen hanteerde. Het NIR zond beide normen uit, zodat de Belgische tv-toestellen met verschillende normen werden uitgerust: hybride knutselwerk dat enkel voor de Belgische markt geschikt was.[121] De consument kon dan wel alle normen ontvangen, maar was toch de dupe van het verhaal. De toestellen waren 25% duurder in vergelijking met het buitenland wat de verspreiding van de televisie in België zeker geen goed heeft gedaan.[122]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[81]    Wils, L. Vlaanderen, België, Groot-Nederland: Mythe en geschiedenis, Leuven 1994, p.458. Morelli, A. & De Laet, A. De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, Berchem 19975, p.127.

[82]    Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland, 458.

[83]    Over ontstaan en overlevering van deze nationale mythen, zie: Morelli, A. & De Laet, A. De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, Berchem 19975.

[84]    Dit werken we verder uit in hoofdstuk 2.

[85]    Over de recuperatie van de Guldensporenslag in het nationalistisch discours, zie Tollebeek, J., in: Morelli & De Laet, De grote mythen. Trio, P., Heirbaut, D. & Van den Auweele, D. Omtrent 1302, Leuven 2002, 269 p. Van Caenegem, R.C., Boone, M. & Delva, A. 1302. feiten en mythen van de Guldensporenslag, Antwerpen 2002, 301p.

[86]    Beyen, M. Held voor alle werk: de vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel, Houtekiet Antwerpen 1998, p.126.

[87]    Zie ook: Detrez, R. en Blommaert, J. (red.) Nationalisme: kritische opstellen, Berchem 1994, p.201. Brouwers, J. Sire, er zijn geen Belgen, Amsterdam 1988, p.27; Reynebeau, M. Het klauwen van de leeuw: de Vlaamse identiteit van de 12e tot de 21e eeuw, Leuven 1995, p.142; Van Istendael, G. Bestaat een Vlaamse of Nederlandse culturele identiteit?, in: Blom, J., Leerssen, J. & de Rooy, P. De onmacht van het grote: cultuur in Europa, Amsterdam 1993, p.24.

[88]    Brouwers, Er zijn geen Belgen, 17.

[89]    Reynebeau, Het klauwen van de leeuw, 55-62. Over de onderdrukkingsmythe, zie: Stengers, J. Le mythe des dominations etrangeres dans l’historiographie belge, in: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, LIX (1989), p.382-402; Verschaffel, T. Beeld en geschiedenis. Het Belgische en Vlaamse verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout 1987, vnl. p.189-204; Tollebeek, J. Enhousiasme en evidentie. De negentiende-eeuwse Belgisch-nationale geschiedschrijving, in: De ijkmeesters. Opstellen over de geschiedschrijving in Nederland en België, Amsterdam 1994, p.65.

[90]    Zie bijvoorbeeld: Peeters, E. ‘Le sens du labyrinthe’. Natie, vrijheid en geweld als topos en probleem in de Belgische geschiedschrijving 1787-1850, licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2002, 201p.

[91]    De ‘eendracht’ uit de nationale leuze werd ook bemoeilijkt door de tegenstelling tussen klerikalen en antiklerikalen, maar aangezien zij hier geen opvallend aandeel heeft -en hier is de verzuiling verantwoordelijk voor- wordt de nadruk hier vooral op de taalkwestie gevestigd. Meer over de invloed van de voornoemde tegenstelling vinden we in: Delwaide, J. De natie als constructie. Het geval België, in: Acta Politica, 31(1996:1), p.61 en Huyse, L. Political conflict in bicultural Belgium, in: Lijphart, A. Conflict and coexistence in Belgium. The dynamics of a culturally divided society, Berkeley California 1981, p.119-22.

[92]    Delwaide, De natie als constructie.

[93]    Delwaide, De natie als constructie, 58

[94]    Deprez, K. De taal van de Vlamingen, in: Deprez, K. & Vos, L. Nationalisme in België: identiteiten in beweging 1780‑2000, Antwerpen 1999, p.103-17.

[95]    Zie verder in Delwaide, De natie als constructie, 64.

[96]    Deprez & Vos, Nationalisme in België, 94.

[97]    Ibid., 93.

[98]    Ibid., 94.

[99]    Delwaide, De natie als constructie, 82.

[100] Kossmann, E. Een tuchteloos probleem. De natie in de Nederlanden, Leuven 1984, p.119.

[101] Delwaide, De natie als constructie, 60 en Hroch, M. Social preconditions of national revival in Europe. A comparative analysis, Cambridge 1985, p.107-116.

[102] Craeybeckx, J. Arbeidersbeweging en Vlaamsgezindheid voor de eerste wereldoorlog, Brussel 1978, p.4-5.

[103] Deprez & Vos, Nationalisme in België, 92.

