Economische impact van de strenger wordende overheidsbeperkingen voor de tabaksindustrie in België. (Frederik Vandermarliere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemene inleiding

 

Tabak bestaat al honderden jaren. Na zijn ontdekking van Amerika kwam Colombus terug met enkele tabaksblaadjes. Toen Jean Nicot, een Franse ambassadeur in Portugal, Katharina De Medici tabak in snuifvorm zond als middel tegen hoofdpijn, verspreidde de gewoonte om tabak te snuiven, te pruimen en te roken zich over Europa. Heden ten dage is tabak geen geneesmiddel meer. Het is één van de meest besproken genotsmiddelen en wordt over de ganse wereld bestreden. Des te meer dat mijn vader werkzaam is in de tabaksindustrie en ik dus als het ware opgegroeid ben onder een tabaksblad, heeft dit eindwerk tot doel te bekijken wat de overheid juist aan reglementeringen oplegt aan de tabaksindustrie en wat de effecten hiervan zijn.

 

In 1962 en 1964 verschenen respectievelijk in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten de eerste rapporten over de mogelijke negatieve gevolgen van het roken. Na het publiceren van een tweede rapport van Britse geneesheren tegen het roken, werden de eerste reglementeringen van overheidswege ingevoerd. Dit was vooral om de bevolking in te lichten over de gevaren van het roken. In België verschijnt op 14 juni 1975 de wet van 3 april 1975 die het verplicht maakt op elke verpakking in de drie landstalen ‘sigaretten roken kan uw gezondheid schaden’ te vermelden. Sindsdien ging de bal aan het rollen en werden vanuit de overheid meer en meer wetten gestemd tegen het roken. Vooral sinds de wet Vanvelthoven, die de reclame van tabak in België verbood, heeft de overheid een steeds duidelijker standpunt ingenomen tegenover tabak. Dit bleek nog maar eens in het begin van dit jaar, wanneer nieuwe wetten in voege getreden zijn die een stuk strenger zijn dan vroeger. Ook naar de toekomst toe, lijkt het hiermee nog niet voorbij. Minister Demotte heeft een plan ingediend om het tabaksgebruik in België verder te bestrijden.

 

De grote vraag echter blijft wat deze maatregelen allemaal effectief opbrengen. Wat zijn de effecten van de huidige tabaksreglementering? Behaalt deze reglementering de beoogde effecten? Welke reglementeringen beïnvloeden welk deel van de bevolking en is dit de doelgroep? Welke regelgeving heeft het meeste effect en waarom?

 

Om deze vragen op te lossen wordt eerst bekeken hoe de tabaksreglementering eruit ziet en op welke gebieden ze inspeelt. Dit onderdeel wordt opgesplitst in drie delen. Een eerste deel beschrijft de tabaksmarkt zelf in België en Europa. Wat is het economische belang van de sector? Hoeveel mensen zijn er in tewerkgesteld? Wat is de kost aan de gezondheidszorg van tabak? Wat zijn de fiscale inkomsten en hoe zijn deze geëvolueerd de laatste jaren? Hoe worden de tabaksproducten gedistribueerd in België? Verder in dit eerste hoofdstuk wordt het onderscheid verduidelijkt tussen de drie productgroepen, namelijk sigaretten, sigaren & cigarillo’s en kerftabak.

 

Een tweede vraag die wordt gesteld in de beschrijving van de tabaksreglementering, handelt over de accijnzen en wordt besproken in het tweede hoofdstuk. De vraag die hierbij opkomt is hoeveel een pakje sigaretten in feite werkelijk kost aan de fabrikanten. Wat zijn accijnzen precies en hoeveel bedragen die in België? Is dit gelijkaardig met de accijnzen in de buurlanden? Wat brengt de toekomst, blijft het zoals het is of komen er verhogingen op korte termijn? Wat wordt precies gedaan met het verkregen geld? Bestaat er een speciaal fonds waar dit geld in terechtkomt, en zo ja, wat gebeurt er precies met deze middelen? Dit hoofdstuk is belangrijk in de verdere bespreking, daar de tabaksindustrie waarschijnlijk naast de wapenproductie één van de enige productietakken is waar de overheid een dubbele rol vertolkt die heel gevoelig ligt. Langs de ene kant moeten zij de volksgezondheid behartigen en mensen ontmoedigen om te roken, maar langs de andere kant weet iedereen dat de overheid grote inkomsten uit tabak heeft, door de grote accijnsheffing die erop heerst.

 

Een derde maatregel is die op het marketingaspect. Dagelijks wordt bijna iedereen geconfronteerd met de grote gezondheidswaarschuwingen die op tabaksverpakkingen te bewonderen zijn. Dit is een onderdeel van het derde hoofdstuk. Naast deze waarschuwingen op de verpakking zijn er nog een hoop andere vermeldingen die opgelegd worden door de overheid en mag niet altijd en overal vrij gerookt worden. Wat houden deze wetten precies in? Wie zijn de betrokken partijen en hoe worden die beïnvloed door de reglementering? Hoe zijn die wetten ontstaan en wat was het verzet ertegen waard? Mag er niets meer van reclame gemaakt worden en hoe zit dat in de rest van de Europese Unie? Hoe wordt de toekomst voorspeld? Zijn de gezondheidswaarschuwingen met foto’s ook in België bijna realiteit? Het derde hoofdstuk probeert op deze vragen te beantwoorden en een zo duidelijk mogelijk beeld te geven van de wetgeving.

 

Uiteindelijk komt de economische kant van de zaak aan bod. Al de maatregelen die in voorgaande hoofdstukken aan bod kwamen, hebben een economische impact. De vraag die we in dit derde deel zullen stellen is wat die impact precies is. Dit handelt zowel over verminderde verkoop voor de fabrikanten zelf en tevens verminderde inkomsten voor de overheid, als over indirecte gevolgen, bijvoorbeeld voor bepaalde evenementen, die de maatregelen met zich meegebracht hebben. Is de verkoop minder na de invoering van verhoogde accijnzen? Werkt dit smokkel en namaak in de hand? Wat is de prijselasticiteit van de vraag naar tabaksproducten? Zijn jongeren prijsgevoelig of juist niet? Heeft het verbod op reclame van enkele jaren terug directe invloed gehad op het rookgedrag? Zijn er veel manifestaties ten onder gegaan aan de mindere sponsoring? In een vierde hoofdstuk komen deze vragen aan bod en wordt via studies een antwoord gezocht.

 

Tenslotte wordt de vraag gesteld of deze theoretische economie ook in de praktijk voorkomt. Anders gezegd, hoe gaat men in de praktijk om met die reglementering? Een tabaksbedrijf wordt doorgelicht en de concrete gevolgen voor hen, worden tegenover de theorie geplaatst. Zo wordt proefondervindelijk getoetst wat ervoor werd besproken. Zijn de resultaten effectief minder dan voorheen? Wat is het standpunt tegenover smokkel en namaak? Heeft men een verschil gevoeld na de invoering van het reclameverbod? Is de verkoop gedaald en heeft men zijn positie op de markt kunnen behouden? Met behulp van een interview met enkele werknemers en de algemene directeur wordt hierover de bevindingen neergepend in een vijfde hoofdstuk.

 

Tot slot worden alle bevindingen die voortvloeien uit dit eindwerk samengevat in een algemeen besluit.

 

 

Hoofdstuk 1 De tabakssector in België

 

1.1 Inleiding

 

In dit eerste hoofdstuk zullen we een korte schets geven van de indeling van de tabakssector en de situatie in België. Eerst zullen we het economische belang van de sector toelichten. In het tweede onderdeel van dit hoofdstuk zullen we de drie productgroepen van de sector bespreken, namelijk sigaretten, sigaren en kerftabak. Hierbij bekijken we de Belgische markt en loeren ook eens wie de vijf grootste spelers zijn in Europa en de wereld. Afsluitend aan dit eerste hoofdstuk overlopen we kort de verschillende maatregelen die de overheid heeft uitgevoerd en in de toekomst zal uitvoeren, betreffende deze sector.

 

 

1.2 Het economische belang van de sector

 

In dit eerste onderdeel wordt de tabakssector gesitueerd in de Belgische economie. We zullen kort de tewerkstelling, de kost van de gezondheidszorg en de fiscale opbrengsten van de overheid overlopen en bekijken welke impact deze hebben op de Belgische economie.

 

1.2.1 Tewerkstelling

 

Volgens de gele brochure van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (2002) waren er op 30 juni 1985 in België 5.798 personen tewerkgesteld in de tabaksnijverheid. Zeventien jaar later, op 30 juni 2002, waren dat nog 2.802 personen en dit vooral op de sigarettenmarkt. Automatisering en delocalisatie zijn de voornaamste factoren die wegen op de tewerkstelling in de tabaksnijverheid. De productie van sigaretten gebeurt door machines die weinig personeel vereisen. De huidige machines produceren 20.000 sigaretten per minuut[1].

 

Naast het effect van automatisering, is er ook het fenomeen van de delocalisatie. Sinds 1982 is de Belgische sigarettennijverheid volledig in handen van grote buitenlandse bedrijven. Deze bedrijven plannen hun bedrijvigheid in een globale context, waarbij enkele productie-eenheden worden weerhouden die modern zijn, volledig geautomatiseerd en ingeplant op strategische plaatsen, bij voorkeur in landen die gunstig staan tegenover de tabaksindustrie.

 

In die zin werd de productie-eenheid van Reynolds in Brussel in 1989 gesloten en overgeheveld naar Trier in Duitsland. Hetzelfde scenario gold voor Philip Morris, die zijn fabriek in Elsene sloot in 1994 en overhevelde naar Bergen-op-Zoom in Nederland. In 1998 tenslotte werd de productie van Cinta-sigaretten eveneens naar Duitsland overgeheveld en werd de Belgische productie-eenheid van BAT verder afgeslankt. Tabacofina-Vander Elst, een dochter van de Britse tabaksreus British American Tabacco (BAT), doekt nu ook zijn sigarettenfabriek in Merksem[2] op. Hiermee is de laatste producent van sigaretten ons land uit en concentreert de sector zich voornamelijk op de distributie. Deze sluiting toont aan dat de tewerkstelling in de tabaksindustrie er de komende jaren waarschijnlijk niet op vooruit zal gaan. Deze teloorgang van de tewerkstelling heeft weinig te maken met de dalende verkoop, maar wel met de politiek van de grote multinationale bedrijven, die hun industriële productiecentra tot enkele sterk geautomatiseerde eenheden in Europa beperken.

 

Daarnaast worden er nog mensen tewerkgesteld in de tabaksteelt. In 2000 waren er in België 262 telers werkzaam. De tabaksteelt in België bedraagt 1.600 ton en maakt deel uit van de Europese landbouwpolitiek, die sterk gesubsidieerd wordt. Per jaar bijvoorbeeld bedragen de tabakssubsidies in Vlaanderen alleen al ongeveer drie en een half miljoen euro, zijnde 4,4% van de totale subsidiëring van de landbouw (Ministerie Vlaamse Gemeenschap, departement Landbouw en Visserij, adm. Landbouwproductiebeheer, 2002). De tewerkstelling in de tabaksteelt wordt dus vooral door subsidies in stand gehouden. Verder in dit werk zullen we echter de tabaksteelt in België buiten beschouwing laten, daar het buiten het bestek van dit onderwerp valt.

 

1.2.2 Kost gezondheidszorg

 

Rokers zijn vaker ziek dan niet-rokers, consulteren vaker hun arts en kunnen zware medische interventies ondergaan. Deze extra kosten worden gedeeltelijk door de ziekteverzekering terugbetaald en vallen ten laste van de gemeenschap. Volgens de Wereldbank bedragen de kosten van het roken in de rijke landen 6 tot 15% van de globale ziektekosten. In België worden de uitgaven voor de gezondheidszorg in het kader van de ziekteverzekering in 2003 op 15.341 miljoen euro begroot (2003, RIZIV).

 

1.2.3 Fiscale inkomsten van de overheid

Globaal bedroegen in 2003 de Belgische fiscale ontvangsten op tabaksproducten 1.586 miljoen euro, BTW niet meegerekend (Studie- en Documentatiedienst &Hoge Raad van Financiën, 2004). Vergelijken we voor 2001 de fiscale inkomsten en de uitgaven voor tabakspreventie dan waren deze laatste haast 8.000 maal kleiner: de uitgaven voor preventie bedroegen in 2001 ongeveer 170.000 euro. Voor 2004 zijn enkel de cijfers van de maand januari vermeld.

 

Tabel I : De fiscale inkomsten uit tabakswaren in België in de periode 1990-2003 (in duizenden franken en Euro)

(Bron: Studie- en Documentatiedienst &Hoge Raad van Financiën, fiscale opbrengsten 1970 – 2004)

 

 

Duizenden BEF

Duizenden EUR

1990

33.939.531,13

841.339

1991

36.634.276,79

908.140

1992

37.106.293,96

919.841

1993

35.674.308,19

884.343

1994

37.881.223,43

939.051

1995

39.842.186,31

987.662

1996

42.125.707,03

1.044.269

1997

45.487.997,36

1.127.618

1998

47.585.228,42

1.179.607

1999

50.146.570,03

1.243.101

2000

54.820.592,88

1.358.967

2001

53.585.143,11

1.328.341

2002

59.194.607,90

1.467.396

2003

64.008.932,93

1.586.740

2004

5.285.535,40

131.025

 

 

1.3 Distributie in België

 

Het is niet onbelangrijk in te zien hoe de distributie van tabaksproducten in België verloopt. Hieronder wordt grafisch voorgesteld hoe dit gebeurt.

Figuur 1 : Distributiesysteem tabaksproducten België (Informatie- en Documentatiecentrum over Tabak vzw, 2000)

 

De importeurs en fabrikanten leveren rechtstreeks aan de groothandel, die op zijn beurt de verkooppunten van tabakswaren bevoorraad. Het grote verschil met bijvoorbeeld Frankrijk is dat we in België niet met een tabaksmonopolie zitten die de verdeling van de producten op zich neemt.

 

In een land met een tabaksmonopolie, bestellen de winkeliers die tabak verkopen aan één bedrijf, vandaar ‘tabaksmonopolie’. In Frankrijk noemt dit bedrijf Altadis, een samensmelting van het vroegere tabaksmonopolie van Frankrijk (Seita) en van Spanje (Tabacalera). De werking van de distributie en verdeling van tabakswaren is als volgt. Altadis bezit in Frankrijk één groot centraal depot waar de fabrikanten en importeurs hun producten leveren en van waaruit ze alle producten zelf over de verkooppunten verdeelt, naargelang de bestelling die de verkoper heeft ingevoerd. In België daarentegen moeten fabrikanten en importeurs de bestellingen van de klanten opnemen en verwerken. Daarenboven moeten ze hun eigen distributienetwerk opzetten en producten verdelen.

Een belangrijk gevolg van dit verschil, is de beschikbaarheid van informatie. In Frankrijk worden op regelmatige basis alle cijfers openbaar gemaakt aan fabrikanten en verkopers van tabaksproducten via een driemaandelijks blad. In België echter bestaan er weinig officiële gegevens en als deze bestaan zijn ze gebaseerd op data van de fabrikanten en distributeurs zelf, waardoor deze niet altijd 100% betrouwbaar zijn.

 

 

1.4 De drie productgroepen

 

De tabakssector kan onderverdeeld worden in 3 subgroepen, namelijk sigaretten, sigaren of cigarillo’s en kerftabak. Tabak is een gemeenschappelijke noemer van deze drie productgroepen, maar voor de rest hebben ze héél weinig gemeen. De sigarettensector is veruit de grootste en belangrijkste subgroep van de drie. Zowel in aantal stuks als in omzet steken zij er met kop en schouders bovenuit. In Belgische termen is dit duidelijk te zien in figuur 1, waar de verkoopscijfers van de drie groepen afgebeeld worden.

 

Voor we echter overgaan naar het bespreken van elke subgroep apart, zullen we de geschatte verkoopcijfers van de laatste 20 jaar in België wat dieper bestuderen. Hiervoor is het handig om te weten dat de industriële productie van sigaretten haar aanvang neemt in het begin van deze eeuw, vooral in Groot-Brittannië en de U.S.A. dan wel. Tijdens en tussen de twee wereldoorlogen zal de productie en consumptie van tabak gestadig toenemen, in België is deze stijging vooral duidelijk tijdens de tweede wereldoorlog. In 1950 bedroeg het verbruik van sigaretten in de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie volgens het jaarverslag van da administratie van douane en accijnzen reeds 8,5 miljard stuks. In 1980 steeg de verkoop in België tot 16,9 miljard stuks om in sprongen te dalen tot 12,3 miljard stuks in 1998 en nadien opnieuw te stijgen tot 14,3 miljard stuks in 2002 (jaarverslag administratie der douane en accijnzen, 2003). De meerverkoop van de laatste jaren was grotendeels te wijten aan de gestegen sigarettenaankopen door Britten, aangezien de prijs van een pakje sigaretten in Groot-Brittannië bijna 7 EUR of 280 BEF of haast het dubbele van bij ons bedraagt. Roltabak was zelfs viermaal duurder in Groot-Brittannië dan in België, wat tot een sterke stijging van de grensaankopen leidde. In 2001 daalde de verkoop van sigaretten met ongeveer 2 miljard stuks ten gevolge van de verscherpte controle op de Britse grensaankopen. De laatste beschikbare verkoopscijfers dateren van 2003 en spreken over 14,3 miljard sigaretten.

 

Figuur 2 : Verkoop sigaren, sigaretten en roltabak in België (Jaarverslag administratie der douane en accijnzen, 2003)

 

Dit alles kan daarbij nog gestaafd worden met een enquête naar het rookgedrag bij een steekproef van ongeveer 2.000 personen. Deze rondvraag wordt de afgelopen twintig jaar (vanaf 1987) jaarlijks uitgevoerd door het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO, 04/03/2004). Daaruit blijkt dat in de periode 1982-1993 het percentage dagelijkse rokers van 40% naar 25% daalde. Sinds 1991 schommelt het percentage dagelijkse rokers rond de 24 tot 30% en wordt er niet langer een daling van het percentage rokers vastgesteld.

 

Ook de meest recente gezondheidsenquête 2001 in België bevatte cijfers in verband met het roken. Het noteerde toen 24,1 % dagelijkse rokers: 28,3% bij de mannelijke populatie en 20,1% bij de vrouwelijke populatie vanaf 15 jaar. Worden daarbij de occasionele rokers bijgeteld dan lopen de percentages respectievelijk op tot 28% rokers: 34% mannelijke en 24% vrouwelijke rokers. Van de 28% rokers in totaal is een derde een zware roker (20 sigaretten of meer per dag). Van de 72% niet-rokers zijn er 31% ex-rokers en 41% personen die aangeven nog nooit gerookt te hebben.

 

Begin 2004 werden nogmaals 1.000 personen in opdracht van het OIVO bevraagd naar hun rookgedrag. 27,4% van de ondervraagden verklaarden dagelijks te roken, 5,8% af en toe en 66,7% niet te roken.

 

Tabel II : De evolutie van de verkoop van tabaksproducten (Bron : Jaarverslag administratie der douane en accijnzen, 2003)

 

Verkoop van sigaren in België

Verkoop van sigaretten in België

Verkoop van roltabak in België

Jaren

In miljarden stuks

in 1000 tonnen

1980

0,965

16,858

4,421

1981

0,845

16,657

4,782

1982

0,812

17,927

6,042

1983

0,826

17,033

6,692

1984

0,808

17,178

7,151

1985

0,8

15,897

7,045

1986

0,718

15,485

6,425

1987

0,705

14,507

5,846

1988

0,69

14,903

5,585

1989

0,65

14,184

5,080

1990

0,642

13,687

4,579

1991

0,605

13,966

4,518

1992

0,558

13,543

4,780

1993

0,527

12,556

4,555

1994

0,578

12,085

4,940

1995

0,572

12,373

6,561

1996

0,555

12,27

7,719

1997

0,571

11,576

8,667

1998

0,562

12,295

9,287

1999

0,603

13,448

8,217

2000

0,596

13,732

8,716

2001

0,542

13,03

7,017

2002

0,629

14,314

8,417

2003

0,528

14,287

8,327

 

1.4.1 Sigaretten

 

Van de drie productcategorieën is die van de sigaretten, met een marktaandeel van meer dan 55%, de grootste subgroep. In 2002 bedroeg het aantal gekochte sigaretten in België ongeveer 14,3 miljard (cf. tabel II). Op Europees niveau bedraagt de jaarlijkse consumptie ongeveer 764 miljard sigaretten. Zowel in België als in Europa zijn een aantal multinationale tabaksfirma's actief. In België betreft het sinds kort uitsluitend de distributie, de laatste Belgische sigarettenfabriek sluit namelijk zijn deuren. (Cf. Hoofdstuk 1.1.)

 

Hoofdspelers op de Belgische en wereldmarkt zijn ondernemingen zoals Philip Morris, British American Tobacco en JT International Company. De meeste producenten bieden een brede waaier van merken aan, waarvan er op dit ogenblik zo’n 220 in totaal bestaan. Bekende merken van Philip Morris bijvoorbeeld zijn onder andere Marlboro, L&M en Philip Morris zelf. British American Tobacco bezit voor zijn part merken zoals Barclay, Lucky Strike & Belga en Japan Tobacco bezit onder andere Camel, Winston en St. Michel. Al deze merken worden voornamelijk aangeboden in verpakkingen van 20 en 25 stuks. Vroeger waren er ook kleinere verpakkingen van 10 stuks, maar deze zijn nu bij wet verboden daar zij de jeugd meer tot roken zouden aanzetten. De precieze verdeling van de Belgische sigarettenmarkt is moeilijk te maken. Alle cijfers berusten, zoals eerder vermeld op cijfergegevens van fabrikanten. De federatie van tabaksfabrikanten waagt zich een kans met volgende verdeling.

 

Figuur 3 : Verdeling sigarettenmarkt België (Tabaserv)

 

Het OIVO[3] heeft in 2001 een enquête gedaan naar het populairste sigarettenmerk. De resultaten zijn te zien in de volgende tabel. Uit de twee gegevensbronnen blijkt duidelijk dat Malboro en L&M van Philip Morris Belgium veruit de grootste en sterkste merken zijn. Toekomstgericht ziet het er zelfs naar uit dat hun marktaandeel nog zal verhogen, door het grote aantal jongeren die deze merken rookt. Een reclameverbod kan voor Philip Morris dus eigenlijk een goed feit betekend hebben, omdat hun sterke marktpositie dan moeilijker in gevaar kan komen…

 

Tabel III : Wat is het populairste sigarettenmerk (OIVO, 2001)



 

Sigarettenmerk

Alle sigarettenrokers

Sigarettenrokers tussen 15 en 24 jaar

 

(aantal antwoorden = 522)

(aantal antwoorden = 97)

Marlboro

27,80%

40,20%

L&M

19,30%

35,10%

Belga

13,20%

2,10%

Bastos

10,30%

5,20%

Gauloises

4,40%

-

Barclay

3,80%

2,10%

Camel

3,40%

6,20%

Boule d’or

1,70%

-

Peter Stuyvesant

1,70%

-

Winfield

1,30%

2,10%

Lucky Strike

1,10%

5,20%

Benson & Hedges

0,40%

-

Ander sigarettenmerk

11,70%

5,20%

TOTAAL

100,00%

100,00%

 

1.4.2 Sigaren/Cigarillo’s

 

Eerst en vooral moet een onderscheid gemaakt worden tussen sigaren en cigarillo’s. Cigarillo’s zijn sigaren die minder dan 3 gram per stuk wegen, maar beiden worden in het vervolg onder één noemer ‘sigaren’ genoemd.

