‘Een kopje tee en wat meer kultuur’ Vrouwennieuws en mannenkranten in Vlaanderen en Nederland (1960-1970). (Carolina Van IJzendoorn)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk I: Korte historische situering

 

1. De jaren 1960 in Nederland

 

In de jaren 1960 kregen Nederland en de Nederlandse samenleving onder invloed van de economische groei en internationale gerichtheid in hoog tempo een nieuw gezicht. Toch bleven continuïteit en stabiliteit in veel opzichten belangrijke kenmerken. Veel van wat als ‘volkomen nieuw’ naar voren trad of als zodanig werd beschouwd, had wortels in het (al dan niet recente) verleden. Dat neemt echter niet weg dat de sfeer van verandering wel degelijk dominant was en dat de intensiteit, schaal en tempo van maatschappelijke, politieke en culturele veranderingen aanzienlijk toenamen[32]. Autoriteiten vielen van hun voetstuk, vertrouwde verhoudingen werden verbroken en traditionele normen en waarden (onder andere met betrekking tot man/vrouw verhoudingen) werden openlijk ter discussie gesteld.

 

Vanaf het einde van de jaren 1950 was de economische groei ook de bevolking rechtstreeks ten goede gekomen, men spreekt terecht van een ‘welvaartsexplosie’. Loonsverhogingen brachten vele luxegoederen (zoals de auto, televisie, huishoudapparatuur en reizen) binnen het bereik van een groot gedeelte van de bevolking. Dit had ook grote gevolgen voor de levensstijl en verwachtingspatronen van (individuele of groepen) burgers. Materiële welvaart werd al snel als vanzelfsprekend beschouwd: de consumptiemaatschappij werd in de jaren 1960 geboren[33].

 

Door bovengenoemde mentaliteitsveranderingen, kregen de al twee eeuwen werkzame seculariseringtendensen extra impulsen. Bovendien kwam de verdere uitbreiding van de sociale voorzieningen minder dan voorheen tot stand via de verzuilde organisaties. De uitvoering van sociale maatregelen, zoals bijvoorbeeld de in 1963 aangenomen Algemene Bijstandswet (A.B.W.), kwam steeds meer in handen van de overheid[34]. Zo werd het kader van de verzuilde organisaties minder dwingend voor haar leden en konden zij zich desgewenst losmaken, zonder dat dat verregaande materiële consequenties voor hen had.

 

Bovendien kregen de verzuilde organisaties in de jaren 1960 te kampen met interne problemen. Vele (voornamelijk jonge en hoogopgeleide) personeelsleden namen afstand van de morele en levensbeschouwelijke grondslagen van de zuil ten gunste van normen als professionaliteit en efficiëntie. Zelfs de zin van een naar levensbeschouwing gescheiden organisatie van het maatschappelijke en politieke bestel werd in vraag gesteld. Onder invloed van nieuwe theorieën en inzichten uit de politieke wetenschap, de psychologie, de pedagogie en de sociologie werden ‘individuele ontplooiing’, ‘democratisering’ en ‘inspraak’ nieuwe kernbegrippen[35]. De noodzaak zich te schikken in het gareel van de zuilen en de maatschappelijke hiërarchie werd ondergeschikt gemaakt aan bovengenoemde principes. Wanneer die principes omgezet werden in maatschappijhervormde activiteiten leidde dat niet zelden tot harde botsingen met de traditionele zuilelites[36]. De socialistische zuil in Nederland brokkelde gedurende de late jaren 1950 en de jaren 1960 steeds verder af, terwijl de katholieke zuil, na vele strubbelingen rond 1970 definitief uit elkaar spatte[37].

 

De Kerken kregen te maken met verdergaande secularisering en, wat misschien nog belangrijker was, radicalisering en politisering in eigen kring. Die kreeg vorm in zeer specifieke en maatschappelijk geëngageerde of gepolitiseerde interpretaties van de gelijkheidselementen in geloof en leer. Daarnaast vonden velerlei vernieuwingen in organisatie en liturgie plaats, en groeide de populariteit van de oecumenische beweging enorm, al verliep haar institutionele vormgeving moeizaam[38]. Vooral de eeuwenlang zo traditionele rooms katholieke Kerk raakte in de jaren 1960 in een stroomversnelling. Vooral op initiatief van kardinaal Alfrink (1900-1987) werden pogingen ondernomen tegemoet te komen aan de eisen van de moderne tijd. Inspiratie hiervoor werd gevonden in de het door paus Johannes XXIII (1881-1963) bijeengeroepen Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Ook werd overleg gezocht met ‘gewone’ gelovigen over tal van kerkelijke kwesties. Het individueel geweten kreeg, ook met betrekking tot geloofszaken, de nadruk ten koste van de door Kerk en priesters uitgedragen moraal. Tenslotte werd aan gelovigen meer ruimte gegeven zich ook buiten de eigen kring actief te betonen[39].