[104] Het minimumprogramma omvatte: 1) Nederlandse ééntaligheid op Vlaams grondgebied in alle domeinen van het openbare leven, 2) Verdeling van het leger in Nederlandstalige en Franstalige eenheden, met inbegrip van een volledige tweetaligheid van de officieren, 3) Officiële tweetaligheid in de centrale administratie (Vos, 1999, p.96) Taalhomogeniteit werd hier expliciet aan terriorium verbonden (zie ook in dit verband: Witte, E. Taal en territorialiteit. Een overzicht van de ontwikkelingen in België sinds 1830, in: Academia Analectica. Mededelingen van de koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Letteren, 55(1993), p.99-120).

[105] Vos, L. De nationale identiteit in België: een historisch overzicht, in: Detrez, R. en Blommaert, J. (red.) Nationalisme: kritische opstellen, Berchem 1994, p.137-9.

[106] Over de creatie van een eigen Vlaamse televisieomroep zullen we het in hoofdstuk 3 hebben.

[107] Deprez & Vos, Nationalisme in België, 98. Vos, L. Politieke en sociale geschiedenis van de negentiende en de twintigste eeuw, Leuven 19922, 216p.

[108] Vos, L. De nationale identiteit in België: een historisch overzicht, in: Detrez, R. en Blommaert, J. (red.) Nationalisme: kritische opstellen, Berchem 1994, p.138-9.

[109]   Vos, nationale identiteit in België, 137.

[110] Van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit, 139

[111] Zie verder: Deprez & Vos, Nationalisme in België en Delwaide, De natie als constructie.

[112] Met ‘hoge cultuur’ worden ‘het beste dat gezegd en gedaan is binnen een samenleving op vlak van literatuur, muziek, schilerkunst, etc’ (Dhoest, Verbeelde gemeenschap, 55). Hoge cultuur staat in tegenstelling tot volkscultuur en massacultuur (De Meyer, G. Theorie van de populaire cultuur, Leuven 1995). Over nationalisme en homogene hoge cultuur, zie Gellner, E. Nations and nationalism, Oxford 1988, 150p.

[113] Het institutioneel verloop van de omroep vertoont gelijkenissen met het federaliseringproces in België: van een Nationaal Instituut voor Radio-omroep, wordt zij in 1960 de Belgische Radio en Televisie . In 1991 komt hier de ‘N’ van ‘Nederlands’ bij en wordt zij officieel de ‘Omroep van de Vlaamse Gemeenschap’. Zij verandert nogmaals van naam in 1998: VRT staat voor Vlaamse Radio en Televisie (voor een summier overzicht van de geschiedenis van de omroep tot heden, zie http://www.vrt.be).

[114] Jan Boon in: Burgelman, J.C. Omroep en politiek in België: het Belgisch audio-visuele bestel als inzet en resultante van de naoorlogse partijpolitieke machtsstrategieën (1940-1960), Brussel 1990, p.46. Enkel Spanje (1956), Portugal (1957), Oostenrijk (1955), Zweden (1957) en Finland (1956) zijn nog later. Cijfers in: Coleman, J.A. & Rollet, B. Television in Europe, Wiltshire 1997, p.16-9).

[115] Dit protectionisme was enkel tegen de Franse cultuur gericht: identiteit is exclusiviteit (zie verder over de ‘arteveldiaanse reminiscenties’ van de omroep, infra, p.64).

[116] Anthierens, J. Tien jaar televisie, Hasselt 1964, p.47. Fleerackers noemt het een ‘dubieus’ programma, maar licht dit niet verder toe (Fleerackers, J. Vijfentwintig jaar Vlaamse televisie. Een evaluatieschets van haar invloed op de culturele ontwikkeling in Vlaanderen 1953-1978, in: Achtste Vlaams Congres voor Communicatie­wetenschap, vijfentwintig jaar televisie in Vlaanderen: aanpassing of transformatie van een cultuur?, Leuven 1979).

[117] Jan Boon, Eindejaarstoespraak 31 december 1950, in: Boon, J. & Boon, H. Zo sprak Jan Boon: toespraken tot een gemengd gehoor, Heideland Hasselt 1962.

[118] Zie Anthierens, Tien jaar televisie

[119] Fleerackers, J. Vijfentwintig jaar Vlaamse televisie. Een evaluatieschets van haar invloed op de culturele ontwikkeling in Vlaanderen 1953-1978, in: Achtste Vlaams Congres voor Communicatie­wetenschap, vijfentwintig jaar televisie in Vlaanderen: aanpassing of transformatie van een cultuur?, Leuven 1979, p.120.

[120] De Vlaamse zijde, dat was in de voornaamste plaats de figuur Jan Boon. Zijn vastberadenheid is doorslaggevend geweest en wordt door Vlaamsgezinden geprezen.

[121] Uitgebreid verslag vinden we in: Grossey, R. Goedenavond, beste kijkers, Antwerpen 1993, p. 12-3; Anthierens, Tien jaar televisie, 43-9; Bal, N. De mens is wat hij doet: BRT‑memoires Leuven 1985, p.152-5; Van Casteren, 25 dozijn rode rozen: een kwarteeuw Vlaamse televisie, Gent 1978, p.10-11.

[122] Brt, Belgische radio en televisie. Handboek, Brussel 1980, p.44.