In 2000 werden er in België en het Groothertogdom Luxemburg 47 miljoen sigaren en 595 miljoen cigarillo's verkocht. De nijverheid telt zeven Belgische sigarenfabrikanten en drie productieafdelingen van Nederlandse bedrijven. De sigarenindustrie is zeer arbeidsintensief en is als dusdanig de grootste werkgever van de hele tabakssector. Het gamma producten is enorm uitgebreid (ongeveer 130 sigarenvariëteiten en 260 cigarilloproducten) en wordt in de meest diverse types, formaten en verpakkingen aan de consument aangeboden.

Een groot gedeelte van de jaarlijkse productie wordt geëxporteerd, vooral naar Frankrijk, waar de Belgische sigarenfabrikanten een mooi marktaandeel hebben veroverd. De thuismarkt kent moeilijke tijden: tussen 1985 en 1999 verloor de sigarenmarkt zowat 63 % van haar afzet. In dezelfde periode zagen de cigarillo's hun verkoopvolume dalen met ruim 22 %.

De verkoop van sigaren en cigarillo's vertegenwoordigt vandaag ongeveer 4 % van de totale kleinhandelswaarde en 1,9 % van de fiscale opbrengsten van alle tabaksproducten samen. Op wereldniveau echter neemt de Belgische sigarenmarkt een prominente plaats in.

 

Tenslotte blijkt het dagelijks roken van sigaren of een pijp vooral een mannenzaak te zijn (6% van de rokers bij mannen, tegenover 1 % bij vrouwen).

 

1.4.3 Kerftabak

 

Kerftabak is de verzamelnaam voor roltabak (ook "Roll Your Own" genoemd), pijp-, pruim- en snuiftabak. Het marktaandeel in de tabaksmarkt bedraagt ongeveer 37 % voor de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU).

In België en het Groothertogdom Luxemburg wordt jaarlijks zo'n 8,3 miljoen kg kerftabak omgezet (± 320 merken).

De verkoop van rook-, snuif-, en droge pruimtabak in België steeg van 4.421 ton in 1980 naar 7.046 ton in 1985, daalde opnieuw naar 4.555 ton in 1993 maar steeg terug tot 8.327 ton in 2003. Een belangrijk gedeelte van deze laatste stijging is opnieuw te wijten aan grensaankopen van Britten aan de Belgische kust. Een pakje roltabak wordt in Groot-Brittannië op dezelfde wijze belast als sigaretten en de prijs van een pakje roltabak is er viermaal hoger dan in België. Zoals voor sigaretten daalde de verkoop van roltabak in 2001 ten gevolge van de verscherpte controle op de Britse grensaankopen.

Er wordt ook nog een kleine hoeveelheid tabak geproduceerd in België. De lokale productie van de tabaksteelt in België is vooral bestemd voor gebruik als rol- of pijptabak. Er zijn er nog altijd 262 tabaksplanters actief in België. Ondanks de teruglopende teelt blijft inlandse tabak onmisbaar: een zeker percentage ervan in de mengelingen bepaalt de typische smaak. België kent vijf tabaksvariëteiten:

De kerftabaksector draagt bij tot een tewerkstelling in meerdere KMO's en familiebedrijven.

 

 

1.5 Verschillende taxaties en normen op tabaksproducten

 

De overheid heeft de laatste jaren drastisch ingegrepen in de tabaksmarkt. Allerhande wetten en wetsvoorstellen zijn de revue gepasseerd om het roken te verminderen. In dit onderdeeltje zullen we ze allemaal kort overlopen, waarna ze in het verdere werk dieper uitgediept zullen worden.

 

Eerst en vooral is er de taxatie. De overheid heft een grote taks zodat de tabaksproducten duurder aangeboden worden en minder aantrekkelijk worden. Het hangt uiteraard af van de elasticiteit van de vraag of deze maatregel invloed heeft, maar dat wordt uitgediept in het tweede hoofdstuk van dit werk.

 

Een tweede beperking is het reclameverbod. Een tabaksbedrijf mag geen reclame meer maken voor zijn product, uitgezonderd op de plaats van verkoop. Aangezien deze regel al enkele jaren van kracht is, is de invloed ervan duidelijk meetbaar. In het onderdeel over de beperkingen op vlak van marketing zullen we dit aankaarten. Daarenboven vindt men sinds enkele maanden op een pakje sigaretten een zeer grote gezondheidswaarschuwing terug die ons op de gevaren van het roken wijst. In Canada staan er reeds shockerende foto’s op de pakjes om mensen af te houden van te roken. De gevolgen van deze maatregelen zullen ook besproken worden in het derde hoofdstuk over de marketing beperkingen. Verboden te roken op alle toestellen van de NMBS, algemeen rookverbod aan de K.U.Leuven, tegen 2006 moeten alle bedrijven rookvrij zijn, … Brandend actueel is het rookverbod dat op steeds meer plaatsen voorkomt. Om het passief roken te verminderen, worden de rokers steeds meer naar buiten verbannen. Ook dit, samen met een verkoopverbod aan minderjarigen is een overheidsmaatregel die in dit werk aan bod zal komen in het 3e hoofdstuk.

 

 

1.6 Internationale overeenkomst tegen roken van WHO (FCTC)

 

Afsluitend aan dit eerste hoofdstuk volgt een deeltje die de nieuwe kaderovereenkomst tegen tabak van de Wereldgezondheidsorganisatie kort bespreekt, beter bekend onder FCTC of nog ‘the WHO Framework Convention on Tobacco Control’ (WHO, 2003). Deze overeenkomst, die in mei 2003 na lange onderhandelingen aanvaard werd, biedt de ondertekenende landen reële mogelijkheden om op doeltreffende wijze het tabaksgebruik te bestrijden. In het algemeen bevat de overeenkomst geen bepalingen die onmiddellijk toepasbaar zijn. Het is aan elk land om de principes van de overeenkomst op het terrein waar te maken het laat de landen voldoende beoordelingsruimte.

 

Het doel van de overeenkomst en haar toekomstige protocollen bestaat erin het tabaksgebruik en de blootstelling aan rook wereldwijd blijvend te verminderen en de huidige en toekomstige generaties te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik. De overeenkomst wil via basisprincipes een kader scheppen voor de partijen die anti-tabaksmaatregelen op nationaal niveau willen invoeren en toepassen. Ze voorziet eveneens in een reeks transnationale verplichtingen om de internationale samenwerking in de strijd tegen tabak te stimuleren. De partijen wordt hierbij aanbevolen het volgend leidend beginsel toe te passen:

Globale multisectoriële maatregelen en antwoorden om de consumptie van alle tabaksproducten op nationaal, regionaal en internationaal niveau te verminderen zijn van essentieel belang om, overeenkomstig de principes van de volksgezondheid, de incidentie van ziektes en vroegtijdige invaliditeit en sterfte veroorzaakt door de consumptie van tabak en de blootstelling aan tabaksrook te voorkomen (art. 4).

De voornaamste bepalingen zijn:

De kaderovereenkomst is voor ondertekening opengesteld van 16 juni 2003 tot 22 juni 2003 op de zetel van de WHO in Genève en kan verder nog van 30 juni 2003 tot 29 juni 2004 op de zetel van de Verenigde Naties te New York ondertekend worden. Tot op heden hebben 73 landen en de Europese Commissie de kaderovereenkomst getekend en hebben twee landen, Noorwegen en Malta, ze geratificeerd[4]. Veertig landen dienen de Overeenkomst te ondertekenen en vervolgens te ratificeren opdat ze in werking zou kunnen treden, negentig dagen nadat het veertigste instrument van ratificatie is neergelegd. Dankzij de ratificatie van de kaderovereenkomst kan onder meer de internationale samenwerking op het vlak van de bescherming van de volksgezondheid efficiënt versterkt worden. België wil de overeenkomst snel ratificeren zodat ze als partij kan deelnemen aan de eerste zitting van de Conferentie van Partijen waar de protocollen zullen worden aangenomen.

 

 

1.7 Besluit

 

Alhoewel de tabaksindustrie in België niet al te veel voorstelt op vlak van tewerkstelling en dergelijke, heeft ze toch een belangrijke inbreng in de Belgische economie. Naast directe invloeden als tewerkstelling, kost van de gezondheidszorg en een uitgewerkte distributie, heeft de overheid serieuze inkomsten uit deze industrietak dankzij accijnzen en andere belastingen. Natuurlijk speelt het gezondheidsaspect ook een rol, waardoor deze tak van de Belgische industrie telkens opnieuw in de kijker staat, zowel op een positieve als op een negatieve manier. Belangrijk om in dit besluit nog te vermelden is dat de overkoepelende naam ‘tabaksindustrie’, eigenlijk voornamelijk kan vervangen worden door ‘sigarettenindustrie’. Naast sigaretten wordt er uiteraard nog sigaren en kerftabak geproduceerd, verwerkt en verkocht in België, maar dit zijn slechts peanuts tegenover de grote omzet die de sigarettenfabrikanten draaien. In het vervolg van dit werk wordt daarom voornamelijk de nadruk gelegd op de sigaretten, maar kan het eigenlijk toegepast worden op de volledige tabaksindustrie. Daar waar nodig wordt uiteraard een duidelijk onderscheid gemaakt.

 

 

Hoofdstuk 2 De accijnzen op tabaksproducten

 

2.1 Inleiding

 

Als eerste maatregel van de overheid om de verkoop van tabaksproducten tegen te gaan, bespreken we de accijnzen op deze producten. Kijken we bijvoorbeeld naar de fiscaliteit op sigaretten in België, dan zien we dat deze uitermate hoog is. Sinds het einde van de jaren 80 is de prijs van een pakje sigaretten in België toegenomen met meer dan 85% en de index slechts met 24%. Sigaretten behoren tot de zwaarst belaste consumptiegoederen in ons land. Het is daarom uitermate interessant te hoe het zo ver is kunnen komen en wat er ons nog te wachten staat. We beginnen daarom met een definitie en indeling van verschillende soorten accijnzen op verschillende producten. Daarna bekijken we zeer kort de huidige situatie in België tegenover zijn buurlanden. Afsluitend zullen we eens bekijken wat economisch gezien de impact van een prijsstijging door accijnsverhoging is op een markt.

 

 

2.2 Accijnzen : definiëring en indeling

 

De administratie van douane en accijnzen omschrijft accijnzen als zijnde indirecte belastingen op het verbruik of gebruik van bepaalde producten, zowel vervaardigd in het binnenland als afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie of ingevoerd uit derde landen tot de Unie. Men onderscheidt de (gewone) accijns en de bijzondere accijns. De totale accijnsbelasting is de som van deze twee categorieën.

 

Er bestaan accijnsproducten die op communautair vlak geharmoniseerd zijn en die met een gewone accijns voor de BLEU en een bijzondere accijns - waarvan de opbrengst uitsluitend bestemd is voor België - belast worden. Deze communautaire accijnsproducten zijn alcohol en alcoholhoudende dranken, minerale oliën en gefabriceerde tabak (Vademecum van de onderneming, FOD Economie)[5]. Daarnaast zijn er ook nationale accijnsproducten, die niet op communautair vlak geharmoniseerd zijn en die belast worden met een (gewone) accijns waarvan de opbrengst uitsluitend bestemd is voor België. Deze nationale accijnsproducten zijn alcoholvrije dranken en koffie.

 

Voor minerale oliën, alcohol en alcoholhoudende dranken alsmede tabaksproducten is een Europese richtlijn van kracht betreffende de algemene regeling voor deze accijnsproducten, het voorhanden hebben van deze producten, het verkeer daarvan en de controles daarop. Tevens zijn er richtlijnen betreffende de structuren en de tarieven van die producten. De heffing van de belasting op accijnsproducten wordt op Europees vlak geregeld door de Richtlijn 92/12/EEG van 25 februari 1992, welke in Belgisch recht is omgezet door de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop.

 

De producten minerale oliën, alcohol en alcoholhoudende dranken evenals tabaksfabrikaten worden aan accijnzen onderworpen bij de productie ervan (waar ook in de EU) of bij de invoer (uit niet-EU-landen). Wat de tabaksfabrikaten betreft, wordt de accijns verschuldigd bij de aankoop van de fiscale kentekens.

 

Het vervoer van accijnsproducten tenslotte tussen de grondgebieden van verschillende lidstaten van de EU, dient vergezeld te zijn van een geleidedocument waarvan de vorm en de inhoud bij verordening van de EU worden opgesteld en dat onder meer dient om de administratie op de hoogte te houden. Als een particulier voor eigen behoeften accijnsproducten zelf vervoert, is er geen accijns verschuldigd op voorwaarde dat de accijns werd geheven in de lidstaat waar hij ze gekocht heeft.

 

 

2.3 De accijns op tabaksproducten

 

De tabakssector heeft een belangrijke invloed op de fiscaliteit. De accijns op tabak is op zich nogmaals aan twee soorten onderworpen, proportionele en specifieke accijnsrechten. Ten eerste hebben we ad valorem of proportionele accijnsrechten. Deze worden geheven op basis van de kleinhandelsprijs. Specifieke accijnsrechten worden daarentegen vastgesteld volgens een fysieke eenheid (een vast bedrag per 1.000 stuks of per kg). Zoals eerder reeds vermeld, tonen de producenten aan dat de totale fiscale bijdrage betaald werd door een fiscaal bandje op tabaksfabrikaten of hun verpakkingseenheid aan te brengen. Deze fiscale kentekens worden gedrukt door de overheid (cf. vorig hoofdstuk). In België worden sigaren, cigarillo's en kerftabak uitsluitend aan proportionele of ad valorem accijnsrechten onderworpen. Voor sigaretten daarentegen geldt een proportionele én een specifieke accijns. Deze gemengde belastingstructuur voor sigaretten is een Europese verplichting.

 

Om duidelijkheid te scheppen, volgt hier een voorbeeld hoe de prijs van een pakje sigaretten ontleed kan worden. Op 17 maart 2004 kostte een pakje sigaretten van 20 stuks € 3,85. De BTW bedraagt 21%, Als je de kleinhandelsprijs deelt door 1,21 ( of nog, vermenigvuldigt met 17,355% = 0,21/1,21), bekom je het bedrag dat aan BTW betaald wordt, in dit geval € 0,6681. Daarna kan men de ad valorem accijns berekenen. Deze is een percentage dat ook genomen wordt op de kleinhandelsprijs. In dit voorbeeld is dit de 45,84 %, de accijns op sigaretten, op € 3,85, wat komt op € 1,7648. Afsluitend wordt de specifieke accijns berekend. Deze is in België € 18,75 per duizend sigaretten. Voor een pakje met 20 sigaretten bedraagt dit dus 20 duizendste hiervan, of nog € 0,3749. Hieronder wordt dit alles nog eens in tabelvorm voor alle duidelijkheid herhaald.

Tabel IV : Berekening groothandelsprijs

(bron: Excise Duty Tables, 17/03/2003)

Kleinhandelsprijs

3,85 €

- BTW

- 0,67 €

- Ad Valorem accijns

- 1,76 €

- Specifieke accijns

- 0,37 €

= Groothandelsprijs

= 1,05 €

 

De hierbij bekomen prijs is uiteraard nog niet die prijs die de fabrikant ontvangt. Er moeten namelijk nog vele percentages af van de verschillende tussenpersonen die instaan voor de distributie en de verkoop. In Frankrijk bijvoorbeeld krijgen de ‘débits de tabac’ in normale omstandigheden 8 % op de verkoopprijs.

 

Opmerkelijk is ook dat de grote sigarettenfabrikanten meer en meer een specifieke accijns willen en een vermindering van de ad valorem accijns. Dit is vooral om de goedkopere plaatselijke sigaretten ook duurder te maken, een specifieke accijns wordt namelijk per sigaret geheven en niet naar waarde. Zo trachten ze de invloeden van de concurrentie zoveel mogelijk te milderen.

 

De belastingsdruk op tabaksproducten verschilt sterk tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie. Voor sigaretten kan het verschil tussen het hoogste en het laagste accijnstarief oplopen tot 325%. Uitschieter naar boven is het Verenigd Koninkrijk, de goedkoopste sigaretten daarentegen kan men dan in Luxemburg of Andorra vinden. Een per 1 juni 2002 in werking getreden Europese richtlijn heeft echter tot doel de grote verschillen in accijnstarieven tussen de landen van de Europese Unie te verkleinen en te harmoniseren. Volgend fragment van deze richtlijn (2002/10/EG van de Raad van 12 februari 2002 tot wijziging van richtlijn 92/79/EG) toont aan hoe men de accijnzen op een gelijk niveau wenst te krijgen:

 

Richtlijn 92/79/EEG wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 2 wordt vervangen door: “Artikel 2 1. Elke lidstaat past een totale minimumaccijns toe (specifieke plus ad-valorem accijns exclusief BTW) die leidt tot een accijnsdruk van 57% van de kleinhandelsprijs (inclusief alle belastingen) en niet minder bedraagt dan 60 EUR per 1000 sigaretten van de meest gevraagde prijsklasse. Vanaf 1 juli 2006 wordt het bedrag van 60 EUR vervangen door 64 EUR.

 

Op de volgende bladzijden zijn de specifieke en ad valorem accijnzen weergegeven binnen Europa in december 2003 (Excise Duty Tables, 17/03/2003). De eerste tabel is die van de sigaretten, waarna 2 grafieken volgen. De eerste grafiek geeft de verhouding van de specifieke met de ad valorem accijns weer en de tweede toont de kost van de taks. Hierop volgen nog twee tabellen, namelijk van de accijnzen binnen Europa van de sigaren en van de roltabak. Opmerkelijk is wel dat zelfs deze tabel heel snel verouderd is. De gegevens werden gehaald uit de ‘Excise Duty Tables’ uitgegeven door de Europese Unie in december 2003 en hieraan moesten er reeds vele zaken aan gewijzigd worden.

 

Tabel V : Specifieke en ad valorem accijnzen op sigaretten binnen Europa (Excise Duty Tables, 17/03/2003)

Hier komt tabel taks op sigaretten in EU

 

 

 

Figuur 4 : Ad valorem accijns, specifieke accijns en BTW tarief op sigaretten binnen E.U. (Excise Duty Tables, 17/03/2003)

 

Figuur 5 : Totale accijns op sigaretten in € (Excise Duty Tables, 17/03/2003)

 

Tabel VI : Specifieke en ad valorem accijnzen op sigaren binnen Europa (Excise Duty Tables, 17/03/2003).

Tabel sigaren

 

 

Tabel VII : Specifieke en ad valorem accijnzen op roltabak binnen Europa (Excise Duty Tables, 17/03/2003).

Tabel roltabak

 

 

2.4 Huidige situatie: De tabaksprijs in België vergeleken met die van de buurlanden

De gemiddelde prijs van een pakje met 20 sigaretten op 1 januari 2004 in onze buurlanden wordt in onderstaande tabel afgebeeld.

 

Tabel VIII : Prijsvergelijking pakje sigaretten op 1 januari 2004 (www.eiu.com, worldwide cost of living)

Land

Prijs

Luxemburg

2,90 €

Verenigd Koninkrijk

7,15 €

Duitsland

3,37 €

Frankrijk

4,60 €

Nederland

3,30 €

België

3,85 €

 

Opmerkelijk is dat zowel in Duitsland, Frankrijk als in Nederland er een prijsstijging doorgevoerd geweest is op 1 januari van dit jaar. In Frankrijk was dit met 70 cent, in Duitsland met 40 cent en in Nederland met 55 cent. In Duitsland is het de bedoeling om de prijs in totaal met 1 euro te doen stijgen gespreid over 18 maanden. Kleine opmerking nog in verband met Duitsland. De sigaretten zijn daar meestal verpakt in pakjes van 19. Dit is niet om de klant te bedriegen, maar wel om de omstelkosten van de automaten te verminderen. De prijs is dan namelijk afgerond 3,20 € en geen 3,37 €. De automaten kunnen pas vanaf 10 eurocent teruggeven en zo moet met heel dit systeem niet wijzigen. Een andere oplossing die soms wordt gehanteerd bij dit probleem is het wisselgeld kleven op de pakjes zelf, zodanig dat je ook een rond getal bekomt.

 

 

2.5 Toekomstige bepalingen

 

2.5.1 Het tabaksplan van Minister Rudy Demotte

 

Minister Demotte heeft in het begin van 2004 een federaal plan ter bestrijding van het tabaksgebruik voorgesteld. Het gaat om een pakket van maatregelen die het roken moeten tegengaan. Eén ervan is de verhoging van fiscaliteit voor tabak. Dit deeltje wordt hierna uitgebreid besproken, andere maatregelen komen verder in deze bundel nog aan bod.

 

2.5.2 Verhoging van de fiscaliteit voor tabak

 

De Kaderconventie van de WHO[6] bepaalt met name dat “De partijen zich ertoe verbinden financiële en fiscale maatregelen te nemen teneinde de consumptie van tabakswaren te verminderen” (WHO, 2002).

 

2.5.2.1 Verhoging van de fiscaliteit : een zeer efficiënte maatregel om het roken te doen verminderen

 

De Wereldbank beschouwt de verhoging van de taksen op tabaksproducten als de meest efficiënte maatregel om het aantal rokers te doen afnemen, met een duidelijkere weerslag op de mensen met een laag inkomen en op de jongeren. Volgens cijfers van de wereldbank (Joy de Beyer, Wereldbank, 24/20/2001) spenderen arme rokers het hoogste percentage van hun inkomen in tabak. Daarbij komt nog dat volgens de wereldbank (Enis Barış and Ayda A. Yürekli, Wereldbank, 08/2003) 83% van de wereldwijde rokers (of 956 miljoen) leven in ontwikkelingslanden. De impact van een verhoging van de fiscaliteit in die landen kan dus duidelijke effecten hebben.

 

In Canada, bijvoorbeeld, hebben de hogere taksen, opgelegd tussen 1982 en 1992 de prijs van de sigaretten sterk doen stijgen en is de consumptie ervan aanzienlijk gedaald.

 

Nederland verhoogt de prijs van de sigaretten eenmalig met 55 eurocent vanaf januari 2004. Zoals eerder reeds vermeld volgen de andere buurlanden een gelijkaardige strategie: Duitsland voorziet in een prijsverhoging met 1 euro over een periode van 18 maand en Frankrijk heeft beslist om de prijs van tabak in één jaar met 2 € te verhogen.

 

 

2.5.2.2 De geplande verhoging in België

 

In België voorziet minister Demotte een verhoging van 20 eurocent per jaar gedurende vier jaar. Dit betekent een verhoging van 5% per jaar. Rekening houdend met de inflatie (gemiddeld +/- 1,5 %), gaat het in feite om een reële verhoging van 3,5 %. Een dergelijke prijsstijging kan de tabaksconsumptie met ongeveer 1,5 % doen dalen (over het algemeen verwacht men een daling die overeenstemt met 40 % van het bedrag van de stijging).

 

De Belgische Federatie tegen Kanker vindt deze prijsstijging te gering vergeleken met de geplande verhogingen in de buurlanden. Volgens cijfers van de wereldbank (Joy de Beyer, Wereldbank, 24/20/2001) leidt een verhoging van de reële prijs met 10% tot een daling van de consumptie met ongeveer 4 % in landen met een hoog inkomen en ongeveer 8 % in landen met een middelmatig tot laag inkomen.