 

De kranten maakten zich over het algemeen los van ‘hun’ zuilen, waarvan de hoofdreden was dat de nieuwe professionele stijl van journalistiek onverenigbaar was met zuilenbinding. Een deel van de pers reageerde bovendien eerder en accurater op de maatschappelijke veranderingen van de jaren 1960 en oefende daardoor op haar beurt weer invloed uit op de veranderingsprocessen. Andere persorganen hielden gelijke tred met of bleven zelfs achter bij de veranderende samenleving, wat zij niet zelden met hun ondergang bekochten[40]. In de jaren 1960 verdween het duidelijke onderscheid tussen ‘richtingskranten’ en neutrale kranten tegelijkertijd met de (officiële) ideologische ‘kleur’ van de verschillende kranten, om vervangen te worden door kritisch engagement, vernieuwingsdrang en moderne, professionele journalistiek. Bovendien waren de jaren 1960 een periode waarin veel krantenbedrijven, onder invloed van de ontzuiling en de nieuwe journalistieke ethos, besloten tot een bundeling van krachten teneinde economisch sterker te staan[41].

 

De in deze verhandeling onderzochte dagbladen vormen voorbeelden van kranten die de turbulentie in het perslandschap van de jaren 1960 doorstaan hebben. De Volkskrant, een van oorsprong sterk zuilgebonden krant voor katholieke arbeiders, volgde jarenlang gezagsgetrouw de Kerk in haar opinies, onderwerpskeuze en artikelen maar in de jaren 1960 begon de redactie steeds nadrukkelijker haar eigen koers te varen[42]. De redactie claimde, zeker vanaf 1964, onder de nieuwe hoofdredacteur Jan van der Pluijm, een grotere onafhankelijkheid en de toon werd allengs kritischer. De Volkskrant ontwikkelde zich steeds meer tot een dagblad met een uitgesproken progressief karakter. Dat kwam speciaal tot uiting in het besluit (op 25 september 1965), de onderkop “Katholiek dagblad voor Nederland” te schappen, teneinde een grotere openheid en toegankelijkheid voor brede lezersgroepen te bewerkstelligen[43]. Eveneens in 1965 betrok de redactie van de Volkskrant een nieuw gebouw aan de Wibautstraat in Amsterdam: pal tegenover het (eveneens nagelnieuwe) gebouw van het socialistische dagblad Het Parool.

 

Het Parool nam, vanaf haar officiële overgang van ‘verzetsblad’ naar ‘dagblad’ in 1945, een uitzonderlijke positie in in de Nederlandse dagbladwereld. Het lezerspubliek van Het Parool was, zeker in vergelijking met de andere Nederlandse dagbladen, opvallend gevarieerd. Dat was de erfenis van de periode direct na de Tweede Wereldoorlog, toen Amsterdammers zich massaal op deze krant abonneerden vanwege haar verzetsverleden. Officieel heette het een “onafhankelijk socialistisch dagblad” te zijn, maar in de praktijk, zowel door het lezerspubliek als door de redactie zelf, werd het vaak geassocieerd met de socialistische politieke partij van Nederland: de Partij van de Arbeid (PvdA)[44]. In 1961 trad een nieuwe hoofdredacteur, Herman Sandberg, aan, die op een spectaculaire en eigenzinnige manier welbewust Het Parool en de PvdA van elkaar vervreemdde. Sandberg had een uitgesproken mening over de koers die ‘zijn’ krant moest varen, ontzuiling en vernieuwing naar zijn model, die hij als een stoomwals doordreef[45]. Ook was Het Parool, zeker voor 1965, progressiever in onderwerpskeuze en opiniërende stukken dan de Volkskrant.

 

In de jaren na 1965 kwamen de twee overburen, de Volkskrant en Het Parool, steeds nader tot elkaar. Als gevolg van de structurele veranderingen in de pers, onder meer de nieuwe ‘ontzuilde’ gezichten van de dagbladen en de invoering van etherreclame, besloten de uitgevers van beide dagbladen in december 1967 tot volledige technische, economische en administratieve samenwerking. In 1968 werd de Perscombinatie N.V. opgericht, een holdingmaatschappij waarvan de eigenares van Het Parool (de Stichting Het Parool) zestig procent, en de eigenaar van de Volkskrant (het Nederlands Katholiek Vakverbond) veertig procent van de aandelen in bezit kregen[46]. Het bovenstaande (maar zeker niet enige) voorbeeld illustreert hoe het aan het begin van de jaren 1970 het in Nederland onmogelijk was geworden kranten nog te ‘etiketteren’ aan de hand van levensbeschouwelijke signatuur[47].