 

2.5.2.3 De afname van het tabaksgebruik en het inkomensverlies voor de Staat

 

Ondanks de daling van de tabaksconsumptie, betekent een verhoging van de taksen een toename van de inkomsten voor de Staat, zowel op korte als op lange termijn.

 

Rookverslaafden reageren immers slechts langzaam op een prijsverhoging en bijgevolg blijft het inkomensverlies dat gepaard gaat met een daling van de consumptie geringer dan de inkomensstijging door de hogere taksen, zodat een reële en permanente prijsstijging een weerslag heeft op de vraag die twee keer groter is op lange termijn dan op korte termijn.

 

2.5.2.4 Aantal overlijdens vermeden enkel en alleen door een prijsstijging (wereldwijde gegevens)

 

Het aantal rokers wereldwijd wordt geschat op 1,1 miljard (1,6 geraamd in 2005) (Joy de Beyer, Wereldbank, 24/20/2001). In hetzelfde werk van Joy de Beyer, de tabakscontrole coördinator van de wereldbank, toont hij aan dat indien de prijs van sigaretten effectief en blijvend met 10 % zou stijgen, 40 miljoen mensen wereldwijd zouden stoppen met roken (+/- 4%) en een nog groter aantal dat «zou gerookt hebben» er zou van afzien. Het aantal voortijdige overlijdens dat aldus wereldwijd zou vermeden worden, wordt op 10 miljoen geschat, zijnde 3% van alle door roken veroorzaakte overlijdens.

 

2.5.3 De oprichting van een “Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik”

 

De Kaderovereenkomst van de W.G.O. (zie ook hoofdstuk 1.6) schrijft voor dat “Elke partij volgens haar mogelijkheden een nationaal coördinatiemechanisme of focal points voor de strijd tegen tabak opricht, versterkt en financiert ” (art. 5, 2.a. van het FCTC (WHO, 2003)).

 

In deze context is de oprichting van een “Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik”, dat de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten verenigt, een prioriteit.

Het “Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik” moet een permanente ontmoetingsplaats zijn voor de verschillende overheden, zodat het anti-tabaksbeleid zo ruim en zo overlegd mogelijk wordt gevoerd. Dankzij dat overleg kan de efficiëntie worden verhoogd die elke overheid aan de dag legt in het kader van haar bevoegdheden.

 

Het “Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik” moet ook beschikken over budgettaire middelen om een reeks gecoördineerde acties te voeren. Het Fonds lijkt aldus het adequate instrument om preventiecampagnes op te zetten en een aantal concrete acties te organiseren.

 

Verder voorziet het Fonds in de oprichting van een coördinatieorgaan, het Comité voor de bestrijding van het tabaksgebruik, waarin de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten informatie uitwisselen, de samenhang van hun respectieve acties onderzoeken in het kader van een algemene aanpak en erop toezien die acties te coördineren om de doeltreffendheid ervan te verhogen.

 

Er werd reeds een ontwerp van samenwerkingsakkoord voorbereid tijdens de vorige regeerperiode. Dat ontwerp moet nu worden herwerkt in het licht van het advies van de Raad van State. Die herwerking zal tevens de gelegenheid zijn om een sterkere tekst uit te werken, waarbij met name de werkingsmiddelen van het Fonds worden verhoogd.

 

In het kader van de begroting 2004 heeft de federale regering reeds beslist dat het Fonds over een krediet van een miljoen euro zou beschikken in 2004 en over twee miljoen voor de jaren daarna. Personeel en beheersmiddelen kunnen die kredieten aanvullen. Het is de bedoeling dat het “Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik” operationeel is op 1 juli 2004.

 

 

2.6 Besluit

 

De accijnzen op tabak zijn één van de belangrijkste reglementering op tabak. Het is en blijft een omstreden feit dat de overheid langs de ene kant roken ontmoedigd, maar langs de andere kant, het roken een enorme bron van inkomsten is. Dit maakt het niet eenvoudig om gestaafde, officiële studies hierover te vinden, daar het zeer delicaat ligt. Toch zijn er twee evoluties te onderscheiden in België en Europa. Eerst en vooral is er de tendens om de accijnzen fors op te trekken en zo sigaretten een pak duurder te maken. Dit werkt uiteraard een lagere verkoop in de hand, maar laat de georganiseerde misdaad ook niet koud. Meer en meer komen wilde smokkel- en namaakverhalen de kop opsteken. Vraag is dus welke gevolgen die blijvende stijging concreet zal hebben. Daarnaast is er ook een tendens om de ad valorem accijns steeds meer te verminderen en over te gaan naar een 100% specifieke accijns. Hierdoor houden goedkope sigaretten eigenlijk op te bestaan en staat de weg open voor een monopolie van de grote, bekende merken.

 

 

Hoofdstuk 3 Overheidsreglementering op marketingaspect van tabaksfabrikanten

 

3.1 Inleiding

 

Naast de maatregelen van de overheid die de prijs van tabaksproducten beïnvloeden, zijn er tal van wetten en Europese richtlijnen die de verkoop van tabak kunnen parten spelen. Eerst en vooral richten we ons hier op de directe en indirecte reclame. Sinds 1 januari 1999 is dit zo goed als verboden in België. In een eerste onderdeel zullen we naast die Belgische situatie, ook de Europese bestuderen. Daarnaast zijn er ook tal van beperkingen en verplichtingen wat betreft de verpakking. Dit wordt het onderwerp van een tweede en derde deel. In een tweede deel worden de vermeldingen van de schadelijkste stoffen op het pakje en de opgelegde maximumgehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide onder de loep genomen. Daarna worden de waarschuwingen op de verpakkingen van naderbij bekeken, zowel op Europees als Belgisch vlak. Een laatste deel bespreekt de beperkingen op vlak van distributie. Een verkoopsverbod voor jongeren, de voorziene wijzigingen voor de sigarettenautomaten en een opgelegd rookverbod op verscheidene plaatsen zijn de punten die hieronder vallen.

 

 

3.2 Reclame

 

3.2.1 De wet Vanvelthoven en Francorchamps-wet

 

3.2.1.1 Inhoud van de wet Vanvelthoven

 

De wet Vanvelthoven stelt dat er in België een algemeen verbod op tabaksreclame ingaat vanaf 1 januari 1999 (Belgisch Staatsblad, 11/02/1998). De wet geldt voor zowel directe reclame op straataffiches, in kranten en tijdschriften, als voor indirecte reclame via sponsoring van sport- en cultuurevenementen of het weggeven van bepaalde producten. Toch zijn er enkele uitzonderingen. Handelszaken die tabaksproducten verkopen mogen het merk van een tabaksproduct op affiches (geen lichtreclames) aan hun voorgevel aanbrengen. Met het merk bedoelt men niet het logo, maar de naam, in neutrale belettering. Incidentele reclame in krant of tijdschrift (bijvoorbeeld tabaksreclame op een racewagen in een autogids) is ook niet verboden. De uitvoering van de wet is streng geregeld. De dienst voor Eetwareninspectie doet haar controleurs actief uitkijken naar overtredingen. Boetes van 50 tot 500.000 euro en zelfs een gevangenisstraf van 1 jaar zijn voorzien.

 

3.2.1.2 Totstandkoming van de wet Vanvelthoven

 

Eind 1994 keurt de Vlaamse regering een ontwerpbesluit goed voor een aangepaste «code voor reclame en sponsoring op radio en tv», waarin regels en restricties opgenomen inzake tabaksreclame, reclame over snoepgoed en dergelijke. Op 29 mei 1996 keurt de Kamercommissie Volksgezondheid het voorstel van Louis Vanvelthoven, SP-burgemeester van Lommel, goed dat elke vorm van tabaksreclame verbiedt vanaf 1 juni 1998. De Europese Commissie heeft echter kritiek, buitenlandse kranten en periodieke uitgaven die verkrijgbaar zijn in België moeten hiervan gevrijwaard blijven. Ook buitenlandse sportwedstrijden die op Belgische tv-toestellen ontvangen kunnen worden, moeten mogelijk blijven ook al wanneer daar reclame voor tabak gemaakt wordt. Minister van volksgezondheid Marcel Colla keurde omstreeks die tijd ook twee koninklijke besluiten goed om tabaksreclame uit het straatbeeld te bannen en kleinere sigarettenpakjes te verbieden. Enkel in of bij de ingang van winkels die tabak verkopen, zal dergelijke publiciteit toegelaten blijven. De twee KB’s traden in werking op 31 mei '97, de volgende werelddag tegen tabak.

 

Op 17 december 1996 wordt het wetsvoorstel door de Kamercommissie Volksgezondheid echter aangepast en in deze nieuwe vorm opnieuw goedgekeurd. Daarin werd het verbod op indirecte reclame (kledij, reizen,…) herschreven. De nieuwe tekst meldde dat als het afgeleide product zijn bekendheid hoofdzakelijk aan een tabaksproduct ontleent, wordt de reclame beschouwd als verboden indirecte reclame. Op 9 januari 1997 keurt de Kamer het wetsvoorstel van Vanvelthoven, voor een tabaksreclameverbod vanaf 1 januari 1999, met een ruime meerderheid goed. Ondanks het lobbywerk van de tabaksfabrikanten en de amendementen ingediend in de commissie Sociale Zaken door de liberalen, PS, PSC en Leo Delcroix van de CVP doet de Senaat op 28 november 1997 hetzelfde. De amendementen bepleitten uitzonderingen voor sportieve en culturele manifestaties die van dergelijke sponsoring afhankelijk zijn. Vooral Waals minister-president Collignon (PS) en federaal minister Ylieff breken een lans voor Francorchamps. Daarbij zeggen de organisatoren van de Rally van Ieper, net als de instanties die popfestivals als Marktrock en Beach Rock organiseren, in de problemen te zullen komen. Op 11 februari 1998 verschijnt de wet-Vanvelthoven in het Staatsblad.

 

De wet is nauwelijks goedgekeurd en nog niet van kracht of er worden al weer amendementen en uitzonderingen bepleit. Op 30 september 1999 oordeelt het Arbitragehof dat het verbod op zich gehandhaafd blijft, maar dat twee uitzonderingen moeten toegelaten worden. Nevenproducten als lucifers en kledij, maar ook manifestaties met internationaal karakter, zoals Rock Werchter en Francorchamps moeten kunnen blijven bestaan. Het Hof argumenteert dat het verbod weinig doeltreffend is voor de volksgezondheid, doordat de F1-wedstrijd zich naar het buitenland verplaatst en op die manier toch tabaksreclame op tv brengt. Het Hof stelt daarbij dat haar arrest geldt tot 1 augustus 2003, de datum waarop voorzien is dat in de hele EU een verbod op tabaksreclame ingaat. De Europese Unie voorziet echter dat internationale manifestaties met bestaande sponsoring uitstel krijgen tot 2006, zodat België met z'n algemene verbod weer drie jaar in een uitzonderingspositie zit, alvorens het reclameverbod algemeen is in heel Europa.

 

3.2.1.3 De wet-Francorchamps

 

Voor de Waalse politici staat het belang van de Formule-1 in Spa-Francorchamps buiten kijf. Het jaarlijkse circus is voor de ganse omgeving goed voor een omzet van bijna 30 miljoen euro (ruim 1 miljard frank). Vandaar dat zij van bij de eerste suggesties tot het verbieden van tabaksreclame meteen de consequenties voor het circuit inzien. Het wegvallen van de inkomsten uit sponsoring door sigarettenmerken zou wel eens de organisatie van het uiterst dure F1-gebeuren in gedrang brengen. Inderdaad, ook de FIA en de autoconstructeurs zien meteen in dat zonder de steun van de tabaksfabrikanten een Grand Prix niet realiseerbaar is.

 

Begin december 1997 krijgt Ecclestone, de organisator van het Formule 1 gebeuren in de wereld, lucht van het Belgische verbod op tabaksreclame, zonder uitzondering voor Formule 1. Ecclestone dreigt er meteen mee al in 1998 de F1 weg te houden uit België. De FIA schrijft niettemin Francorchamps nog in voor 1998, tenminste als België nog voor het eind van '97 kan garanderen dat er een uitzondering komt voor Francorchamps. Het blijven tijdelijk echter allemaal loze woorden. Terwijl de Belgische regering uitzonderingen op de wet voorbereidt, gaan de Grand Prix van 1998 en 1999 gewoon door. Niettemin beslist de FIA voor de zekerheid, ondanks het Waalse decreet van 10 juni 1999, dat sponsoring toelaat, op 29 augustus 1999 de Formule 1 van Francorchamps zonder tabaksreclame te laten doorgaan. In plaats van reclame voor Marlboro is reclame voor Formule 1 te zien, Benson & Hedges wordt Buzzin Hornets, Lucky Strike wordt Run Free, en West vertoont reclame voor David en Milka. In 2000 en 2001 gaat de Grand Prix weer door mét reclame, conform het arrest van het Arbitragehof van 30 september 1999 dat een uitzondering toestaat voor grote evenementen, tot 1 augustus 2003.

 

Eind 2001 haalt Ecclestone zijn bedreigingen aan het adres van België weer boven, als de uitzondering voor Francorchamps uitblijft. Gezien de uitzondering bepaald door het Arbitragehof nog geldt, kan de editie van 2002 gewoon doorgang vinden. Maar de editie van september 2003 dreigt weg te vallen zonder tabaksreclame. Volgens hem moet België niet anders doen dan de rest van Europa, en pas in 2006 tabaksreclame verbieden. "We kunnen geen uitzonderingen maken voor sommige organisatoren." Op 28 oktober is duidelijk dat de FIA Francorchamps 2003 laat vallen. De F1-commissie van de FIA schrapt de Grote Prijs van België voor het eerst sinds 1971 van de agenda, die in 2003 uit slechts zestien races zal bestaan. Voor 2004 zijn al twee nieuwe circuits vastgelegd (China en Bahrein), al sluit de FIA een terugkeer niet uit. De uiteindelijke beslissing ligt bij het FIA-congres van 13 december 2002, maar er is weinig twijfel over de uitslag.

 

Eind juni 2003 laat de FIA dan toch nog een gaatje vrij op de kalender van 2004 voor Francorchamps: op 29 augustus 2004 zou weer Formule 1 gereden worden op het Waalse circuit. De ontwerpkalender voor 2004 bevat, tegen alle gewoontes in, enkel data en géén circuits. Omdat de traditionele Francorchamps-datum (29 augustus) erop staat, wordt ervan uitgegaan dat die datum voor Francorchamps voorzien is. Tenminste als de nieuwe Belgische regering de wet op de tabaksreclame versoepelt. Een wetswijziging is immers niet denkbeeldig, omdat er een wisselmeerderheid voor te vinden is. Op 4 juni 2003 is het eindelijk zover. Dan dienen, voor de derde keer in minder dan een jaar, Philippe Monfils (MR) en Jean-Marie Happart (PS) een wetsvoorstel in om de wet weer uit te hollen en F1 op Spa/Francorchamps te redden. Nu Ecolo, na de federale verkiezingen van mei 2003 fel verzwakt is (al blijft de partij aanwezig in de deelregeringen), hopen zij een meerderheid achter zich krijgen. Op 23 juli keurt de commissie Sociale Zaken van de Senaat het nieuwe wetsvoorstel goed. De kersverse minister van Sociale Zaken Rudy Demotte wijst erop dat het hier slechts om een beperkte aanpassing van het tabaksverbod gaat die de Belgische wetgeving in dezelfde lijn als de Europese zet. Op een holletje - nog voor het reces - keurt eerst de Senaat en daarna de Kamer de herziene tabakswet, de zogenaamde Francorchamps-wet goed: het verbod op tabaksreclame op 'sportmanifestaties met mondiale uitstraling' (de F1 van Francorchamps dus) gaat nu pas in vanaf augustus 2005. Na die wetswijziging belooft Ecclestone ten overstaan van Waals economieminister Serge Kubla dat Francorchamps wel degelijk in 2004 op het programma staat.

 

3.2.2 Toekomstige bepalingen in België

 

Minister Demotte heeft ook op publicitair vlak een strengere aanpak op het oog. In de huidige wetgeving zijn er voor het verbod op tabaksreclame nog enkele uitzonderingen, zoals reeds eerder vermeld (zie 3.2.1.1). Zo mag het merk van een tabaksproduct op affiches in en aan de voorgevel van tabakswinkels en van krantenwinkels die tabaksproducten verkopen nog steeds. Het nieuwe voorstel van minister Demotte, houdt in dat alle buitenreclame verboden wordt en er enkel nog publiciteit mag gemaakt worden in verkooppunten die alleen tabaksproducten verkopen, in totaal een 20-tal over geheel België. Met deze beperking van de reclame op het verkooppunt wil de minister het aantal rokers verminderen en vooral het roken bij jongeren tegengaan.

 

Op deze richtlijn is er echter een reactie gekomen van de tabaksfabrikanten, vooral diegenen met kleinere, lokale merken. Zij opperen namelijk dat publiciteit enkel volwassen rokers aanmoedigt om een ander merk te roken of om merkentrouw te stimuleren. Publiciteit op het verkooppunt is dus geen oorzaak volgens hen waarom mensen starten met roken. Daarenboven hebben de tabaksfabrikanten marketingnormen die hen verplicht hun reclame specifiek niet naar jongeren te richten. Nog volgens de tabaksfabrikanten lijkt er in landen waar adverteren verboden is, weinig of geen effecten te zijn op het aantal rokers. In België bijvoorbeeld is het aantal rokers min of meer stabiel sinds 1999, maar zijn de markt aandelen van de verschillende spelers op de markt wel serieus gewijzigd. Het verbod op tabaksreclame op het verkooppunt zou lokale, eigen merken in moeilijkheden brengen en de lancering van tabaksproducten uitermate moeilijk maken. Deze wet zou dus enkel de grote, internationale merken ten goede komen. Deze discussie is echter nog volop aan de gang en het is voorlopig nog koffiedik kijken tot welke maatregelen het precies zal leiden.

 

3.2.3 Europese richtlijn

 

De Europese richtlijn, waar al regelmatig naar werd verwezen, is soepeler dan de Belgische, maar kwam ook pas na enkele jaren zware discussie en getouwtrek tot stand. Midden april 1998 liet de juridische commissie van het Europese Parlement, voorgezeten door VLD'er Willy De Clercq, nog weten dat de Europese Commissie en de Europese Raad niet bevoegd waren om tabaksreclame te verbieden. Het komt enkel de afzonderlijke regeringen van de lidstaten toe een dergelijk verbod uit te vaardigen. Niettemin keurde het Europees parlement een maand later het standpunt van de Europese Raad over tabaksreclame goed. Ten laatste tegen oktober 2006 verbindt elke lidstaat afzonderlijk zich ertoe tabaksreclame in alle sectoren te verbieden. De lidstaten krijgen drie jaar tijd om de richtlijn in nationaal recht om te zetten; pers en grote evenementen krijgen daar bovenop nog eens respectievelijk één en twee jaar respijt en voor de bestaande sponsoring van internationale evenementen kan het verbod zelfs nog eens met drie jaar worden uitgesteld. Dat betekent dat ten laatste in oktober 2006 geen reclamepanelen op bijvoorbeeld het F1-circuit meer mogen voorkomen. Het uitstel moest volgens de EU de sector de tijd geven de nodige economische aanpassingen door te voeren.

 

Op 5 oktober 2000 echter vernietigt het Europees Gerechtshof in Luxemburg de EU-richtlijn over tabaksreclame, omdat de Europese Commissie de richtlijn immers niet had gestoeld op de bescherming van de volksgezondheid, maar op de veronderstelling dat het geleidelijk en gezamenlijk uitdoven van tabaksreclame in de hele EU 'het belang van de interne markt' ten goede zou komen. Het Hof oordeelt dat een algemeen verbod op tabaksreclame helemaal niet bijdraagt tot de bevordering van de handel. De beperkingen op tabaksreclame blijven echter van kracht in de lidstaten die al zo'n regeling hebben ingevoerd, zoals België. De Europese Commissie werkt daarna een nieuwe richtlijn uit en op 2 december 2002 stemmen 13 lidstaten (uitgezonderd Duitsland en Groot-Brittannië - omdat de richtlijn nu als handelsmaatregel is geformuleerd volstaat een meerderheid) in met het verbod op tabaksreclame in kranten en tijdschriften, op internet en op internationale sportevenementen. De meeste maatregelen gaan in per 2005. Sportevenementen zoals de Formule 1 hoeven het pas in oktober 2006 zonder tabaksreclame te stellen.

 

Nog interessant om weten is dat de Internationale Automobielfederatie (FIA) parallel hiermee al twee jaar eerder - anticiperend op de Europese richtlijn - besliste om zelf vanaf 1 oktober 2006 tabaksreclame te verbieden op F1-races. Eind juni 2003 wijzigt ze dit verbod in een 'aanbeveling geen tabakssponsoring te gebruiken', omdat de Europese Unie haar tabaksverbod vervroegt van 2006 naar juli 2005 en hierdoor de sponsorcontracten (tot eind 2006) in de problemen zouden kunnen komen.

 

3.2.4 Internationaal protocol van de WHO

 

Op internationaal vlak wil de wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wereldwijd reclame voor tabaksproducten verbieden binnen de vijf jaar. Dit werd vermeld in het FCTC-protocol[7], dat in maart 2003 werd opgesteld. Dit protocol werd pas sinds 22 januari 2004 (Updated status of the WHO Framework Convention on Tobacco Control, maart 2004) door België ondertekend, maar nog niet geratificeerd en wil op internationaal vlak de oorlog tegen tabak aangaan. Welke landen allemaal dit protocol hebben geratificeerd en wat het juist inhoudt, werd reeds besproken in hoofdstuk 1.6.

 

 

3.3 Vermelding teer en nicotine gehalte

 

Na een korte uitleg van welke nu de precieze schadelijke stoffen zijn in een sigaret en wat de gevolgen ervan zijn, bespreken we de nieuwe regelgeving omtrent het vermelden en beperken van de gehaltes teer, nicotine en koolmonoxide.

 

3.3.1 Definities

 

Tabaksrook bevat meer dan 4.700 verschillende bestanddelen, waarvan vele bekend staan als schadelijk. Onder de voornaamste vermelden wij nicotine, koolmonoxide, irriterende gassen en cancerogene bestanddelen. De onderstaande informatie werd gevonden op de website van de Belgische federatie tegen kanker[8].

 

Nicotine is een stof die met tabaksrook wordt geïnhaleerd, via de longblaasjes in het bloed komt en zo door heel het lichaam wordt verspreid. Enkele effecten van nicotine zijn onder andere een verhoogde frequentie van hartkloppingen, een toename van het hartdebiet en een stijging van de bloeddruk door de kleine bloedvaten samen te trekken. Nicotine is het bestanddeel waaraan de roker verslaafd raakt en waarvan hij het effect zoekt. Toxische en irriterende gassen zijn bijvoorbeeld acroleïne, stikstofoxiden, waterstofsulfide en ammoniak. Deze veroorzaken hoest, slijmsecretie, samentrekking van de luchtwegen en verlamming van de trilhaartjes. De trilhaartjes (cilia) van de luchtwegen voeren een waaiende beweging uit in de richting van de keelholte en aldus worden ongewenste vaste bestanddelen van de ingeademde lucht (tabaksrook, pollutie) naar buiten gebracht. Beschadigd door tabaksrook kunnen ze hun reinigende werking niet meer uitvoeren. Cancerogenen (kankerverwekkers) zijn vooral terug te vinden in het teergedeelte. Vermelden wij onder meer benzopyreen of nitrosamines. Verder zijn er andere kankerverwekkers zoals polonium 210, nikkel, cadmium, arsenicum, … Deze stoffen verwekken allerlei kankers waarvoor roken verantwoordelijk wordt gesteld. Koolmonoxide (CO) dringt door tot in de rode bloedcellen en komt er in mededinging met zuurstof waarvan het de plaats kan innemen. Hoge concentraties koolmonoxide, zoals kacheluitwasemingen, zijn op die manier snel dodelijk. Bij rokers verdringt CO slechts een deel van de zuurstof uit het bloed, met als gevolg een chronisch zuurstoftekort in onze weefsels. Dit zorgt voor een gedaalde weerstand en een verminderd prestatievermogen.

 

Uit onderzoek (OIVO, 2001) blijkt dat 50% van de ondervraagde rokers in België nicotine beschouwen als het meest schadelijke bestanddeel in tabaksproducten, 44% teer, 3% ofwel ammoniak, ofwel koolmonoxide, ofwel benzeen ofwel arsenicum ofwel een ander bestanddeel en 3% geven geen antwoord. Het feit dat nicotine bovenaan op de lijst staat is enigszins verwonderlijk, omdat nicotine als dusdanig niet zo schadelijk is, maar wel verantwoordelijk is voor de afhankelijkheid en het verslavingsaspect van het roken.

 

3.3.2 Europese richtlijn

 

3.3.2.1 Sigaretten met laag teer- en nicotinegehalte

 

De richtlijn van de Europese Commissie van 5 juni 2001 (Richtlijn 2001/37/EG) bepaalt dat er sinds 30 september 2003 geen teksten, namen, handelsmerken en figuratieve tekens die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan andere, mogen worden gebruikt op de verpakking van tabaksproducten.

 

In het KB van 29 mei 2002 werd de bepaling opgenomen dat het verboden is te fabriceren en in de handel te brengen: “Tabaksproducten op de verpakking waarvan de volgende vermeldingen worden aangebracht: teksten, namen, merknamen en figuratieve tekens die de suggestie wekken dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan andere, inzonderheid “ultra light”, “light”, “low “, “ultra légère/léger”, “super légère/léger”, “légère/léger”, “ultra licht”, “superlicht”, “licht”, “medium”, “mild”, “doux”, “zacht”, “demi-fort” en “halfzwaar”. De beperkte voordelen voor de gezondheid die men vroeger aan sigaretten met een lager teer- en nicotinegehalte meende te mogen toeschrijven, bestaan mogelijk niet. Iemands rookgedrag wordt voor het grootste deel bepaald door de behoefte aan nicotine die de betrokken persoon voelt. De verslavende eigenschappen van nicotine maken dat machinale metingen van de teer- en nicotineopname niet weergeven wat een roker werkelijk binnenkrijgt. Rokers passen hun manier van roken aan om zichzelf een bevredigende dosis nicotine te verschaffen. Dit proces staat bekend als ‘compensatie’ of compenserend gedrag. Volgens Luk Joossens van het OIVO, is het gevolg is dat mensen die nicotinearme sigaretten roken niet noodzakelijk minder nicotine zullen opnemen dan rokers van nicotinerijke sigaretten. Erger nog, als gevolg van het compensatiegedrag krijgt de roker ook meer binnen van de andere schadelijke bestanddelen (zoals teer) dan wat aangegeven is op de sigarettenverpakking (De wakkere consument, 15/10/2002).

 

3.3.2.2 Maximumgehaltes teer, nicotine en koolmonoxide

 

Het is zo dat er slechts weinig aanpassingen worden aangebracht aan het product aangezien zelfs een kleine wijziging kan leiden tot groot ongenoegen bij de vaste klanten. Deze trend van weinig aanpassingen wordt nog eens versterkt door beperkingen vastgelegd door de overheid. Het is namelijk de overheid die de toegelaten hoeveelheid nicotine, teer en koolmonoxide bij wet heeft vastgelegd.

 

De Europese richtlijn van 13 mei 1990 bepaalde dat de sigaretten die in de landen van de Europese Unie worden verkocht, een maximaal teergehalte mochten bevatten van 15 mg per sigaret vanaf 1 januari 1993 en 12 mg vanaf 1 januari 1998. Sinds 1 januari 2004 zijn de restricties in Europa nog strenger geworden (Richtlijn 2001/37/EG). Sindsdien mogen de in de lidstaten in het vrije verkeer gebrachte, verkochte of geproduceerde sigaretten geen hogere gehaltes hebben dan wordt weergegeven in onderstaande tabel.

 

Tabel IX : Maximumgehaltes teer, nicotine en koolmonoxide (Richtlijn 2001/37/EG)

Teer

Nicotine

Koolmonoxide

10 mg/sigaret

1 mg/sigaret

10 mg/sigaret

 

 

Dit heeft in het verleden voor problemen gezorgd aangezien de meeste sigaretten toen meer teer bevatten dan nu toegelaten is. Zo bevatten de sigaretten van Marlboro in 2003 bijvoorbeeld nog 12 mg teer. Onderstaande tabel geeft de teergehaltes weer bij verschillende soorten sigaretten. De cijfers dateren van 1999.

 

 Tabel X : Marktaandeel van sigaretten volgens teergehalte

Teergehalte

Marktaandeel

> 15 mg

16,60%

12 - 15 mg

29,10%

8 - 11 mg

40,10%

4 - 7 mg

12,50%

< 4 mg

1,40%

 

We stellen dus vast dat minstens 46% van de verschillende sigaretten die op de markt verkrijgbaar waren in 1999, nu een te hoog teergehalte zouden gehad hebben en bijgevolg genoodzaakt waren om tegen 1 januari 2004 de samenstelling ervan te wijzigen.

 

De manier van meten is uiteraard ook zeer belangrijk voor het bepalen van de hoeveelheid teer, nicotine en koolmonoxide. Deze is dan ook met behulp van ISO-normen in de wetgeving van de Belgische regering en de richtlijn van de Europese Commissie vastgelegd. In dezelfde richtlijn staat ook vermeld dat de teer en nicotinegehaltes moeten weergegeven worden. Waar en hoe groot die vermelding moet staan, wordt in artikel 4 vermeld. Hieronder wordt de inhoud van dit artikel weergegeven.

Artikel 4 van 2001/37/EG

De vermelding van de overeenkomstig artikel 4 gemeten gehaltes aan teer, nicotine en koolmonoxide van sigaretten wordt gedrukt op één zijkant van het sigarettenpakje in de officiële taal of talen van de lidstaat waar het product op de markt wordt gebracht, en beslaat minstens 10 % van het betreffende oppervlak.

 

Voor lidstaten met twee officiële talen is dat 12 % en voor lidstaten met drie officiële talen 15 % van het betreffende oppervlak.

 

Niet alleen de grootte van de vermelding is bij wet vastgelegd, ook het lettertype, de opmaak en de dikte van de rand worden door de overheid bepaald. In artikel 5 van de Europese richtlijn van 1991 (Richtlijn 2001/37/EG) staat onder het 6e lid te lezen dat deze vermeldingen op de volgende manier dienen worden aangebracht:

 

Artikel 5 (lid 6) van 2001/37/EG

a) In zwarte vetgedrukte Helvetica-letters op een witte achtergrond. Om aan de taalvereisten te voldoen mogen de lidstaten de puntgrootte van het lettertype zelf bepalen, mits de in hun wetgeving bepaalde lettergrootte een zo groot mogelijk deel van de voor de tekst bestemde ruimte beslaat.

b) In kleine letters, behalve de eerste letter van de boodschap en wanneer dat om grammaticale redenen niet kan.

c) Gecentreerd op het voor de tekst bestemde oppervlak en evenwijdig met de bovenrand van het pakje.

d) Voor andere dan de in lid 4 bedoelde producten[9], omgeven door een minstens 3 mm en hoogstens 4 mm brede zwarte rand die geen belemmering vormt voor de leesbaarheid van de waarschuwingen of vermeldingen.

e) In de officiële taal of talen van de lidstaat waar het product op de markt wordt gebracht.

 

 

3.4 Waarschuwingen op het pakje

 

Net als de reclame is de etikettering van tabaksproducten ook streng gereglementeerd. De etikettering van tabaksproducten omvat doorgaans 2 soorten informatie die consumenten hierover informeren, met name de vermelding van bepaalde stoffen die het product zelf of de rook bevat, wat we in het vorige deel besproken hebben en de waarschuwingen voor de gezondheid.

 

3.4.1 Gezondheidswaarschuwingen

 

3.4.1.1 Wetgeving op nationaal niveau

 

De waarschuwingen op sigarettenpakjes lijkt een recente verplichting, maar niets is minder waar. Door de wet van 3 april 1975 gold reeds de verplichting om op elke verpakking te vermelden: ‘Sigaretten roken kan uw gezondheid schaden’. Door het Koninklijk Besluit van 28 december 1979 werd de vermelding gewijzigd in ‘Tabak schaadt de gezondheid’. Het woordje ‘kan’ verviel en de waarschuwing werd uitgebreid tot alle tabaksproducten. De tabaksfabrikanten hadden de impact van de reglementering beperkt door de waarschuwing in kleine letters, op de zijkant van de verpakking en vooral in niet-contrasterende kleuren aan te brengen. Steeds hetzelfde monotone zinnetje afdrukken, kwam de gezondheidsboodschap ook niet ten goede.

 

Hierin kwam verandering door de EG-richtlijn van 13 november 1989 over de etikettering van de verpakking van tabakswaren, die van kracht werd op 1 januari 1992. De richtlijn bepaalt dat de waarschuwingen moeten worden afgedrukt op zowel de voor- als de achterkant, in vette lettertekens op een contrasterende achtergrond, waarvan de grootte ten minste acht procent van het totale oppervlak van de grote zijde van de verpakkingseenheid moet bedragen, indien de waarschuwingen in de drie landstalen vermeld worden. Langs de ene kant wordt steeds dezelfde waarschuwing afgedrukt ‘Brengt de gezondheid ernstige schade toe’; langs de andere zijde worden de waarschuwingen afwisselend opgesteld, waarbij moet worden geput uit een reeks van mogelijkheden zoals ‘Roken veroorzaakt kanker’, ‘Roken veroorzaakt hart- en vaatziekten’, enzovoort. Uit een onderzoek (Naett C. & Howie C., 1993) van het Europees bureau voor tabakspreventie (BASP), getiteld ‘The Labelling of tobacco products in the European Union’, blijkt echter dat deze richtlijn niet de beoogde resultaten heeft gehad. De waarschuwing blijft moeilijk leesbaar omdat ze wordt afgedrukt in kleine lettertjes en in kleuren die weinig contrasteren. Het Koninklijk Besluit van 29 mei 2002 (KB betreffende de omzetting in Belgisch recht van de Richtlijn 2001/37/EG van 5 juni 2001) bepaalt dat de gezondheidswaarschuwingen op de sigarettenverpakkingen in de drie landstalen ten laatste vanaf 30 september 2003 minimum 35% van de voorzijde en 50% van de achterkant moeten uitmaken. De waarschuwingen moeten aangebracht worden in duidelijk zichtbare en goed leesbare lettertekens, gedrukt in zwarte letters op een witte achtergrond. De vermeldingen moeten verder omgeven worden met een minstens 3 mm en hoogstens 4 mm brede matte niet-reflecterende zwarte rand. Het Koninklijk Besluit van 29 mei 2002 bepaalt verder dat het verboden is sigaretten te verkopen in pakjes die minder dan 19 sigaretten bevatten, tenzij de prijs van deze pakjes minstens evenveel bedraagt als de standaardprijs van pakjes sigaretten die 19 of meer sigaretten bevatten. Daarenboven heeft de Belgische regering onder druk van Minister Demotte de Europese richtlijn ondersteunt die het gebruik van foto’s op de verpakkingen om het roken tegen te gaan aanraadt in geheel Europa. Hierover wordt dieper ingegaan in hoofdstuk 3.4.2.

 

3.4.1.2 Europese richtlijn inzake de presentatie van tabaksproducten

 

De Europese richtlijn 2001/37/EG van 5 juni 2001, waar eerder al regelmatig naar verwezen is, verplichtte alle lidstaten ertoe om voor 30 september 2002 te voldoen aan enkele voorwaarden met betrekking tot de fabricatie, presentatie en verkoop van tabaksproducten. Naast het teer, nicotine een koolmonoxidegehalte dat hierin werd vastgesteld, was er ook een verplichting naar de waarschuwingen op het pakje. Artikel 5[10] van deze richtlijn behandelt in meer detail deze topic.

 

In dit artikel staat dat op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten, met uitzondering van tabak voor oraal gebruik en andere niet voor roken bestemde tabaksproducten, verplicht twee verschillende soorten waarschuwingen moeten worden aangebracht. Ten eerste een algemene waarschuwing, te kiezen uit „Roken is dodelijk/roken kan dodelijk zijn” en „Roken brengt u en anderen rondom u ernstig schade toe”. Deze algemene waarschuwingen worden afwisselend aangebracht, zodat zij regelmatig verschijnen en wordt aangebracht op de voorkant van pakje. Ten tweede moet er ook nog een bijkomende waarschuwing komen op de achterkant van het pakje. Deze wordt gekozen uit de volgende veertien zinnen en wisselen elkaar eveneens evenredig af. Waar de waarschuwingen precies aangebracht worden, mag beslist worden door de lidstaten, daar deze mede afhankelijk is van de taalvereisten.

 

Tabel XI : Bijkomende waarschuwingen (achterzijde)

(Bron: Richtlijn 2001/37/EG)

1.

Rokers sterven jonger

2.

Roken veroorzaakt verstopping van de bloedvaten, hartaanvallen en beroertes

3.

Roken veroorzaakt dodelijke longkanker

4.

Roken tijdens de zwangerschap is slecht voor uw baby

5.

Bescherm kinderen: laat hen niet uw rook inademen

6.

Uw arts of uw apotheker kan u helpen te stoppen met roken

7.

Roken werkt zeer verslavend; begin er niet mee

8.

Stoppen met roken vermindert het risico op dodelijke hart- en longziekten

9.

Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood

10.

Zoek hulp om te stoppen met roken: (telefoon/postadres/internetadres/raadpleeg uw arts/apotheker)

11.

Roken kan de bloedsomloop verminderen en veroorzaakt impotentie

12.

Roken veroudert uw huid

13.

Roken kan het sperma beschadigen en vermindert de vruchtbaarheid

14.

Tabaksrook bevat benzeen, nitrosaminen, formaldehyde en waterstofcyanide

 

Ook de grootte van de waarschuwing en de dikte van de omkadering zijn bij wet vastgelegd. De Europese richtlijn geeft dat aan in het vijfde lid van artikel vijf. De algemene waarschuwing beslaat minimaal 30% van de voorzijde van de verpakking. Voor landen met twee officiële talen wordt dit verhoogd tot 32% en voor lidstaten met drie officiële talen verhoogd tot 35%. De bijkomende waarschuwing beslaat minstens 40 % van de achterkant van het pakje. Ook hier wordt dit percentage opgetrokken voor lidstaten met twee officiële talen tot 45% en voor die met drie officiële talen tot 50%. Toch zijn er uitzonderingen voor wat verpakkingseenheden betreft die bestemd zijn voor andere producten dan sigaretten. Als het duidelijkst zichtbare oppervlak, of nog de voorkant, groter is dan 75 cm², beslaan de algemene waarschuwingen ten minste 22,5 cm² van het oppervlak. Voor lidstaten met twee officiële talen is dit 24 cm² en voor lidstaten met drie officiële talen 26,25 cm². Dit is vooral bedoeld voor de sigarenindustrie. Sigaren worden vaak verkocht in grote houten kisten. Als men daarvan 35% met waarschuwingen zou bedekken, dan zou die waarschuwing overdreven groot zijn en zijn doel mislopen. De opmaak, het lettertype en de dikte van de rand zijn dezelfde als die van de vermelding van teer en nicotine (cf. hoofdstuk 3.3.2.2).

 

Reeds in 2001 werd voorgehouden dat de Europese Commissie uiterlijk op 31 december 2002 voorschriften vast zou leggen voor het gebruik van kleurenfoto’s of andere illustraties om de gevolgen van het roken voor de gezondheid af te beelden en uit te leggen. Twee jaar later, op vijf september 2003 is de commissie samengekomen en heeft hieromtrent een beschikking uitgevaardigd. In het volgende stuk wordt deze beschikking verder besproken en wordt verwezen naar het tabaksplan voor België van minister Demotte, die hier ook een deel aan wijdt.

 

3.4.2 Gezondheidswaarschuwingen aangevuld met kleurenfoto’s

 

3.4.2.1 Internationale bepalingen en voorbeelden

 

Op vijf september 2003 keurde de Europese Commissie een beschikking[11] (2003/641/EG, 05/09/2003) goed die voorschriften vaststelt voor het gebruik van kleurenfoto's of andere illustraties op verpakkingseenheden van tabaksproducten, om de gevolgen voor de gezondheid van roken af te beelden en uit te leggen. Het gaat om wansmakelijke vieze foto’s van longen vol teer, bruine tanden,… Uiterlijk op 30 september 2004 zal De Commissie een verzameling van reeds geteste brondocumenten ter beschikking stellen, zodat een keuze gemaakt kan worden uit meerdere foto's of andere illustraties. In deze beschikking (2003/641/EG, 05/09/2003) staat ook reeds vermeld hoe en waar die foto’s zullen weergegeven worden. Deze kleurenfoto’s worden gecombineerd met de gezondheidswaarschuwingen van hoofdstuk 3.4.1 en dienen ook zodanig afgewisseld te worden dat alle bijkomende waarschuwingen regelmatig op verpakkingen verschijnen. Dit alles zou op de achterkant van de tabaksverpakking zijn aangebracht én, enigszins nieuw, evenwijdig aan de bovenrand van de verpakking afgedrukt, in dezelfde richting als andere informatie op de verpakking. De gecombineerde waarschuwing dient ten minste 40 % van de achterkant van de verpakkingseenheid te beslaan. Dit percentage wordt verhoogd tot 45 % voor lidstaten met twee officiële talen en tot 50 % voor lidstaten met drie officiële talen. Zoals voorheen is de foto ook omgeven door ten minste 3 mm en hoogstens 4 mm brede zwarte rand. De landen die dit bewaarheid willen laten worden, kunnen dit ten vroegste vanaf oktober 2004 en dienen een ruime overgangsperiode in te lassen om het stockverlies van de fabrikanten tot een minimum te beperken.

 

Deze maatregel komt er mede onder druk van de wereldgezondheidsorganisatie, die overtuigd is geraakt van de efficiëntie van deze maatregel dankzij studies in Canada, waar de maatregel sinds januari 2001 reeds van kracht is. Deze studies die gevoerd werden door de Canadian Cancer Society, tonen aan dat 90% van de rokers de boodschap heeft gelezen en 43% zich meer bewust is van de gevolgen van roken voor de gezondheid. Daarbij komt nog dat 44% zich meer aangespoord voelt om te stoppen met roken en één roker op drie die in 2001 gestopt is met roken zijn beslissing zelfs toeschrijft aan deze campagne. Ook heeft men geconstateerd dat voor 62% van de rokers de foto het pakje minder aantrekkelijk maakt, wat minder mensen zou aanzetten tot roken. Voor de WHO klinkt dit natuurlijk als muziek in de oren en in hun FCTC-protocol (zie hoofdstuk 1.6) wordt dan ook aangeraden de kleurenfoto’s op de verpakking van tabaksproducten te plaatsen. Voorbeelden van pakjes die nu circuleren in Canada, worden getoond op onderstaande afbeeldingen. Hierbij kan men opmerken dat 50% van de pakjes ingepalmd worden door de gezondheidswaarschuwingen. Deze grootte zou men ook hanteren in Europa in een land met drie officiële landstalen, bijvoorbeeld België dus. Ook gelijkaardig met de Europese beschikking is dat de waarschuwing boven aan het pakje staat en niet meer onderaan. Tenslotte wordt er naast de foto ook nog een waarschuwing in zwart-witte letters weergegeven.

 

Figuur 6 : Voorbeelden van Canadese pakjes

 

Hieronder volgen nog enkele andere foto’s die in Canada gebruikt worden om op de pakjes te plaatsen.

 

Figuur 7 : Voorbeelden van kleurenfoto’s om te wijzen op de eventuele gevolgen van het roken

 

 

 

3.4.2.2 Belgische situatie

 

In België staat minister Demotte als één man achter de beslissing van de Europese Commissie en wil in België zo snel mogelijk overgaan naar het invoeren van dergelijke waarschuwingen. In zijn federaal plan tegen tabak pleit hij openlijk hiervoor, maar plaatst hij er nog geen datum of deadline bij.

 

Toch blijkt uit onderzoek (OIVO, 2004) dat kleurenafbeeldingen op sigarettenpakjes ook bij ons een grote invloed zouden hebben. Men kwam namelijk tot de constatatie dat 12,8% van de ondervraagde rokers (338 op 1000 ondervraagden) zouden stoppen met roken wanneer er waarschuwende foto’s zouden aangebracht worden op de verpakking. Daarbij komt nog dat 23,2% zegt minder te zullen roken, terwijl 63,7% zegt zijn rookgedrag helemaal niet te laten beïnvloeden door dergelijke waarschuwingen. Vrouwen (16%) zeggen zich meer te laten leiden om te stoppen tengevolge van dergelijke foto’s dan mannen (10%). Ook de leeftijd en het onderwijsniveau speelt een invloed. Hieronder worden de voornaamste bevindingen schematisch weergegeven.

 

Figuur 8 : Zou het gebruik van foto’s op de verpakking van sigaretten… (OIVO, 2004)

 

3.4.3 Het maskeren van de gezondheidswaarschuwingen

 

Na de invoering van de waarschuwingen en met de afgrijselijke foto’s in het verschiet, wordt er natuurlijk gezocht naar manieren om deze wansmakelijke verpakkingen te verbergen of te verwijderen. De Europese Unie had zoiets voorzien en heeft in de richtlijn 2001/37/EG. De waarschuwingen en opschriften van teer en nicotine mogen volgens lid 7 van artikel vijf van deze richtlijn bijvoorbeeld niet op de fiscale zegels van de verpakking worden aangebracht. Ze mogen ook niet verwijderbaar of uitwisbaar zijn en mogen in geen geval door andere aanduidingen of afbeeldingen worden bedekt of bij het openen van het pakje onduidelijk gemaakt of onderbroken worden. Bij andere tabaksproducten dan sigaretten mogen de opschriften met behulp van stickers worden aangebracht, mits deze niet kunnen worden verwijderd.

 

De onduidelijkheid in dit onderdeel van de wetgeving liet echter een gaatje vrij voor creatievellingen die losstaand van de fabrikanten “fun boxes” op de markt bracht. Deze “fun boxes” zijn etuis die bedoeld zijn om pakjes sigaretten in weg te stoppen en dus de gezondheidswaarschuwingen te maskeren. Ze druisen hiermee duidelijk in tegen de politiek die men heden ten dage aan het voeren is op vlak van tabak. Vandaar dat minister Demotte in zijn federaal plan ter bestrijding van het tabaksgebruik expliciet de fabricage, de import en de verkoop van alle producten die bedoeld zijn om de wettelijk vereiste boodschappen (gezondheidswaarschuwingen en kleurenfoto’s) te maskeren, verbiedt. Dit verbod heeft voor alle duidelijkheid geen betrekking op de traditionele sigarettenkokers in ambachtelijke of luxeversie, waarin men rechtstreeks sigaretten bewaart.