 

Behalve algemene politieke en maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de ontzuiling, de ontwikkeling van een jeugdcultuur, secularisatie etc.) in de jaren 1960, die uiteindelijk ontaardden in een protestgolf, waren er een aantal specifieke factoren die bijdroegen tot het ontstaan van de tweede feministische golf in Nederland[48]. Het aantal vrouwen dat Hoger Onderwijs gevolgd had, groeide spectaculair tijdens de jaren 1950 en 1960, evenals het aantal vrouwen dat betaalde ‘buitenhuisarbeid’ verrichtte. Bovendien ontstond er een ongenoegen over de in de jaren 1950 en 1960 heersende opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het oude patriarchale gezinskarakter evolueerde in die decennia geleidelijk naar een gezinsideaal met gelijkwaardigheid tussen de seksen als basis, zonder dat er echter sprake was van werkelijke gelijkheid[49].

 

Aan het begin van de jaren 1960 speelden de traditionele (zuilgebonden) vrouwenbewegingen nog een grote rol. In de marge van allerlei politieke, maatschappelijke en vooral sociaal-economische ontwikkelingen, ontwikkelde zich echter een algemeen gevoel van onbehagen bij, en een streven naar een verbetering van de (maatschappelijke) positie van de vrouw. Het idee dat er gelijke kansen en gelijke beloning geboden moesten worden aan iedereen, bleek niet met de maatschappelijke en de gezinsrealiteit overeen te stemmen. Als gevolg van dat ongenoegen werd onder leiding van Joke Kool-Smit (1933-1981) de actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) opgericht[50].

 

De oprichting van MVM wordt over het algemeen beschouwd als het begin van de tweede feministische golf in Nederland, in navolging van ontwikkelingen in de Verenigde Staten, waar de tweede golf al vanaf 1966 onder leiding van Betty Friedan (1921-….), en het door haar opgerichte National Organization for Women (NOW), was losgebarsten. MVM was echter geen onmiddellijk succes. Door interne strubbelingen rond welke koers gevaren moest worden binnen de organisatie (namelijk de keuze voor ‘liberal feminism’ of ‘radical feminism’) en ook door maatschappelijk onbegrip, werd MVM aanvankelijk weinig serieus genomen in brede kring[51].

 

MVM richtte zich in eerste instantie voornamelijk op de gehuwde vrouw en haar recht op en de creatie van mogelijkheden met betrekking tot gelijk betaalde arbeid. In de jaren 1960 heerste de opvatting dat de uiteindelijk bestemming van de vrouw het huwelijk en het moederschap was, immers nog altijd. De betekenis van MVM reikt echter verder dan het willen doorbreken van die stereotypering. Aanvankelijk keerde zij zich tot het ‘liberal feminism’ en werkte haar standpunten ideologisch uit, wat in 1970 resulteerde in een ‘Aktieprogramma’ dat moest dienen als handleiding en richtsnoer voor leden en ter vervanging van het oprichtingsprogramma[52]. In de jaren 1969-70 vond er een consolidatie plaats van het ‘liberal feminism’ als leidraad voor de acties, pamfletten en ideologie van MVM. Tegelijkertijd werd een zoektocht naar een andere ideologie ondernomen door vrouwen, die geen genoegen namen met de principes van het ‘liberal feminism’. Dat gebeurde onder invloed van ontwikkelingen in andere nieuwe sociale bewegingen zoals de studentenbeweging, en de oprichting van het marxistisch-anarchistisch geïnspireerde Dolle Mina[53].

 

Dolle Mina sloeg beter aan bij ‘het grote publiek’ als MVM. Omdat MVM zich niet op theoretisch-wetenschappelijke modellen baseerde, maar van de ervaringen van vrouwen uitging, vond zij in de jaren 1960, waarin alles politiek-theoretisch onderbouwd moest zijn om geloofwaardig te worden geacht, weinig gehoor. Dolle Mina daarentegen, formuleerde haar eisen op een eigentijdse, directe manier en veroverde met haar ludieke acties wel het brede, progressieve publiek. Bovendien presenteerden de Dolle Mina’s zich anders dan MVM. In plaats van nadrukkelijk op te komen voor de eigen belangen en te spreken uit een ervaring, wierpen zij zich op als de onbaatzuchtige voorvechtsters van anderen, namelijk het ‘huisvrouwenproletatriaat’[54]. De ervaringen, waarop zij hun maatschappijkritiek baseerden werden niet als hun eigen ervaringen, maar als die van anderen gepresenteerd. Zij dienden ter ondersteuning van een pleidooi voor socialistische maatschappijverandering. Door Dolle Mina’s voorkeuren voor collectieve voorzieningen en politisering van het emancipatievraagstuk, vonden zij meer aansluiting bij progressief Nederland[55].