 

 

3.5 Reglementeringen betreffende distributie en verkoop van tabaksproducten

 

3.5.1 Inleiding

 

De overheid bepaalt ook meer en meer wat mag en wat niet mag betreffende de distributie en verkoop van tabaksproducten. In dit deel worden volgende aspecten besproken: het verbieden van de verkoop aan minderjarigen, het aanpassen van de sigarettenautomaten en het rookverbod opgelegd door de overheid op verschillende plaatsen.

 

3.5.2 Verkoop van tabaksproducten verbieden aan minderjarigen

 

Artikel 16 van de Kaderovereenkomst van de WHO (WHO, 2003) bepaalt dat elke partij wetgevende, uitvoerende, administratieve of andere doeltreffende maatregelen op het geschikte regeringsniveau dient te nemen en toe te passen om de verkoop van tabaksgebruik te verbieden aan personen die de leeftijd die in intern recht of de nationale wetgeving vastgelegd is of de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. In steeds meer lidstaten van de Europese Unie is de verkoop aan minderjarigen reeds verboden. De leeftijdsgrens varieert daarbij van 14 tot 18 jaar: Spanje (16 jaar), Finland (18), Ierland (16), Italië (14), UK (16), Duitsland (16), Zweden (18), Frankrijk (16). Door de verkoop aan minderjarigen te verbieden wil men de toegang tot de tabaksproducten beperken, erop wijzen dat bepaalde gedragingen niet als alledaags moeten worden beschouwd en ervoor zorgen dat jongeren niet beginnen te roken op een leeftijd waarop ze bijzonder kwetsbaar zijn en hun toekomstige gedrag als volwassene ten opzichte van roken bepaald wordt.

 

België volgt de algemene trend, steeds meer jongeren roken. Volgens onderzoek (Maes L. & Van De Mierop E., 2000) van de Universiteiten van Gent en Antwerpen is het percentage dagelijkse rokers in Vlaanderen bij 17- en 18-jarige meisjes meer dan verdubbeld in de periode 1990-2000, van 13% in 1990 tot 29% in 2000. Het percentage dagelijkse rokers bij 17-18-jarige jongens is gestegen van 25% in 1990 tot 31% in 2000. Tabel XII geeft de resultaten van bovenstaand onderzoek volledig weer.

 

Tabel XII : Dagelijkse rokers bij 11 tot 18-jarigen in Vlaanderen in de periode 1990-2000 (Maes L. & Van De Mierop E., 2000)

 

Jongens

Meisjes

Jaartal\Leeftijd

15-16 jaar

17-18 jaar

15-16 jaar

17-18 jaar

1990

11 %

25 %

8 %

13 %

1994

21 %

32 %

12 %

17 %

1996

23 %

35 %

17 %

26 %

1998

21 %

31 %

20 %

30 %

2000

19 %

31 %

15 %

29 %

 

3.5.3 Modernisering van de regels m.b.t. automaten

 

Er bestaan momenteel om en bij de 20.000 sigarettenautomaten (op een totaal van 70.000 verkooppunten), die toegelaten zijn mits er ook verkocht wordt over de toonbank. Deze voorwaarde lijkt tot op heden gerechtvaardigd door de nood aan een minimum aan sociale controle, als alternatief voor een verbod op de verkoop aan minderjarigen. De wet geeft geen enkele precisering met betrekking tot de juiste opstelling van apparaten in lokalen die toegankelijk zijn voor consumenten. Het komt echter geregeld voor dat automaten opgesteld staan bij toiletten, vestiaires, telefooncellen, … die zich buiten de “controlezone” bevinden. In de horecasector worden de automaten gebruikt om de klanten zo lang mogelijk ter plaatse te houden, zonder de risico’s (diefstal) en ongemakken (beheer) van de verkoop van tabaksproducten erbij te moeten nemen (Demotte Rudy, 2004).

 

Het probleem is dat men moeilijk de tabaksverkoop aan jongeren onder zestien kan verbieden, maar hen toch vrij toegang verlenen tot de automaten. Nadat het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld de verkoop aan minderjarigen had verboden, maakten meer klanten er gebruik van de automaten. In overleg met de sector moet er dus gezocht worden naar technische wijzigingen in de automatische systemen zodat jongeren geen gebruik meer zouden kunnen maken van de automaten (speciale muntjes, digitale identiteitskaart). In een recent artikel in een Vlaamse krant (Het Nieuwsblad, 08/04/2004) gaat men nog verder. Hierin wordt vermeld dat drie Franstalig christen-democraten een wetsvoorstel bij de senaat indienden om de sigarettenautomaten in België te verbieden. “Een verbod op de sigarettenverkoop aan minderjarigen? Als jongeren dan nog sigaretten uit een automaat kunnen halen, is dat zinloos.”, aldus René Thissen.

 

3.5.4 Rookverbod opgelegd door de overheid

 

3.5.4.1 Rookverbod op openbare plaatsen

 

Door de Koninklijke Besluiten van 15 mei 1990, 2 januari 1991 en 7 februari 1991 is het verboden te roken in gesloten plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek en die deel uitmaken van inrichtingen of gebouwen waar:

 

* Al dan niet tegen betaling diensten worden verstrekt aan het publiek, met inbegrip van plaatsen waar voedingsmiddelen en/of dranken ter consumptie worden aangeboden

* Zieken of bejaarden worden opgevangen of verzorgd

* Preventieve of curatieve gezondheidszorg wordt verstrekt

* Kinderen en jongeren op schoolgaande leeftijd worden opgevangen, gehuisvest of verzorgd

* Onderwijs en/of beroepsopleiding worden verstrekt

* Voorstellingen plaatsvinden

* Tentoonstellingen worden georganiseerd

* Sport wordt beoefend.

Een uitzondering wordt gemaakt voor gesloten ruimten waar als voornaamste activiteit voedingsmiddelen en/of dranken ter consumptie worden aangeboden en waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt, met andere woorden de horeca.

 

Daarenboven verbiedt het Koninklijk Besluit van 15 september 1976 van het Ministerie van Verkeer tabaksgebruik in het openbaar vervoer (trams, bussen, metro en premetro). Het roken is enkel toegelaten in de daarvoor bestemde rokerscompartimenten. Door een stijgende vraag naar niet-rokerscompartimenten echter, is die regel sinds begin 2004 uitgebreid tot een totaal rookverbod op alle treinen en de stations van de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen (NMBS),

 

3.5.4.2 Rookreglementering in de horeca

 

In deze gesloten ruimten waar voedingsmiddelen en/of dranken ter consumptie worden aangeboden, moet een afzuigsysteem of een ventilatiesysteem worden geïnstalleerd om de rook te verwijderen. (Ministerieel Besluit van 9 januari 1991) Er kunnen ruimten worden voorzien voor rokers in die plaatsen waar aan het publiek diensten worden aangeboden, met inbegrip van die waar voedingsmiddelen en dranken worden verbruikt, op voorwaarde dat de oppervlakte minder dan de helft van de totale oppervlakte van de besloten ruimte beslaat. Ruimten voor niet-rokers moeten duidelijk worden aangegeven, zodat iedereen op de hoogte is van de ingevoerde beperkingen. Doch zijn tot nu toe niet alle horecazaken volledig in orde. Zoals kan opgemerkt worden in onderstaande tabel was vorig jaar 40% van alle onderzochte cafés en restaurants niet conform met de wetgeving. Maar er wordt aan gewerkt, in 2002 bijvoorbeeld werden 144 PV’s uitgeschreven.

 

Figuur 9 : Naleving rookreglementering in horeca (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid – Eetwareninspectie, 2003)

Controlejaar

Aantal onderzoeken

Percentage niet conform

Aantal PV’s

Aantal verwittigingen

1999

-

30 %

9

596

2000

2.097

32 %

35

818

2001

2.036

26 %

24

566

2002

7.636

40 %

144

2.801

 

Het Federaal plan ter bestrijding van het tabaksgebruik van minister Demotte tenslotte voorziet - in het kader van de maatregel met betrekking tot het recht op een rookvrije sociale omgeving - dat de rookvrije zones in de horeca worden uitgebreid tot 75% van de totale oppervlakte en de beschikbare plaatsen. Op termijn moet er, volgens de minister gewerkt worden naar volledig rookvrije restaurants en bars.

 

3.5.4.3 Roken op het werk

 

Roken op het werk wordt geregeld door het Koninklijk Besluit van 31 maart 1993 ter aanvulling van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB), artikel 148, decies 2.2. Het KB stelt dat de werkgever binnen het jaar de nodige maatregelen moet nemen om het rookgedrag - zowel tijdens het werk als tijdens de rust- en etenstijden - af te stemmen op de wederzijdse verwachtingen van rokers en niet-rokers. De regeling is gebaseerd op wederzijdse verdraagzaamheid, respect voor de individuele vrijheid en hoffelijkheid. Indien nodig neemt de werkgever bijkomende maatregelen om hinder door omgevingstabaksrook uit te schakelen. Daarnaast legt het ARAB een duidelijk, specifiek rookverbod op om veiligheidsredenen, bij risico voor ontploffingen of ernstig brandgevaar, en om gezondheidsredenen, waar roken een bijkomende bron is voor gezondheidsschade, bijvoorbeeld bij het werken met toxische stoffen zoals lood, asbest, CO. Het Koninklijk Besluit van 7 februari 1997 over fabricage en handel van voedingsmiddelen verbiedt dan weer het roken in lokalen waar voedingsmiddelen worden gefabriceerd, voorhanden zijn of in de handel worden gebracht. In het tabaksplan van minister Demotte heeft ook aandacht voor deze topic, hij wil namelijk op termijn een totaal rookverbod op de werkvloer.

 

De staatssecretaris voor Welzijn op het Werk, Kathleen Van Brempt (SP.A), heeft om dit rookverbod op de werkvloer te bekomen, een KB klaargestoomd dat alle bedrijven behalve de horeca oplegt een rookvrije ruimte te garanderen. Deze KB zou echter pas ingaan op 1 januari 2006. Momenteel echter zijn er naast de NMBS, de KU Leuven, de Europese Commissie en de Vlaamse Gemeenschap tot nu toe weinig werkruimtes die volledig rookvrij zijn. Om mensen te helpen die nu reeds een rookvrije werkplek willen hebben, zo staat recentelijk te lezen in een Vlaamse krant (De Standaard, 28/05/2004), heeft de vzw Rookvrij, op aandringen van professor Blanpain, een oorlogskas bijeen gespaard waarmee ze werknemers financiële bijstand wil geven als zij naar de rechtbank stappen. In eerste instantie zou er een rechtszaak aangespannen worden om de werkplek effectief rookvrij te maken, daarna zou men proberen een schadevergoeding los te weken voor de geleden gezondheidslast. Aangezien deze rechtszaken vlug tegen de 5.000 euro aanleunen, is een financiële steun maar dan welkom. Velen zijn echter niet te vinden voor deze maatregel. De middenstandsorganisatie Unizo liet al weten de rechtsbijstand van RookVrij af te keuren, daar het Amerikaanse toestanden zou introduceren en het de arbeidssfeer niet ten goede zou komen.

 

 

3.6 Besluit

 

Naast de accijnzen opgelegd door de overheid, die voor een groot gedeelte de verkoopprijzen bepalen, zijn er ook tal van beperkingen op marketingvlak waarmee de tabaksfabrikanten rekening dienen te houden. In dit hoofdstuk werd een zo volledig mogelijk overzicht te gegeven. De creatie en inhoud van de wet Vanvelthoven die tabaksreclame verbiedt, werd behandeld in een eerste hoofdstuk. De wet zelf was nogal vlug beklonken, maar het werd uiteindelijk een lange lijdensweg door het getouwtrek rond het Formule 1-circus. Maar uiteindelijk kan Francorchamps, na twee jaar inactiviteit, dit jaar opnieuw doorgaan. Daarenboven is het vanaf 2006 is het voor het ganse F1-wereldje gedaan met tabaksreclame, dus wordt het Belgische circuit niet meer benadeeld. Recenter werd de regelgeving omtrent de verpakking van tabaksproducten een pak strikter. Teer en nicotinehoeveelheden moeten heden ten dage duidelijk vermeld staan en meer dan de dhelft van een pakje is nu bedrukt met een gezondheidswaarschuwing. Al is het laatste woord daarover nog niet gezegd, de afgrijselijke foto’s op verpakkingen komen ook in Europa heel snel dichtbij. Als laatste topic werd de overheidsreglementering in verband met de distributie besproken. Ook hier is het ganse verhaal pas de laatste jaren echt aan het rollen gegaan. Een verbod voor jongeren om tabak aan te kopen, komt eraan, met de steun van de fabrikanten trouwens en meer en meer plaatsen worden als rookvrij bestempeld. De toekomst voor de tabaksfabrikanten ziet er dus niet zo rooskleurig uit. Van overal, zowel op nationaal, Europees als internationaal vlak worden reglementen strikter, zodat het moeilijker en moeilijker wordt de producten aan de man te brengen.

 

 

Hoofdstuk 4 Economische gevolgen van recente maatregelen

 

4.1 Inleiding

 

Nu alle verschillende maatregelen op tabaksproducten te hebben besproken, wordt in dit deel bekeken welke specifieke economische gevolgen deze hebben op de tabaksmarkt. In een eerste deel kijken we hoe de marktvraag reageert op prijsstijgingen. Deze prijsstijgingen kunnen het gevolg zijn van overheidsingrijpen, namelijk het heffen van accijnzen. We bekijken dus kort de invloed van accijnsverhogingen op het tabaksgebruik. In een tweede deel wordt onderzocht hoe het tabaksgebruik wijzigt onder invloed van de maatregelen die getroffen worden op vlak van marketing. Hierbij focussen we ons op de tabaksreclame en de invloed van de gezondheidswaarschuwingen op tabakswaren.

 

 

4.2 Accijnzen en andere geldelijke belastingen

 

Het heffen van een accijns is een zogenoemde marktconforme aanpak. In dit geval wil de overheid door een verhoging van de verkoopprijs, de gevraagde hoeveelheid doen dalen. De vraag is nu of dat bij sigaretten – en tabaksproducten in het algemeen - wel werkt. Eind de jaren zeventig hebben vele onderzoekers het roken van sigaretten en ander verslavend gedrag onderzocht. Ze zagen dit gedrag als irrationeel en daarom niet geschikt voor conventionele economische analyse (Elster, 1979; Winston, 1980; Schelling, 1984b). Met andere woorden, volgens hen volgde de vraag naar sigaretten (en andere verslavende substanties) niet de basiswetten van economie. Recenter onderzoek (Sung et al., 1994; Barnett et al, 1995; Keeler et al., 1996) echter, toont aan dat de vraag naar sigaretten duidelijk wel antwoordt op veranderingen in prijzen en andere factoren en een geschatte prijselasticiteit hebben die schommelt rond –0,4. Dat de meeste sigarettenrokers een bepaalde afhankelijkheid vertonen, zien we om ons heen. Sigaretten zijn voor hen een noodzakelijk goed. Een prijsverhoging zal daardoor de gevraagde hoeveelheid niet of nauwelijks omlaag brengen en dus de indruk wekken dat die marktvraag de economische basiswetten niet volgt. Maar heden ten dage weten we dat het de prijselasticiteit van de vraag is, die erg klein is.

Ook in onze contreien zijn enkele onderzoeken over deze topic verschenen. De uitkomsten dit onderzoek ter zake zijn wel nogal verschillend (NRC Handelsblad, 02/02/2004). In Frankrijk bijvoorbeeld hebben deskundigen berekend dat een prijsverhoging van 20 procenttot een vermindering van de verkochte hoeveelheid leidt van 6 procent, wat neerkomt op een prijselasticiteit van -0,3. De Franse regering gaat zelfs uit van een vraagvermindering van 12 tot 15 procent of nog, een prijselasticiteit van -0,6 tot -0,75. In beide gevallen is er sprake van een inelastische vraag. Bij onze noorderburen heeft een onderzoek door de brancheorganisatie Stichting Sigaretten Industrie[12] (SSI) laten zien dat 13 procentprijsverhoging 15 procentdaling van de tabaksverkopen tot gevolg heeft, wat overeenstemt met een prijselasticiteit van -1,15. In Nederland is er dus een relatief heftiger reactie op een verhoging van de prijs dan in Frankrijk.

 

Deze gegevens sluiten sterk aan met wat wij vaststellen in België. Op basis van de bevolkingsstatistieken, prijsindexen van Eurostat en verkoopcijfers van het Ministerie van Financiën, heeft het Vlaams Informatiecentrum Gezondheid (VIG, 2003) berekend dat in de periode 1985-1995 de reële prijs van sigaretten in België met 46% gestegen is en het verbruik van sigaretten per hoofd met 24,5% gedaald is. Wanneer de daling van de sigarettenverkoop wordt afgezet tegen de prijsstijging, is het mogelijk extrapolaties te maken naar een nulverbruik. In deze denkoefening ziet men een nulverbruik bij een theoretische eindprijs van 0,27 euro per sigaret. Dit komt neer op een kleinhandelsprijs van 6,82 euro per pakje sigaretten van 25 stuks. In realiteit is de prijs/afzet relatie voor sigaretten niet lineair, maar exponentieel van aard. Een daling in de consumptie van sigaretten voor een zelfde prijsstijging zal kleiner worden naarmate de prijs hoger wordt. De boodschap blijft echter geldig, namelijk dat België grotendeels rookvrij zou worden bij een prijs van ongeveer 7,50 euro per pakje.

 

Een tweede misvatting vroeger was dat de vraagstudies (bijvoorbeeld Ippolito et al, 1979; Fujii, 1980) besloten dat het roken van sigaretten een normaal goed was, wat wil zeggen dat de sigarettenconsumptie toeneemt als het inkomen toeneemt. Studies in de jaren negentig echter, hebben geconstateerd dat de sigaretten een inferieur goed zijn, in die zin dat het roken daalt bij inkomensstijgingen (Wasserman, et al, 1991; Townsend et al, 1994). Dit blijkt ook uit het feit dat hogere accijnzen niet alleen in de algemene bevolking een effectief middel blijken om het tabaksgebruik te verminderen - in het algemeen resulteert een prijsstijging van 10% in een daling van verbruik met 4% in de westerse landen -, maar vooral ook effectief zijn bij sociaal-economisch achtergestelde, minder geschoolden en jongeren. Dit zijn juist de doelgroepen die met klassieke antirook campagnes moeilijker te bereiken zijn. Jongeren zijn gevoeliger dan volwassenen voor prijsstijgingen. Uit onderzoek in de Verenigde Staten (Frank J. Chaloupka, 2001) bijvoorbeeld blijkt dat de prijselasticiteit bij jongeren -1,4 bedraagt. Dat betekent dat de procentuele daling van de consumptie hoger is dan de procentuele stijging van de prijs. Volgens dezelfde redenering is de prijselasticiteit ook hoger bij ander lager inkomensgroepen: de spreiding gaat van -0,62% onder de zesde inkomenspercentiel naar -0,27% in de tien hoogste percentielen.

 

Figuur 10 bewijst nogmaals bovenstaande stelling dat jongeren gevoeliger zijn aan prijsstijgingen dan volwassenen. De grafiek geeft de prijs weer in dollarcent van een pakje sigaretten tegenover het rookgedrag van jongeren, onderzocht in alle Amerikaanse staten. De rode punten duiden het percentage rokers aan bij een bepaalde prijs. Wanneer we nu een lijn trekken die de vorm en richting van de puntenwolk weergeeft, kunnen we duidelijk een dalende trend onderscheiden. Dit wil dus zeggen dat het percentage rokers daalt bij een stijgende prijs.

Figuur 10 : Rookgedrag van jongeren bij verschillende prijzen, gemeten in de 50 staten van de Verenigde Staten van Amerika en het district van Columbia, 1999 (Frank J. Chaloupka, 2001)

 

Op de vraag waarom jongeren nu juist prijsgevoeliger zijn dan volwassenen, hebben verschillende studies reeds een antwoord proberen te formuleren. Een eerste visie zegt, gezien de verslavende aard van het roken, dat de volwassen rokers op lange termijn waarschijnlijk minder snel of zelfs niet aan veranderingen in prijs zullen aanpassen dan de jeugd, die slechts voor een vrij korte tijd hebben gerookt. Bovendien zal groepsgedrag waarschijnlijk veel invloedrijker zijn bij de jeugd. Vermindert een verhoging van de sigaretprijs namelijk op een directe manier de rokende jeugd, dan vermindert het ook onrechtstreeks deze doelgroep door zijn effect op een vriendengroep. Daarenboven boden Grossman en Chaloupka (1997) twee extra redenen aan. Eerst en vooral zal de fractie van beschikbaar inkomen die een jonge roker aan sigaretten besteedt waarschijnlijk een stuk groter zijn dan dat besteed door een volwassen roker. Ten tweede, vergeleken met de volwassenen, denkt de jeugd eerder kortzichtig, in de tegenwoordige tijd. In de context van een economisch model van verslavend gedrag, voorspelden Becker et al (1991) dat de veranderingen in geldprijs een grotere invloed op individuen met hogere discontovoeten, bijvoorbeeld de jeugd, zullen hebben. Dit komt doordat zij minder gewicht aan de zaken in de toekomst geven, of nog, aan de gevolgen van verslavende consumptie. De conclusie dat de vraag van de jeugdsigaret prijselastischer is dan de volwassen vraag werd uitgebreid goedgekeurd door een invloedrijke “Rand Study” door Wasserman en collega's (1991).

 

Afsluitend kunnen we nog een korte vergelijking maken met de 3e wereldlanden. Sinds de jaren negentig zijn er ook studies (Warner, 1990) die onderzoek gedaan hebben in onderontwikkelde landen. Daar werd ontdekt dat de prijsgevoeligheid in deze landen groter is dan in Westerse industrielanden. Dit sluit duidelijk aan bij wat hiervoor werd besproken over de jongeren. In deze landen liggen de inkomens ook een pak lager, net zoals bij jongeren, en wordt er in het algemeen al weinig gerookt of toch niet voor lange tijd, nog een element waarmee jongeren omschreven worden. Ondervindingen van studies die data gebruikten uit Papua New Guinea (Chapman and Richardson, 1990), China (Mao, 1996; Xu, Hu and Keeler, 1998) Zuid-Afrika (van der Merwe, 1998), Zimbabwe (Maranvanyika, 1998) en Taiwan (Hsieh and Hu, 1997) bevestigen alleen maar deze bevinding.

 

 

4.3 Tabaksreclame en andere aspecten van de marketing op tabak

 

4.3.1 Verband tussen tabaksreclame en rookgedrag

 

De impact van tabaksreclame op het rookgedrag van mensen, in het bijzonder het rookgedrag bij de jeugd, is het onderwerp van een debat dat in de loop van de afgelopen decennia uitgebreid gevoerd werd. Het ministerie van volksgezondheid beschouwt het als een gegeven dat de reclame het roken bevordert en een bijzonder significante invloed heeft bij het roken onder de jeugd. De industrie, anderzijds, vecht terug dat sigarettenreclame enkel en alleen marktaandeel beïnvloedt en dus bedoeld is om de concurrentie tegen te vechten. Volgens hen heeft het in geen geval invloed op het roken van sigaretten in het algemeen. Bovendien beweert de industrie dat de reclame juist nuttige informatie aan rokers verschaft over hun producten, met inbegrip van bijvoorbeeld informatie over teer en nicotinegehalte.

 

Warner (1986) stelde verscheidene mechanismen voor waardoor de tabaksreclame en sigaretconsumptie elkaar konden beïnvloeden. Hij identificeerde vier directe mechanismen:

(1) De reclame kan kinderen en jonge volwassenen verleiden om met het roken te experimenteren en een regelmatige roker te worden;

(2) het kan de bereidheid van huidige rokers verminderen om op te houden met te roken;

(3) het kan als een richtsnoer of een stimulus dienen om meer te roken

(4) het kan vroegere rokers bewegen om hun gewoonte te hervatten.

Daarnaast onderscheidde hij ook nog twee indirecte mechanismen:

(1) Een volledige bespreking van de gezondheidsgevolgen van het roken in de media wordt tegengewerkt, daar de media voor een deel afhankelijk is van tabaksreclame;

(2) Tabaksreclame creëert een sociaal milieu waarin roken sociaal aanvaardbaar is.

(3) Het ministerie van volksgezondheid van de V.S. (U.S. Department of Health and Human Services, 1989) voegde een derde indirect mechanisme toe. Zij beweerden namelijk dat de instellingen die afhankelijk zijn van promotie en andere steun van de tabaksindustrie, politiek weerstand kunnen bieden tegen een streng beleid op vlak van tabak.

Hiermee heeft men aangetoond dat er wel degelijk een verband is tussen reclame en tabaksverbruik. Vandaar dat de laatste jaren in vele landen een verbod op reclame werd doorgevoerd. Op de website van het Vlaams instituut voor gezondheidspromotie wordt een tabel weergegeven met enkele cijfers die de impact van een verbod op tabaksreclame binnen enkele landen goed kunnen illustreren.

 

Tabel XIII : Effect van overheidsmaatregelen in verband met tabaksreclame in enkele landen (bron: www.vig.be)

Land

Maatregel(en)

Effect

Noorwegen, 1975

Totaal reclameverbod, gezondheidswaarschuwingen, informatie, verbod verkoop bepaalde leeftijd

Daling tabaksgebruik met 9%

Finland, 1977

Totaal reclameverbod, rookverbod openbare gebouwen, verbod verkoop bepaalde leeftijd, sterke informatiecampagnes

Daling sigarettenverbruik met 6,7%

Canada, 1989

Totaal reclameverbod, hogere tabaksprijzen

Daling tabaksgebruik met 4%

Nieuw-Zeeland, 1990

Verbod op reclame en sponsoring, hogere tabaksprijzen

Daling in verkoop met 7,5% (5,5% toe te schrijven aan reclameverbod)

Frankrijk, 1991

Totaal reclameverbod, rookbeperkingen in openbare plaatsen, tabak uit prijzenindex

Daling tabaksgebruik met 7% in 1993

 

4.3.2 Economische gevolgen van het overheidsingrijpen

 

4.3.2.1 Inleiding

 

Naast de invloed die het reclameverbod rechtstreeks gehad heeft op de verkoop van sigaretten, heeft het een zeer belangrijke onrechtstreekse invloed gehad op vele evenementen en organisaties die een heel groot deel van hun inkomsten haalden uit tabaksreclame. In dit onderdeel zullen we eerst de manifestaties bekijken die vroeger vooral door de tabaksindustrie werden gesponsord en nu hun fondsen van andere mecenassen moet krijgen. Daarna bekijken wat voor invloed het reclameverbod gehad heeft op de reclamebureaus zelf. Afsluitend bekijken we kort wat is geworden van de kledingsfabrikanten die een tabaksmerk gebruiken.

 

4.3.2.2 Weggevallen sponsoring

 

Zowat alle culturele en sportieve manifestaties worden, al dan niet gedeeltelijk, gefinancierd door sponsors van alle aard. Het aandeel van de sponsoring in het totale budget van de organisatoren varieert naargelang de aard en de omvang van de evenementen. Voor kleine en middelgrote evenementen schommelt dit aandeel tussen de 25 en 35%. Kleinere evenementen doen vaak beroep op slechts één sponsor die middelen ter beschikking stelt die vaak meer dan de helft van het budget uitmaken.

 

Als we enkel met de tabaksindustrie rekening houden dan mag men stellen dat ze voor de invoering van het reclameverbod jaarlijks meer dan 500 activiteiten in ons land meefinancierde. Daarvan was nagenoeg 95 % voor culturele activiteiten, die vooral kleinschalig en lokaal waren. De overige vijf procent betrof sportevenementen die een eerder nationaal of zelfs internationaal karakter hadden. In de taartverdeling op van Figuur 11 wordt dit duidelijk geïllustreerd.

 

Figuur 11 : Procentuele verdeling van de door de tabaksindustrie gesponsorde activiteiten (Bron: KPMG Management Consulting)

 

 

Volgens dezelfde studie van KPMG sponsorde de tabaksindustrie in 1995 culturele en sportieve evenementen voor een bedrag van ongeveer 21 miljoen euro. Vele evenementen ontvangen dus steun van de tabaksindustrie. Dezelfde studie over de economische impact van een verbod op tabaksreclame vermeldt ook dat 25 tot 30 procent van de door tabaksbedrijven gesponsorde evenementen zouden verdwijnen, nog eens 25 tot 30 percent zou geen hinder ondervinden en de overblijvende 40 tot 50 percent hangen daartussen. Hiermee bedoelt men dat het moeilijk is dit voor deze evenementen in te schatten omdat de gevolgen niet louter beperkt zouden blijven tot een vermindering van het budget, maar ook een sneeuwbaleffect zou teweegbrengen. Sponsors buiten de tabaksindustrie zouden het immers ook kunnen laten afweten indien de tabaksfabrikanten, die vaak garantie waren voor een professionele aanpak, achterwege bleven.

 

Zowel van sport- als van cultuurevenementen volgen nu twee voorbeelden. Eerst bekijken we wat nader de economische gevolgen voor Francorchamps en Ieper, waar de autosport twee klassiekers is kwijtgespeeld, namelijk het formule 1 en de 24 uren van Ieper. Daarna bekijken we hoe de muziekfestivals de touwtjes aan elkaar knopen zonder de hulp van de tabaksgiganten.

 

4.3.2.2.1 De autosport

 

Om het probleem van weggevallen sponsoring bij autosportevenementen te illustreren, wordt eerst ingegaan op de Grote Prijs Formule 1 van België te Francorchamps en daarna kort de 24 uren van Ieper overlopen.

 

4.3.2.2.1.1 Francorchamps

 

De wet was nog niet gestemd, of er hing reeds een groot vraagteken over de Formule 1 wedstrijd in Francorchamps. Herhaaldelijk dreigde de FIA immers met het opdoeken van de organisatie van deze grote prijs Formule 1 en het overhevelen naar landen, zowel binnen als buiten Europa waar de wetgeving inzake reclame en sponsoring voor tabaksproducten minder streng was of waar met het wettelijke verbod geamendeerd had voor evenementen die georganiseerd werden op internationaal niveau. Nadat de FIA haar intenties over de eventuele verhuis bekend had gemaakt, waren er onmiddellijk 17 kandidaten die deze grote prijs wilden overnemen. Omdat men in die tijd wilde weten wat de economische gevolgen zouden zijn als de wedstrijd België zou verlaten, werd deze topic bestudeerd door het Amerikaanse studiebureau InContext in oktober 1996. Deze studie, «l’Impact économique du Grand Prix de Belgique sur la Province de Liège», had, zoals de titel reeds doet vermoeden, als doel de economische impact van de grote prijs te meten op de provincie Luik.

 

Uit de studie bleek dat de Grote Prijs van België een jaaromzet deed van ongeveer 28,675 miljoen euro. Dit bedrag houdt alleen rekening met de directe uitgaven van de bezoekers. Gemiddeld spendeert een toeschouwer 142,67 euro aan toegangsbewijs, parking, logement, drank en etenswaren. Belangrijk voor de streek zijn vooral de laatste drie uitgaven, namelijk die op vlak van logement, eten en drank. In Tabel XIV zijn de omzetten van elk van deze onderdelen weergegeven.

 

Tabel XIV : Opsplitsing van de economische impact van de Grote Prijs Formule 1 te Francorchamps (Bron: InContext)

Onderdeel

Omzet

Hotels, motels en kampeerterreinen

3.250.000 €

Cafés en restaurants

5.600.000 €

Kleinhandel

5.850.000 €

Dienstverlenende transportbedrijven

2.000.000 €

 

Op vlak van toeschouwersaantallen, mag men stellen dat de Grote Prijs te Francorchamps één van de evenementen is in België die het hoogst aantal toeschouwers over de vloer krijgt. Tijdens de ganse week van de Formule 1-wedstrijd, komen er ongeveer 201.000 mensen over de vloer. Op de wedstrijddag zelf van het jaar van de studie (1996), telde men 80.000 bezoekers, waarvan slechts 7 % afkomstig was uit de provincie Luik. De bijdrage aan de tewerkstelling bestaat hoofdzakelijk in het behoud van jobs in de Luikse regio en niet in het scheppen van nieuwe banen. De 1.626 lokale zaken die rechtstreeks baat hebben bij de Grote Prijs, stellen op jaarbasis 5.625 mensen tewerk. Bovendien worden er op het circuit zelf en de bijhorende infrastructuur 2.500 nieuwe banen gecreëerd tijdens de week van de Grote Prijs. Bijna al deze werknemers zijn afkomstig uit de streek zelf, zodat ook het verdiende loon naar de streek terugvloeit.

 

Deze studie is echter niet het enigste dat over de economische gevolgen van de verhuis van de Formule 1-caravaan geschreven is. Vele organisaties tegen het roken, vinden deze economische argumenten die werden en worden aangehaald om een uitstel van inwerkingtreding te voorzien, niet legitiem. Enkele duidelijke voorbeelden (bron: Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie):

• Belgische politici wezen en wijzen op de economische en financiële gevolgen voor de Waalse economie bij het wegvallen van de Grote Prijs van België. Maar economisch gezien is Francorchamps een nuloperatie. De inkomsten uit de exploitatie van het circuit zelf (tickets, drank, voedingswaren, parkeerplaatsen) zijn voor de vennootschap SA Spa Activités, waarvan de echtgenote van Ecclestone de enige aandeelhouder is. De winsten die de hoteliers en restauranthouders maken, worden te niet gedaan door de uitgaven die het Waalse Gewest moet maken voor het onderhoud van het circuit. Daarenboven heeft Spa Activités n.a.v. van de besprekingen in het Belgische parlement in de zomer van 2003 aangekondigd dat het de organisatie van de wedstrijd in 2004 niet op zich wil nemen, omdat dat een verlies ven enkele miljoenen euro met zich zou meebrengen.

• De FIA en Ecclestone dreigden met het schrappen van en schrapten de Formule 1- wedstrijd in België. Deze dreiging met en het uiteindelijk schrappen van de wedstrijd te Francorchamps hebben heel andere redenen dan het Belgische verbod op tabaksreclame. De laatste jaren zoekt de FIA meer en meer alternatieve financiering voor het autoracen. Met de Europese Richtlijn voor een verbod op tabaksreclame (vanaf 31 juli 2005) en de goedgekeurde internationale kaderconventie over tabakspreventie van de WGO zullen in de EU en wereldwijd reclame en sponsoring voor tabaksproducten worden verboden en de FIA en Ecclestone bereiden zich hierop voor. Tabaksreclame is niet levensnoodzakelijk om het Formule 1-autoracen in stand te houden. In grote landen waar al een verbod op tabaksreclame van toepassing is, zoals in Frankrijk (Magny- Cours) en Groot-Brittannië (Silverstone) rijden de Formule 1-boliedes zoals voorheen, maar nu met alternatieve sponsoring. Het circuit van Francorchamps staat internationaal echter niet zo sterk en is niet zo belangrijk als de circuits van Magny-Cours en Silverstone. Francorchamps is niet de enige Grote Prijs die geschrapt is, ook Luxemburg, Nederland en Portugal zijn al een tijdje hun GP kwijt. De redenen daarvoor zijn dat er teveel GP's zijn in Europa en dat de belangstelling voor de Formule 1- wedstrijden in Europa daalt (minder toeschouwers en minder t.v.-kijkers). Formule 1 zoekt verdere horizonten op en kiest voor landen met een grotere bevolking, en dus een groter publiek. Maleisië heeft intussen een GP en onder andere Rusland, Turkije, Egypte, Bahrein en China staan te dringen. Daarenboven, in deze landen zijn de overheden meer bereid om te investeren in Formule 1 en wordt er niet zo moeilijk gedaan over tabaksreclame. Het is duidelijk dat het Formule 1 geen nationale materie, maar een internationale materie is, waarbij de winsten voor de internationale organisatoren prioritair zijn op de nationale belangen. De toekomst van Francorchamps lag en ligt dus eigenlijk meer in handen van de FIA en Ecclestone dan van de Belgische politici: zij waren en zijn geïnteresseerd in een Grote Prijs van België zolang zij geen andere en betere locaties hadden en hebben gevonden. De wet op het verbod op tabaksreclame was en is dus niet de reden, maar wel de aanleiding die werd gebruikt door de FIA en Ecclestone, tot het schrappen van de Grote Prijs van België.

Deze twee teksten tonen aan dat de waarheid waarschijnlijk ergens tussenin zal liggen.

 

4.3.2.2.1.2 De 24 uren van Ieper

 

De 24 uren van Ieper is een tweede voorbeeld van een sportmanifestatie die hinder ondervindt van de wet Vanvelthoven. Zij was net zoals Francorchamps sterk afhankelijk van de tabaksindustrie om de organisatie van het evenement mogelijk te maken. Daarenboven werden de raceteams – net zoals de Formule 1-stallen trouwens – zwaar gesponsord door de sigarettenfabrikanten. Toch kan de rally van Ieper niet van de privileges genieten waar Francorchamps wel van geniet. Aan Vlaamse zijde weigerde men immers een lange overgangsperiode toe te staan voor evenementen die voorheen sterk van de tabaksindustrie afhankelijk waren op vlak van sponsoring.

 

De minister van volksgezondheid, Magda Aelvoet, verbood namelijk in het jaar 2000 het gebruik van tabaksreclame tijdens de Belgium Ypres Westhoek Rally. De organisatoren hadden vergeefs gehoopt dat hun evenement op dezelfde wettelijke uitzondering aanspraak had kunnen maken als het circuit van Francorchamps. Deze uitzondering is er gekomen door een arrest van het Arbitragehof dat een deel van de wet Vanvelthoven vernietigde. Hierdoor werd sponsoring door tabaksproducten opnieuw mogelijk voor evenementen op wereldniveau. Ondanks het feit dat ook de rally van Ieper een mondiaal karakter heeft, hebben ze niet van deze uitzondering gebruik kunnen maken. De reden waarom dit zo is, is tweeërlei. Ten eerste wordt de rally van Ieper niet op een gesloten circuit, maar op de openbare weg gereden. De tweede reden is dat de rally van Ieper een manche is voor het Europese rallykampioenschap en niet voor het wereldkampioenschap.

 

Wat de bijdrage is van de 24 uren van Ieper voor de plaatselijke economie en welke gevolgen een eventuele verdwijning of schaalverkleining van het evenement zou hebben is tijdens het debat rond de invoering van het verbod op tabaksreclame ter sprake gekomen. De gegevens die hier vermeld worden, zijn afkomstig uit een studie uitgevoerd door het bureau “Sports Marketing Service”. De jaaromzet van deze autowedstrijd bedraagt 11,55 miljoen euro. Door de uitgaven van toeschouwers, teams en organisatiecomité heeft de 24 uren van Ieper een duidelijk positieve invloed op de gerealiseerde omzet in de streek. De lokale middenstanders profiteren hiervan mee. Een rondvraag bij 732 lokale handelszaken wees uit dan in 45 % van de handelszaken de omzet met gemiddeld 34 % steeg en dat bij 11 % van de lokale zaken gemiddeld 2,4 werkkrachten werden aangetrokken tijdens de duur van dit evenement.

 

4.3.2.2.2 Culturele aangelegenheden: de festivals

 

Voor vele festivals betekent het reclameverbod op tabak een heuse streep door de rekening. Voor grotere festivals die veel naambekendheid en faam genieten is het wegvallen van die sponsorgelden niet onoverkomelijk. Het zullen eerder de kleine festivals zijn die het moeilijk hebben om alternatieve sponsors te vinden. De meeste grote festivals bestaan nu nog altijd, wat deze stelling duidelijk maakt. Een kleiner budget dwingt de organisatoren tot het organiseren van een gelijkwaardig festival met minder middelen. Dikwijls heeft dit een prijsverhoging van de tickets tot gevolg of een daling van het aantal optredens van grote, internationaal befaamde groepen. Marktrock is echter het levende bewijs dat het ook zonder kwaliteitsverlies kan gaan. Jarenlang had het festival L&M als hoofdsponsor, maar na de invoering van de wet hebben ze vlug een vervangende sponsor kunnen aantrekken. In het begin was dit Telenet, maar nu is het voornamelijk Interbrew die daarbij ook de weggevallen organisatorische hulp invult.

 

4.3.2.3 De verliezen voor de reclamesector

 

Als tweede indirect gevolg van het reclameverbod op tabak wordt het eventueel verlies van de reclamebureaus onder de loep genomen. Voor de invoering van dit verbod, was de angst immers aanwezig dat de publiciteitsagentschappen serieuze klappen gingen krijgen. Deze vrees was niet onterecht, de tabaksgiganten investeerden enorm in publiciteit. Het jaar voor de invoering van dit verbod echter zag men al een kentering en begonnen de tabaksbedrijven reeds de kraan van de publiciteit dicht te draaien. Media Marketing, een gespecialiseerd blad voor marketeers, nam de cijfers van 1998 onder de loep. Daaruit bleek dat omwille van de strenge wetgeving de sigarettenfabrikanten reeds begonnen waren aan een massale terugtrekbeweging uit de reclamewereld. In 1998 werd in totaal 11,7 miljoen euro geïnvesteerd en dat was amper de helft van wat in 1997 werd uitgegeven. Enkele voorbeeldcijfers van verschillende tabaksgiganten tonen dit ook duidelijk aan. De Philip Morris-groep besteedde ongeveer 7 miljoen euro aan reclame. Hiervan kwam 2 en een half miljoen euro ten goede van ‘Marlboro’ en afgeleide producten, 1,25 miljoen was voor ‘L&M’ en € 800.000 voor ‘Philip Morris’. De rest (2,5 miljoen euro) werd geïnvesteerd in evenementen. De Amerikaanse groep werd dat jaar gevolgd door Tabacofina Vander Elst, wat later overgenomen werd door BAT, dat zijn investeringen eveneens halveerde van 7,3 naar 3,67 miljoen euro. Die gang van zaken is te verklaren door de vrije val van de investeringen in Belga, die in die tijd wat van zijn populariteit moest inboeten. ‘Peter Stuyvesant’ moest het dat jaar zelfs zonder de minste steun redden. BAT Benelux, nu dus eigenaar van Tabacofina Vander Elst, trok de culturele kaart voor ‘Barclay’. Op een totaal budget van 3,2 miljoen euro gaat er 2 miljoen naar evenementen die verbonden zijn met het belangrijkste merk van de groep. De sigaretten zelf werden in ieder geval veel minder stevig ondersteund dat jaar (1,2 miljoen) dan in de voorgaande jaren. In tegenstelling tot de andere adverteerders verhoogde Cinta zijn reclamebudget (3,375 miljoen euro), waarbij het grootste gedeelte naar ‘N.Y.C’ (€ 825.000) en Bastos (€ 1.000.000) ging. Bij RJ Reynolds tenslotte (1,4 miljoen euro) gaat het gros van de investeringen naar ‘Camel Planet’ (€ 900.000), een organisatiebureau voor evenementen. Een voorbeeld van een reclamespot is nog steeds te vinden op het internet[13].

 

Toch vermeldt Luk Joossens in een persbericht (Joossens Luk, 07/03/2000) over de evolutie van de rookgewoonten in 1999, dat er na de invoering geen of weinig hinder voor de reclamesector was. Ondanks het reclameverbod op tabaksproducten, stegen de reclame-uitgaven van alle bedrijven in België met 9 % in 1999. Deze stegen met 9% in 1999 (van € 1.542.950 in 1998 tot € 1.686.150 in 1999).

 

4.3.2.4 Wat met kledingslijnen van tabaksmerken?

 

Sinds de jaren zeventig bestaan er kledingswaren die hun naam aan een tabaksproduct ontlenen. De reden hiervoor was dat deze producten reeds grote naambekendheid verworven hadden door de aanzienlijke promotionele inspanningen. Als men een nieuw product op de markt zou brengen met dezelfde naam, eigenlijk een vorm van productdiversificatie, dan heeft dit enorme economische voordelen. Er kunnen namelijk enorme kosten gespaard worden op vlak van promotie, daar de naambekendheid reeds heel hoog is en er reeds een bepaald imago aan vastligt.

 

De fabrikanten van deze kledingmerken zijn wel volledig verantwoordelijk voor de productie, distributie en het ontwerp van hun producten. Eigenlijk gebruiken ze de merknaam gewoon van het tabaksproduct. Als we Marlboro Classics als voorbeeld nemen, dan zien we dat het merk in 1987 werd gelanceerd door Marzotto Spa, één van de grootste textielgroepen in Europa, die onder andere Hugo Boss en Gianfranco Ferre & Ferre Jeans in hun arsenaal hebben. Marzotto is dan ook de drijvende kracht achter de creatie van Marlboro Classics, en gebruikt de naam van het tabaksproduct niet in die context.

 

Toch zat er enigszins gevaar in voor deze producten bij de invoering van de wet Vanvelthoven. De wet Vanvelthoven geldt niet enkel voor directe reclame op straataffiches, in kranten en tijdschriften, maar ook voor indirecte reclame via sponsoring van sport- en cultuurevenementen of het weggeven van bepaalde producten. Een aantal van deze kledingsproducenten konden hierdoor geen reclame meer maken omdat ze dreigden te vallen onder paragraaf 2 bis, 3°; waar werd bepaald welke merken hun promotionele activiteiten mochten voortzetten. De gehanteerde criteria waren het product waar het merk oorspronkelijk was voor gedeponeerd en de verhouding in omzet van het tabaksmerk tot het andere merk. De omzet van de tabaksproducent mocht namelijk niet meer zijn dat de helft van de omzet van de producent van het met een tabaksmerk geassocieerd product.

 

In de Europese richtlijn was er echter nog onduidelijkheid. Het gebruik van deze merken kan aanzien worden als parallelle publiciteit, of nog 'image transfer'. Deze laatste term maakt het duidelijk waar het om gaat: de populariteit van een merk dat dreigt niet meer in reclame voor tabaksproducten te mogen worden gebruikt, wordt overgeheveld naar andere producten. Dat kan natuurlijk ook andersom: een tabaksproduct kan van een merk worden voorzien dat om andere redenen al bekendheid geniet. Opgemerkt moet worden dat zulks een zeer gebruikelijke marketing techniek is. Boss voor kleding licentieert het gebruik van zijn merk voor parfum; Pierre Cardin doet dat voor pennen, Cartier (juwelen) voor horloges en aanstekers, Jaguar (auto's) voor pennen, Porsche (auto's) voor zonnebrillen en lederwaren, Yves Saint Laurent (kleding) voor lederwaren. 'Logo licensing' is een aanvaarde commerciële praktijk. De richtlijn maakt nu een eind aan deze aanvaarde techniek: parallel merkgebruik wordt verboden. Het gebruik van een tabaksnaam voor een ander product is verboden en het gebruik van de naam van een ander product voor een tabaksproduct eveneens. Hieruit zou kunnen geconcludeerd worden dat hiermee het merkrecht geschonden wordt.