 

De belangrijkste veranderingen die plaatsgrepen in Nederland in de jaren 1960, hoewel hun aanzet niet zelden al in de jaren 1950 of nog vroeger aanwezig was, zijn samen te vatten als een forse versnelling in het secularisatieproces[56]. Concreet uitte dat zich in vergaande ontzuiling, en een vooraanstaander plaats voor individuele ontplooiing in heersende stelsel van normen en waarden. Het belangrijkste element van grootschalige ontzuiling is het wegvallen van een vanzelfsprekend gevoel te behoren tot een grote levensbeschouwelijke groepering. Hiermee verdwenen ook de specifieke, en voor de zuil karakteristieke, subculturele verschijnselen. Voorts betekende ontzuiling een erosie van de verzuilde instellingen. Vele verdwenen, anderen bleven, al dan niet in gefuseerde staat, bestaan, maar de kenmerkende, hechte complexen van de verzuilde organisaties verdwenen volledig. Ook het grondpatroon van de organisatiestructuur van verschillende maatschappelijke domeinen wijzigde[57]. De ontzuiling schiep meer ruimte en mogelijkheden voor individuele ontplooiing en contacten tussen vrouwen van verschillende levensbeschouwelijke grondslag en maatschappelijke klasse. In de marge van het ontstaan allerlei andere nieuwe sociale bewegingen, kende de vrouwenbeweging, na haar trage start een groot succes.

 

 

2. De jaren 1960 in België (Vlaanderen)

 

In België traden de jaren 1960 minder dan in Nederland, op als een breukvlak. De continuïteit met de voorgaande periode is groter[58]. België had na de oorlog een snel economisch herstel gekend, maar dat bleek in late jaren 1950 slechts een schijnherstel te zijn: het produktieapparaat en de industriële structuur waren verouderd. Het economisch groeiritme bleek heel wat lager te liggen dan in de andere West Europese landen. De oprichting van de EEG op 1 januari 1958 opende echter nieuwe markten en de wereldeconomie ontwikkelde zich in een hoogconjunctuur, waarvan België dankzij het dynamische optreden van haar regering mee profiteerde. De regering was bovendien in staat, nadat dringende politieke kwesties als de schoolstrijd en de dekolonisatie van de agenda waren verdwenen, een planmatige, regionaal gedifferentieerde economische politiek te ontwikkelen, die al snel zijn vruchten afwierp[59]. Bij de ontwikkeling van een nieuwe nijverheidsstructuur in België, werden de nieuwe industriële vestigingen voornamelijk in havengebieden (en dus in Vlaanderen) ingeplant. Bovendien verbeterde de culturele emancipatie van de Vlaamse bevolking de arbeidsproductiviteit. Voor het eerst sinds het ontstaan van België in 1830 nam de groei van de Vlaamse economie een voorsprong op de Waalse[60].

 

De Belgische bevolking groeide en kende een toenemende welvaart, en bovendien deed het welzijnsconcept (dat boven materiële welvaart uitstijgt) zijn intrede. Belangrijker is echter het feit dat de hierboven geschetste economische ontwikkelingen de Vlaams-Waalse tegenstellingen aanscherpte en uitbreidde van een ‘taalkwestie’ naar een ‘communautaire kwestie’. Twee verschillende gemeenschappen met sterk uiteenlopende belangen kwamen steeds meer tegenover elkaar te staan[61].

 

In de jaren 1950 herstelde de Vlaamse Beweging zich moeizaam van het diskrediet dat opgelopen was door de collaboratie van haar radicale vleugel tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1954 werd een nieuwe Vlaams-nationale partij, de Volksunie gesticht, die zich presenteerde als een democratische, pluralistische en naar federalisering strevende partij. Tegenover de langzame Vlaamse bewustwording stond de plotselinge radicalisering van de Waalse Beweging aan het begin van de jaren 1960. Dat als een direct gevolg van de economische achteruitgang van Wallonië. Het politiek initiatief lag, ondanks het (politieke) succes van de Waalse Beweging, in de jaren 1960 echter nog bij de Vlaamse Beweging, gesteund en gestimuleerd door het electoraal succes van de Volksunie[62].

 

Het verzuilde, neo-corporatistische systeem van weleer hield in België, in tegenstelling tot in Nederland, echter stand, tegen een aantal tegenkrachten in. De levensbeschouwelijke onverdraagzaamheid, die mede aan de basis van de verzuiling had gelegen, nam af als gevolg van de toenemende mobiliteit van de bevolking, de invloed van de nieuwe media, de voortschrijdende secularisatie (die in België gelijkmatig en betrekkelijk langzaam verliep in plaats van in een ‘schokgolf’ zoals in Nederland), en een grotere gerichtheid op de moderne wereld en een toenemende openheid van de katholieke Kerk. De Kerk werd, geïnspireerd door het Tweede Vaticaans Concilie, gevoeliger voor het concept van gewetensvrijheid en kende het individuele geloof en waarheidsstreven een grotere waarde toe dan voorheen. Ook de neiging politieke macht te gebruiken ten behoeve van de godsdienst nam af. De geloofsfactor bleek in Vlaanderen in de loop van de jaren 1960 steeds minder doorslaggevend voor het kiesgedrag, al bleef de religieuze factor op de politieke achtergrond aanwezig. Al de bovengenoemde verschuivingen leidden tot een politieke ontzuiling, waarvan de oprichting en het succes van de pluralistische Volksunie een resultante en voorbeeld was[63].