 

Artikel 7 van het Unieverdrag van Parijs bepaalt dat de aard van de waar geen beletsel mag zijn voor de inschrijving van het merk. Artikel 6 quinquies van datzelfde verdrag bepaalt dat een elders ingeschreven merk in andere landen van de Unie tot het depot zal worden toegelaten en als zodanig zal worden beschermd. Een verbod van gebruik van het merk maakt op zichzelf geen inbreuk op deze bepalingen. Het gaat immers niet om een verbod van inschrijving. Formeel bezien is er dus niets aan de hand. De lidstaten van de Unie zijn op grond van het Verdrag immers niet verplicht om het gebruik van tabaksmerken te beschermen (Karnell, 1990). Het is echter wel een loze bescherming die de EU-lidstaten van de Unie aldus waarborgen: wel registratie, geen gebruik, althans niet in de door de richtlijn verboden vormen van reclame. En dat, terwijl er op grond van de Merkenrichtlijn van 1988 nu juist sancties staan op niet-gebruik van het merk. Een meerderheid in de literatuur acht een gebruiksverbod dan ook op zijn minst in strijd met gevestigde principes van het merkenrecht (Bernitz, 1990; Kur, 1992; Castrén, 1995).

 

Het reclameverbod is echter niet gelijk te stellen met een gebruiksverbod van het merk. Waar het om gaat is dat reclame voor tabaksproducten is verboden. Dat betekent dus dat het gebruik van het merk op dat punt moet worden getoetst. Logo-licensing is dan op zichzelf niet verboden, maar alleen als duidelijk kan worden vastgesteld dat er sprake is van tabaksreclame. De Richtlijn bepaalt dan ook in artikel 3 lid 3 onder b dat logo-licensing niet mag worden gebruikt om het reclameverbod te omzeilen. Dat betekent dat er in ieder geval moet worden onderzocht of er inderdaad sprake is van reclame voor een tabaksproduct. Dat is ook de praktijk in die landen die reeds een dergelijk reclameverbod kennen. De huidige Finse wet van 1995 bijvoorbeeld vereist, net zoals de Franse wet van 1991 dat bij de gewone consument door de desbetreffende uiting een tabaksproduct moet worden opgeroepen. Dat kan betekenen dat Marlboro als onderdeel van de aanduiding Marlboro Classics alleen maar kleding oproept, zoals het Finse Hof dan ook inderdaad heeft beslist in een uitspraak uit 1990. Op soortgelijke wijze oordeelde (RCC, 1998) de Reclame Code Commissie in Nederland dat het voorkomen van het Marlboro merk in een reclamespot van Centraal Beheer ondergeschikt was aan het doel van de boodschap en geen associatie met sigaretten opriep. Kortom: rechter en administratie dienen de gehele context van de desbetreffende boodschap te bezien en niet alleen het voorbijflitsen van een merk dat gelijk is aan een tabaksmerk.

 

 

4.4 Besluit

 

De reglementeringen die de overheid invoert hebben een invloed op de verkoop van tabaksproducten. Toch zijn er verschillen wat betreft doeltreffendheid. Eerst en vooral werd de accijnsheffing besproken. Uit verschillende studies blijkt nu dat deze heffing vooral invloed heeft op de jeugd en in het algemeen, mensen met een lager inkomen. Deze mensen zijn prijsgevoeliger en kunnen verzaken aan het roken door een prijsverhoging. Toch moet ook dit met een korrel zout genomen worden. Als de prijs de lucht in schiet, heeft dit echter ook negatieve gevolgen. Smokkel en namaak zijn bijvoorbeeld schering en inslag in landen met een té hoge accijnslast. Daarnaast zijn er ook tal van regelgevingen die de marketing van een tabaksbedrijf aan banden leggen. Deze zijn niet zo doeltreffend gebleken en hebben eerder negatieve effecten gehad. Het verbod op tabaksreclame heeft namelijk bijna geen invloed gehad op het rookgedrag van de gemiddelde Belg, maar heeft wel enkele kleinere evenementen op de helling gezet. De grote organisaties hebben meestal hun verlies aan inkomsten kunnen dekken, maar de kleinere hebben het zonder de steun van de tabaksindustrie wel degelijk lastig gehad. Daarnaast zijn er sinds dit jaar ook regels wat betreft de verpakking. Ook daar blijkt uit studies dat het slechts een schokeffect met zich meebrengt. De eerste keer valt die verpakking op, maar het wordt heel snel een gewoonte. Niet alle maatregelen hebben dus een zelfde effect.

 

 

Hoofdstuk 5 Case-study: British American Tobacco

 

5.1 Inleiding

 

Om de eerste vier hoofdstukken te toetsen aan de werkelijkheid, werd een bekend en internationaal tabaksbedrijf uitgekozen en doorgelicht, namelijk Britisch American Tobacco of nog BAT. British American Tobacco is één van de grootste leveranciers van tabaksproducten wereldwijd én in België. Tot hun bekende internationale merken, die ze produceren en distribueren, behoren grote namen zoals Lucky Strike, Pall Mall, Barclay, Dunhill, Winfield en Peter Stuyvesant. Daarnaast hebben ze ook enorm sterke lokale merken, zoals Belga. Met het ruime en gevarieerde merkenpakket onderscheiden zij zich van andere tabaksfabrikanten, bijvoorbeeld Philip Morris. Men gelooft bij BAT niet in één merk voor allen, zoals Marlboro bij Philip Morris, maar in de individuele keuze van iedere consument.

 

Dit vijfde en tevens laatste hoofdstuk bespreekt dit bedrijf, eerst algemeen, daarna meer in detail met behulp van enkele interviews. Eerst en vooral wordt de historische achtergrond van het bedrijf overlopen. Een tweede deel van het eerste hoofdstuk bekijkt welke missie men erop nahoudt, een derde deel welke producten het voortbrengt en afsluitend van de algemene informatie over BAT hoe de positie is op de internationale en nationale markt. In een tweede hoofdstuk worden kort de cijfers van de laatste jaren besproken en in een derde en tevens laatste hoofdstuk worden interviews met de general manager, Mevrouw Marie Polet, de ‘head of CORA’[14], de heer Erik Sclep en de Communication Manager, de heer Stijn Verlinden uit de doeken gedaan en uitgebreid besproken.

 

 

5.2 Algemene informatie

 

British American Tobacco is het nummer twee wereldwijd in de tabakssector. De hoofdzetel van de Groep is gevestigd in Londen en het bedrijf telt in totaal meer dan 80.000 medewerkers. Daarenboven is er een nauwe samenwerking met meer dan 250.000 tabaksplanters. BAT is aanwezig in meer dan 180 landen en heeft een wereldwijd marktaandeel van ongeveer 15%. In meer dan 50 landen is het daarbij ook marktleider, vooral met lokale merken. Het heeft dan ook een uitgebreid en gericht portfolio van meer dan 300 merken. In totaal bedroeg het verkoopvolume in 2003 om en beide 792 miljard sigaretten. In hun merkenportefeuille zitten vele internationale merken, zoals: Dunhill, Lucky Strike, Kent, State Express 555, Benson & Hedges, Kool, Pall Mall, Viceroy en Winfield.

 

5.2.1 Historische schets

 

British American Tobacco is sinds de fusie met Rothmans International in 1999 de meest internationale tabaksonderneming ter wereld. De groep kan bovendien terugblikken op een lange historie. In 2002 vierde British American Tobacco haar honderdjarig bestaan. Het internationale karakter, het streven naar duurzame samenwerkingsverbanden en de ondernemingsgeest vormen de rode draad in de geschiedenis (BAT, 2003).


British American Tobacco kwam in 1902 tot stand als een 'joint venture' tussen de American Tobacco Company in de Verenigde Staten en de Imperial Tobacco Company uit Engeland, om een einde te maken aan een intensieve handelsoorlog. De bedrijven kwamen overeen merkenrechten in elkaars thuismarkten uit te wisselen en export, merkenrechten en overzeese activiteiten onder te brengen in de nieuwe 'joint venture', British American Tobacco genaamd.

 

British American Tobacco begon haar activiteiten in de meest uiteenlopende landen, zoals Canada, China, Duitsland, Zuid-Afrika, Nieuw Zeeland en Australië, vanzelfsprekend met uitzondering van de Verenigde Staten en Engeland. In 1910 heeft British American Tobacco haar werkterrein uitgebreid met India, Sri Lanka, Indonesië, Maleisië en Oost-Afrika. In 1911 doet de American Tobacco Company afstand van haar aandelen in British American Tobacco, waarna het bedrijf een in Londen aan de beurs genoteerde Britse onderneming wordt. British American Tobacco is dan vrij om wereldwijd te handelen, met uitzondering van Engeland, waar nog steeds de rechten van Imperial Tobacco gelden. Pas in 1972 zal Imperial Tobacco afstand van haar aandeel in British American Tobacco doen. In 1914 koopt British American Tobacco de grootste tabaksonderneming in Brazilië, Souza Cruz. Met de aankoop van Brown & Williamson in 1927 krijgt het bedrijf weer een aandeel in de Amerikaanse markt.

 

De jaren dertig is een periode van groei en expansie. Zo heeft British American Tobacco in China tot aan de nationalisatie van de tabaksindustrie in 1949 een marktaandeel van ruim 50%. Het aantal markten waarin British American Tobacco dochternemingen heeft, neemt toe en het bedrijf begint ook met de productie van ruwe tabak in landen als India, Indochina, Argentinië, Nigeria en Mexico. Na 1969 begint British American Tobacco met diversificatie van haar activiteiten, onder andere in pulp en papier, cosmeticaproducten, supermarkten en financiële dienstverlening. British American Tobacco Industries wordt de holding van deze activiteiten. In het begin van de jaren zeventig wordt BAT ook hoofdaandeelhouder van Tabacofina Vander Elst, de producent van de Belga-sigaretten en de roltabak van Belgam en Ajja. In 1990 besluit het bedrijf vele andere activiteiten weer af te stoten en zich te concentreren op tabak en financiële dienstverlening. In 1997 worden de financiële dienstverleningsactiviteiten verkocht aan de Zürich Groep. British American Tobacco vestigt in 1998 haar hoofdkantoor in Globe House in Londen.

 

De geschiedenis van Rothmans International gaat intussen terug tot 1890, toen Louis Rothmans een winkel opende aan Fleet Street in Londen om zijn zelf gemaakte sigaretten te verkopen. In 1929 wordt Rothmans een beurs genoteerde onderneming, met een aanzienlijk marktaandeel in Engeland en activiteiten overzee in onder meer het verre Oosten en Zuid-Afrika.

 

In 1999 vindt de fusie van British American Tobacco plaats met Rothmans International, waardoor het de meest internationale tabaksonderneming ter wereld wordt.

 

5.2.2 De missie

 

In een bijlage die bij de jaarrekening gevoegd werd van 2003, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan, werd de missie, of nog de filosofie van het bedrijf duidelijk aangehaald. Daarin erkennen zij dat hun producten risico’s voor de gezondheid met zich meebrengen en stellen daarom duidelijk dat roken niet voor jongeren is. Nog volgens die missie zijn hun activiteiten enkel erop gericht om volwassen rokers een product te bieden van een goede kwaliteit. Het doel is dus niet om mensen aan te zetten tot roken. Daarenboven willen zij hun producten op een verantwoorde manier op de markt brengen, maar vragen toch dat het mogelijk blijft de consumenten over hun producten te blijven informeren. BAT is dus duidelijk gekant tegen het roken van jongeren en stelt zich daarenboven vrijwilliger om de maatschappelijke discussie aan te gaan over roken en gezondheid.

 

5.2.3 De merkenpolitiek

 

Als internationale onderneming in de 'fast moving consumer goods' biedt British American Tobacco consumenten een gevarieerd en breed merkenportfolio. Doel is de top bereiken in strategische marktsegmenten. Tegenover concurrerende bedrijven van hun sector echter, valt het gevarieerde merkenpakket wel op. Nummer één in de wereld, en tevens de grootste concurrent van BAT, Philip Morris heeft steeds de weg gekozen om één merk over geheel de wereld te verspreiden. BAT daarentegen gelooft niet in één merk voor allen, maar in verschillende persoonlijke voorkeuren. Daarnaast is prijs belangrijker geworden als gevolg van de forse accijnsverhoging op tabaksproducten in januari 2004. Daar speelt men op in door consumenten in iedere prijsklasse verschillende producten te bieden.

 

De lange termijn strategie is gericht op groei van de internationale merken in hun portfolio. De fusie met Rothmans in 1999 heeft hun positie in dit segment aanzienlijk versterkt en de winstgevendheid verbeterd. In een stabiele tabaksmarkt is het aandeel van onze internationale merken gestegen. De focus ligt op de vier internationale groeimerken: Lucky Strike, Kent, Dunhill en Pall Mall. Daarnaast behoren merken zoals Rothmans, Kool, Benson & Hedges, State Express 555, Peter Stuyvesant, Viceroy en John Player Golf Leaf tot het internationale merkenpakket van BAT en nemen een strategische positie in verschillende regio’s in.

 

5.2.4 Positie nationaal en internationaal

 

Internationaal gezien staat BAT op de 3e plaats na CNCT, het Chinese tabaksmonopolie en Philip Morris. BAT/ Rothmans staat vooral erg sterk in het zuiden van Afrika, Brazilië, Australië, India en Indonesië. Op vlak van marktaandeel is Philip Morris onbetwist leider met 16.4%, kort gevolgd door BAT/Rothmans met een marktaandeel van 15.4%. Dan is er een kleine kloof en treffen we Japan Tobacco aan met een marktaandeel van 7.2%. In Bijlage II treffen we een wereldkaart aan met de vijf grootste producenten en hun sterke markten. Daarop staat BAT als nummer twee, wat verklaard kan worden door het feit dat CNCT eigenlijk een staatsmonopolie is en geen privé-bedrijf.

 

In België heeft BAT de laatste jaren veel van zijn pluimen verloren. Dit komt vooral door de achteruitgang van het plaatselijk, vroeger uiterst populaire merk “Belga”. Momenteel bezet BAT de tweede stek op de Belgische markt, na Philip Morris. In Tabel XV wordt de achteruitgang van Belga geïllustreerd tegenover Marlboro en L&M, twee merken van de Philip Morris Groep. Volgens cijfers van BAT zelf, hebben ze momenteel 30,57 % van de sigarettenmarkt in België in handen (zie Figuur 13).

 

Tabel XV : Het Marktaandeel van Belga, Marlboro en L&M in de periode 1979-2000 (OIVO, 2004)

 

Belga

Marlboro

L&M

1979

28 %

3 %

-

1984

23 %

11 %

-

1990

18 %

17 %

2 %

1995

14 %

20 %

10 %

2000

13 %

28 %

15 %

 

 

5.3 Doorlichting van British American Tobacco

 

Voor de bespreking van de interviews werd de indeling gevolgd van dit werk. Eerst worden algemene gegevens besproken van het bedrijf. Daarna overlopen we de gevolgen van de strenge accijnslast en afsluitend worden de beperkingen die door de overheid worden opgelegd op vlak van marketing in de praktijk bekeken. De vragenlijst die voorgelegd werden aan de verschillende personen werd in Bijlage III toegevoegd.

 

5.3.1 Algemene kenmerken en gegevens

 

British American Tobacco produceerde tot voor kort als enigste nog sigaretten in België. Zoals reeds op pagina 4 werd vermeld, sluit ook deze fabriek zijn deuren in augustus. Dit was een fabriek van het vroegere Tabacofina Vander Elst, wat enkele jaren terug werd overgenomen door BAT en tevens dus de laatste sigarettenfabriek in België. De sluiting gaat uiteraard gepaard met enkele ontslagen, maar een mindere verkoop of hoge loonlast zijn niet de oorzaken van de sluiting. De vestiging in Merksem was verouderd en op termijn moest de vestiging toch dicht, door de uitbreiding van het kanaal ernaast. De sigaretten die in Merksem werden geproduceerd, worden dan ook niet naar het verre oosten of andere lage loonlanden overgeheveld, maar naar onze buurlanden Nederland en Duitsland. Daar zijn er veel modernere bedrijven van BAT, bijvoorbeeld in Zevenaar in Nederland, die met nieuwere machines vlugger en efficiënter kunnen werken. Volgens BAT zal de productie van sigaretten op termijn ook grotendeels in Europa blijven, daar het niet arbeidsintensief is, machines kunnen zelfs tot 20.000 sigaretten per minuut fabriceren (zie hoofdstuk 1.2.1).

 

De distributie van de producten van BAT volgt dezelfde weg die besproken geweest is in hoofdstuk 1.3. Vanuit de fabriek gaan de tabaksproducten naar de groothandel, die ze op zijn beurt verdeelt onder de kleinhandel. De promotie en distributie van sigaretten enerzijds en sigaren en kerftabak anderzijds loopt wel volledig gescheiden. Het zijn eigenlijk twee volledig aparte entiteiten. Zo hebben sigaren en RYO[15] ook eigen Human Ressources afdelingen, eigen verkopers, eigen marketing afdeling, …

 

5.3.2 De hoge accijnslast en zijn gevolgen

 

De fiscale bandjes worden door de Belgische overheid, meer bepaald de afdeling douane & accijnzen gedrukt en verdeeld. Iemand van BAT moet dan persoonlijk deze bandjes gaan ophalen en brengen naar de plaats van productie. De betaling gebeurt met behulp van bankgaranties en korte termijn leningen, daar het telkens toch minimum een miljoen euro gaat. Dit systeem wordt in België, maar lang niet in alle landen gehanteerd. Soms werkt men zelfs zonder fiscale bandjes, maar met een opschrift op het pakje zelf, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, waar er gewoon een vermelding “duty paid” opstaat.

 

In landen met een hogere accijns, kon men een mindere verkoop merken. Ook werd er bevestigd dat een hogere verkoop op te merken valt aan de landsgrenzen met duurdere landen. Dit bijvoorbeeld tussen België en Frankrijk en aan de Belgische kust, om het Verenigd Koninkrijk te voorzien. Tenslotte heeft men de bemerking gemaakt dat door de hoge accijnzen, nu ook ‘low-value players’ de kop opsteken in België. Dit zijn grote distributiegroepen, zoals Aldi of Lidl, die een eigen merk uitbrengen van sigaretten en een stuk onder de prijs van de bekende merken blijven. Dit kunnen ze doordat er nog steeds een groot gedeelte van de Belgische accijns ‘ad valorem’[16] is. Als je dus een sigaret goedkoper verkoopt, dan moet je daarop dus minder accijnzen betalen. De grote spelers op de markt zien dit natuurlijk niet graag gebeuren en streven naar een zo groot mogelijke specifieke accijns, een accijns per sigaret, onafhankelijk van zijn verkoopprijs. Daarbij ziet ook de overheid liever een specifieke accijns, daar deze stabiele inkomsten geeft. Jammer genoeg kon men noch hieromtrent, noch over de andere topics in deze materie geen precieze cijfers vrijgeven.

 

Wat hun standpunt tegenover smokkel betreft, is er wel meer duidelijkheid. “Smokkel is een wereldwijd probleem voor producenten van luxegoederen. British American Tobacco veroordeelt smokkel, distantieert zich ervan en verwacht dat haar medewerkers en handelspartners hetzelfde doen.” Zo staat letterlijk te lezen op hun website. Smokkel wordt veroorzaakt door grote verschillen in belastingen en heffingen tussen aangrenzende landen. Beperkte grenscontroles, importbeperkingen of -verboden en een grote vraag naar goederen werken smokkel in de hand. British American Tobacco investeert enorme bedragen in distributienetwerken wereldwijd. Smokkel ondermijnt de winstgevendheid van die systemen en levert voor BAT zelf dus niets op. Daarnaast is het veel eenvoudiger voor een bedrijf in doorzichtige en goed geordende markten te werken. Daarnaast betaalt British American Tobacco jaarlijks enorme bedragen om onderschepte, gesmokkelde sigaretten op te slaan.

 

Bovendien zijn het vaak dezelfde organisaties die sigaretten smokkelen en namaken. Namaak is voor hen een even groot probleem. De verkoop van namaak beïnvloedt rechtstreeks de verkoopcijfers en dus de winst. Daarbij leidt namaak tot een slechte reputatie door de mindere kwaliteit van de producten, met klantenverlies en inkomstenderving tot gevolg. Het kost British American Tobacco daarenboven jaarlijks veel geld om namaak op te sporen en te vernietigen.

 

5.3.3 Overheidsreglementering op marketingaspect van tabaksfabrikanten: de gevolgen voor BAT

 

5.3.3.1 Standpunt van BAT tegenover tabaksreclame

 

Het verbod op tabaksreclame heeft niet veel zoden aan de dijk gebracht. Een verdergaand verbod op tabaksreclame, wat voorgesteld werd door minister Demotte, kan daarom ook niet op veel sympathie rekenen van BAT. Deze wet, zoals reeds vermeld in 3.2.2, zou alle buitenreclame verbieden en enkel nog publiciteit toestaan in de verkooppunten die alleen maar tabaksproducten verkopen. Zoals ook reeds in datzelfde hoofdstuk werd vermeld, vindt BAT dat deze wet zijn doel, zijnde het aantal rokers en vooral het roken bij jongeren verminderen, misloopt. Bat ziet als doel van hun publiciteit enkel het aanmoedigen van volwassen rokers om naar hun merk over te stappen of juist merkentrouw te stimuleren. Volgens BAT zet deze publiciteit dan ook niet het aan tot roken.

 

Daarenboven hebben tabaksbedrijven marketing normen, die hen verplicht om reclame niet naar jongeren te richten. Deze marketing standaarden werden enkele jaren geleden overeengekomen tussen de tabaksfabrikanten wereldwijd. De partijen die deze standaarden zijn overeengekomen willen hiermee aangeven dat zij van mening zijn dat tabaksproducten op een verantwoordelijke manier op de markt gebracht moeten worden en dat zinvolle regulering een middel is om te garanderen dat de promotie en distributie van tabaksproducten gericht is op volwassen rokers, en niet op de jeugd en in lijn is met het uitgangspunt dat een goed geïnformeerde volwassene het recht heeft een weloverwogen keuze te maken. In Bijlage IV van dit werk werden deze standaarden toegevoegd.

 

De visie van BAT ten opzichte van reclame op het verkooppunt en tabaksreclame in het algemeen, is dat volgens hen het verbod erop, heel wat drastischer gevolgen heeft op vlak van vrije marktconcurrentie, dan op vlak van rookpreventie. Anders gezegd, een verdere beperking van die reclame, is een beperking in de mogelijkheid om het publiek te informeren, dus het einde van de merkenconcurrentie. De markt zou zich gaan monopoliseren rond enkele grote, internationale merken en lokale, eigen merken doen verdwijnen. Bovendien wordt het lanceren van nieuwe producten, bijvoorbeeld PREP’s[17], onmogelijk. Als laatste argumenten vermelden ze ook dat dit een belangrijk verlies van inkomsten is voor de winkeliers en het opnieuw veel verder gaat dan de Europese richtlijn.

 

Een toenemend aantal richtlijnen en wetgevingen inzake commercialisering en verkoop van tabaksproducten gaan hun doel dus voorbij en resulteren steeds meer in anticompetitieve en marktvervalsende maatregelen die bovendien een zware impact zullen hebben op de kleinhandel.