 

Er trad een ontzuiling van kiezers op, maar deze leidde niet, zoals in Nederland, tot een ontzuiling van het staatsbestel en organisatiewezen. De verzuilde organisaties behielden hun bevoorrechte banden met politieke partijen en wisten hun leden, ondanks de nieuwe tijdsgeest en de maatschappelijke veranderingen, blijvend aan zich te binden door een pragmatische aanpassing van hun ideologie en de efficiëntie van hun dienstverlening[64]. Bovendien was de greep van de verzuilde organisaties op het staatsapparaat in België veel sterker dan in Nederland, wat het hen mogelijk maakte de vernieuwingen van de jaren 1960 beter te doorstaan. In het algemeen kan gesteld worden dat de Belgische zuilorganisaties stand hielden, ondanks de mentale en politieke ontzuiling, als een gevolg van hun verstrengeling met het staatsapparaat, hun dienstverlening en sociaal nut[65]. De oude organisatiestructuren verloren hun glans, maar bleven overeind.

 

Ook de ontzuiling van de dagbladen is in Vlaanderen langzamer en minder radicaal verlopen dan in Nederland. Natuurlijk voelde men ook in Vlaamse perslandschap de nieuwe trend tot onafhankelijke en kritische journalistiek, maar de binding met de traditionele zuilen bleef gedurende de jaren 1960 grotendeels behouden. Ook werd de concurrentie met de nieuwe media (de radio en televisie) sterk gevoeld door het Vlaamse perswezen[66]. Toch was er, al is dit breukvlak pas aan het einde van de jaren 1960 duidelijk waar te nemen, net als in de bredere samenleving, een soort mentale ontzuiling te bemerken in de kritische toon van artikelen en de verbreding van de onderwerpskeuze. De kranten maakten zich evenwel niet, zoals in Nederland, nadrukkelijk los van ‘hun’ zuil[67].

 

De Standaard richtte zich vanaf haar oprichting in 1918, op een publiek van katholiek georiënteerde, gematigd Vlaamsgezinde intelligentsia (overigens is de combinatie van Vlaamsgezind en katholiek (georiënteerd) meestal van toepassing in België). De krant ging gedurende de jaren 1930 en 1940 een radicaler Vlaamse koers varen. Na de Tweede Wereldoorlog werd De Standaard door het feit dat zij onder de bezetter het Vlaams- en collaboratiegezinde Het Algemeen Nieuws waren blijven drukken, onder sequester geplaatst, en kwam dus niet meer uit. In 1947 werd het sequester afgekocht en verscheen De Standaard weer onder haar oude naam[68]. Zij richtte zich wederom op katholieke, Vlaamse intelligentsia, al was de radicaal Vlaamsgezinde toon verdwenen. Gedurende de jaren 1950 en 1960 ging het de krant voor de wind, en heroverde zij haar plaats als ‘dé’ kwaliteitskrant voor Nederlandstalige gedeelte van België. In de jaren 1960 was de NV De Standaard uitgegroeid tot een concern met meer dan dertig binnen- en buitenlandse bedrijven[69]. De Standaard was en is geen partijkrant, maar wel CVP[70]-gezind te noemen. Op het vlak van buitenlandse politiek en morele waarden was De Standaard eerder progressief te noemen. Principes als de vrije markt economie en de beginselen van de democratie werden nadrukkelijk aangehangen[71].

Vooruit, aanvankelijk niet bedoeld als dagblad, maar als “dagelijks verschijnende verkiezingsfolder”[72], bleef bestaan en werd na de oprichting van de socialistische Belgische Werklieden Partij (BWP) haar officiële spreekbuis. Vooruit kon, in tegenstelling tot De Standaard, na de Tweede Wereldoorlog zonder problemen opnieuw verschijnen, en na enige strubbelingen en een vernieuwingspoging beleefde de krant in de jaren 1950 haar gouden jaren[73]. Op politiek vlak bleef de krant wat ze altijd geweest was het “Orgaan van de Belgische Socialistische Partij” (BSP), zoals de ondertitel tot 1974 vermeldde. Mede door haar halsstarrig vasthouden aan haar rol als spreekbuis voor de BSP in een tijd van politieke vernieuwing en ontwikkeling van een nieuwe, onafhankelijke, journalistieke ethos, daalden de verkoopcijfers in de jaren 1960. Voorts had de krant ook weinig oog voor de veranderende mentaliteit, materiële welvaart en wensen van haar lezers. Vooruit werd gefinancierd door verschillende socialistische organisaties, en de politieke benoemingen van onbekwame en onervaren mensen die hier het gevolg van waren, leidden bovendien tot een slecht beheer van de krant. Tenslotte had Vooruit maar zeer beperkte opbrengsten uit advertenties, omdat haar oplage klein was, en haar nadrukkelijke socialistische signatuur veel adverteerders afschrok[74]. Uiteindelijk heeft Vooruit zich in 1978 gedwongen gezien tot een fusie met verschillende andere progressieve kranten, die vanaf dat moment uitgegeven werden als De Morgen.

 

Vlaanderen werd in de jaren 1960, ondanks haar voortbestaande verzuilde structuur en net als de rest van West Europa, geconfronteerd met het fenomeen van de ‘nieuwe sociale bewegingen’. Vanaf de ontstaansperiode in 1965-1970 zijn die uitgegroeid tot een belangrijk element van de Belgische (politieke) cultuur[75]. De nieuwe sociale bewegingen hebben in België dezelfde kenmerken als elders in Europa (en de Verenigde Staten): ze stonden haaks op de traditionele (verzuilde) politieke cultuur, droegen een offensief en militant karakter, steunden op de inzet van vrijwilligers en grootschalige mobilisatie van sympathisanten, en ‘inspraak’ vormde het sleutelwoord van hun standpunten en acties. Hier moet eveneens gewezen worden op de heterogeniteit van de leden en sympathisanten van deze bewegingen. De meeste van deze bewegingen hebben in de jaren 1970 en 1980 een ‘professionaliseringsproces’ doorgemaakt waarin de oorspronkelijke stellingname bijna onherkenbaar is geworden, ze vormen nu dikwijls, maar soms tegen wil en dank, een geïnstitutionaliseerde en politiek geïntegreerde factor[76].

 

Aan het begin van de jaren 1960 was er in Vlaanderen, zoals in Nederland, geen sprake van een georganiseerde, overkoepelende vrouwenbeweging, zoals die aan het einde van de 19e eeuw bestond. Ook in Vlaanderen was de beweging uit de eerste feministische golf versnipperd geraakt in het proces van verzuiling. Echter, de Nationale Vrouwenraad, in 1905 opgericht door Marie Poppelin (1846-1913), was door de jaren heen blijven functioneren als een overkoepelend orgaan van de ‘oude’ vrouwenbeweging. Zo waren onder andere de Kristelijke Arbeidersvrouwen (KAV) en de Socialistisch Vooruitziende Vrouwen (SVV) lid van de NVR. De NVR was weinig geneigd tot straatacties of militant optreden, maar probeerde voornamelijk via politieke contacten invloed uit te oefenen teneinde het politiek en juridisch statuut van de vrouw te verbeteren[77].

 

De moderne vrouwenbeweging in Vlaanderen was al ontstaan in de 19e eeuw, in de vorm van autonome organisaties, maar hierop volgde al snel een reactie van de grote zuilen. Binnen de katholieke en de socialistische zuil werden eigen vrouwenorganisaties opgericht, de KAV in 1892 als een reactie op de oprichting van een socialistische vrouwenorganisatie die later de SVV zou worden, in 1886[78]. Die zuilgebonden vrouwenbewegingen bleven, tot aan het einde van de jaren 1960, het veld van de vrouwenbeweging domineren.

 

Het keerpunt, dat de omslag naar feministische bewustwording in Vlaanderen betekende, kwam in 1966 toen in Herstal de arbeidsters van een wapenfabriek het werk neerlegden om ‘gelijk loon voor gelijk werk’ te bekomen. Deze actie had een grote symbolische waarde en vond grote weerklank, zowel in binnen- als buitenland. Onmiddellijk kwamen er blijken van solidariteit van allerlei vrouwenbewegingen op gang[79]. Bovendien werd direct een actiecomitee ‘Gelijk loon voor gelijk werk’ opgericht, dat zich inzette voor sociaal-economische emancipatie van de vrouw. Dit comitee was in 1966 echter bijna de enige groepering in Vlaanderen die bewust en nadrukkelijk aan de emancipatieweg timmerde[80].

 

Natuurlijk kaderde deze actie en dit comitee ook in de algemene maatschappijveranderingen van de jaren 1960: het feit dat steeds meer vrouwen hoger onderwijs volgden, meer plaatsen op de arbeidsmarkt innamen, de dekolonisatie na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) (en daarmee samenhangend het idee van zelfbeschikkingsrecht van volken en bevolkingsgroepen), het in vraag stellen van gevestigde relatie- en gezagspatronen onder invloed van de jeugd- en studentenrevoltes, en de vernieuwingen in de Kerk die het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) met zich meebracht. Kortom, in de marge van allerlei sociale, economische en maatschappelijke veranderingen, ontstond ook in Vlaanderen ontevredenheid over de traditonele rolpatronen en over de taakverdeling tussen mannen en vrouwen.