Om deze opinie te staven, worden hieronder nog twee grafieken weergegeven. Figuur 12 toont de totale evolutie van tabaksverbruik in België. Deze grafiek is eigenlijk een gecorrigeerde versie van Figuur 2. De verkoop aan de kust die voornamelijk voor het Verenigd Koninkrijk bedoeld is, is er namelijk uitgehaald. Op deze grafiek is duidelijk te merken dat de verkoop van sigaretten de laatste jaren stabiel is gebleven, wat ook de conclusie was die gemaakt werd in 1.4. In 2002 kan misschien wel nog een stijging gezien worden, maar deze zou vooral te wijten zijn aan de hogere prijzen in Frankrijk.

 

Figuur 12: Gecorrigeerde evolutie van de verkoop sigaren, sigaretten en kerftabak in België

 

 

Figuur 13 toont de evolutie van de marktaandelen in België van de afgelopen jaren. Zoals reeds vermeld in 1.4.1, is dit een schatting, daar de cijfers in België niet openbaar zijn. Maar toch is een duidelijke tendens terug te vinden in deze grafiek. Philip Morris, voornamelijk met het internationale merk Marlboro, heeft veel terrein gewonnen de laatste 4 jaren. Deze vijf percent werd vooral afgenomen van BAT, die de afname van het lokale, kleine merk ‘Belga’ serieus zag afnemen.

 

De conclusie van deze twee grafieken is dus dat, sinds de invoering van het verbod op tabaksreclame, het vooral de grote merken zijn die terrein hebben gewonnen. Philip Morris heeft namelijk met zijn ene grote merk, Marlboro, een vooruitgang geboekt van 4 procent in drie jaar. Dit was vooral ten koste van kleine, plaatselijke merken, waaronder bijvoorbeeld Belga van BAT.

 

Figuur 13: Evolutie van het marktaandeel van sigarettenfabrikanten in België

 

5.3.3.2 Gevolgen van de gewijzigde gezondheidswaarschuwing

 

De gezondheidswaarschuwingen die dit jaar in zwart-wit en groter formaat op de verpakking van tabaksproducten werd ingevoerd (zie 3.4.1.1), vroeg uiteraard om een grondige restyling van het pakje. Bij het populaire merk ‘Lucky Strike’ bijvoorbeeld heeft men de ‘Bull’s eye’, of nog het rode rondje, naar boven moeten plaatsen en bij ‘Tigra’ is het hoofd op de verpakking voor een deel afgeknipt.

 

Naast de kost om de pakjes te restylen, is er natuurlijk ook de kost van de terugname. Tot 30 september 2003 mocht er nog geproduceerd worden volgens de oude normen. Een hiaat in de wet zorgde wel voor enige opschudding, daar het niet duidelijk was wanneer de oude pakjes uit de rekken moesten gehaald worden. Na een kleine schermutseling, was er uiteindelijk toch een korte overgangsperiode van een drietal maanden ingelast. Alle cliënten werden ingelicht en BAT stond zelf in voor de terugname in deze overgangsperiode. Dit gebeurde via de groothandel en alles wat teruggenomen werd, werd ook terugbetaald. De kost voor dit alles was aanzienlijk, maar kon ook niet precies worden medegedeeld. Na deze drie maanden verviel wel de verantwoordelijkheid van de producent. Concreet, vindt men nu nog een pakje met de oude waarschuwing op, dan is het de winkelier die in fout is en moet opdraaien voor de eventuele boete.

De precieze gevolgen van de invoering zijn moeilijk te schatten, maar nu schat men het op een daling van een 6-tal procent. Deze daling heeft uiteraard ook te maken met de verhoogde accijns. Toch is dit minder dan verwacht. Ook heeft men de ervaring dat deze waarschuwingen een schokeffect hebben in het begin, maar dat er na enkele maanden een gewenning optreedt en er een herstel kan opgemerkt worden. Dit is ook zo het geval in Canada, waar de foto’s reeds enkele jaren hun intrede hebben gedaan. De waarschuwingen zouden dus ook niet echt het gewenste effect hebben.

 

5.3.3.3 Huidige marketingstrategie ondanks reglementeringen

 

BAT wil natuurlijk, ondanks de vele wetten en regels, zijn producten zoveel mogelijk verkopen. Daarvoor moeten er sinds enkele jaren alternatieve bronnen aangeboord worden om hun product in de schijnwerpers te stellen. Toch kan deze promotie nog altijd onder de klassieke theorie van de 4P’s geplaatst worden, namelijk product, prijs, plaats en promotie. Het product is en blijft heel belangrijk. ‘Barcley’ bijvoorbeeld werkt met een uniek filtersysteem en heeft een speciaal afgeronde verpakking om erbovenuit te steken. ‘Tigra’ brengt ook een moderne vormgeving naar voor en valt op door zijn groene kleur. Daarnaast is en blijft prijsconcurrentie een hangbare methode, vooral nu de sigaretten een enorme prijsverhoging hebben ondergaan. Ten derde is er de plaatsing. Een goeie distributie is van levensbelang en ook worden de beste rijen bij de winkeliers aangekocht om het product op ooghoogte te plaatsen. Ook met tankstations worden ook exclusiviteitcontracten afgesloten. Als laatste is er de promotie. Deze heeft de voorbije jaren wat van zijn populariteit moeten inboeten, maar blijft belangrijk. Nu sponsoring sinds enkele jaren verboden is (zie 3.2.1.1), heeft deze laatste P zich wat verlegd naar de point-of-sale. Bij de winkelier wordt nu fors geïnvesteerd om zijn product duidelijk naar voor te laten komen. Wat betreft sponsoring wordt er enkel nog geld besteed aan internationale evenementen, die niet specifiek op België gericht zijn, bijvoorbeeld Formule 1[18] en Rally. De Belga-festivals van vroeger zijn een voorbeeld van wat nu niet meer gesponsord wordt.

 

5.3.4 Reglementeringen betreffende distributie en verkoop van tabaksproducten

 

Zoals in hoofdstuk 3.5 besproken, zijn er ook heel wat reglementeringen op vlak van distributie en verkoop van tabaksproducten. Eerst wordt de visie van BAT overlopen ten opzichte van verkoop van tabaksproducten aan jongeren. Daarna wordt bekeken wat hun reactie is op het rookverbod in de horeca en op de werkvloer.

 

5.3.4.1 Jongeren en preventie van het roken

 

Zoals in hoofdstuk 3.5.2 besproken, zijn er plannen om het roken aan –16 jarigen of zelfs –18 jarigen te verbieden. BAT is een fervent voorstander van de invoering van deze wet. Jongeren roken niet om de juiste redenen, de sigaret is een product voor volwassen rokers. Daarom geeft BAT ook een jaarlijkse bijdrage aan de Stichting Rodin. Dit is een onafhankelijke vzw die instaat voor tabakspreventie. Twee jaar geleden werd dit opgericht en de tabaksfabrikanten kregen de keuze om ofwel 0,1 eurocent per verkochte sigaret te betalen ofwel ,,vrijwillig'' bijdragen aan een fonds. Deze vrijwillige bijdrage werd overeengekomen op 1,86 miljoen euro per jaar dat moest opgehoest worden door de fabrikanten. Jammer genoeg heeft Philip Morris zich na enkele jaren teruggetrokken en daar zij 30 % van het kapitaal uitmaakten, is de slagkracht van de Stichting wat verdwenen. Philip Morris verbrak het contract onder andere omdat minister van Volksgezondheid Rudy Demotte een alternatief fonds voor tabakspreventie had opgericht (zie hoofdstuk 2.5.3). Dit fonds wordt gedeeltelijk gefinancierd via de accijnzen op tabak. Volgens Philip Morris is dat een reden om de financiering van Rodin stop te zetten, want het contract van de oprichting van Rodin zou stipuleren dat het niet langer geldig is als de industrie verplicht wordt bij te dragen aan een ander fonds. De andere sigarettenfabrikanten hebben zich van het initiatief van Philip Morris gedistantieerd. In een gezamenlijke brief hebben ze Philip Morris ook opgeroepen om de loyaliteit binnen de sector te handhaven. De reden is duidelijk: als het contract verbroken wordt, komt de heffing van 0,1 cent per sigaret weer in het vizier.

 

5.3.4.2 Rookverbod opgelegd door de overheid

 

In hoofdstuk 3.5.4 werd het rookverbod op verschillende plaatsen toegelicht. Eerst wordt de horeca aangepakt en daarna wordt bekeken wat het rookbeleid is binnenin BAT.

 

Heden ten dage is er reeds een strikte scheiding in de horeca tussen rokers en niet-rokers, maar op termijn wil men de niet-rokers afdeling vergroten en op sommige plaatsen de rokers afdeling zelfs volledig afschaffen, zoals vermeld werd in hoofdstuk 3.5.4.2. De visie van BAT op deze topic is dat tabaksrook inderdaad storend kán zijn. Daarom bestaat er ook reeds 13 jaar een scheiding tussen rokers en niet-rokers in de horeca. Voor de afschaffing van het rokerscompartiment, aldus nog BAT, zou men beter de bestaande afzuigingsystemen beter controleren en daarna pas overgaan tot verdere maatregelen.

 

Over enkele jaren wil men ook het roken op het werk afschaffen en enkel een heel klein rookzaaltje overhouden, zie daarvoor 3.5.4.3. Ook binnen BAT wordt een rookbeleid opgesteld. Hierin vermeldt men dat men openstaat voor de vrijheid van hun werknemers en er uiteraard niemand verplicht kan worden om te roken. Niet-rokers krijgen dezelfde kansen op promotie en ontwikkeling binnen de onderneming en willen ze op geen enkele manier discrimineren. Iedereen mag ook beslissen of er in zijn of haar kantoor gerookt wordt of niet. Daarvoor werden zelfs speciale stickers ontworpen die bepaalden of het om een rookvrije zone ging of niet. Enkele voorbeelden van zo een stickers kan men hieronder terugvinden.

Figuur 14 : Zelfklevers die kunnen worden aangebracht op de deur om een rookzone
of een rookvrije zone aan te duiden binnen BAT. (Bron: BAT)

 

 

5.4 Besluit

 

Deze bedrijfsanalyse heeft veel zaken bevestigd die in de vorige hoofdstukken reeds aan bod kwamen. Ten eerste heeft de hoge accijnslast effectief invloed op de verkoopcijfers van een tabaksproducent, dat werd reeds bewezen in landen met een hoge accijnslast. Toch moet met deze cijfers opgepast worden, aangezien er heel wat smokkel en namaak mee gemoeid is. Volgens BAT is dit negatief voor hun imago en merknaam en distantiëren zij zich volledig van deze zaak. Het valt ook op dat sinds het duurder worden van de sigaret in Frankrijk, de verkoop in België een duwtje in de rug heeft gekregen. Ook in het Verenigd Koninkrijk tonen verschillende bronnen aan dat een slechts een deel van de gerookte tabak effectief ook daar aangekocht is. Ook zijn er enkele spelers op de markt gekomen, zoals goedkope warenhuisketens, die eigen merken lanceren die stukken goedkoper zijn dan de rest. Dit zint de gesettelde spelers natuurlijk niet en daarom lijkt het erop dat we meer en meer naar een 100% specifieke accijns tenderen. Naast de accijnslast, zijn er ook de reglementeringen op vlak van marketing. Hier zijn toch enkele frappante dingen aan het licht gekomen. Het verbod op reclame heeft niet zoveel invloed gehad op het aantal rokers, maar wel op het merk dat gerookt wordt. Kleine, lokale merken worden versmacht tussen de grote, internationale merken. Andere regels, zoals de verkoop van sigaretten aan jongeren, worden dan weer gesteund door de industrie. Roken is ook volgens hen geen zaak voor jongeren en dit dient aan de jongeren duidelijk gemaakt te worden. Hiervoor werd de Rodin-stichting in het leven geroepen, die op regelmatige basis antirook campagnes voert op kosten van de tabaksfabrikanten. Als laatste topic werd ook het rookverbod aangehaald. Wat betreft de horeca, mag er volgens BAT wat strenger worden opgetreden vooraleer de overheid strengere maatregelen zou invoeren. Wat betreft roken op de werkvloer heeft BAT zelf een voorbeeld gegeven. De werknemers zijn uiteraard vrij om te roken of niet en iedereen is daarbij ook vrij om zijn kantoor rookvrij te maken of niet. De casestudy heeft het beeld dat we hadden van de situatie wat aangescherpt en was op vele zaken gelijklopend met de theorie.

 

 

Algemeen besluit

 

In een eerste hoofdstuk werd de tabakssector in België onder de loep genomen. De tewerkstelling bleek niet zo hoog en bleef reeds enkele jaren gestaag. De fiscale inkomsten voor de overheid daarentegen, is wel belangrijk en dit zowel voor de overheid als voor de fabrikanten. In 13 jaar tijd zijn de inkomsten uit tabak voor de overheid bijna verdubbeld en een belangrijke vorm van geldwinning voor de overheid. Tabak kost de overheid echter ook geld. Volgens de wereldbank zelfs 15% van de totale uitgave van de gezondheidszorg. In dit hoofdstuk werden de drie productgroepen ook van naderbij bekeken. Daaruit bleek dat de sigarettenmarkt veruit de belangrijkste productgroep is van de drie. Het gros van de besluiten van dit werk mogen zijn dan ook vooral toepasbaar op deze productgroep. Binnen deze groep werd ook duidelijk dat Philip Morris in België duidelijk op de eerste plaats staat en dit de voorbije jaren alleen maar versterkt heeft.

 

Na een korte bespreking van de markt, werden de verschillende maatregelen uitgespit. Een tweede hoofdstuk behandelde de accijnzen, een derde had het over de regelgevingen wat betreft marketing. De accijnzen zijn heel belangrijk voor de prijszetting van de producten. Sinds enkele jaren zijn deze serieus gestegen en het ziet er ook naar uit dat minister Demotte dit ook in de nabije toekomst fors wil doen toenemen. Belangrijk om weten is het verschil tussen ad valorem en specifieke accijns. De grote merken willen liefst een 100% specifieke accijns om de goedkope spelers van de markt te weg te concurreren. Concreet is het ad valorem accijns op sigaretten 45,84 % van de verkoopsprijs en de specifieke accijns € 18,75 per duizend sigaretten. Of nog, voor een pakje met 20 sigaretten bedraagt dit respectievelijk € 1,7648 en € 0,3749 van € 3,85. Tegenover onze buurlanden ligt onze prijs in de middenmoot. Het Verenigd Koninkrijk is ontzaglijk duur en ook Frankrijk heeft net serieuze verhogingen achter de rug. Het doet vermoeden dat dit smokkel en namaak naar en in desbetreffende landen stimuleert. Sinds kort is er een fonds opgericht ‘ter bestrijding van het tabaksgebruik’. Dit fonds wordt gefinancierd met geld van de accijnzen. Ervoor bestond er ook al een fonds, de ‘Rodin Stichting’ die met geld van de fabrikanten antirookcampagnes op punt zette. Deze stichting bestaat nog steeds, maar is een groot deel van zijn slagkracht verloren door het terugtrekken van Philip Morris.

 

Als tweede onderdeel van de bespreking van de reglementeringen, zijn er deze op vlak van marketing. De tabaksindustrie wordt duidelijk zwaar belaagd met allerhande regels en wetten, zowel nationaal, Europees als internationaal. Dit alles heeft vooral als bedoeling de jeugd niet aan te zetten tot roken. Eerst werd de reclame aangepakt. Reeds enkele jaren is de wet Vanvelthoven van toepassing. Deze heeft wel enkele wijzigingen doorgemaakt, mede door de organisatie van de F1-wedstrijd in Francorchamps. Europees gaat er een reclameverbod van kracht vanaf oktober 2006. Daarnaast is er ook een maximumgehalte aan nicotine en teer per sigaret. Sinds kort moeten ook deze in zwart-wit met een dikke zwarte boord aangebracht worden op de pakjes. Daarbij is er ook een verbod woorden te gebruiken die de idee zou wekken dat de sigaret gezonder, lichter is. Voor en achteraan een sigarettenpakje zijn er ook verplichte gezondheidswaarschuwingen, deze Belgische zijn één van de grootste ter wereld, daar het er in drie talen moet opstaan. In de toekomst zal dit hoogstwaarschijnlijk uitgebreid worden tot waarschuwingen met foto’s erbij. Afsluiten deden we in dit hoofdstuk met rookverboden op verschillende plaatsen. Zowel de horeca, openbare gebouwen als werk, kwamen aan bod.

 

In een vierde en tevens voorlaatste hoofdstuk volgt de economische analyse van de maatregelen die in 2 en 3 uitvoerig werden besproken. Uit dit hoofdstuk en de vele studies die hierbij onderzocht werden, blijkt dat lang niet alle maatregelen een even groot effect hebben. De accijnslast heeft een duidelijk effect. De prijselasticiteit is heel klein en negatief en schommelt rond –0,4. Dit betekent dat bij een prijsverhoging de vraag wel degelijk zal dalen, maar in kleine mate omdat sigaretten een verslavend en dus noodzakelijk goed is. Wat heel belangrijk is, is dat jongeren en armen veel prijsgevoeliger zijn dan de rest. Dit is goed om weten als men jongeren en armen wil afzetten van het roken. Dit is één van de moeilijkste doelgroepen, maar kan zo misschien op een eenvoudige manier bereikt worden. Het nadeel is wel dat bij forse prijsverhogingen smokkel en namaak populair zijn en een groot deel kunnen uitmaken van het totale tabaksverbruik in een land. Wat betreft de tabaksreclame zijn de ideeën nogal verdeeld. Tabaksreclame afschaffen had en heeft een invloed op het gebruik van sigaretten, alsook het gebruik van de waarschuwingen en vermeldingen van teer en nicotine. Toch is er een huidige trend die het roken weer populairder maakt. Deze ingrijpen hebben de eerste dagen een schokeffect, maar dit effect zwakt heel vlug af en veel rokers grijpen terug naar hun sigaret. Bij het invoeren van het reclameverbod op tabaksproducten werd er gevreesd voor grote verliezen voor zowel evenementen als reclamebureaus. Vele organisaties leefden op de sponsoring van de tabaksindustrie en zagen hun organisatie al in het water vallen. Gelukkig voor hen was de aflossing van de wacht relatief snel en werden er vlug nieuwe sponsors voorgesteld.

 

Uiteindelijk werd dit alles aan de werkelijkheid getoetst met een bezoek aan en interview met BAT Benelux. Daar kon men vele van de vorige punten bevestigen. Toch zijn er enkele zaken die opvielen. De verhoging van de accijnzen in de buurlanden, heeft men sterk gevoeld in de grensstreek met die buurlanden. Als de prijzen in België ook de pan zullen uitswingen, vreest men dus dat er een groot smokkelcarrousel op gang zal getrokken worden om ook ons land te bedienen. Die smokkel is ook tegen de zin in van de fabrikanten zelf. De kwaliteit is meestal minder goed en voor de faam van hun merk is dit meestal niet al te goed. Als tweede regelgeving werden de beperkingen op marketingvlak besproken. Naar de ervaring van BAT hebben het reclameverbod en de gezondheidswaarschuwingen - ook deze met foto’s - vooral een schokeffect. Na enkele maanden of jaren herstelt de verkoop zich meestal opnieuw. Frappant was wel dat sinds de invoering van het reclameverbod, het vooral de grote, internationale merken zijn die steeds stijgen en het de lokale marktproducten zijn die uitsterven. Zo had BAT die ervaring met Lucky Strike tegenover Belga. Op vlak van preventie deed BAT zijn duit in het zakje, zowel via de Stichting Rodin als via het nieuwe fonds ter preventie van tabak van minister Demotte.

 

Als antwoord op de centrale onderzoeksthese, kunnen we dus stellen dat de regelgevingen - die de laatste jaren heel wat strenger geworden zijn - duidelijk niet altijd het gewenste effect met zich mee gebracht hebben. Vooral wat betreft de marketingbeperkingen lijkt het erop dat het misschien niet de moeite waard was deze in België vroeger in te voeren dan in de rest van Europa, daar enkele evenementen er zwaar onder geleden hebben en de beoogde effecten niet echt werden bereikt. De accijnsverhogingen daarentegen hebben wel een duidelijk effect. Het roken vermindert als de prijs verhoogt. De vraag is wel of deze verhogingen de zware criminaliteit niet aanzetten tot het smokkelen en namaken van sigaretten op grote schaal. Dit zou ten eerste nefast zijn voor de algemene veiligheid en de ontwikkeling van het crimineel milieu voedden. Daarnaast zou het de cijfers over het roken en de algemene gezondheid beïnvloeden en zouden die geen beeld meer geven van de werkelijkheid.

 

Minister Demotte laat uitschijnen dat er de volgende jaren zeker nog strenger zal opgetreden worden. Doch lijkt het erop dat er toch beter met enige voorzichtigheid gehandeld worden, daar het roken niet in enkele jaren zal verdwijnen en stap per stap aangepakt moet worden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] www.hauni.com, fabrikant van machines om sigaretten te produceren. Cijfer naar voorbeeldmachine “Protos 1-8”

[2] De merken Belga, Johnson, Tigra en Fairplay (voor Duitse markt) rolden er van de band, 230 mensen verliezen hun job en België zijn laatste sigarettenfabriek.

[3] Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties

[4] Op http://www.who.int/tobacco/areas/framework/signing_ceremony/countrylist/en/ is te vinden welke landen precies hebben getekend en/of geratificeerd

[5] Vademecum van de onderneming, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, hoofdstuk in verband met Verbruikersbelastingen

[6] World Health Organization of nog WGO, zijnde Wereld Gezondheidsorganisatie

[7] FCTC staat voor ‘Framework Convention on Tobacco Control’

[8] www.cancer.be

[9] Tabaksproducten voor oraal gebruik en niet voor roken bestemde tabaksproducten (Bron: artikel 5 (lid 4) van 2001/37/EG).

[10] Het volledige artikel kan teruggevonden worden in Bijlage I

[11] Een beschikking is een niet-bindende tekst van de Europese Commissie. Een richtlijn (cf. 3.4.1.2.) is een bindende tekst van het Europese Parlement en de Raad.

[12] Dat onderzoek staat vermeld in een eindrapport van een onderzoek over de markt voor rookwaren (Nederlandse Ministerie van Economische Zaken, 11/2002).

[13] Op http://www.cobalt?????films.com/QT4Video/Camel_Planet/CamelPlanetQT4.html kan je een voorbeeldspotje vinden voor ‘Camel Planet’

[14] CORA staat voor ‘Corporate & Regulatory Affaires’. Dit is de persoon die instaat voor de interne en externe communicatie van het bedrijf. Onder de externe communicatie valt – belangrijk voor tabaksbedrijven - ook het lobbyen en alles wat met het wettelijke te maken heeft.

[15] RYO: Roll Your Own

[16] Voor het verschil tussen ‘ad valorem’ accijns en ‘specifieke’ accijns, zie hoofdstuk 2.3

[17] PREP: “Potentially Reduced Exposure Product”. Sigaretten waar enkele schadelijke stoffen van de ‘Hoffmann’-lijst zijn weggenomen. Op de Amerikaanse markt bestaat in twee staten bijvoorbeeld reeds het merk ‘Advance’, een voorbeeld van een PREP.

[18] BAT is nu actief op het F1-circuit onder de naam BAR. Dit staat voor British American Racing, maakte zijn intrede in 1999 en toert rond met een Honda-motor.