 

Belangrijk was ook de invloed die Vlaanderen ondervond van gebeurtenissen in het buitenland. De protestgolven die in de Verenigde Staten, Frankrijk en Nederland op gang kwamen, lieten Vlaanderen niet onberoerd[81]. Opvallend is ook dat de Vlaamse feministen qua vorm, organisatiestructuur en inhoud sterk aanleunden bij buitenlandse voorbeelden[82]. Net als in de 19e eeuw, werd de tweede feminstische golf aangezwengeld door autonome groepen, zonder banden met ideologisch gebonden organisaties of politieke partijen. In 1969 werden de Pluralistische Actiegroepen voor gelijke rechten voor vrouw en man (PAG) opgericht. Deze volgde duidelijk het model van het Nederlandse MVM, maar wilde na de oprichtingsfase toch uitgesproken Vlaams zijn[83]. Zij stond te boek als een vrij gematigde partij voor vrouwenemancipatie die naar geleidelijke veranderingen streefde, en zonder een uitgesproken militant optreden. Net als MVM weigerde PAG nadrukkelijk een politieke keuze voor links of rechts te maken, en opteerde voor een pluralistische koers[84].

 

In tegenstelling tot MVM in Nederland, kende de PAG onmiddellijk succes, overal in Vlaanderen werden kernen opgericht. Bovendien leek zij wel een breed publiek aan te spreken. PAG werd ook minder verscheurd door interne discussies dan MVM, en trad meer eensgezind naar voren. Maar vlak na de oprichting van PAG, volgde de oprichting van Dolle Mina in Vlaanderen. Deze groep had niet zozeer meer leden dan PAG, maar kreeg wel veel meer publiciteit, door haar, eveneens aan Nederlands voorbeeld ontleend, ludieke en onconventionele acties[85]. Een tweede verschil tussen deze twee actiegroepen was de maatschappijvisie: naast het pluralistische PAG, profileerde Dolle Mina zich als een linkse organisatie, waarin socialisme en de vrouwenstrijd niet van elkaar los te koppelen waren. Ondanks de grote media-aandacht en deining die vooral de Dolle Mina’s veroorzaakten, bleef de tweede feministische golf in Vlaanderen tot 1971 een vrij oppervlakkig verschijnsel.

 

In 1970 echter, ‘ontstond’ (het VOK is nooit officieel opgericht) het Vrouwen Overlegkomitee (VOK), als een soort overkoepelend vrouwennetwerk, waarvan het belang niet onderschat mag worden[86]. Zij fungeerde als koepel van allerlei vrouwenorganisaties, maar had en heeft, ook individuele leden. Politiek gezien is het VOK ongebonden maar ze vaart een algemeen-progressieve koers, waarin zowel socialisten, progressieve christenen, en politiek ‘daklozen’ zich thuis voelen. Het VOK is eigenlijk het deel van de vrouwenbeweging dat ontstaan is uit de algemene progressieve beweging van het einde van de jaren 1960[87]. Naar Frans voorbeeld besloot het VOK een nationale vrouwendag te organiseren. De eerste vond plaats op 11 november 1972 in Brussel en werd een weergaloos succes. De volgende dag kopten de kranten: “Het Belgische feminisme is geboren”[88]. Ook in Vlaanderen had de tweede feministische golf onomkeerbaar haar intrede gedaan.

 

De jaren 1960 vormden ook in Vlaanderen een periode waarin de samenleving, voornamelijk op het mentale vlak, een groot gedeelte van haar traditionele eenheid verloor. De duidelijk gesegmenteerde maatschappij werd opengebroken en ontwikkelde zich tot een heterogene, onoverzichtelijke samenleving[89]. Er heeft in België echter geen (volledige) ontzuiling van het organisatiewezen en staatsbestel plaatsgevonden. De invulling van de taken en boodschap van de verzuilde organisaties heeft aanpassingen ondergaan, maar het uiterlijk en de structuur van de Belgische samenleving bleven ongewijzigd. Het begin van een ‘feministische roep’ in Vlaanderen ontstond 1966 wanneer de arbeidsters van Herstal het werk neerlegden om ‘gelijk loon voor gelijk werk’ te eisen. Het duurde echter nog tot 1969 voor er een algemene, autonome vrouwenbeweging ontstond. Door buitenlandse voorbeelden geïnspireerd, en in de marge van de algemene protestgolf van 1968 en de opkomst van verschillende ‘nieuwe sociale bewegingen’, kende ze een onmiddellijk succes. Maar pas in 1972 was er sprake van een echte ‘tweede feministische golf’ in Vlaanderen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[32] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 352.

[33] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 353.

[34] HELLEMANS, “België en Nederland, 284-286.

[35] RIGHART,H., De eindeloze jaren ’60. Geschiedenis van een generatieconflict, Amsterdam, 1995, 60-64.

[36] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 354.

[37] Deze sterke formulering komt uit: HELLEMANS, Strijd om Moderniteit: sociale bewegingen en verzuiling in Europa sinds 1800, Leuven, 1990, 229, maar ‘geïmplodeerd’ is misschien een betere omschrijving.

[37] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 357.

[38] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 357.

[40] SCHNEIDER, M. en HEMELS, J., De Nederlandse krant 1618-1978. Van ‘nieuwstijdinghe’ tot dagblad, Baarn, 1979, 351.

[41] SCHNEIDER en HEMELS, De Nederlandse krant, 374-375.

[42] VAN GESSEL, Een beeld, 25.

[43] VAN GESSEL, Een beeld, 27.

[44] MULDER, G., en KOEDIJK, P., Lees die krant. Geschiedenis van het naoorlogse Parool, Amsterdam, 1996, 431.

[45] MULDER en KOEDIJK, Lees die krant, 449-474.

[46] SCHNEIDER en HEMELS, De Nederlandse krant, 366-367.

[47] SCHNEIDER en HEMELS, De Nederlandse krant, 366-367.

[48] RIBBERINK, “Leidslieden en zaakwaarnemers”, 94-129.

[49] BUSSEMAKER, J., “Welvaart, welzijn en sekse. Grondslagen van de verzorgingsstaat”, in: Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 13 (1992) 224-225.

[50] RIBBERINK, “Leidslieden en zaakwaarnemers”, 97-99.

[51] RIBBERINK, “Leidslieden en zaakwaarnemers”, 97-101.

[52] RIBBERINK, A. Leidsvrouwen en zaakwaarnemers. Een geschiedenis van de aktiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) 1968-1973, Hilversum, 1998, 57-140.

[53] COSTERA MEIJER, I., Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in Nederland, 1965-1980, Amsterdam, 1996, 265-272.

[54] COSTERA MEIJER, Het persoonlijke wordt politiek, 265-272.

[55] COSTERA MEIJER, Het persoonlijke wordt politiek, 265-272.

[56] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis,, 358-359.

 

[57] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 359.

[58] HELLEMANS, “België en Nederland”, 284-286.

[59] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 299.

[60] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 300.

[61] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 302.

[62] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 302.

[63] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 306.

[64] HELLEMANS, Strijd om Moderniteit, 229-233.

[65] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 306.

[66] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 301.

[67] LUYKX, T., Evolutie van de communicatiemedia, Brussel, 1978, 505-506.

[68]DURNEZ, G., en en DELAERE, B., De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant, 1918-1948, Tielt, 1993, 21.

[69] LUYKX, Evolutie, 520-523.

[70] Christelijke Volkspartij, de Belgische confessionele partij.

[71] EVERS, Van Modepoppen, 161.

[72] DURNEZ, De Standaard, 35.

[73] LUYKX, Evolutie,, 526.

[74] GIJSELS, H., “Vooruit: de pijn van een wedergeboorte”, Knack, VII, 1, 1977, 28-30.

[75] HELLEMANS, S. en HOOGHE, M., (red.), Van ‘mei ’68’ tot ‘Hand in Hand’. Nieuwe sociale bewegingen in Belgie, 1965-1995, Leuven/Apeldoorn, 1995, 7-8.

[76] HELLEMANS en HOOGHE, Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[77] HELLEMANS, en HOOGHE,Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[78] DE WEERDT, D., En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbeweging en feminisme in België, 1830-1960, Leuven, 1980, 183-196.

[79] KEYMOLEN, D., COENEN, M-Th. en SMET, M., Stap voor stap. Geschiedenis van de vrouwenemancipatie in België, Brussel, 1991, 85-95.

[80] VAN MECHELEN, R.,(red.) Infarde vijf. Emancipatiebeweging, feminisme, mannenbeweging, Gent, 1978,

21-38.

[81] HELLEMANS en HOOGHE, Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[82] HELLEMANS en HOOGHE, Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[83] VAN MECHELEN, De meerderheid, 31-33.

[84] VAN MECHELEN, De meerderheid, 33-42.

[85] HELLEMANS en HOOGHE, Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[86] VAN MECHELEN, De meerderheid, 33-39.

[87] HELLEMANS en HOOGHE,Van ‘mei ’68’ , 89-107.

[88] VAN MECHELEN, De meerderheid, 34-36.

[89] HELLEMANS, Strijd om Moderniteit, 255.